Belgen op reis in Europa:

advertisement
Faculteit letteren en wijsbegeerte
Opleiding Geschiedenis
Vakgroep Nieuwste Geschiedenis
Belgen op reis in Europa:
Een analyse van negentiende-eeuwse reisverslagen
Jolien Van Daele
Promotor: Dr. P. François
Verhandeling voorgedragen tot het behalen van de graad van
Master in de Geschiedenis
Academiejaar: 2008-2009
2
VOORWOORD
Deze thesis is het vervolg op de bachelorpaper die ik tijdens het vorige academiejaar
2007-2008 heb geschreven. Het onderwerp van deze paper was een historiografische
benadering van het fenomeen van de democratisering van het reizen in de negentiende
eeuw. Deze literatuurstudie toonde aan dat het onderzoek naar enkele aspecten ervan
bepaalde leemtes vertoonde. Deze leemtes vertoonden zich voornamelijk voor de
Belgische casus. Vandaar dat het voor mezelf vanzelfsprekend was hiernaar onderzoek te
doen. Zo was er nog nooit onderzoek gedaan naar de reismotieven van negentiendeeeuwse reizigers, zelfs niet in het Angelsaksisch gebied, dat voldoende historische kritiek
hanteerde. Bovendien was er voor de Belgische casus nood aan een iets algemenere
aanpak aangezien de enige recente studie over Belgische reizigers vertrekt van de
reisverslagen van slechts 4 reizigers1. Het onderzoek dat in deze thesis is neergeschreven
is dus zeker relevant.
Ik zou graag enkele personen bedanken omdat zonder hen mijn onderzoek nooit dit
stadium had kunnen bereiken. Ten eerste mijn promotor, dr. Pieter Fançois, voor het
snelle antwoord op al mijn vragen en de nuttige tips zowel tijdens het onderzoek als
tijdens het schrijfproces. Daarnaast Dries Gernaey, Jelka Van Duyse en Loonis Logghe
omdat zij steeds tijd wilden vrijmaken om enkele bladzijden te lezen en te corrigeren. Als
laatste wil ik ook mijn ouders bedanken voor hun jarenlange steun.
1
B. Mertens, Belgen op reis doorheen de negentiende eeuw : een benadering aan de hand van egobronnen.
Onuitgegeven licenciaatsverhandeling aan de K.U. Leuven (promotor : J. De Maeyer), 2004.
3
INHOUDSTAFEL
INLEIDING
5
1. DE AANLOOP NAAR MASSATOERISME: DE GRAND TOUR
ONTMOET DE INDUSTRIËLE REVOLUTIE
10
1.1. De Grand Tour: Britse aristocraten op reis in Europa
11
1.2. Technologische vernieuwingen vanaf het einde van
15
de achttiende eeuw
1.3. Thomas Cook, John Murray en Karl Baedeker
19
1.4. De romantische reiziger
22
1.5. Reizen naar de kust en de bergen
26
1.6. Besluit
29
2. REISVERSLAGEN, DAGBOEKEN, BRIEVEN EN HERINNERINGEN
31
2.1. Het genre
31
2.2. Negentiende-eeuwse opvattingen over vorm en stijl
39
2.3. Besluit
42
4
3. PROFIEL VAN DE BELGISCHE REIZIGER
43
3.1. Wie reist ?
43
3.2. Waarheen en wanneer ?
49
3.3. Hoe ?
54
3.4. Verschillende types reizigers
57
3.5. Besluit
61
4. MOTIEVEN OM TE REIZEN
63
5. THE SELF AND THE OTHER
73
5.1. « Ik ben een reiziger, hij slechts een toerist»
73
5.2. De Belg en het buitenland
81
5.3. Besluit
87
CONCLUSIE
88
BIBLIOGRAFIE
90
5
INLEIDING
Voornamelijk Angelsaksische en Duitse onderzoekers hebben zich tot nog toe toegelegd
op de studie van de geschiedenis van het reizen. In België is dit veel minder het geval en
zijn er bijgevolg veel minder voorbeelden te geven van een studie naar het fenomeen van
het reizen. Er is een studie van G. Berigs naar reizen en reizigers in Brabant die de late
Middeleeuwen en de zestiende eeuw op de voorgrond plaatst. Daarnaast zijn er
verschillende licentiaatsverhandelingen te vinden over het reizen in de achttiende eeuw
zoals die van G. Galle over de reiziger Jean-Antoine Coget. De negentiende eeuw blijkt
veel minder populair te zijn. Er is onderzoek gedaan over hoe Johanna Schopenhauer die
in 1828 in België reisde, het land zag en een licenciaatsverhandeling van Barbara
Mertens over vier negentiende-eeuwse Belgische reizigers. Verder lijken de reisverslagen
van de negentiende-eeuwse Belgische reizigers weinig interessant bevonden voor verder
onderzoek. Het onderzoek dat in deze thesis werd neergeschreven, zal dus verder gaan
dan de voorgaande; er zal onder andere een grondige analyse gegeven worden van een
groot aantal (86 in totaal) reisverslagen om een globaal beeld te kunnen maken van de
Belgische reiziger. In het licht van het weinige onderzoek dat reeds gebeurd is, is dit
broodnodig aangezien het reizen in de negentiende eeuw vrij complex is en op Belgisch
vlak te weinig bestudeerd. Er zal dus vertrokken worden uit weinig bekend
bronnenmateriaal nl. negentiende-eeuwse Belgische reisverslagen, zowel uitgegeven als
onuitgegeven bronnen. Slechts enkele reisverslagen die in deze masterscriptie worden
bestudeerd zijn niet van de hand van een Belg. Wanneer dit het geval is, zal dit duidelijk
vermeld worden. Daarnaast werden ter volledigheid enkele negentiende-eeuwse
reisgidsen bij de hand genomen. De eenheid van analyse zal een corpus van bronnen zijn
die een vertrekpunt bieden voor enerzijds vergelijkende analyses en anderzijds een
context zijn voor individuele casestudies.
Vooraleer het onderzoek van start kon gaan was het nodig de context te schetsen waarin
het onderzoek gesitueerd kon worden. Aangezien de thematiek van deze masterscriptie
aansluit bij het onderwerp van de bachelorpaper die ik vorig jaar schreef, was ik reeds op
de hoogte van de belangrijkste fenomenen in de negentiende eeuw zelf en de eeuwen
6
ervoor. Het bleef echter belangrijk een duidelijk beeld te krijgen van de West-Europese
reistradities in de voorgaande eeuwen alsook van de exacte situatie in de bestudeerde
periode. Daarom ging een intense literatuurstudie vooraf aan het eigenlijke
bronnenonderzoek. In hoofdstuk 1.1 wordt een beeld geschetst van de Grand Tour vanaf
de vijftiende eeuw tot aan de periode van verval in de negentiende eeuw. In de volgende
subhoofdstukken 1.2 tot 1.5 wordt specifiek de situatie in de negentiende eeuw
behandeld, hetgeen beantwoordt aan de vraag naar de context van de verschillende
veranderingen en vernieuwingen in deze eeuw. De nadruk wordt zowel op technologische
vernieuwingen als op veranderingen in de algemene reisattitude gelegd. Bovendien wordt
de romantische reiziger en zijn invloed in de negentiende eeuw duidelijk uiteengezet. Het
laatste deel van het eerste hoofdstuk sluit aan bij de eerder aangehaalde veranderingen in
de algemene reisattitude en handelt over de aantrekkingskracht van de Alpen en de
Middellandse Zee op de elite. Dit eerste hoofdstuk dat een antwoord biedt op de eerste
onderzoeksvraag naar de context waarin deze masterscriptie kan geplaatst worden, toont
eveneens aan dat de meeste literatuur Angelsaksisch van oorsprong is. De reden hiertoe is
reeds aangehaald, namelijk het feit dat het voornamelijk Angelsaksische onderzoekers
zijn die zich hebben bezig gehouden met het onderzoek naar de West-Europese
reiscultuur. Dit benadrukt echter ook het belang van de Belgische bijdrage in dit
studiegebied. Daarom worden in dit hoofdstuk de bevindingen uit de verschillende
literatuur getoetst aan het bestudeerde bronnenmateriaal.
Uit de literatuurstudie naar de context bleek snel dat weinig onderzoekers voor de jaren
negentig van de vorige eeuw happig waren reisverslagen en ego-documenten in het
algemeen als bronnenmateriaal te gebruiken. Het was echter nodig een duidelijk beeld te
krijgen van het genre om op een wetenschappelijk correcte manier met de bronnen te
kunnen omgaan en de nodige historische kritiek te kunnen toepassen. Hoofdstuk 2.1 geeft
een antwoord op deze vraag naar de definitie van het genre en de wetenschappelijke
appreciatie van reisverslagen vanaf de introductie van de term ego-document door Jacob
Pressner op het einde van de jaren vijfitg van de vorige eeuw. Daarnaast krijgen ook de
negentiende eeuwse opvattingen over vorm en stijl een plaats in hoofdstuk 2. Om het
plaatje volledig te maken worden onder andere bepaalde conventies en de omgang met
7
plagiaat onder de loep genomen. Hiervoor wordt voornamelijk op het bronnenmateriaal
gesteund.
De belangrijkste hoofdstukken van deze thesis zijn echter de volgende drie. Deze
hoofdstukken beantwoorden elk een onderzoeksvraag. Hoofdstuk drie bevat een profiel
van de Belgische reiziger. Eerst en vooral zal onderzocht worden tot welke sociale klasse
de reizigers behoren zoals dit blijkt uit hun nagelaten reisverslagen. Bovendien zal ook
gender aan bod komen en zal de aan- of afwezigheid van de vrouw in het
bronnenmateriaal geanalyseerd worden. Daarnaast is het belangrijk uit te vissen
waarheen de Belg trok en wanneer. De bestemming van de Belg staat zeker in relatie tot
zijn sociale status en de periode van vertrek tot de mogelijkheden tot vakantie. Weinig
reizigers reisden alleen al wordt slechts heel zelden melding gemaakt van een reisgezel.
Daarom wordt in hoofdstuk drie ook onderzoek gedaan naar bepaalde stiltes in de
Belgische reisverslagen om uit te zoeken welke plaats reisgezellen hadden. Daarnaast zal
ook een analyse gemaakt worden van de vervoersmiddelen die de Belg favoriseerde. Dit
laatste aspect zal ook teruggrijpen naar hoofdstuk 1.2 waar de belangrijkste
technologische vernieuwingen worden uiteengezet zoals dit naar voor komt in de
literatuurstudie. Als laatste zal een typologie gemaakt worden van de soorten reizigers
zoals dit uit de bronnen blijkt. Dit hoofdstuk is een vertrekpunt voor de volgende twee
hoofdstukken. Hoofdstuk vier behandelt immers de verschillende reismotieven van de
Belgische reizigers. Hiervoor wordt enerzijds gesteund op het bronnenmateriaal,
anderzijds wordt ook een beeld gegeven van de inzichten van Valene L. Smith die door
Barbara Mertens in haar licenciaatsverhandeling op vier negentiende-eeuwse Belgische
reizigers geprojecteerd werden. De reismotieven van Belgische reizigers konden zeer
uiteenlopend zijn. Daarnaast veroorzaakten de vele veranderingen in de negentiende
eeuw een nieuwe reisattitude en gaf het verschillende groepen de mogelijkheid op reis te
gaan. Nieuwe spelers betraden zo het veld van het reizen, hetgeen niet altijd naar de zin
was van de „oude‟ spelers. Deze laatsten gingen de nieuwe spelers typeren in termen van
„anders‟. Vaak was dit een kwestie van klassebewustzijn, van een discours dat de ander
tegenover het eigen zelf plaatste. Daarnaast kwamen de reizigers in confrontatie met de
inwoners van de landen die ze bezochten. Ook dan werden termen als „native‟ en „other‟
8
gebruikt om vergelijkingen te kunnen maken. Soms kwam „the self‟ of het thuisland als
de betere uit de vergelijking, soms leek „the other‟ of het bezochte land de betere van de
twee. De reacties van de reiziger hierop worden uiteengezet in hoofdstuk vijf, alsook de
confrontatie tussen de bronnen en de literatuur.
De vijf hoofdstukken bieden zoals vermeld een antwoord op de vijf centrale vragen die
voor het eigenlijke onderzoek werden gesteld. Verschillende moeilijkheden stelden zich
gedurende de bronnenanalyse. De meest algemene moeilijkheden in verband met het
bronnenmateriaal worden in hoofdstuk twee opgesomd. De moeilijkheden die specifiek
voor deze masterproef gelden, worden hieronder besproken. Ten eerste was het moeilijk
het onderzoek te plaatsen binnen de Belgische context die er de facto nauwelijks was.
Bovendien bleken reisverhalen niet zo gemakkelijk te vinden. De universiteitsbibliotheek
van Gent had echter een zeer mooie collectie reisverslagen, zowel uitgegeven als
onuitgegeven. Voor dit onderzoek werden zo goed als alle Nederlandstalige en
Franstalige reisverslagen die tussen 1830 en 1900 werden uitgegeven geconsulteerd.
Daarna werd een selectie gemaakt op basis van nationaliteit (waren de reizigers
Belgisch?) en tijdstip (enerzijds moest de reis na 1830 gebeurd zijn om echt Belgisch
genoemd te kunnen worden, anderzijds moest de bron verslag geven van negentiende
eeuwse gebeurtenissen). Slechts weinig reisverslagen bleken bruikbaar voor het
onderzoek. Belgische reizigers bleken de neiging te hebben veel te vertellen over wat ze
zagen maar veel te verzwijgen van wat het geziene bij henzelf opriep. De vele stiltes in
de bronnen waren de grote moeilijkheid in dit onderzoek. Het aantal Belgische reizigers
en reisverslagen is relatief klein, zeker in vergelijking met de situatie in Groot-Brittannië.
Dit had als gevolg dat er enkel uiterst voorzichtig conclusies konden getrokken worden.
Bovendien werd ik hierdoor als het ware gedwongen in hoofdstuk vier en vijf niet alleen
beroep te doen op wat Belgische bronnen vertelden maar ook een tweetal Nederlandse
reisverslagen te betrekken die meer veelzeggend waren. Een andere mogelijkheid boden
reisgidsen, die moesten voldoen aan de wensen van de negentiende-eeuwse reiziger. Ook
hieruit konden bepaalde conclusies getrokken worden. Als laatste was er het handschrift
in de onuitgegeven notitieboekjes van onder andere Philip Marie Blommaert dat op
sommige pagina‟s vrijwel onleesbaar was. Dit was niet alleen te wijten aan een zeer
9
geïndividualiseerd schrift, maar ook aan het feit dat het meeste in potlood was
geschreven. Bovendien waren sommige pagina‟s vergeeld of aangetast door vocht.
Na deze korte uiteenzetting over de de vraagstelling, de methode, het bronnenmateriaal
en de moeilijkheden volgen de onderzoeksresultaten in vijf hoofdstukken, die hierboven
reeds kort besproken zijn. Ik hoop dat mijn aanpak ervoor gezorgd heeft dat de
onderzoeksvragen op een zo duidelijk mogelijke manier beantwoord konden worden en
dat deze thesis een goede bijdrage kan zijn binnen bepaalde sociaal-culturele discussies
en een stuk van de leegte kan opvullen die er op Belgisch vlak was.
10
1. DE
AANLOOP
GRAND
TOUR
NAAR
MASSATOERISME:
ONTMOET
DE
DE
INDUSTRIËLE
REVOLUTIE.
De eerste puzzelstukken om tot een zo accuraat mogelijk beeld te komen van de
negentiende-eeuwse Belg op reis in Europa en om uiteindelijk een antwoord te kunnen
formuleren op de centrale onderzoeksvragen worden aangereikt in het eerste hoofdstuk.
Er wordt een overzicht gegeven van de verwezenlijkingen in de West-Europese
reiscultuur vanaf de zestiende eeuw tot en met het einde van de negentiende eeuw met
nadruk op de Grand Tour, de stoomkracht en de Romantiek. Het kerngedeelte van het
hoofdstuk geeft uiteraard de context mee van de periode die in deze masterproef centraal
staat, een periode die op verschillende vlakken vernieuwend blijkt. De industriële
arbeidersklasse werd op het einde van de negentiende eeuw, mede door de stijgende
lonen en de verbeterde arbeidsomstandigheden (onder andere het recht op
vakantiedagen), een consumerende klasse. De aristocratie verloor het monopolie in het
veld van het reizen en moest vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw
reisbestemmingen delen met nieuwe reislustigen.2 John Urry meent dat vanaf de
negentiende eeuw reizen veranderde van een mogelijkheid tot een bepaald discours
(gedomineerd door een exclusieve groep) naar reizen als een waarneming van een
ooggetuige, waarin het visualiseren van een ervaring centraal stond evenals de
ontwikkeling van „the gaze‟.3
2
J. Jacxens, Belgen en het Victoriaanse Engeland : beeldvorming van de Engelse maatschappij. Onuitgegeven
masterproef aan de universiteit van Gent (promotor : P. François), 2007-2008, p. 3.
3
I. Grewal, Home and harem. Nation, gender, empire, and the cultures of travel. Londen : Leicester university press,
1996, p. 1.
11
1.1.
De Grand Tour: Britse aristocraten op reis in Europa
Verscheidene eeuwen lang was reizen op het Europese vasteland al een gewoonte
geweest voor religieuze, diplomatieke, militaire en commerciële aangelegenheden
vooraleer een groeiend aantal jonge Britse aristocraten vanaf het midden van de zestiende
eeuw naar het Europese vasteland -en dan voornamelijk naar Italië- vertrok om er kennis
te maken met het republikeinse systeem van de stadstaten, de verschillende politieke
systemen ginds, het humanisme en de sporen van de antieke beschavingen. 4 Deze reis
werd gezien als een rite de passage tussen de studie aan een universiteit en het begin van
de carrière van de jongeman : op reis werd hij een „gentleman‟.5 Voor de Britten was
deze culturele instelling van enorm groot belang. Het patriciaat op het eiland hing voor
zijn macht veel meer af van een zekere mate van culturele hegemonie dan van één die op
economische of militaire wijze werd uitgedrukt. De Britse elite had een bepaalde stijl en
kon via deze stijl anderen uitsluiten van hun exclusieve sociale groep. Dat de toegang tot
deze groep maar voor een kleine minderheid was weggelegd, moge duidelijk zijn : men
moest voldoen aan financiële voorwaarden en voldoende vrije tijd hebben.6
Het charter of de basistekst van deze praktijk, de Grand Tour, is “The voyage of Italy”,
een soort van reisgids voor toeristen van Richard Lessels uit 1670. 7 Reeds toen was de
Grand Tour een gevestigde waarde in het leven van de Engelse gentleman.8 Robert
Shackleton beaamt dat de Grand Tour voornamelijk een Engelse instelling was en bleef. 9
Dat de Tour een voornamelijk Britse uitvinding was, is te verklaren door het groot aantal
leden in de upper classes in dat land. Dit betekent dat relatief veel mensen voldoende
financiële middelen en tijd hadden om een reis op het Europese vasteland te maken.
Daarnaast hadden vele Britten een gevoel van isolatie ; ze voelden zich ver verwijderd
4
M.G. Brennan (ed.), The origins of the Grand Tour : the travels of Robert Montagu, Lord Mandeville (1649-1654),
William Hammond (1655-1658), Banaster Maynard (1660-1663). Londen: Hakluyt Society, 2004, p. 9.
5
L. Withey, Grand tours and cook's tours: a history of leisure travel, 1750 to 1915. University of Michigan, 1997, p. 3.
6
L. Withey, op. cit., pp. 7-8.
7
B. Redford, Venice and the grand tour. Yale university press, 1996, p. 10.
8
M.G. Brennan, op. cit., p. 9.
9
B. Redford, op.cit., p. 14.
12
van het continent en van de bronnen van de westerse geschiedenis en cultuur. Voor vele
Engelsen gold immers dat « A Man who has not been in Italy, is always conscious of an
inferiority, from his not having seen what is expected a man should see. » 10 De Tour
werd tussen de vijftiende eeuw en de negentiende eeuw op vele manieren ingevuld. De
meest voorkomende vorm ervan wordt door Bruce Redford goed gedefinieerd aan de
hand van de volgende kenmerken: « first, a young British male patrician (that is, member
of the aristocracy or the gentry); second, a tutor who accompanies his charge throughout
the journey; third, a fixed itinerary that makes Rome principal destination; fourth, a
lenghty period of absence, averaging two to three years.»11 De gewoonlijke reisweg
verliep over het Engelse Kanaal naar Calais. Dan kon de reis zich verderzetten naar de
Loire-vallei en Parijs waarop Genève volgde, alsook Turijn, Milaan, Rome, Venetië en
soms Napels. Sommige Engelsmannen namen genoegen met een rondreis door de Lage
landen en enkele Duitse staten.12 Verschillende voordelen van de Tour werden gegeven,
onder andere in het geciteerde werk van Lessels, die in vier categorieën werden
onderverdeeld, nl. de intellectuele, de sociale, de ethische en de politieke voordelen.13
Kortom, enkel die jongeman die een Grand Tour had gedaan kon ten volle « the elements
and alphabet of breeding » absorberen zonder dewelke « he can never spell gentleman
rightly, though his inside be never so good. » Dit laatste citaat slaat op het ethische
voordeel dat in het werk van Lessels werd gegeven. Bovendien werd van de jongeman
verwacht dat hij op zijn reis voor zichzelf leerde zorgen en zo bepaalde mannelijke
waarden en normen in de praktijk omzette. Daarom dat de (mannelijke) omgeving van de
Tourist het stoppen van de bemoedering van de jongeman als het belangrijkste voordeel
zag naast het educatieve aspect.14 Vele Grand Touristen zagen in de reis een welgekomen
vlucht en zelfs een bevrijding die sociaal algemeen aanvaard werd. 15 In Groot-Brittannië
werd daarnaast ook hevig gedebatteerd over de pro‟s en contra‟s van de buitenlandse
reizen voor jonge mannen en vrouwen. Erasmus voelde zich verplicht om de woorden
10
L. Withey, op. cit., pp. 6-7.
11
B. Redford, op.cit., p. 14.
12
P. Hulme en T. Youngs eds., op. cit., pp. 38-41.
13
B. Redford, op.cit., p. 10.
14
B. Redford, op.cit., p. 11.
15
L. Withey, op. cit., p. 3.
13
van Hiëronymus te herhalen over de aard van pelgrimages en wilde zijn lezers
waarschuwen voor de gevaren waaraan jonge reizigers werden blootgesteld als ze voor
een lange periode naar het buitenland reisden, aangezien het « non sine gravi discrimine
morum et integritatis »16 was.17 Ook Montaigne stond sceptisch tegenover pelgrimage en
de zogenaamde educatieve voordelen van reizen voor jongelui. Het aristocratische ideaal
van de Grand Tour was dan wel gebaseerd op de humanistische gedachte dat reizen een
ideale leerschool was, toch bleef er tot in de negentiende eeuw gedebatteerd worden over
de waarde van het reizen naar het buitenland : zou de jongeman onder invloed van „het
buitenland‟ zijn Britse moreel niet verliezen in plaats van te versterken ?18 Uiteindelijk
werd een soort van besluit getrokken uit de jarenlange discussies : de oudere generaties
wilden geloven dat reizen van nut was, maar enkel en alleen als leren centraal stond. De
educatieve doelstelling was zeker de voornaamste voor de jonge reiziger, maar toch werd
hij vaak verleid tot gokken en hoerenloperij. Vaak was de bezorgdheid van de omgeving
zeer gegrond.19
Aan de periode van onbeperkte toegang tot het Continent kwam voor de Engelse high
society abrupt een einde door de publicatie van de bul « In coena domini » door paus Pius
V in 1567. Hierdoor werden alle ketters, en dan voornamelijk de Engelse protestanten, de
toegang tot de Italiaanse staten ontzegd. De isolatie van de Britse eilanden werd nog
groter door de pauselijke excommunicatie van koningin Elisabeth I en de opstand in de
Noordelijke Nederlanden. Een positieve verwezenlijking in deze periode was het Verdrag
van Blois dat in 1572 werd gesloten tussen Frankrijk en Engeland om de traditionele
spanningen tussen de beide landen op te bergen. Eveneens werd door dit verdrag indirect
erkend dat de militaire en koloniale expansie van Spanje Engeland meer kopzorgen
baarde. Door het verdrag was Frankrijk echter opnieuw open voor Engelse reizigers. 20 De
politieke relatie met Frankrijk had altijd een grote rol gespeeld in de plannen van de
16
Vrije vertaling: Reizen was niet zonder gevaar voor de verloedering van de zeden en de rechtschapenheid.
17
.E. Chaney, op. cit., p. 60.
18
J. Elsner en J-P. Rubiés, op. cit., p. 49.
19
L. Withey, op. cit., p. 5.
20
M.G. Brennan (ed.), op. cit., pp. 14-15.
14
Engelse Grand Tourist en was een determinerende factor voor de populariteit van de
Grand Tour.21 De groeiende spanningen met Spanje zorgden er echter voor dat zo goed
als geheel Italië ontoegankelijk werd voor de Engelse reiziger, aangezien Spanje grote
delen van Italië onder controle had, ondermeer het koninkrijk Napels. Na het verslaan
van de Spaanse Armada door de Engelse vloot, de aanstelling van de nieuwe paus
Clemens VIII22 en twee nieuwe verdragen, nl. het edict van Nantes in 1598 en het
verdrag van Londen bij het begin van de zeventiende eeuw, bedaarden de gemoederen in
West-Europa en de Grand Tour kon verder bloeien.23 De Franse Revolutie en de
Napoleontische oorlogen zorgden voor een nieuwe impasse. De onrust op het continent
was nefast voor de reispraktijk van de Britten. Na 1815 probeerden vele reizigers
tevergeefs de Grand Tour opnieuw in te voeren in zijn meest oorspronkelijke vorm (zoals
in de definitie van Bruce Redford). Ze namen onder andere dezelfde routes naar Parijs en
Italië maar verschilden inzake aantal, achtergrond en smaak heel sterk van de reizigers
die voor 1789 een Grand Tour hadden ondernomen.24
In de periode van de Grand Tour was reizen dus eerder een individuele en aristocratische
aangelegenheid en exclusief een mannenzaak. In dit alles kwam verandering in de
negentiende eeuw onder invloed van technologische vernieuwingen. Het maken van een
reis werd een familieaangelegenheid en vaak zelfs een groepsgebeuren. Bovendien werd
op het einde van de negentiende eeuw de mogelijkheid tot reizen een universeel gegeven
en toegankelijk voor vrijwel alle lagen van de bevolking.25
21
M.G. Brennan (ed.), op. cit., pp. 19-20.
22
E. Chaney, Evolution of the Grand Tour: Anglo-Italian relations since the Renaissance, Londen: Cass, 2000, p. 83.
23
M.G. Brennan (ed.), op.cit., pp. 19-20.
24
L. Withey, op. cit., p. 60.
25
J. Jacxens, op. cit., p. 4.
15
1.2.
Technologische vernieuwingen vanaf het einde van de
achttiende eeuw
«Het „reisje maken‟ is zoodanig mode-artikel geworden en door vereenvoudiging der
vervoermiddelen zoodanig in ieders bereik gesteld,…».26 Zo begint Marcellus Emants het
reisverslag van zijn reis in Zweden. Ook Jozef Staes beaamt dat de negentiende eeuw een
volledige ommekeer bracht in “de duizende moeielijkheden” die met reizen gepaard
gingen.27 Aan de basis van de geleidelijke democratisering van het reizen lag onder
andere een set van uitvindingen die de transportsector volledig transformeerde. De
ideologie die in de negentiende eeuw doorbrak als de dominante stroming was het
liberalisme. Een groot aantal wetten werden aangenomen ten voordele van sociaal
ondergeschikte klassen waardoor ook deze groepen een stem, al was het nog steeds een
zwakke, konden krijgen. Het tijdperk van industrieel kapitalisme dat traditioneel aan het
liberalisme wordt gekoppeld, werd gekenmerkt door een grote technologische
vooruitgang. Industrialisatie vereiste daarenboven ook veel kapitaal, dat slechts weinigen
bezaten. Kredietbanken deden hun intrede en ook de staat zag de noodzaak in om nieuwe
kleine bedrijfjes bij te staan door subsidies of leningen toe te kennen alsook om nationale
ondernemingen te vestigen.28
De introductie van de stoomkracht in de transportsector stelde de reiziger in staat zich
sneller te verplaatsen voor minder geld. Voorheen verliep alle transport via wegen, die
meestal met lokale fondsen werden onderhouden, en verplaatste men zich te voet, te
paard of met paard en kar. Deze wegen -en dan voornamelijk de bijwegen- waren over
het algemeen in heel slechte staat. Vanaf de achttiende eeuw verbeterde de situatie van de
wegen door de invoering van het turnpike- of het tolwegensysteem, althans in GrootBrittannië. De verbetering van de wegen en de groeiende vraag naar reizen leidde tot de
nood aan een rationeel systeem van koetsdiensten in een nationaal netwerk. Deze manier
26
M. Emants, Op reis door Zweden. Amsterdam: Arbeiderspers, 1983, p. 3.
27
J. Staes, Antwerpsche reizigers van de vroegste tijden tot op heden. Antwerpen: Janssens, 1883, p. 418.
28
W.O. Henderson, The industrial revolution on the continent: Germany, France, Russia, 1800-1914. Londen: Cass,
1967, pp. 1-2.
16
van reizen bleef echter zeer traag. Bovendien waren koetsen niet altijd even comfortabel
en vooral duur : enkel een fractie van de bevolking maakte er gebruik van. Een goed
voorbeeld van het gebrek aan comfort in een koets geeft het zogenaamde aforisme van
Lichtenberg : « de rode kleur van de postwagen is het symbool van smart en lijden. De
kar is bekleed met waslinnen; niet, zoals men argeloos zou vermoeden, om de reiziger te
beschermen tegen zon en regen (want de dreiging komt van onderaf: van de straatweg en
de kar), maar om dezelfde reden waarom men de gehangene een muts over de ogen trekt,
zodat de omstanders geen getuigen kunnen zijn van de afschuwelijke grimassen die hij
maakt. »29 Een groeiende vraag naar meer uitgebreide koetsdiensten was eerder het
gevolg van een groeiende bevolking dan van enige uitbreiding naar andere secties van de
bevolking.30 Anderzijds zorgden de verbeteringen in communicatie (en daarmee worden
hier mijlpalen en wegwijzers bedoeld) ervoor dat de reiziger niet langer op een gids
moest vertrouwen om te weten waar hij was.31
Aanvankelijk werd enkel het goederentransport, zoals het transport van kolen, via
stroomtreinen gepromoot. Het was pas later, rond 1825, dat de voordelen van vervoeren
van passagiers werden ingezien. Rond het midden van de negentiende eeuw hadden de
stoomtreinen de paardenkoetsen zo goed als helemaal verdreven in Groot-Brittannië.32
De groei van het spoorwegensysteem verliep dus in drie stappen in Europa. Tot 1830 was
er de zogenaamde „ontwikkelingsfase‟, de tien volgende jaren later een heuse
„spoorwegmania‟ en in de tweede helft van de negentiende eeuw evolueerde de
spoorwegensector tot een winstgevende industrie.33 Terwijl de stoomtrein furore maakte
in het Britse binnenland, werd het stoomschip gelanceerd om goederen en passagiers over
het Kanaal, de Ierse Zee en de Noordzee te verschepen. In 1820 was reeds een
regelmatige stoombootdienst georganiseerd, nog vóór dat het geval was voor de
29
W. Löschburg, Het grote reisboek: lust en last van het reizen dor de eeuwen heen. Den Haag: Kruseman, 1979, p.
126.
30
A. J. Burkart en S. Medlik, Tourism : past, present and future. Londen : Heinemann, 1974, pp. 3-9.
31
J. Brewer, op. cit., pp. 640- 641.
32
J. Simmons, “Railways, Hotels, and Tourism in Great Britain, 1839-1914.” In: Journal of Contemporary History,
19, 1984, p. 215.
33
A. J. Burkart en S. Medlik, op.cit., pp. 12-13.
17
stoomtreinen.34 Het stoomschip, door vele reizigers in hun reisverslagen „dampschip‟
genoemd, werd door vele reizigers die niet door zeeziekte werden geplaagd als een ideaal
vervoermiddel beschouwd. Er kon gemakkelijk een wandelingetje gemaakt worden op
het dek en er was meer dan genoeg plaats om zelfs al zittend de benen te strekken. « Kent
ge iets aangenamer dan het reizen met den stoomboot... ? ... Op den stoomboot
daarentegen doet men wat men wil. Men kan er wandelen of rusten ; bij eenen gezel blijft
men niet langer dan het aanstaat ; voor „t lezen en schrijven, het stillen van den honger en
het lesschen van den dorst vindt men er alle gemak. Ook kan men er vrij ademen en langs
alle kanten in het ronde schouwen:... »35
Het hotel was een andere verwezenlijking van de negentiende eeuw die van groot belang
was voor de verdere ontwikkeling van de toeristische industrie en die gelinkt was aan de
inburgering van de nieuwe transportwijzen. Aanvankelijk waren hotels enkel bestemd
voor de rijke klassen terwijl de minst gegoeden soms nog in het hooi sliepen. De hotels
waren in het centrum van de grote steden gevestigd zodat de klanten onmiddellijk het
mondaine leven in konden stappen als ze het hotel verlieten.36 Vóór het tijdperk van de
hotels verbleven reizigers in herbergen en de rijksten onder hen in huizen of kamers van
particulieren. Herbergen boetten aan belang in door de opkomst van de spoorwegen en
waren traditioneel gebouwd bij wegen en op kruispunten en dienden in de eerste plaats
als verblijfplaats voor reizigers op doortocht. Aangezien wegen werden verlaten door de
spoorwegen, gold hetzelfde voor de herbergen die aan de wegen waren gebouwd. In de
steden zelf rezen echter nieuwe herbergen op voor de passagiers van de treinen.
37
Spoorwegen vreesden dat een tekort aan accomodatie op de plaats van bestemming zou
leiden tot een vermindering van het aantal treinreizigers. Daarom zorgden verschillende
maatschappijen zelf voor meer accomodatie.38
34
J.A.R. Pimlott, The Englishman’s holiday. A social history, Hassocks: The Harvester press, 1947, pp. 187-188.
35
J. Bols, Een reisje in Zwitserland. Mechelen: Van Velsen, 1876, pp. 138-139.
36
M. Boyer, Histoire du tourisme de masse, Parijs : PUF, 1999, p. 53.
37
A. J. Burkart en S. Medlik, op.cit., pp. 9-14.
38
A. J. Burkart en S. Medlik, op.cit., p. 20.
18
De stoomkracht had niet enkel repercussies voor de mobiliteit van mensen maar
veranderde ook het levensritme van een heel groot deel van de bevolking. In het begin
van de negentiende eeuw leefde nog meer dan de helft van de bevolking op het platteland
en was er tewerkgesteld in de landbouw. Daar was het levensritme eerder traag en
afwezigheid van werk was af en toe mogelijk zoals in periodes van religieuze feesten en
lokale kermissen. De industrialisatie van het platteland verliep echter snel en een gevolg
ervan was dat een deel van de vroegere plattelandsbevolking zich in de steden en
industriële centra begon te concentreren. In deze industriële sectoren was het levensritme
veel sneller en de snelheid ervan steeg gedurende de negentiende eeuw. Het persoonlijke
element in de industrie daalde en de productie werd afhankelijk van de afzonderlijke
arbeiders. Daarenboven waren de wensen van de arbeider ondergeschikt aan de winst van
de werkgever. Mogelijkheden tot een vrije dag werden zo goed als onmogelijk ; als
algemene regel gold : « geen arbeid, geen loon ».39 Vóór de negentiende eeuw en de
grootschalige industrialisatie van deze periode had de tegenstelling tussen werk en vrije
tijd nauwelijks betekenis. Vrije tijd werd gezien als een voorrecht van bepaalde klassen,
die door hun weelde hun leven konden indelen zoals zij dat zelf wensten. De andere lagen
van de maatschappij moesten werken om te overleven en hadden deze luxe niet. Het was
pas wanneer de werkplaats begon te verschillen van de plaats waar de familie werd
onderhouden dat deze moderne tegenstelling tussen werk en vrije tijd geldig werd. 40 Dit
idee van een tijd van werken en een tijd van niet werken was volledig nieuw en maakte
reizen ook mogelijk voor andere groepen dan de hoge aristocratie.41 Arbeiders hadden
echter zeer weinig vastgelegde feestdagen en hierin kwam pas in de late negentiende
eeuw verandering toen geleidelijk aan de eerste sociale wetten werden geïntroduceerd.
Vele fabriekslieden moesten het stellen met enkel een zondag om bij te komen. De
toenemende industrialisering, verstedelijking en het groeiend pauperisme had een grote
invloed op het dagjesverkeer ; vele arbeiders wilden weg uit de donkere, benauwende en
39
J.A.R. Pimlott, op. cit., pp. 78-79.
40
A. J. Burkart en S. Medlik, op.cit., pp. 3-4.
41
F. R. Hunter, “Tourism and Empire: The Thomas Cook & Son enterprise on the Nile, 1868-1914.” In: Middle eastern
studies, 40, 2004, p. 29.
19
lawaaierige fabrieken en snakten naar de vrije natuur.42 Naast de migratie van
plattelandsbewoners naar de industriële centra om er te werken als arbeider, was
eveneens de opkomst van een nieuwe middenklasse belangrijk voor de verdere
ontwikkeling van het toerisme in Europa. Deze laatste groep was rijk geworden door
investeringen in de nieuwe industrieën, soms zelfs rijker dan de gemiddelde aristocraat.
Sommige middenklassers slaagden er dus in om de muur van de exclusiviteit die de
aristocratie had gebouwd te doorbreken ; de negentiende eeuw bracht een nieuwe sociale
groep met zich mee die kapitaalkrachtig was, over vrije tijd kon beschikken en ook op
politiek vlak zeggenschap trachtte te krijgen. 43
1.3.
Thomas Cook, John Murray en Karl Baedeker
Verschillende auteurs die zich verdiept hebben in het onderzoek naar de wortels van het
massatoerisme, waaronder ook Paul Fussel, zien het begin van modern toerisme bij
Thomas Cook, in het midden van de negentiende eeuw.44 Eén van de redenen is dat
Thomas Cook graag gebruik maakte van de nieuwe transportmogelijkheden om alle
sociale klassen de mogelijkheid te geven te reizen. Via de stoomlocomotief en later het
stoomschip kon hij vele mensen mobiliseren op een snellere en comfortabelere manier
dan ooit het geval was geweest.45 Reizen moest betaalbaar worden, aldus Cook. Daarom
werd de organisatie van een reis overgelaten aan professionelen waardoor een zeer groot
aantal personen de kans kregen te reizen, via routes die bepaald werden door
professionelen zoals Thomas Cook. In 1841 huurde deze een eerste trein om een trip van
Leicester naar Loughborough met contract te organiseren aan één shilling per persoon.
Dit deed hij door de Midland counties railway te overtuigen goedkopere tarieven aan te
bieden in ruil voor een zeer groot aantal passagiers.
46
Drie jaar later vond zijn eerste
echte pleziertrip plaats. In het pakket was een gids van aanbevolen winkels en historische
42
W. Löschburg, op. cit., p.174.
43
J. Buzard, The beaten track : European tourism, literature, and the ways to culture, 1800-1918. Oxford, Clarendon
press, 1993, p. 18.
44
P. Craig, The oxford book of travel stories. Oxford: Oxford university press, 1996, p. IX.
45
J. Urry, op. cit., p. 24.
46
F. R. Hunter, art. cit., pp. 29-30.
20
plekken inbegrepen.47 In de jaren daarna volgden nog vele kleine trips, zoals naar de
wereldtentoonstelling van Londen in 1851.48 Vanaf het midden van de eeuw begon hij
aan de organisatie van trips naar het buitenland : het Europese continent, de VSA (1866)
en het Midden-Oosten of « de landen uit de Bijbel » (1869). Daarnaast liet hij zijn
passagiers ook kiezen uit tentoonstellingen in binnen- en buitenland.49 Volgens sir
George Young ligt de betekenis van Thomas Cook in zijn organisatorische en
sociologische verwezenlijkingen : « His originality lay in his methods, his almost infinite
capacity for taking trouble, his acute sense of the needs of his clients... He invented the
new universal coupon system, and by 1864, more than a million passengers had passed
through his hands. » 50 Naast de hotelcoupons lanceerde Cook ook een systeem om
buitenlandse munten te kopen en in te wisselen binnen in zijn onderneming. 51 Op het
einde van de negentiende eeuw begon hij aan de publicatie van reisgidsen die goedkoop
waren en bedoeld voor een breed publiek.52 Vanaf de jaren zestig van de negentiende
eeuw bleef zijn publiek niet langer beperkt tot de arbeidersklasse maar namen ook steeds
meer mensen met hogere inkomens deel aan zijn georganiseerde reizen. Het is ook in
deze periode dat Cook dé pionier in reizen werd. Hij was het onderwerp van onder andere
Dickens en Trollope en er werd over hem geschreven in kranten en magazines. In 1878
ging Thomas Cook op pensioen en liet hij zijn bedrijf over aan zijn zoon, John Mason.53
John Mason was veel minder idealistisch van aard dan zijn vader die zijn activiteiten
louter op de arbeidersklasse wilde richten omdat hij deze groep als het ware wilde
ophevelen. John Mason daarentegen duwde de firma in de richting van „big business‟ en
trok op deze manier vele rijke klanten aan.54
47
J J. Urry, op. cit., p. 24.
48
F. R. Hunter, art. cit., p. 30.
49
A. J. Burkart en S. Medlik, op.cit., pp. 14-19.
50
J. Urry, op. cit., p. 24.
51
A. J. Burkart en S. Medlik, op.cit., p. 20.
52
R. Koshar, “ „What Ought to Be Seen‟: Tourists‟ Guidebooks and National Identities in Modern Germany and
Europe.” In: Journal of Contemporary History, 33, 1998, pp. 329-330.
53
F. R. Hunter, art. cit., pp. 30-31.
54
L. Withey, op. cit., p. 159.
21
John Murray, de zoon van een Britse uitgever, deed een tour in Europa in 1829 met
behulp van een reisgids van Mariana Starke. Een deel van de informatie in de gids was
echter fout, reeds gedateerd en vertrouwde voor het grootste deel op de nalatenschap van
andere reizigers. Bij zijn terugkomst in Londen besloot Murray een eigen reisgids te
schrijven, de eerste van een hele reeks. Voor zijn informatie over de verschillende
gebieden waarover hij wilde schrijven, vertrouwde hij niet op de woorden van anderen
maar op zijn eigen waarnemingen. Volgens de biograaf van Murray was de aanleiding
voor het schrijven van zijn reisgidsen een brief van John Hobhouse55 aan Murray in 1817
waarin Hobhouse zijn beklag deed over bestaande reisboeken die onvoldoende accuraat
waren. Hobhouse zei eveneens dat de opkomende Engelse reiziger op twee manieren
plezier vond in reisgidsen nl. om thuis te lezen en om mee te nemen op reis. Murray
schreef naar eigen zeggen dus voornamelijk voor reizigers die naar onbekende gebieden
gingen op zoek naar authenticiteit en herkenbaarheid ; het exotische moest als het ware
gedomesticeerd worden.56 Zijn eerste reisgids « A hand-book for travellers on the
continent » bevatte beschrijvingen van Holland, België, Pruisen en andere Noord-Duitse
staten.57 Sinds 1836 werden tientallen Murray-reisgidsen uitgebracht en deze groeiden uit
tot de bekendste Engelse reisgidsen in de negentiende eeuw.58
In 1839 begon de Duitser Karl Baedeker, eveneens een prominent figuur wanneer de
evolutie van het toerisme in de negentiende eeuw in gedachten wordt gehouden, met de
publicatie van zijn reisgidsen. Baedeker was de zoon van een drukker. Tijdens zijn
universitaire studie aan de universiteit van Heidelberg werkte hij enkele uren bij een
boekenverkoper. Zijn interesse in het eigenlijke verkopen van boeken werd daar
aangewakkerd ten nadele van het drukken van boeken. In 1827 was hij niet langer een
deel van de drukkerszaak van zijn familie maar verhuisde naar Coblenz om er een eigen
boekenwinkel te openen. Een jaar later kocht Baedeker een kleine uitgeverszaak en
55
John Hobhouse was de reisgezel van Byron die de illustraties in enkele werken van Byron verzorgde. Murray was de
eerste uitgever van Byron. I. Grewal, op. cit., p. 102.
56
Ibidem, pp. 102-104.
57
L. Withey, op. cit., pp. 69-79.
58
I. Grewal, op. cit., p. 102.
22
begon hij met het uitgeven van reisgidsen. Hij had immers opgemerkt dat verschillende
Britten tijdens hun trips langs de Rijn een reisgids van Murray meebrachten. Hij voegde
een sterrensysteem toe om hotels en dergelijke te beoordelen, hetgeen Murray later
overnam, en voegde in elke reisgids gedetailleerde kaarten toe. In 1844 had hij reeds
reisgidsen voor Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland geschreven en uitgegeven.59
De reisgidsen getuigen van een groeiende macht van een bepaalde klasse en gender om
een nationale cultuur te definiëren naar hun wensen. Deze strategie is vooral merkbaar in
de gidsen van Murray. Murray opperde immers dat hij over plaatsen schreef die zijn
lezers het meest aanspraken. Zijn doelpubliek bestond voornamelijk uit leden van
dezelfde kring en klasse als hijzelf. Hij „testte‟ zijn gidsen door ze te geven aan zijn
vrienden op hun reizen en vroeg hen om commentaren te noteren : « I proceeded to test
them by lending them to friends about to travel, in order that they might be verified or
criticized on the spot. I did not begin to publish until after several successive journeys
and temporary residences in Continental cities... »60
1.4.
De romantische reiziger
De negentiende eeuw en de vele veranderingen in het leven van het merendeel van de
bevolking van West-Europa zorgden voor een gevoel van crisis en verdeeldheid. Op
cultureel vlak werd dit uitgewerkt in de Romantiek en termen als „spleen‟ en
„Weltschmerz‟. Volgens Marshall Berman had de Europese bevolking het gevoel in een
revolutionaire periode te leven, een periode van explosieve upheavels in elk aspect van
het persoonlijke, sociale en politieke leven. De negentiende-eeuwse bevolking leefde
immers in tijden die voor het eerst modern werden genoemd, terwijl hij zich de nietmoderne tijden kon herinneren en er vaak naar terug wilde, zowel spiritueel als materieel.
Berman beschrijft dit gevoel als « leven in twee werelden tegelijk ».61 Dit gevoel wordt
59
Ibidem, pp. 71-72.
60
I. Grewal, op. cit., p. 104.
61
R.J. Walker, Labyrinths of deceit: culture, modernity and identity in the nineteenth century. Liverpool: Liverpool
university press, 2007, p. 3.
23
als volgt beschreven : « All that is solid melts into air, all that is holy is profaned, and
man is at last compelled to face with sober senses, his real conditions of life, and his
relations with his kind. »62 Jas Elsner en Joan-Pau Rubiés zien eveneens nostalgie in de
Britse poëzie en proza van dezelfde periode. Zij benadrukken echter dat de Romantiek
een invulling is binnen de Europese cultuur die het laatste bolwerk van de moderniteit
tegen het groeiend secularisme zou zijn.63
Wat de romanticus wilde, was een houvast. Daarom greep hij terug naar het verleden en
de natuur. De romantische reiziger wilde nauw betrokken zijn bij wat hij zag, was
gepassioneerd en lyrisch : op reis volgde de reiziger zijn innerlijk gevoel en creatieve
visie. Alle objectiviteit werd als het ware overboord gegooid. De romantische reiziger
wenste zowel het script te schrijven van zijn reis, als zijn gehele reis te regisseren. 64
Susan Sontag meent dat de romanticus het „Self‟ in se volledig opbouwt rond een ideale
reiziger. Deze reiziger is steeds op zoektocht, heeft geen huis en is als het ware een
burger van een plaats die niet of niet meer bestaat. Reizen is volgens Sontag dus een
teken van modern bewustzijn, van een modern wereldbeeld.65 Uit het voorgaande wordt
duidelijk dat de romanticus blijkt te worstelen met de tegenstellingen bewust-onbewust,
subjectief-objectief, instinctief-gecontroleerd enz. Wandelen bleef één van de meest
gebruikelijke manieren om te reizen in de eerste helft van de negentiende eeuw, vooral
voor de jonge en onbemiddelde mensen. Wandelen was ook enorm relevant voor het
Romantische reizen ; de eenzame wandelaar is nog steeds een van de stereotypen van het
Romantische reizen. De typische romanticus is een lanterfanter. Wordsworth was er best
trots op dat hij Italië pas na 14 weken bereikte. De romanticus wilde dus niet sprinten
doorheen gebieden maar wilde vertoeven, aanschouwen, dagdromen.66 Hij was
bovendien weinig enthousiast over de technologische vernieuwingen die de Industriële
Revolutie had gebracht. Ze zagen de aanleg van spoorwegen bijvoorbeeld als een
62
Ibidem, p. 17.
63
J. Elsner en J-P. Rubiés (eds.), Voyages and visions. Towards a cultural history of travel. Londen : reaktion books,
1999, p. 4.
64
R. Porter (ed.), Rewriting the self: histories from the Renaissance to the present. Routledge, 1997, p. 136.
65
J. Elsner en J-P. Rubiés (eds.), op. cit., p. 5
66
Ibidem, p. 139.
24
vernieling van het natuurschoon. Ook Thomas Cook en zijn onderneming waren het
onderwerp van Romantische klachten. Deze zorgde immers voor een toestroom van
toeristen op het Europese continent en de Britse eilanden. Volgens Wordsworth werden
de woorden „toerist‟ en „spoorweg‟ in één adem gezegd. 67 Zowel de spoorwegen als de
nieuwe groepen reizigers zouden verantwoordelijk zijn voor het verderven van het ware
karakter van het reizen.68 Romantici gingen te voet of per koets69, reisden langzaam en
verfoeiden de haast van de Cook-aanhangers. Immers, reizigers die te voet waren of per
koets gingen waren nooit gehaast.70 De romantici zagen het bovendien als hun taak
bepaalde plekken te beschermen tegen de bezoedeling door niet-intellectuelen. Cook‟s
repliek hierop was de volgende : « it is too late in this day of progress to talk such
exclusive nonsense ; God‟s earth, with all its fullness and beauty, is for the people. »71 De
romanticus voelde zich echter verheven omdat hij zich niet liet leiden door Thomas Cook
of een reisgids, maar zijn eigen subjectieve waarnemingen en creatieve visie als leidraad
nam. In tegenstelling tot de passieve reiziger met de reisgids onder de arm, was de
romantische reiziger een actief, zelfbewust en betrokken persoon. Een groot deel van het
Europese discours over reizen en de constructie van „the Self‟ was gebaseerd op
mobiliteit en vrijheid. In het Engelse leven nam wandelen een belangrijke plaats in omdat
het een waardering van de natuur mogelijk maakte. Voor Wordsworth was wandelen « a
process of reconciliation that provided the dynamic unity of life ». Wordsworth zocht een
antwoord op de veranderingen die door de transportrevolutie en de enclosure-beweging
werden veroorzaakt en die reizen had getransformeerd tot een vorm van « moving out
into the world but continually returning to recover familiar ground » maakte. In het
midden van de negentiende eeuw waren wandeltochten een belangrijk tijdverdrijf,
voornamelijk naar the Lake District waarover Wordsworth had geschreven en waar hij
zou geleerd hebben over de natuur.72
67
J. Buzard, op. cit., p. 44.
68
Ibidem, p. 32.
69
Ibidem, p. 40.
70
R. Porter (ed.), op. cit., p. 146.
71
J. Buzard, op. cit., p. 63.
72
I. Grewal, op. cit., p. 172.
25
De definitie die in de negentiende eeuw aan Romantisch reizen werd gegeven, was
gedoemd uit te sterven en werd nooit door velen in de praktijk omgezet. De dagen van de
paardenkoets waren immers beperkt in aantal ; vanaf de jaren dertig kwam de
paardenkoets in onbruik als voornaamste vervoermiddel. Deze rol werd ingenomen door
de stoomtrein. Snelheid en doeltreffendheid kregen de bovenhand op traag, bewust en
lyrisch reizen. Er was dus ten eerste een nieuw tempo voor reizen terwijl ook nieuwe
groepen deelnamen aan reisjes omdat dit betaalbaar werd. De spoorweg markeerde als
het ware het eind van het pure Romantische reizen en betekende het begin van modern
toerisme. De romanticus moest dus zijn ideologie herbekijken. Wat hij verfoeide was op
te lossen in de massa. De romanticus wilde zich in tegendeel onderscheiden van de
massa, ten eerste inzake bewustzijn en ten tweede op praktisch vlak. De intellectuele elite
zag zijn sites gedevalueerd, gedesacraliseerd en gerecycleerd door de veranderingen in
het reizen.73 Er had zich een burgerlijk alternatief voor het geïmproviseerde, poëtische
reizen ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is een passage uit het reisverslag van Jan Bols :
« Thans begint het oprechte reizen in Zwitserland, het te voet gaan. ». « Maar is het te
voet gaan de ware wijze van reizen in Zwitserland, ik moet toch zeggen dat het ook altijd
geen poëzie is. Zoo gaat het ten andere dikwijls op de wereld : toekomenden nacht,
bijvoorbeeld... »74 Met het ware reizen wordt hier verwezen naar de romantische
gedachte van het traag en bewust reizen: te voet heeft men de tijd om rustig de omgeving
in zich op te nemen en te genieten van de pittoreske uitzichten. Anderzijds is het duidelijk
dat Jan Bols en zijn gezellen geen romantische reizigers zijn aangezien ze de vele
ongemakken erkennen die ermee gepaard gaan. Het vroege toerisme voedde dus enerzijds
de illusie van een gedemocratiseerde ervaring van het romantische „sublime‟, maar het
vereiste toch down-to-earth informatie zoals details over afstand, tijdschema‟s enz. Het
was in deze context dat de reisgidsen van Murray en Baedeker populair werden. Deze
reisgidsen distantiëren zich openlijk van romantiek. Ze zijn ten eerste anoniem in hun
toon maar nodigen tegelijk de potentiële reiziger uit om nieuwe ervaringen op te doen
zonder te veel risico : ze geven wel hints naar « the sublime » toe maar blijven steeds
73
R. Porter (ed.), op. cit., p. 148.
74
J. Bols, op. cit., pp. 114-115.
26
voor veiligheid opteren.75 Ondanks alle protest en kritisch discours van romantici was het
massa-toerisme niet te stoppen. Dit betekent ook dat het romantische reizen moeilijk
navolgbaar werd. Samen met het romantische reizen zou volgens Wordsworth ook de
individualiteit verdwijnen : individualiteit was „melted and reduced to faceless
uniformity‟. »
1.5.
Reizen naar de kust en de bergen
De waterkuur was vanuit Duitsland in de jaren veertig van de negentiende eeuw naar
Groot-Brittannië gebracht.76 Voorheen, in de zeventiende en achttiende eeuw, had de zee
de conotatie van stinkend en ongezond en zou het zoute water « een rottende
uitwerking » hebben. Bovendien werd zeeziekte als een grote kwelling gezien en ook dit
was iets dat de afkeer van de zee versterkte. Adolphe Blanqui zegt het volgende over het
verschijnsel zeeziekte : « Nauwelijks is het vasteland uit het zicht of de passagiers
verliezen hun vreugde en levendigheid ; ieder gesprek stokt ; de blozendste gezichten
verliezen plotseling hun kleur en krijgen een groenige vale tint. » De stoomboot en diens
rook van brandende kolen zouden het ongemak nog vergroten. 77 Toch werd in de
negentiende eeuw een reis naar de kust of naar een bron „bon ton‟. In 1742 had Dr.
Smolett een boek uitgebracht, «An essay on the external use of water », over de helende
krachten van water. Op het moment van uitgave was een discours over « ziek makende
stad » eveneens populair en beide werden aan elkaar gekoppeld waardoor steeds meer
stedelingen naar de kust vertrokken om er gezonde lucht in te ademen.78 Tussen 1789 en
1815 werd het voor potentiële Britse Grand Touristen zeer moeilijk toegang te krijgen tot
het Europese continent door de onrust van de Franse Revolutie en de daarop volgende
praktijken van Napoleon Bonaparte. Zij grepen de nieuwe manier van reizen met beide
handen en begonnen te reizen in eigen land.79 De trek naar de kust wordt nog versterkt in
75
R. Porter (ed.), op. cit., p. 149.
76
J.A.R. Pimlott, op. cit., p. 180.
77
A. Corbin, Het verlangen naar de kust. Nijmegen: SUN, 1989, pp. 29-31.
78
Ibidem, p. 82.
79
Ibidem, p. 162.
27
de negentiende eeuw door de aanleg van spoorlijnen van het binnenland naar de kusten.80
De groeiende populariteit van de kustgebieden zorgde voor de aanleg van zogenaamde
resorts. Uit winstbejag werden deze uitgebouwd met verschillende faciliteiten voor het
vermaak en plezier van de bezoeker81, zoals concertgebouwen, balzalen, speelzalen etc.82
De medische redenen waren in de tweede helft van de negentiende eeuw niet langer dé
prioriteit maar bleven wel de grootste pull-factor.83 Belangrijk hierbij te noteren is dat de
aristocratie, die in feite zelfs kan teruggebracht worden tot de koninklijke familie en hun
adellijke omgeving, steeds de toon zette. In de negentiende eeuw komen echter nieuwe
burgerlijke groepen naar de kust en resorts.84
Op het einde van de achttiende eeuw en bij het begin van de negentiende eeuw, wanneer
voor de Brit de toegang tot het Europese vasteland zo goed als onmogelijk was
geworden, werd, zoals reeds vermeld, het reizen in eigen land een trend. Niet enkel de
kuststreken werden populair, ook het heuvelachtige Schotland met zijn vele meren (cfr.
The Lake District) werd een trekpleister.85 Tien jaar na de val van Napoleon werden
excursies georganiseerd naar Schotland en wat „de tempel van de natuur‟ werd genoemd.
De liefde voor Schotland lag immers in het verlengde van het Romantische
gedachtengoed.86 Op deze manier werd de „pittoreske reis‟ gevormd nl. als « een
speurtocht, die een verfijnd manipuleren vereist van de reeks emoties die erdoor wordt
opgeroepen. »87 De aantrekkingskracht van Schotland lag echter niet enkel in zijn belofte
tot mooie uitzichten maar ook door de kleurrijke geschiedenis van het land waarvan
verschillende ruïnes uit verschillende periodes stille getuigen waren.88
80
Ibidem, p. 96.
81
A. J. Burkart en S. Medlik, op.cit., pp. 9-10.
82
A. Corbin (ed.), L’ avènement des loisirs 1850-1960. Parijs: Flammarion, 2001, p. 35.
83
J. Urry, The tourist gaze : leisure and travel in contemporary societies. Londen: Sage, 1990, p. 17.
84
A. Corbin, op. cit., p. 338.
85
Ibidem, p. 162.
86
Ibidem, p. 167.
87
Ibidem, p. 174.
88
L. Withey, op. cit., p. 53.
28
De populariteit van de Romantiek zorgde er ook voor dat na de slag bij Waterloo ook
andere bergtoppen werden bezocht door Britten, nu over het Kanaal. Samen met een
hernieuwde liefde voor activiteit mondde dit uit in alpinisme en wintersport. In 1857
werd een alpine toeristenclub opgericht die de gouden periode van het alpinisme
inluidde.89 Reeds rond 1870 had de wintersport in Zwitserland grote bekendheid naast de
reeds langer bekende trips door Zwitserland in de zomer. Voornamelijk het beklimmen
van bergtoppen was zeer populair aangezien het een hele serie van nieuwe zichten bood.
Twintig jaar later nam skiën die plaats in als meest favoriete wintersport voor
negentiende eeuwse avonturiers.90 Bovendien werden de Zwitserse bergen in het midden
van de negentiende eeuw door artsen uitgeroepen tot de plek bij uitstek om de
gezondheid te herwinnen. De eerste reizigers die „s winters aankwamen in Zwitserland
waren er voor gezondheidsredenen maar werden al gauw vergezeld door niet zieken die
werden aangetrokken door de schoonheid van de gebergten, het aangename klimaat, het
sociale leven en de wintersporten.91 Zwitserland werd aldus een toeristische trekpleister
voor verschillende nationaliteiten.
In de negentiende eeuw was de reiziger op zoek naar „the picturesque‟ een geliefde
bezigheid van de Engelsman en in zijn voetspoor ook reizigers van andere nationaliteiten.
Het concept van „the picturesque‟ deed zijn intrede in de achttiende eeuw in de context
van het concept van de Engelse „landschapstuinen‟ dat inging tegen de geometrische
Franse tuinen. In Engelse tuinen werd eerder gekozen voor grilligheid en
onregelmatigheid van de „wilde natuur‟ « zoals een Clause Lorrain of een Nicolas
Poussain haar zou schilderen. » De term verwijst dus naar een bepaald soort landschap
die de toeschouwer zelf moest ontdekken. William Gilpin moedigde de toerist in zijn
„Three essays : on picturesque beauty ; on picturesque travel ; on sketching landscape‟
aan « to frame views, to graduate prospects from foreground to background, and above
all to ensure variety of painted, drawn or engraved texture, which minimized similar
qualities in the natural world. » Zo lag „the picturesque‟ aan de basis van een bepaalde
89
A. Corbin, op. cit., p. 44.
90
L. Withey, op. cit., pp. 217-219.
91
A. Corbin (ed.), op. cit., pp. 44-45.
29
vorm van toerisme in de negentiende eeuw op de Britse eilanden zelf maar ook naar
Noord-, Zuid- en Midden- Europa.92 Een goed voorbeeld hiervan is „mountaineering‟,
een bergsport die bij Britten zeer populair was. Volgens Peter Hansen vormt dit zelfs een
belangrijk deel van de Britse imperialistische cultuur in de tweede helft van de
negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw. Hij ziet het bergbeklimmen
in het verlengde van de neiging om het mannelijke en de veroveringszucht te
beklemtonen in een periode van imperialistisch verlies voor Groot-Brittannië. Volgens
Hansen werden er zelfs sociale classificaties geconstrueerd om een onderscheid te
kunnen maken tussen zij die nog geen berg hadden overwonnen en zij die dat wel hadden
gedaan. Op deze manier werden opnieuw elites gecreëerd.93
Andere reizigers kozen de Franse Riviera als winterverblijf omwille van het milde en
droge klimaat. Nice werd zo een heuse winterhoofdstad voor de rijken. Daarnaast werd
het casino van Monte Carlo een belangrijke trekpleister in het Middellandse Zeegebied.94
Vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw werd een verblijf in het zuiden van
Frankrijk zelfs populairder dan reizen in Italië. Het werd gezien als een onbezoedeld
gebied en bood verschillende kansen tot ontwikkeling. Bovendien verkreeg de Riviera
een reputatie als een resort waar zieken terecht konden aangezien artsen overtuigd bleken
te zijn van de helende kenmerken van het warme klimaat. Vanaf 1880 verloor het gebied
echter terrein op Egypte als overwinteringsgebied voor Britten. 95
1.6.
Besluit
De negentiende eeuw is de eeuw waarin verschillende veranderingen gebeuren op vlak
van reizen. Zo zijn er onder andere verschillende technologische veranderingen zoals de
stoomboot en de stoomtrein. Ook het verkopen van arbeid op grote schaal had een grote
invloed op de algemene reiscultuur. De industriële revolutie dat onder meer het werken in
92
S. Jacobs en F. Maes, Beyond the picturesque. Inleiding tot de tentoonstelling. EXPO S.M.A.K. 04.04.09-23.08.09.
93
J. Elsner en J-P. Rubiés (eds.), op. cit., p. 53.
94
W. Löschburg, op. cit., p. 173.
95
L. Withey, op. cit., pp. 192-195.
30
fabrieken met zich meebracht, zorgde ervoor dat een nieuw denkpatroon common sense
werd: de negentiende eeuw bracht een tijd van werken en een tijd van niet werken. Dit
betekende dat vrije tijd niet enkel weggelegd bleef voor de elite maar doorsijpelde naar
minder gefortuneerde lagen van de maatschappij. Deze trend werd door enkele personen
aangegrepen om de democratisering van het reizen een duwtje in de rug te geven.
Thomas Cook begon excursies en later ook heuse tours te organiseren voor de
middenklasse en arbeiders. Daarnaast kwamen reisgidsen op de markt waaronder die van
Murray en Baedeker die de onafhankelijkheid voor de reiziger beloofde te bewaren.
Kortom, het Europese continent werd geopend voor massatoerisme.
31
2. REISVERSLAGEN,
DAGBOEKEN,
BRIEVEN
EN
HERINNERINGEN
Het voornaamste corpus bronnen dat gebruikt werd voor het onderzoek van deze
masterscriptie kan onder de noemer reisverhalen geplaatst worden. Dit „genre‟ valt uiteen
in verschillende vormen zoals verslagen, dagboeken en brieven. Al deze vormen hebben
een gemeenschappelijke noemer : ze werden geschreven door een reiziger. Aangezien het
genre
eveneens
aansluit
bij
de
zogenaamde
„ego-documenten‟,
werden
in
historiografische kringen wel vaker kritieken neergeschreven over het gebruik van deze
bron in historisch onderzoek. Daarom zal hieronder ingegaan worden op dit debat naast
een algemene bespreking van het bronnenmateriaal. Aangezien het onderwerp van deze
scriptie zicht afspeelt in de context van de negentiende eeuw, zal ook een blik geworpen
worden op de conventies van stijl en vorm in die periode. Hoofdstuk twee zal zo een
hulpmiddel zijn om correct de historische kritiek toe te passen bij de analyse van de
onderzochte reisliteratuur.
2.1. Het genre
Op reis wordt de reiziger teruggeworpen op zichzelf. De confrontatie met iets onbekend
of vreemd werkt als een soort « sluiteropener » en leidt tot meer reflectie over wat
geobserveerd werd en over wat het met de waarnemer deed.96 Een reisverslag kan daarom
een schat aan informatie bevatten, niet alleen over wat reizigers bezichtigden maar ook
wat ze erbij dachten en voelden en op deze manier bieden ze een prima vertrekpunt voor
de studie van de mentaliteit van de reiziger zelf. De interessantste soort non-fictie
reisliteratuur vertelt dus twee verhalen, enerzijds het verhaal van het kijken naar
verschillen, het zien van mensen, andere plaatsen en ideeën etc., anderzijds het verhaal
van wat die waarnemingen de hedendaagse lezer vertellen over de waarnemer en diens
96
P. Steringa, “Nederlanders op reis in Amerika 1812-1860: reisverhalen als bron voor negentiende-eeuwse
mentaliteit.” In: Utrechtse historische cahiers, 20, 1, 1999, p. 19.
32
reacties ten opzichte van verschillen.97 Voor deze masterproef is voornamelijk dit eerste
aspect van groot belang ; het bronnenmateriaal zal dus op een indirecte manier behandeld
worden om op deze manier een blik te werpen op „the Self‟ van de auteur, terwijl hij
schrijft over „the Other‟.
Een duidelijke definitie van het genre is volgens Eileen Groom moeilijk te geven. Ze
meent dat het genre proberen te definiëren lijkt op « grabbing a piece of soap in the
shower – slippery and difficult to do ». Soms worden alle werken die iets met reizen te
maken hebben „travel literature‟ genoemd. Maar vaak wordt de term reisliteratuur
voorbehouden voor de non-fictie reisverslagen.98 Ook Joseph Strelka ziet een gebrek
aan een duidelijke definitie van het genre. De problemen beginnen volgens deze auteur
bij het auto-biografisch karakter van reisverhalen, de beperkingen van de herinnering en
het selectieproces dat er steeds bij betrokken is. Bovendien is de grens tussen feit en fictie
vaak zeer vaag. Zoals hierboven reeds werd vermeld worden de termen „travel literature‟
en „travel writing‟ vaak door elkaar gebruikt. Om praktijk gericht te kunnen zijn, meent
hij dat het nodig is toch een verschil te maken tussen beide. Travel writing wordt
traditioneel echter gedefinieerd als een verzameling van teksten die het relaas van
empirische reizen bevatten zoals logboeken, dagboeken en reisverslagen. Strelka wil een
bredere betekenis invoeren zodat de travel writing zou kunnen verwijzen naar alle teksten
waarin reizen een rol speelt, zowel fictie als non-fictie. Travel literature wordt zeer vaak
als synoniem van travel writing of travel narratives gebruikt, hetgeen Strelka wil
verengen tot enkel de fictieve teksten. Travel literature omvat op die manier epiek,
ballades en romans.99 Hieruit blijkt dat de naamgeving binnen het genre enigszins
chaotisch kan genoemd worden. In deze masterscriptie zal zo eenduidig mogelijk gewerkt
worden met de verschillende naamgevingen. Reisverhalen zullen beschouwd worden als
louter fictieve teksten omvattend terwijl travel writing en travel literature als synoniemen
zullen beschouwd worden die zowel fictie als non-fictie kunnen zijn omsluiten. De non-
97
C.K. Brown, Encyclopedia of travel literature. Santa Barbara: ABC-CLIO, 2000, p. 1.
98
E. Groom (ed.), Methods for teaching travel literature and writing. Exploring the world and Self. New York : Peter
Lang publishing inc., 2005, p. 1.
99
Ibidem, pp. 14-15.
33
fictie teksten zullen zo goed mogelijk benoemd worden aan de hand van hun specifieke
vorm, samengebundeld worden onder de algemene term „reisverslagen‟ (travel account)
of er zal gebruik gemaakt worden van de voorgaande termen reisliteratuur of
reisverhalen, maar met een specifieke vermelding dat het om non-fictie gaat. Het moge
duidelijk zijn dat het in deze thesis niet gaat om een zoveelste onderscheid te maken
tussen de verschillende termen, maar om duidelijk de verschillende vormen binnen het
genre duidelijk te maken alsook steeds te wijzen op het non-fictie karakter van het
bronnenmateriaal. Bij deze redenering volg ik Patricia Craig gedeeltelijk wanneer zij in
haar werk « The Oxford book of travel stories » een onderscheid verdedigt tussen „travel
stories‟ en „travel writing‟.100
Non-fictie reisliteratuur valt uiteen in verslagen, dagboeken, brieven, memoires etc. Wat
deze verschillende vormen gemeen hebben is dat ze (auto-)biografisch zijn. Naast de
beschrijvingen van fauna en flora, het klimaat, lokale gewoonten en gebruiken wordt in
het genre van de non-fictie reisliteratuur gesteund op een narratieve stem : de reiziger
vertelt.101 Meestal wordt het „ik-perspectief‟ consequent gehanteerd, zelden een „wijperspectief (enkel als de reiziger met een gezel reist en de lezer hierover wil inlichten of
als hij iemand ontmoet die voor even een reisgezel wordt) en nooit een „hij- of zijperspectief‟. De ene auteur is zich al meer bewust van zijn publiek dan de andere. J. B.
Mertens spreekt zijn lezer heel vaak expliciet aan in zijn verslag. Het stond echter al vast
dat zijn verslag zou gepubliceerd worden, hetgeen wellicht de voornaamste reden is van
deze aansprekingen.102 Eileen Groom wijst er echter op dat slechts zeer weinig reizigers
zichzelf bloot geven in hun werken.103 Naast reisverhalen met een grote persoonlijke
inbreng van de auteur, zoals de reisdagboeken en reisbrieven, zijn er ook reiswijzers, die
veel informatie bevatten over de bezochte plaatsen alsook praktische zaken, en die in
feite op een reisgids lijken. De voornaamste werden reeds in hoofdstuk één besproken en
100
P. Craig., op. cit., p. XII.
101
M. Kowalewski, Temperamental journeys: essays on the modern literature of travel. Athens: university of Georgia
press, 1992, p.8.
102
J. B. Mertens, Op vacantie in Engeland. Sint-Niklaas : drukkerij van Strybol-Vercruyssen, 1884, p. 8, p. 11, p. 15, p.
16, enz.
103
E. Groom (ed.), op. cit., p. 2.
34
zijn van de hand van Carl Baedeker en John Murray. Daarnaast zijn er de imaginaire
reisverhalen die in deze masterproef niet aan bod komen, waarvan het verhaal over
Robinson Crusoë wellicht een van de bekendste is. Het merendeel van de non-fictie
reisverhalen houdt het midden tussen de drie vernoemde soorten. 104 Een ander soort
reisverhaal, die echter voor deze masterproef geen bronnenmateriaal was, is het soort dat
het leven als een reis ziet ; een metafoor die suggereert dat de reisverhalen functioneren
om diepe en persoonlijke lessen te trekken.105
Verscheidene moeilijkheden treden op bij de studie van dit soort non-fictie reisverhalen
en dit zijn ook de redenen waarom historici niet happig zijn om ze te gebruiken voor een
studie. Anderzijds zijn er verschillende auteurs die de laatste tien jaar zeer bewust
reisliteratuur betrokken hebben in hun onderzoek en zelfs hele onderzoeken op dit genre
gebaseerd hebben. Vaak werd alle reisliteratuur in de academische wereld als zeer
onbetrouwbaar getypeerd omdat er veelvuldig gebruik in werd gemaakt van overdrijving,
stereotypering, etc. zoals in alle ego-documenten. Ego-documenten, een term die werd
geïntroduceerd door Jacob Pressner op het einde van de jaren vijftig van de vorige eeuw,
zijn « die documenten waarin een ego zich opzettelijk of onopzettelijk onthult of
verbergt ». Pressner vond dat egodocumenten een meerwaarde konden hebben als
historische bron, maar eerder als aanvulling op of illustratie bij andere bekende bronnen.
Sindsdien is veel meer geschreven over reisverhalen en dan voornamelijk de fictionele.
Over de bruikbaarheid van non-fictie reisliteratuur voor historisch onderzoek is echter
heel weinig te vinden.106 De laatste tien jaren kent het reisverhaal als bron een nieuwe
revival. Het is immers een heel unieke bron dat de onderzoeker toelaat door te dringen tot
het individuele niveau. Verschillende auteurs, voornamelijk in de Angelsaksische
gebieden, hebben recentelijk deze kwaliteiten ten volle ingezien en in hun onderzoeken
verwerkt.107 Rudy Koshar geeft in zijn artikel « What ought to be seen » een duidelijk
104
P. Steringa, art. cit., p. 13.
105
C.K. Brown, op. cit., p. VIII.
106
P. Steringa, art. cit., p. 12.
107
Voorbeelden die aantonen dat non-fictie reisverhalen heel wat interessante onderzoekspistes bieden zijn
bijvoorbeeld M. Fegan, “ „Isn't it your own country?‟: The Stranger in Nineteenth-Century Irish Literature”, in: The
Yearbook of English Studies, 34, 2004, pp. 31-45 (dit volume 34 is trouwens volledig gewijd aan negentiende eeuwse
35
overzicht van het gebruik van reisliteratuur als historische bron. Koshar trekt de
negatieve appreciatie van reisliteratuur die een lange tijd overheerste door naar een
algemene trend waarbij ook de nieuwe consumptiepatronen een zeer pejoratieve bijklank
kregen, waaronder ook toerisme. Dit massatoerisme werd beschouwd als een
minderwaardige opvolger van het reizen in humanistische trant zoals de Grand Tour. Het
onderwerp werd als het ware niet ernstig onderzoek onwaardig geacht. Sinds kort meent
Koshar echter veranderingen op te merken waarbij de opvattingen over de geschiedenis
van consumptie op een andere manier worden benaderd. Toerisme wordt niet langer als
negatief, passief en oppervlakkig beschouwd maar gezien als een complex gegeven dat
onderzoek meer dan waard is. Ook Marjorie Morgan werkt zeer graag met reisliteratuur
als bron. Zij gebruikte het voor een heel ander onderzoek namelijk naar nationale
identiteiten. De oude kritiek dat reisliteratuur zeer onbetrouwbaar bronnenmateriaal is, is
dus zeker niet meer aan de orde. In het onderzoek van onder andere Koshar en Morgan
zijn de kenmerken van reisliteratuur net zeer bruikbaar. Reisverhalen worden door hen
voornamelijk indirect gebruikt, net zoals in deze masterscriptie.108
De eerste moeilijkheid die een onderzoek gebaseerd op reisliteratuur met zich meebrengt
is dat reisverhalen niet gemakkelijk vindbaar én moeilijk toegankelijk zouden zijn. Niet
veel bibliotheken hebben een mooi aantal non-fictie reisverhalen in hun collectie.
Bovendien zijn dit vrijwel steeds de uitgegeven versies van de reisverhalen ; de
onuitgegeven, per definitie minder gemanipuleerde versies zitten meestal verstopt in
privé-archieven. Daarnaast blijken reisverhalen een slechte reputatie te hebben doordat ze
vele vooroordelen en stereotypen bevatten. Steve Clark tekende in zijn « Travel writing
and empire : postcolonial theory in transit » op dat het genre problemen veroorzaakt voor
verschillende academische disciplines zoals antropologie, geografie en geschiedenis. Dit
komt doordat de gebeurtenissen die in reisverhalen verteld worden zeer empirisch van
aard zijn maar anderzijds ook vrij retorisch. „Travel writing‟ als een literaire categorie is
reisliteratuur); Mazower, “Travellers and the Oriental City, c. 1840-1920”, in: Transactions of the Royal Historical
Society, Sixth Series, 12, 2002, pp. 59-111; A. Hammond, “The Uses of Balkanism: Representation and Power in
British Travel Writing, 1850-1914”, in: The Slavonic and East European Review, 82, 3, 2004, pp. 601-624.
108
J. Jacxens, op. cit., pp. 5-6.
36
volgens Eileen Groom dus zeer moeilijk classificeerbaar omdat verschillende vormen
door reizigers zijn gehanteerd.109 De grote variëteit binnen het genre en de eerder
geschetste moeilijkheden bij de definiëring schrikt onderzoekers af. Nochtans kan deze
grote verscheidenheid een sterk punt worden volgens Ulrike Brisson. Travel writing laat
op deze manier immers een enorme keuzevrijheid en creativiteit toe. Bovendien wijst
deze auteur op de pedagogische bijdragen die reisliteratuur in al zijn vormen kan leveren
door studenten bewust te maken voor andere culturen en andere identiteiten. Er kan
eveneens bestudeerd worden hoe sommige vooroordelen tegenover bepaalde groepen
historisch gegroeid zijn en op deze manier ook beter begrepen worden.110 De laatste
moeilijkheid draait om de complexiteit van sommige teksten zoals van bepaalde ideeën
van anders zijn of bepaalde gevoelens ten opzichte van risico‟s. 111 Maar zoals reeds
gezegd hebben deze moeilijkheden verschillende auteurs niet afgeschrikt, getuige de vele
onderzoeken die sinds een tiental jaren gebaseerd zijn op allerhande reisliteratuur.
Hierdoor rijst de vraag waar de grote aantrekkingskracht van travel writing ligt. Er werd
reeds gewezen op de voordelen van de grote variëteit aan vormen en stijlen binnen het
genre en de pedagogische bijdragen alsook op het feit dat het een genre is dat toelaat door
te dringen tot op het individuele niveau. Paul Fussel wijst in zijn « The Norton book of
Travel » op de verschillende aantrekkelijke thema‟s in travel writing zoals de vlucht van
de dagelijkse sleur, de nieuwsgierigheid naar het andere, het buitenlandse, het nieuwe en
soms het niet-industriële en in het algemeen in feite het avontuur. Bovendien is het feit
dat het echt persoonlijke vertellingen en feiten zijn een pull-factor om zulke teksten te
lezen en te bestuderen. Of in de woorden van Richard White : « Travel literature gives
the reader an opportunity to read about what they care about the most : personal
experiences and events that no one wants to know about. » 112
Nu de moeilijkheden en de sterke punten van het genre uiteen zijn gezet, is de volgende
stap het bekijken van de vormeigenschappen, de aard en stijl van de teksten. De titel van
109
E. Groom (ed.), op. cit., p. 13.
110
Ibidem, pp. 15-16.
111
Ibidem, p. 24.
112
Ibidem, pp. 43-45.
37
het reisverhaal is een eerste signaal voor de aard van een tekst. Vaak wordt er immers
reeds vermeld in de titel of het om een dagboek gaat of om brieven of om een verslag.
Daarnaast speelt de schrijfstijl een belangrijke rol : hoe meer de tekst de vorm van een
dagboek benadert, hoe meer persoonlijke inbreng van de auteur er in vervat zit. Het
dagboek van een reiziger is immers hét boekje waarin de reiziger persoonlijke
mijmeringen, frustraties en dergelijke maar ook feitelijke zaken zoals beschrijvingen van
wat gezien werd optekende. Meestal is deze vorm ook de meest spontane, ten minste als
het niet werd geschreven met oog op publicatie. Niet elke reiziger verkiest echter een
persoonlijke stijl ; velen hebben een eerder zakelijke stijl. De reden waarom een reiziger
op reis is gegaan is van grote invloed op de vorm en stijl en natuurlijk ook de inhoud van
zijn reisverhaal. Wie op reis gaat om te leren zal zeker andere zaken opmerken en
optekenen dan iemand die op reis gaat om zaken te doen. 113 Belangrijk hierbij is het
vertelperspectief, zoals eerder vermeld. Vele reizigers hadden één of meerdere
reisgezellen. Toch werd het ik-perspectief meer gehanteerd dan een wij-perspectief.114
Het belang van het perspectief wordt benadrukt door onder andere Christine S. Cozzens.
De „ik‟ in het reisverslag is immers de stem in de tekst. Hiervoor haalt ze een quote van
Joan Didion aan : « In many ways writing is the act of saying I, of imposing oneself upon
other people, of saying listen to me, see it my way, change your mind. » Cozzens meent
dat de „ik‟ in de non-fictie reisliteratuur niet gewoon een voornaamwoord is, maar een
gedurfde „ik‟, een teken dat de auteur zich bewust is van zijn „Self‟. Hierdoor krijgt de
onderzoeker in zekere mate de mogelijkheid de identiteit van de auteur te achterhalen
alsook zijn doel als schrijver.115
De reisverhalen die in deze masterproef worden bestudeerd zijn louter non-fictie en
vertellen dus zoveel mogelijk werkelijk gebeurde feiten. Het is vanzelfsprekend dat met
begrippen van „waarheid‟ kritisch moet worden omgesprongen. Natuurlijk staan er
leugens in reisverhalen ; vaak was het doel van het optekenen immers het maken van
winst. In zulke gevallen kwam manipulatie van de feiten heel vaak voor. Bij het
113
P. Steringa, art. cit., pp. 11-13.
114
C. K. Brown, op. cit., p. VIII.
115
E. Groom (ed.), op. cit., pp. 156-157.
38
onderzoek naar het genre worden problemen inzake feit en interpretatie schering en
inslag. Slechts zeer weinig is dit probleem getheoretiseerd : concepten zoals waarheid,
accuraatheid etc. werden in het kader van (auto-) biografieën, en reisliteratuur in het
bijzonder, weinig aangekaart. De historicus moet zich echter bewust zijn dat elke
waarneming gebeurt vanuit een cultureel kader, vanuit de mentaliteit van de reiziger zelf,
en dat een waarneming of een feit steeds samenhangt met de perceptie ervan door de
waarnemer.116 Bovendien was een reisverslag vaak het bewijs dat men effectief op een
bepaalde plaats was geweest aangezien fototoestellen pas op het einde van de
negentiende eeuw in gebruik kwamen.117 Het was uitermate „hip‟ om een reisverslag te
schrijven en dat dan uit te geven. Velen werden aangetrokken door financiële aspecten
want er bestond een publiek voor reisverhalen hetgeen een publicatie zeer lucratief kon
maken. Daarnaast kon een reiziger eigen meningen in een reisverhaal verwerken zoals
bepaalde nationalistische gevoelens, waardoor hij een stem kreeg in de discussie over dat
bepaalde onderwerp.118 Eveneens belangrijk voor de historische kritiek en voor de
informatiewaarde van een reisverhaal is, dat vele reisverhalen pas bij de thuiskomst van
de reiziger werden geschreven. Een versie klaar voor publicatie werd dan geschreven aan
de hand van notities die de reiziger maakte onderweg, zijn herinneringen en informatie
die hij na de reis nog had verzameld. Bovendien was het niet ongebruikelijk dat een
reiziger pas op het einde van zijn leven zijn memoires over een bepaalde reis schreef.
Van het „echte‟ reisverhaal bleef vaak weinig over aangezien er heel veel herschreven en
herwerkt werd vóór het reisverhaal effectief werd uitgegeven. Een manier om de vele
vertekeningen te ontwijken is door verschillende ongepubliceerde versies van
reisverslagen te bestuderen, die uiteraard dichter bij de werkelijke waarnemingen van de
reiziger staan. Anderzijds kunnen de manieren van manipulatie van een bepaalde tekst
dienen tot een onderzoek, bijvoorbeeld een onderzoek naar de smaak en de wensen van
het lezend publiek. Er was immers heel veel vraag naar informatie over vreemde landen,
116
K. Melikoğlu (ed.), Life writing: autobiography, biography, and travel writing in contemporary literature:
proceedings of a symposium held by the department of Anerican culture and literature, Haliç university, Istanbul, 19-21
april 2006. University of Michigan, 2007, pp. 36-38.
117
C.K. Brown, op. cit., p. VII.
118
K. Turner, British travel writers in Europe 1750-1800: autorship, gender and natonal identity. Studies in European
cultural transition 10, Aldershot: Ashgate, 2001, p. 3.
39
zeker in periodes van kolonisatie. Een laatste punt is de motivatie van een reiziger voor
het schrijven van een reisverhaal. Ten eerste wilde een reiziger een herinnering aan de
reis vasthouden. Daarnaast was het een effectieve manier om familie en vrienden op de
hoogte te houden van wat men had meegemaakt. Ten derde was het een waardevolle
informatiebron voor diegenen die dezelfde reis wilden maken. Als laatste was er het
winstgevende aspect : een reisverhaal dat entertainend was en dus een goed evenwicht
hield tussen informatie en plezier kon immers geld opbrengen. Dit geld kon dan de
kosten van de reis dekken.119
2.2. Negentiende-eeuwse opvattingen over vorm en stijl
De negentiende eeuw was een eeuw met verschillende perspectieven. Het was een eeuw
met mysterie en instabiliteit. Het individuele, de individuele verbeelding, kreeg een
grotere plaats toegewezen.120 Bepaalde conventies bestonden al sinds de middeleeuwen
binnen het genre van het reisverhaal die het resultaat waren uit de zogenaamde „Ars
Apodemika‟ of de kunst van het reizen. Deze reiskunst bepaalde dat elke reiziger een
reisverhaal moest schrijven. Om zoveel mogelijk „juiste‟ informatie te kunnen
vastleggen, namen reizigers standaardlijsten mee die ze op hun tocht invulden. Het
spreekt voor zich dat persoonlijke reflectie in de lijsten niet voorkwam en dus ook
nauwelijks in de reisverhalen. Een andere reden voor het opstellen van conventies was
dat het een zekere autoriteit gaf aan het reisverhaal : conventies vormden als het ware een
garantie voor de echtheid van de opgetekende informatie. Eén van de afspraken was dat
er in een reisverhaal niet veel herhaald mocht worden van wat een andere reiziger al had
beschreven. Een reiziger die zich bij het schrijven van zijn reisverslag niet aan deze
conventie hield werd, wanneer hij betrapt werd, van valsheid en leugenachigheid beticht.
Eén van de gevolgen kon zijn dat zijn werk veel minder werd verkocht. De regels ten
aanzien van plagiaat werden in de praktijk echter veel minder nauwkeurig nageleefd dan
door de conventies werd aangegeven. Het belangrijkste bleef dat de lezer entertainment
119
P. Steringa, art. cit., pp. 13-15.
120
R.J. Walker, op. cit., p. 135.
40
vond bij het lezen van het reisverhaal.121 Op het einde van de achttiende eeuw vond het
persoonlijke aspect ten volle ingang door de opkomst van de romantische reiziger. De
aanzet hiertoe werd gegeven door Laurence Sterne en diens « A sentimental journey ».
Eén van de gevolgen was dat auteurs veel meer namen in hun relaas vermeldden
waardoor de anonimiteit aanzienlijk daalde. Enkele decennia later werd ook praktische
informatie over vertrektijden van treinen en diligenties in een reisverhaal vermeld. Door
die bijkomende informatie werd een reisverhaal geloofwaardiger want de reiziger moest
effectief op een bepaalde plaats zijn geweest om de gedetailleerde informatie te weten.
Een andere verandering was het incorporeren van nieuwe thema‟s waardoor het
evenwicht tussen plezier en instructie groter werd.122
Enkele voorbeelden illustreren de gedachten over en veranderingen in het genre van de
non-fictie reisliteratuur. In de jaren dertig van de negentiende eeuw bezocht Jan-J. F.
Wap Rome en schreef een verslag over zijn reisindrukken. In het voorwoord vermeldde
hij het volgende over de aard van zijn reisverslag : « Men zoeke er geene schoonheden
van stijl of taal in: - mijne gemoed was op de reize te hevig geschokt, om mijne
aantekeningen tot meer dan herinneringspunten te doen strekken. Die aantekeningen heb
ik, teruggekeerd, zooveel noodig, uitgebreid, en dus verschijnen zij dan nu ook, zonder
eenige andere aanspraak te maken, dan alleen op waarheidsliefde.»123 Eerst en vooral valt
op dat de waarheid primeert op schoonheid van stijl of taal. Bovendien kan uit het citaat
geleerd worden dat het verslag na de reis is geschreven en zeker is opgesmukt aangezien
de auteur het verslag van zijn herinneringen heeft uitgebreid. Op het einde van de
negentiende eeuw schreef Auguste Gittée dat de voornaamste reden voor het optekenen
van zijn reisindrukken het geven van zeer persoonlijke beschouwingen was.124 Het
verschil met het citaat uit het verslag van Jan-J. F. Wap is dus zeer groot. Waar de eerste
waarheidsliefde voorop zet, benadrukt Gittée de subjectiviteit van zijn verslag. In
dezelfde geest schrijft ook Marcellus Emants zijn reisverslag in de jaren zeventig van de
121
P. Steringa, art. cit., pp. 15-17.
122
Ibidem, pp. 19-21
123
J. J. F. Wap, Mijne reis naar Rome in het voorjaar van 1837. Breda: F.P. Sterk, 1838-1839, pp. 3-4.
124
A. Gittée, Bij onze Noorderbroeders: reisindrukken uit Holland. Gent: Vuylsteke, 1893, p. XI.
41
negentiende eeuw. Ook deze reiziger benadrukt subjectiviteit : « Geen wonder dus, dat
slechts één dunne draad de volgende schetsen tot een geheel zal verbinden, te weten
dezelfde subjectiviteit, die nu hier dan ginds, nu op historisch, dan op wetenschappelijk
terrein, nu van kunst, dan van volksaard indrukken opvangt en mededeelt. […] Ik heb
getracht op het voetspoor der beste reisbeschrijvers die subjectieve kleur zoo sterk
mogelijk te doen uitkomen, omdat naar mijn bescheiden meening dit het eenig middel is
om een reisbeschrijving belangwekkend te maken zoowel voor hen, die het land kennen
als voor hen, die het nooit bezocht hebben en misschien nooit bezoeken zullen.» 125 Meer
nog dan bij Gittée blijkt voor Emants subjectiviteit de beste manier om een reisverhaal
aantrekkelijk te maken.
Plagiaat werd ook in de negentiende eeuw absoluut niet geduld. Jozef Staes schrijft over
het fenomeen „letterdiefstal‟ die de reiziger Ch. J. Van den Nest bij het schrijven van zijn
verslag zou begaan hebben. «Te vergeefs hebben wij in al het geschrijf des heeren Van
den Nest eenige belangrijke voorvallen, ontmoetingen of indrukken gezocht; er komen
wel is waar hier en daar schoone natuurbeschrijvingen en kunstbeschouwingen in voor;
doch of ze wel van hem zijn is eene andere zaak; want de man werd, kort na het
verschijnen zijner fransche werken, openlijk van letterdiefstal aangeklaagd. […]»
126
Persoonlijke uitweidingen en opmerkingen werden niet enkel opgetekend ter vermaak en
informatie van de lezer, maar ook als een controlemechanisme voor de authenticiteit van
het reisverslag. Wanneer een auteur betrapt werd op plagiaat, waren de gevolgen soms
heel groot. Florent Lysen was samen met de voornoemde Van den Nest op reis gegaan en
had eveneens het idee opgevat er een verslag over te schrijven. Ook hij maakte zich
schuldig aan „letterdiefstal‟ en werd hierom zwaar bekritiseerd. Net als zijn reisgezel Van
den Nest had hij voldoende onderscheidingen en ridderorden bemachtigd, die ze ondanks
hun fraude mochten behouden, zodat voor hen de gevolgen eerder beperkt werden. Het
spreekt voor zich dat beide auteurs weinig geloofwaardigheid over hadden en ze enige
literaire faam mochten vergeten. Een andere schrijver, F. Van Bladel, verging het minder
fraai. Wanneer ontdekt werd dat hij veelvuldig plagieerde, werd hij op staande voet
125
M. Emants, op. cit., pp. 4-5.
126
J. Staes, op. cit., p. 312.
42
ontridderd. Staes vermeld er direct bij dat « … ware hij een bemiddeld man geweest, men
hadde hem ongetwijfeld zijn ridderschap rustig laten behouden; want het is ten
overvloede bekend dat er ten dien tijde, mits een handvol geld, gemakkelijk aan een of
ander ordelint was te geraken.» In elk geval werden de drie letterdieven door andere
auteurs gekarikaturiseerd en ook in verschillende tijdschriften over de hekel gehaald.127
Er was echter een vrij groot verschil tussen de theorie en de praktijk. Dit hangt samen
met het verschil tussen de negentiende eeuwse definitie van plagiaat en die van vandaag
de dag. Plagiaat zoals het nu geïnterpreteerd wordt, gebeurde destijds frequent. De
gedachtengang van een andere auteur samenvatten en verwerken in een eigen tekst
zonder voetnootverwijzing is vandaag de dag plagiaat en wordt absoluut vervolgd, terwijl
de regels hiervoor in de negentiende eeuw veel soepeler waren.
2.3. Besluit
De grote variëteit aan vormen binnen het genre van travel literature heeft onderzoekers
een lange tijd afgeschrikt. Deze variëteit maakt de definiëring van het genre bovendien
zeer moeilijk. Bij de bestudering van reisverslagen moet er bovendien steeds rekening
mee gehouden worden dat waarnemingen van de reiziger gebonden zijn aan zijn cultuur
en de maatschappij waaruit hij afkomstig is. Geen enkele auteur slaagde er in
vooroordelen, stereotypen en frustraties volledig uit zijn verhaal te filteren. Integendeel,
in de negentiende eeuw blijkt subjectiviteit een goede verkoopstactiek te zijn en een
middel om fraude tegen te gaan. Toch kent travel writing in zijn vele facetten recentelijk
een hernieuwde waardering als bron voor historisch onderzoek, voornamelijk in de
angelsaksische academische wereld. Het genre heeft immers verscheidene unieke
kenmerken die een andere blik kunnen werpen op het gegeven toerisme en die ook voor
deze masterscriptie van groot belang zijn.
127
Ibidem, pp. 213-215.
43
3. PROFIEL VAN DE BELGISCHE REIZIGER
In dit hoofdstuk zal een algemeen profiel gemaakt worden van de Belgische reiziger in de
negentiende eeuw. Eerst en vooral zal een antwoord gegeven worden op de vraag wie
reist waarbij de focus ligt op gender- en klasseverschillen. Daarnaast worden de
bestemmingen van de Belg in de negentiende eeuw geanalyseerd in relatie tot hun sociale
status. Om een duidelijk beeld te krijgen van de Belgische reispraktijk in de bestudeerde
periode is het eveneens belangrijk zicht te krijgen op de reisgezellen en de favoriete
vervoersmiddelen. Als laatste zullen enkele ideaaltypes voorgesteld worden met een
toetsing aan de praktijk, aan het bronnenmateriaal dus.
3.1. Wie reist ?
De Belgische reiziger was over het algemeen van het mannelijke geslacht. Het gender
van de reiziger werd pas verruimd toen het toerisme werd gedemocratiseerd tot
massatoerisme, met een piek in de twintigste eeuw.128 Slechts zeer zelden worden
vrouwen vermeld in reisverslagen, en nog minder vrouwen schreven zelf een reisverslag.
Eén van de redenen hiervoor was dat vrouwen effectief veel minder reisden. Volgens
Pien Steringa hadden vrouwen ook « een geringer aandeel in de schriftelijke cultuur ».129
De bronnen die in deze thesis onderzocht werden vermelden geen enkele vrouwelijke
auteur. Slechts in een drietal passages wordt expliciet melding gemaakt van reizende
vrouwen. Jan Bols vermeldde in het verslag van zijn reis naar Zwitserland uit de jaren
zeventig van de negentiende eeuw dat te voet reizen niet altijd even gemakkelijk is, maar
dat hij en zijn gezelschap zich moesten vermannen aangezien zelfs vrouwen te voet
reisden.130 In het verslag van een reis naar Dinant en de grot van Han werd een
deelnemerslijst opgenomen. De reizigersclub waarover het hier gaat, had eveneens
voornamelijk mannelijke leden maar toch reisden vier vrouwen mee, de echtgenotes en
128
N. L. Green, “The comparative gaze: travelers in France before the era of mass tourism.” In: French historical
studies, 25, 3, 2002, p. 425.
129
P. Steringa, art. cit., p. 14.
130
J. Bols, op. cit., p. 115.
44
dochters van enkele leden van de club.131 Het is moeilijk conclusies te trekken over het
aantal reizende Belgische vrouwen omdat er weinig aanwijzingen zijn om hun
aanwezigheid op reis te bestuderen. De vrouwen die in het eerste fragment worden
genoemd kunnen eveneens niet met zekerheid Belgisch worden genoemd aangezien de
auteur geen aanwijzingen geeft over hun nationaliteit. De kans is groot dat de vrouwelijke
aanwezigheid op reis verzwegen werd in de bronnen, anderzijds is het evenzeer mogelijk
dat de Belgische vrouw, net als de Nederlandse132, zeer weinig reisde. Vóór de jaren
zeventig van de negentiende eeuw komt deze groep niet voor in de bestudeerde bronnen,
hetgeen er op kan wijzen dat de eerste stapjes in de richting van een democratisering van
reizen naar de vrouw toe in deze periode gebeurden.
Tussen 1830 en 1859 reisden voornamelijk mannen uit de hogere regionen van de
maatschappij zoals jonkheer Philip Marie Blommaert, een Vlaamse schrijver,133 en FransAugust Gevaert, een prominent musicus134. Daarnaast is er de getuigenis van pater
Geeraert-Joseph-Antoon Le Grelle en pastoor Pieter-Jozef Visschers van Heist-op-denBerg die een reis naar Italië maakten in 1839. Pastoor Visschers was de zoon van een
bakker terwijl Le Grelle burgemeester van Antwerpen was en zoon van een rijke
bankier.135 Karel Joseph Van den Nest was eveneens een priester en reisde met zijn goede
vriend Florent-Jan-Frans-Joseph Lysen naar Italië in 1846.136 Als laatste voorbeeld is er
Jan-Baptist Huysmans, een Vlaams schilder, die in 1856 op reis vertrok richting het
131
K. Callant, Reis naar Dinant en de grot van Han op zaterdag 15 en zondag 16 oogst 1891: verslag. Gent: Van
Doosselaere, 1891, p. 5.
132
P. Steringa, art. cit., p. 14.
133
P. M. Blommaert, Reis naar Friesland, 1845; Aantekeningen op een reis door Nederland. 1845; P. M Blommaert,
Aantekeningen gemaakt op ene reis in Duitsland, Zwitserland en Noord-Italië, 1834. 1834; P. M. Blommaert,
Aantekeningen gemaakt op een reis in Italië en Frankrijk. 1834; P. M. Bmommaert, Aantekeningen gemaakt tijdens
een reis in Duitsland (1840). 1840; P. M. Blommaert, Aantekeningen gemaakt tijdens reizen door België (1832),
Duitsland en Zwitserland (1834), 1832-1834.
134
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1852; F. A. Gevaert, Reis in Spanje, 1850-1852.
1850-1852.
135
J. Staes, op. cit., pp. 282-304.
136
Ibidem, pp. 305-317.
45
Midden-Oosten maar eerst een groot stuk van Europa aandeed.137 Anderzijds reisde in de
jaren vijftig van de negentiende eeuw ook een zekere J.S. Van Doosselaere, een
meestergast van de Gentse drukkerij C. Annoot-Braeckman naar de wereldtentoonstelling
van Londen138. In deze periode is er nog geen enkel bewijs te vinden van enige
grootschalige democratisering van het reizen in de reisverslagen. Van vrijwel elke
genoemde reiziger kan gezegd worden dat ze zich zeer bewust waren van hun
maatschappelijke positie. Het gaat hier dus om een economische en intellectuele elite die
geld en vrije tijd hadden voor een lange reis. Artiesten zoals Gevaert en Huysmans
maakten deze reis ook om inspiratie op te doen voor hun werken. Vanaf 1860 zal het
publiek van het reizen veranderen. Toch bleef het grootste deel van de reizen bestemd
voor de elite. Zo benadrukte Leo Van Aelbroeck het elitaire karakter van een reis naar
Scandinavië. Dit werd in de hand gewerkt door het feit dat stoombootmaatschappijen
absoluut nog niet op elkaar afgestemd waren, hetgeen de reis enorm duur maakte.139
Pieter Claessens en Hendrik Verdyen waren beide zonen van rijke handelaars en konden
op de financiële middelen van hun ouders rekenen voor het maken van hun reis naar
Italië en Zwitserland.140 Hetzelfde gold voor Jan-Karel-Willem Nauts, Frederik Van den
Abeele en Alfred Bruneel die in 1867 naar Hongarije vertrokken.141 Daarnaast waren er
ook minder gegoeden die het plan opvatten een reis te maken. Een voorbeeld hiervan is
het verslag van de reis doorheen Zwitserland van een viertal leerkrachten waarvan Jan
Bols
het
verslag maakte.142
Een grote verandering was
het
ontstaan van
reisgezelschappen zoals de reizigersclub die gesticht werd onder de leden van « de
Koninklijke Maatschappij der gedecoreerden voor Nijverheid, Land- en Hovingenbouw »
te Gent. Via een inleg van 2 frank per maand kon de club elk jaar een reisje maken. De
deelnemers hieraan waren van ongeveer dezelfde sociale afkomst namelijk machinisten,
137
Ibidem, pp. 249-374.
138
I. S. Van Dooselaere, Een reisje naer de tentoonstelling van Londen: herinneringen. Gent: Vanderhaeghen-Hulin,
1851.
139
L. Van Aelbroeck, Eene nieuwe vacantiereis (1869) naar het Noorweegsch van Björnstjern-Björnson. Antwerpen:
Dela Montagne, 1875.
140
J. Staes, op. cit., pp. 318-335.
141
Ibidem, pp. 418-435.
142
J. Bols, op. cit.
46
hofbouwkundigen, ijzerbewerkers, blikslagers, serrenbouwers etc.143 Daarnaast is er nog
een bijzonder groep, „Geluk in „t werk‟, één van de Gentse Laurentkringen die in 1880
werd opgericht op initiatief van de Gentse hoogleraar François Laurent. Deze kring
bestond uit een reisafdeling die af en toe een reis maakte met al dan niet geldelijke
ondersteuning van verschillende andere maatschappijen zoals de maatschappij Callier. In
juli 1889, tijdens de verlofdagen van de Gentse kermis, maakte de kring een reis naar
Henegouwen waarbij ze de verschillende nijverheden van de streek bezochten.144 De
Gentse turnclub „Royal club gymnastique‟ besloot deel te nemen aan het het Zwitserse
bondsfeest in Chaux-de-fonds. Na de bijeenkomst maakten ze van de gelegenheid
gebruik om in een kleine groep Zwitserland te doorkruisen.145
Het is niet eenvoudig met grote precisie te zeggen welke sociale groepen precies
begonnen deel te nemen aan een reiscultuur vanaf 1830. In bovenstaande paragraaf wordt
aan de hand van enkele bronnen en bestaande literatuur, die weliswaar voornamelijk
Angelsaksisch is, aangetoond dat tussen 1830 en 1860 voornamelijk elitaire groepen
reisden. Na 1860 is het beeld minder eenduidig. Voor de hele negentiende eeuw is er een
relatief klein corpus reisverhalen van Belgen. Anderzijds zijn er heel wat reizigers die
geen verslag maakten of waarvan de correspondentie niet van bewaard is. Het is
vanzelfsprekend dat die mensen die deelnamen aan de schriftelijke cultuur sneller een
verslag schreven en de juiste contactpersonen vonden om het te publiceren. Een groot
stuk van de Belgische bevolking die reisde valt hier dus van tussen. Daarom is er voor
deze masterproef ook een onderzoek gebeurd naar reisgidsen. Deze reisgidsen zijn een
parameter voor de veranderingen vanaf 1860 ; er zouden immers niet zoveel reisgidsen
gepubliceerd en bewaard zijn, mocht er geen publiek voor zijn die ze gebruikten. Deze
gidsen, waarvan de bekendste de zogenaamde „Baedekers‟ en „Murrays‟, beloofden
onafhankelijkheid voor de reiziger in verschillende landen binnen en buiten Europa.
Reisgidsen boden traditioneel een reisplan aan met voldoende details over de geografie,
143
K. Callant, op. cit., pp. 5-8.
144
E. Casaer, Verslag der reis in de provincie Hengouwen den 13, 14, 15 en 16 juli 1889. Gent: Ghesels, 1889.
145
O. De Schampelaere, Herinneringen uit mijne reis door Zwitserland: ter gelegenheid van het turn-bondsfeest te
Chaux-de-fonds van 3en tot 15en augustus 1900. Gent: Roegiers-Van Schoorisse, 1901.
47
het klimaat, de gewoonten en gebruiken, de taal, de betaalmiddelen enz. van het land in
kwestie. Met deze gidsen in de hand zou de reiziger tijd en geld uitsparen. De gidsen
staan vol van namen van hotels en restaurants en van zaken die de reiziger moest gezien
hebben.146 De redenen voor de publicatie die in het voorwoord van dergelijke gidsen
werden vermeld, verschillen zeer weinig doorheen de periode 1860-1900. Een Baedeker
reisgids voor België en Nederland uit 1866 benadrukt het bewaren van „l‟indépendance
du voyageur‟ als belangrijkste reden voor het gebruiken van een gids op reis. Begeleiding
zoals bij de reizen van Thomas Cook was niet langer nodig wanneer de reiziger een
reisgids bij de hand had. Een andere troef van een reisgids wordt als volgt beschreven :
« pour voir ce qui est vraiment digne d‟ être vu, avec la plus grande économie du temps
et d‟ argent ». Op deze manier zou een reis maken toegankelijker worden voor hen die
niet zoveel vrije tijd en financiële middelen hadden ; het publiek kon verruimd worden.
Bovendien was, zoals in het voorwoord staat, het gros van de informatie gebaseerd op de
ervaringen van de auteur zelf en was deze informatie zeer gedetailleerd waardoor geen
andere boeken of catalogi moesten gekocht worden ter aanvulling. 147 Een reisgids van
dertig jaar later vermeldt vrijwel exact dezelfde voordelen. Wat verschilt is dat de auteur
hulp heeft gekregen van anderen die hij competent acht voor het verzamelen van
informatie. Een andere verandering is de vorm van de reisgids. In de jaren ‟60 was dit
nog één groot volume terwijl een reisgids van het einde van de jaren negentig van de
negentiende eeuw verdeeld is in zeven aparte delen, die echter niet per deel verkocht
werden.148 Wat onveranderd blijft doorheen de jaren is het gebruik van „lijstjes‟ die
hotels, restaurants enz. rangschikten volgens prijs. Deze met de beste prijskwaliteitverhouding kregen een asterix. Hieruit kan afgeleid worden dat het financiële
aspect van op reis gaan aan belang won. Niet veel auteurs van reisverslagen vermeldden
echter expliciet het gebruik van zulke gidsen maar ook het vergelijken van de
overnachtingsplaatsen van de reiziger met de commentaar erover in de reisgids zelf, kan
een licht werpen op de economische capaciteiten van de reizigers in kwestie. Auguste
Gittée zegt in het verslag van zijn reis naar Nederland op het einde van de negentiende
146
K. Baedeker, La suisse et les parties limitrophes de la Savoie et de l’ Italie, Leipzig: Baedeker,1898pp. III-IV.
147
K. Baedeker, Manuel du voyageur Belgique Hollande, Coblenz : Baedeker, 1866 , pp. III-IV.
148
K. Baedeker, La suisse et les parties limitrophes de la Savoie et de l’ Italie, Leipzig: Baedeker,1898, p. III.
48
eeuw dat de reisgidsen van Baedeker zeer ingeburgerd zijn bij Belgische reizigers.149 Het
viertal, waaronder Jan Bols, dat op rondreis ging in Zwitserland in 1876 gebruikte
veelvuldig Baedeker‟s reisgidsen om de weg te raadplegen, hetgeen op verschillende
plaatsen in het reisverslag wordt vermeld.150 Het laatste voorbeeld is een citaat van Max
Rooses waaruit blijkt dat Baedeker zeer geapprecieerd werd : « Walter Scott zeide het
reeds en Baedeker bevestigt het, en er zijn weinig schrijvers in mijn bibliotheek, waar ik
zooveel achting voor heb als voor deze twee.»151 Daarnaast kan een vergelijking gemaakt
worden tussen de favoriete hotels in reisgidsen en het werkelijke hotelbezoek van
verschillende Belgische reizigers als dat wordt vermeld in hun reisverslagen. Veel
raakpunten zijn er niet, omdat slechts zeer zelden de precieze naam van het hotel werd
gegeven. Een voorbeeld is het gezelschap van Jan Bols die meermaals in een door
Baedeker aangeraden hotel verbleven. In dit verslag werd echter vermeld dat de
Baedeker-reisgids hun voornaamste instrument op reis was, hetgeen kan worden beaamd
door de analyse van hun hotelbezoek.152 In het verslag van de reis naar Zwitserland door
een Gentse turnclub werd nergens vermeld dat ze gebruik maakten van een reisgids maar
dat ene heer Van Loo een reisplan voor hen had opgesteld samen met een lijst van «
hotels van eersten rang ». Enkele van die hotels staan in Baedeker onder de noemer «
moins chers ». Dit gezelschap volgde waarschijnlijk nauwkeurig het plan van de heer
Van Loo want er zijn verscheidene verschillen met de reisgids van Baedeker: slechts
twee van de hotels waar ze verbleven staan vermeld in de Baedeker reisgids en de
reizigers bezochten ook een kleine stad die nergens in de gids staat.153
Een accuraat beeld van de verschillende sociale groepen die op reis gingen tussen 1830
en 1860 is moeilijk te geven. In reisverslagen werden vele zaken niet vermeld en het is
ook geen sinecure om tussen de regels te lezen. Bovendien waren er wellicht vele
reizigers die geen geschreven verslag nalieten. De reisverslagen, -brieven en –dagboeken
149
A. Gittée, op. cit., p. XI.
150
J. Bols, op. cit., p. 30, p. 33, p. 59, p. 61, p. 63, p. 118.
151
M. Rooses, Op reis naar heinde en ver. Gent: Hoste, 1889, p. 94.
152
J. Bols, op. cit. en K. Baedeker, La Suisse et les parties limitrophes de l’ Italie, de la Savoie et du Tyrol, Coblenz:
Baedeker, 1872, p. 66.
153
O. De Schampelaere, op. cit.
49
die wel zijn nagelaten tonen een duidelijke verandering in het publiek van reizen. Voor
1860 zijn het voornamelijk mannelijke artiesten en geestelijken die een reis maakten, met
misschien enkele uitzonderingen. Na 1860 begon de eigenlijke take-off van het toerisme
en namen steeds meer Belgen uit verschillende sociale lagen deel aan de zich
democratiserende reiscultuur. Getuige hiervan is een breder gamma aan reisverslagen en
de opkomst van verschillende reisgidsen. Veel bewijzen dat de Belg effectief zo‟n
reisgids gebruikte op zijn reis zijn in dit onderzoek niet gevonden. Toch geven de
reisgidsen voldoende bewijzen voor een veranderde attitude en een ander publiek dat het
financiële aspect van reizen zeer belangrijk vond.
3.2. Waarheen en wanneer ?
bestemmingen van Belgische reizigers (1830-1900)
bestemingen van P. Frédericq
(1869-1889)
bestemmingen van Belgische
reizigers (1830-1900)
Ei
ge
n
la
nd
Ne
de
Zw rla n
d
it s
er
la
Fr nd
an
kr
ijk
Ita
Du lië
its
N
Ve o o lan
r
d
re
d
ni - Eu
gd
ro
Ko p a
ni
nk
G
rij
ra
k
nd
To
ur
'
el
de
rs
aantal verslagen
35
30
25
20
15
10
5
0
bestemmingen
(figuur 1: aantal reisverslagen per bestemming)154
In de eerste helft van de negentiende eeuw beleefde de Grand Tour in de traditionele
vorm zijn laatste opleving, al was de achtergrond en de smaak van de negentiende
eeuwse Grand Touristen reeds verschillend van hun achttiende eeuwse voorgangers. Van
het corpus van 86 reisverslagen, -brieven, –dagboeken en –aantekeningen van Belgische
154
Het grote aantal reisverslagen van Paul Fredericq zou een verteking kunnen veroorzaken indien niet afzonderlijk
vermeld.
50
reizigers die tussen 1830-1900 een reis maakten in Europa (zie figuur 1) zijn er drie
geschreven op een reis die nog een Grand Tour genoemd kan worden. Van deze drie zijn
er twee van de hand van Philippe Marie Blommaert. In 1834 reisde deze Gentenaar
samen met zijn broer door Duitsland, Zwitserland en Italië. Het tweede handschrift
vermeldt dat hij datzelfde jaar ook een tour doorheen Frankrijk en Italië maakte. 155 Het
laatste voorbeeld is een bundel brieven die August Gevaert schreef naar zijn ouders op
zijn rondreis door Spanje en Italië van 1850 tot 1852156. Deze tours waren geen reizen
zoals die nu gedaan worden. Een groot verschil met de situatie van nu is de duurtijd van
zo‟n trip ; August Gevaert deed maar liefst twee jaar over zijn reis en ook Philippe Marie
Blommaert was maanden weg van huis. Dit staat in contrast met het korte reisje van J. S.
Van Doosselaer, een meestergast in een drukkerij, naar de Wereldtentoonstelling van
Londen in 1851157. In de tweede helft van de negentiende eeuw werden voornamelijk
zulke kortere reisjes gemaakt, ten nadele van de zeer lange rondreizen in navolging van
de Grand Tour. Naarmate reizen meer gedemocratiseerd werd, en dus goedkoper moest
voor een grote groep reislustigen, bloeiden de korte excursies van 1 à 3 dagen in het
eigen land. Velen trokken naar Wallonië om er moderne industriesteden te zien158 of voor
de mooie natuur ginds159. Reeds in 1845 reisde Philip-Marie, vergezeld van Baron J. De
Saint Genois en Jules van Pottelsberghe de la Potterie, naar Nederland om er de
belangrijkste steden aan te doen.160 Heel populair was een reis naar Nederland niet. De
meesten die er heen reisden deden dat om professionele redenen161 of omwille van een
interesse in de ooit gezamelijke cultuur van de Lage Landen. Bij Franstalige Belgen was
het reizen naar Nederland vrijwel onbekend. Getuige hiervan is de opdracht die Charles
de Coster kreeg van „Le Tour du Monde‟ om Nederland ook bij het Frans sprekend
155
P. M. Blommaert, Aantekeningen gemaakt op ene reis in Duitsland, Zwitserland en Noord-Italië, 1834. 1834; P. M.
Blommaert, Aantekeningen gemaakt op een reis in Italië en Frankrijk. 1834.
156
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1852; F. A. Gevaert, Reis in Spanje, 1850-1852.
1850-1852.
157
I. S. Van Dooselaere, op. cit.
158
E. Casaer, op. cit.
159
Bijvoorbeeld K. Callant, op. cit.
160
P. M. Blommaert, Reis naar Friesland, 1845; Aantekeningen op een reis door Nederland. 1845.
161
Het beste voorbeeld hiervan is het grote aantal congressen van Paul Fredericq die hij weliswaar koppelde aan
stadsbezoekjes, P. Fredericq, Reisaantekeningen, 1869-1914.
51
publiek bekend te maken.162 Een twintigtal jaar later reisde ook Auguste Gittée naar
„onze noorderbroeders‟ waarbij hij nogmaals wijst op het feit dat Vlamingen niet snel
naar Nederland reizen maar liever naar de grote steden van België zelf trekken alsook
naar de kust, de Ardennen, Parijs, de Rijnstreek, Londen en Zwitserland. 163 Zoals reeds
vermeld in voetnoot 31 ligt het vrij hoge aantal verslagen van een reis naar Nederland
vooral aan de reisjes van Paul Fredericq die het land om professionele redenen bezocht
maar na zijn verplichtingen steevast enkele trekpleisters opzocht. Zoals Auguste Gittée
vermeldde, reisden verschillende Belgen graag naar Zwitserland. Van de 86 verslagen in
het corpus zijn er 11 die vertellen over een reis naar Zwitserland. Het eerste dateert van
de jaren zeventig : « Een reisje in Zwitserland » door Jan Bols.164 Ook Paul Fredericq
reisde frequent naar Zwitserland : tussen 1883 en 1995 bezocht hij het land maar liefst
zes keer.165 In de titel van het verslag van Jan Bols « Een reisje in Zwitserland » klinkt
een heel andere attitude tegenover reizen door dan de titel van één van de notitieboekjes
van Paul Fredericq « Vijfde reisje naar Zwitserland ». Voor de meeste reizigers was een
reis naar Zwitserland van gemiddeld twee weken geen jaarlijks terugkomende
gebeurtenis. Bepaalde rijkere individuen konden dit zich wel veroorloven, al begint dit
fenomeen pas zeer laat in de negentiende eeuw frequenter voor te komen. Bovendien
hadden reizigers die slechts voor één relatief lange reis per jaar tijd en geld hadden meer
interesse in het zien van zoveel mogelijk landen. Een reiziger die zes keer hetzelfde land
aandoet in twaalf jaar en die elke keer nauwkeurig notities nam van zijn reis die ook
bewaard zijn gebleven, komt niet vaak voor. Vanaf 1860 lijkt het er op dat elitaire
groepen zich willen onderscheiden van de groeiende massa reizigers door andere
bestemmingen op te zoeken. Er is reeds vermeld dat reizen naar Noord-Europa zeer duur
waren en enkel weggelegd waren voor de economische toplagen van de maatschappij.
Daarnaast zijn er reizigers die naar Zuid-Oost-Europa reisden zoals de kunstenaar
162
C. De Coster, Zijnde vrouw zet bloedzuigers: de zeer persoonlijke indrukken van een reis in 1877 ondernomen naar
Amsterdam, Zaandam, Broek in Waterland, Monnikendam, Volendam, Hoorn, Scheveningen, Marken en Urk door
Charles De Coster. Amsterdam: wereld-bibliotheek, 1964, p. 5.
163
A. Gittée, op. cit., P. IX.
164
J. Bols, op. cit.
165
P. Fredericq, op. cit.
52
Baptiste Huysmans.166 Heel frequent verlieten ook Belgen hun vaderland voor een reis
naar de Verenigde Staten, Egypte, Syrië en Palestina en zelfs China. Deze verslagen
werden echter niet onderzocht in deze paper. Er kan echter besloten worden dat de
verscheidenheid aan bestemmingen groeide naarmate de negentiende eeuw vorderde.
Een specifieke relatie tussen de sociale status kan tot op zekere hoogte getrokken worden.
Er geldt natuurlijk dat hoe verder men reisde, hoe duurder en prestigieuzer de reis werd.
Hetzelfde geldt voor de duurtijd van de reis. Een voorbeeld hiervan is het citaat van Leo
Van Aelbroeck waarin hij reizen naar Scandinavië enkel aanprees voor rijke Belgen.167
Daarnaast bleek er in de negentiende eeuw een hiërarchie ontstaan te zijn onder de
resorts.
168
Naarmate er meer spelers kwamen in het veld van het reizen en de bestaande
reisattitudes trachtten te kopiëren en naar hun hand te zetten, begonnen de gefortuneerden
verder te reizen en verlieten ze Europa. Vaak gebeurde dit in het verlengde van de
kolonisatie, zoals de vele Britten in India. Daarnaast waren arbeiders en minder gegoede
leden van de middenklasse eerder dagjestoeristen of excursionisten die voor een korte
periode de eigen woonplaats verlieten en het eigen vaderland of een buurland gingen
verkennen. Daarnaast vertrokken verschillende reizigers naar Zwitserland. Deze reis is in
vergelijking met de uitstapjes in het eigen land vrij duur. De reizigers naar Zwitserland
begonnen echter nooit onvoorbereid aan hun reis. Ofwel hadden ze met iemand
gesproken die reeds een reis naar Zwitserland had ondernomen, hadden ze een reisplan
gekregen van een ervaren reiziger of volgden ze nauwgezet een reisgids van Baedeker of
Murray. Het grote voordeel van deze voorbereiding is dat de reizigers hun reis relatief
goedkoop konden doen. De Baedeker reisgidsen vermeldden immers de prijskwaliteitverhouding van verschillende hotels, restaurants en café‟s. Vaak kwam het ook
voor dat één van de reizigers de taak van schatbewaarder op zich nam en de uitgaven van
het reisgezelschap nauwlettend in het oog hield. Een auteur, J. Nolet De Brauwere Van
Steeland, schreef zelfs waar hij helemaal niet heen wilde reizen. « Waarheen? Italië?
166
J. Staes, op. cit., pp. 249-374.
167
L. Van Aelbroeck, op. cit., p. 3.
168
J. Urry, op. cit., pp. 23-24.
53
“Maar zegt eens, …, wie gaet thans niet naar Italië? Dat is een zeer gemeen alledaeghs
werk, en ik wil mijn schoenen niet slijten om die laers te bezoeken. »
Vóór 1860 kunnen de meeste reizen zoals reeds gezegd in het licht van de Grand Tour
geplaatst worden. Deze reizen duurden veel langer dan de reizen die in de tweede helft
van de negentiende eeuw werden gemaakt. Het tijdstip van vertrek was dus van minder
groot belang dan de Zwitserlandreizen van twintig jaar later.
Maanden waarin de Belg op vakantie vertrekt (1860-1900)
aantal verslagen
20
15
periode van vertrek Paul
Frédericq
10
periode van vertrek
5
au jul
gu i
se stu
pt
s
em
be
r
ok
to
no be
ve r
m
de be
ce r
m
be
r
ja
nu
a
fe ri
br
ua
ri
m
aa
rt
ap
ril
m
ei
ju
ni
0
maanden
(figuur 2 : aantal reisverslagen per maand van vertrek) 169
De helft van de verslagen van Belgische reizigers melden een vertrek in de
zomermaanden juli en augustus. Reisgidsen voor Zwitserland geven aan dat de maanden
van juni tot september (maar voornamelijk half augustus) de meest ideale zijn om naar
het land te reizen omdat dan alle wegen volledig begaanbaar zijn.170 Zo vertrok het
gezelschap van Jan Bols op 24 augustus en de Royal club gymnasique op 3 augustus naar
Zwitserland.171 De maand van vertrek hing echter voornamelijk af van wanneer de Belg
vakantie kreeg. Zo waren er de Pinksterdagen waarop verscheidene Belgen een korte trip
169
Het grote aantal reisverslagen van Paul Fredericq zou een verteking kunnen veroorzaken indien niet afzonderlijk
vermeld.
170
Zwitserland, Tyrol, Zuidelijk Duitschland en Noordelijk ItaliPe: handboek voor reizigers. Zutohen: Plantenga, 1864,
p. 5.
171
J. Bols, op. cit., p. 5.
54
maakten in het eigen land. Volgens Max Rooses waren « de twee Pinkster- of
Sinxendagen, zooals wij ze noemen, … te onzent de trekdagen bij uitmuntendheid.»
Velen profiteerden van de twee dagen vrij om naar buiten te gaan en van de lente te
genieten: « Ziedaar bekoringen, waaraan niemand weerstaat en het is dan ook niet met
honderden, maar met tienduizenden, dat men de uitstappers telt.»172 Ook de Gentse
kermis en de bijhorende drie dagen vrijaf boden mogelijkheden tot een korte trip. Een
voorbeeld is de trip van „Geluk in „t werk‟ naar Henegouwen van 14 tot 16 juli 1889.173
3.3. Hoe ?
De meeste Belgische reizigers reisden niet alleen. Vaak is het zeer moeilijk deze
informatie uit de reisverslagen te puren. Voornamelijk tussen 1830 en 1860 wordt zelden
expliciet de naam van een reisgezel vermeld. Van August Gevaert is het zeker dat hij het
grootste deel van zijn reis solo deed. De brieven van zijn reis naar Spanje en Italië tussen
1850 en 1852 zijn zonder uitzondering geschreven in een ik-vertelperspectief. Enkel
tijdens de rit van Barcelona tot Genua vergezelt Adolphe Cambrier hem. Beiden houden
absoluut niet van de stoomboot en reizen via de zee, en kiezen voor de reis over land voor
huurwagens en stoomtreinen.174 Philippe Blommaert maakt nergens in de tekst van zijn
reisnotities melding van „wij‟ maar schrijft consequent in een ik-perspectief. Nochtans
reisde hij in 1834 doorheen Duitsland, Zwitserland en Italië in het gezelschap van zijn
broer. Althans dat valt af te leiden uit een krantje van de stad Baden dat tussen de
notitieboekjes van Blommaert zat. Het krantje dateert van 4 juni 1834 en vermeldt dat op
dat tijdstip « Blommert mit Bruder aus Gand » die logeerden in het hotel « Im Hirsch ».
175
Op zijn reis naar Friesland worden wel twee namen van reisgezellen vermeld, al zijn
deze er in de marge bij gekrabbeld.176 De notities van Philippe Blommaert bieden
eveneens inzicht in het gebruik van de nieuwe transportmogelijkheden in de vroege jaren
dertig van de negentiende eeuw. Naast wagens die werden voortgetrokken door paarden,
172
M. Rooses, op. cit., p. 131.
173
E. Casaer, op. cit., p. 4.
174
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. brief aan zijn ouders van 27 maart 1851.
175
P. M. Blommaert, Aantekeningen gemaakt op ene reis in Duitsland, Zwitserland en Noord-Italië, 1834. 1834.
176
P. M. Blommaert, Reis naar Friesland, 1845; Aantekeningen op een reis door Nederland. 1845.
55
werd eveneens de stoomtrein en de stoomboot genomen om een bestemming te
bereiken.177 Waar Blommaert in 1834 weinig andere keuze had dan een wagen te huren,
blijkt stoomtransport elf jaar later al veel meer ingeburgerd : zo goed als de gehele reis
doorheen Nederland gebeurde via „de ijzeren weg‟ of met „het dampschip‟.178
Een gezelschap van meer dan twee personen is volgens de reisgids van P. B. Plantenga
niet ideaal : « twee personen vinden plaats in een rijtuig met één paard, in ééne kamer ;
een derde zelden. » Een gezelschap van twee of vier personen lijkt de auteur het beste.
Zelf reist de schrijver van de reisgids alleen omdat hij dan het meest ziet en leert.179
Tussen 1860 en 1900 zijn er nauwelijks voorbeelden van een gezelschap van drie
personen, wel van twee en vier personen. Jan Bols schreef in zijn verslag dat zijn
gezellen niet bij naam genoemd wilden worden en omwille van die reden staan er nergens
namen voluit geschreven. Wel werden er drie voornamen gegeven, Gustaaf, Constant en
Edmond die net als Jan Bols onderwijzers waren. Het reisverslag wordt bovendien
grotendeels in een wij-vertelperspectief geschreven.180 Max Rooses reisde met slechts
één reisgenoot. Hij noemde hem nooit bij zijn volledige naam maar verwijsde in zijn
reisverslag steevast naar „P.‟.181 Het reisgezelschap van de Gentse Laurentkring dat in
1889 een reis maakte, alsook de leden van de Koninklijke Maatschappij der
gedecoreerden voor Nijverheid, Land- en Hovingenbouw van Gent werden in deze thesis
al meermaals vermeld. In het verslag van het laatstgenoemde gezelschap werd de
volledige lijst van deelnemers aan de reis in 1891 gegeven.182 Daarnaast werden ook in
het verslag van de reis door Zwitserland van de Gentse Royal Club Gymnastique de
zeven deelnemers opgesomd.183 In het verslag van onder andere Jan-Baptiste Huysmans
naar Zuid-Oost-Europa en Paul Fredericq naar Duitsland wordt eveneens duidelijk met
wie gereisd werd, wat voor de meeste verslagen vanaf 1860 geldt. Vermoedelijk reisden
177
P. M. Blommaert, Aantekeningen gemaakt op een reis in Italië en Frankrijk. 1834.
178
P. M. Blommaert, Reis naar Friesland, 1845; Aantekeningen op een reis door Nederland. 1845.
179
Zwitserland, Tyrol, Zuidelijk Duitschland en Noordelijk ItaliPe: handboek voor reizigers. Zutohen: Plantenga, 1864.
p. 1.
180
J. Bols, op. cit., p. 4.
181
M. Rooses, op. cit., p. 56.
182
K. Callant, op. cit., pp. 7-8.
183
O. De Schampelaere, op. cit., p. 7.
56
maar weinig Belgen alleen, al was het maar voor de veiligheid en om de verveling tegen
te gaan. Jan J. F. Wap had lectuur mee op zijn tocht maar « een kleine Manuel du
Voyageur de Paris à Bruxelles kon op verre na dat gemis [van reisgenoten] niet
vergoeden, ofschoon dergelijke zakboekjes zeer zijn aan te raden, om er zich in geval van
nood mee te kunnen behelpen, soms tot verdrijving, soms tot bevordering van den slaap,
op eene route, die, zoo als van Brussel naar Parijs, zonder goed gezelschap doodvervelend mag genoemd worden,…»184
Uit de verslagen vanaf 1860 kan ook afgeleid worden dat vooral de spoorweg zeer
populair was bij Belgische reizigers, veel meer dan het stoomschip. Een paardenkoets
werd voornamelijk nog gebruikt om „wandelingen‟ te maken doorheen de stad. De reden
waarom een rijtuig gehuurd werd en er niet te voet werd gegaan, is opdat de reiziger zich
niet zou vermoeien. Bovendien was er de overtuiging dat het bezoeken van een stad per
rijtuig minder tijdverlies zou opleveren dan te voet.185 Toch zijn er nog reizigers die de
vookeur gaven te voet te reizen. In de reisgids van Plantenga staat er een korte paragraaf
over te voet reizen in Zwitserland en allerlei praktische zaken die met de zogenaamde
„voetreizen‟ gepaard gaan. « In door de natuur zoo overrijk getooide landen is het reizen
te voet het genotvolste. In dat geval vertrekke men „s morgens vroegtijdig, en wanneer
men weet na 1 of 2 uren gaans te kunnen ontbijten, ontbijte men onderweg. „s Middags
gebruike men een glas wijn of bier met wat koud vleesch, kaas en brood, of een glas
advokatenborrel, met wijn in plaats van met brandewijn aangemengd. Daarop rustte men
een paar uren, en wandele dan tot 5 of 6 uur ; „s avonds neme men een stevig maal. ...
Men ga vroegtijdig naar bed. Bij den aanvang der reis beginne men met kleine dagreizen,
later neme men grootere, doch nimmer meer dan 10 uren, men ga steeds langzaam met
gelijken tred. Bij aankomst geve men zich niet onmiddelijk aan eene volstrekte rust over
en wrijve de voeten „s morgens en „s avonds met brandewijn of vet. Men drage zoo
mogelijk niets bij zich, en gewenne zich, voor op reis te gaan, aan het wandelen. »186
184
J. J. F. Wap, op. cit., p. 11.
185
E. Casaer, op. cit., pp. 8-9 ; O. De Schampelaere, op. cit.,p. 13 en p. 15.
186
Zwitserland, Tyrol, Zuidelijk Duitschland en Noordelijk ItaliPe: handboek voor reizigers. Zutohen: Plantenga, 1864.
p. 20.
57
Ondanks dat te voet reizen het genotvolst en zelfs de enige vorm van „oprecht reizen‟
werd genoemd, was het toch geen sinecure. Jan Bols en zijn gezelschap hadden de
grootste moeite de lange wandelingen vol te houden.187 Pieter Claessens en zijn
reisgenoot Hendrik Verdyen hadden het plan opgevat de Vesuvius te beklimmen, hetgeen
deels te paard en deels te voet moest gebeuren. De heer Claessens bleek echter niet
opgewassen te zijn tegen de lastige tocht te voet en moest de strijd opgeven : «… zonder
nog te luisteren naar de schone woorden van eenige arme drommels, met geslepen tronie,
die mij uit loutere menschlievendheid (mits betaling van twintig franken en een drinkgeld
van belang) in eenen draagstoel willen opwaarts tillen gelijk zij de vrouwspersonen
doen.»188
3.4. Verschillende types reizigers
De technologische veranderingen waren één van de redenen dat er ook transformaties
kwamen binnen de, eens enkel voor de elite bestemde, reiscultuur. Meer mensen konden
op reis gaan en deden dat ook, waardoor ook meer types reizigers konden onderscheiden
worden. De tijd waarin de belangrijkste vertegenwoordigers van de reiscultuur de Grand
Touristen, de kooplieden, de missionarissen en de pelgrims waren, was voorbij. Dat niet
iedereen even tevreden was over de nieuwe ontwikkelingen, is niet moeilijk om te
begrijpen. De elite zag zich bedreigd in een „veld‟ waar zij reeds eeuwen de scepter
hadden gezwaaid door de groeiende stroom toeristen op het Europese vasteland.
Daarnaast moesten de nieuwe reizigers zich aanpassen aan de eigen mogelijkheden,
zowel qua vrije tijd als qua financiële middelen. Negentiende-eeuwse auteurs merkten de
veranderingen op en maakten opmerkingen over de verschillende attitudes van de
reizigers. Jozef Staes is één van de auteurs in 1883 die een heuse typologie van de
(Belgische) reiziger op papier zette. Hij onderscheidde maar liefst 19 types reizigers
waarvan de vier onderstaande de belangrijkste zijn voor dit onderzoek:
„De weelderige reiziger‟: « … gewoonlijk tot den burgerstand behoorend, ... Wanneer
deze een uitstapje … onderneemt, gebeurt dit altoos met eene welvoorziene beurs; hij
187
J. Bols, op. cit., pp. 114-115.
188
J. Staes, op. cit., p. 331.
58
stapt in een der voornaamste hotels af, leeft er als het ware op een prinselijke voet,
brengt geruimen tijd aan tafel door, waar de fijnste wijn voor hem de beste is. Hij gaat
schier nooit uit dan per rijtuig, koopt allerhande snuisterijen tot souvenirs, moet in de
schouwburgen eene der eerste plaatsen bezetten; kortom, hij … verkwist, in acht
dagen zooveel geld als een gewoon reiziger op eene gansche maand. » ;
„De behoeftige reiziger‟: « Dit is meestal een nederig werkman of arme
kantoorbediende, welke ook eens een blik in den vreemde wil werpen en gedurende
een of twee jaren zijne spaaroordjes zuinig bijeen houdt, ten einde zich dit genot te
kunnen verschaffen. Voor dat hij vertrekt zijn al de onkosten nauwkeurig berekend:
hij reist altijd op de spoorwegen in de laatste klasse, … , zoekt het goedkoopst
nachtverblijf en is tevreden met het eenvoudigste middagmaal, op voorwaarde
evenwel dat hij er niet te diep voor in de beurs moet tasten. » ;
„De driftige reiziger‟: « Hij staat op met het krieken van den dag, doet lange
voetwandelingen alvorens te ontbijten, om vervolgens opnieuw voorwaarts te snellen.
Voor het bezichtigen van het schoonste museum der wereld heeft hij niet meer dan
een half uur tijds nodig. … Na eenige tijd alzoo geleefd te hebben, is hij zoodanig
afgemat, dat hij blijde is, naar huis te kunnen terugkeeren, om eens goed uit te
rusten.» ;
„De wijsgerige reiziger‟: « Hij vertrekt met niet meer reisgoed dan een aan de hand
draagbaar valiesje bevatten kan, wel wetend dat hij zich overal het noodige zal
kunnen aanschaffen. De onbekendheid met de taal welke in het land gesproken wordt
waar hij zich wil heen begeven, schrikt hem niet af; in eenige weken tijds weet hij er
genoeg van … om zich bij elke voorkomende omstandigheid, tamelijk goed uit den
slag te trekken. Nauwlettend slaat hij op reis alles gade: niets ontsnapt zijnen
naspeurenden blik; … het eenvoudigste is hem lief, en zooveel mogelijk leeft hij in
den vreemde gelijk te huis. … hij weet zich naar elke gelegenheid te schikken en
schijnt een man die de kunst van het reizen best verstaat». 189
De laatste soort reiziger is voor Jozef Staes de ideale reiziger. Auguste Gittée sluit zich
hierbij aan. Ook hij wilde een andere manier van reizen meegeven en gaf hierdoor af op
189
Ibidem, pp. 305-310.
59
de toerist die alles zo snel mogelijk en voor zo weinig mogelijk geld wilde zien.
Bovendien hamerde hij erop steeds voorbereid op reis te vertrekken.190 Nochtans was het
grootste deel van de reizigers eerder van het driftige type dat van stad tot stad trok per
trein, er een wandeling per rijtuig maakt om geen tijd te verliezen en in feite nooit rust
had omdat hij alles wilde zien „wat gezien moest worden‟. Dit type hield zich zo strikt
mogelijk aan het vooropgestelde reisplan of volgde nauwkeurig Baedeker‟s reisgids.
Philippe Blommaert die in de jaren dertig doorheen Europa reisde en hiervoor maanden
uittrok, deed er in 1845 maar een kleine twee weken over om geheel Nederland te
doorkruisen.191 Een sneller transport door de stoomtrein en het stoomschip kan hiervoor
niet de enige reden zijn. Een verandering in attitude is zeker ook aan de orde. Naarmate
de eeuw vorderde werd dit meer en meer „de normale gang van zaken‟, hetgeen
twintigste-eeuwse auteurs vergeleken met « ... de huidige sight-seeing tours van
reisgezelschappen die in ijltempo bezienswaardigheden voorbijvliegen » en met « slogans
als „Europe in 14 days – Pope included‟ ».192 Toen één van de leden van het
reisgezelschap van de Royal club Gymnastique op een ochtend niet op tijd klaar was om
de reis voort te zetten, gingen de anderen gewoon voort zonder hem, om geen tijd te
verliezen. Toen ze hem enkele uren later terugvonden moest hij als straf een fles
alcoholische drank trakteren.193 Eveneens zijn er enkele voorbeelden van „de behoeftige
reiziger‟ die zo goedkoop mogelijk probeerde te reizen. Daarbij moesten alle kosten zo
nauwkeurig mogelijk worden bijgehouden. Dezelfde reizigers van de vernoemde Gentse
turnclub zijn voortdurend met hun financiële staat bezig en stelden Oswald De
Schampelaere, de auteur van het reisverslag, zelfs aan tot penningmeester. In deze job
vond deze heel weinig plezier aangezien hij elke dag alles moest betalen en er „s avonds
dan nog eens moest voor zorgen dat alle rekeningen juist werden vereffend. Desondanks
vond hij het zelf een zeer goede maatregel die ze hadden getroffen omdat het « heel
profijtig met het oog op fooien » was.194 Het gezelschap van Oswald De Schampelaere is
190
A. Gittée, op. cit.,, p. XI.
191
Van 4 tot 16 augustus 1845 ; P. M. Blommaert, Reis naar Friesland, 1845; Aantekeningen op een reis door
Nederland. 1845.
192
W. Löschburg, op. cit., p. 165.
193
O. De Schampelaere, op. cit., p. 17.
194
Ibidem, p. 19.
60
tevens een voorbeeld van het feit dat de types van Jozef Staes stereotiepen zijn en
reizigers kenmerken van meerdere types in zich kunnen hebben. Weinig reizigers
voldeden aan het negentiende eeuwse ideaal dat Jozef Staes en Auguste Gittée
vooropstelden. De enige reiziger die tot het type van „de wijsgerige reiziger‟ zou kunnen
behoren is August Gevaert. Hij reist op zijn gemak, is bereid de verschillende aspecten
van het leven in Spanje waar te nemen en er zich aan aan te passen. « Ik had hier nog wel
de gelegenheid van in een Fransch hotel te gaan, waar het mij niet veel meer zou gekost
hebben, maar het steekt me tegen van altijd in gezelschap te zijn van commis-voyageurs,
eenigste klas van vreemdelingen welke hier zijn, en het geen mij nog meer tegensteekt,
van niets anders dan politiek te hooren praten, stof welke ik uit mijne keel zou halen, en
nog eene gewichtige reden is, dat ik daar geene occasie zou hebben van Spaansch te
spreken en de Spaansche zeden te leeren kennen. » Anderzijds maakt hij ook selecties.
Hij logeert bij Spanjaarden, is bereid de taal en de zeden van het land te leren, maar als
het eten hem niet aanstaat is hij zijn goede voornemens al gauw vergeten: « Het geen min
min aanstaat is de Spaansche keuken, maar ik eet zo weinig, sedert dat ik hier ben,... ».195
Bovendien begaf hij zich nog het liefst in het gezelschap van de heer Beyens, een
Belgische afgezant in Madrid, en bezocht hij zeer graag het huis van commerce van
Doornik in de Spaanse hoofdstad.
196
Daarnaast bezocht hij zeer vaak Belgen die zich
permanent in Spanje hadden gevestigd zoals Mr. Giroult die met „een Seviliana‟
getrouwd was.197 Hij las ook geen Spaanse kranten maar ging steevast op zoek naar „de
Independance‟ om er alle details over België te lezen.198
In hoofdstuk twee werd reeds uitvoerig uitgeweid over de romantische reiziger op zoek
naar authentieke ervaringen en pittoreske uitzichten. Geen enkele Belgische reiziger die
een verslag heeft nagelaten en die opgenomen is in het corpus waarop deze paper is
gebaseerd, voldoet volledig aan de traditionele definitie van de romantische reiziger maar
195
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. brief aan zijn ouders van 14 mei 1850.
196
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. brief aan zijn ouders van 20 juni 1850.
197
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. brief aan zijn ouders van 6 februari 1851.
198
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. brief aan zijn ouders van 19 september
1850.
61
eerder aan een soort van burgerlijk alternatief voor het geïmproviseerde, poëtische reizen
dat zich vooral in de tweede helft van de negentiende eeuw had ontwikkeld. In de
onderstaande paragraaf
zullen bepaalde aspecten van het
romantisch reizen
geconfronteerd worden met de reisattitudes van de negentiende-eeuwse Belg.
Ten eerste was de romanticus weinig enthousiast over de technologische vernieuwingen
die de Industriële Revolutie had gebracht. Het enige rechtstreekse bewijs daarvoor is de
volgende uitspraak van de heer Wap, welsiwaar een Noord-Brabander : « Den spoorweg
van Antwerpen naar Brussel vond ik in volle werking; zoo te reizen is geen reizen meer,
maar wedijveren met de vogels in de lucht ». 199 Andere reizigers vermeldden enkel het
gebruik van de stoomboot en de stoomtrein zonder er een negatieve uitspraak over te
doen. Vele Belgische reizigers waren enorm enthousiast over mooie vergezichten en de
verscheidene vormen van natuurpracht. Het duidelijkste voorbeeld komt uit een verslag
van een reis naar Zwitserland. Er staat letterlijk in vermeld dat de reizigers op zoek
gingen naar het pittoreske200, alsook het volgende werd benadrukt: « Voor werken van
menschenhanden sukkelen wij toch niet tot aan het uiteinde van Zwitserland. Hier komen
wij voor den openen tempel der natuur, waarvan het blauwe uitspansel het dak, en de zon
de lamp is. »201 Nog andere reizigers zoeken naar mooie landschappen en niet naar « een
afgrijselijke woeste natuur ». De woeste natuur kon hen op geen enkele manier bekoren
en werd bekritiseerd als de « afzichtelijkste wanorde... ». Enkel de pittoreske, ordelijke
natuur werd geäpprecieerd.202 Daarnaast vermeldde Oswald De Schampelaere dat
Zwitserland alles bood wat een reiziger maar wensen kon: « het hemelsblauwe meer met
rotsachtige oevers, spareboschjes boven tunnels... » Kortom, de nadruk ligt ook bij deze
auteur op een ongerepte natuur en vergezichten.203 Als laatste voorbeeld is er August
Gittée die op het einde van de negentiende eeuw in Nederland reisde en veel minder
199
J. J. F. Wap, op. cit., p. 6.
200
J. Bols, op. cit., p. 19.
201
Ibidem, pp. 24-25.
202
Ibidem, p. 118.
203
O. De Schampelaere, op. cit., p. 29.
62
gericht was op pittoreske panorama‟s maar eerder plezier vond in slenteren door straten,
luisteren naar de mensen, eens in derde klas reizen enz.204
3.5. Besluit
Reizen kende een voornamelijk mannelijk publiek dat tot de sociale elite behoorde.
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw veranderde dit en werd reizen
toegankelijker voor een ander publiek zoals leraars, turnverenigingen, de Laurent-kringen
enz. Dit kan teruggekoppeld worden naar de reisgidsen, die voor een bepaald publiek
waren uitgegeven, en de context van de invoering van de vrije tijd voor een groter aantal
mensen. In de periode 1830-1860 was de Grand Tour nog niet volledig uit de traditie van
bepaalde sociale kringen verdwenen. Er werden immers nog reizen gemaakt doorheen
Frankrijk, Spanje, Italië, het huidige Oostenrijk en Zwitserland waarbij de reizigers vele
maanden weg waren van huis. Na 1860 werden voornamelijk reizen in het eigen land
populair alsook rondreisjes in Zwitserland. Deze reisjes duurden veel minder lang en ook
kleine excursies van een dag of drie kwamen frequenter voor dan in de voorgaande
decennia. Daarnaast wordt na de lectuur van verschillende reisverslagen duidelijk dat de
elite naar wegen zocht om zich te onderscheiden door onder andere naar Scandinavië te
reizen. Dit waren veel duurdere en langere reizen dan de burgerlijke tegenhangers. Het is
vrij logisch dat met het toenemen van het aantal reizigers, ook het aantal gebruikers van
spoorwegen en stoomboten toenam. De paardenkoets verdween echter niet zo snel uit het
straatbeeld en werd vaak gebruikt om vlug een „wandeling‟ te kunnen maken door de
stad. Daarnaast noemden verschillende reizigers enkel het reizen te voet „oprecht reizen‟.
Er werden reeds in de negentiende eeuw verschillende types onderscheiden. In de periode
1830-1860 waren er de meer elitaire reizigers die zich minder met het financiële moesten
bezig houden. Vanaf de jaren ‟60 kwam er meer variatie in de types reizigers. De elite
zocht verdere oorden op en begaf zich zelfs buiten Europa. Binnen Europa waren er
reizigers die enkele weken op reis gingen en een culturele behoefte of een wens „het
pittoreske‟ te zien, koppelden aan een plezierreisje. Daarnaast waren er verschillende zeer
204
. Gittée, op. cit., p. XI.
63
korte reisjes naar minder verre bestemmingen. In de verslagen van deze reizen komt een
zekere attitude tegenover de reispraktijk naar voor die varieert van zeer snel reizen tot
eerder traag reizen, van veel uitgeven op reis tot zo goedkoop mogelijk reizen enz.
64
4. MOTIEVEN OM TE REIZEN
De vroegste reizigers waren voornamelijk pelgrims en missionarissen en hadden
religieuze reismotieven. Vanaf de zestiende eeuw werd er ook meer en meer voor
wereldlijke doeleinden gereisd zoals voor handel en kolonisatie. Daarnaast stuurden
Britten uit aristocratische middens hun zonen naar het Europese continent en vestigden zo
de Grand Tour.205 Teruggrijpend naar de definitie van Bruce Redford206 blijkt de reden
om een Grand Tour te maken niet altijd bij de reiziger zelf te liggen maar bij zijn
omgeving die de lange reis tot traditie had verheven. De redenen om te reizen die de
omgeving meegaf aan de jongeman lagen in het verlengde van de voordelen die in de
Grand Tour gezien werden. Zoals vermeld in hoofdstuk één waren de voordelen van de
Tour onder andere de stopzetting van de bemoedering van de jongeman, de confrontatie
met de overblijfselen van een ver verleden en het aanleren van een zekere elegantie.
Reeds in de bloeiperiode van de Grand Tour waren er velen gekant tegen de traditie
omdat er vormen van plezier ingeslopen waren. Hierdoor kwam er geleidelijk aan een
generatiekloof waarbij de oudere generatie reizen enkel nuttig waande als het specifiek
educatief bleef, terwijl de jongere generatie Grand Touristen graag deelnam aan het
sociale gebeuren in de verschillende steden die ze aandeden. De houding ten opzichte van
de blootstelling aan andere gebruiken was vaak dubbelzinnig. Enerzijds waren er
stemmen voor de zo groot mogelijke verbreding van de horizonten van de jonge reiziger
omdat dit bijdroeg tot een hogere sociale en morele ontwikkeling. Anderzijds maakten
vele ouderen zich zorgen over de verleidingen en beïnvloedingen waar de jongeman aan
moest weerstaan.207 In het laatste hoofdstuk van deze paper zal hierop verder worden
ingegaan.
De veranderingen in de negentiende eeuw zorgden voor nieuwe attitudes tegenover
reizen en bewust kiezen voor plezier werd geleidelijk aan de gewoonte. Aanvankelijk
waren het voornamelijk kunstenaars en studenten die reisden op zoek naar kennis.
205
D. Carey, art. cit., p. 109.
206
B. Redford, op.cit., p. 14.
207
D. Carey, art. cit., p. 109.
65
Naarmate de negentiende eeuw vorderde en steeds meer mensen de weg vonden naar
reizen kwamen hier andere motieven bij. Zo ging een elite, die voornamelijk uit Britten
bestond, naar Zuid-Frankrijk om de winter in hun vaderland te vermijden. Toch bleef een
grote groep vooral geïnteresseerd in de educatieve mogelijkheden van reizen. In plaats
van een grote en lange tour te doen, werd in de negentiende eeuw de voorkeur gegeven
aan kortere goed voorbereide reizen met zo weinig mogelijk rompslomp en tijdverlies,
waarbij reisgidsen een grote hulp waren om alles te zien wat moest gezien worden.
Hierdoor werd in kranten en tijdschriften langzaamaan de spot gedreven met „de
leerzieke Europeaan‟ die slechts datgene wilde zien „what ought to be seen‟.208 Aan het
monopolie van reizen om educatieve redenen kwam in de negentiende eeuw dus een
einde. Ook in het voor deze paper onderzochte corpus reisverslagen geeft slechts één
enkele auteur deze reden op als de voornaamste voor het maken van een reis. Het
reisverslag van de reis naar Henegouwen die werd gemaakt door de Laurentkring Geluk
in‟t werk in 1889 had als voornaamste doel het bezoeken van de verschillende
nijverheden van het gebied om eruit te leren. Pagina‟s lang werd geschreven over de
werking van de geziene machines en over de organisatie van het werk in de mijnen.
Anderzijds bewijzen enkele passages in het verslag dat er ook tijd werd gemaakt voor
minder educatief plezier : elke avond werd er gelachen bij een pot bier.209 Barbara
Mertens maakt in haar licenciaatsverhandeling eveneens een onderscheid tussen drie
soorten reizen waar de studiereis er één van is. In de voorlaatste paragraaf van dit
hoofdstuk wordt verder ingegaan op de ideaaltypes die Barbara Mertens naar voor heeft
geschoven.
Wanneer uiteindelijk ook arbeiders meer verlofdagen kregen naast de vastgelegde
feestdagen, konden ook zij beginnen reizen. Velen verkozen wandeltochten rondom de
stad in de vrije natuur om weg te vluchten van de benauwende en muffe woonblokken.210
Jan Bols was ervan overtuigd dat de boog niet altijd gespannen kon staan en ondernam
daarom een plezierreisje ter ontspanning. Het doel van de reis was het opzoeken van de
208
W. Löschburg, op. cit., pp. 161-164.
209
E. Casaer, op. cit., p. 7.
210
W. Löschburg, op. cit., p. 174.
66
gezonde berglucht. Bovendien erkende hij in datzelfde reisverslag ook de waarde van een
reisje naar het buitenland ter ontspanning.211 Plezier werd op deze manier gekoppeld aan
gezondheid. Daarnaast gingen jonge avonturiers en romantici richting Zuid-Europa op
zoek naar een stuk ongerepte natuur en authentieke plekken, weg van de industrialisatie
en de burgelijke vooruitgangsidealen.212 Dit reismotief lag eveneens in de lijn van het
populaire discours rond het belang van frisse lucht.213 Dat natuurschoon een pull-factor
was, blijkt uit verschillende passages in reisverslagen. Leo Van Aelbroeck reisde naar
Noorwegen omdat daarheen reizen samen zou vallen met reizen naar de natuur, naar
mooie panorama‟s.214 Weliswaar wilde deze auteur enkel de elite aanspreken die meer
dan één of twee keer in hun leven een reis kon maken, de rest van Europa had gezien en
« liever een paar maanden verkwikking in eene buitengewoon heerlijke natuur » wilde
zoeken.215 Reizigers naar Zwitserland reisden eveneens omwille van de mooie
vergezichten en de ongerepte natuur. Jan Bols schreef dat een reisje naar Zwitserland,
« dien diamantsteen in Europa‟s natuurkroon », de mogelijkheid had « Gods schoonheid
in zijne werken » ten volle te bewonderen.
Reizigers die tussen de jaren dertig en vijftig van de negentiende eeuw reisden en hiervan
verslag maakten, vermeldden nergens expliciet hun motief om te reizen. Deze moeten
altijd afgeleid worden uit het volledige reisverslag. Soms is dit vrij eenvoudig zoals bij
Philippe Blommaert die in 1834 een reis ondernam om een processie bij te wonen en om
een vriend, Prudens van Duyse, te bezoeken.216 Anderzijds is het nodig verder te kijken
dan de hints die de auteur van een reisverslag gaf. August Gevaert gaf in zijn reisbrieven
de indruk enkel te reizen om inspiratie op te doen voor zijn muzikaal werk en de
muziektraditie van Spanje te leren kennen, maar werd toch door zijn ouders op de vingers
getikt. In hun brief van 3 februari 1851 hadden ze hem berispt omwille van zijn luiheid
211
J. Bols, op. cit., p. 2.
212
P. Phillips, art. cit., p. 423.
213
F. R. Hunter, art. cit., p. 30.
214
L. Van Aelbroeck, op. cit., p. 21.
215
Ibidem, p. 3.
216
P. M. Blommaert, Aantekeningen gemaakt tijdens reizen door België (1832), Duitsland en Zwitserland (1834),
1832-1834.
67
en tijdverkwisting. Gevaert was het daar niet mee eens en repliceerde als volgt : « Om
vlijtig en veel te werken moet men in zijn huis zijn en niet in een vreemd land; en
bovenal in Madrid niet waar ik te veel kenissen had, om mijnen tijd nuttiglijk over te
brengen. » Verder in de brief gaat hij hierop voort : « Geloofd gij dat de eenigste wijze
van mijnen tijd nuttig over te brengen bestaat in muziekpapier te bekladden? Geloofd gij
niet beter een deel van mijne reis te besteden en iets te zoeken? Ik wil zeggen mij eenen
genre te scheppen die mij alleen zal toebehoren? Wat wilt gij dat ik schrijve? Opera‟s? …
Kerkmuziek?... Ouverturen?... Choors?... » Hij voegt hieraan toe dat hij een grote
ouverture heeft geschreven en een verslag van een zeventigtal pagina‟s over de muzikale
staat en de geschiedenis van de kunst van Spanje.217 Het is duidelijk dat de ouders van de
maestro andere verwachtingen hadden over de reis dan de reiziger zelf. Gevaert hield
zich naast het schrijven van muziek en het bestuderen van de muzikale tradities van
Spanje graag bezig met het bezoeken van landgenoten in Spanje, met hen te dineren en
met hen plezier te maken. Voor de ouders van August Gevaert was het blijkbaar een
doorn in het oog dat hun zoon plezier maakte op zijn tocht. Het zou nog een tiental jaren
duren vooraleer het gemeen goed lijkt te reizen louter ter ontspanning en plezier. Van
Doosselaer, die in 1851 naar de wereldtentoonstelling van Londen reisde, schreef in zijn
verslag alles nauwkeurig op wat hij zag met de nadruk op boekdrukkunst. Dit is vrij
logisch aangezien hij daarheen was gereisd op vraag van de drukkerij waar hij werkte. 218
Vermoedelijk haalde de voorgenoemde reiziger hier wel plezier uit, zeker toen hij de
grote drukwerken van zijn eigen land kon bewonderen en trots kon zijn. Toch lijkt zijn
reis in de verste verten niet op de reizen voor plezier en ontspanning die vijftien jaar later
werden gemaakt. Toch is er ook dan geen algemene vorm van de plezierreis te
ontdekken. Er is een uitzondering, namelijk het reisverslag van Nolet De Brauwere Van
Steeland die reeds in 1843 het volgende schreef: « wie onder u … heeft niet eens in zijn
leven een pleziertoertje gedaen, of ten minste, … de reizen van anderen op t‟ papier
nagevolgd? »219 De woorden „plezierreis‟ en „speelreis‟ komen veel frequenter voor in de
ego-documenten vanaf 1860, maar elke reiziger vult de betekenis van plezier op zijn
217
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. Brief aan zijn ouders van 6 maart 1851.
218
I. S. Van Doosselaere, op. cit., p. 3.
219
J. Nolet De Brauwere Van Steeland, Een reisje in het Noorde. Leuven : Vanlinthout en Vandenzande, 1843, p. 1.
68
eigen manier in. Ontdekken wanneer reizen voor plezier begon aanvaard te worden,
wordt hierdoor bemoeilijkt. In « A handbook for travellers in Portugal », een reisgids van
John Murray van 1856, staat letterlijk « .. a Portugese seems at present unable to
comprehend the idea of travelling for pleasure through his country. » Dit betekent dat
voor een Engelsman, in dit geval, plezierreisjes al ingeburgerd waren op het einde van de
jaren vijftig.220 In het verslag van de Belgische reiziger Max Rooses staat een zinnetje
waaruit blijkt dat plezierreisjes hem niet vreemd waren : “Onze reis lijkt volkomen ene
pleziertochtje”.221 “Een pleziertochtje” wordt vaak gebruikt als een synoniem van een
zeer aangename tocht zonder moeilijkheden als zeeziekte, slechte rijtuigen etc. Daarnaast
onderscheidde Marcellus Emants twee verschillende soorten reizigers, hetgeen hij als
volgt verwoordde in zijn reisverhaal van 1877 : Men kan « van de jaarlijks uitvliegende
toeristen gerust drie vierde gedeelte op zij zetten als brengende weinig ofte geen
indrukken mee naar huis. Dit drie vierde gedeelte bestaat geheel uit de reizigers voor
plezier, anders gezegd de reizigers, die trachten te ontsnappen aan de verveling. Het
overblijvende één vierde deel bestaat uit reizigers voor wetenschappelijke doeleinden,
voor kunst, voor torpedostelsels (in 't bijzonder naar Zweden voor dit laatste doel), voor
menschenkennis enz. enz., in 't algemeen dus uit reizigers, die indrukken zoeken, die
zien, die luisteren, die lezen en die denken. » Verder zegt hij over zichzelf dat hij niet
naar Zweden is gereisd voor een bepaald doel maar als „eenvoudig toerist‟ naar het
noorden is getrokken. « Uitspanning, genoegen was mijn doel, maar dat genoegen moest
bestaan in het opdoen van vele indrukken, in het zien, in het overdenken, zoo mogelijk in
het begrijpen. »222 Plezier moest aan bepaalde voorwaarden voldoen om aanvaard te
worden als reden. In de voorgaande passage wordt de reiziger opgeroepen indrukken op
te doen en dus bewust te reizen. Iets wat vele toeristen kwalijk genomen werd in de
negentiende eeuw; velen waren te gehaast om ten volle te beseffen wat de waarde was
van wat ze hadden gezien. Op het einde van de negentiende eeuw zijn er bewijzen voor
het bestaan van reizigersclubs zoals uit de reisverslagen van K. Callant en E. Casaer
220
J. Murray, A handbook for travellers in Portugal. 1856, p. III-IV.
221
M. Rooses, op. cit., p. 210.
222
M. Emants, op. cit., p. 4.
69
blijkt. Hieruit blijkt dat reizen om te reizen en dus voor het plezier en ter ontspanning
steeds meer op de voorgrond kwam naarmate de eeuw vorderde.
De meeste Belgen koppelden het nuttige aan het aangename op reis. Reizigers zoals Paul
Fredericq hadden vaak professionele redenen om het vaderland voor een tijd te verlaten
zoals congressen in Nederland of het bezoeken van Hogescholen in Duitsland.223 Maar
wanneer de plicht was vervuld, zagen deze reizigers ook graag iets van de omgeving. Een
duidelijk voorbeeld hiervan zijn de reisnotities van Charles de Coster. Hij maakte zijn
reis naar Nederland om professionele redenen, namelijk om een artikel te schrijven voor
„Le Tour‟ dat Nederland bekend wilde maken voor een Franstalig publiek dat heel weinig
van het land wist. Naast de referenties uit reisgidsen wilde De Coster ook zijn indrukken
als tourist noteren. Hiermee bedoelde hij dat hij niet enkel noteerde wat de
bezienswaardigheden waren maar ook tijd maakte om met mensen van alle rang en stand
te spreken en op deze manier een indruk te krijgen van de „modale Nederlander‟. Uit deze
gesprekken haalde de schrijver veel voldoening, ook al was het niet de kern van zijn
professionele opdracht.224 De bedoeling van het reisverhaal van Auguste Gittée is volgens
de auteur zelf het optekenen van zeer persoonlijke beschouwingen over Nederland en zijn
bewoners. Net als Charles de Coster geeft hij een heel andere manier van reizen mee dat
veel minder gericht was op pittoreske panorama‟s maar eerder op slenteren door straten,
luisteren naar de mensen, eens in derde klas reizen,...225 Daarnaast is er het reisverslag
van de Gentse Royal Club Gymnastique die op het einde van de negentiende eeuw een
reis maakte om aan het Zwitserse turnbondsfeest in Chaux-de-fonds deel te nemen. Na de
feestelijkheden die twee dagen duurden, had het gezelschap het plan opgevat doorheen
Zwitserland te trekken : « Nu waren wij vrij en begon onze eigenlijke reis in
Zwitserland. » Dit zinnetje geeft aan dat het eigenlijke doel als het ware als een last werd
beschouwd terwijl de reis na het bondsfeest wel als plezierig werd beschouwd. Reizen
voor plezier werd in dit verslag weinig verhullend als hoofdmotief gegeven, maar niet in
de inleiding, wel midden in het reisverhaal. Anderzijds geeft de titel enkel het bezoek aan
223
P. Fredericq, op. cit.
224
C. De Coster, op. cit., pp. 5-6.
225
A. Gittée, op. cit., P. XI.
70
het turnbondsfeest aan, hetgeen op het eerste zicht de hoofdreden lijkt te zijn. Middenin
het reisverhaal wordt het duidelijk dat het reizen doorheen Zwitserland en het bezoeken
van de verschillende bezienswaardigheden in het land het belangrijkste motief is voor de
schrijver van het verslag. Er wordt veel uitgebreider verteld over de gebeurtenissen
tijdens het tweede deel van de reis dan over het turnbondsfeest dat bezocht werd.226 Het
voornaamste voor deze reizigers was het aanschouwen van de Zwitserse natuurpracht en
de adembenemende vergezichten.227 In het besluit van het reisverslag wordt benadrukt
hoezeer ze genoten hadden van Zwitserland. Aan het turnbondsfeest wordt nauwelijks
nog aandacht besteed ; er wordt enkel vermeld dat de vertegenwoordigers van de Gentse
turnvereniging de Belgische eer hoog hadden gehouden « in den vreemde ».228
In haar licentiaatsverhandeling « Belgen op reis in de negentiende eeuw », geeft Barbara
Mertens een indeling in drie categorieën inzake soorten reizen nl. de cultuurhistorische
reis, de etnogeografische reis en de studie-en zakenreis. Deze zijn ideaaltypes en
omvatten enkel het hoofdmotief voor de reis. De reizen die in deze masterproef worden
besproken zijn veel veelzijdiger dan de bovenstaande categorieën die Mertens aangeeft.
Het is in feite onmogelijk alle aspecten van een reis te klasseren onder slechts één
noemer. Valene L. Smith ziet in de twintigste eeuw twee soorten toerisme, enerzijds het
cultuurtoerisme en anderzijds het historisch toerisme. In het eerste geval gaat de toerist
op zoek naar de verschillende aspecten die de uniciteit van een bepaalde regio vormen
(handwerk, folklore etc), in het tweede geval toont de reiziger enorm veel interesse voor
het verleden en doet hij onder andere rondleidingen met een gids. 229 De aandacht gaat bij
dit type reis steeds uit van de historische bezienswaardigheden die de reiziger wil
bezoeken. Daarnaast is ook het landschap en de natuur belangrijk voor de reiziger die
zich toelegt op de cultuurhistorische reis. Ten slotte gaat hij ook de confrontatie aan met
de lokale bevolking. Dit laatste punt zal uitvoeriger worden besproken in hoofdstuk 5.
Het spreekt vanzelf dat reizigers met een achtergrond die zich in de culturele wereld
226
O. De Schampelaere, op. cit., p. 12.
227
Ibidem, p. 29.
228
Ibidem, pp. 38-39.
229
V.L.. Smith, Hosts and guests : the anthropology of tourism, Oxford : Blackwell, 1978, pp. 2-3.
71
afspeelt zich eerder zullen toeleggen op deze reis. Zo was Baron de Bonstetten een
amateurkunstenaar waardoor zijn voorliefde voor kunstschatten in het buitenland veel
uitgesprokener was dan bijvoorbeeld uit het reisverslag van de Laurentkring Geluk in „t
werk kan afgeleid worden. Het merendeel van het reisverslag van Baron de Bonstetten
bestaat uit de beschrijvingen van kunstwerken en gebouwen. Hetzelfde geldt voor de
reisverslagen van Philip-Marie Blommaert. Beide reisverslagen situeren zich voor de
grens die in deze thesis reeds meerdere malen werd getrokken, nl. 1860. Na 1860 komen
de ellenlange beschrijvingen van bezochte kunstwerken veel minder voor. De
beschrijvingen van wat gezien werd, werden afgewisseld met grappige anekdotes over
ontmoetingen met andere Belgen of over drinkgelegenheden en dergelijke. De
reisverslagen van na 1860 zijn over het algemeen veel minder ernstig van ondertoon dan
die ervoor : men zal de lezer veel minder willen beleren en eerder entertainen. De
Italiaanse steden en Londen waren de ideale bestemmingen voor een reiziger die een
cultuurhistorische reis wilde ondernemen. Deze bestemmingen waren goed bereikbaar
vanuit vrijwel geheel West-Europa en hadden goede verblijfsmogelijkheden. Bovendien
waren er voor deze bestemmingen veel reisgidsen voorhanden. Men wist dus op
voorhand dat men omsingeld zou zijn door mede-toeristen. John Urry spreekt over « the
tourist gaze », de collectieve blik van de toerist die door hem geworpen werd op alles wat
kon of moest gezien worden. Hoe meer mensen hun blik worpen op iets, hoe meer andere
potentiële reizigers de indruk kregen dat iets effectief de moeite waard was om te gaan
bezichtigen. Naast de bezienswaardigheden in de stad, was de natuur rond de stad
aantrekkelijk voor de reiziger. Een andere populaire activiteit was het bijwonen van
theater- en balletvoorstellingen. Een andere soort reis was de etnogeografische reis die
volgens Mertens gekenmerkt was door de zoektocht van de reiziger naar een specifieke
etnografie en geografie van het land. Enerzijds ging deze reiziger op zoek naar de
gewoontes van de inheemse volkeren door het bezoeken van de huizen en het bijwonen
van bepaalde ceremonies. Deze reizigers weken af van de „normale‟ paden, de
ingeburgerde reisroutes en betraden andere paden op zoek naar authentieke ervaringen.
Sommige reizigers gingen andere plaatsen bezoeken die niet bezoedeld zouden zijn door
toeristen om een werkelijk vreemde omgeving te kunnen ervaren. Deze reizigers legden
zich eveneens vaak toe op het bestuderen van de relatie tussen mens en natuur. De
72
bestemming van de reis wijkt vaak af van de normale gang van zaken ; deze reiziger
reisde niet naar Rome, Londen of de Zwitserse Alpen, maar bezocht bijvoorbeeld
Hongarije of Lapland. De reiziger liet de lezer aanvoelen in zijn reisverslag dat zijn
bestemming uniek was, dat zijn ervaring daar eveneens uniek was omdat de levenswijze
die de modale Belg kende volledig verschillend was van wat de reiziger op zijn
reisbestemming kon vaststellen. In deze context past de Romantische blik waar John Urry
over spreekt. De romantische reiziger werd reeds besproken
in hoofdstuk één en
kenmerkte zich door eenzaamheid en intense ervaringen. De etnogeografische reiziger
ging dus op zoek naar unieke ervaringen en wilde deze vinden door af te wijken van „the
beaten track‟ en zich onder te dompelen in de vreemde gewoonten van vrijwel onbekende
volkeren en zich terug te trekken in niet-toeristische gebieden. Zijn blik was
hoofdzakelijk gericht op geografische en etnografische aspecten zoals het klimaat, de
bevolking, de geologie etc. Het laatste ideaaltype dat Mertens bespreekt is de studie-en
zakenreis waarin „het nut‟ overheerst en die volgens Mertens vaak buiten beschouwing
gelaten worden. Ook in deze thesis komt de zakenreis weinig of niet aan bod. Een
voorbeeld van een studiereis is de reis van Philip-Auguste Lippens die ook in de
verhandeling van Mertens voorkomt. Zijn precieze reisdoel werd door de reiziger zelf als
volgt verwoord : « Je suis avocat, et je désirais beaucoup me faire une idée exacte de ce
qui se passe aux Etats-Unis en matière de législation, de droit. Je voudrais étudier cette
civilisaton qui renverse tous nos principes d‟ équilibre politique et qui bouleverse toutes
les notions que nous avons chez nous sur l‟industrie de commerce. »230 Deze laatste
ideaaltypes van de studiereis en de zakenreis zijn als categorie minder aan bod gekomen
in deze thesis, maar de educatieve motieven van bepaalde reizigers des te meer. De
categorieën van Smith en Mertens zijn zeer waardevol maar blijken voor dit onderzoek
vaak te eng. Daarom werd er geopteerd om te werken met kenmerken in plaats van
categorieën en een zoektocht naar veranderingen in de tijd. Er is voldoende bewijs
gevonden voor een nieuwe reisattitude vanaf 1860 in België en reeds vroeger in GrootBrittannië. Dit gebeurde doordat nieuwe deelnemers de bestaande reiscultuur beetje bij
beetje begonnen aan te passen omdat hun levensritme aanzienlijk verschilde van die van
230
B. Mertens, op. cit., pp. 56-82.
73
de elite-reizigers. Bovendien was de financiële status en de toegang tot vrije tijd van de
nieuwe reizigers heel anders. De democratisering van het reizen, gevoed door een
transportrevolutie en de tendens tot verstedelijking, zorgde aldus voor een omwenteling
in de algemene reisbeleving en zeker ook in de motieven om te reizen.
De kritiek op dit nieuwe soort reizen kwam zoals reeds vermeld van de hogere klasse die
de nieuwe reizigers uit lagere sociale regionen niet kon goedkeuren en hun concurrentie
niet duldde. Ook vanuit intellectuele hoek kwam er kritiek. Hiervan is de Engelse dichter
Wordsworth een zeer goed voorbeeld. Een voorbeeld uit de Lage Landen is Wap die in
zijn reisverslag het volgende schreef : « Er wordt maar al te weinig in dien [bewust
reizen] geest gereist: de een trekt uit hebzucht, de ander uit verspilzucht naar verre
streken, sommigen uit gloriebejag, anderen uit zelfverveling. Dan is eene verhevene
leerschool, de eeuwen in de geschiedenis, de mensch op reis, en God in de natuur te
beoefenen; laat ons leven, zien en reizen: de wereld is een boek, waarvan wij stap voor
stap een blad omslaan; - wat weet hij, die er slechts eene bladzijde van gelezen heeft? »231
Nieuwe indrukken bleek niet langer de prioriteit van de reizigers, tot grote ergernis van
reizigers zoals bovenvermelde, maar wel het zoveel mogelijk zien op een zo kort
mogelijke tijd voor zo weinig mogelijk geld.
231
J. J. F. Wap, op. cit., p. 4.
74
5. THE SELF AND THE OTHER
In reisliteratuur van de negentiende eeuw worden verschillende strategieën gebruikt om
buitenlanders en de bezochte buitenlandse plekken als „anders‟ en „vreemd‟ te
beschouwen en te beschrijven. Dit gebeurde meestal vanuit motieven van gender,
nationaliteit of culturele identiteit. De reiziger is in dit opzicht een getuige die waarneemt
vanuit een eigen mens- en wereldbeeld. Bovendien is er in de negentiende eeuw de
contradictorische tendens om zichzelf te onderscheiden en ook tot een grotere solidariteit
te komen in het licht van de democratisering van het reizen en de groeiende tegenstelling
tussen reiziger en toerist.232 Door het zien van iets authentieks, iets „anders‟, kon de
reiziger zich een beter beeld vormen van het leven in zijn vaderland. Dit leidde tot
kritische inzichten tegenover het vaderland of tot een gevoel van heimwee bij de reiziger.
In het onderstaande hoofdstuk zal zeer vaak teruggegrepen worden naar de inzichten die
in hoofdstuk drie en vier geboden worden met betrekking tot sociale klasse, types
reizigers en reismotieven.
5.1. Ik ben een reiziger, hij slechts een toerist
Niet iedereen was even enthousiast over de vernieuwingen die de Industriële Revolutie
met zich meebracht. Klachten over de „vernieling‟ van de natuur door stoomtreinen die
erdoor raasden vormden de eerste reacties tegen het ontluikende toerisme. Ook Thomas
Cook ontkwam niet aan commentaren die op zijn onderneming werden geformuleerd.
Anderzijds werden ook de mensen die deelnamen aan de nieuwe toeristische
mogelijkheden bekritiseerd en vergeleken met de reizigers ofwel „de nazaten van de
Grand Tour‟. Paul Fussel introduceerde zelfs de term „de anti-toerist‟, hetgeen min of
meer gelijk staat aan de reiziger die zich onderscheidde van de toerist op verschillende
vlakken.233 Het Romantische gedachtengoed had hier zeer veel mee te maken doordat het
gebruik maakte van termen als „savage‟ en „native‟. Het verschil tussen travel en tourism
232
D. Seed, Nineteenth-century travel writing : an introduction. In : The yearbook of English studies, vol. 34, 2004, pp.
1-2.
233
N. Bradbury, “Review”, In: The Review of English Studies”, New Series, Vol. 46, No. 184, 1995, pp. 594-595.
75
werd geformuleerd in een discours dat vrijwel alle belangrijke vormvereisten bevatte die
het onderscheid in klasse en gender in praktijk kon brengen. Hierdoor was het
gemakkelijk verschil te zien tussen een dagjestoerist, een middenklasser of arbeider, en
een reiziger, de hoogste sociale klassen.234 Het belang van dit onderscheid in bepaalde
discours is groot aangezien de manier waarop de reiziger zichzelf zag en benoemde
belangrijke gevolgen kon hebben voor zijn blik.
De critici van het modern transport waren in de minderheid en wisten eigenlijk zelf dat ze
een strijd voerden die ze niet zouden winnen. Vooral de vernielende effecten die de
stoomtreinen zouden hebben op de omgeving, stootten hen tegen de borst.235 Volgens
Wordsworth werden de woorden „toerist‟ en „spoorweg‟ in een adem gezegd. Zijn
protesten, en die van de andere tegenstanders van spoorwegen, haalden niet veel uit : het
spoorwegennetwerk breidde uit.236 Daarnaast zou het modern transport verantwoordelijk
zijn voor het verderven van het ware karakter van het reizen. 237 Daarom bleven sommige
reizigers vasthouden aan het reizen per koets.238 Dit is het eerste aspect waarin de
„reiziger‟ verschilde van de „toerist‟, nl. de reiziger wilde de culturele praktijk van de
Grand Tour voortzetten met de traditionele middelen zoals de paardenkoets, terwijl de
toerist heil zag in een snellere mobiliteit via de stoomtrein. Het gebruik van de trein werd
eveneens gezien als een vorm van „mentale luiheid‟.239 De zogenaamde verfijnde klassen
waren voornamelijk bezorgd over de groeiende mobiliteit van de lagere klassen, waarbij
Thomas Cook een grote rol speelde, en zagen het als een bedreiging. 240 Velen onder hen
waren er dan ook van overtuigd dat bijzondere plekken beschermd moesten worden tegen
het bezoek van „het gewone volk‟. Cook repliceerde hierop : « it is too late in this day of
progress to talk such exclusive nonsense ; God‟s earth, with all its fullness and beauty, is
for the people. » Gedurende de negentiende eeuw evolueerde zijn onderneming immers
234
I. Greval, op. cit., pp. 1-2.
235
J. Buzard, op. cit., p. 44.
236
J. Simmons, op. cit., p. 209.
237
J. Buzard, op. cit., p. 32.
238
Ibidem, p. 40.
239
Ibidem, p. 35.
240
Ibidem, p. 59.
76
tot een totaalpakket voor de toerist. Niet enkel het transport en de accomodatie waren
inbegrepen, Cook zorgde ook voor reisgidsen en financiële beslommeringen, zodat de
toerist nergens aan moest denken. Zijn zoon, John Cook, zocht een nieuw imago voor het
bedrijf van zijn vader en werd in een bepaald opzicht « anti-toeristisch » en dus pro
reizigers door de Grand Tour grootser te proberen maken. Dit was echter eerder een zaak
van discours. Hij sprak over selecte groepen en over gentlemen evenals over «
de intelligente, verfijnde en gecultiveerde klasse die de vrijheid van de reiziger genoten
zonder diens verantwoordelijkheden te dragen ».241 De redenen voor de veranderingen in
het reizen werden bij de instellingen gelegd die het reizen vergemakkelijkten, zoals de
uitbreiding van de spoorwegen en de tours die Thomas Cook organiseerde. De toerist gaf
immers het eigen initiatief op en liet zich leiden en werd daarom gelijkgesteld aan een
passief wezen. De reiziger daarentegen was iemand die geen limieten en grenzen kende
en die naar onbekende cultuur- en natuurschatten zocht. Leslie Stephen formuleerde het
als volgt : « There are innumerable valleys which have not yet bowed the knee to Baal, in
the shape of Mr. Cook and his tourists ». 242 In hoofdstuk 3.3 werd reeds gewezen op een
groeiend gebruik van het stoomtransport in de tweede helft van de negentiende eeuw. Dit
was te wijten aan de nieuwe groepen toeristen die begonnen te reizen en omdat het een
snellere manier van vervoer was. Niet één Belg spuit zijn grieven over het nieuwe
transport in zijn verslag. Wel zijn er de verschillende voorbeelden die reeds in hoofdstuk
3.3 werden besproken over de voordelen van stoomtransport. Daarnaast zijn er de
verschillende klachten over de diligenties waarvan het eerder besproken aforisme van
Lichtenberg een voorbeeld is. Bovendien was ook August Gevaert niet te spreken over de
Spaanse huurwagens en de dienstregeling ervan. De diligentie was ten eerste heel lelijk,
ten tweede zeer ongemakkelijk en reed ook slechts één maal per week.243
Er werd reeds vermeld dat de resorts in Groot-Brittannië en op het Europese vasteland
heel populair werden bij de Engelsen. De aristocratie reisde er heen om
gezondheidsredenen en omwille van een wens tot vermaak. Later volgden de lagere
241
Ibidem, p. 63.
242
Ibidem, p. 35.
243
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. brief aan zijn ouders van 6 februari 1851.
77
klassen hen in de richting van de Franse kusten en Zwitserland. De macht van de lokale
elites was volgens Perkin van doorslaggevend belang voor de populariteit van de resorts.
De sociale atmosfeer die over een bepaald resort heerste werd bepaald door de competitie
die er heerste tussen het lokale grote kapitaal dat hotels, winkels en dergelijke bezat, het
lokale kleine kapitaal en de externe bedrijven die goedkoop entertainment aanboden.244
Daarnaast speelde ook de aantrekkingskracht van de omgeving een rol in de populariteit
van een resort bij de rijke of arbeidersklasse. Zo ontstond er als het ware een hiërarchie
onder de resorts. Wie er in een bepaald oord verbleef werd enorm belangrijk, evenals
hoeveel andere mensen er verbleven en hoeveel er van dezelfde klasse waren.245
Toeristen blijken dus afkomstig te zijn uit verschillende sociale lagen die vrije tijd
hadden verworven. Zij konden maximum twee weken afwezig zijn van hun job en vaak
slechts enkele dagen.246 De toerist was dus een resultaat van de transformaties die de
Industriële Revolutie met zich had meegebracht. Deze toerist was de tegenhanger van de
„ware reiziger‟ die onafhankelijk was en maakte het deze reiziger erg moeilijk de
traditionele reisidealen te verwezenlijken. De reiziger zocht authenticiteit in de natuur en
in cultuuraspecten. Hij kon zich als het ware overal thuis voelen terwijl de toerist altijd
als een indringer werd beschouwd. Althans dit was de mening van Wordsworth en andere
intellectuelen. « It is then much to be wished that a better taste should prevail among
these new proprietors ; and, as they cannot be expected to leave things to themselves, that
skill and knowledge should prevent unnecessary deviations from that path of simplicity
and beauty along which, without design and unconsciously, their humble predecessors
have moved. »247 De pejoratieve bijklanken die de „toerist‟ kreeg, droegen een boodschap
van klassenprivileges in zich. Wordsworth opperde immers dat « artisans and labourers,
and the humbler classes of shopkeepers should not be tempted to visit particular spots
which they had not been educated to appreciate ».248 Toeristen waren volgens de reizigers
steeds gehaast en bleven nooit lang op een plaats. Ze zagen wel veel maar leerden de
244
H. Perkin, „The “social tone” of Victorian seaside resorts in the north-west‟, in: Northern history : a review of the
history of North England and the borders, Leeds : University of Leeds. School of history, 1976, 88, p. 185.
245
J. Urry, op. cit., pp. 23-24.
246
R. Koshar, op. cit., p. 334.
247
I. Grewal, op. cit., p. 99.
248
J. Buzard, op. cit., pp. 29-30.
78
manieren en gebruiken van de inwoners niet kennen. Verschillende aristocraten reisden
zo ver mogelijk om geen toeristen tegen te komen. Bovendien gold dat « hoe verder men
van huis kon reizen, des te prestigieuzer de reis was ». Reizigers kwamen terecht in
Klein-Azië en Griekenland en vermeden alle plekken waar ze andere Engelstaligen
konden
tegenkomen.249
De
anti-toeristische
houding
werd
echter
moeilijker
praktiseerbaar. Enerzijds omdat de anti-toerist of de reiziger de lat voor zichzelf zeer
hoog legde, anderzijds doordat het imitatiegedrag van de toerist het de reiziger zeer
moeilijk maakte zich te blijven onderscheiden. Dit kan geïllustreerd worden door de
volgende quote van een achttienjarige Amerikaan op reis in Europa: « I visit the
regulation cathedral, do the worn round of the regulation sights, yet ? ... I avoid the herd.
Today I‟m in Paris, tomorrow Berlin, anon in Rome ; but you would look for me in vain
in the galleries of the Louvre or the common resorts of the gazers in those other capitals.
If you would find me, you must look in the unvisited nooks and corners where others
never think of going... ».250 Enerzijds voldoet hij aan de identiteit van de reiziger omdat
hij de plekken zoekt waar „de toerist‟ niet komt. Anderzijds kan men uit de quote afleiden
dat ook hij van de ene naar de andere stad raast, zoals ook een toerist zou doen. Dit sluit
volledig aan bij de types van reizigers die door Jozef Staes naar voor werden gebracht.
De „wijsgerige reiziger‟ werd als ideaal gepromoot door deze auteur, maar vaker
beantwoordden de reizigers aan de kenmerken van het „driftige‟ type.251
Het gedrag dat hierboven werd uiteengezet is een kwestie van identiteitsvorming. Vóór
de industrialisering konden de rijke klassen zich op cultureel vlak onderscheiden omdat
zij er geld voor hadden en ook het voorrecht van vrije tijd genoten. Op het einde van de
negentiende eeuw was het Continent voor de aristocratie en de gegoede middenklasse
volledig achterhaald en zij zochten nieuwe uitdagingen om zich te onderscheiden van de
lagere klassen in Afrika, het Amerikaanse continent, Azië en Antarctica.252 Lagere
sociale groepen begonnen eveneens de paden van de aristocratische voorgangers te
249
J. Brewer, op. cit., p. 632.
250
J. Buzard, op. cit., p. 109.
251
J. Staes, op. cit. p. 307.
252
J. Buzard, op. cit., pp. 13-14.
79
volgen in Groot-Brittannië zelf, maar ook op het Continent, met dit verschil dat zij het
zich niet konden veroorloven weken, maanden of jaren weg te blijven van hun job. Ze
maakten gebruik van reisgidsen en „tour-operators‟ en trachtten zoveel mogelijk te zien
op een zo kort mogelijke tijd. De elite zag dit als een imitatie, een democratisering van de
Grand Tour en kon op twee manieren reageren. Ten eerste lieten ze de hoofdwegen
achter zich en zochten naar authentieke ervaringen zonder afhankelijk te zijn van
handboeken noch personen à la Thomas Cook. Ze namen de tijd om de gewoonten en
gebruiken van de inwoners van een bepaald gebied te leren kennen in plaats van van de
ene naar de andere bezienswaardigheid te snellen. Anderzijds lieten velen het Europese
Continent links liggen en reisden verder weg naar het Midden-Oosten en de Verenigde
Staten en later ook Afrika, Midden- en Zuid-Amerika, Azië enz. De onderliggende
gedachte „hoe verder weg, hoe exclusiever‟ speelde hierin een cruciale rol. Naarmate de
midden- en arbeidersklasse meer en meer genoot van een groeiende welvaart en betere
werkomstandigheden konden ook zij deze verre reizen bekostigen en kon de elite niets
anders dan andere exclusieve reiservaringen ontdekken om zich van de massatoeristen te
onderscheiden. Volgens een bepaald discours behoorde de elitaire cultuur slechts een
fractie van de bevolking toe. Daartegenover werd in de historiografie voornamelijk vanaf
de jaren zestig van de vorige eeuw de volkscultuur geplaatst. Deze twee cultuurvormen
zouden op elkaar inwerken en zo zou er sprake zijn geweest van kruisbestuiving.253
Bovendien kan uit bovenstaande paragraaf worden afgeleid dat de individuele reiziger
zich wilde afzetten tegen de massa toeristen. Het zou hier gaan om een individu die zich
tussen een massa beweegt, een massa die hij minacht ; een individuele identiteit vs. een
collectieve. Eric Leed stelde het als volgt : « The transformations of social being in travel
suggest that there is no self without an other ; and that, at bottom, identity is done with
mirrors. » Een auteur van een reisverslag zal sowieso een standpunt innemen tegenover
zijn medereizigers en dit is van groot belang voor de toon van zijn reisverslag en voor de
uitwerking van zijn eigen identiteit in het reisverslag. De vraag is echter of de
gedragsregels die de „reiziger‟ zichzelf oplegde werkelijk in praktijk werden omgezet.
Het was niet omdat de reiziger een discours opzette over het „waardige reizen‟ en
253
P. Burke, op. cit., pp. 17-20.
80
„authentieke reiservaringen‟ dat hij zich hier ook echt aan onderwierp. Er werd reeds
aangehaald dat de anti-toeristische houding steeds moeilijker praktiseerbaar werd (zoals
het blijven vasthouden aan reizen in koetsen) en ook in het werk van James Buzard,
« The beaten track » staat dat bij het midden van de negentiende eeuw bijna iedereen een
toerist was, de trein gebruikte als vervoermiddel en met een reisgids onder de arm reisde.
Reizen werd meer en meer voorspelbaar en gestandaardiseerd. « On the whole I much
enjoyed my tour. In the fortnight I did Antwerp, Brussels, Lucerne, Milan, Florence, Pisa,
Genoa, Rome and Naples thoroughly. I might have got to Venice, Verona and some other
places besides but it is better to do a few things well than to half do a much greater
number », aldus een wel zeer sarcastische deelnemer van de Toynbee Travellers Club in
1888.254 De reiziger trachtte de traditie van de Grand Tour in stand te houden en het
authentieke van elk gebied op te zoeken alsook zich te onderscheiden van de steeds groter
wordende massa toeristen. Anderzijds werden de reizigers beïnvloed door massatransport
en zagen zij ook de mogelijkheden ervan in. In deze context moet de zoon van Thomas
Cook, John Cook, vermeld worden in zijn pogingen om een meer elitair publiek aan te
spreken. Sommigen onder hen hadden zich als reiziger geprofileerd maar namen toch de
trein en lieten zich leiden door Cook. In de twintigste eeuw is het authentieke aspect bij
de elite beetje bij beetje vervaagd. De neiging om zich te onderscheiden is echter in stand
gehouden en dus eveneens de dynamiek in deze culturele praktijk, want de elitaire daad
zal geconfronteerd worden met een imitatie van anderen, waardoor de elite nieuwe
uitdagingen zal zoeken om de exclusieve identiteit niet te verliezen.
Geen enkel Belgisch reisverhaal maakt specifiek een onderscheid tussen reizigers of
toeristen. Wel zijn er verschillende passages die vertellen hoe een reiziger zich zou
moeten gedragen en voornamelijk hoe ze zich niet zouden moeten gedragen. De beste
voorbeelden hiervan zijn de reeds vermelde citaten uit het werk van Josef Staes en
August Gittée. Een ander voorbeeld is een passage uit de inleiding van een negentiendeeeuws werk over Belgische reizigers van de hand van Dirk Servais, « Les voyageurs
belges et le patria belgica. » Het is een patriottisch project waarvan reizigers een
254
ibidem, pp. 15-16.
81
onderdeel vormen. De auteur wijst erop dat het niet om « les simples touristes » gaat.
Deze toeristen vertellen immers enkel hun persoonlijke avonturen, of die nu waar of
vermoedelijk waar zijn. Ze verrijken met hun verslagen geen nieuwe wetenschappelijke
noties noch heeft hun getuigenis waarde voor het bevestigen van reeds bekende noties.
Reizigers die wel de interesse van de auteur opwekten waren die mensen die vrijwillig op
„ballingschap‟ gingen naar een ander land dat ze niet kenden. Deze mensen gaven „glorie
mee aan de naam van hun natie in het buitenland‟.255 Het feit dat geen enkel bestudeerd
reisverslag een aanknopingspunt biedt voor verder onderzoek zegt veel over de stiltes in
de bronnen. De passage uit het werk van Dirk Servais bewijst dat het discours zeker
bekend was bij Belgische reizigers. Daarnaast hebben twee andere reizigers in hun
reisverslag bepaalde idealen van een goede reiziger naar voor gebracht, zonder daarvoor
de tegenstelling tussen reizigers en toeristen te gebruiken. Het merendeel van de reizigers
laat het thema blijkbaar links liggen in hun reisverslagen. De reden hiervoor kan niet met
zekerheid aangewezen worden. Een factor dat hierbij zeker een grote rol speelt is de grote
invloed van de Engelse reizigers op de reiscultuur van het continent. In Groot-Brittannië
werden verschillende technologische vernieuwingen voor het eerst in de praktijk gebracht
waardoor ook vernieuwingen in het reizen daar vroeger ingang vonden dan in België.
Deze voorsprong zorgde ervoor dat de take-off van het massatoerisme in GrootBrittannië een twintigtal jaar vroeger plaats vond. De reeds geciteerde passage in een
Murray reisgids uit het jaar 1856 bevestigd een zekere voorsprong in de evoluerende
reiscultuur. In Engeland was het ook al snel duideljk dat de reisattitude van de nieuwe
spelers terrein won op de oude reistradities. Zo was de tegenkanting tegen modern
stoomtransport maar een kort leven beschoren. Het is goed mogelijk dat de Belgische
reiziger uit hogere sociale regionen deze evolutie in Groot-Brittannië kende en dus
erkende dat de strijd tegen de opkomende toeristen er een was die hij zou verliezen. Een
andere mogelijkheid is dat de klasseverschillen en de neiging tot onderscheid qua rollen
en gedragingen binnen het veld van het reizen veel belangrijker waren in het
negentiende-eeuwse Engeland en veel minder in het negentiende-eeuwse België.
255
D. Servais, Les voyageurs belges et la patria belgica. Gent : Leliaert – Siffer, 1887, p. 6.
82
5.2. De Belg en het buitenland
Reizen wordt vaak beschouwd als een metafoor waar de relaties tussen the Self en the
Other worden beschouwd in termen van anders zijn op vlak van nationaliteit, gender, ras
en klasse.256 Anderzijds, als men er in slaagde als een „native‟ beschouwd te worden
betekende dit in Romantisch opzicht een geslaagde reis. Dit vergrootte eveneens de
autoriteit van de auteur van een reisverslag. Romantisch reizen zoals die in de praktijk
werd gebracht door de upper class was in se een zoektocht naar authenticiteit. Toch
gingen er stemmen op die opperden dat een Brit zijn kleding niet mocht veranderen
omdat dit een afwijzing zou zijn van het „Engels zijn‟. Harriet Martineau adviseerde
reizigers zelfs om zoveel mogelijk te eten en te drinken zoals thuis. Dit is een van de
voorbeelden van de angst van voornamelijk de Britten om hun nationale identiteit te
verliezen door naar het buitenland te reizen.257
Het citaat van Eric Leed258 in het vorige subhoofdstuk werd door Marjorie Morgan
aangevuld met verschillende fasen waarmee de reiziger wordt geconfronteerd. De eerste
fase noemt ze « estranging » of vervreemding, waarbij de reiziger vervreemt van zijn
bekende sociale en culturele omgeving. Zo stapt de reiziger uit het milieu dat hem een
identiteit geeft. De tweede fase is die van de transformatie, die op verschillende manieren
kan worden geïnterpreteerd. Ten eerste werden reizigers getransformeerd tot waarnemers
van de eigen cultuur, maar ook van andere culturen. Ten tweede hadden reizigers
verschillende doelstellingen. Sommigen reisden ter bevordering van de gezondheid,
anderen om kennis op te doen en nog anderen omwille van de sociale waarde en het
prestige dat het reizen inhield. Een volgende fase is de „bevrijdende‟ fase waarbij de
reiziger zich kon bezig houden met „de ander‟ en de beperkingen van zijn thuisland
achter zich kon laten. Reizen was vaak ook verwarrend door het constante ontmoeten van
het onvertrouwde. Reizigers konden zich hierdoor enorm kwetsbaar voelen.259 Het
256
I. Grewal, op. cit., p. 4.
257
I. Grewal, op. cit., pp. 92-94.
258
« The transformations of social being in travel suggest that there is no self without an other ; and that, at bottom,
identity is done with mirrors. »
259
M. Morgan, National identities and travel in Victorian Britain, Basingstoke : Palgrave, 2001, pp. 10-13.
83
thuisland bleef alijd cruciaal voor de reiziger omdat het de plaats was waar men steeds
naar terugging. Thuis kon men zijn verhalen vertellen, foto‟s tonen enz. Het verschil
tussen thuis en het buitenland bleef steeds duidelijk aanwezig.260
De vervreemding kon bij de reiziger verschillende gevoelens opwekken. Een
veelvoorkomend gevoel is heimwee, zeker wanneer de reiziger voor een lange periode
weg was van zijn vaderland. Vooral August Gevaert was zeer bedreven in het uiten van
heimwee in zijn reisbrieven. De volgende passage is hiervan een zeer mooi
voorbeeld.:«… et malgré les mille et une choses nouvelles qui ne peuvent manquer de m‟
interesser, il y a des moments ou je regrette notre petite Belgique, et les doux moments
que j‟ y ai passé, avec mes amis, parmi lesquels je vous compte pur un des plus sincères
et des plus devoués.»261 Daarnaast laat hij ook zijn ouders weten dat hij zijn vaderland
mist en schreef hen: « Gij kunt niet geloven, wat vreemd effekt het mij gemaakt heeft als
ik de Douaniers fransch heb hooren spreken; ik heb geloofd op de Belgische grenzen
aangekomen te zijn en ik heb in mijn zelven gezeid: indien ik tot Perpignan mogt de
diligentie van Parijs nemen, om een uitstapje naar Gent te doen, met wat vreugd zou ik
alle deze schoone bergen en valleien achter mij laten! Als ik peins dat ik hier slechts op
vier dagen afstand van u ben, heb ik womwijlen bekoringen van mijne lappen en beesten
samen te rapen en mij naar het noorden te begeven. Helaas! Binnen weinige dagen, zal ik
weder door vele bergen en vlakken van u gescheiden zijn. Gelooft nogtans niet dat ik
ontevreden ben van mijne reis…»262 Ook Philip Marie Blommaert gaf zich over aan
gevoelens van heimwee en schreef in zijn brief: « Verlangend ben ik mij tot Gent in den
kring mijner vrienden weder te vinden… »263 Vanaf 1860 en lange reizen zoals die van
Gevaert en Blommaert steeds minder frequent voorkwamen, verdween ook het gevoel
van heimwee in de reisverslagen. Meer zelfs, de meeste gevoelens werden geweerd uit de
260
I. Grewal, op. cit., p. 6.
261
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. brief aan zijn vriend De Clercq van 4 juli
1850.
262
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. brief aan zijn ouders 27 maart 1851.
263
P. M. Blommaert, Aantekeningen gemaakt op een reis in Italië en Frankrijk. 1834.
84
reisverslagen. Ondanks het verschijnen van verschillende reisgidsen scheen de Belg het
nodig te vinden vrij droge informate te geven over de bezochte landen.
De tweede fase, die van de transformatie, heeft bij Marjorie Morgan een dubbele
betekenis. Wanneer de reiziger in aanraking kwam met iets dat hem vreemd was, maakte
hij, bewust of onbewust, steevast de vergelijking met zijn thuisland. Het thuisland kon
hier als de „betere‟ of als de „slechtere‟ uitkomen. Op deze manier observeerden ze
tegelijkertijd de eigen cultuur en de andere cultuur. Marjorie Morgan wijst er op dat de
wijze waarop een reiziger reageerde op iets anders ook gerelateerd was aan de reden
waarom hij reisde. Hierover werd in hoofdstuk vier reeds uitvoerig geschreven. Dat een
bepaalde situatie in het bezochte land vaak vergeleken werd met de situatie thuis zal
hieronder kort geïllustreerd worden aan de hand van een casus, de situatie van het
Vlaams in België. Max Rooses vergelijkt op zijn reis in Scandinavië de situatie van de
Finssprekende bevolking van Finland met de taalstrijd in België. « Er is veel
overeenkomst, … tusschen den taalstrijd in Finland en dien in Vlaanderen, maar ook een
belangrijk verschil. Evenals ten onzent, is de strijd voor de taal meer nog een
burgeroorlog dan een verzet tegen eenen uitheemschen overheerscher. Een deel der
Finsche bevolking ijvert voor het Zweedsch, zooals een deel der Vlamingen het Fransch
boven het Nederlandsch verkiest. … Evenals wij hebben de Finnen in de laatste jaren
menig kostbaar taalrecht verkregen, en evenals ten onzent worden hunne pogingen
gedwarsboomd door beambten, die gewoon zijn aan het gebruik der vreemde spraak en
zich niet zonder moeite van de volkstaal zouden kunnen bedienen. Voor het oogenblik
echter zijn de verdedigers dezer laatste in het noordelijke grootvorstendom verder
gevorderd dan wij in den kamp tegen de vreemde taal. » Op twee manieren laat de auteur
uitschijnen dat de stuatie in België beter is dan die in Finland. Ten eerste is hij ervan
overtuigd dat het Nederlands « als taal van beschaving en wetenschap» boven het Fins
staat, zoals ook het Frans boven het Zweeds staat. Dit is een mooi voorbeeld van hoe een
reiziger bepaalde gevoelswaarden meegeeft aan bepaalde woorden en situaties. Hier
spreekt de auteur over beschaving om de ander als het ware te kunnen typeren als minder
of niet beschaafd. Ten tweede vindt de auteur dat de Vlaamse letterkunde veel rijker is
dan de Finse. Hij laat zelfs uitschijnen dat de Finnen enkel kunnen terug vallen op de
85
oude volksliederen en het oude volksepos.264 Ook Jan Bols en zijn gevolg klagen over
hoe het Frans verschillende gebieden in Duitsland maar voornamelijk in België volledig
aan het verbasteren was.265 Ze wijzen er eveneens op dat het Frans de Vlaamse taal op
verschillende manieren onderdrukt.266 Frans August Gevaert is van een heel andere
mening. Hij vindt de Vlaamse literatuur niet zo rijk en noemt het zelfs « een fel
kaksken». Hij voegt er aan toe dat « …alle onze dichters trachten te bewijzen dat de
Vlaamsche taal voor niets anders deugt dan om de Franschen uit te schelden. Ik kan u
niet zeggen hoe moede ik ben, van liedjes te maken op onzen beschimmelden
Vlaamschen leeuw; want hoewel is [sic] zooveel patriotismus heb, als alle onze
letterkundige, vind ik dat wij eene flauwe rol spelen, met als hondjes op hun hof te
bassen, op lieden die ons niet anders dan goed willen; overigens er is niet veel moed
gelegen , van alle die scheldwoorden uit te braken, in eene taal die onze tegenstrevers niet
verstaan. »267 Dit bewijst nogmaals dat de reizende Belg maar weinig aanleiding nodig
heeft om uit te wijden over de situatie in zijn vaderland en hierop terug te vallen wanneer
hij maar kan.
Soms kon een reiziger de beperkingen van zijn thuisland achter zich laten, vaak was dit
echter niet het geval. In zo goed als alle Belgische reisverhalen ontpopte de Belg zich als
een chauvinist. Het cliché dat het gras altijd groener is aan de overkomt, gold slechts zeer
weinig. Enkele auteurs schreven enkele zinnen over de flexibiliteit of het gebrek eraan
van de reiziger. Over vreemde landen heersen dwaalbeelden door de kleine flexibiliteit
van de reiziger volgens Auguste Gittée.268 Pieter Visschers zei dat elke reiziger zijn
vooroordelen moest afleggen «om over al wat Italië belangryk en merkweerdig oplevert,
waerlyk vernoegd te wezen,…» Hij moest ook « zyne huislyke herinneringen, en de
eigenliefde daer laten, en dan met kalmte, zonder geestdrift, wat wetensweerdig is, zien,
herzien en nog eens zien, uit vreeze van zich te misgrypen, of de zaken en persoonen
264
M. Rooses, op. cit., pp. 219-220.
265
J. Bols, op. cit., p. 12.
266
Ibidem, p. 157.
267
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. Brief aan zijn ouders van 3 januari 1851.
268
A. Gittée, op. cit., p. 84.
86
kwalyk te beoordelen. Is de reizer te zeer aen zyne begrippen vastgekleefd, gaet hy te
verre in zynen nationalen hoogmoed, bedwingt hy dezen niet op den vreemden grond
waer hy de gastvryheid geniet, dan zal hij gewis het karakter, de denk-en levenswyze van
dat volk kwalyk beoordelen, en in zynen geest dermate vervoerd worden, dat hy zaken en
persoonen verwarren, en geenszins de waerheid ontdekken zal. »269
Een snelle en
gemakkelijke consumptie van „the self‟ en „the other‟ gebeurde onder andere door
stereotieperingen.270 Stereotiepen werden gebruikt voor alle nationaliteiten, niet alleen
voor het bezochte land, maar ook voor alle andere reizigers van een andere nationaliteit.
Zeer weinig Belgen gebruikten deze stereotypering in hun verslaggeving. Daarom werd
een voorbeeld gehaald uit een Nederlands reisverslag uit 1837. In de onderstaande
passage geeft de auteur af op zijn Engelse medereizigers. « Zoo nu heb ik Parijs gezien,
en hier het voornaamste mijner ervaringen meegedeeld ; de rest kan men overal elders
vinden ; ik heb niets nageteld of nagemeten ; ook heb ik er geen torens beklommen :
immers bergen van tienduizend voet wachtten mij ; wat zou ik hier den Engelschman
hebben nageklauterd, die geen stad kan beoordeelen, zoo hij jaar niet van de hoogste
torenspitsen begluurd heeft. In Genua ontmoette ik er een, die aan tafel verhaalde, Rome
door en door te kennen ; intusschen was hij er maar drie dagen geweest, en had er van die
drie nog twee aan de griep te bed gelegen ; het raadsel loste zich in dezer voege op : hij
had het kapitool bestegen, en vandaar werd hem door een gids aangewezen, waar alles
lag ; overigens bezat hij het Reisboek van Mariane Starke, dat de zaken beter beschreef,
dan zij er werkelijk zijn konden ; de Brit was tevreden want hij had Rome gezien ! – Ik
heb „t immers reeds vroeger gezegd : men leer de menschen best kennen op reis ; - nooit
vond ik den Engelschman buiten zijn land aangenaam ; maar meest heeft die natie mij in
Italië geërgerd ; zij reizen daar met veel geld, doch zonder eenige taalkennis, zonder
verstand of smaak ; wat meer en nog erger is, te Rome verhaalde mij de
kabinetbewaarders van het Vatikaan, dat sommige Albions‟ kinderen, met beitel, nijptang
en hamer gewapend, in de Belvedere verschijnen, om, als de opzieners maar even de
oogen afwenden, recht Vandaalsch, een of ander beeld een brok te ontroven, teneinde in
hun koffer te pakken en „t huiskomende te kunnen zeggen : zie, hier heb ik een stuk van
269
P. Visschers, Reis naer Loretten. 1843, Mechelen : P. J. Hanicq, pp. 158-159.
270
I. Grewal, op. cit., pp. 90-91.
87
dit of dat, zoo men zegt, fraaije beeld in het Vatikaansch Museum. De roof van lord Elgin
in Griekenland bewijst dienaangaande alles. Engeland heeft het pauselijk gouvernement
geld geboden voor het colosseum ; men wilde het afbreken en naar Londen overbrengen,
om eht daar, als ware „t een kermistent, weer op te zetten. – Wat barbaren! »271 In geen
enkel onderzocht reisverslag spreekt een Belg zo open over zijn gevoelens ten opzichte
van een andere nationaliteit. Dit staat als het ware haaks op de vaak sterke patriottische
toon die naar voor komt in verschillende verslagen zoals bij de verdediging van het
Vlaams. Ze beperken zich vaak tot het categoriseren van reizigers met een andere
nationaliteit als vreemdelingen. « De vreemdelingen welke hier ter gelegenheid der
Paaschfeesten gekomen zijn, zijn ten grootsten deele vertrokken, en Roomen begint zijn
gewoon uitzicht te nemen… »272 Daarnaast schrijft Max Rooses op zijn reis naar Spanje
dat « Menschen en zaken er Spaansch » begonnen « uit te zien». Wat hij hiermee bedoelt,
legt hij niet verder uit. Enkele zinnen later schrijft hij echter dat alles er ongeveer uitziet
zoals bij ons en een huis uit San Sebastian niet zou misstaan in Antwerpen. « De
menschen verschillen weinig met ons. De mannen zijn over het algemeen kloek; de
vrouwen zijn niet kwaad, vele der laatste zijn klein; de meeste menschen van beide
geslachten zijn zwart van haar; sommigen echter zijn bruin; andere zijn lichtbruin of
kastanjekleurig. Wat ze nog meest onderscheidt, is de kleeding. De helft der vrouwen
draagt de Spaansche kanten mantilla op het hoofd, allen dragen ze den waaier in de
hand.» 273
Het is zeer vreemd dat de Belg niet meer de confrontatie aanging met de lokale bevolking
en zich niet meer een mening vormde over de lokale gebruiken. Frans August Gevaert
deed dan nog het meeste moeite om zijn bedenkingen bij wat hij zag op te tekenen en niet
alleen wat hij zag. Zo vond hij de Seviliaanse vrouwen enorm mooi en respecteerde hij de
klederdracht, al vermeldt hij direct dat hij deze nooit zelf zou dragen wegens te donker 274
van kleur. Andere voorbeelden zijn er nauwelijks te vinden. De Belg is daarnaast ook
271
J. J. F. Wap, op. cit., pp. 70-71.
272
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. Brief aan zijn ouders van 10 mei 1851.
273
M. Rooses, op. cit., pp. 7-8.
274
F. A. Gevaert, Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1851. Brief aan zijn ouders van 6 februari 1851.
88
meestal met zichzelf bezig, en blijkt weinig oog te hebben voor de alledaagse bezigheden
van de inwoners van het land dat hij bezocht. Verschillende auteurs vermeldden immers
de ongemakken van de huurwagens, de drinkgelegenheden en het plezier dat ze hadden
met hun medereizigers, maar vergaten te kijken naar de lokale bevolking rond hen. Het is
mogelijk maar weinig waarschijnlijk dat de Belg dit allemaal verzweeg. Misschien was
de Belg eerder van het „driftige type‟ dat te haastig was om te letten op de bevolking en
zijn gebruiken en hierdoor heel zelden de confrontatie aanging. De verklaring hiervoor
blijft onduidelijk.
5.3. Besluit
De democratisering van het reizen in de negentiende eeuw zorgde ervoor dat nieuwe
groepen de weg vonden naar andere steden, andere landen en soms zelfs andere
continenten. De oude reiselite reageerde hierop door zich tegen de modernisering te
kanten en een onderscheid te maken tussen de ware reiziger, ofwel de traditionele Grand
Tourist, en de nieuwe groepen (massa-)toeristen. Dit geldt echter voornamelijk voor de
Britse casus. Uit dit onderzoek blijkt dat de Belgische reiziger veel minder ver meegaat in
dit discours. Toch zijn er enkele elementen die gelijkend zijn voor de Britse en de
Belgische reizigers zoals de kenmerken van „de ideale reiziger‟. Daarnaast reageerde de
reiziger ook op de lokale bevolking en hun gewoonten waarmee hij in aanraking kwam.
Vaak werd er een weinig genuanceerd beeld gegeven omdat de reiziger steeds de normen
van zijn thuisland hanteerde om iets „anders‟ te benaderen. Verschillende Belgische
auteurs wijzen op een gebrek aan flexibiliteit bij de Belgische reizigers. Geen enkele Belg
blinkt echter uit in stereotypering. Ook hier vallen de stiltes in de reisverslagen op.
Waarom de Belg zo weinig de confrontatie opzoekt met de plaatselijke bevolking is
onduidelijk.
89
CONCLUSIE
De Belgische reizigers waren niet de eerste reizigers op het continent en waren zeker niet
de meest vernieuwende. Het waren de Britten die in grote getale naar het continent
trokken om een Grand Tour te doen en te leren, om te genieten van de natuur en de
gezonde berglucht in Zwitserland, om te genezen in Nice of Cannes of om gewoon te
ontspannen en de beau monde van Europa te ontmoeten aan de Middellandse Zee. Het
aantal Britse reisverhalen is dan ook veel groter dan het aantal Belgische. De opzet van
dit onderzoek was te werken met een relatief groot aantal bronnen om een uitgebreider
beeld te krijgen van de negentiende-eeuwse veranderingen die te maken hadden met de
democratisering van het reizen op Belgisch vlak. De vele stiltes in de reisverslagen waren
echter een hinderpaal waardoor nog steeds vragen onbeantwoord blijven. Dit kon
enerzijds verholpen worden door het bestuderen van reisgidsen, anderzijds konden
verschillende denkpistes afgeleid worden uit de literatuurstudie van voornamelijk
Angelsaksische werken. Niettemin kon niet voor elke vraag een sluitende verklaring
gevonden worden. Dit onderzoek heeft echter bijgebracht door de studie van een groter
aantal bronnen. Door het opstellen van een sociaal profiel van de Belg werd het duidelijk
dat voornamelijk mannen reisden. Bovendien werd vanaf 1860 het publiek verruimd tot
de sociale middenklassen en zelfs de arbeidersklassen. Hierdoor werden reizen minder
lang en minder duur. De elite kon de concurrentie op het vlak van reizen echter moeilijk
verdragen en zocht daarom manieren om zich te onderscheiden. Een mogelijkheid was
het ontwikkelen van nieuwe motieven om te reizen, verre en exclusieve reizen te maken
naar andere continenten en zelfs een discours op te zetten die „de ware reizigers‟
tegenover „de ordinaire toeristen‟ plaatste. Uit het bronnenonderzoek blijkt dat de Belg
zichzelf in geen enkele van de evoluties en discours een belangrijke plaats toekent. De
reden hiervoor is niet altijd even eenvoudig af te leiden uit het bronnenmateriaal. De
belangrijkste transformaties binnen het veld van het reizen gebeurden eerst in GrootBrittannië en soms twintig jaar eerder dan in België en de rest van het continent. De
verschillende vormen van tegenstand hadden in Groot-Brittannië weinig succes, hetgeen
waarschijnlijk de voornaamste reden was waarom de tegenstand tegen het stoomtransport
en nieuwe golf van reizigers in België zo klein was. Meer nog, stoomtransport was bij
90
Belgen zelfs zeer populair, hetgeen uit dit onderzoek blijkt. Hetgeen bekend is uit de
Angelsaksische literatuur gaat niet altijd op voor de Belgische casus. Deze thesis kan dus
een oproep zijn naar onderzoekers toe om de conclusies van de Angelsaksische
onderzoekers niet direct te veralgemenen naar de situatie op het continent. Daarnaast
waarschuwt deze masterscriptie ook te luisteren naar de stiltes in de bronnen. In GrootBrittannië kunnen antwoorden op prangende vragen gemakkelijker geformuleerd worden
door een zeer groot aantal bronnen. De minder veelzeggende bronnen kunnen daarom
naar de kant geschoven worden. Toch kan het ook voor Britse onderzoekers interessant
zijn de diepere inhoud van deze bronnen te bestuderen en eventueel tot andere inzichten
te komen.
91
BIBLIOGRAFIE
Literatuur
BOYER (M.)., Histoire du tourisme de masse. Paris, PUF, 1999;
BRADBURY (N.), “Review”, In: The Review of English Studies”, New Series, Vol. 46, No.
184, 1995;
BRENNAN (M.G.). (ed.), The origins of the Grand Tour : the travels of Robert Montagu,
Lord Mandeville (1649-1654), William Hammond (1655-1658), Banaster Maynard
(1660-1663), Londen: Hakluyt Society, 2004;
BREWER (J.). The pleasures of the imagination : English culture in the eighteenth
century. London, HarperCollins, 1997;
BROWN (C. K.), Encyclopedia of travel literature. Santa Barbara: ABC-CLIO, 2000;
BURKART (A.J.) en MEDLIK (S). Tourism: past, present and future. Londen, Heineman,
1976;
BURKE (P.), What is cultural history? Cambridge, Polity press, 2004;
BUZARD (J.). The beaten track : European tourism, literature, and the ways to culture,
1800-1918. Oxford, Clarendon press, 1993;
CAREY (D.), “Anthropology‟s inheritance: renaissance travel, romanticism and the
discourse of identity”. In: History and anthropology, 14, 2003;
CHANEY (E.). Evolution of the Grand Tour: Anglo-Italian relations since the Renaissance,
Londen: Cass, 2000;
92
CORBIN (A.), Het verlangen naar de kust. Nijmegen: SUN, 1989;
CORBIN (A.) (ed.), L’ avènement des loisirs 1850-1960. Parijs: Flammarion, 2001;
CRAIG (P.), The oxford book of travel stories. Oxford: Oxford university press, 1996;
ELSNER (J.) en. RUBIÉS (J.-P.) (eds.), Voyages and visions. Towards a cultural history of
travel. Londen : reaktion books, 1999 ;
GREEN (N. L.), “The comparative gaze: travelers in France before the era of mass
tourism.” In: French historical studies, 25, 3, 2002;
GREWAL (I.), Home and harem. Nation, gender, empire, and the cultures of travel.
Londen : Leicester university press, 1996 ;
GROOM (E.) (ed.), Methods for teaching travel literature and writing. Exploring the
world and Self. New York : Peter Lang publishing inc., 2005 ;
HENDERSON (W. O.), The industrial revolution on the continent: Germany, France,
Russia, 1800-1914. London: Cass, 1967;
HULME (P.) en YOUNGS (T.) eds. The Cambridge companion to travel writing.
Cambridge, Cambridge university press, 2002;
HUNTER (F. R.), “Tourism and Empire: The Thomas Cook & Son enterprise on the Nile,
1868-1914.” In: Middle eastern studies, 40, 2004;
JACOBS (S.) en MAES (F.), Beyond the picturesque. Inleiding tot de tentoonstelling.
EXPO S.M.A.K. 04.04.09-23.08.09 ;
93
JACXENS (J.), Belgen en het Victoriaanse Engeland : beeldvorming van de Engelse
maatschappij. Onuitgegeven masterproef aan de universiteit van Gent (promotor : P.
François), 2007-2008 ;
KOSHAR (R.). “ „What Ought to Be Seen‟: Tourists‟ Guidebooks and National Identities
in Modern Germany and Europe.” In: Journal of Contemporary History, 33 (1998), pp.
323-340;
KOWALEWSKI (M.), Temperamental journeys: essays on the modern literature of travel.
Athens: university of Georgia press, 1992;
LÖSCHBURG (W.), Het grote reisboek: lust en last van het reizen door de eeuwen heen.
Den Haag: Kruseman, 1979;
MELIKOĞLU (K.) (ed.), Life writing: autobiography, biography, and travel writing in
contemporary literature: proceedings of a symposium held by the department of Anerican
culture and literature, Haliç university, Istanbul, 19-21 april 2006. University of
Michigan, 2007;
MERTENS (B.), Belgen op reis in de negentiende eeuw. Licentiaatsverhandeling
KULeuven
MORGAN (M.), National identities and travel in Victorian Britain. Basingstoke :
Palgrave, 2001;
PERKIN (H.), „The “social tone” of Victorian seaside resorts in the north-west‟, in:
Northern history : a review of the history of North England and the borders, Leeds :
University of Leeds. School of history, 1976, 88;
PHILLIPS (P.), “Street scenes: foreign travelers in Madrid (1825-1850)” in: Hispanic
review, 2004;
94
PIMLOTT (J.). The Englishman’s holiday: a social history. New York, International
Publication Service, 1947;
PORTER (P.) (ed.), Rewriting the self: histories from the Renaissance to the present.
Routledge, 1997;
REDFORD (B.)., Venice and the grand tour. Yale university press, 1996;
SEED (D.), Nineteenth-century travel writing : an introduction. In : The yearbook of
English studies, vol. 34, 2004 ;
SIMMONS (J.). “Railways, Hotels, and Tourism in Great Britain, 1839-1914.” In: Journal
of Contemporary History, 19 (1984), pp. 201-222;
STERINGA (P.), “Nederlanders op reis in Amerika 1812-1860: reisverhalen als bron voor
negentiende-eeuwse mentaliteit.” In: Utrechtse historische cahiers, 20, 1, 1999;
TURNER (K.), British travel writers in Europe 1750-1800: autorship, gender and natonal
identity. Studies in European cultural transition 10, Aldershot: Ashgate, 2001,
URRY (J.). The tourist gaze : leisure and travel in contemporary societies. Londen, Sage,
1990;
WALKER (R. J.), Labyrinths of deceit: culture, modernity and identity in the nineteenth
century. Liverpool: Liverpool university press, 2007;
WITHEY (L.)., Grand tours and cook's tours: a history of leisure travel, 1750 to 1915.
University of Michigan, 1997.
95
Bronnen
Van Belgische reizigers275
 Uitgegeven bronnen
BEKAERT (P. J.), Voyage d’Angleterre en France et en Italie sous le règne de Charles X.
Gent: De Busscher, 1846;
BOLS (J.), Een reisje in Zwitserland. Mechelen: Van Velsen, 1876;
CALLANT (K.), Reis naar Dinant en de grot van Han op zaterdag 15 en zondag 16 oogst
1891: verslag. Gent: Van Doosselaere, 1891;
CASAER (E.), verslag der reis in de provincie Hengouwen den 13, 14, 15 en 16 juli 1889.
Gent: Ghesels, 1889;
DE COSTER (C.), Zijne vrouw zet bloedzuigers: de zeer persoonlijke indrukken van een
reis in 1877 ondernomen naar Amsterdam, Zaandam, Broek in Waterland,
Monnikendam, Volendam, Hoorn, Scheveningen, Marken en Urk door Charles De
Coster. Amsterdam: wereld-bibliotheek, 1964;
DE SCHAMPELAERE (O.), Herinneringen uit mijne reis door Zwitserland: ter gelegenheid
van het turn-bondsfeest te Chaux-de-fonds van 3en tot 15en augustus 1900. Gent:
Roegiers-Van Schoorisse, 1901;
GITTÉE (A.), Bij onze Noorderbroeders: reisindrukken uit Holland. Gent: Vuylsteke,
1893;
275
Dit omvat het corpus van Belgische reisverslagen die in Hoofdstuk 3 gebruikt zijn om een algemeen profiel op te
stellen en vormt de basis van de grafieken in datzelfde hoofdstuk.
96
GOBLET D‟ ALVIELLA (E.), Comment je n’allai pas en Espagne: souvenirs d’un voyage
dans l’Atlantique, Vierviers: Gilon, 1881;
NOLET DE BRAUWERE VAN STEELAND (J.), Een reisje in het Noorde, Leuven:
Vanlinthout en Vandenzande, 1843;
MERTENS (J.B.), Op vacantie in Engeland. Sint-Niklaas : drukkerij van StrybolVercruyssen, 1884 ;
PICHOT (A.), Voyage historique et littéraire en Angleterre et en Ecosse. Brussel: Wahlen
et Tarlier, 1826;
ROOSES (M.), Op reis naar heinde en ver. Gent: Hoste, 1889;
STAES (J.), Antwerpsche reizigers van de vroegste tijden tot op heden. Antwerpen:
Janssens, 1883;
VAN AELBROECK (L.), Eene nieuwe vacantiereis (1869) naar het Noorweegsch van
Björnstjern-Björnson. Antwerpen: Dela Montagne, 1875;
VAN DOOSSELAERE (I. S.), Een reisje naer de tentoonstelling van Londen: herinneringen.
Gent: Vanderhaeghen-Hulin, 1851;
VISSCHERS (P.), Reis naer Loretten. Mechelen: Hanicq, 1843.
 Onuitgegeven bronnen
Universiteitsbibliotheek Gent: handschriften (BHSL)
BLOMMAERT (P. M.), Reis naar Friesland, 1845; Aantekeningen op een reis door
Nederland. 1845;
97
BLOMMAERT (P. M.), Aantekeningen gemaakt op ene reis in Duitsland, Zwitserland en
Noord-Italië, 1834. 1834;
BLOMMAERT (P. M.), Aantekeningen gemaakt op een reis in Italië en Frankrijk. 1834;
BLOMMAERT (P. M.), Aantekeningen gemaakt tijdens een reis in Duitsland (1840). 1840;
BLOMMAERT (P. M.), Aantekeningen gemaakt tijdens reizen door België (1832),
Duitsland en Zwitserland (1834), 1832-1834;
FREDERICQ (P.), Reisaantekeningen, 1869-1914;
GEVAERT (F. A.), Brieven geschreven tijdens zijn reis in Spanje, 1850-1852;
GEVAERT (F. A.), Reis in Spanje, 1850-1852. 1850-1852.
Reizigers van andere nationaliteiten
EMANTS (M.), Op reis door Zweden. Amsterdam: Arbeiderspers, 1983;
WAP (J. J. F.), Mijne reis naar Rome in het voorjaar van 1837. Breda: F.P. Sterk, 18381839.
Reisgidsen
BAEDEKER (K.), Manuel du voyageur Belgique Hollande, Coblenz : Baedeker, 1866 ;
BAEDEKER (K.), La Suisse et les parties limitrophes de l’ Italie, de la Savoie et du Tyrol,
Coblenz: Baedeker, 1872;
BAEDEKER (K.), La suisse et les parties limitrophes de la Savoie et de l’ Italie, Leipzig:
Baedeker,1898;
98
MURRAY (J.), A handbook for travellers in Portugal. 1856 ;
Zwitserland, Tyrol, Zuidelijk Duitschland en Noordelijk ItaliPe: handboek voor reizigers.
Zutphen: Plantenga, 1864.
Download