- Scholieren.com

advertisement
Maatschappijwetenschappen Massamedia
Hoofdstuk 1 – Wat zijn massamedia
Paragraaf 1 – het communicatieproces
Communicatie vormt de basis van onze samenleving. Of je nu praat of doodstil bent.
Andere interpreteren je aanwezigheid. Bedoeld of onbedoeld vindt er communicatie
plaats. Communicatie is een proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde
boodschap, informatie, overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relaties die zij
met elkaar hebben vorm en inhoud geven.
5 basiselementen voor het communicatieproces
 Boodschap – de inhoudelijke informatie die wordt overgebracht; feiten, beelden,
gedachten, plannen, gevoelens.
 Zender – dit start het communicatieproces door de boodschap te versturen. Dit
kan een persoon zijn, een organisatie of een bedrijf.
 Medium – het technische middel waarmee de boodschap wordt overgedragen.
Hier kunnen ook meerdere media voor nodig zijn.
 Ontvanger – degene bij wie de boodschap bedoeld of onbedoeld aankomt. Het
kan 1 persoon zijn maar ook een groep.
 Feedback – de reactie die de ontvanger geeft op de boodschap/ de ontvanger
wordt zender, de rollen worden omgedraaid.
Doel van communicatie: dat de ontvanger precies begrijpt wat de zender wil
overbrengen. Dit is vrijwel onmogelijk omdat er sprake is van ruis, verstoring of
misvorming va het communicatieproces. Dit komt omdat de zender en de ontvanger de
inhoud allebei verschillend interpreteren. Dit is namelijk afhankelijk van het
referentiekader, de verzameling van al je persoonlijke waarden, normen, standpunten,
kennis en ervaringen. Het kan ook anders overkomen op iemand omdat er bijvoorbeeld
aan een bepaald liedje een betekenis zit voor diegene en het anders opvat dan de
zender had gehoopt.
Directe vs indirecte communicatie
 Direct - persoonlijk contact tussen zender en ontvanger
 Indirect – gaat via een technisch hulpmiddel (medium)  langere afstand
Eenzijdig vs meerzijdige communicatie
 Eenzijdig – eenrichtingsverkeer; radio, tv, kranten. De ontvanger stuurt geen
boodschap terug naar de zender.
 Meerzijdig – sprake van interactie en feedback. Ookwel wederkerigheid in
communicatie.
Verbale vs non-verbale communicatie
 Verbaal – gesproken of geschreven.
 Non-verbale – alle communicatie waarbij men geen woorden gebruikt;
symboliek, tekeningen, gebaren en lichaamstaal.
Interpersoonlijke vs massacommunicatie
 Interpersoonlijk – direct, meerzijdige, verbale en of non-verbale communicatie
tussen twee mensen of een kleine groep mensen. Bijvoorbeeld een gesprek met
vrienden of een vergadering.
 Massacommunicatie – gericht op een groot en onbekend publiek; deze vorm
van communicatie kan verbaal of non-verbaal zijn en is meestal eenzijdig.
Paragraaf 2 – massacommunicatie en massamedia
7 kenmerken van massacommunicatie
 Massacommunicatie richt zich op een breed, heterogeen en relatief onbekend
publiek.
 De informatie die wordt overgebracht is openbaar en beschikbaar voor
iedereen.
 Het verzenden en bepalen van de inhoud van een publieke boodschap gaat via
omvangrijke organisaties waar veel mensen bij betrokken zijn, zoals
krantenredacties en omroeporganisaties.
 Bij massacommunicatie wordt altijd gebruik gemaakt van technische
hulpmiddelen: de massamedia.
 De communicatie verloopt meestal eenzijdig. De ontvanger kan wel reageren,
maar altijd indirect of achteraf.
 Uit de eenzijdigheid kan de zender niet controleren of de boodschap bij alle
ontvangers is aangekomen of begrepen.
 De ontvanger bepaalt zelf hoe hij of zij een medium gebruikt.
Deze kenmerken zijn de afgelopen decennia het nodige verandert door de
communicatietechnologie die de structuur van massacommunicatie sterk heeft
gewijzigd. Het internet heeft het mogelijk gemaakt dat iedereen informatie met een
massapubliek kan delen.
De massamedia zijn alle middelen die massacommunicatie mogelijk maken. We maken
onderscheid tussen gedrukte en audiovisuele media. Gedrukt  de pers. Audiovisuele
 televisie- en radio-omroepen. Sinds een tijd is er ook sprake van digitale media 
internet. Kranten en tijdschriften hebben op internet al een site net zoals de
audiovisuele media.
Paragraaf 3 – de functies van de massamedia
Functies voor het individu
 Informatieve en educatieve functie – de media voorzien ons van nieuws en
informatie, waardoor wij op de hoogte blijven van actuele gebeurtenissen en
nieuwe dingen leren.
 Opiniërende functie – de media geven vaak kritisch commentaar op nieuws en
andere maatschappelijk onderwerpen. Daardoor helpen zij ons een eigen mening
te vormen.
 Sociale functie – de media verbinden ons met andere mensen.
 Recreatieve functie – de media bieden ontspanning en tijdverdrijf
Functies voor de samenleving
 Informerende functie – praktische informatie van belang voor het dagelijks
functioneren van het land. En de educatieve informatie zorgt ervoor dat wij als
samenleving slimmer worden, wat goed is voor de groei van onze
kenniseconomie. De maatschappelijk informatievoorziening is belangrijk voor
het functioneren van onze parlementaire democratie. Vijf politiekinformerende functies:
o De opiniërende functie – de media zorgen ervoor at burgers
geïnformeerd worden over maatschappelijk en politieke onderwerpen.
Hierbij geven ze ruimte aan de verschillende politieke visies op
maatschappelijke problemen. Ze spelen daarnaast ook een belangrijke rol
bij de vorming van de publieke opinie, mening van de meeste burgers over
een bepaalde kwestie. Veel aandacht geven aan een onderwerp wat
belangrijk is.
o De spreekbuisfunctie – de media brengen opvattingen van individuen en
belangengroepen onder de aandacht en zijn daarmee een platform voor
het publieke debat.
o De commentaarfunctie – de media faciliteren het recht op vrije
meningsuiting. Ze geven zelf commentaar op actuele gebeurtenissen.
Daarbij bieden ze iedereen de mogelijkheid om zijn mening te geven.
o De controle- of waakhondfunctie – de media controleren het
functioneren van de overheid en andere publieke organisaties.
o De agenda-functie – de media zorgen ervoor dat maatschappelijke
problemen onder de publieke en politieke aandacht komen. Door de
berichtgeving komt een onderwerp op de publieke agenda en van daaruit
mogelijk ook op de politieke agenda. Dit betekent dat de politici het
probleem oppikken en maatregelen gaan bedenken.
 Socialiserende functie – het proces waarbij iemand de waarden, normen en
andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Dit proces vindt
al plaats vanaf de geboorte. Normen en waarden worden aangeleerd door ouders,
vrienden, school, verenigingen en door de media.
 Amuserende functie – de publieke omroepen zenden vaak programma’s uit die
zowel een amuserende als een informerende functie hebben. Dit noemen we
infotainment. Programmering met een amuserende en educatief karakter wordt
aangeduid met de term ‘entertainment-education’. Deze combinatie wordt vaak
gemaakt omdat publieke omroepen volgens de mediawet niet alleen amusement
mogen brengen maar ook informatieve programma’s.

Bindende functie – deze functie betekent dat ze de sociale cohesie, de
onderlinge verbondenheid tussen mensen binnen de samenleving bevorderen.
Hoofdstuk 2 – het medialandschap
Paragraaf 1 – de pers
De inhoudelijke verschillen van de media:
 De doelgroep - de groep kijkers of lezers waarvoor het medium bedoeld is.
 De identiteit – het ‘eigen gezicht’ of de ‘kleur’ van een medium, gebaseerd op
geloofsovertuiging, politieke voorkeur, intellectueel niveau en specifieke
interessegebieden.
Dagbladen zijn kranten met een dagelijkse frequentie verschijnen. Deze kranten
worden gemaakt om direct gelezen te worden. Een krant van een paar dagen oud wordt
meestal niet meer gelezen omdat het oud nieuws bevat. De voornaamste functie van een
dagblad is het informeren van de actualiteit. Dagbladen ondervinden veel concurrentie
van online-nieuwsbronnen die meestal gratis hun informatie aanbieden.
Dagbladen zin in te delen in:
 Regionale en landelijke kranten
o Regionale kranten geven naast landelijke en mondiale informatie ook veel
informatie over de eigen regio en zijn vaak onderdeel van een groter
concern.
o Landelijke kranten zijn gericht op het hele land en zijn ook door het hele
land verkrijgbaar.
 Ochtend- en avondkranten
o Ochtendkranten verschijnen rond twee uur in de ochtend en worden rond
7 uur bezorgd. Worden vaak beschouwd als meer “vers van de pers”.
o Avondkranten verschijnen rond 4 uur middags.
 Gratis kranten en abonnementskranten
o Bijna alle regionale en landelijke kranten zijn abonnementskranten en het
abonnementsgeld is dan ook de belangrijkste inkomst.
o Gratis kranten worden gefinancierd met reclame inkomsten.
 Populaire kranten en kwaliteitskranten
o Populaire kranten of massakranten richten zich op het grote publiek met
veel sensationele koppen en korte artikelen.
o Kwaliteitskranten of kaderkranten worden door het hoogopgeleide deel
van Nederland, het kader gelezen. Is vaak wat somberder van opmaak met
langere artikelen.
 Algemene kranten en richtingskranten
o Algemene kranten zijn niet gebonden aan een levensbeschouwelijke
richting, richtingskranten zijn dit wel.
 Linke en rechtse kranten
o Linkse kranten vinden maatschappelijke vooruitgang en vernieuwing
belangrijk en hechten waarde aan maatschappelijke gelijkheid. Ze
besteden hier dan ook meer aandacht aan.


o Rechtse kranten vinden individuele vrijheid belangrijk. Ze zijn tegen
overmatige overheidsbemoeienis maar voor stevig optreden van
gezagsdragers. Ze vinden traditie belangrijk en schuwen grote
maatschappelijke veranderingen.
Tijdschriften
o Verschijnen wekelijks, tweewekelijks, maandelijks of soms per kwartaal
o Kleinere doelgroep
o Richten zich op een specifieke interesse
o Gericht op ontspanning
Opiniebladen
o Bladen die dieper ingaan op het actuele nieuws door achtergrond info en
commentaar te bieden. Hierdoor kan de lezer een eigen mening vormen.
Opiniebladen hebben vaak een serieuzer karakter en staan inhoudelijk
dicht bij dagbladen.
Paragraaf 2 – audiovisuele media: de omroepen.
Publieke omroepen zijn de zendgemachtigden die televisie- en radioprogramma’s
uitzenden op Nederlandse tv en radio. Ze vallen onder de Nederlandse Publieke Omroep
(NPO) en worden voor een groot deel gefinancierd door het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. De omroepen moeten voldoen aan de richtlijnen in de
mediawet. De publieke omroepen mogen geen winst maken en moeten informatieve en
amuserende programma’s aanbieden. Naast overheidssubsidies ontvangen ze van de
STER-reclame, omroep-lidmaatschappen en uit de verkoop van programmabladen
geld om te kunnen uitzenden.
We maken onderscheid in ledengebonden – ook wel omroepverenigingen genoemd
vanwege de leden. En ook niet-ledengebonden omroepen – enkele kleine
zendgemachtigden zonder leden. Dit zijn omroepen die gericht zijn vanuit de
verbondenheid met speciale kerkgenootschappen of kleine genootschappen met een
geestelijke grondslag. We hebben ook nog de taakomroepen – de NOS en NTR. Deze
zenden hebben een vastomlijnde, algemene functie binnen het omroepbestel.
De commerciële zenders zijn zenders die winst willen maken. Voor deze zenders draait
het allemaal om de kijkcijfers, hoe meer kijkers, hoe hoger de reclametarieven. Deze
zenders krijgen geen subsidie van de overheid en hoeven zich ook niet aan inhoudelijke
richtlijnen te houden. De identiteit van deze zender wordt vooral bepaald door de
doelgroep. Grote mediaconcerns:
 RTL Nederland – eigenaar van de zenders RTL 4,5,7,8. RTL staat voor Radio
Television Luxembourg en zenden dus ook uit via Luxemburg.
 De SBS-groep – Scandinavian Broadcasting System, is in handen van de
mediabedrijven Sanoma en Talpa. Hieronder valt SBS6, Net5 en Veronica.
 MTV Networks – in Nederland de marktleider op het gebied van muziek- en
jongerenzenders.
 Discovery Channel Europa – onderdeel van het Amerikaanse televisienetwerk
Discovery Communications. Hieronder valt Discovery Channel, Animal Planet en
TLC.
Paragraaf 3 – digitale massamedia
Het internet is een wereldwijde communicatie-infrastructuur waarmee informatie
verstuurd kan worden.
 World wide web – WWW maakt het mogelijk om miljoenen websites te
bekijken en te gebruiken. Ze voorzien ons van nieuws, amusement en informatie.
Daarnaast biedt het web ook diensten die helpen bij praktische zaken.
 Mobiele applicaties – smartphones maken gebruik van mobiele apps:
computerprogramma’s waarmee je op een eenvoudige manier extra functies aan
je smartphone of tablet toevoegt.
 Crossmediale toepassingen – inmiddels heeft digitalisering ervoor gezorgd
dat de verschillende mediavormen niet meer afhankelijk zijn van 1 enkel
apparaat; ze zijn te gebruiken op alle apparaten met internettoegang. Dit noemen
we crossmediale toepassingen.
Sociale media bestaat uit ‘user-generated content’, informatie die individuele
gebruikers zelf kunnen oploaden en delen. Soorten sociale media:
 Weblog – de meeste zijn persoonlijke pagina’s van mensen die met regelmaat
berichten schrijven over uiteenlopende onderwerpen en daar met lezers over in
discussie gaan.
 Sociale netwerksites – deze bieden gebruikers de mogelijkheid om via een
persoonlijke profielpagina een sociaal netwerk op te bouwen. Berichtgeving op
deze sites is vaak kort, simpel en persoonlijk.
 Content communities – deze richten zich op het verzamelen en delen van
specifieke vormen van ‘user generated content’. Deze kanalen stellen materiaal
van miljoenen gebruikers beschikbaar, waardoor een oneindige bron aan
informatie ontstaat.
 Wiki’s – dit zijn informatieve sites die door gedeelde kennis tot stand komen.
Gebruikers van de sites leveren en bewerken in samenwerkingsverband de
teksten.
 Virtuele werelden – dit zijn 3D fantasiewerelden. Je loopt erin rond en de
gebruiker kiest zelf een karakter. Er bestaan virtuele gamewerelden, ook wel
‘massive multiplayer online role-playing game’s (MMORPG) genoemd.
Hoofdstuk 3 – de rol van de overheid
Paragraaf 1 – uitgangspunten van het mediabeleid.
3 algemene uitgangspunten vormen de basis van overheidsbemoeienis met massamedia,
namelijk:
 Vrijheid van meningsuiting –
o In de grondwet van Nederland wordt in artikel 7 tegelijkertijd de
vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van drukpers geregeld. Je mag
niet vervolgd worden vanwege je mening en je mag je mening
verspreiden. Ook is censuur verboden. Ook heeft Nederland het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens getekend waardoor de vrijheid van
meningsuiting dubbel gewaarborgd is. (EVRM)





o In dictaturen is er Censuur, de overheid oefent controle uit op de
informatievoorziening. Dit hebben we in Nederland niet maar er zijn wel
grenzen. Zo mag je niet discrimineren en mag je ook niet mensen
aanzetten tot het plegen van strafbare feiten. In speciale gevallen mag de
rechter een publicatieverbod opleggen, bijvoorbeeld als het om militaire
geheimen gaat. De vrijheid van meningsuiting krijgt vooral gestalte in de
relatie tussen overhead en burger. In maatschappelijke relaties hoeft
deze vrijheid niet altijd te gelden.
Democratie
o Publieke informatievoorziening is erg belangrijk in een democratie om
mensen een eigen mening te laten vormen en zo betrokkener te maken
met de politiek. Om dit te garanderen heeft de Overheid een deel van de
media gereguleerd. (Publieke Omroep)
Pluriformiteit (verscheidenheid)
o Goede informatievoorziening is beter gegarandeerd als er een
verscheidenheid is aan kranten, tijdschriften , omroepen en websites.
Externe pluriformiteit
o Allerlei maatschappelijke, religieuze en politieke stromingen zijn
herkenbaar aanwezig in de media. Zodat mensen zelf kunnen kijken wat
ze welk medium ze het beste vinden.
Interne pluriformiteit
o Een massamedium biedt ruimte aan verschillende opinies en opvattingen.
Sociale ongelijkheid
o Niet iedereen heeft gelijke kansen om informatie te vergaren omdat
bijvoorbeeld mensen met een hoger inkomen beter een abonnement op
een krant kunnen betalen dan mensen met een laag inkomen.
Paragraaf 2 – het mediabeleid
Omdat men bang was voor allerlei soorten manipulatie stelden ze regels op waar de
omroepen zich aan moesten voldoen. Al vanaf 1930 werden de voorwaarden voor het
verkrijgen van een zendmachtiging, de bevoegdheid voor het uitzenden van radio- en
televisieprogramma’s, vastgelegd in de Omroepwet. Uiteindelijk is het vervangen tot de
Mediawet.
Anders dan in het verleden, toen de publieke omroepen ieder voor zich programma’s
maakten, is er nu sprake van samenwerking op de verschillende televisienetten. De
Mediaraad ging toezicht houden op de publieke omroep, Nederland 1,2,3. Nederland 1
 programma’s die breed toegankelijk zijn. Nederland 2  verdiepend karakter.
Nederland 3  gericht op jonge kijkers. Doel: het streven van een kwalitatief aanbod,
maar ook bedoeld om de concurrentie met de commerciële zenders aan te gaan.
Doel van de mediawet: kwalitatief hoogstaande programma’s te garanderen met
voldoende pluriformiteit. In de mediawet staan enkele belangrijke bepalingen:
 Een publieke omroep moet de vorm hebben van een vereniging of stichting
vertegenwoordigen. De omroep moet vanuit een eigen identiteit gericht zijn op
zowel een breed publiek als op een specifieke bevolkings- en leeftijdsgroepen.





Concessiewet betekent dat een beginnende publieke omroep minimaal 50.000
leden moet hebben om te mogen beginnen met uitzenden. Volledige erkenning is
al de omroep 300.000 leden heeft.
De televisiezendtijd moet een compleet aanbod hebben van programma’s.
Gemiddeld mogen de omroepen niet meer dan 6,5 procent van hun zendtijd
besteden aan reclame.
Commerciële zenders hoeven zich aan minder strenge voorwaarden te houden.
Hun mogen 15 procent van hun zendtijd besteden aan reclame.
Sponsoring is toegestaan voor zowel publieke omroepen als voor commerciële
zenders. Sponsoring is verboden voor programma’s die geheel of gedeeltelijk
bestaan uit nieuws, actualiteiten of politieke informatie of die bestemd zijn voor
jongeren onder de 12 jaar.
Het Commissariaat voor de Media is een zelfstandig bestuursorgaan dat tussen de
overheid en omroepen instaat. Dit bestuursorgaan houdt zich bezig met:
 Het uitgeven en controleren van zendmachtigingen aan zowel publieke als
commerciële omroepen
 De naleving van reclame- en sponsorregels
 De naleving van programmavoorschriften voor de publieke omroep
Ze kunnen omroepen boetes opleggen als ze de Mediawet overtreden.
Het Stimuleringsfonds voor de Pers (SvdP) is een door de overheid ingesteld
bestuursorgaan dat de pluriformiteit van de persmedia moet beschermen. Het geld dat het
fonds beschikbaar heeft, is afkomstig uit de STER-opbrengsten van de televisie.
Media-aanbod op internet is een stuk moeilijker te controleren en te reguleren dan van
de traditionele media. Dit komt doordat het totale aanbod op internet te groot is om te
kunnen overzien. Ten tweede is een groot deel van het aanbod afkomstig uit het
buitenland, waardoor de Nederlandse overheid er nauwelijks invloed op kan uitoefenen.
Ten derde bemoeilijkt de kenmerkende anonimiteit van het web de
aansprakelijkstelling en traceerbaarheid van internetgebruikers die de wet overtreden.
De overheid houdt zich bezig om het internet toegankelijker te maken voor iedereen
en het cybercriminaliteit tegen te gaan.
Paragraaf 3 – discussies over het omroepbestel
De politieke visies op de massamedia
 Liberalen
o Economische vrijheid
o Eigen verantwoordelijkheid burgers
o Minimale overheidsbemoeienis met media
 Socialisten
o Actieve rol van overheid bij de media
o Alle groepen gelijke toegang bieden tot massamedia
o Ondersteuning van overheid voor publieke omroepen
o Minder reclame, meer subsidie

Confessionelen
o Gespreide verantwoordelijkheid. Grote rol voor publieke
omroepverenigingen
o Duaal omroepbestel met naast elkaar commerciële en publieke omroepen
o Socialiserende functie belangrijk
Naast de overheid en de politieke partijen hebben ook direct betrokkenen een visie op
de inrichting van het omroepbestel:
 Publieke omroepen
o Ze pleiten voor behoud van de pluriformiteit
o Pleiten voor handhaven van opvoedende, informerende en educatieve
taken van de media.
 Commerciële zenders
o Mensen kunnen zelf besluiten waar ze naar kijken. Ze bepalen zelf de
kwaliteit en moet uit een zo groot mogelijk aanbod kunnen kiezen. Voor
andere meningen kunnen ze uitwijken naar kranten, tijdschriften of
boeken.
 Bedrijfsleven
o Zijn voor commercialisering van de media omdat dit zou leiden tot een
vergroting van keuzemogelijkheden van de consument.
 Mediaconsumenten
o Kijkers willen minder reclame.
 Overheid
o Wil dat het omroepenbestel bijdraagt aan de ontwikkeling van de
samenleving. De publieke omroepen moeten zorgen voor evenwichtige
maatschappelijke communicatie in onze democratische en pluriforme
samenleving.
Hoofdstuk 4 – ontwikkelingen rondom massamedia
Paragraaf 1 – Technologische innovatie


Maatschappelijke context - Technologische innovaties, economische
ontwikkelingen en politieke en culturele factoren kunnen veranderingen in de
media bevorderen of tegenwerken.
Toenemende democratisering - Steeds meer mensen wilden weten wat er in de
politiek gebeurde
Door de uitvinding van de industriële drukpers konden kranten goedkoper gemaakt
worden voor een veel grotere groep. Door de toenemende democratisering steeg de
vraag naar kranten enorm. De krant veranderde van een duur elite product naar een
betaalbaar massaproduct. Wel werd duidelijk dat veel mensen niet konden lezen.
Analfabetisme moest worden bestreden en daarom werd in 1901 de leerplicht
ingevoerd.
Na de 2e wereldoorlog groeide de welvaart en hadden mensen meer vrije tijd. Er kwam
een grotere vraag naar amusement en de welvaart zorgde ervoor dat mensen een tv
konden kopen. Door de massale tv verkoop was het voor producenten de moeite waard
om de zwart wit tv, de kleuren tv en later de video en dvd-spelers te ontwikkelen.
Informatietechnologie (IT)/ informatie- en communicatietechnologie (ICT) is het
vakgebied waarbinnen computersystemen en digitale communicatietoepassingen worden
ontworpen en gebouwd. De bouwstenen van de IT bestaan uit de zogenaamde ‘binaire
codes’ met slecht twee waarden: 0 en 1. Digitale codering is een vervanging van de
oudere analoge codering die gebruikt werd voor vinylplaten, in transistorradio’s en in
oudere televisies. Digitalisering betekent dat niet-digitale of analoge informatie wordt
omgezet naar digitale media. Je kunt informatie efficiënter en sneller gebruiken.
Door deze nieuwe technologische ontwikkelingen is het media-aanbod sterk uitgebreid
en zijn er nieuwe soorten media bijgekomen. Toegang tot meer mediakanalen. Kranten
staan online.
Alle digitale media spreken dezelfde taal (digitale codering) en maken gebruik van
dezelfde communicatie-infrastructuur (internet). Digitalisering maakt het daarom
mogelijk om verschillende mediatypen met elkaar te combineren. De samenkomst van
verschillende mediatypen op 1 apparaat of op 1 gedeeld kanaal noemen we
convergentie.
Paragraaf 2 – economische groei en internationalisering
Communicatie via internet heeft de internationale samenwerking en handel enorm
gestimuleerd. De snelle en efficiënte uitwisseling van informatie heeft de
handelsbetrekkingen vereenvoudigd en geleid tot een wereldwijde herverdeling van
arbeid. Het is nu mogelijk dat de hoofdkantoren in bijvoorbeeld India worden geplaatst.
Dan is er sprake van outsourcing.
Veel mediabedrijven zijn onderdeel van grotere mediaconglomeraten met subdivisies
voor film, televisie, internet en tijdschriften. Mediaconglomeraten ontstaan door
marktwerking. Kleine mediabedrijven worden overgenomen door grote organisaties
waardoor de productie efficiënter wordt en het marktaandeel van het bedrijf toeneemt.
Zulke concerns kunnen uitgroeien tot machtige partijen die binnen de internationale
markt oligopolistische of monopolistische positief innemen. Oligopolie is een
markteconomische positie waarbij er slechts een klein aantal aanbieders van een bepaalde
diets of product is. Een monopolie is er maar 1 aanbieder en bestaat er geen
concurrentie.
Paragraaf 3 – de informatiemaatschappij
Nederland is samen met andere westerse landen veranderd van een industriële
samenleving in een informatiemaatschappij, een technologische, hoogontwikkelde
samenleving waarbij communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste
economische activiteiten vormen.
We onderscheiden de volgende kenmerken van de informatiemaatschappij:
 Constante informatiestroom – het steeds meer toevoegen van meer informatie
op het internet
 Niet gebonden aan 1 plaats – we hebben overal toegang tot internet
 Vervaging van nationale grenzen
 Snelle verandering van de informatiemaatschappij zelf – snel oud nieuws
Hoofdstuk 5 – massamedia en commercie
Paragraaf 1 – hoe komen de media aan hun geld?
Kranten verdienen aan abonnementen, vrije verkoop en aan advertenties. De extra
bijlagen in de weekenden moeten zorgen voor meer advertenties. Kranten die in
financiële nood verkeren, kunnen een beroep doen op het Stimuleringsfonds voor de
Pers. Dit fonds beoordeelt of het desbetreffende medium een belangrijke bijdrage levert
aan de diversiteit van het media-aanbod en kan op grond daarvan subsidie te verlenen.
Redacties en directies hebben een gemeenschappelijk belang: ze willen winst maken.
Maar ze kunnen ook botsen. Redacties hechten namelijk veel waarde aan
onafhankelijke berichtgeving vanuit de identiteit van hun krant of tijdschrift. Voor
directies en aandeelhouders is vooral het vergroten van het marktaandeel en van
efficiëntie belangrijk. Om dit allemaal te voorkomen hebben kranten en tijdschriften een
redactiestatuut.  worden taken en bevoegdheden van de redactie en directie
geregeld.
Publieke omroepen hebben inkomsten uit:
 Omroepgelden, bestaande uit een overheidsbijdrage en inkomsten van de Sterreclame
 Lidmaatschaps- en abonnementsgelden
 Sponsoring van programma’s door bedrijven
 Overige inkomstenbronnen zoals opbrengsten uit omroepbladen en de verkoop
van merchandise.
Commerciele zenders  reclame inkomsten en sponsorgelden. Eigen
programmabladen.
Paragraaf 2 – commerciele ontwikkelingen
Groeiende concurrentie is er op drie niveaus:
 Totale media-aanbod – steeds meer televisiezenders, tijdschriften en
internetsites.
 Binnen 1 mediumsoort – krachten bevechten elkaar met nieuwe bijlagen,
nieuwe vormen van abonnementen.
 Advertentiemarkt – steeds meer reclame op internet.
Door de vele concurrentie zijn al meerdere bedrijven failliet gegaan. Dit is het gevolg van
een neerwaartse oplagespiraal. Dit werkt als volgt: dalende oplage verliezen
advertentieopbrengsten omdat ze minder gelezen worden  ontslag van personeel van
een blad  kwaliteitsverlies  oplage daalt verder.
De toegenomen concurrentie heeft wel voor een aantal ontwikkelingen gezorgd:
 Marktgerichtheid en commercialisering
 Marktsegmentering en stijging van het aantal producten bij de tijdschriften
 Doelgroepenmedia en netprofilering bij tv-zenders
 Persconcentratie bij de dagbladen
 Mediaconcentratie door het ontstaan van mediagiganten
Persconcentratie brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee, waardoor de
kwaliteit afneemt en de pluriformiteit minder wordt: consumenten hebben minder
kranten waar ze uit kunnen kiezen.
Paragraaf 3 – functioneren en kwaliteit van de media
Het proces waarbij amusement andere maatschappelijke functies van de media
verdringt, noemen we verschraling van het aanbod. Ander woord hiervoor is
vertrosing. Deze ontwikkeling wordt vooral in verband gebracht met de publieke
zenders, die juist de taak hebben om een uitgebalanceerde programmering samen te
stellen waarin alle maatschappelijke functies aan bod komen.
Soms kan het ertoe leiden dat me media zich op 1 bepaald ding richten: mediahype,
nieuws dat zichzelf verstrekt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen. Naast een toename
hiervan neemt ook het gebruik van mediaframes, berichtgeving over een onderwerp die
steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt, toe.
Hoofdstuk 6 – nieuws en beeldvorming
Paragraaf 1 – selectieproces van het nieuws
Het belangrijkste selectiecriterium is de inschatting van de nieuwswaarde. Hoe
belangrijk is het nieuwsfeit? Waarom is het geschikt voor in de media?
Volgens onderzoeken heeft een bericht nieuwswaarde als de inhoud voldoet aan de
volgende criteria:
 Het is actueel
 Het is opvallend, onverwacht, verrassend en of schokkend
 Het is cultureel of geografisch dichtbij
 Het gaat over belangrijke, bekende personen
 Er is een ‘human-interest aspect’: drama, emotie, conflict
 Het is afwijkend en dan vooral in negatieve zin
 Het is ondubbelzinnig en begrijpelijk
 Er is beeldmateriaal beschikbaar
 Het is interessant voor de doelgroep van het medium
 Het is gerelateerd aan politieke, sociaaleconomische, financiële en/of culturele
ontwikkelingen en kwesties
 Het past binnen de identiteit van het medium.
Verschillende soorten informatiebronnen:
 Personen of instellingen (eigen initiatief in de hoop het nieuws te halen);
 Overheid (het doorgeven van informatie van politici aan journalisten, actieve
informatieplicht);
 Correspondenten (grote krant beschikt over een aantal correspondenten in
binnen- en buitenland, deze geven belangrijk nieuws door aan redactie);
 Freelance journalisten (deze schrijven over gespecialiseerde onderwerpen:
bio-industrie, klimaat en religie, sommige schrijven voor meerdere kranten
tegelijk);
Persbureaus:
 Algemeen Nederlands Persbureau (ANP). Deze redacteuren maken een
selectie uit de buitenlandse berichten die zij aangeleverd krijgen. Deze worden
bewerkt en vertaald. Eigen mening mogen ze er niet in verwerken. Het ANP
verzorgd ook binnenlandse berichten. Naast het ANP kent Nederland ook de
 Geassocieerde Pers Diensten (GPD). Deze zorgt voor regionale dagbladen, het
binnenlandse- en buitenlandse nieuws. En het Haagse Persbureau,
gespecialiseerd in juridische en politieke verslaggeving rondom het binnenhof;
 Internationale Persbureaus. Deze hebben in diverse landen eigen kantoren. Als
het nieuws interessant genoeg is zoals een persconferentie van de president van
de VS, dan wordt er een bericht van gemaakt.


Persdiensten (Volkskrant maakt gebruik van nieuws van New York Times);
Beeldmateriaal (over oorlog in Irak bijvoorbeeld van CNN, is dus erg vertekend,
zo is nieuws uit de derde wereld erg vertekend omdat het vanuit een westerse
optiek is).
Paragraaf 2 – kleuring en beeldvorming
Het is de taak van journalisten om nieuws objectief en waarheidsgetrouw in beeld te
brengen. Journalisten moeten zich daarom aan vijf journalistieke normen houden.
 Het scheiden van feiten en meningen
 Hoor en wederhoor toepassen
 Controleren van de feiten
 Meerdere informatiebronnen raadplegen
 Een juist weergave van de feiten
Als de journalisten zich niet aan deze punten houden ontstaat er een verkeerd beeld en
kan er sprake zijn van onbewuste kleuring, omdat journalisten altijd vanuit hun eigen
referentiekader en selectieve perceptie werken, of ze dat nou willen of niet. Ontvangers
van de boodschap krijgt dus altijd een door de zender geïnterpreteerd beeld van de
werkelijkheid.
Bewuste kleuring, de media hun standpunten en opvattingen bewust doorschemeren om
hun identiteit kenbaar te maken. De meeste kranten, tijdschriften en omroepen streven
namelijk naar een duidelijk herkenbare identiteit waarmee zij zich onderscheiden van
andere. Het redactiestatuut biedt hiervoor de mogelijkheden.
Factoren die de identiteit van een massamedium bepalen:
 Onderwerpen
 Volgorde
 Presentatie – lay out
 Commentaar
 Woordgebruik – niveau van het taalgebruik
 Gastschrijvers
Bij bewuste kleuring kan er ook negatieve opzet achter zitten. Dit noemen we dan
manipulatie, vervormen van nieuws door het opzettelijk weglaten of verdraaien van
feiten. Ook kan er sprake zijn van indoctrinatie, het systematisch opdringen van
opvattingen door meningen als feiten te presenteren.
Mediaframes:
 Conflictframe – nadruk ligt op conflicten tussen partijen of individuen
 Human-impactframe – nadruk ligt op de menselijke kant van een verhaal, de
emotionele kant
 Economische-gevolgenframe - nadruk ligt op de economische consequenties
van een gebeurtenis
 Machteloosheidsframe – nadruk ligt op onmacht en onveranderlijkheid van de
situatie
 Moraliteitsframe – nadruk ligt op de scheiding ‘goed’ vs ‘kwaad’
Hoofdstuk 7 – massamedia en cultuur
Paragraaf 1 – cultuur
Cultuur - alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een
groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en die zij mijn of meer als
vanzelfsprekend beschouwen.
Normen – specifieke regels in een groep of samenleving waarmee mensen hun eigen
gedrag en het gedrag van anderen beoordelen.
Waarden – principes die mensen belangrijk vinden om na te streven.
Nature-aanhangers - Deze leggen de nadruk op biologische of erfelijke factoren.
Emoties en driften zijn erfelijk bepaald.
Nurture-aanhangers - Gevoelens en emoties worden aangeleerd en zijn afhankelijk
van het sociale milieu en de omgeving waarin iemand opgroeit.
Tegenwoordig gaan de meeste sociologen ervan uit dat het gedrag van mensen een
combinatie is van bovengenoemde factoren.
Dominante cultuur – de cultuurkenmerken binnen een samenleving gedragen worden
door een groep die overheersend is en veel invloed heeft op het economische en
politieke leven.
Subculturen – een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken heeft die deels
afwijken van de dominante cultuur
Verschillende subculturen:
 Jongerenculturen  emo’s en gothics
 Bedrijfsculturen
 Etnische subculturen
 Tegenculturen
Paragraaf 2 – het socialisatieproces
Culturen worden gekenmerkt door collectieve gedragspatronen, gedragingen die door
iedereen binnen de cultuur op een vergelijkbare manier worden aangenomen. In het
socialisatieproces, door middel van beïnvloeding en aanpassing waarden en normen van
een cultuur overgedragen aan een individu.. van jongs af aan ben je dus al bezig met
socialiseren. Onbewust heb je je al je hele leven lang ontelbare cultuurelementen eigen
gemaakt die je nu vanzelfsprekend vindt. Deze toe-eigening noemen we ook we de
internalisatie van een cultuur.
We onderscheiden 6 herkenbare socialiserende instituties, instellingen en organisaties
waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt:
 Gezin





School – overdracht van discipline, op tijd komen, gezag, verrichten van taken,,
presentaties.
Werk
Maatschappelijke groeperingen – verenigingen, geloofsrichtingen.
Overheid – wetgeving. De overheid stimuleert ook de participatie van burgers
aan de samenleving: zo veel mogelijk mensen aan het werk, onderlinge zorg voor
elkaar, een gezond en cultureel leefpatroon.
Media
Je persoonlijke identiteit wordt gevormd door de sociale ervaringen die je in de loop
van je leven opdoet. Socialisatie gaat niet altijd vrijwillig, ieder mens heeft namelijk te
maken met sociale controle, de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of
dwingen zich aan de geldende normen te houden. Sociale controle gaat vaak gepaard met
sancties die een positief en een negatief karakter kunnen hebben.
Paragraaf 3 – cultuur en de massamedia
In de media vinden we onder meer vooroordelen en stereotypen terug uit onze
samenleving. Een stereotype, een sterk gegeneraliseerd, versimpeld en vertekend beeld
van het gedrag en de mentaliteit van een specifieke groep. Een vooroordeel, een mening
of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd. Mensen gebruiken
dit allemaal om de samenleving waarin wij leven te versimpelen. Dit kan ook leiden tot
discriminatie, mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van
kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.
Lange tijd werd de Nederlandse cultuur gekenmerkt door duidelijk maatschappelijke
zuilen; katholieken, protestanten, socialisten en liberalen. Dit werd steeds minders en
de democratiseringsgolf in de jaren zestig gaf de aanzet tot individualisering. Dit leidde
weer tot minder strakke sociale structuren en zette de zuilenmaatschappij onder druk.
Het proces van ontzuiling was begonnen.
Ook is Nederland een multicultureel/pluriforme samenleving, waar mensen met
verschillende culturele achtergronden naast en met elkaar wonen, geworden.
Download