Biomechanica carrousel opdrachten Biomechanica carrousel: Opdrachten 1.1 Inleiding Het doel van het demonstratiepracticum is het van dichtbij observeren van de wetten van de mechanica. Het is niet de bedoeling om elk van de proeven in deze carrousel in detail te verklaren. Veeleer gaat het om de grootheden en wetmatigheden aan de lijve te “ondervinden”. Ze zullen dan in de hoorcolleges en werkzittingen verder onderbouwd worden. Bestudeer alles nauwkeurig, voer de experimenten zorgvuldig uit en stel jezelf kritische vragen in verband met het hoe en waarom. Overleg met je teamgenoten en zit je volledig klem vraag het dan aan de begeleiders. Documenteer jezelf zodat je de visuele indruk van dit practicum later kunt kaderen in de hoorcolleges en werkzittingen. Bij dit practicum hoort een vragenlijst die je aan het begin van de sessie zal ontvangen De vragen kunnen je aanzetten om verder met je teamgenoten na te denken over de verschillende demonstraties. De vragen vind je ook in deze tekst en worden voorafgegaan door een (*). Bij elk experiment staat een computer met op het bureaublad een map ‘Carrousel’. Hierin vind je dan het bestand die het programma start waarin de sensoren kunnen gebruikt worden en de grafieken en tabellen getoond worden. : start de meting : zet de sensorwaarde op nul 1.2 Over de sensoren Elke sensor probeert steeds een fysische grootheid om te zetten in een spanning die dan verder omgezet wordt in een digitaal signaal die door het programma kan verwerkt worden. Afstandsensor: Werkt op basis van ultrasoon (niet hoorbaar vanwege te hoge toon) geluid. De sensor zendt een geluid uit in de vorm van een kegel. We horen een getik van de sensor als deze een geluid uitstuurt. Wanneer het ultrasoonsignaal reflecteert tegen een voorwerp zal een microfoon in de sensor het gereflecteerde signaal oppikken. De sensor kan dan uit het tijdsinterval tussen uitsturen en ontvangen van het geluid de afstand tot het object berekenen. Hou rekening met het feit dat het geluid zich als een kegel verspreidt vanuit de detector waardoor elk voorwerp in die kegel het signaal reflecteert.De sensor werkt niet goed als het object zich dichter dan 30cm van de sensor bevindt. Versnellingsensor: Werkt op basis van een massa die drukt op een piëzokristal. Dit kristal zal een spanning doen ontstaan wanneer er op het kristal gedrukt wordt. Let op de pijl op de sensor, de sensor is enkel in staat de versnelling te meten in de richting van de pijl. Positieve versnellingen in de zin van de pijl, negatieve in tegengestelde zin. Krachtsensor: Deze sensor werkt ook op basis van een piëzokristal. Dus een trekkracht op het kristal wordt omgezet in een spanning. Let op de maximale instelling van de sensor. Zorg ervoor dat de kracht deze instelling niet overschrijdt. Draaihoeksensor: Door de rotatie zal een weerstand veranderen wat op zijn beurt een veranderende spanning opwekt. 2 1 Biomechanica carrousel opdrachten 2 Eendimensionale beweging: translatie 2.1 Theorie Walker: Hoofdstuk 2 Serway: Hoofdstuk 2 Applet: http://www.ngsir.netfirms.com/englishhtm/Kinematics.htm Het gebruiken van grafieken is een efficiënte methode om bewegingen te beschrijven. De grafische voorstelling van positie, snelheid, en versnelling als functie van de tijd maakt het ons mogelijk om te zien in welke richting een voorwerp gaat, hoe snel het beweegt, en of het versnelt of vertraagt. Probeer vooral een goede voorstelling te krijgen van het assenstelsel waarin je de proef uitvoert en kijk dan hoe zich dat vertaalt in de grafieken. 2.2 Experimenten Proef 1a: plaats- en snelheidsgrafieken In dit gedeelte zal er een bewegingssensor gebruikt worden om de positie en snelheid in kaart te brengen terwijl je zelf een beweging uitvoert. Het programma geeft meteen de waarden van positie en snelheid als functie van de tijd in een tabel en/of een grafiek. Een analyse van deze grafieken geeft een inzicht in een aantal concepten zoals richting en zin van een beweging. Bekijk vooral de relatie tussen een werkelijke baan in de ruimte en de x,t- grafiek. Iemand anders kan de metingen starten door op het getik van de sensor hoort. Een teamlid begint ongeveer 1 m van de bewegingssensor. te klikken. Wandel langzaam van de sensor weg wanneer je (*)Voorspel hoe de x(t)-grafiek er zal uitzien indien je sneller van de sensor weg beweegt en controleer je antwoord met de detector. Sluit af zonder te sparen. Proef 1b: plaatsgrafiek interpreteren Open het bestand waarin reeds een x,t grafiek zit opgeborgen. (*) Beschrijf hoe je moet lopen om deze grafiek te bekomen en controleer door deze beweging uit te voeren. Sluit af zonder te sparen. Proef 1c: snelheidsgrafiek interpreteren Open het bestand waarin reeds een v,t grafiek zit opgeborgen. (*) Beschrijf hoe je moet lopen om deze grafiek te bekomen en controleer door deze beweging uit te voeren. Sluit af zonder te sparen. 2 Biomechanica carrousel opdrachten Proef 2: helling op en af Open het bestand en 2 grafieken verschijnen op het scherm. Bestudeer de assen. De bewegingssensor bevindt zich bovenaan de helling. (*) Maak een voorspelling voor de x(t) en v(t)grafieken indien de step de helling op rijdt en daarna van de helling rolt. (*) Zal de versnelling constant zijn? Voer nu de metingen uit. Een teamlid start de metingen. Klik op om de metingen te starten. Wanneer je het klikken hoort, rijdt een ander teamlid met de step de helling op in de richting van de bewegingsdetector door één maal flink af te duwen. We laten de step dan terug naar beneden rijden. Zoom in op het gedeelte van de grafiek waar de step vrij beweegt door op te klikken. Met het programma kan je de raaklijn aan een kromme tekenen en de numerieke waarde voor de richtingscoëfficiënt bepalen. Om deze functie aan te zetten, klik je op de knop (tangent). Bepaal met behulp van deze functie de versnelling wanneer het wagentje naar boven beweegt, op het hoogste punt is en wanneer ze terug naar beneden beweegt. Een teamlid verklaart de grafieken. (*) Was er een punt in de beweging waar de snelheid nul was? Verklaar. (*) Zal er een punt zijn waar de versnelling nul is? (*) Verandert de versnelling van teken? Verklaar. Sluit af zonder te sparen. 3 Biomechanica carrousel opdrachten 3 De valversnelling g 3.1 Theorie Walker: 2-7 Serway: 2.7 Applet: http://jersey.uoregon.edu/AverageVelocity/index.html Een voorwerp dat valt, of men het nu laat vallen zonder beginsnelheid of men het naar beneden gooit of naar boven met een beginsnelheid, is onderhevig aan krachten zoals gravitatiekracht en weerstand van de lucht. Een voorwerp in vrije val is per definitie enkel onderhevig aan de gravitatiekracht van de aarde, geen luchtweerstand dus. Door de nagenoeg constante gravitatiekracht is nabij het aardoppervlak de valversnelling g ook constant, zodat een voorwerp in vrije val steeds een constante neerwaartse versnelling g ondervindt. In de praktijk is een vallend voorwerp ook onderhevig aan de luchtweerstand, maar bij kleine compacte zware voorwerpen kan die verwaarloosd worden, bij lichte grote voorwerp speelt de luchtweerstand wel een rol. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het naar beneden dwarrelen van bladeren. 3.2 Experimenten Proef 1: val in het luchtledige Een eenvoudig experiment toont aan dat voorwerpen in het luchtledige – in afwezigheid van de luchtweerstand – steeds even snel vallen, ongeacht hun massa of vorm. Een plexi buis bevat een veer en een loden bolletje. Met behulp van een vacuümpomp kan de buis (bij benadering) luchtledig gemaakt worden. (*) Vergelijk de valtijd van beide voorwerpen in lucht en in vacuüm. Proef 2: sprong en val Open het bestand. Er verschijnt een versnellinggrafiek. Een teamlid staat recht op de stoel en bevestigt de versnellingsensor ter hoogt van de heup, met de pijl in de verticale richting en de zin naar boven toe. (*)Maak een voorspelling voor de a(t) grafiek indien een persoon van op een stoel naar beneden springt. (*)Zal de versnelling constant zijn? Voer nu de metingen uit. Een teamlid start de metingen. Klik eerst op op om de metingen te starten. Spring van de stoel. dan Met de software kan je de best mogelijke rechte tekenen door het gedeelte van de grafiek die we krijgen wanneer de persoon los in de vlucht is en omhoog beweegt, en ook naar beneden beweegt. Bepaal zo de versnelling. Een teamlid verklaart de grafiek. (*) Was er een punt in de beweging waar de versnelling nul was? Verklaar. (*) Verandert de versnelling van teken? Verklaar het teken. (*) Vergelijk de gemeten waarde met de gekende 9,81 m/s² waarde van g. Waar komt het verschil vandaan? (*) Zou er iets veranderen aan de meetresultaten indien je minder hoog zou springen? Controleer je antwoord. (*) Zou er iets veranderen aan de meetresultaten indien je met een gevulde rugzak zou springen? Controleer je antwoord. Sluit af zonder te sparen. 4 Biomechanica carrousel opdrachten 4 Projectielbeweging (tweedimensionale beweging) 4.1 Theorie Walker: Hoofdstuk 4 Serway: Hoofdstuk 4 Een tweedimensionale beweging kunnen we ontbinden in twee onafhankelijke bewegingen wanneer we deze bewegingen beschouwen ten opzichte van twee loodrecht op elkaar staande assen. Voor een schuine worp zijn die twee bewegingen een beweging met constante snelheid langs de horizontale as gecombineerd met een worp omhoog gevolgd door een vrije val langs de verticale as.Applet: http://fys.kuleuven.be/pradem/applets/Fendt/ph14nl/projectile_nl.htm http://www.dirkgeeroms.be/fysica/kinematica/kogelbaan3/kogelbaan3.html 4.2 Experimenten Proef 1a: verspringen - dozensprong Een teamlid springt vanaf een kleine afstand over een lage doos en probeert die net niet te raken. Kom nu heel wat dichter bij de doos en spring opnieuw met ongeveer dezelfde inspanning. Bekijk de gesprongen afstand of de dracht. (*) Welke baan beschrijft de heup van de persoon? (*) Teken de banen bij de verschillende lanceerhoeken. (*) Welke lanceerhoek zorgt voor de grootste dracht? (*) Schets de dracht in functie van de lanceerhoek en doe een gok naar het verband tussen de dracht en de lanceerhoek. Er is nog een factor die een rol speelt in de dracht. Open het bestand. Meet met de afstandsensor de vertreksnelheid van de persoon. Een ander teamlid houdt de sensor stil ter hoogte van het midden van de rug? Klik op om de metingen te starten. Wanneer je het tikken van de sensor hoort, springt men over de doos. Bekijk de raaklijn aan de x,t-curve. Om deze functie aan te zetten, klik je op de knop (tangent). Probeer met verschillende snelheden. (*) Wat is nu effectiever? De vertreksnelheid verdubbelen of de hoek verdubbelen van bijvoorbeeld ongeveer 20° tot ongeveer 40°? Sluit af zonder te sparen. Proef 1b: verspringen :videosprong Open het bestand. Bekijk het videobeeld van een verspringer. Indien we één punt van de atleet volgen kunnen we van dit punt een de x,t- en v,t-grafiek maken. (*)Maak een voorspelling voor de x(t) en y(t)-grafieken. (*)Maak een voorspelling voor de y(x)-grafiek. Klik met het vizier op de beenmarker van de atleet. Het beeld schuift nu een frame verder. Klik een aantal keer op de doorspoelknop en klik terug op het vizier, doe dit voor geheel de beweging. Controleer je antwoorden bij de vorige vragen aan de hand van de opgestelde grafieken. Sluit af zonder te sparen. 5 5 Biomechanica carrousel opdrachten 5 Tweede wet van Newton 5.1 Theorie Walker: 5-3 Serway: 5.4 Applet: http://fys.kuleuven.be/pradem/applets/Fendt/ph14nl/n2law_nl.htm Hoe verandert de beweging van een voorwerp dat vrij kan bewegen wanneer je het een duw geeft of er aan trekt? Je weet uit ervaring dat hoe harder je duwt hoe sneller een voorwerp beweegt. Wij weten dat er een veel hardere duw nodig is om een zwaarder voorwerp in beweging te krijgen. En wat in beweging is, is moeilijker tot stilstand te brengen wanneer de massa groter is. Een kracht- en bewegingssensor zullen de kracht en versnelling van een bewegend voorwerp opmeten. De verhouding van de kracht tot de massa is de tweede wet van Newton. 5.2 Experiment: massabepaling Bepaal je eigen massa met bijhorende sensoren. Een teamlid bevestigt een versnellingsensor in zijn kous met de versnellingspijl naar boven. Neem plaats op een horizontaal geplaatste krachtplaat en zorg ervoor dat je niet beweegt. Klik op en zorg ervoor dat beide sensoren geselecteerd zijn en druk op . Nu is alles klaar om te beginnen meten. Klik op om de metingen te starten. De testpersoon beweegt gedurende een paar seconden op zijn tenen verticaal op en neer zonder het contact te verliezen met de plaat. Zorg dat de beweging veranderlijk is zodat zowel kleine als grote krachten uitgeoefend worden. (*) Vergelijk de F(t) en a(t). Hoe zijn ze verschillend? Hoe zijn zij het zelfde? Bestudeer de verkregen grafiek met de ‘examine’ knop . (*) Zijn de kracht van de krachtplaat op het lichaam en de versnelling van het lichaam evenredig met elkaar? Pas een lineaire fit toe op deze rechte en noteer de vergelijking van de rechte. Zorg hierbij ervoor dat de data in verband met de versnelling gerangschikt zijn van klein naar groot in “Page 2”. Klik hierbij bovenaan met de rechtermuisknop op ‘acceleration’ en kies ‘sort data’. (*) Wat is de eenheid van de richtingscoëfficiënt in de F(a)-grafiek? (*) Vereenvoudig de eenheid in fundamentele eenheden (m, kg, s). Doe een gevulde rugzak aan en herhaal de voorgaande stappen. (*) Wat stelt de richtingscoëfficiënt van de regressielijn voor? (*) Schrijf een algemene vergelijking op die alle drie variabelen met elkaar in verband brengt: kracht, massa, en versnelling. (*) Geef een andere naam voor de grootheid massa, die misschien beter omschrijft dat je lichaam als het ware weerstand biedt aan de kracht die men erop uitoefent. Sluit af zonder te sparen. 6 Biomechanica carrousel opdrachten 6 Derde wet van Newton 6.1 Theorie Walker: 5-4 Serway: 5.6 Applet: http://users.telenet.be/jvers/ De derde wet van Newton beschrijft de interactie tussen twee voorwerpen. Het is de wet van actie en reactie. Drukken we met de hand op een tafel dan wordt met de actie de kracht bedoeld die door je hand wordt uitgeoefend op de tafel en met reactie de kracht die door de tafel op je hand wordt uitgeoefend. Er is geen duidelijke definitie van wat nu precies actie is en wat precies reactie. Wat reactie is mag men ook als actie zien. Ze treden tegelijk op. 6.2 Experiment: touwtrekken F o rc e S e n s o r D u a lR a n g e Houd de sensoren horizontaal zonder er een kracht op uit te oefenen en klik op . Zorg ervoor dat beide sensoren aangevinkt zijn en klik dan op . Hierbij zorg je ervoor dat beide sensoren exact 0 N weergeven wanneer er geen kracht op uitgeoefend wordt. Verbind beide sensoren met elkaar door middel van een koordje. Druk nu op om de metingen te starten. Houd 1 sensor in je hand en laat iemand anders aan de andere sensor trekken. Herhaal de metingen door de rollen om te wisselen, trek nu zelf aan de sensor. En vervolgens kijk je wat er gebeurt indien jullie beiden trekken. (*) Wat zou er gebeuren indien je een veer gebruikt in plaats van een koord? Zal de veerkracht een invloed hebben op de reactiekracht? (*) Leg uit hoe men een wedstrijd touwtrekken wint als er zoiets bestaat als de derde wet van Newton. Sluit af zonder te sparen. 7 Biomechanica carrousel opdrachten 7 Statische en kinetische wrijvingskracht 7.1 Theorie Walker: 6-1 Serway: 5.8 Applet: http://www.virtueelpracticumlokaal.nl/friction_nl/friction_nl.html Als je probeert om een zware kast te versleuren kan je moeilijkheden ondervinden om die kast in beweging te krijgen. Eenmaal in beweging gaat het wat vlotter. Het is de statische wrijvingskracht die de duwkracht die jij uitoefent tegenwerkt zolang de kast nog stilstaat. Wanneer je een kleine kracht uitoefent zal de statische wrijvingskracht ook klein zijn en tegengesteld aan de uitgeoefende kracht. Als je harder trekt, stijgt dus de wrijvingskracht. Er is een grens aan de statische wrijvingskracht. Wanneer een kracht wordt uitgeoefend die groter is dan de maximale statische wrijvingskracht zal de kast beginnen bewegen. De statische wrijvingskracht kan als een ongelijkheid voorgesteld worden: Fstat ≤ µs N, met µs de statische wrijvingscoëfficiënt en N een afstotende normaalkracht die door de vloer loodrecht op het voorwerp wordt uitgeoefend.Zodra de kast begint te glijden moet je een kracht blijven uitoefenen om die in beweging te houden, anders zal de wrijving de kast opnieuw doen vertragen. Terwijl het voorwerp beweegt, spreekt men van de kinetische wrijvingskracht. Om een voorwerp met een constante snelheid te doen glijden, moet er een kracht toegepast worden die gelijk en tegengesteld is aan de kinetische wrijvingskracht. De kinetische wrijvingskracht wordt als volgt voorgesteld: Fkin = µk N met µk de kinetische wrijvingscoëfficiënt, die afhangt van de eigenschappen van de contactoppervlakken. In dit experiment zal je een krachtsensor gebruiken om de statische en kinetische wrijving van een schoen te bestuderen. Zonder een goede wrijving is het moeilijk om te bewegen. 7.2 Experiment: schoenwrijving We kunnen de wrijvingscoëfficiënt van de schoen bepalen door er horizontaal aan te trekken. De coëfficiënt is de verhouding van de wrijvingskracht tot de normaalkracht. Met de krachtsensor kunnen we beide krachten meten. We beginnen met de normaalkracht. De schoen staat op de grond, de normaalkracht is gewoon gelijk aan de zwaartekracht. Meet deze door de schoen aan een krachtsensor te hangen. Lees de sensor af en noteer dit in de tabel. Bevestig de schoen aan het haakje van de sensor. Alvorens de meting met de computer te beginnen hou je de krachtsensor horizontaal zonder er een kracht op uit te oefenen en klik je op om de krachtsensor op 0 in te stellen. Daarna druk je op om de metingen te starten. Met de krachtsensor begin je nu zachtjes te trekken totdat de schoen begint te bewegen met een constante snelheid. Herhaal deze metingen totdat je een goede grafiek hebt, laat door een assistent controleren. (*)Maak een schets van de bekomen grafiek. Duid op deze grafiek aan waar het voorwerp in rust is, waar ze begint te bewegen en waar ze eenparig in beweging is. Lees de maximale waarde van de kracht af op de grafiek. Deze kracht komt overeen met de maximale waarde van de statische wrijvingskracht. Lees tevens de gemiddelde kracht af in het gedeelte waar het voorwerp eenparig beweegt. Deze waarde komt overeen met de kinetische wrijvingskracht. Herhaal deze meting voor een andere schoen en vul de tabel verder aan. (*) Bepaal de statische en kinetische wrijvingscoëfficiënt met de gegevens uit de tabel. (*) Is de wrijvingskracht afhankelijk van de massa van het voorwerp? (*) Met welke schoen ga je sprinten? Waarom? (*) Wat is de onderliggende oorzaak van de wrijvingskracht? Sluit af zonder te sparen. 8 Biomechanica carrousel opdrachten 8 Kinetische en potentiële energie 8.1 Theorie Walker: 8-3 Serway: 7.5, 7.6, 8.2 Applet: http://www.walter-fendt.de/ph11nl/pendulum_nl.htm Wanneer je zelf omhoog springt, vertraag je tot je de bovenkant van je baan bereikt hebt en versnel je wanneer je terug naar beneden komt. In termen van energie kunnen we zeggen dat je losgelaten wordt met een hoeveelheid kinetische energie, Ek, en dat deze energie omgezet wordt in potentiële gravitatie energie, Ep, wanneer je naar boven beweegt. Wanneer je terug naar beneden komt gebeurt het omgekeerde. Indien er geen arbeid door de wrijvingskrachten aanwezig is zal de totale energie constant blijven. In dit experiment zullen we controleren of dit het geval is. 8.2 Experiment: verticale sprong Een teamlid houdt de afstandsensor ongeveer één meter boven het hoofd van de springer die eerste gewoon rechtop staat. Een ander teamlid klikt op . Wie de sensor vasthoudt blijft nu de sensor in dezelfde stand houden. Een teamlid drukt op drukken en wanneer de persoon het getik van de sensor hoort springt hij zoveel mogelijk loodrecht omhoog, naar de sensor toe. Controleer of je een goede grafiek hebt. De x(t)-grafiek moet een parabolische vorm hebben. Let wel op het teken. Men springt naar de sensor toe dus wordt de plaats negatief van zodra je hoger komt dan de oorspronkelijke ruststand. (*) Bestudeer de grafiek en duid het gedeelte aan waar de springer de grond heeft verlaten, wat zijn hoogste punt is en waar hij terug op de grond terug komt. Op ‘Page 2’ vind je één grafiek met daarin de kinetische energie, de potentiële gravitatie energie en de totale energie in functie van de tijd. Op ‘Page 3’ staan de tabellen met alle gegevens. Alle gegevens zijn verwerkt met een massa van 80 kg. Wil je de energieën aanpassen voor de massa van de persoon die gesprongen heeft, dubbelklik dan bovenaan in het tabelhoofd ‘ KE’. Kies dan voor ‘Calculated Column Options’ , daar kies je voor ‘Parameters’ en daarin voor ‘Edit Parameters’. Vul dan de juiste massa in, alle gegevens worden direct aangepast. (*) Vul de tabel aan met de meetgegevens. (*) Verklaar de vorm van de Ek(t)-grafiek en maak een schets (*) Verklaar de vorm van de Ep(t)-grafiek en maak een schets (*) Wordt de totale energie behouden? Sluit af zonder te sparen. 9 Biomechanica carrousel opdrachten 9 Arbeid 9.1 Theorie Walker: 7-1, 7-3 Serway: 7.4 Applet: http://www.ngsir.netfirms.com/englishhtm/Work.htm Het begrip arbeid is ontstaan uit de combinatie van de begrippen verplaatsing en kracht. Krachten kunnen arbeid leveren of arbeid opslorpen. Om arbeid te leveren is het noodzakelijk dat een kracht wordt uitgeoefend op het voorwerp langs (leveren) of tegen de bewegingsrichting (opslorpen of negatieve arbeid leveren). Als de kracht constant en evenwijdig met de verplaatsing is dan kan men de arbeid eenvoudig definiëren als kracht maal verplaatsing. Indien de kracht verandert terwijl de verplaatsing gebeurt, kan de arbeid grafisch bepaald worden. De totale arbeid is de oppervlakte onder de curve in een kracht versus plaats-grafiek of de integraal van kracht maal verplaatsing tussen de begingrens of de startpositie en de eindgrens of de eindpositie. De eenheid van arbeid is de joule. 9.2 Experimenten Proef 1:massa optillen We meten de arbeid die de spierkracht levert om een voorwerp met constante snelheid op te tillen. De spierkracht die je moet uitoefenen op het voorwerp moet de zwaartekracht compenseren en is constant gedurende de verplaatsing. De arbeid kan worden berekend door de oppervlakte te bepalen onder de curve in de F(s)-grafiek. Open het bestand . Drie grafieken verschijnen. Hou de krachtsensor (zonder extra massa aan het haakje) met haakje naar beneden. Klik op en selecteer alleen de krachtsensor. Druk nu op om de krachtsensor op 0 in te stellen. Plaats de bewegingssensor op de grond en hang een massa aan de krachtsensor. Zorg ervoor dat de massa ongeveer 0.5 m boven de bewegingssensor hangt. Druk op om de metingen te starten. Wacht ongeveer 1 s na het horen klikken van de sensor en breng dit gewicht voorzichtig 0.5 m hoger. Wacht hier tot de metingen beëindigd zijn. Noteer in de tabel de hoogte en de tijd bij begin en einde van de beweging door de grafiek te bestuderen met de “examine” knop . Bepaal de gemiddelde uitgeoefende kracht bij het opheffen van de massa. Doe dit door het gedeelte van de F(t)grafiek te selecteren dat overeenkomt met het opheffen van het voorwerp. Laat het gebied van beginnen en stoppen met bewegen achterwege. Druk op de knop statistieken om de gemiddelde kracht te berekenen en vul deze waarde in de tabel in. In de F(x)-grafiek selecteer je het gebied dat overeenkomt met de beweging naar boven. Druk op de “integrate”-knop om het gebied onder de curve in de F(x)-grafiek te bepalen. Sluit af zonder te sparen. 10 Biomechanica carrousel opdrachten Proef 2:veer uitrekken We meten de arbeid die de spierkracht levert om een veer uit te rekken. De spierkracht die je moet uitoefenen moet de veerkracht compenseren en is niet constant gedurende de verplaatsing. Hoe meer je de veer uitrekt hoe groter de spierkracht. De arbeid kan weer worden berekend door de oppervlakte te bepalen onder de curve in de F(s)-grafiek. De bewegingsensor meet de verplaatsing van de hand, de krachtsensor meet de spierkracht. (*) Voorspel de curve die je deze maal zou moeten krijgen. Open het bestand. Druk op en zorg ervoor dat beide sensoren aangevinkt zijn. Druk op om de metingen te starten. Wanneer je de bewegingssensor hoort klikken trek je aan de veer. Uit de F(x)-grafiek bepaal je de arbeid verricht tijdens het trekken door integratie van de curve. Vul de waarde in in de grafiek. (*) Welk onderdeel van de opstelling zou je moeten veranderen om meer arbeid te leveren? Door de arbeid is er een verschil in begin- en eindsituatie van het systeem. Met het begrip energie proberen we weer te geven hoe die situatie is voor en na het leveren van de arbeid. Is de massa nog niet opgetild dan bezit het systeem “massa’ energie, maar gemakshalve kunnen we deze nul nemen. Is de massa opgetild en is er dus arbeid geleverd, bezit de massa ten opzichte van de eerste situatie nu meer energie. We kunnen deze energie bijvoorbeeld gravitatie-energie noemen of zwaarte-energie of optilenergie. W= ∆E met E voor de energie. De eenheid voor energie is dezelfde als arbeid: joule. (*) Hoe kunnen we dan de energie noemen in het systeem ‘veer’? Hoeveel bedraagt deze energie voor we de veer uit rekken? En nadat de veer is uitgerekt? Sluit af zonder te sparen. 11 Biomechanica carrousel opdrachten 10 Rotatie 10.1 Theorie Walker: 10-1, 10-2, 10-3 Serway: 10.1, 10.2, 10.3 Applet: http://www.virtueelpracticumlokaal.nl/hoeksnelheid_nl/hoeksnelheid_nl.html Om een rotatiebeweging te beschrijven maken we gebruik van hoekgrootheden. Hoek, hoeksnelheid en hoekversnelling zijn op een vergelijkbare manier gedefinieerd als de corresponderende grootheden voor een lineaire beweging en worden gekozen om de beweging van het roterend voorwerp als geheel te beschrijven. De hoeksnelheid en hoekversnelling hebben dus dezelfde waarde voor elk punt in het roterend voorwerp. Elk punt van een roterend voorwerp heeft ook een lineaire snelheid en versnelling. De verschillende punten in het voorwerp hebben hiervoor verschillende waarden. We zullen het verband tussen deze grootheden onderzoeken. 10.2 Experiment: rotatie van arm We meten de hoek die de voorarm inneemt ten opzichte van een beginpositie. Een teamlid houdt zijn voorarm dicht tegen de bovenarm.. De voorarm bevestigen we op eenvoudige wijze aan een rotatiesensor die zo de hoek kan registreren. Hij draait de voorarm naar voor. De bovenarm houden we in eenzelfde positie zodat het middelpunt van de rotatiesensor en dus ook middelpunt van ons assenstelsel samenvalt met de elleboog. Probeer een paar keer vooraleer je overgaat tot de meting. Wees voorzichtig met de gevoelige sensor. Druk op om de metingen te starten en strek de arm. (*) Zoek op de grafieken de maximale hoek θ die de voorarm kan maken vanuit de gegeven positie. Zet om in graden. (*) Wat is de boog afgelegd door de puntje van de vingers bij deze draaibeweging? (*) Wat is de grootteorde van de maximale hoeksnelheid ω die de arm bereikte tijdens de beweging? Vergeet de eenheid niet. (*) Wat is de snelheid, of baansnelheid van de vingertoppen? (*) Wat is de grootteorde van de maximale hoekversnelling α? Wat is de baanversnelling? Sluit af zonder te sparen. 12 Biomechanica carrousel opdrachten 11 Traagheidsmoment 11.1 Theorie Walker: 10-5, 11-2, 11-5 Serway: 10.4, 10.5 Applet: http://www.ngsir.netfirms.com/englishhtm/Balance.htm Een voorwerp met een bepaalde massa of traagheid verzet zich tegen een verandering van zijn snelheid. Volgens de tweede wet van Newton is er een kracht nodig om te versnellen. Een voorwerp kan echter ook roteren en zal zich verzetten tegen een verandering van zijn rotatiesnelheid. In dit geval speelt niet alleen de massa een rol in deze rotatieversnelling maar ook de verdeling van die massa over het voorwerp ten opzichte van de as waarrond de massa draait. Deze verdeling van de massa of traagheid is een grootheid die men het traagheidsmoment noemt en voorstelt met het symbool I. De eenheid van I is kg.m² . Het traagheidsmoment drukt de mate van verzet tegen rotatieversnelling uit naar analogie met het begrip massa of traagheid dat de mate van verzet tegen lineaire versnelling uitdrukt. Er is dus een tweede wet van Newton voor translatie maar ook een voor rotatie. 11.2 Experimenten Proef 1: traagheidsmoment van het lichaam Met deze eenvoudige proef zal je het begrip traagheidsmoment aan den lijve ondervinden. Een lid van het team gaat op de stoel zitten. Zorg ervoor dat je in beide handen een zwaar voorwerp vast hebt en hou deze dicht bij je lichaam. Vraag aan een medestudent om je in een rotatiebeweging met de stoel te brengen. Tijdens het roteren strek je de benen en ook armen terwijl je de voorwerpen vast hebt. (*) Wat merk je op? Proef 2: traagheidsmoment van gestrekte arm Om een waarde voor het traagheidsmoment te berekenen ten opzichte van een as moeten we de tweede wet van Newton toepassen voor rotatie. Het is niet een kracht maar een kracht maal de krachtarm die oorzaak is van een rotatie. De krachtarm wordt loodrecht gemeten vanaf de draaias tot aan de werklijn van de kracht. Het gevolg is een rotatieversnelling. Kennen we de baanversnelling dan kunnen we de rotatieversnelling berekenen door de baanversnelling te delen door de straal van de baan. Het traagheidsmoment is de verhouding van de kracht maal de krachtarm tot de rotatieversnelling. Dit is de tweede wet van Newton voor rotatie. We meten nu het traagheidsmoment van de gestrekte arm ten opzichte van het schoudergewricht dat hier de as is van de rotatie. Hiervoor hangen we de versnellingssensor aan een dun garen draadje aan de krachtsensor. Een teamlid strekt zijn arm op schouderhoogte en neemt de sensor vast met de vingers. Hij houdt de sensor zo vast dat de pijl als aanduiding op de sensor naar beneden wijst. Druk op en hou nu de sensor in dezelfde positie. Druk op . De computer wacht tot het draadje doorsnapt. Men verhoogt de trekkracht, tot het draadje breekt. De computer registreert nu de kracht en de versnelling. Kijk in de tabel naar de hoogste kracht en de hoogste versnelling. (*) Meet de afstand van de zijkant van de knie tot de sensor. 13 Biomechanica carrousel opdrachten (*) Wat is de krachtarm bij het uitoefenen van de kracht? (*) Registreer de hoogste kracht en versnelling op het moment dat het draadje breekt en bereken hieruit het traagheidsmoment ten opzichte van de schouder. (*) Wat is de eenheid van traagheidsmoment? (in m, kg, s) Doe nu hetzelfde voor een gestrekt been, vergeet niet het been goed stijf te houden tijdens de proef. Let er op de versnellingssensor te plaatsen op de zelfde hoogte als de krachtsensor en met de pijl in de zin van de beweging. (*) Zal het traagheidsmoment ten opzichte van het heupgewricht groter zijn dan het traagheidsmoment van een gestrekte arm ten opzichte van de schouder? Sluit af zonder te sparen. 14