Massamedia Maatschappijwetenschappen 1: Wat zijn massamedia? 1.1 Het communicatieproces Communicatie = proces waarbij een zender bedoelt of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relatief die zij met elkaar hebben vorm en inhoud geven. De kenmerken van communicatie Vijf basiselementen: 1. Boodschap =inhoudelijke informatie (feiten, beelden, gedachten, plannen, gevoelens) 2. Zender = start het communicatieproces (persoon, organisatie of bedrijf) 3. Medium = technisch middel waarmee boodschap word overgedragen (TV, internet) 4. Ontvanger = waarbij de boodschap (on)bedoeld aankomt (persoon, groep, massa) 5. Feedback = reactie van ontvanger op de boodschap. Ontvanger word zender. Ook als er geen letterlijke boodschap terug word gestuurd, kan het feedback zijn. (geen bericht is goed bericht) Interpretatie De betekenis van een boodschap is afhankelijk van het referentiekader van de zender en de ontvanger. Een boodschap kan dus voor verschillende mensen een andere betekenis hebben. Referentiekader = verzameling van al je persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen. Als de ontvanger een boodschap anders interpreteert dan de zender bedoelt heeft, spreken we van communicatiestoornis/ruis Ruis = verstoring/misvorming van het communicatieproces Soorten communicatie Er zijn verschillende soorten communicatie: Directe Persoonlijk contact tussen zender en ontvanger Indirecte Via technisch hulpmiddel (medium) Eenzijdige Ontvanger stuurt geen boodschap terug (radio) Meerzijdige Deelnemers afwisselend zender en ontvanger Verbale Gesproken of geschreven Non-verbale Denk aan tekeningen, gebaren en lichaamstaal Interpersoonlijke Tussen 2 of een kleine groep mensen Massa Gericht op een groot en grotendeels onbekend publiek 1.2 Massacommunicatie en massamedia Kenmerken van massacommunicatie De zeven kenmerken van massacommunicatie: 1. Richt zich op breed, heterogeen en relatief onbekend publiek 2. Overgebracht in het openbaar en dus beschikbaar voor iedereen 3. Verzenden informatie via omvangrijke organisaties (krantenredacties, omroeporganisaties) 4. Gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen (de massamedia) 5. Meestal eenzijdig 6. Niet controleerbaar of boodschap bij alle ontvangers is aangekomen 7. Ontvanger bepaald of hij een medium gebruikt (kranten weggooien, TV uitzetten) Communicatietechnologie heeft de structuur van massacommunicatie gewijzigd. Internet maakt het mogelijk dat iedereen informatie met een massapubliek kan delen (Facebook) Massamedia Massamedia = alle middelen die massacommunicatie mogelijk maken. (kranten, tijdschriften, radio, TV en internet) Achter die massamedia bevinden zich organisaties zoals, filmstudio’s, uitgeverijen, publieke omroepen, commerciële zenders, krantenuitgevers Soorten media Drie soorten media: 1. Gedrukte media (kranten en tijdschriften) 2. Audiovisuele media (radio- en televisieomroepen 3. Digitale (internet 1.3 De functies van massamedia Functies voor het individu 4 verschillende functies: 1. Informatieve/educatieve functie (Journaal, nu.nl) 2. Opiniërende functie (mening vormen, talkshows) 3. Sociale functie (media verbinden ons met andere mensen, contact via Facebook) 4. Recreatieve functie (ontspanning en tijdverdrijf, zoas films, tv-series, muziek) Functies voor de samenleving 4 verschillende functies: 1. Informerende functie 2. Socialiserende functie 3. Amuserende functie 4. Bindende functie Informerende/educatieve functie Vijf politiek-informerende functies: 1. Opiniërende functie (politieke visies op maatschappelijke problemen Publieke opinie (mening van de meeste burgers over een bepaalde kwestie) 2. Spreekbuisfunctie (opvattingen van individuen en belangengroepen onder de aandacht) 3. Commentaarfunctie (geven zelf commentaar) 4. Controle- of waakhond functie (misstanden aan het licht brengen) 5. Agendafunctie (politieke agenda) Socialiserende functie Socialisatie = proces waarbij iemand waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Amuserende functie Infotainment = publieke omroepen met informerende en amuserende programma’s Entertainment-education = programma met educatieve en amuserende functie (Serious Request) Bindende functie Sociale cohesie = onderlinge verbondenheid tussen mensen binnen de samenleving 2: Het medialandschap Verschillen tussen media: 1. Doelgroep waar een medium zich op richt 2. Identiteit (eigen ‘gezicht’ of ‘kleur’, gebaseerd op geloofsovertuiging, interesse gebieden) 2.1 De pers De pers is een verzamelnaam voor gedrukte media. Dagbladen Kenmerken: Dagelijkse frequentie Actualiteit Concurrentie van online-nieuwsbronnen Verschillende soorten: 1. Regionale en landelijke kranten 2. Ochtend- en avondkranten 3. Gratis kranten en abonnementskranten Gratis kranten worden gefinancierd door de advertentie-inkomsten 4. Populaire kranten en kwaliteitskranten Populaire kranten worden ook wel massakranten genoemd (voor groot publiek) Kwaliteitskranten worden ook wel kaderkranten genoemd (voor hoger opgeleiden) 5. Algemene kranten en richtingskranten 6. Linkse en rechtse kranten Links hechten waarde aan maatschappelijke gelijkheid Rechts zien individu als belangrijkste waarde Tijdschriften Kenmerken: Verschijningsfrequentie (wekelijks, tweewekelijks, maandelijks, kwartaal) Minder actualiteit Kleinere doelgroep dan dagbladen Toon; ‘lekker weg lezen’ Opiniebladen Hebben wel een serieuze toon. 2.2 Audiovisuele media: de omroepen In Nederlands hebben we een duaal omroepbestel omdat we zowel publieke omroepen als commerciële zenders. Wat zijn publieke omroepen? Kenmerken: Nederland 1, 2 en 3 Radio 1, 2, 3FM, 4, 5 en 6 Voor een groot deel gefinancierd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Overige deel uit Ster-reclame, omroeplidmaatschappen en verkoop programmabladen Voldoen aan richtlijnen van Mediawet o Gevarieerd radio- en televisieaanbod (actualiteit, informatie, educatie, kunst) o Geen winst maken Onderscheid tussen; ledengebonden en niet-ledengebonden omroepen Ledengebonden omroepen Ook wel omroepverenigingen genoemd. Denk aan KRO, BNN, VARA, EO, POWNED etc. Niet-ledengebondenomroepen Kleine zendgemachtigde, opgericht een geloofsovertuiging Denk aan, Zendtijdvoor Kerken. Taakomroepen = NOS en NTR, deze zijn niet gekenmerkt door een politieke kleur of een bepaalde geloofsovertuiging. Wat zijn de commerciële zenders? Kenmerken: Draait om kijkcijfers (hoe meer kijkers hoe hoger de reclametarieven Geen subsidie Geen richtlijnen Bepaalde doelgroep (RTL7 voor mannen) Grote mediaconcerns: RTL Nederland De SBS-groep (SBS6, Net5 en Veronica) MTV Networks Discovery Channel Europe 2.3 Digitale massamedia Het internet Is een wereldwijde communicatie-infrastructuur Het world wide web Via webbrowsers zijn er honderden miljoenen websites te bekijken en gebruiken. Mobiele applicaties Computerprogramma’s waarmee je op een eenvoudige manier extra funties aan je smartphone of tablet kunt voegen. De meeste zijn web-apps. Crossmediale toepassingen Zo noemen we de nieuwe vorm van mediagebruik. Dit is ontstaan door digitalisering. Sociale media Verzameling van onlineplatforms waarvan de inhoud bestaat uit: User-generated content = Informatie die individuele gebruikers zelf kunnen uploaden en delen. Soorten sociale media: 1. Weblog (onlinedagboek, geenstijl.nl) 2. Sociale-netwerksites (Facebook, Twitter) 3. Content communities (verzamelen, YouTube, Instragram) 4. Wiki’s (informatieve sites) 5. Virtuele werelden (World of Warcraft) 3: De rol van de overheid 3.1 Uitganspunten van het media beleid Vrijheid van meningsuiting Democratie Pluriformiteit Vrijheid van meningsuiting Staat in de Nederlandse grondwet. Burgers hebben de vrijheid om informatie te vergaten en door te geven. Beperkingen Censuur = overheid oefent controle uit op de informatievoorziening Er zijn wel grenzen zoals, geen discriminatie. Vrijheid van meningsuiting krijgt vooral gestalte in de relatie tussen overheid en burger. Democratie Burgers hebben recht op een goede publieke informatievoorziening. Om daarvoor te zorgen word een deel van de media gereguleerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de publieke omroepen. Pluriformiteit Verscheidenheid aan informatievoorziening. Externe pluriformiteit = allerlei maatschappelijke, religieuze en politieke stromingen herkenbaar aanwezig in de media. Monopolie is daarom ook verboden. Interne pluriformiteit = massamedium biedt ruimte aan verschillende opinies en opvattingen Principe van de vrije markt Iedereen mag toetreden op de markt. Wel stelt de overheid enkele regels voor publieke omroepen en commerciële zenders. Het nadeel is dat niet iedereen toegang heeft tot de media (geen geld voor een tv/krant) dus is er wel sprake van sociale ongelijkheid betreft informatievoorziening. 3.2 Het mediabeleid Publieke en commerciële omroepen Zendmachtiging = bevoegdheid voor het uitzenden van radio- en televisieprogramma’s Eerder was dat de Omroep wet inmiddels is dat de Media wet, zodat commerciële zenders ook toestemming krijgen om uit te zenden. Netprofilering Mediaraad = houd toezicht op de publieke omroep, tot profilering van drie publieke zenders. Huidige netprofilering = Ned1 breed toegankelijk; Ned2 is verdiepend; Ned3 voor jonge kijkers. Doel van netprofilering is een kwalitatief aanbod en tegengaan concurrentie met commerciële zenders. De Mediawet Doel van de Mediawet is een kwalitatief hoogstaande programma’s garanderen met voldoende pluriformiteit. Enkele belangrijke bepalingen: Publieke omroep moet een eigen identiteit hebben Minimaal aantal leden om te mogen uitzenden (staan vast in Concessiewet) Erkende omroepen hebben recht op financiële bijdrage van de overheid Compleet aanbod aan programma’s bevatten Niet meer dan 6,5% van zendtijd mag reclame zijn Commerciële zenders hebben minder strenge voorwaarden Sponsoring is toegestaan voor publieke omroepen en commerciële zenders Commissariaat voor de Media Zelfstandig bestuursorgaan dat zich bezig houd met: 1. Uitgeven en controleren van zendmachtigingen 2. Naleving van reclame- en sponsorregels 3. Naleving van programmavoorschriften voor de publieke omroep De pers Er is in Nederland persvrijheid, maar er bestaat wel een wetgeving specifiek voor gedrukte media. Stimuleringsfonds voor de Pers Stimuleringsfonds voor de Pers = bestuursorgaan dat de pluriformiteit van de persmedia moet beschermen Kranten/tijdschriften met een duidelijke eigen identiteit kunnen in tijden van nood steun aan dit fonds vragen. Het nadeel is dat het vrijemarktprincipe aangetast zou worden en het tot concurrentievervalsing zou kunnen leiden. Internet Rol overheid klein: 1. Moeilijk controleerbaar 2. Groot deel afkomstig uit het buitenland 3. Anonimiteit bemoeilijkt het aansprakelijk stellen en traceren Doelen zijn het toegankelijker maken en het tegengaan van cybercriminaliteit. 3.3 Discussies over het omroepbestel De overheid wil een zelfregulerende markt waar bewuste, mondige en zelfbeslissende burgers kiezen uit een breed en vrij aanbod van media. Politieke visies De standpunten van enkele politieke stromingen: Liberalisme, sociaaldemocratie en christendemocratie. De liberalen Willen dat overheid de ruimte geeft aan nieuwe initiatieven, met een minimale financiële overheidssteun. Sociaaldemocraten Willen een regulerend optreden van de overheid door middel van kwaliteitscontrole en bewaking van de pluriformiteit in de mediawereld. Christendemocraten Zijn ook voor een regulerende overheid, maar vinden dat de omroepen en kranten ook zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Ook is de socialiserende functie van de media erg belangrijk. Belangengroepen Publieke omroepen (behoud pluriformiteit) Commerciële zenders (verantwoordelijkheid ligt bij individu) Bedrijfsleven (vergroting keuzemogelijkheden voor consumenten) Mediaconsumenten (minder reclame) Overheid (omroepbestel moet bijdragen aan de ontwikkeling van onze samenleving) 4: Ontwikkelingen rondom massamedia Ontwikkelen in de massamedia staan nooit op zichzelf, het vind altijd plaats in een maatschappelijke context. Opkomst krant en televisie Industriële drukpers maakte het in de loop van de 19e eeuw mogelijk om een massa productie te krijgen, daardoor daalde ook de productiekosten en werd de krant betaalbaar voor iedereen. De ontwikkeling stond niet op zichzelf maar vond plaats in een periode van toenemende democratisering. De snelle opkomst van de TV in de vorige eeuw was mede te danken aan de groeiende welvaart en de toenemende vrije tijd in de periode na de WOII. Actuele ontwikkelingen Trends die van invloed zijn op de ontwikkeling van moderne massamedia en op elkaar inwerken: 1. Technologische innovatie 2. Economische groei en internationalisering 3. Uitbreiding van de informatiemaatschappij 4.1 Technologische innovatie Informatietechnologie Is het vakgebied waarbinnen computersystemen en digitale communicatietoepassingen worden ontworpen en gebouwd. Digitalisering Betekend niet-digitale of analoge informatie wordt omgezet naar digitale data. Digitale voorbeelden van dienstverlening zijn de ov-chipkaart en internetbankieren. Informatietechnologie en massamedia Door technologische ontwikkelingen is het media-aanbod sterk uitgebreid en zijn er nieuwe soorten media bijgekomen. Alle digitale media spreekt de zelfde taal (digitale codes) en maken gebruik van dezelfde communicatie-infrastructuur (internet) Convergentie = samenkomst van verschillende mediatypen op één apparaat of op één gedeeld kanaal. 4.2 Economische groei en internationalisering Economische groei Welvaart stijgt, naast de voorziening van onze basisbehoeften houden we geld over voor luxeproducten en –diensten. Door dat we meer vrije tijd hebben, heeft de economische groei geleid tot meer media gebruik. Ook is de vrijetijdsindustrie enorm gegroeid, denk dan aan reisorganisaties en media bedrijven. Wereldwijde communicatie Internet heeft de internationale samenwerking enorm gestimuleerd. Denk aan het maken van een röntgenfoto hier in Nederland en het laten beoordelen door een goedkope arts in India. Dat noemen we digitale outsourcing. Massamedia en de internationale markt Ons media-aanbod is sterk geglobaliseerd. Ook zijn veel mediabedrijven onderdeel van grotere mediaconglomeraten. Die mediaconglomeraten ontstaan door marktwerking, kleine bedrijven worden opgekocht door de grotere. Oligopolie = klein aantal aanbieders Monopolie = één aanbieder 4.3 De informatiemaatschappij Daaronder verstaan we een technologische, hoogontwikkelde samenleving waarbij communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. De informatiesector Steeds meer mensen houden zich beroepsmatig bezig met het overbrengen van informatie. Kenmerken Kenmerken van de informatiemaatschappij: 1. Constante informatiestroom 2. Niet gebonden aan één plaats (freelancers werken op afstand) 3. Vervaging nationale grenzen 4. Snelle verandering van de informatiemaatschappij zelf (wat gisteren nieuw was is morgen oud) 5: Massamedia en commercie 5.1 Hoe komen de media aan hun geld? De financiering van kranten, weekbladen, tijdschriften, radio- en televisiezenders en internetaanbieder. Financiële middelen van de pers Kranten: 1. Abonnementen 2. Vrije verkoop 3. Advertenties Botsende belangen Redacties en directies hebben het gemeenschappelijk belang, betalende lezers trekken. Maar redacties hechten veel waarde aan onafhankelijke berichtgeving. Voor directies en aandeelhouders is vooral het vergroten van het marktaandeel en van de efficiëntie belangrijk. Om die belangenconflicten te voorkomen hebben kranten en tijdschriften een redactiestatuut. Financiële middelen van radio en televisie Publieke omroepen: 1. Omroepgelden (overheidsbijdrage en inkomsten van Ster-reclame) 2. Lidmaatschap- abonnementsgelden 3. Sponsoring van programma’s door bedrijven 4. Overige inkomstenbronnen zoals opbrengsten uit omroepbladen en verkoop van merchandise. Commerciële zenders: 1. Reclame inkomsten 2. Sponsorgelden 3. Programmabladen 5.2 Commerciële ontwikkelingen Concurrentie Groeiende concurrentie is er op drie niveaus: Totale media-aanbod (steeds meer strijd om de aandacht van de consument) Binnen één medium soort (proberen zich te onderscheiden van elkaar) Advertentiemarkt (aanbod naar plek voor advertenties is groter dan vraag) Gevolgen van toegenomen concurrentie Neerwaartse oplagespiraal heeft al geleid tot vele faillissementen. Door dalende oplage, verlies advertentieopbrengsten, ontslag personeel, kwaliteit daalt, nog minder oplage etc. Ontwikkelingen waartoe toegenomen concurrentie heeft geleid: 1. Marktgerichtheid en commercialisering 2. Marktsegmentering en stijging aantal producten bij de tijdschriften 3. Doelgroepenmedia en netprofilering bij tv-zenders 4. Persconcentratie bij de dagbladen 5. Mediaconcentratie door het ontstaan van mediagiganten Marktgerichtheid en commercialisering Om te overleven moeten massamedia zo veel mogelijk lezers, kijkers en adverteerders binnen zien te halen. Dat gaat soms boven de kwaliteit. Commercialisering bij de omroep blijkt uit toename van de reclamezendtijd, maar ook uit de veranderde programmering. Kijkcijfers = onderzocht door Stichting Kijkonderziek, die per programma, het soort kijkers ` (leeftijd en sociale klasse) en de waardering door de kijkers registreert. Marktsegmentering en stijging van het aantal producten Uitgevers doen er alles aan om een bepaald segment of doelgroep te beheersen. Als je de markt goed bekijkt zie je daarom dan ook niet één markt maar heel veel kleine markten voor specifieke informatie. Doelgroepenmedia en netprofilering Commerciële omroepen stemmen hun zenders en programma’s af op specifieke doelgroepen. De meer commerciële gerichtheid van publieke omroepen blijkt uit de netprofilering van de tv-netten, 1, 2 en 3. Die hebben per net een duidelijke doelgroep, wat overzichtelijker is voor adverteerders. Mediaconcentratie en persconcentratie Mediaconcentratie in de vorm van mediagiganten lijdt tot meer eenzijdige berichtgeving over het wereldnieuws. Ons beeld van de gebeurtenissen in de wereld word daardoor westers gekleurd. Voorbeelden van enkele bekende persconcentraties: Telegraaf Media Groep (Telegraaf, Spits, Metro, Privé, etc.) Persgroep (Volkskrant, Trouw, het Parool) Door die persconcentratie ontstaat er monopolievorming. 5.3 Functioneren en kwaliteit van de media Verschaling en kwaliteitsverlies Het proces waarbij amusement andere maatschappelijke functies van media verdringt, noemen we verschaling van het aanbod. Ook wel vertrossing genoemd, genoemd naar TROS. Hypes en frames De grote onderlinge concurrentie in de media leidt ertoe dat journalisten soms allemaal op hetzelfde nieuws duiken en er een mediahype ontstaat. Mediahype = nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen Naast een toename van het aantal mediahypes neemt ook het gebruik van mediaframes toe. Mediaframe = berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt. 6: Nieuws en beeldvorming 6.1 Selectieproces van het nieuws Nieuwswaarde = hoe belangrijk is het nieuws Nieuwscriteria Een bericht heeft nieuwswaarde als de inhoud voldoet aan de volgende criteria: 1. Actueel 2. Opvallend, onverwacht, verrassend en/of schokkend 3. Cultureel of geografisch dichtbij 4. Over belangrijke of bekende personen 5. ‘Human-interest aspect’: drama, emotie, conflict. 6. Afwijkend (negatieve zin) 7. Ondubbelzinnig en begrijpelijk 8. Beeldmateriaal beschikbaar (voor TV) 9. Interessant voor doelgroep van medium 10. Gerelateerd aan politieke, sociaaleconomische, financiële en/of culturele ontwikkelingen en kwesties 11. Past binnen identiteit van medium Hoe meer criteria er opgaan voor één bericht, hoe hoger de nieuwswaarde. Nieuwsbronnen Selectieve perceptie van de nieuwsmaker is de nieuwskeuze en de berichtgevind worden gestuurd door het persoonlijke referentiekader van de redacteur of verslaggever. Belangrijkste nieuwsbronnen: Personen of instellingen Sturen op eigen initiatief persberichten in de hoop dat ze het nieuws halen. Overheid Heeft een actieve informatieplicht, dat betekend dat zij op eigen initiatief belangrijke informatie bekent maken. Correspondenten Zijn soms in vast dienst. Wanneer er iets belangrijks gebeurt, melden zij dat aan de redactie. Freelancejournalisten Schrijven gespecialiseerde onderwerpen. Zij bieden die aan of krijgen een verzoek van een redactie. Persbureaus Nieuwsreacties hebben permanent enkele lijnen open naar persbureaus. Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) Geassocieerde Pers Diensten (GPD Internationale persbureaus Persdiensten Kranten kunnen tegen betaling daar gebruik van maken Beeldmateriaal Foto’s worden verkocht van de grote persbureaus die over een eigen fotoservice beschikken. Nieuws uit de derde wereld De westerse media gebruiken vrijwel alleen berichten van westerse persbureaus. Daarom zien wij weinig ontwikkelingsprocessen en veel over oorlog, rampen, aids, hongersnood en gewapende incidenten. 6.2 Kleuring en beeldvorming Het is de taak van journalisten om nieuws objectief en waarheidgetrouw in beeld te brengen. Journalistieke normen Vijf journalistieke normen: 1. Scheiden van feiten en meningen 2. Hoor en wederhoor toepassen (alle betrokkenen ondervragen) 3. Controleren feiten 4. Meerdere informatiebronnen raadplegen 5. Juiste weergave van de feiten Onbewuste kleuring = Journalisten werken vanuit eigen referentiekader en selectieve perceptie Ontvangers van media krijgen dus altijd een door de zender geïnterpreteerd beeld van de werkelijkheid. Invloed van de identiteit Bewuste kleuring = standpunten en opvattingen bewust laten doorschemeren om identiteit kenbaar te maken Daarvoor heeft het redactiestatuut een raamwerk. Factoren die bij berichtgeving de identiteit van een massamedium bepalen: 1. Onderwerpen 2. Volgorde van berichten 3. Presentatie (lay-out) 4. Eigen commentaar 5. Woordgebruik 6. Gastschrijvers Manipulatie en indoctrinatie Manipulatie = vervormen van nieuws door het opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten. Indoctrinatie = systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren. Bij dictaturen vinden de twee bovenstaande dingen veel plaats. Framing Eerder las je al over een mediaframe (journalisten kijken sommige onderwerpen vanuit een bepaald perspectief. Andere voorbeelden van mediaframes: 1. Conflictframe (nadruk op conflict) 2. Human-impactframe (menselijke kant van het verhaal) 3. Economische-gevolgenframe (nadruk op economische consequenties) 4. Machteloosheidsframe (nadruk op onmacht en onveranderlijkheid van de situatie) 5. Moralieitsframe (nadruk op de scheiding tussen goed vs. slecht) 7: Massamedia en cultuur 7.1 Cultuur Cultuur Normen Waarden = alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en die zij min of meer als vanzelfsprekend beschouwen. = specifieke regels in een groep of samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van andere beoordelen = principes die mensen belangrijk vinden om na te streven Cultuur is een relatief begrip, het blijft veranderen. Nature of nurture? Of het menselijk karakter en gedrag meer door aangeboren of door aangeleerde factoren worden bepaald. Nature Nurture = biologische en erfelijke factoren = gevormd door omgeving Dominante cultuur Dominante cultuur = als de cultuur kenmerken binnen een samenleving gedragen worden door een groep die overheersend is en veel invloed heeft op het economische en politiek leven. In Nederland is er op economisch gebied veel waardering voor ondernemerschap. Op sociaalcultureel gebied zien we veel tolerantie en gelijkwaardigheid. Subculturen Subcultuur = als een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken heeft die deels afwijken van de dominante cultuur. Voorbeelden: Jongerenculturen (hipsters, gothics) Bedrijfsculturen (verschillen tussen werknemers Hema, garage en bank) Etnische subculturen (Surinamers, Marokkanen en Amerikanen) Tegen culturen (antiglobalisten, milieuactivisten) 7.2 Het socialisatieproces Socialisatie en internalisering Culturen worden gekenmerkt door collectieve gedragpatronen. Collectieve gedragspatronen = gedragingen die door iedereen binnen de cultuur op een vergelijkbare manier worden aangenomen Socialisatieproces = door middel van beïnvloeding en aanpassing waarden en normen van een cultuur overgedragen aan een individu Internalisatie = cultuurelementen die je je eigen hebt gemaakt en nu als zelfsprekend ervaart. Socialiserende instituties Socialiserende instituties = instellingen en organisaties waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt Socialiserende instituties: 1. Gezin 2. School 3. Werk 4. Maatschappelijke groeperingen (sportclubs) 5. Overheid (gedragsregulerend aan de hand van de wetgeving) 6. Media Identificatie Persoonlijke identiteit = datgene wat je als eigen beschouwt (wie is IK) Sociale controle Sociale controle Sancties =wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden = belonen en straffen 7.3 Cultuur en massamedia Media heeft een socialiserende functie en draagt dus bij aan cultuuroverdracht. Vooroordelen en stereotypen Stereotype = sterk gegeneraliseerd, versimpeld en vertekend beeld van het gedrag en de mentaliteit van een specifieke groep. Vooroordeel = mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd. Beide kunnen leiden tot discriminatie. Subculturen in de media Denk aan BNN die zich op jongeren richt en de EO richt zich op protestants-christelijke kijkers. Ontzuiling en individualisering Maatschappelijke zuilen = katholieken, protestanten, socialisten en liberalen. Iedere zuil had een eigen krant en omroep Individualisering = iedereen voelt vrijheid om zelf tot een eigen standpunt te komen Ontzuiling = individualisering leidde tot minder strakke sociale structuren en dat leidde tot ontzuiling Daarna kwamen er ook omroepen die helemaal geen verzuilde achterban hadden. Multiculturalisering Nederland is ook een multiculturele of pluriforme samenleving geworden (waar mensen met verschillende culturele achtergronden naast en met elkaar wonen) Zowel bij de etnische subculturen als bij de etnische Nederlanders staan diepgewortelde waarden en normen tegeover elkaar. Multucultiralisering en de media Sommige etnische minderheden zijn vaak nog onvoldoende vertegenwoordigd in de Nederlandse massamedia.