Hoe kan worden tegemoetgekomen aan de slechte uitvoering van veroordelende arresten van het EHRM op nationaal niveau? Annelies Verduyckt Onder wetenschappelijke begeleiding van Prof. Dr. A. Alen INLEIDING De Russische reddingswerker Burdov werd in 1986 opgeroepen om mee te werken aan de noodoperatie bij de ramp in de kerncentrale van Chernobyl. Ten gevolge van de blootstelling aan radioactieve stralen had hij recht op een schadevergoeding. De Russische vonnissen van 1997, 1999 en 2000 die deze vorderingen honoreerden, werden niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Pas na een arrest van het EHRM in 2002 kreeg Burdov van de Russische Staat de schadevergoeding betaald die in dit arrest was toegekend.1 Hierna werden verscheidene nieuwe Russische vonnissen in Burdov‟s voordeel geveld, die naar zijn mening niet binnen een redelijke termijn werden uitgevoerd. Als gevolg hiervan werd de zaak in 2009 een tweede keer voor het EHRM gebracht, ditmaal voor de Grote Kamer, aangezien in de tussentijd 200 gelijkaardige schendingen waren vastgesteld.2 Op 23 december 2010, 24 jaar na feiten, besliste het EHRM dat de door de Russische Staat ingevoerde compensatiewet een effectief en voldoende rechtsmiddel behelst, dat aan het probleem van de niet-uitvoering van arresten kan tegemoetkomen.3 Helaas is het geval-Burdov geen alleenstaande zaak. Het EHRM heeft geregeld te kampen met een laattijdige of zelfs niet-uitvoering van zijn veroordelende arresten, hetgeen de autoriteit van het Hof niet ten goede komt. De oorzaak hiervan ligt hoofdzakelijk bij de Staten, met inbegrip van België, die niet altijd even diligent zijn in het opvolgen van Straatsburgse arresten. Door het grote aantal repetitieve zaken gaat het Hof gebukt onder een structurele overbelasting, waardoor het zelf ook niet efficiënt kan functioneren. Momenteel zijn er 120.000 zaken hangende voor het EHRM, tien maal meer 1 EHRM, Burdov t. Rusland, arrest van 7 mei 2002; Resolution CM/ResDH (2004) 85 of 22 December 2004 in the case of Burdov No. 1 v. Russia. 2 EHRM, Burdov t. Rusland (nr. 2), arrest van 15 januari 2009. 3 EHRM, Nagovitsyn en Nalgiyev t. Rusland, beslissing van 23 september 2010; EHRM, Fakhretdinov en anderen t. Rusland, beslissing van 23 september 2010. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 93 ANNELIES VERDUYCKT dan tien jaar geleden. Niet minder dan achtentwintig procent van deze zaken zijn afkomstig uit Rusland. In dit werk zullen eerst de rechtsgevolgen van arresten van het EHRM worden besproken, met bijzondere aandacht voor de rechtsgevolgen ten aanzien van de partijen in het geding en ten aanzien van derden, alsook voor de nieuwigheden in de rechtspraak van het EHRM op het vlak van de nakoming. Ten tweede zal er meer specifiek worden ingegaan op de situatie in België en dit rechtsvergelijkend met andere landen waar ernstige problemen in verband met de uitvoering van Straatsburgse arresten rijzen, zoals Turkije, Italië en Rusland. Vervolgens zal het belang van het Veertiende Protocol bij het EVRM worden besproken. Tot slot zal er worden gezocht naar wie of wat er aan de basis ligt van deze tekortkomingen en zullen oplossingen worden gezocht voor een efficiëntere uitvoering. 1. DE UITVOERING VAN ARRESTEN VAN HET EHRM 1.1. RECHTSGEVOLGEN TEN AANZIEN VAN DE PARTIJEN IN HET GEDING Met betrekking tot de verplichtingen ten aanzien van de verdragspartijen moet ten eerste artikel 1 EVRM worden benadrukt, hetgeen bepaalt: “De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren een ieder, die ressorteert onder hun rechtsmacht, de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag”. Dit duidt op de belangrijke rol die de verdragsstaten werd toegewezen, namelijk de eerste verantwoordelijkheid voor de bescherming van de mensenrechten. Ook wordt uit de artikelen 13 en 35, § 1 EVRM het principe van de subsidiariteit van de Straatsburgse procedure afgeleid. Ten tweede hebben de verdragsstaten, luidens artikel 46, § 1 EVRM, zich ertoe verbonden om zich te houden aan een einduitspraak van het Hof in de zaken waarbij zij partij zijn. Het arrest is dus bindend voor de Staat die bij de zaak is betrokken. Dit heeft twee verplichtingen tot gevolg, namelijk de verplichting tot de tenuitvoerlegging van een einduitspraak, alsook de verplichting om het gezag van gewijsde te eerbiedigen. De al dan niet bevredigende uitvoering van de Straatsburgse arresten vormt dan ook een gepaste indicator om de effectiviteit van het EHRM uit af te leiden. Tot slot oefent het Comité van Ministers, luidens artikel 46, § 2 EVRM, controle uit op de veroordeelde verdragsstaat vanaf het ogenblik dat deze wordt veroordeeld door het Hof, hetgeen duidt op een collectieve verantwoordelijkheid van de Staten. Het is namelijk niet alleen de betrokken verdragsstaat die wordt verplicht tot uitvoering, maar het is een opdracht van alle verdragsstaten in hun geheel om een goede uitvoering van de arresten na te 94 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? streven.4 Ieder half jaar worden de veroordeelde Staten ter verantwoording geroepen. Wanneer dan blijkt dat aan het arrest een gepaste uitvoering werd gegeven, zal de hele procedure worden beëindigd met een eindresolutie van het Comité van Ministers. In tegenstelling tot de vaak laattijdige uitvoering door bepaalde Staten, zijn er ook verdragsstaten die meer dan goed genoeg tegemoetkomen aan de verplichting tot uitvoering. Dit gebeurt vaak door een vervroegde uitvoering aan een arrest te geven, door een quasi ogenblikkelijke uitvoering of door zelfs verder te gaan dan wat de Straatsburgse rechter eiste. 5 1.1.1. Plicht tot uitvoering einduitspraken a. Verplichtingen ten aanzien van de veroordeelde Staat zijn in essentie declaratoir Wanneer het EHRM een schending vaststelt, ontstaat er een dubbele verplichting in hoofde van de verdragsstaat. Deze wordt verplicht om, enerzijds, een einde te stellen aan de schending en, anderzijds, hierbij de gevolgen van de schending te herstellen, door de situatie in zijn oorspronkelijke toestand te herstellen, hetgeen restitutio in integrum wordt genoemd.6 Wanneer restitutio in integrum mogelijk is, zal de Staat zelf verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het arrest en zal het bijgevolg niet aan het EHRM zijn om dit te doen.7 De uitvoering zal dan worden verwezenlijkt met de middelen die de Staat zelf verkiest om haar verplichting krachtens artikel 46 EVRM te vervullen.8 Dit laatste moet echter worden genuanceerd, aangezien de keuzevrijheid van de Staat met betrekking tot de middelen beperkt is, omdat de aangewende middelen moeten kunnen leiden tot het door het Hof vooropgestelde doel.9 In uitzonderlijke gevallen echter, zal er als gevolg van de aard van de schending geen keuzevrijheid meer zijn met betrekking tot de aan te wenden middelen.10 Daarnaast zal het EHRM, wanneer er een structureel probleem voorhanden is, 11 zich bevoegd achten om in algemene 4 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek E.V.R.M., deel 1: Algemene Beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 697. 5 J.F. FLAUSS, “L‟effectivité des arrêts de la Cour européenne des droits de l‟homme : du politique au juridique ou vice-versa”, RTDH 2009, 28. 6 P. LEACH, Taking a case tot the European Court of Human Rights, Oxford, Oxford University press, 2005, 94. 7 EHRM, Papamichalopoulos en anderen t. Griekenland, arrest van 31 oktober 1995, § 34; EHRM (GK), Iatridis t. Griekenland, arrest van 19 oktober 2000, §33; EHRM (GK), Brumãrescu t. Roemenië, arrest van 23 januari 2001, § 21. 8 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 22 juni 2004, § 193. 9 EHRM (GK), Scozzari en Giunta t. Italië, arrest van 13 juli 2000, § 249; EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004, § 202; EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 22 juni 2004, § 192. 10 EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004, § 202-203. 11 Resolution CM/ResDH (2004) 3 of 12 May 2004, on judgments revealing an underlying systemic problem. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 95 ANNELIES VERDUYCKT bewoordingen een aantal algemene maatregelen aan te duiden, waardoor de keuzevrijheid van de Staten met betrekking tot de middelen eveneens wordt beperkt.12 Wanneer restitutio in integrum daarentegen onmogelijk is, omdat het recht van de betrokken verdragsstaat slechts gedeeltelijk rechtsherstel toelaat 13 of wanneer het omwille van de aard van de schending onmogelijk is, 14 zal het EHRM een billijke genoegdoening toekennen. De toekenning van de billijke genoegdoening, vervat in artikel 41 EVRM, vormt een afwijking van het principe van de restitutio in integrum. Het EHRM kan maar een billijke genoegdoening toekennen, wanneer het nationale recht van de betrokken verdragsstaat slechts gedeeltelijk rechtsherstel toelaat voor de vastgestelde schending en dus geen echte restitutio in integrum mogelijk is.15 Het tweede geval waarin de billijke genoegdoening zal worden toegekend, is wanneer krachtens de aard van de schending de restitutio in integrum onmogelijk is,16 hetgeen zich voordeed in de zaak Brumãrescu tegen Roemenië van 2001. In dit arrest vond een onteigening plaats in strijd met het verdrag, waardoor het EHRM de Staat veroordeelde tot het teruggeven van de eigendom binnen de zes maanden, op straffe van een billijke genoegdoening.17 Het Hof ontdoet in deze gevallen zijn arresten van hun declaratoir karakter, aangezien de Staten geen enkele beleidsruimte meer wordt gegund met betrekking tot de uitvoering van de arresten. De toekenning van een billijke genoegdoening heeft, zoals de rest van een arrest van het EHRM, op zichzelf geen uitvoerbare kracht en is dus nietexecutoir op het grondgebied van de verdragsstaat. Om de uitvoerbaarheid te bekomen, moet men de nationale rechtsregels naleven. 18 Wanneer de Belgische Staat de uitvoering van de billijke genoegdoening weigert, kan de zaak voor de rechtbank van eerste aanleg worden gebracht. Deze rechtbank zal dan moeten nagaan of het te maken heeft met een 12 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 22 juni 2004, § 194. EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 22 juni 2004, concurring opinion van rechter ZUPANCIC. 14 P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, Protocol no. 14 and the reform of the European Court of Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2005, 108. 15 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 22 juni 2004, concurring opinion van rechter ZUPANCIC. 16 P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, Protocol no. 14 and the reform of the European Court of Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2005, 108. 17 EHRM (GK), Brumãrescu t. Roemenië, arrest van 23 januari 2001. 18 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek E.V.R.M., deel 1: Algemene Beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 717. 13 96 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? authentiek arrest van het EHRM, en indien dit het geval is, zal de rechtbank de uitvoerbaarheid ervan vaststellen.19 Iedere veroordeelde Staat zal de geldsom moeten betalen binnen de drie maanden die volgen op de datum van de uitspraak. 20 In geval van niet-betaling binnen deze termijn zullen moratoire interesten verschuldigd zijn21 die lopen tot het moment van de uiteindelijke afrekening. 22 Wanneer de veroordeelde Staat daarentegen niet overgaat tot uitvoering, zal het EHRM geen dwangsom of geldboete kunnen opleggen.23 Het Comité van Ministers zal wel steeds toezicht uitoefenen op de maatregelen die de Staten aannemen tot betaling van de billijke genoegdoening. Veel landen hebben het echter moeilijk om aan de veroordeling tot een billijke genoegdoening te voldoen. Ze kampen met grote betalingsachterstanden. Italië bijvoorbeeld, betaalt in 97 procent van de gevallen te laat. 24 Uit het bovenstaande volgt dat de arresten van het EHRM een declaratoir karakter hebben,25 aangezien zij zelf geen rechtstreekse gevolgen in de interne rechtsorde van de betrokken Staat teweegbrengen.26 Het Hof spreekt een schending uit en kan eventueel een billijke genoegdoening toekennen, maar is in beginsel niet bevoegd om welbepaalde maatregelen op te leggen. In het verleden vernietigde het EHRM nooit uitspraken van de nationale autoriteiten of rechtbanken,27 herzag het nationale wetgeving nooit zelf en droeg het een regering nooit op om bepaalde maatregelen te nemen in het nationale rechtssysteem.28 Hier kwam echter geleidelijk aan verandering in. De uitvoering van veroordelende arresten moet steeds binnen een redelijke termijn gebeuren.29 Het Hof bevestigde dit in de zaak Vermeire tegen België, en verduidelijkte dat de keuzevrijheid van een Staat ten aanzien van de middelen tot uitvoering van een veroordelend arrest geen excuus mag zijn om J. VELU en R. ERGEC, “La Convention Européenne des Droits de l‟homme”, RPDB 1990, nr. 1224. 20 EHRM, Moreira de Azevedo t. Portugal, arrest van 28 augustus 1991. 21 EHRM (GK), Önyerildiz t. Turkije, arrest van 28 juni 2002. 22 EHRM, A. en anderen t. Denemarken, arrest van 8 februari 1996, § 53. 23 EHRM, Pauwels t. België, arrest van 26 mei 1988, §§ 49-50. 24 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, “L‟exécution des arrêts de la Cour européenne des droits de l‟homme”, RTDH 2008, 656-657. 25 EHRM, Marckx t. België, arrest van 13 juni 1979, § 58; EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004, § 202. 26 RvS 10 maart 1992, nr. 38.973; Cass. 19 september 1997, Arr.Cass. 1997, nr. 363 en RW 199899, noot S. MOSSELMANS; J. VELU en R. ERGEC, “La Convention européenne des Droits de l‟homme”, RPDB 1990, nr. 1211; Venice Commission, “Opinion No. 209/2002 on the Implementation of judgements of the European Court of Human Rights”, CDL-AD(2002)34, 18 December 2002, § 34. 27 EHRM, Castillo Algar t. Spanje, arrest van 28 oktober 1998. 28 EHRM, Polat t. Turkije, arrest van 8 juli 1999, § 66. 29 EHRM, Burdov t. Rusland (nr. 2), arrest van 15 januari 2009; EHRM (GK), Scordino t. Italië (nr. 1), arrest van 29 maart 2006. 19 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 97 ANNELIES VERDUYCKT te wachten met de noodzakelijke maatregelen, bijvoorbeeld omdat deze maatregelen zouden kaderen in een meer algemene hervorming. 30 Wanneer de redelijke termijn is overschreden, zal het vaak onmogelijk zijn om nog in een restitutio in integrum te voorzien. In deze gevallen zal het EHRM voor herstel zorgen, door uitvoering bij equivalent. Dit herstel zal normalerwijze bestaan uit een financiële vergoeding. De Staat is, luidens artikel 46, § 1 EVRM, in zijn geheel verantwoordelijk voor de uitvoering van eindarresten. Hieruit volgt dat het EHRM niet aangeeft welke overheidsinstantie gebonden is door zijn arresten en welke overheidsinstantie moet instaan voor de uitvoering van zijn einduitspraken. Aangezien de Staten zich door hun ratificatie hebben verbonden om de verdragsrechten te laten eerbiedigen door al hun verschillende overheden, 31 kunnen zij zich niet verschuilen achter het handelen van deze organen. 32 De uitvoering van de arresten zal bijgevolg toekomen aan het staatsniveau dat op internrechtelijk vlak bevoegd is voor de betwiste materie, hetgeen meestal het bevoegde orgaan is dat werd bepaald door de Grondwet of de wetgeving van een Staat.33 b. Uitzondering: het arrest duidt de te nemen maatregelen aan In het verleden nam het EHRM steeds aan dat de loutere vaststelling van de schending van het EVRM of het toekennen van een som geld, op zich een voldoende billijke genoegdoening uitmaakte. Het Hof hield zich niet bezig met het uitvaardigen van algemene of individuele maatregelen. 34 Hier kwam echter verandering in met het arrest Papamichalopoulos en anderen tegen Griekenland met betrekking tot het recht op eigendom. In dit arrest legde het EHRM naast de verplichting tot het betalen van een billijke genoegdoening voor het eerst een individuele, weliswaar alternatieve, maatregel op: de teruggave van de gronden en gebouwen. De Griekse Staat werd door dit arrest verplicht een einde te stellen aan de schending en de gevolgen ervan op zulke wijze te herstellen dat men zich terug in de situatie zou bevinden van voor de schending. 35 In verschillende daaropvolgende zaken, ook ten aanzien van zaken die geen betrekking hadden op het recht op eigendom, herhaalde en verfijnde het Hof 30 EHRM, Vermeire t. België, arrest van 29 november 1991, § 26. EHRM, Martins Moreira t. Portugal, arrest van 26 oktober 1988, § 60. EHRM, De Cubber t. België, arrest van 14 september 1987, § 21; G. CRAENEN, “Het tweede cassatiearrest-De Cubber: een kleine uitspraak over een klein geval?”, RW 1987-88, 145-150. 33 EHRM, X en Y t. Nederland, arrest van 26 maart 1985, § 27. 34 P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, Protocol no. 14 and the reform of the European Court of Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2005, 106. 35 EHRM, Papamichalopoulos en anderen t. Griekenland, arrest van 31 oktober 1995, § 34. 31 32 98 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? dit gedachtegoed. In het arrest L. tegen Litouwen verplichtte het EHRM de Litouwse wetgever om een wet aan te nemen in verband met de officiële erkenning van geslachtswijziging. 36 In het arrest Martins Castro en Alves Correia de Castro tegen Portugal werd de Portugese openbare aanklager verplicht een cassatieberoep in te stellen.37 Het lijkt er dan ook op dat het EHRM zijn oude werkwijze heeft verlaten voor een meer proactieve aanpak. De uitvoering van een arrest zal immers vaak verregaande maatregelen van een Staat vereisen en daarmee het declaratoire karakter van het arrest overstijgen.38 Dit zal bovenal zo zijn, wanneer het EHRM een voorgevoel heeft dat er een risico van slechte of laattijdige uitvoering zal zijn39 of wanneer restitutio in integrum praktisch onmogelijk lijkt.40 Hieronder worden de meest voorkomende opgelegde maatregelen besproken. b.1. Restitutie in eigendomszaken In verscheidene zaken waarbij een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM werd vastgesteld, eiste het Hof de teruggave van de eigendom door de Staat. Indien een Staat hieraan geen gehoor geeft, wordt ze veroordeeld tot het betalen van een compensatie.41 b.2. Vrijlating van onwettig vastgehouden personen In de zaak Assanidze tegen Georgië besliste het EHRM dat ten aanzien van onterecht gevangen gehouden personen, gelet op de aard van de schending, de enige mogelijke maatregel tot herstel, de vrijlating is. De Staat kreeg bijgevolg geen keuze ten aanzien van de aan te nemen middelen. Daarnaast moest er ook een billijke genoegdoening voor de geleden geldelijke schade worden betaald.42 In dezelfde zin besloot het EHRM in de zaak Ilascu en anderen tegen Rusland en Moldavië, door te eisen dat deze Staten alle nodige maatregelen moeten nemen om een einde te stellen aan de willekeurige en onrechtmatige aanhouding van de verzoekers, en dit door middel van een onmiddellijke invrijheidsstelling. Door een onrechtmatige aanhouding te bewerkstelligen, 36 EHRM, L. t. Litouwen, arrest van 11 september 2007. EHRM, Martins Castro en Alves Correia de Castro t. Portugal, arrest van 10 juni 2008. 38 F. SUDRE, “L‟effectivité des arrêts de la CEDH”, RTDH 2008, 921-930. 39 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, “L‟exécution des arrêts de la Cour européenne des droits de l‟homme(2007)”, RTDH 2008, 670. 40 EHRM (GK), Maestri t. Italië, arrest van 17 februari 2004; EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004. 41 EHRM, Papamichalopoulos en anderen t. Griekenland, arrest van 31 oktober 1995. 42 EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004. 37 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 99 ANNELIES VERDUYCKT zou de Staat immers zijn verplichting tot het uitvoeren van arresten, vervat in artikel 46, § 1 EVRM, schenden.43 Waar het Hof in zijn beginjaren slechts de restitutie of de billijke genoegdoening uitsprak, is het geëvolueerd naar het toekennen van een cumulatieve verplichting. De Staat zal namelijk zowel de vrijlating, als het betalen van een compensatie moeten bewerkstelligen wanneer personen onrechtmatig werden aangehouden. b.3. Strafrechtelijk onderzoek In verscheidene zaken werd het EHRM om uitleg gevraagd wanneer de overheden van een bepaalde Staat er niet in slaagden een adequaat en effectief strafrechtelijk onderzoek te voeren en het slachtoffer bleef lijden onder de ernstige negatieve gevolgen van een nationale beslissing. Het Hof leek niet uit te sluiten dat het in bepaalde gevallen de mogelijkheid heeft om een nieuw onderzoek te eisen,44 maar verplichtte er totnogtoe geen enkele Staat toe, aangezien het aan het Comité van Ministers toekomt om de meest adequate maatregelen aan te wijzen om aan een uitspraak te voldoen. 45 Het EHRM beschikt daarentegen wel over de mogelijkheid om in bepaalde gevallen Staten te veroordelen voor een schending van artikel 2 of 3 EVRM, en dit wegens het gebrek aan onderzoek wanneer er moord of foltering plaatsvond. In het arrest Rantsev tegen Cyprus en Rusland werd Cyprus de schending van artikel 2 EVRM verweten, doordat het geen effectief onderzoek voerde naar de dood van Rantsev‟s vrouw.46 b.4. Heropening van interne gerechtelijke procedures In zaken waar er zich een schending van het recht op persoonlijke vrijheid,47 het recht op een eerlijk proces,48 of het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel49 voordoet, zal de herziening of de heropening van de zaak vaak de enige of meest geschikte mogelijkheid zijn om het aangedane onrecht ten aanzien van het slachtoffer te herstellen en een restitutio in integrum te bekomen.50 Het Hof heeft geen rechtsmacht om na te gaan of een verdragsstaat zijn verplichtingen heeft vervuld zoals die voortvloeien uit een arrest en kan evenmin een 43 EHRM (GK), Ilascu en anderen t. Rusland en Moldavië, arrest van 8 juli 2004, § 490. EHRM (GK), Tahsin Acar t. Turkije, arrest van 6 mei 2003; EHRM, Finucane t. UK, arrest van 1 juli 2003. 45 P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, Protocol no. 14 and the reform of the European Court of Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2005, 99. 46 EHRM, Rantsev t. Cyprus en Rusland, arrest van 7 januari 2010. 47 Artikel 5 EVRM. 48 Artikel 6 EVRM. 49 Artikel 7 EVRM. 50 EHRM (GK), Öcalan t. Turkije, arrest van 12 mei 2005, § 210. 44 100 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? verdragsstaat verplichten om de relevante interne procedure in gelijkaardige zaken te heropenen.51 Desondanks wordt er zowel door het Hof, als door het Comité van Ministers een zeer grote druk op de verdragsstaten gelegd om dit toch te doen.52 In verscheidene zaken tegen de Turkse Staat werden arresten geveld door afhankelijke en partijdige rechters, waardoor artikel 6 EVRM werd geschonden. Het EHRM besloot dat in deze zaken, de meest geschikte vorm van rechtsherstel, de heropening van de zaak voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter in overeenstemming met artikel 6 EVRM was. De verzoekers in casu werden immers veroordeeld door een veiligheidshof, hetwelk niet als onpartijdig en onafhankelijk kan worden beschouwd in de zin van artikel 6 EVRM.53 In het arrest Verein Gegen Tierfabriken Schweiz tegen Zwitserland besliste de Grote Kamer van het EHRM dat de weigering van een Staat om de heropening te bevelen, kan worden aanvaard als nieuwe informatie waartegen bij het EHRM een nieuwe zaak kan worden ingesteld.54 Aan dit arrest werden een aantal dissenting opinions toegevoegd. Verscheidene rechters waren immers van mening dat het gevaar bestaat dat deze strenge zienswijze van het EHRM de Staten die in de heropening voorzien, gaat penaliseren, aangezien de weigering door de Staat om een procedure te heropenen voordien niet als een nieuw feit werd gezien, tenzij in zeer uitzonderlijke gevallen. 55 In het recente arrest Cudak tegen Litouwen suggereerde het EHRM dat omwille van de schending van artikel 6 EVRM, het meest gepaste rechtsherstel alleen maar kan bestaan in de heropening van de nationale procedure. Het Hof herhaalde dit echter niet in het dispositief van het arrest, maar voorzag enkel in een vergoeding.56 In een concurring opinion bij dit arrest, betreuren verscheidene rechters dat de heropening van de nationale procedure niet werd opgenomen in het dispositief van het arrest, aangezien de vergoeding die aan de verzoekers werd beloofd niet in staat is om een restitutio in integrum teweeg te brengen en de heropening van de nationale procedure daarentegen wel. Daarnaast bindt, krachtens artikel 46, § 1 EVRM, enkel het dispositief 51 EHRM, Komanický t. Slovakije, arrest van 4 juni 2002. Recommendation Rec. (2000) 2 of the Committee of Ministers on the re-examination or reopening of certain cases at domestic level following judgments of the European Union of Human Rights. 53 EHRM, Akkas t. Turkije, Cakar t. Turkije, Cavus en Bulut t. Turkije, Dalgiç t. Turkije, Eren t. Turkije, Ergül en Engin t. Turkije, Gençel t. Turkije, Hayrettin Barbaros Yilmaz t. Turkije, Mesut Erdogan t. Turkije, Özyol t. Turkije, Peker t. Turkije, Simsek t. Turkije, Süvariogullari en anderen t. Turkije, Tutmaz en anderen t. Turkije, arresten van 23 oktober 2003; EHRM (GK), Öcalan t. Turkije, arrest van 12 mei 2005. 54 EHRM (GK), Verein gegen Tierfabriken Schweiz t. Zwitserland, arrest van 30 juni 2009. 55 Dissenting Opinion door rechter MALINVERNI, bijgestaan door de rechters BÎRSAN, MYJER en BERRO-LEFÈVRE bij EHRM (GK), Verein gegen Tierfabriken Schweiz t. Zwitserland, arrest van 30 juni 2009, § 25. 56 EHRM (GK), Cudak t. Litouwen, arrest van 23 maart 2010, § 79. 52 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 101 ANNELIES VERDUYCKT van het arrest de partijen en sluit artikel 46, § 2 EVRM niet uit dat ook het EHRM, naast het Comité van Ministers, de meest gepaste maatregelen kan aanduiden.57 In een eerder arrest oordeelde het EHRM reeds dat wanneer heropening van de procedure mogelijk is onder nationaal recht, het EHRM deze verplichting het beste zal vervatten in het dispositief van het arrest opdat er druk komt te liggen op de Staten. 58 Het Comité van Ministers kan, net zoals het EHRM, de heropening van de nationale gerechtelijke procedures vragen. Dit kan het zowel in burgerlijke zaken als in strafzaken, door resoluties 59 en interim resoluties60 uit te vaardigen. Het Comité van Ministers vaardigde in 2000 een aanbeveling uit over de heropening van nationale gerechtelijke procedures.61 Deze Aanbeveling had zowel betrekking op strafrechtelijke, burgerrechtelijke als administratiefrechtelijke zaken, maar in de praktijk wordt de heropening meestal beperkt gehouden tot strafzaken. De vraagt rijst daarbij of het Comité van Ministers de heropening van de procedure ook kan eisen in burgerlijke procedures. 62 Het doet tegenwoordig wel een aanzet tot het toepassen hiervan op niet-strafrechtelijke procedures, ook al zou dit problematisch kunnen zijn voor de rechtszekerheid van andere niet-statelijke partijen in het proces. Het lijkt erop dat de alternatieve oplossing van het Comité van Ministers erin bestaat om in burgerlijke zaken een vergoeding toe te kennen wegens het verlies van een kans.63 Een voorbeeld van een situatie waarin de heropening van de nationale procedure een goede oplossing kan zijn, is wanneer er een oneerlijke nationale procedure plaatsvond.64 Daarnaast kan de heropening ook worden gebruikt om in de mogelijkheid te voorzien om een nationale beslissing te verbeteren die in strijd is met het EVRM, zoals bijvoorbeeld het teniet doen van het verbod op publicatie van bepaalde informatie door het opheffen van dit rechterlijk bevel.65 57 EHRM (GK), Cudak t. Litouwen, arrest van 23 maart 2010, concurring opinion van rechters MALINVERNI, CASADEVALL, CABRAL BARETTO, ZAGREBELSKY en POPOVIC´. 58 EHRM, Lungoci t. Roemenië, arrest van 26 januari 2006. 59 Resolution CM/ResDH (1989) 2 of 18 January 1989 in the case of Unterpertinger v. Austria; Resolution CM/ResDH (1995) 212 of 11 September 1995 in the case of Jersild v. Denmark. 60 Interim Resolution CM/ResDH (2002) 59 of 30 April 2002 in the cases of Sadak, Zana, Dicle and Dogan v. Turkey. 61 Recommendation Rec. (2000) 2 of the Committee of Ministers on the re-examination or reopening of certain cases at domestic level following judgments of the European Union Of Human Rights, 19 Januari 2000. 62 Interim Resolution CM/ResDH (2007) 73 of 6 June 2007 in the case of Mckerr v. the United Kingdom and five similar cases. 63 Resolution CM/ResDH (2007) 78 of 20 June 2007 in the case of Lemoine Daniel v. France. 64 Resolution CM/ResDH (1994) 84 of 16 November 1994 in the cases of Barberà, Messegué and Jabardo v. Spain. 65 Resolution CM/ResDH (1996) 368 of 25 June 1996 in the cases of Open Door and Dublin Well Woman v. Ireland. 102 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? Als gevolg van de aanbeveling van het Comité van Ministers van 2000 om te voorzien in de mogelijkheid om gerechtelijke procedures op nationaal niveau te heropenen, werd deze mogelijkheid in het Belgische wetboek ingeschreven, met de wet van 1 april 2007 die de artikelen 442 bis-octies in het Wetboek van Strafvordering invoegde.66 Vóór de invoering van deze wet kon men slechts zeer uitzonderlijk 67 de vernietiging van een procedure op basis van nieuwe feiten verkrijgen en dit krachtens artikel 441 van het Wetboek van Strafvordering. 68 Dit artikel bepaalde dat de aangifte door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie op bevel van de minister van justitie kon leiden tot de vernietiging van de met de wet strijdige rechterlijke uitspraken. Deze mogelijkheid was maar van toepassing wanneer er nieuwe feiten werden opgeworpen, hetgeen een arrest van het EVRM volgens het Hof van Cassatie niet was. 69 Deze Belgische praktijk werd door het EHRM in het arrest Claes en anderen tegen België van 2 juni 2005 veroordeeld.70 Het EHRM oordeelde dat om op een efficiënte manier bij een schending van artikel 6, § 1 EVRM rechtsherstel te verlenen, de verzoekers zoveel mogelijk moeten worden teruggeplaatst in de situatie waarin zij zich bevonden vooraleer er een schending plaatsvond. Bij een procedurele onregelmatigheid zal dit er bijgevolg in bestaan om de verzoekers een nieuwe procedure ter beschikking te stellen waarbij de naleving van artikel 6, § 1 EVRM is verzekerd of een alternatieve mogelijkheid, namelijk het betalen van een billijke genoegdoening. In dit alternatief werd voorzien omdat het minder nadelige gevolgen heeft dan de heropening van de zaak te eisen. Aangezien geen van de verzoekers de heropening van de interne procedure vroeg,71 werd een billijke genoegdoening betaald.72 Als gevolg van dit arrest werd de heropening van strafzaken in de interne rechtsorde op de parlementaire agenda geplaatst.73 Met de nieuwe wet van 1 april 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de heropening van de rechtspleging in 66 Wetsvoorstel van de heren Bourgeois en Van Hoorebeke tot invoeging van een artikel 442bis in het W.Sv. Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 50-1083/1; Wetsvoorstel van de heer Bourgeois tot invoeging van een artikel 442bis in het W.Sv., Parl.St. Kamer 2003-2004, nr. 514-001; Verslag namens de Commissie voor de Justitie bij het Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de heropening van de rechtspleging in strafzaken, Parl.St. Senaat 2006-07, nr. 1769/3; Wet van 1 april 2007 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering met het oog op de heropening van de rechtspleging in strafzaken, BS 9 mei 2007. 67 Cass. 18 mei 1983, Arr.Cass. 1982-1983, 1148 (zaak Piersack). 68 EHRM, Piersack t. België, arrest van 1 oktober 1982. 69 EHRM, De Cubber t. België, arrest van 14 september 1987. 70 EHRM, Claes en anderen t. België, arrest van 2 juni 2005. 71 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, The execution of judgments of the European Court of Human Rights, Human rights files, no 19, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2008, 24. 72 EHRM, Claes en anderen t. België, arrest van 2 juni 2005. 73 Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de heropening van de rechtspleging in strafzaken, Parl.St., Senaat, 2005-06, nr. 3-1769/1. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 103 ANNELIES VERDUYCKT strafzaken,74 is de mogelijkheid ingevoerd om een strafzaak te heropenen door het Hof van Cassatie na een definitief arrest van het EHRM waarin is vastgesteld dat bij de procedure in de interne rechtsorde het EVRM of de aanvullende protocollen erbij zijn geschonden. 75 De procedure voor het Hof van Cassatie verloopt in twee fasen. In een eerste fase zal het Hof van Cassatie nagaan of aan de cumulatieve voorwaarden van het eerste lid van artikel 442quinquies is voldaan, die betrekking hebben op het uitzonderlijke karakter van de procedure. De eerste voorwaarde betreft de vraag of de bestreden beslissing ten gronde strijdig is met het EVRM, of dat de vastgestelde schending het gevolg is van procedurefouten en tekortkomingen die zo ernstig zijn dat er een gegronde twijfel ontstaat over de uitkomst van de bestreden rechtspleging. Luidens de tweede voorwaarde kan de situatie van de veroordeelde of rechthebbenden in artikel 442ter, 2° van het Wetboek van Strafvordering, slechts worden hersteld door een heropening van de procedure wanneer zij zeer ernstige nadelige gevolgen blijven ondervinden. Vervolgens zal de zaak in de tweede fase, luidens artikel 442sexies, § 1 van het Wetboek van Strafvordering, ofwel door het Hof van Cassatie zelf opnieuw worden behandeld, ofwel met het oog op een nieuwe behandeling worden doorverwezen naar een gerecht van dezelfde rang als datgene dat de bestreden beslissing heeft genomen. Als het Hof de bestreden beslissing zelf nam, zal het deze intrekken en er opnieuw uitspraak over doen. De partijen mogen geen nieuwe rechtsmiddelen opwerpen, dit zal enkel ambtshalve door het Hof kunnen, mits dit binnen de grenzen van de door het EHRM vastgestelde schending gebeurt.76 b.5. De pilootarresten b.5.1 Vóór de pilootarresten Traditioneel werden de arresten van het EHRM opgevat als veroordelingen met louter individuele, specifieke gevolgen van een Hof dat optrad in laatste instantie en dit nadat alle nationale rechtsmiddelen waren uitgeput. Hieruit vloeide voort dat het niet tot de bevoegdheid van het Hof behoorde om de juistheid van de nationale wetten zelf te waarderen. Het EHRM verklaarde zich in principe dan ook onbevoegd om andere vormen van billijke genoegdoening dan een financiële vergoeding toe te kennen. Volgens het 74 Wet van 1 april 2007 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering met het oog op de heropening van de rechtspleging in strafzaken, BS 9 mei 2007. 75 W. VANDENHOLE, “Naar een regeling voor de heropening van strafzaken na een veroordeling in Straatsburg?”, TvMR 2003, nr. 1, 8-10; P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, “De heropening van een strafprocedure na een veroordelend arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens”, T. Strafr. 2001, 49-74. 76 Cass. 9 april 2008, RW 2008-2009, nr. 22, 927-931 (noot N. COLPAERT). 104 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? EHRM behoorde het immers tot de taak zelf van de veroordeelde Staat om de wijze te bepalen waarop binnen de interne rechtsorde uitvoering wordt gegeven aan de verplichtingen voortvloeiend uit artikel 46, § 1 EVRM. Gaandeweg werd het onmogelijk voor het EHRM om zich louter bezig te houden met beslissingen die werden genomen op basis van bepaalde „slechte‟ wetten. Hierdoor begon het EHRM, lang voor het ontstaan van de pilootarresten, te wijzen op de onderliggende structurele problemen die aan de bron lagen van de schendingen. In het arrest Marckx tegen België zei het EHRM dat “het niet de functie van het Hof is om in abstracto te oordelen over de verenigbaarheid van bepaalde nationale regels met het EVRM”, waarop het kort vervolgde dat “artikel 25 EVRM personen het recht toekent om aan te voeren dat een wet op zichzelf hun rechten schaadt, bij gebrek aan individuele maatregelen of implementatie, wanneer zij het risico lopen hierdoor rechtstreeks te worden geraakt”.77 Zulke rechtspraak leidde ertoe dat Staten hun nationale wetgeving aanpasten als een impliciet of expliciet antwoord op een veroordeling door het EHRM. Het EHRM maakte zelfs suggesties, maar deed nooit in het dispositief op expliciete wijze uitspraak over de structurele natuur van het probleem, zoals het deed in het arrest Broniowski. De meer algemene systematische richtlijnen werden beschreven in de redenering van het Hof, terwijl het dispositief veeleer focuste op de strikt individuele schendingen. Toch waren de veroordelingen van het Hof meer dan de loutere veroordeling van een individuele nationale rechterlijke beslissing.78 Deze traditionele aanpak werd in 2004 definitief ingeruild voor een meer proactieve aanpak. De Staten krijgen hierdoor een beperktere of zelfs verwaarloosbare keuzevrijheid ten aanzien van de te nemen maatregelen. Dit is, volgens de voormalige President van het EHRM Luzius WILDHABER, een gevolg van de noodzaak die bestaat om het evenwicht te herstellen tussen de nationale en internationale rechtsinstanties bij de implementatie van het EVRM.79 b.5.2 De voornaamste pilootarresten i. Polen De zaak Broniowski tegen Polen betrof het eerste pilootarrest dat door het EHRM werd geveld. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de geallieerden een 77 EHRM, Marckx t. België, arrest van 13 juni 1979, §§ 26-27. W. SADURSKI, “Partnering with Strasbourg: Constitutionalization of the European Court of Human Rights, the Accession of Central and East European States tot the Council of Europe, and the Idea of Pilot Judgments”, HRLR 2009, 411-413. 79 L. WILDHABER, “Speech on the Solemn Hearing of the European Court of Human Rights on the occasion of the opening of the judicial year”, 21 January 2005. 78 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 105 ANNELIES VERDUYCKT grenswijziging overeen waardoor Poolse burgers werden verplicht om naar het westen te verhuizen. De Poolse Staat creëerde een vergoedingssysteem voor eigenaars die hun onroerende bezittingen op de Poolse grens moesten achterlaten, maar kon wegens een gebrek aan gronden zijn eigen engagement niet nakomen. Dit engagement werd herhaaldelijk bevestigd in wetgeving, maar werd nooit effectief uitgevoerd. De meeste personen kregen een compensatie in de vorm van een grond op het nieuw verworven grondgebied, maar een groep van ongeveer 100.000 personen kreeg geen enkele vergoeding. Dit waren personen die woonden achter de nieuwe Poolse oostgrens gevormd door de Bug River, waardoor hun claims de Bug River-verzoeken werden genoemd. Broniowski had als wettelijke erfgenaam van een van deze personen, recht op een compensatie, hetgeen hij echter niet ontving. Het Poolse Hooggerechtshof en Grondwettelijk Hof waren van mening dat de acties van de Staat en het regelgevend kader in strijd waren met de grondwet aangezien ze tot de onmogelijkheid leidden om enige vergoeding te bekomen. Deze bevindingen leidden echter niet tot een verbetering van Broniowski‟s situatie, waardoor hij een verzoekschrift tot het EHRM richtte, waarbij het EHRM besloot tot de schending van het eigendomsrecht, vervat in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Volgens het EHRM had men in casu te maken met een wijdverspreid probleem, hetgeen resulteerde uit de slechte functionering van de Poolse wetgeving en administratieve praktijk en daarenboven een groot aantal personen aanging.80 Het Hof erkende dat 80.000 personen de nadelige gevolgen van het structurele probleem ondervonden, terwijl er 167 verzoeken hangende waren bij het EHRM. Dit leidde bij het Hof tot de constatering dat: “dit niet alleen een verzwarende factor is ten aanzien van de statelijke verantwoordelijkheid onder het verdrag voor bestaande zaken of zaken uit het verleden, maar ook een dreiging inhoudt voor de toekomstige effectiviteit van het verdragsapparaat”.81 Hierdoor besloot het EHRM dat algemene maatregelen op het nationale niveau waren vereist met oog op het oplossen van structurele tekortkomingen en het voorzien in individueel herstel. De Poolse regering kreeg evenwel een redelijke termijn om aan zijn verbintenis te voldoen. Vanaf dit punt ging het EHRM verder dan in zijn vroegere rechtspraak. Tot dan toe had het steeds voorgehouden dat wanneer het een schending van het EVRM constateerde, het in principe aan de verdragsstaat was om een manier te zoeken om de situatie te herstellen. In de zaak Broniowski echter, besloot het EHRM dat de Poolse Staat algemene maatregelen moest aannemen dewelke de hele groep van de Bug River verzoekers zouden helpen. Niet alleen het individuele geval Broniowski, maar 80 81 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 28 september 2005, § 189. EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 28 september 2005, § 193. 106 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? het hele probleem moest worden opgelost.82 De verplichting om algemene maatregelen te nemen werd herhaald in het dispositief van het arrest, hetgeen een belangrijke vernieuwing betekende ten aanzien van de vroegere rechtspraak.83 Het EHRM stuurde de zaak terug naar de Poolse autoriteiten, die hierdoor de bevoegdheid kregen om de algemene maatregelen te nemen en een minnelijke schikking te bereiken over de billijke genoegdoening met de verzoeker. In de tussentijd werden alle gelijkaardige Bug River-zaken opgeschort. Dit bleek een goede zet van het EHRM, aangezien in september 2005 een minnelijke schikking werd getroffen tussen Broniowski en de Poolse Staat. Nog belangrijker waren de veranderingen die plaatsvonden op het nationale niveau. Enkele maanden na het arrest van de Grote Kamer van het EHRM verklaarde het Poolse Grondwettelijk Hof de nieuwe versie van de Bug Rivercompensatiewet ongrondwettelijk. Begin 2005 stelde de Regering een nieuwe wet voor die geldelijke compensatie mogelijk maakte voor alle verzoekers maar dit tot een maximum van vijftien procent van de originele waarde van hun eigendom. In het daaropvolgende debat in het parlement werd het plafond verhoogd tot twintig procent waardoor de wet werd goedgekeurd in de zomer van 2005.84 In het arrest waarin het EHRM de minnelijke schikking vaststelde, werd voor het eerst de bewoording pilootarrest gebruikt om te verwijzen naar de beslissing in het bodemgeschil. Het Hof wees hierbij op het belang om niet alleen naar de situatie van de verzoeker in deze specifieke zaak te kijken maar ook naar maatregelen in staat om het onderliggende structurele probleem in de Poolse rechtsorde op te lossen dat in het hoofdarrest werd geïdentificeerd als de bron van de gevonden schending. 85 Met de arresten Wolkenberg en anderen tegen Polen en Witkowska-Tobola tegen Polen, stelde het EHRM vast dat de nieuwe wet van 2005 in een voldoende herstel voorzag conform het arrest van 22 juni 2004, aangezien deze zowel betrekking had op de toekomstige werking van de compensatie voor deze groep, als op verzoekers wiens zaken voor het EHRM hangende waren. 86 Op 11 december 2007 schrapte het EHRM nog eens 40 andere zaken van de rol en begin 2008, 230 zaken.87 82 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 28 september 2005, § 194. EHRM, Marckx t. België, arrest van 13 juni 1979. A. BUYSE, “The pilot judgement procedure at the European Court of Human Rights : possibilities and challenges”, Nomiko Vima (Greek law Journal) 2009, 3-4. 85 EHRM, Broniowski (friendly settlement), § 37. 86 EHRM, Wolkenberg en anderen t. Polen, beslissing van 4 december 2007, §§ 60-77; EHRM, Witkowska-Tobola t. Polen, beslissing van 4 december 2007, §§ 62-79. 87 Persbericht van 12 december 2007. 83 84 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 107 ANNELIES VERDUYCKT Hierdoor kon het EHRM besluiten dat Polen een actieve verbintenis was aangegaan om het structurele probleem op te lossen. Het EHRM bepaalde wel dat het uiteindelijk aan het Comité van Ministers was om de Poolse middelen en hun implementatie te evalueren, maar dat de genomen maatregelen voor de eigen beslissing van het EHRM reeds konden worden geëvalueerd als een positieve factor.88 Hierdoor werd de verdeling van bevoegdheden tussen het EHRM en het Comité van Ministers reeds lichtelijk verschoven richting het EHRM. Het Hof waardeerde hiermee immers prima facie de nationale hervorming en de positieve verbintenis door de Staat, zonder echter in detail na te gaan welke gevolgen er in de praktijk uit voortvloeien. Dit laatste blijft dan ook de bevoegdheid van het Comité van Ministers.89 ii. Rusland Het EHRM paste in 2009 de pilootarresten-procedure toe in het tweede arrest Burdov tegen Rusland. Na het eerste arrest Burdov tegen Rusland nr. 1 had de Russische Staat reeds de verplichting gekregen te voorzien in de noodzakelijke herstellende en preventieve maatregelen onder artikel 46 EVRM. Het EHRM wees er bijgevolg op dat de niet-uitvoering of vertraagde uitvoering van nationale arresten een probleem vormt in Rusland, waardoor er al 200 gelijkaardige schendingen van het EVRM waren vastgesteld sinds het eerste Burdov-arrest van 2002. Daarnaast waren er bijna 700 gelijkaardige zaken hangende. Hieruit leidde het EHRM af dat de geconstateerde schendingen een structureel probleem vormden en de situatie onverenigbaar was met het verdrag. Om meer druk te leggen op de Russische Staat, stelde het EHRM een termijn van een jaar vanaf de definitieve veroordeling in, binnen dewelke de Russische Staat de nodige maatregelen moest voorzien. Dit hield het voorzien van een effectief en voldoende herstel in, ten aanzien van alle slachtoffers van de nietbetaling of onredelijk laattijdige betaling door de statelijke autoriteiten die een nationale veroordeling hadden in hun voordeel. Dit had bijgevolg betrekking op alle verzoeken die voor het EHRM waren gebracht vooraleer het arrest was geveld en welke waren teruggestuurd naar de Regering luidens artikel 54, § 2 (b) van het Procedurereglement van het EHRM.90 Ten gevolge van deze rechtspraak voerde de Russische Staat een compensatiewet in die een remedie moest vormen voor de niet-uitvoering van arresten of de overschrijding van de redelijk termijn in nationale procedures. Met zijn arresten van 23 september 2010, bepaalde het EHRM dat deze wet een effectief en voldoende rechtsmiddel vormt dat moet worden uitgeput 88 EHRM, Broniowski (friendly settlement), § 42. A. BUYSE, “The pilot judgement procedure at the European Court of Human Rights : possibilities and challenges”, Nomiko Vima (Greek law Journal) 2009, 4. 90 EHRM, Burdov t. Rusland (nr. 2), arrest van 15 januari 2009. 89 108 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? alvorens een zaak voor het EHRM kan worden gebracht. 91 Het Hof voegde hier echter de nuance aan toe dat het in de toekomst van gedachte zou kunnen veranderen over de effectiviteit van de wet, afhankelijk van hoe deze in de praktijk zal worden toegepast.92 Hiermee laat het Hof een kleine opening voor toekomstige verzoekers die zouden kunnen aantonen dat het geen effectief rechtsmiddel behelst. Desalniettemin heeft deze uitspraak van het EHRM tot gevolg dat alle zaken die aanhangig werden gemaakt sinds het tweede Burdovarrest worden verwezen naar de nationale rechter. Het is hierbij echter zeer belangrijk dat het EHRM erover waakt dat de nieuwe compensatiewet wel degelijk een effectief rechtsmiddel behelst, anders zal aan de verzoekers een effectieve rechtsbescherming worden ontnomen. iii. Italië Italië heeft al jaren te kampen met het probleem van de onredelijke termijnen van zaken, hetgeen echter zeer moeilijk valt op te lossen, gelet op de grootte van de vereiste hervormingen om hieraan tegemoet te komen. 93 Dit probleem leidde reeds in 1999, lang voor het eerste pilootarrest, tot een verkorte behandeling van gelijkaardige zaken. In de zaak Botazzi tegen Italië besliste het EHRM tot een schending van artikel 6, § 1 EVRM, aangezien het reeds 65 arresten leverde waarbij het herhaaldelijke schendingen van de redelijke termijn in Italiaanse zaken vaststelde. 94 Daarbij deed het Hof een impliciete aanbeveling, door te wijzen op de voortdurende, met het verdrag strijdige situatie en het gebrek voor de verzoekers om te beschikken over een intern rechtsmiddel hiertegen. Als antwoord hierop ontwierp de Italiaanse regering de Pinto-wet die voorziet in compensatie voor de geleden schade als gevolg van de onredelijke termijn van de nationale procedures.95 In 2004 besliste het EHRM met het eerste arrest Sejdovic tegen Italië tot een schending van het recht op een eerlijk proces in de context van verstekbeslissingen. In het dispositief van het arrest bepaalde het Hof dat de oorsprong van de schending ligt in de structurele problemen in de nationale praktijk en het nationale recht en dat de verdragsstaat bijgevolg de nodige algemene maatregelen moet nemen die verder moeten reiken dan de specifieke zaak.96 91 EHRM, Nagovitsyn en Nalgiyev t. Rusland, beslissing van 23 september 2010; EHRM, Fakhretdinov en anderen t. Rusland, beslissing van 23 september 2010. 92 EHRM, Nagovitsyn en Nalgiyev t. Rusland, beslissing van 23 september 2010, § 42; EHRM, Fakhretdinov en anderen t. Rusland, beslissing van 23 september 2010, § 33. 93 Ministers‟ Deputies, “Concerning the reorganisation of the Italian judicial system”, CM/Inf/DH (2007) 9, 8 February 2007. 94 EHRM (GK), Bottazzi t. Italië, arrest van 28 juli 1999, § 22. 95 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, “La Cour européenne au secours du comité des ministres pour une meilleure exécution des arrêts « pilote » (en marge de l‟arrêt Broniowski)”, RTDH 2005, 222. 96 EHRM, Sejdovic t. Italië, arrest van 10 november 2004. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 109 ANNELIES VERDUYCKT De Italiaanse overheid bekritiseerde dit arrest aangezien het van mening was dat het systeem van de pilootarresten het principe van de vrije keuze van middelen door de Staten op de helling zet. Het is echter net doordat het Hof de middelen aangeeft, dat de verdragsstaten een idee krijgen over hoe zij in overeenstemming kunnen komen met hun verdragsverplichtingen. Italië begon dan ook met hervormingen opdat de Italiaanse praktijk in lijn zou komen met de Straatsburgse rechtspraak. De nieuwe wetten hadden echter geen retroactieve werking op de situatie van Sejdovic. Het arrest van de Grote Kamer van het EHRM erkende het structurele karakter van de Italiaanse problemen, maar vroeg niet naar algemene maatregelen. Het Hof beperkte zich in het dispositief van het arrest tot een schending van de zaak in kwestie en repte met geen woord over het structurele karakter van het probleem. 97 b.5.3. Een nieuwe politiek van het EHRM De pilootarresten-procedure wordt toegepast wanneer de grondslag van een schending een structureel probleem behelst, dat verbonden is met de slechte functionering van een wet of een gebruik, waardoor de rechten van grote groepen individuen worden geschonden. Als reactie hierop, kiest het EHRM één zaak uit, en schort alle andere repetitieve zaken op, tijdens het wachten op algemene maatregelen. Het EHRM wijst hierbij duidelijk aan waarin het structurele karakter van het probleem ligt en suggereert dan ten behoeve van de veroordeelde verdragsstaat welke algemene maatregelen kunnen worden genomen om hieraan te verhelpen. Indien er voldoende maatregelen worden genomen, worden de gelijkaardige zaken van de rol geschrapt. Als de veroordeelde Staat echter geen of onvoldoende maatregelen neemt, kunnen de zaken worden heropend.98 In 2004 poneerde het Comité van Ministers in een aanbeveling 99 en een resolutie100 een politieke grond voor de toekomstige pilootarresten. Deze Resolutie stelt het Hof in staat om in bepaalde arresten het onderliggende structurele probleem en de bron ervan te identificeren, dit in het bijzonder wanneer het probleem aanleiding geeft tot een groot aantal verzoekschriften. Deze Resolutie kwam tot stand omwille van verschillende redenen. Een eerste reden is om de langtermijn effectiviteit van het Straatsburgse beschermingsmechanisme te waarborgen. Dit had namelijk aan effectiviteit 97 EHRM (GK), Sejdovic t. Italië, arrest van 1 maart 2006. EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 28 september 2005; L. WILDHABER, “Pilot judgments in cases of structural or systemic problems on the national level”, in R. WOLFRUM en U. DEUTSCH (eds.), The European Court of Human Rights overwhelmed by applications: problems and possible solutions, Berlijn, 2009, 69-75. 99 Recommendation Rec. (2004) 3 of the Committee of Ministers on judgments revealing an underlying systemic problem. 100 Resolution CM/ResDH (2004) 3 of 12 May 2004, on judgments revealing an underlying systemic problem. 98 110 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? verloren door de onoverzichtelijk grote werklast waarmee het EHRM te kampen had gekregen. De pilootarresten-procedure zou immers een oplossing kunnen vormen voor herhaalde schendingen door bepaalde Staten. Een tweede onderliggende reden verwijst naar het feit dat Staten nood hebben aan een betere leiding om structurele problemen te identificeren en aan te pakken. Een derde reden moet worden gezien in de aanwezigheid en toetreding van een groot aantal nieuwe verdragsstaten waarin grootschalige en structurele mensenrechtenschendingen voorkomen. 101 De aanbeveling daarentegen was vooral gericht tot de Staten en wijst op het feit dat de Staten naast hun individuele verplichtingen, ook een algemene verplichting hebben om de problemen die aan de gevonden schendingen ten grondslag liggen op te lossen.102 Begin 2010 herhaalde het Comité van Ministers deze verplichting met een nieuwe aanbeveling. 103 Gelet op de voorgaande evolutie die de rechtspraak van het EHRM heeft doorlopen, komen deze Resolutie en aanbevelingen tegemoet aan de problemen waarmee het Hof te kampen heeft. i. De grondslag: artikel 46 EVRM In zijn vroegere arresten beperkte het EHRM zich tot het wijzen op het gezag van gewijsde van de zaak opdat de Staten hun verplichtingen zouden nakomen, en dit wanneer de eiser zich beriep op de slechte uitvoering van de arresten of wanneer het EHRM op basis van artikel 41 EVRM een voorgevoel had dat er een slechte uitvoering zou zijn. Luidens artikel 46 EVRM duidde het Hof vervolgens op de verplichtingen van de Staten om de billijke genoegdoening te voldoen, alsook om algemene en individuele maatregelen te nemen om de oorspronkelijke situatie te herstellen en te garanderen dat er geen herhaling van het onwettige zou voorvallen.104 Het EHRM hield zich steeds schuil achter het declaratoire karakter van zijn arresten, namelijk het principe dat de Staten vrij zijn het gebruik van de middelen tot nakoming van de arresten van het EHRM te kiezen waardoor de Staat zich zal ontdoen van zijn verplichting luidens artikel 46 EVRM, zolang de middelen verenigbaar zijn met de conclusies uiteengezet in het arrest van het EHRM.105 Dit houdt in dat het Hof in principe geen niet-geldelijke herstelmaatregelen oplegt. Hierop zijn recentelijk echter grote uitzonderingen 101 Resolution CM/ResDH (2004) 3 of 12 May 2004, on judgments revealing an underlying systemic problem. 102 Recommendation Rec. (2004) 6 of the Committee of Ministers to Member States on the improvement of domestic remedies, 12 May 2004. 103 Recommendation Rec. (2010) 3 of the Committee of Ministers to member states on effective remedies for excessive length of proceedings. 104 EHRM (GK), Scozzari en Giunta t. Italië, arrest van 13 juli 2000; EHRM, Mehemi t. Frankrijk, arrest van 10 april 2003; EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004; EHRM (GK), Ilascu en anderen t. Rusland en Moldavië, arrest van 8 juli 2004. 105 EHRM (GK), Scozzari en Giunta t. Italië, arrest van 13 juli 2000. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 111 ANNELIES VERDUYCKT toegestaan.106 Ook werd er steeds een strikte scheiding gehanteerd tussen de taken van het Hof en van het Comité van Ministers, aangezien artikel 46, § 1 EVRM bepaalt dat het Comité van Ministers toezicht houdt op de uitvoering van de arresten. Dit gedachtegoed werd verscheidene malen herhaald bij de voorbereiding van het Veertiende Protocol bij het EVRM. Desondanks was men van mening dat het Hof niet voldoende gebruik maakte van zijn bevoegdheid tot het aanduiden van de te nemen maatregelen. Door de invoering van pilootarresten heeft artikel 46 EVRM, dat de gevolgen regelt van een veroordeling door het EHRM, aan belang gewonnen. In het arrest Broniowski sprak het Hof zich immers voor het eerst in een aparte paragraaf uit over het artikel 46, los van artikel 41 EVRM. 107 ii. De belangrijkste nieuwigheden Aangezien het Hof werd verweten onleesbare arresten te vellen, ontstond de noodzaak naar meer duidelijkheid. Uit het onderzoek van artikel 46 EVRM vloeit voort dat het Hof het structurele karakter van het voorhanden zijnde probleem moet aanduiden. Het structurele karakter houdt in dat het probleem op grote schaal speelt en voortvloeit uit de nationale wetgeving of administratieve praktijk, namelijk de interne juridische orde. Het gaat bijgevolg niet om een geïsoleerd of accidenteel voorval, maar om een grote groep van getroffen personen. 108 Nadat het EHRM het probleem heeft aangeduid, gaat het over tot de aanduiding van de te nemen maatregelen. Het EHRM wijst er echter wel op dat het in principe niet aan zichzelf toekomt om de gepaste herstelmaatregelen aan te duiden opdat de verwerende Staat zich van zijn verplichtingen onder artikel 46 EVRM kan kwijten.109 Dit is immers een opdracht die aan de Staten zelf toekomt. Het Hof duidt hierbij op het uitzonderlijke karakter van pilootzaken, gelet op het grote aantal slachtoffers, in de zaak Broniowski niet minder dan 80.000, en het feit dat de nationale autoriteiten het probleem lijken te negeren. Daarnaast wijst het Hof, weliswaar in mindere mate, op de hulp die het biedt aan de Staten om aan hun verplichtingen tegemoet te komen onder artikel 46 EVRM, door de te nemen maatregelen aan te duiden. Dit bevredigt namelijk de verzoeker en verplicht daarenboven de regeringen om hiermee 106 EHRM (GK), Brumarescu t. Roemenië, arrest van 28 oktober 1999; EHRM, Zwierzynski t. Polen, arrest van 2 juli 2002; EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004; EHRM (GK), Ilascu en anderen t. Rusland en Moldavië, arrest van 8 juli 2004. 107 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, “La Cour européenne au secours du comité des ministres pour une meilleure exécution des arrêts « pilote » (en marge de l‟arrêt Broniowski)”, RTDH 2005, 206. 108 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 28 september 2005, § 189. 109 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 28 september 2005, § 193. 112 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? rekening te houden, genoegdoening.110 dit in tegenstelling tot een loutere billijke Door de verdaging of opschorting van het onderzoek van alle verwante zaken gedurende een bepaalde termijn worden de nationale overheden aangemaand om de nodige maatregelen aan te nemen. Vaak geldt hierbij de voorwaarde dat de Staat zo snel en effectief mogelijk maatregelen moet nemen naar aanleiding van het dispositief van het pilootarrest. Niet bij elke categorie van repetitieve zaken zal steeds een opschorting voorhanden zijn. Ook is het niet zo dat bij elk pilootarrest een opschorting van hangende zaken zal zijn. Dit zou in het geval van structurele schendingen immers kunnen leiden tot een ongeoorloofde schending van de gewaarborgde rechten en vrijheden door het EVRM. 111 b.5.4. Kritische benadering Deze verschillende aspecten tonen aan dat er een zeer breed spectrum aan pilootarresten kan worden onderscheiden. Het meest complete pilootarrest is het arrest Broniowski tegen Polen, terwijl aan de andere, meer traditionele kant van het spectrum zich het arrest Marckx tegen België bevindt.112 Het aantal gevallen waarin er sprake is van een pilootarrest is bijgevolg zeer heterogeen. Een strikte classificatie maken is onmogelijk, daarom worden hieronder de positieve en negatieve punten van de pilootarresten uiteengezet dewelke echter niet op elk pilootarrest toepasbaar zullen zijn. i. De negatieve aspecten i.1. Een problematisch toepassingsgeval Het is niet voor alle systematische schendingen even wenselijk om te voorzien in een pilootarrest. In de zaak Içyer tegen Turkije werd de toepassing van de pilootarresten-procedure fel bekritiseerd. Deze zaak betrof een onontvankelijkheidsbeslissing wegens het gebrek aan het uitputten van nationale rechtsmiddelen ten aanzien van personen die verplicht moesten migreren binnen Turkije.113 In dit arrest verklaarde het EHRM de vergelijkbare zaak Dogan en anderen tegen Turkije114 retroactief als een pilootarrest, na dewelke de Turkse Staat in een nieuw nationaal rechtsmiddel had voorzien, namelijk een compensatiemechanisme. In de zaak Içyer tegen Turkije werden verscheidene dorpelingen in de jaren ‟90 verplicht hun huizen te verlaten door E. LAMBERT-ABDELGAWAD, “La Cour européenne au secours du comité des ministres pour une meilleure exécution des arrêts « pilote » (en marge de l‟arrêt Broniowski)”, RTDH 2005, 207210. 111 European Court of Human Rights, “The Pilot-Judgment Procedure”, Information note issued by the Registrar, Straatsburg, 2009, § 7. 112 EHRM, Marckx t. België, arrest van 13 juni 1979. 113 EHRM, Içyer t. Turkije, arrest van 9 februari 2006. 114 EHRM, Dogan en anderen t. Turkije, arrest van 29 juni 2004. 110 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 113 ANNELIES VERDUYCKT een conflict tussen de veiligheidsdiensten en de PKK. Het Hof onderzocht of Turkije reeds de noodzakelijke maatregelen had genomen om herstel te bieden aan de uitgeweken dorpelingen en hen opnieuw toegang had verschaft tot hun bezittingen. Turkije had in tegenstelling tot zijn vroegere zaken, nu wel voorzien in nieuwe maatregelen, met de compensatiewet van 27 juli 2004. Omdat het Hof van mening was dat dit nieuwe compensatiesysteem een effectief rechtsmiddel behelsde, besloot het de 1500 andere aanhangige zaken terug te verwijzen naar het nationale recht.115 In de zaak Dogan en anderen tegen Turkije, zei het Hof echter dat herstelmaatregelen maar effectief kunnen zijn wanneer ze tot de identificatie en de bestraffing van de verantwoordelijke leiden.116 De vraag is echter hoe de beslissing van het Hof in Içyer tegen Turkije hiermee in overeenstemming kan worden geacht. De compensatiewet voorziet namelijk slechts in commissies die een partiële compensatie bieden aan de gedupeerden. Daarnaast zijn zij niet in staat om de verantwoordelijke aansprakelijk te stellen voor het veroorzaakte leed, namelijk de Staat. Desondanks besliste het Comité van Ministers eind 2008 om het onderzoek naar deze zaken te sluiten. Dit leidde dan ook tot een ontgoochelend resultaat, aangezien het Comité geen echt onderzoek uitvoerde naar de vraag of de Compensatiewet tegemoetkomt aan de standaarden van het EVRM. 117 Door de toepassing van de pilootarresten-procedure is in deze zaak dus geen gerechtigheid geschied, aangezien de Staat niet aansprakelijk werd gesteld. Ook is er hier sprake van een beperkte rechtsbescherming door het EVRM, gelet op het feit dat de identificatie en bestraffing van de verantwoordelijke en de effectieve toegang tot het onderzoek de verzoeker wordt ontzegd in zaken waarin ernstige schendingen worden aangevochten. 118 i.2. Vijf punten van kritiek In de rapporten van Lord WOOLF119 en de GWP120 wordt de invoering van de pilootarresten-procedure met enthousiasme onthaald en wordt het EHRM zelfs aangemoedigd om deze procedure te blijven gebruiken. Desondanks wordt de effectiviteit van de pilootarresten-procedure ook betwijfeld. Het idee achter de pilootarresten is immers dat wanneer het EHRM zich heeft uitgesproken door middel van een veroordeling of door het poneren van een principe, dit ertoe leidt dat er geen reden is om dezelfde bevindingen te herhalen in repetitieve 115 EHRM, Dogan en anderen t. Turkije, beslissing van 13 juli 2007, § 6. EHRM, Dogan en anderen t. Turkije, arrest van 29 juni 2004. Interim Resolution CM/ResDH (2008) 69 of 18 September 2008, concerning the execution of the judgments of the European Court of Human Rights Actions of the security forces in Turkey Progress achieved and outstanding issues. 118 K. ALTIPARMAK, “The european system for the protection of human rights in crisis : the end of the road? ”, Journal of Europan Criminal Law 2009, 18-21. 119 LORD WOOLF, M. MCKENZIE, P. MACMAHON, C. O‟CINNEIDE en L. CLARKE, Review of the working methods of the European Court of Human Rights, December 2005, 6, 39-40. 120 Ministers‟ Deputies, “Report of the Group of Wise Persons to the Committee of Ministers”, CM (2006) 203, 15 November 2006. 116 117 114 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? zaken. Daarom moet steeds in het achterhoofd worden gehouden dat pilootarresten niet altijd tot het gewenste resultaat leiden. Dit werd door Rechter SEDLEY sprekend bewoord met: “de tweede, de derde, de honderdste of de duizendste identieke schending van het EVRM door een Staat is zelfs ernstiger dan de eerste”.121 Een eerste ernstige kritiek rust op het feit dat er geen expliciete wettelijke basis voorhanden is voor het vellen van pilootarresten. De wettelijke basis is betwist en werd zelfs door één van de rechters fragile genoemd.122 Het Hof had zich traditioneel gehouden tot het vinden van schendingen en het veroordelen tot een billijke genoegdoening in de vorm van een geldelijke compensatie op basis van artikel 41 EVRM. Het Hof meent echter de pilootarresten-procedure te kunnen stoelen op de Resolutie van het Comité van Ministers die het Hof naar zijn eigen mening de mogelijkheid gaf om andere maatregelen op te leggen dan louter nietgeldelijke herstelmaatregelen.123 Hierbij moet de vraag worden gesteld of voor het stellen van de Resolutie zelf door het Comité van Ministers geen verandering van het verdrag nodig is? De intentie van de opstellers van het EVRM was immers niet om het EHRM de mogelijkheid te geven om de Staten bepaalde maatregelen op te leggen zoals vernietiging of aanpassing van nationale wetgeving. Toch mag niet uit het oog worden verloren dat Staten zelf door middel van het Comité van Ministers hebben gevraagd voor duidelijkere instructies. Hieruit kan worden afgeleid dat de goedkeuring van de Staten wel degelijk aanwezig is. Desondanks blijft het mogelijk dat praktische problemen voorkomen wanneer een Staat niet bereidwillig is tot samenwerking. 124 Als een reactie op het rapport van de GWP zei het EHRM dat er eerst meer ervaring moet zijn met betrekking tot het gebruiken van een bepaalde techniek, vooraleer deze techniek in het verdrag kan worden ingeschreven. Hierbij moet eveneens worden geëvalueerd hoe efficiënt de pilootarresten werkelijk zijn in het verhelpen van systematische schendingen.125 Een tweede kritiek heeft betrekking op de situatie van verzoekers in gelijkaardige situaties van dewelke de zaken reeds hangende zijn voor het 121 Geciteerd in: Joint response to proposals to ensure the future effectiveness of the European Court of Human Rights (2004), § 30. 122 L. GARLICKI., “Broniowski and after: On the dual nature of „Pilot Judgments”, in L. CAFLISCH, L. LIDDELL, P. MAHONEY, M. VILLIGER en J. CALLEWAERT (eds.) Strasbourg Views. Liber Amicorum Luzius Wildhaber, Kehl, Engel, 2007, 191. 123 Resolution CM/ResDH (2004) 3 of 12 May 2004, on judgments revealing an underlying systemic problem. 124 A. BUYSE, “The pilot judgement procedure at the European Court of Human Rights : possibilities and challenges”, Nomiko Vima (Greek law Journal) 2009, 11-12. 125 Opinion of the Court on the Wise Persons’ Report, 2 april 2007, 5. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 115 ANNELIES VERDUYCKT EHRM. Door de pilootarresten-procedure worden gelijkaardige zaken opgeschort, waardoor deze verzoekers zullen moeten wachten totdat er actie wordt ondernomen op het nationale niveau. Indien het lang duurt vooraleer nationale maatregelen worden genomen, zullen deze personen zich binnen een zogenaamd „legal no-man’s land’ bevinden.126 Dit kan de belangen van de verzoekers schaden, waardoor het maar aan te raden zal zijn om gelijkaardige zaken op te schorten wanneer het verzoek door het EHRM tot het nemen van algemene maatregelen binnen een redelijke termijn door de Staat moet worden verwezenlijkt.127 De mate waarin de Staten binnen deze termijn gehoor zullen geven aan het verzoek van het EHRM zal moeten worden afgewogen van Staat tot Staat. Waar de Poolse Staat in Kudla tegen Polen128 pas na vier jaar de nodige nieuwe wetgeving invoerde, deed Italië dit in de zaak Sejdovic tegen Italië,129 veel sneller. Het gevaar bestaat erin dat het bevriezen van een zaak alleen in het voordeel van het Hof zal werken doordat het de werklast vermindert, terwijl de verwerende Staat niet onder meer druk zal komen te staan door de maatregel. In dit geval moet een voorzichtige afweging worden gemaakt tussen de belangen van verzoekers in gelijkaardige zaken en de belangen voor de effectieve werking van het Hof. Daarom zal het Hof niet in alle pilootarresten de gelijkaardige zaken bevriezen, maar slechts wanneer dit wenselijk is. Hierbij is de effectieve werking van het Comité van Ministers van groot belang.130 Een derde vraag die men zich kan stellen is of de overweging in een bepaalde zaak het EHRM in staat stelt zich in voldoende mate bezig te houden met het onderliggende algemene of structurele probleem. Elke zaak is immers uniek en zal vaak maar een deel van de aspecten van het grotere probleem behelzen. Bijvoorbeeld kan het ene verzoek betrekking hebben op de onredelijk lange duur vooraleer er nationale compensatie is, terwijl het andere verzoek betrekking kan hebben op de hoogte van de compensatie die het nationale compensatiemechanisme voorziet. Het Hof zou bijgevolg een pilootarrest moeten vellen in een zaak die beide aspecten behelst opdat het in een gepaste remedie kan voorzien.131 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, “La Cour européenne au secours du comité des ministres pour une meilleure exécution des arrêts « pilote » (en marge de l‟arrêt Broniowski)”, RTDH 2005, 222. 127 EHRM, Burdov t. Rusland (nr. 2), arrest van 15 januari 2009. 128 EHRM (GK), Kudla t. Polen, arrest van 26 oktober 2000. 129 EHRM (GK), Sejdovic t. Italië, arrest van 1 maart 2006. 130 D. POPOVIĆ, “Pilot judgments of the European Court of Human Rights”, in X., The role of Supreme Courts in the domestic implementation of the European Convention on Human Rights, Proceedings of the Regional Conference Belgrade, 20-21 september 2007, Council of Europe, August 2008, 119. 131 A. BUYSE, “The pilot judgement procedure at the European Court of Human Rights : possibilities and challenges”, Nomiko Vima (Greek law Journal) 2009, 13. 126 116 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? Het vierde probleem wijst op de vraag of het EHRM zich met de pilootarresten-procedure niet te veel begeeft op het domein van de goodwill van de Staten, het stoelt namelijk in belangrijke mate op de bereidheid van de Staten om mee te werken met het Hof. De statelijke reactie kan immers zeer verschillend zijn, in het eerste pilootarrest Broniowski werkte de Poolse Staat zeer goed mee, terwijl Polen in het tweede pilootarrest Hutten-Czapska betwistte dat de pilootarresten-procedure van toepassing was.132 In deze laatste zaak lag de moeilijkheid vooral in het feit dat het onderliggende probleem leidde tot verschillende standpunten tussen de Hoogste Poolse gerechtshoven enerzijds en de wetgevende en uitvoerende macht anderzijds. Uiteindelijk leidde dit pilootarrest wel tot de nodige hervormingen. De vraag is maar of een Staat zal willen samenwerken met het EHRM wanneer er zaken op het spel staan waarbij de Staat een groter belang heeft of die politiek moeilijker liggen. De kans is groot dat in beide gevallen de termijn waarbinnen nationale maatregelen worden genomen nog veel langer is.133 Dit probleem kan dan ook worden gezien als de zwakste schakel binnen de hele pilootarresten-procedure. Het vijfde probleem is verbonden met het vierde probleem van de samenwerking, namelijk de tenuitvoerlegging en de implementatie van pilootarresten. De tenuitvoerlegging van pilootarresten vraagt immers veel meer van een Staat, dan de loutere veroordeling tot billijke genoegdoening. Als gevolg van de pilootarresten zijn veranderingen in beleid en praktijk nodig en moeten soms nationale wetten worden aangepast. Dit maakt het vaak moeilijk voor het EHRM om de vooruitgang van de Staten te waarderen. Dit is traditioneel een taak van het Comité van Ministers, maar het EHRM zal in zijn uitspraak over de billijke genoegdoening soms reeds waarderen of de Staat prima facie blijk geeft van de wil om mee te werken. Hierbij moet echter op het feit worden gewezen dat het Hof zelf eigenlijk niet over de middelen beschikt om over de genomen maatregelen uitspraak te doen. Ook verstoort de techniek van de pilootarresten de verdeling van de bevoegdheid tussen het Hof en het Comité van Ministers, aangezien het Comité niet-bindende maatregelen kan bevelen en het Hof zich enkel kan uitspreken in concrete gevallen. Het is hierbij belangrijk dat het Comité van Ministers efficiënt toezicht blijft uitoefenen, ook in het geval van de pilootarresten.134 ii. De positieve aspecten Door middel van de pilootarresten-procedure zorgt het EHRM ervoor dat de verdragsstaten conform het EVRM handelen. De procedure bevordert immers 132 EHRM, Hutten-Czapska t. Polen, arrest van 22 februari 2005. D. POPOVIĆ, “Pilot judgments of the European Court of Human Rights”, in X., The role of Supreme Courts in the domestic implementation of the European Convention on Human Rights, Proceedings of the Regional Conference Belgrade, 20-21 september 2007, Council of Europe, August 2008, 119-120. 134 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, The execution of judgments of the European Court of Human Rights, Human rights files, nr. 19, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2008, 52-53. 133 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 117 ANNELIES VERDUYCKT de samenwerking tussen nationale en Straatsburgse instellingen. Het Comité heeft hierbij een belangrijke rol als toezichtsmechanisme en reageerde dan ook op zeer gepaste wijze met zijn beslissing van mei 2006 waarin het besloot om prioriteit te geven aan het toezicht op de uitvoering van de arresten waarin het EHRM heeft aangegeven met een structureel probleem te maken te hebben. 135 Daarnaast is de Parlementaire Vergadering ook beginnen prioriteit te geven aan het onderzoeken van grote structurele problemen in zaken waarbij een onredelijke implementatietermijn voorhanden is. Dit wordt verwezenlijkt door rapporteurs van de Vergadering die bezoeken brengen aan de betrokken landen. Dit is een belangrijke stap, aangezien de steun van de Raad van Europa zeer belangrijk is voor de werking van het EHRM. De pilootarresten-procedure kijkt zowel naar de toekomst als naar het verleden. Langs de ene kant vraagt het EHRM de Staten om de ondergane onrechtvaardigheid van de persoon in kwestie te herstellen, terwijl het EHRM langs de andere kant ook is georiënteerd op de toekomst door de Staten de middelen aan te reiken waardoor het onderliggende structurele probleem van de schending kan worden opgelost. De toekomstgerichte aanpak van pilootarresten past dan ook perfect binnen de internationaal publiekrechtelijke aanpak van problemen, waarbij niet alleen de plicht tot herstel wordt vooropgesteld maar ook de plicht om een schending niet te herhalen.136 Hoewel er veel kritiek op de pilootarresten-procedure mogelijk is, kunnen de positieve gevolgen ervan niet worden ontkend. De pilootarresten-procedure staat immers nog in zijn kinderschoenen, waardoor er meer ervaring langs de zijde van het EHRM noodzakelijk is. Het EHRM zou in duidelijkere richtlijnen voor het geven van pilootarresten moeten voorzien, dit gelet op het gebrek aan wettelijke basis, de belangen van verzoekers in gelijkaardige zaken, de verantwoordelijkheid van de Staten en de keuze van de juiste zaak als dé pilootzaak. Als het Hof hierin slaagt zal het gebruik van de pilootarrestenprocedure kunnen leiden tot het behoud van zijn rol als meest vooraanstaande mensenrechten-beschermingsmechanisme binnen Europa. b.6. Verplicht cassatieberoep Het EHRM kan als aan te nemen maatregel de verplichting tot het instellen van een cassatieberoep opleggen aan een Staat, zoals het in de zaak Martins Castro en Alves Correia de Castro tegen Portugal deed.137 In deze zaak werd Portugal veroordeeld voor het gebrek aan een daadwerkelijk rechtsmiddel138 en zijn Committee of Ministers, “Rules of the Committee of Ministers for the supervision of the execution of judgments and of the terms of friendly settlements”, CM(2006)90, 10 May 2006. 136 V. COLANDREA, “On the power of the European court of Human Rights to order specific nonmonetary measures”, HRLR 2007, 396-411 en 408-410. 137 EHRM, Martins Castro en Alves Correia de Castro t. Portugal, arrest van 10 juni 2008. 138 Artikel 13 EVRM. 135 118 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? slechte uitvoering van de arresten van het EHRM.139 De vraag ter zake was of het rechtsmiddel voor buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat als een effectief rechtsmiddel kan worden gezien voor de sanctionering van de uitermate lange duur van juridische procedures. De Portugese administratieve rechtbanken die over de bevoegdheid beschikken om de aansprakelijkheid van de Staat te beoordelen verrichten deze taak immers niet binnen een redelijke termijn. Het EHRM poneerde in zijn vroegere rechtspraak dat door het loutere feit van het uitermate lange tijdsverloop het middel niet als ineffectief moet worden ervaren en dit in het bijzonder wanneer de bevoegde rechtbank over de mogelijkheid beschikt om verslag uit te brengen over zijn eigen achterstand en in een bijkomende vergoeding kan voorzien. 140 Dit aspect ligt echter problematisch in de zaak Martins Castro en Alves Correia de Castro tegen Portugal, aangezien de administratieve rechtbanken niet voorzien in een schadevergoeding om de overdreven lange duur van de procedure te compenseren. Het EHRM haalt in casu een arrest aan van het Portugese Administratieve Hooggerechtshof van 28 november 2007, waarin het Hooggerechtshof de interpretatie gegeven door het EHRM in het arrest Scordino tegen Italië aanneemt, ondanks het feit dat deze rechtspraak nog niet in de Portugese rechtsorde werd verankerd. Het EHRM duidt hierbij op de mogelijkheid vervat in artikel 152 van het procedureel wetboek van de administratieve rechtbanken om het openbaar ministerie, als vertegenwoordiger van de Staat, te laten vragen naar een harmonisatie van de jurisdictie. De Portugese openbare aanklager kan dit luidens artikel 152 doen door een beroep in te stellen bij het Administratieve Hooggerechtshof. Zolang het openbaar ministerie dit niet doet en het arrest-Scordino bijgevolg niet kan worden geconsolideerd in de Portugese interne rechtsorde, kan het EHRM alleen maar besluiten tot een schending van de artikelen 13141 en 46 EVRM.142 b.7. Verplichte aanname van wetgeving In het arrest L. tegen Litouwen werd een lacune in de Litouwse wetgeving met betrekking tot de geslachtswijziging aangeklaagd. Het EHRM was hierbij van mening dat ondanks het feit dat Staten over een bepaalde appreciatiemarge beschikken, zij toch luidens artikel 8 EVRM de positieve verplichting hebben om ter erkenning van een geslachtsoperatie, de burgerlijke status van een transseksueel aan te passen.143 Met dit arrest legde het EHRM de Litouwse 139 Artikel 46 EVRM. EHRM (GK), Scordino t. Italië (nr. 1), arrest van 29 maart 2006, § 207. 141 EHRM, Ferreira Alves t. Portugal, arrest van 13 juli 2010. 142 EHRM, Martins Castro en Alves Correia de Castro t. Portugal, arrest van 10 juni 2008. 143 EHRM, L. t. Litouwen, arrest van 11 september 2007, § 56. 140 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 119 ANNELIES VERDUYCKT wetgever dan ook de verplichting op een wet aan te nemen in verband met de officiële erkenning van geslachtswijzigingen. c. Belang van de effectiviteit van de nationale rechtsmiddelen Naast het aanduiden van de aan te nemen maatregelen, gaat het EHRM steeds meer het belang van effectieve nationale middelen aanhalen. De rechtszoekenden moeten immers de mogelijkheid hebben om te klagen voor een nationale instantie en moeten de nationale rechtsmiddelen uitputten alvorens zich tot het EHRM te wenden. c.1. Men moet de mogelijkheid hebben om te klagen voor een nationale instantie Artikel 1 EVRM wijst op het subsidiaire karakter van het toezichtsmechanisme van het EVRM en bepaalt daarenboven dat de eerste verantwoordelijkheid voor de bescherming van de mensenrechten bij de Staten zelf ligt. Sinds de Ministeriële Conferentie van 2000 is het Hof dan ook meer de nadruk gaan leggen op de nationale beschermingsmechanismen en de toegang tot de nationale rechter. Daarnaast bepaalt artikel 13 EVRM dat eenieder die meent slachtoffer te zijn van een schending van de grondrechten de mogelijkheid moet hebben om te klagen voor een nationale instantie en hierbij gepast herstel moet krijgen. Deze nationale instantie moet niet noodzakelijk een rechterlijke instantie zijn, maar moet wel een effectief herstel kunnen verschaffen. 144 Aangezien het EHRM wordt overstelpt met klachten, zou de beschikbaarheid van betere nationale rechtsmiddelen een vermindering van de werklast van het Hof kunnen betekenen, omdat dit tot een vermindering van het aantal zaken voor het EHRM kan leiden en dat een betere beoordeling op het nationale niveau het latere onderzoek door het EHRM kan vergemakkelijken. Om hieraan tegemoet te komen, werden door het Comité van Ministers reeds verscheidene aanbevelingen gedaan met betrekking tot de nationale rechtsmiddelen.145 In het arrest Kudla tegen Polen wijst het EHRM op deze belangrijke band tussen de artikelen 1, 13 en 35 EVRM. Vóór dit arrest werd een schending van artikel 13 EVRM luidens de absorptietheorie nooit onderzocht wanneer er reeds een schending van artikel 6, § 1 EVRM was vastgesteld. Deze rechtspraak werd echter in het arrest Kudla tegen Polen verlaten met betrekking tot de beoordeling van de redelijke termijn. Volgens het Hof heeft P. VAN DIJK, “Efficiënt en effectief toezicht op naleving van het EVRM”, NJCM-Bullletin 2003, p. 395-397. 145 Recommendation Rec. (2004) 6 of the Committee of Ministers to Member States on the improvement of domestic remedies, 12 May 2004; Recommendation Rec. (2008) 2 of the Committee of Ministers on efficient domestic capacity for rapid execution of judgments of the European Court of Human Rights. 144 120 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? de vraag of er in een concreet geschil uitspraak wordt gedaan binnen een redelijke termijn niets te maken met de vraag of men in de interne rechtsorde een rechtsmiddel heeft om de overschrijding van de redelijke termijn aan te klagen.146 Het arrest biedt de Staten echter een ruime marge inzake de aan te wenden middelen om aan artikel 13 EVRM te voldoen. 147 Voor het Comité van Ministers en het EHRM is immers vooral de effectiviteit van de nationale rechtsmiddelen van belang.148 De reden voor deze ommezwaai in de Straatsburgse rechtspraak is het subsidiariteitsbeginsel dat voortspruit uit de band tussen de artikelen 1, 13 en 35, § 1 EVRM. Artikel 1 EVRM bepaalt dat de eerste verantwoordelijkheid voor de bescherming van de mensenrechten bij de Staten ligt. Het EHRM kan bijgevolg maar optreden in zaken waarbij de Staten niet op adequate wijze zijn opgetreden en wanneer luidens artikel 35, § 1 EVRM alle interne rechtsmiddelen zijn uitgeput. Maar om aan artikel 35, § 1 EVRM te voldoen, moeten de Staten over interne rechtsmiddelen beschikken. Dit laatste artikel veronderstelt het bestaan van interne rechtsmiddelen, hetgeen leidt tot artikel 13 EVRM en de subsidiariteit: het is namelijk artikel 13 EVRM dat de verdragsstaten verplicht om deze rechtsmiddelen te voorzien en hun effectiviteit te garanderen.149 België werd reeds verscheidene malen veroordeeld door het EHRM wegens schending van de redelijke termijnvereiste vervat in artikel 6, § 1 EVRM, waardoor het wenselijk zou zijn om in de Belgische rechtsorde tegemoet te komen aan de Kudla-rechtspraak. Ondanks het feit dat door het Hof van Cassatie reeds een poging werd ondernomen150 en er maatregelen werden genomen die aan de structurele gerechtelijke achterstand trachten tegemoet te komen,151 is de kans groot dat geen van beiden afdoende zal zijn in de ogen van het EHRM, waardoor de kans dat België zal worden veroordeeld wegens de schending van artikel 6, § 1 EVRM reëel is. Ten gevolge van het Kudla–arrest stuit het EHRM echter op nieuwe problemen die tot overlast leiden. Door Kudla-rechtspraak zullen immers nieuwe verzoeken voor het Hof worden gebracht met de vraag of de op het nationale niveau voorziene rechtsmiddelen wel voldoende zijn. Hierdoor wordt het omgekeerde effect bewerkstelligd, namelijk de stijging van de werklast. De Kudla-rechtspraak zal bijgevolg maar efficiënt zijn indien de Staten effectieve 146 EHRM (GK), Kudla t. Polen, arrest van 26 oktober 2000, § 147. EHRM (GK), Kudla t. Polen, arrest van 26 oktober 2000, § 154. 148 EHRM (GK), Ilhan t. Turkije, arrest van 27 juni 2000, § 97. 149 EHRM (GK), Kudla t. Polen, arrest van 26 oktober 2000, § 152; W. VERRIJDT, “Voldoet België aan de vereisten van de Kudla-rechtspraak?”, CDPK 2007, 583-584. 150 Cass. 28 september 2006, JT 2006, 594, concl. J.F. LECLERCQ, JLMB 2006, 1548, noten J. WILDEMEERSCH en M. UYTTENDAELE en RW 2006-07, 1123, noot A. VAN OEVELEN. 151 Wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand, BS 12 juni 2007. 147 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 121 ANNELIES VERDUYCKT interne rechtsmiddelen instellen. Hierbij is de politieke wil van de betrokken Staten van groot belang. Als gevolg van verscheidene veroordelingen door het EHRM voerde Italië de Pinto-wet in, die moest tegemoet komen aan de overschrijding van de redelijke termijn. Deze wet zorgde echter op zijn beurt voor een nog grotere overbelasting van de hoven van beroep door de honderden nieuwe, prioritaire procedures die op basis van de Pinto-wet werden ingesteld.152 Daarnaast voorzag de Poolse Staat ten gevolge van zijn veroordeling in het arrest-Kudla, in een nieuw, effectief rechtsmiddel met een wet van 17 juni 2004. Het EHRM aanvaardde dat deze wet een effectief rechtsmiddel behelst dat moet worden uitgeput alvorens een klacht bij het EHRM ontvankelijk kan zijn. Problematisch echter is dat, zowel ten aanzien van het Italiaanse als ten aanzien van het Poolse rechtsmiddel kan worden tegengeworpen dat de uitputting van deze rechtsmiddelen de procedure op het nationale vlak alleen maar langer maakt.153 Daarenboven zal het EHRM, zoals hierboven reeds werd aangehaald, nieuwe zaken aantrekken waarin door de Staten zal worden gevraagd of het rechtsmiddel dat door hen werd gecreëerd voldoet aan artikel 13 EVRM. 154 Beide problemen kunnen niet worden ontkend. Toch mag niet uit het oog worden verloren dat wanneer de nationale Staten werkelijk effectieve nationale rechtsmiddelen zullen invoeren ten gevolge van de Kudla-rechtspraak, de nationale procedures korter zullen worden en er minder zaken voor het EHRM zullen worden gebracht nadat de interne rechtsmiddelen door het EHRM als effectief werden verklaard.155 Daarnaast moedigt het Comité van Ministers in verscheidene aanbevelingen de verdragsstaten aan om in effectieve nationale rechtsmiddelen te voorzien. In de aanbeveling van het Comité van Ministers van 2004 vraagt het Comité allereerst aan de Staten om het EVRM integraal deel te laten uitmaken van hun interne rechtsorde. Daarnaast moet een veroordeelde Staat de aanbevelingen die het EHRM in het veroordelend arrest doet met betrekking tot nationale rechtsmiddelen incorporeren in zijn interne rechtsorde. Ten tweede laat het Comité van Ministers de Staten de keuze om bij het creëren van nationale rechtsmiddelen ter nakoming van arresten van het EVRM in algemene of specifieke middelen te voorzien. Ten derde vraagt het Comité wanneer het Hof 152 EHRM (GK), Scordino t. Italië (nr. 1), arrest van 29 maart 2006, § 223. Dissenting Opinion van rechter CASADEVALL bij EHRM (GK), Kudla t. Polen, arrest van 26 oktober 2000; P. DOCQUIR, “Délai raisonnable: exigence d‟un recours effectif en droit interne”, CDPK 2001, 275; J.F. FLAUSS, “Le droit à un recours effectif au secours de la règle du délai raisonnable: un revirement du jurisprudence historique”, RTDH 2002, 185. 154 P. DOCQUIR, “Délai raisonnable : exigence d‟un recours effectif en droit interne”, CDPK 2001, 275; J.F. FLAUSS, “Le droit à un recours effectif au secours de la règle du délai raisonnable: un revirement du jurisprudence historique”, RTDH 2002, 185. 155 W. VERRIJDT, “Voldoet België aan de vereisten van de Kudla-rechtspraak?”, CDPK 2007, 591. 153 122 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? een pilootarrest velt en er een groot aantal repetitieve zaken hangende zijn, dat de Staten een effectief rechtsmiddel voorzien zodat andere potentiële klagers omtrent hetzelfde geval kunnen gaan klagen voor een nationale instantie en hiervoor niet naar het EHRM moeten. Ten vierde moeten de Staten in het bijzonder aandacht besteden aan de onredelijk lange duur van procedures en hiervoor effectieve rechtsmiddelen voorzien. Tenslotte zal als vorm van herstel bij een onredelijke lange procedure soms een financiële compensatie worden geven of een lagere straf. De beslissing van het Comité van Ministers om deze belangrijke taak voor de nationale instanties weg te leggen, behelst een rechtspolitieke beslissing, aangezien de staten worden gedwongen om zelf hun probleem op te lossen in eigen land. Wanneer een Staat niet in een nationaal rechtsmiddel voorziet, maar dit in de loop van de procedure voor het EHRM plots wel creëert, aanvaardt het Hof dat de zaak alsnog voor de nationale instantie wordt gebracht.156 In 2008 vaardigde het Comité van Ministers een nieuwe aanbeveling uit waarbij het de nadruk legde op het belang van effectieve nationale rechtsmiddelen opdat er een snellere uitvoering van Straatsburgse arresten kan plaatsvinden.157 Ten eerste moedigt het Comité de verdragsstaten aan om op het nationale niveau een coördinatie-instantie op te richten voor de uitvoering van veroordelende arresten. Deze instantie staat in voor het bekomen van de nodige informatie, het overleg met personen verantwoordelijk op het nationale niveau voor de implementatie van nieuwe maatregelen en het nemen van de nodige maatregelen om de implementatieprocessen te versnellen. 158 Daarnaast wordt er van de verdragsstaten verwacht dat zij alle nodige maatregelen nemen opdat alle arresten en beslissingen of resoluties bij de arresten worden uitgevoerd, behoorlijk en snel worden verspreid, indien nodig vertaald en aan de belangrijke actoren van het implementatieproces worden meegedeeld. 159 Ook moet de aanname van nuttige maatregelen worden aangemoedigd, opdat er een efficiënte samenwerking zou ontstaan tussen de belangrijke actoren van het implementatieproces op het nationale niveau en moeten de nationale parlementen worden ingelicht over de stand van zaken en de maatregelen die moeten worden aangenomen ter uitvoering van de Straatsburgse arresten. 160 Tenslotte moeten ook samenwerkingsmechanismen worden ingesteld en 156 Recommendation Rec. (2004) 6 of the Committee of Ministers to Member States on the improvement of domestic remedies, 12 May 2004. 157 Recommendation Rec. (2008) 2 of the Committee of Ministers on efficient domestic capacity for rapid execution of judgments of the European Court of Human Rights. 158 Recommendation Rec. (2008) 2 of the Committee of Ministers on efficient domestic capacity for rapid execution of judgments of the European Court of Human Rights, nr. 1. 159 Recommendation Rec. (2008) 2 of the Committee of Ministers on efficient domestic capacity for rapid execution of judgments of the European Court of Human Rights, nr. 3. 160 Recommendation Rec. (2008) 2 of the Committee of Ministers on efficient domestic capacity for rapid execution of judgments of the European Court of Human Rights, nrs. 5 and 9. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 123 ANNELIES VERDUYCKT nuttige informatie worden overgebracht tussen de nationale coördinatieinstantie en het Comité van Ministers.161 Een laatste, hier relevante, aanbeveling van het Comité van Ministers dateert van februari 2010. Hierin legt het Comité van Ministers vooral de nadruk op het belang van de nationale maatregelen opdat procedures binnen een redelijke termijn zouden verlopen.162 Er kan dan ook worden besloten dat het Comité van Ministers met zijn praktijk van aanbevelingen heel wat nuttige effecten kan teweegbrengen. Het volgen van de aanbevelingen van het Comité, zou de Staten kunnen helpen in effectieve nationale rechtsmiddelen te voorzien in het licht van de Straatsburgse rechtspraak. De Staten zouden bijgevolg een open houding moeten aannemen ten aanzien van de aanbevelingen van het Comité van Ministers door deze proactief te implementeren. c.2. Nationale rechtsmiddelen moeten eerst worden uitgeput Artikel 35, § 1 EVRM bepaalt dat: “de nationale rechtsmiddelen moeten worden uitgeput alvorens naar het EHRM te gaan”, hetgeen de subsidiariteit van de Straatsburgse procedure bevestigt. De verzoeker is hierbij alleen verplicht om de beschikbare, effectieve en voldoende rechtsmiddelen uit te putten. De vereiste van de beschikbaarheid van het nationale rechtsmiddel houdt in dat de verzoeker de mogelijkheid moet hebben om zelf rechtstreeks een procedure in te stellen en dat hij hiervoor niet afhankelijk mag zijn van een overheidsinstantie of ambtenaar. Het volstaat hierbij niet dat de rechtsmiddelen in theorie beschikbaar zijn. In het arrest Conka tegen België duidde het Hof verscheidene factoren aan die leidden tot de onbeschikbaarheid van de nationale rechtsmiddelen.163 Daarnaast zullen de rechtsmiddelen maar effectief en voldoende zijn wanneer zij tot het herstel kunnen leiden van de vermoede schending van het EVRM. Dit kunnen zowel gerechtelijke herstelmiddelen als administratieve herstelmiddelen betreffen. 164 Tot slot zal de verzoeker niet verplicht zijn om alle nationale rechtsmiddelen uit te putten indien er verschillende voorhanden zijn. Zelfs het gebruik van één rechtsmiddel kan 161 Recommendation Rec. (2008) 2 of the Committee of Ministers on efficient domestic capacity for rapid execution of judgments of the European Court of Human Rights, nr. 2. 162 Recommendation Rec. (2010) 3 of the Committee of Ministers to member states on effective remedies for excessive length of proceedings. 163 EHRM, Conka t. België, arrest van 5 februari 2002, §§ 82-84. 164 P. LEACH, Taking a case to the European Court of Human Rights, Oxford, Oxford University Press, 2005, 137-142. 124 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? volstaan, indien het gebruik van meerdere rechtsmiddelen niet tot een beter resultaat zou leiden.165 Uit het voorgaande volgt dat uit de artikelen 1, 13 en 35, § 1 EVRM een collectieve verantwoordelijkheid van de Staten kan worden afgeleid. Dit houdt in dat zowel de uitvoerende, wetgevende als rechterlijke autoriteiten van zowel de nationale Staat als de deelentiteiten van een Staat verantwoordelijk zijn voor de naleving van de bepalingen in het EVRM. 166 De effectieve naleving van deze collectieve verantwoordelijkheid zou ertoe kunnen leiden dat het EHRM zich veel minder met onbelangrijke zaken zou moeten bezighouden en zijn tijd niet meer zou moeten verdoen aan repetitieve zaken. Desondanks wordt ervaren dat Staten vaak niet voldoende snel tegemoet komen aan de verplichte aanname van maatregelen of dat zij vaak maatregelen aannemen die onvoldoende verregaand zijn in de ogen van het EHRM. 167 c.3. Kritische benadering Zowel het Comité van Ministers als de Parlementaire Vergadering wijzen steeds op het belang van het verbeteren van de nationale rechtsmiddelen. Geschikte nationale rechtsmiddelen zijn onmiskenbaar van groot belang voor de werking van een juridisch systeem, desondanks kan het hele beschermingsmechanisme van het EVRM niet enkel rusten op nationale rechtsmiddelen. Vooral voor Staten zoals Rusland en Turkije, die op systematische wijze ernstige schendingen veroorzaken, is dit niet wenselijk. In zulke gevallen zou het EHRM een meer terughoudende positie moeten aannemen met betrekking tot het terugsturen van zaken naar de interne rechtsorde. Wanneer nationale rechtsmiddelen als geschikt worden ervaren, moet de implementatie ervan worden gemonitord door het Comité van Ministers. Maar ook het Comité van Ministers gaat, net als het EHRM, gebukt onder een te grote werklast. Ondanks de vraag van het EHRM naar een grotere toezichtstaak voor het Comité van Ministers, blijft deze mogelijkheid onder het Veertiende Protocol beperkt tot zeer uitzonderlijke omstandigheden. Door het Veertiende Protocol wordt een vierde lid aan artikel 46 EVRM toegevoegd, hetgeen bepaalt dat het Comité van Ministers, met een tweederde meerderheid, de vraag of een partij is tekort gekomen aan zijn verplichtingen naar het EHRM kan verwijzen, wanneer het van mening is dat een Staat weigert een definitieve veroordeling na te komen, nadat het hiervan formeel in kennis is 165 EHRM (GK), Bosphorus Hava Yollari Turizm Ve Ticaret AS t. Ierland, arrest van 13 september 2001. 166 P. BOILLAT, “Vers une mise en œuvre renforcée de la Convention européenne des droits de l‟homme au niveau national”, RTDH 2009, 17-26. 167 E. MYJER, “De weg uit Straatsburgse problemen is met het nakomen van verplichtingen en goede voornemens geplaveid”, NJCM-Bulletin 2006, 164-165. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 125 ANNELIES VERDUYCKT gesteld.168 Gelet op de beperkte draagwijdte van dit artikel kan worden vermoed dat dit artikel slechts in uitzonderlijke gevallen zal kunnen worden toegepast. Dit is bijgevolg niet in het voordeel van de verzoekers, aangezien aan de Staten een zeer grote vrijheid wordt gegeven bij systematische schendingen.169 In het rapport van Lord WOOLF wordt het belang van nationale ombudsmannen en andere methodes van alternatieve geschillenoplossing onderstreept. Dit zou ook moeten worden aangemoedigd door de Raad van Europa en het EHRM, aangezien dit het EHRM zou kunnen ontdoen van een groot aantal verzoeken waarvoor het eigenlijk niet geschikt is. Gelet op het feit dat er binnen bepaalde Staten vaak een gebrek aan personen met voldoende kennis is, zou een betere opleiding en meer informatie op het nationale niveau over de rechtspraak en het doel van het EHRM, alsook over de ontvankelijkheidscriteria veel nutteloos tijdsverlies kunnen voorkomen. Hiervoor zouden volgens het rapport Satellite Offices van het Straatsburgse registratiebureau moeten worden opgericht in landen waaruit een groot aantal onontvankelijke zaken voortkomen. Deze Satellite Offices zouden dan de nodige informatie met betrekking tot de ontvankelijksheidsvoorwaarden kunnen geven, maar ook informatie over de lokale ombudsmannen of andere alternatieve geschillenoplossingsmethoden kunnen verschaffen, hetgeen tot een vermindering van zaken die onnodig tot bij het EHRM komen, zou kunnen leiden.170 Ook organiseert het EHRM colloquia, symposiums en rondetafelbijeenkomsten waarbij er met nationale autoriteiten wordt gepraat over de wijze waarop zij een betere uitvoering kunnen geven aan arresten van het EHRM en een hoger beschermingsniveau kunnen garanderen. Bij dit alles moet echter steeds de oorzaak van het gebrek aan bekwame personen in het oog worden gehouden, namelijk het gebrek aan financiële middelen.171 1.1.2. Verplichting tot eerbiediging van het gezag van gewijsde van einduitspraken Het begrip “eerbiediging van het gezag van gewijsde” moet bij het EHRM, in dezelfde zin worden verstaan als de eerbiediging van het gezag van gewijsde voor de nationale rechter. Hieruit volgt dat een verzoeker na een uitspraak van het EHRM geen nieuwe vordering kan instellen voor het EHRM of voor de nationale rechter, met hetzelfde voorwerp, steunend op dezelfde oorzaak, tegen 168 Artikel 16 van het Veertiende Protocol bij het EVRM. K. ALTIPARMAK, “The european system for the protection of human rights in crisis : the end of the road? ”, Journal of Europan Criminal Law 2009, 15. 170 LORD WOOLF, M. MCKENZIE, P. MACMAHON, C. O‟CINNEIDE en L. CLARKE, Review of the working methods of the European Court of Human Rights, December 2005, 5. 171 X. RUEDIN, Exécution des arrêts de la Cour européenne des droits de l’homme, Procédure, obligations des Etats, pratique et réforme, Bruxelles, Bruylant, 2009, 376. 169 126 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? dezelfde verdragsstaat. Het gezag van gewijsde is echter een relatief gezag, zodat het enkel geldt ten aanzien van de in de zaak betrokken partijen. 172 De partijen hebben daarentegen steeds de mogelijkheid om een verzoek tot verwijzing naar de Grote Kamer voor heronderzoek te vragen, 173 een verzoek tot interpretatie van de uitspraak te vragen174 of een verzoek tot herziening van de uitspraak.175 Het EHRM sprak zich in deze zin uit in het arrest Burdov tegen Rusland.176 Het Hof bepaalde dat het gebrek aan financiële middelen van de Staat geen excuus mag zijn om geen uitvoering te geven aan een veroordeling, aangezien dit een schending van artikel 6, § 1 EVRM uitmaakt. De regering ging pas over tot de betaling van de volledige som nadat ze te horen had gekregen dat er een verzoek tot het EHRM was gericht. Doordat het jaren duurde vooraleer de noodzakelijke maatregelen tot nakoming van de definitieve arresten werden genomen, deden de Russische autoriteiten afbreuk aan de nuttige gevolgen van artikel 6, § 1 EVRM en was er bijgevolg een schending van dit artikel. Daarnaast werd ook de schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM geconstateerd. Het Russische Hof voorzag de verzoeker immers van een afdwingbare claim, de beslissingen waren definitief en er was geen gewoon hoger beroep meer mogelijk, maar de afdwingingsprocedures waren wel ingesteld. Uit de onmogelijkheid voor de verzoeker om uitvoering te bekomen van de veroordelingen volgt een schending van het recht op rustig genot van zijn eigendom zoals voorzien in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM: de verzoeker wordt immers verhinderd om het geld te ontvangen dat hij redelijkerwijze had mogen verwachten, te ontvangen. De Regering heeft daarenboven geen rechtvaardiging gegeven voor deze schending en het EHRM is van mening dat een gebrek aan middelen geen rechtvaardiging kan behelzen. Daarom besloot het naast de schending van artikel 6, § 1 EVRM, tot de schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.177 Het EHRM paste in 2009 de pilootarresten-procedure toe in het tweede arrest Burdov tegen Rusland. Het eerste arrest Burdov tegen Rusland had de Russische Staat verplicht om in de noodzakelijke herstellende en preventieve maatregelen onder artikel 46 EVRM te voorzien. Rusland had hier sindsdien nog niet volledig gehoor aan gegeven en daarenboven waren 200 gelijkaardige schendingen van het EVRM vastgesteld sinds het eerste Burdov-arrest van 2002. Daarnaast waren er bijna 700 gelijkaardige zaken hangende. Hieruit leidde het EHRM af dat de geconstateerde schendingen een structureel 172 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek E.V.R.M., deel 1: Algemene Beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 718-720. 173 Artikel 43 EVRM. 174 Artikel 39 Procedurereglement van het EHRM. 175 Artikel 80 Procedurereglement van het EHRM. 176 EHRM, Burdov t. Rusland, arrest van 7 mei 2002. 177 EHRM, Burdov t. Rusland, arrest van 7 mei 2002. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 127 ANNELIES VERDUYCKT probleem vormden en een situatie die onverenigbaar was met het verdrag constitueerde, waardoor een pilootarrest wenselijk was om de implementatie van de opgelegde maatregelen te vergemakkelijken.178 1.2. RECHTSGEVOLGEN TEN AANZIEN VAN ANDERE VERDRAGSSTATEN Luidens artikel 46 EVRM moeten de Hoge Verdragssluitende Partijen zich houden aan de einduitspraken van het EHRM waarbij zij partij zijn. Het EHRM verduidelijkte in de zaak Lawless tegen Ierland dat met „Hoge Verdragssluitende Partijen‟, de partijen in de desbetreffende zaak moet worden verstaan.179 Hieruit vloeit voort dat er slechts een relatief gezag van gewijsde is, en de gevolgen enkel inter partes werken.180 Dit moet echter worden genuanceerd door de artikelen 32, § 1 en 1 EVRM. Artikel 32, § 1 EVRM bepaalt dat het EHRM de specifieke opdracht heeft om de interpretatie van het EVRM te verzekeren. Daarnaast heeft artikel 1 EVRM het Hof ingesteld om de nakoming van de verplichtingen van de verdragsstaten te verzekeren. Uit deze twee artikelen vloeit voort dat de Staten het EVRM moeten toepassen op de wijze waarop het EHRM de verdragsbepalingen heeft geïnterpreteerd, hetgeen de theorie van het gezag van de rechterlijke interpretatie is. Arresten van het EHRM hebben bijgevolg ook gevolgen voor Staten die niet bij het geschil zijn betrokken, ongeacht of het Hof een schending vaststelt of niet. Deze erga omnes-werking zal echter slechts ten aanzien van derde Staten voorhanden zijn, wanneer het een precies en duidelijk arrest van het EHRM betreft, waarvan de verdragsbepalingen in de onderhavige interpretatie directe werking hebben en waarbij geen beleidsafweging moet worden gemaakt door de verdragsstaat. 181 Daarnaast hebben de interpretaties ook een retroactief karakter, hetgeen inhoudt dat de geïnterpreteerde bepaling zal worden geacht reeds de door de interpretatie gegeven betekenis te hebben gehad.182 Het gezag van de rechterlijke interpretatie leidt ertoe dat de nationale rechter de interpretatie moet volgen die het EHRM aan een bepaling van het EVRM 178 EHRM, Burdov t. Rusland (nr. 2), arrest van 15 januari 2009. EHRM, Lawless t. Ierland, arrest van 14 november 1960. 180 P. VAN DEN HEEDE en G. GOEDERTRIER, “De doorwerking van het internationaal recht in de rechtspraak van het Arbitragehof”, in J. WOUTERS en D. VAN EECKHOUTTE (eds.), De doorwerking van het internationaal recht in de Belgische rechtsorde, Antwerpen, Intersentia, 2006, 273-274. 181 EHRM, Marckx t. België, arrest van 13 juni 1979, § 58. 182 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek E.V.R.M., deel 1: Algemene Beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 721-730; M. VAN EMMERIK, “Verplichtingen voor de wetgever na Straatsburgse uitspraken op grond van het EVRM”, http://media.leidenuniv.nl/legacy/Preadvies%20MLvan%20Emmerik120208def.pdf 1 januari 2008, 5-8. 179 128 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? geeft.183 Eventuele strijdige nationale wetgeving met deze interpretatie zal buiten toepassing worden gelaten. Het beginsel van het gezag van de rechterlijke interpretatie werd in de Belgische rechtspraak aanvaard doordat het Hof van Cassatie stelde dat België door de goedkeuring van het EVRM, de bevoegdheid van het EHRM heeft erkend om het verdrag te interpreteren. 184 Een verzoeker zal bijgevolg een cassatieberoep kunnen instellen wegens de schending van een verdragsbepaling volgens de interpretatie ervan door het EHRM. Uit deze precedentwerking vloeit voort dat het EHRM een groot belang hecht aan de interpretatie van de verdragsartikelen. Hiervoor is een sterke coherentie van de rechtspraak noodzakelijk. Dit weerhoudt het EHRM niet om van zijn rechtspraak af te wijken, aangezien het formeel niet is gebonden door zijn oudere arresten. Dit wordt echter bekritiseerd door bepaalde auteurs. 185 Toch zal het Hof slechts in uitzonderlijke situaties afwijken van zijn vroegere interpretaties, zodat de rechtszekerheid en stabiliteit van zijn rechtspraak niet in het gedrang worden gebracht. Daarenboven zal het Hof steeds op algemene en expliciete wijze aangeven wanneer er wordt afgeweken van de bestaande rechtspraak.186 In het arrest Grosaru tegen Roemenië, werd België, samen met Luxemburg en Italië, vermeld als verdragsstaat die niet voorziet in een beroep bij een gerechtelijk orgaan voor het aanklagen van verkiezingen. De Venice Commission bepaalde immers dat er in alle gevallen een gerechtelijk beroep moet bestaan en dat een beroep bij de goedkeuringscommissie van het Parlement of bij een verkiezingscommissie niet in de nodige waarborgen voorziet.187 De vraag is dan ook of België zal wachten totdat het wordt veroordeeld voor zijn praktijk van goedkeuring van geloofsbrieven door de Plenaire Vergadering van het Parlement, of dat het zelf zijn wetgeving zal aanpassen ten gevolge van de erga omnes-werking van arresten zodat een veroordeling kan worden vermeden. 183 P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, De gevolgen binnen de Belgische rechtsorde, op strafrechtelijk gebied, van arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarbij een schending wordt vastgesteld, Een Preadvies, S.l.: Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland. Belgische sectie, 1998, 6. 184 Cass. 7 april 1995, Arr.Cass., 1995, p. 387, nr. 190. 185 B. EDELMAN, “La Cour Européenne des droits de l‟homme: une jurisdiction tyrannique?”, Receuil Dalloz 2008, 1946-1947. 186 EHRM (GK), Pellegrin t. Frankrijk, arrest van 8 december 1999, §§ 60-61; EHRM (GK), Kudla t. Poland, arrest van 26 october 2000, § 148; EHRM (GK), Vilho Eskelinen t. Finland, arrest van 19 april 2007. 187 EHRM, Grosaru t. Roemenië, arrest van 2 maart 2010, § 26. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 129 ANNELIES VERDUYCKT 2. BELGIË, EEN GOEDE LEERLING? 2.1. OP JURISDICTIONEEL VLAK 2.1.1. Hoven en rechtbanken De hoven en rechtbanken spelen een zeer belangrijke rol in het implementatieproces van het EVRM. Zij worden echter geconfronteerd met verscheidene moeilijkheden om deze belangrijke taak te volbrengen. De drie belangrijkste moeilijkheden zijn de open textuur van de verplichtingen die het EHRM oplegt, de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken en de economische beperkingen van de rechterlijke organisaties. Ten eerste is er de open textuur en dus de onduidelijkheid van de vereisten die het EHRM oplegt. Ten tweede is het niet altijd eenvoudig voor de hoven en rechtbanken om zelf maatregelen te nemen, alvorens de in het geding zijnde wetgeving wordt aangepast. Het Hof van Cassatie erkende met het Smeerkaasarrest de voorrang van internationale verdragen met directe werking op nationale wetgevende normen.188 Dit werd eveneens aangenomen door het Grondwettelijk Hof voor de bepalingen van het EVRM. Het Grondwettelijk Hof zal ten gevolge van het interpretatief gezag van gewijsde de taak op zich nemen om de gewaarborgde grondrechten conform de bepalingen in het EVRM te interpreteren.189 Hierbij kan het echter niet rechtstreeks toetsen aan bepalingen in het EVRM,190 maar wel verdragsbepalingen in beschouwing nemen die analoog zijn aan de grondwetsbepalingen.191 Daarnaast zullen de gewone rechter, de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en iedere andere administratieve rechter wetgevende normen buiten toepassing laten wegens strijdigheid met het EVRM. 192 Toch blijken beide technieken niet voldoende te zijn om steeds op effectieve wijze aan de bepalingen van het EVRM uitvoering te geven. De Belgische Staat wordt immers geregeld veroordeeld door het EHRM, met in het bijzonder verscheidene malen op grond van artikel 6 EVRM, wegens de schending van de redelijke termijn ten gevolge van de gerechtelijke achterstand. Tot slot zal het beschikbare personeel vaak te beperkt zijn en de toegang tot de Straatsburgse rechtspraak te moeilijk zijn opdat er sprake kan zijn van een effectieve implementatie. 188 Cass. 27 mei 1971, Fromagerie Franco Suisse Le Ski, Arr.Cass. 1971, 959, Pas. 1971, I, 886 concl. Procureur-Generaal GANSHOF VAN DER MEERSCH, RW 1971-72, 424, noot en JT 1971, 460, concl. Procureur-Generaal GANSHOF VAN DER MEERSCH. 189 GwH 15 juli 1993, nr. 62/93; G. GOEDERTRIER, “Het interpretatief gezag van het arrest Marckx”, noot onder Cass. 7 april 1995, Jaarboek Mensenrechten 1995-1996, 408. 190 Artikel 142 GW. 191 GwH 23 mei 1990, nr. 18/90; GwH 22 juli 2004, nr. 136/2004, B.5.3. 192 A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht, Syllabusuitgave deel I, Mechelen, Kluwer, 2008, 28. 130 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? Niettemin zijn deze drie moeilijkheden niet onoverbrugbaar. 193 Het is niet zozeer een kwestie van kunnen, maar eerder een kwestie van willen, namelijk het willen doorvoeren van een culturele transformatie waarbij het EVRM niet meer zal worden gezien als een externe bron, maar als een bron van intern, nationaal recht. Ten aanzien van de nationale hoven en rechtbanken zal het hoogste rechtscollege van een land hierbij een zeer belangrijke rol spelen. 2.1.2. Het Hof van Cassatie De rechtspraak van het hoogste rechtscollege van een land kan een zeer belangrijke invloed hebben op het implementatieproces van de rechtspraak van het EHRM. Het „hoogste‟ karakter van het hoogste hof van een land moet echter met betrekking tot de mensenrechten steeds worden genuanceerd door de aanwezigheid van het EHRM. De hoogste gerechtshoven krijgen vaak een brugfunctie toebedeeld tussen de lagere rechtbanken en het EHRM. De hoogste gerechtshoven staan in voor het verzekeren van een effectieve mensenrechtenbescherming door toezicht uit te oefenen op de lagere rechtbanken. Dit kunnen zij doen wanneer zij worden veroordeeld door het EHRM, alsook door spontaan gehoor te geven aan de rechtspraak van het EHRM. Zij moeten immers de principes uitgedacht door het EHRM vertalen naar het nationale recht opdat conflicten met het EVRM worden uitgesloten. 194 Zo kunnen zij de implementatie van de Straatsburgse rechtspraak vergemakkelijken door aan de lagere rechtbanken de implicaties van het EVRM uit te leggen aan de hand van de door het EHRM gevelde arresten. 195 Desalniettemin hebben de hoogste gerechtshoven ook een zeer belangrijke en onafhankelijke taak aangezien het EHRM slechts een subsidiaire rol vervult ten aanzien van de interne rechtsorde.196 a. Veroordeling Wanneer het EHRM een schending van het EVRM vaststelt, zal de betrokken Staat ter nakoming hiervan maatregelen moeten nemen. Vaak zal het hierbij aan de regering zijn om de wetgeving ter zake aan te passen. Ook kan het hoogste hof richtlijnen geven aan de lagere rechtbanken over hoe zij gehoor J. MCBRIDE, “Evaluation of supposed obstacles to an effective implementation of the European Convention on Human Rights by national courts”, in X., The role of Supreme Courts in the domestic implementation of the European Convention on Human Rights, Proceedings of the Regional Conference Belgrade, 20-21 september 2007, Council of Europe, August 2008, 93-106. 194 P. LEMMENS, “Guidance by Supreme Courts to lower courts on the requirements of the European Convention on Human Rights”, in X., The role of Supreme Courts in the domestic implementation of the European Convention on Human Rights, Proceedings of the Regional Conference Belgrade, 20-21 september 2007, Council of Europe, August 2008, 37-39. 195 Court de Cassation (Fr.), arrest van 6 november 1998, Bull. 1998, nr. 4-5, 6-7; Hoge Raad der Nederlanden, arrest van 3 oktober 2000, Nederlandse Jurisprudentie, 2000, nr. 721. 196 De preambule van Recommendation Rec. (2004) 6 of the Committee of Ministers to Member States on the improvement of domestic remedies, 12 May 2004; EHRM (GK), Markovic t. Italië, arrest van 14 december 2006. 193 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 131 ANNELIES VERDUYCKT kunnen geven aan het veroordelend arrest. Wanneer de rechtbanken de mogelijkheid hebben om reeds stappen te ondernemen om hun rechtspraak aan te passen aan het veroordelend arrest van het EHRM, moeten zij dit doen alvorens de wetgeving wordt aangepast. Het is hierbij van belang dat alle organen van een Staat zich ervan bewust zijn dat zij elk de verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van veroordelende arresten van het EHRM en dit binnen hun respectievelijk bevoegdheidsdomein. 197 Een belangrijk voorbeeld ter zake is het arrest Marckx tegen België, één van de eerste maar nog steeds één van de belangrijkste arresten van het EHRM. In dit arrest besloot het EHRM dat het Belgische erfrecht de artikelen 8 en 14 EVRM schond, aangezien het natuurlijke kinderen benadeelde in hun erfrechtelijke positie ten aanzien van hun moeder. Volgens het EHRM was het niet nodig om in abstracto de onderhavige wetsbepalingen te onderzoeken, maar om te onderzoeken of het verzoekschrift overeenstemt met het Verdrag. Het EHRM wees er hierbij op dat zijn beslissing onvermijdelijk gevolgen zou hebben die verder reikten dan de voorliggende zaak, in het bijzonder omdat de schendingen rechtstreeks voortvloeiden uit de betwiste wetsbepaling en niet uit de individuele implementatiemaatregelen.198 De Belgische regering gaf hierbij te kennen dat het de nodige maatregelen zou nemen, maar dat de aanpassingen deel zouden uitmaken van een grotere hervorming van het burgerlijk wetboek met betrekking tot de afstamming. Het duurde vervolgens acht jaar eer de wetgever de wet amendeerde ten gevolge van de grotere hervorming die moest plaatsvinden en door het feit dat de prioriteiten van het Parlement bij de tweede en derde staatshervorming lagen. In tussentijd ontstonden er verscheidene nieuwe claims van buitenhuwelijkse kinderen die zich in dezelfde positie bevonden. Het Hof van Cassatie verklaarde echter al deze zaken onontvankelijk op grond van zijn vaststelling dat de artikelen 8 en 14 EVRM geen directe werking hebben en het dus niet aan de rechtbanken, maar aan de wetgever was om de bestaande praktijk aan te passen. Zolang de wet niet werd aangepast, zouden de rechtbanken volgens het Hof van Cassatie de oude wetgeving moeten blijven toepassen. 199 Deze behoudsgezinde rechtspraak leidde in 1991 tot een volgende veroordeling door het EHRM in het arrest Vermeire tegen België. Met dit tweede arrest tegen de Belgische Staat stelde het EHRM zichzelf in de K. RIMANQUE, “De toepasselijkheid van grondrechten in de betrekkingen tussen private personen – algemene probleemstelling”, in K. RIMANQUE, De toepasselijkheid van de grondrechten in private verhoudingen, Antwerpen, Kluwer, 1982, 15. 198 EHRM, Marckx t. België, arrest van 13 juni 1979, § 25. 199 Cass. 10 mei 1985, RW 1985-86, 1848, Rev.Not.B. 1986, 51-62 (noot C. RÉMON-DEFAYS, “L‟influence de l‟arrêt Marckx sur la jurisprudence Belge”), JT 1986, 75, Cass. 6 maart 1986, Arr.Cass. 1985-1986, 937, RW 1986-1987, 236, noot P. SENAEVE, Hof van Beroep te Brussel, 31 januari 1983 en RW 1982-83, 2687 (noot P. SENAEVE, “Het E.V.R.M., de directe werking en het Marckxarrest”). 197 132 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? mogelijkheid om op indirecte wijze de uitvoering van het eerdere arrest Marckx tegen België te controleren. Het EHRM besloot dat het Hof van Cassatie een ongeoorloofde passiviteit had tentoongespreid. Het was onnodig om eerst een volledige herziening van de afstammingswetgeving af te wachten alvorens de discriminerende bepaling af te schaffen. Dit valt immers niet binnen het recht van de Staten om vrij de middelen te kiezen ter nakoming van de Straatsburgse arresten, vervat in artikel 46 EVRM. 200 België heeft geregeld te kampen met een overschrijding van de redelijke termijn, en dit vooral op het niveau van het Hof van Beroep te Brussel en de Raad van State, afdeling administratie.201 Bij veroordelingen door het EHRM wegens overschrijding van de redelijke termijn, werpt de Belgische Staat steevast op dat het moeilijk is de redelijke termijn te garanderen doordat bepaalde Belgische rechtscolleges tijdelijk overbelast zijn. Hiermee weigert het EHRM rekening te houden, aangezien de Staten juist luidens artikel 6, § 1 EVRM hun rechtssysteem zo moeten organiseren dat er binnen een redelijke termijn recht kan worden gesproken. 202 Het Hof van Cassatie erkende op 28 september 2006 de mogelijkheid van de gewone rechter om de overheid via 1382 buitencontractueel aansprakelijk te stellen wegens fouten van de wetgever.203 Deze rechtspraak werd fel bekritiseerd.204 Dit arrest vindt echter zijn legitimering in de Kudla-rechtspraak van het EHRM. Desalniettemin kan men zich afvragen of deze rechtspraak van het Hof van Cassatie voldoende is, namelijk of de burgerrechtelijke aansprakelijkheid een effectief rechtsmiddel is. Het EHRM stelde in zijn beslissing Depauw dat er geen twijfel meer kan bestaan over de zekerheid van het rechtsmiddel volgend uit het arrest van 28 september 2006, aangezien het expliciet verwees naar artikel 6, § 1 EVRM. De niet-uitputting van dit interne rechtsmiddel dat de regering opwierp in Depauw, werd echter niet aanvaard door het EHRM, aangezien het van mening 200 EHRM, Vermeire t. België, arrest van 29 november 1991, §§ 25-26. Het EHRM veroordeelde België hiervoor verscheidene malen, enkele voorbeelden: EHRM, Conka t. België, arrest van 5 februari 2002; EHRM, Stratégies et communications et Dumoulin t. België, arrest van 15 juli 2002 ; EHRM, Boca t. België, arrest van 15 november 2002; EHRM, Gökce en anderen t. België, arrest van 30 januari 2003; EHRM, Lenaerts t. België, arrest van 11 maart 2004; EHRM, Entreprises Robert Delbrassine SA t. België, arrest van 1 juli 2004; EHRM, Rouard t. België, arrest van 29 juli 2004; EHRM, De Landtsheer t. België, arrest van 15 juli 2005; EHRM, Lenardon t. België, arrest van 26 oktober 2006; EHRM, De Clerck t. België, arrest van 25 september 2007. 202 EHRM, Conka t. België, arrest van 5 februari 2002, § 84; EHRM, Nelissenne t. België, arrest van 23 oktober 2003, § 20; F. LAMBRECHTS, “De achterstand in gerechtszaken en de rechten van de mens”, RW 1984-1985, 791-802. 203 Cass. 28 september 2006, JT 2006, 594, concl. J.F. LECLERCQ, JLMB 2006, 1548, noten J. WILDEMEERSCH en M. UYTTENDAELE, RW 2006-07, 1123, noot A. VAN OEVELEN. 204 A. ALEN, “De overheidsaansprakelijkheid voor fouten van de wetgever. Over de Cassatiearresten van 1 juni 2006 en 28 september 2006”, in W. PINTENS, A. ALEN, E. DIRIX en P. SENAEVE, Feestbundel voor Hugo Vandenberghe, Brugge, Die Keure, 2007, 7-10. 201 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 133 ANNELIES VERDUYCKT was dat de rechtspraak van 28 september 2006, maar kenbaar kon zijn op 28 maart 2007.205 Toch mag niet uit het oog worden verloren dat de kans bestaat dat het EHRM alsnog van gedachte verandert over de effectiviteit van dit rechtsmiddel. Het EHRM zal immers niet tevreden zijn met het rechtsmiddel wanneer de schadevergoedingen wegens overschrijding van de redelijke termijn te laag zijn.206 Ook is er geen zekerheid of voldaan is aan de vereisten van het EHRM opdat een rechtsmiddel effectief zou zijn in het licht van artikel 13 EVRM. Hierbij is vooral de verplichting om naast de reeds aanhangige rechtsvordering, een parallelle rechtsvordering in te stellen bij dezelfde rechterlijke macht als de oorspronkelijke rechtsvordering problematisch. 207 De kans is immers groot dat de parallelle rechtsvordering hetzelfde lot als de oorspronkelijke rechtsvordering zal ondergaan.208 b. Het erga omnes-effect van Straatburgse arresten b.1. De spontane nakoming Van een spontane nakoming van een arrest van het EHRM was binnen de Belgische rechtsorde sprake met een arrest van het Hof van Cassatie van 1995, waarin het op expliciete wijze de autoriteit van de interpretaties door het EHRM aanvaardde, hetgeen voorvloeit uit het feit dat België het EVRM ratificeerde en bijgevolg de interpretatie-bevoegdheid van het EHRM erkende.209 Binnen de Nederlandse rechtsorde was deze praktijk echter al veel langer aanvaard.210 Een voorbeeld van een spontane nakoming in Nederland, betreft de implementatie van het arrest Goodwin tegen Verenigd Koninkrijk211 door de Nederlandse Hoge Raad. In dit arrest poneerde het EHRM dat de vertrouwelijkheid van journalistieke bronnen essentieel is voor het in artikel 10 EVRM beschermde recht op vrije meningsuiting. De Nederlandse Hoge Raad keerde zijn rechtspraak volledig om door het principe in te voeren dat de nietopenbaarmaking van journalistieke bronnen de regel is en de verplichte openbaarmaking de uitzondering, conform het arrest van het EHRM tegen het Verenigd Koninkrijk.212 205 EHRM, Depauw t. België, beslissing van 15 mei 2007. EHRM (GK), Scordino t. Italië (nr. 1), arrest van 29 maart 2006. 207 W. VERRIJDT, “Voldoet België aan de vereisten van de Kudla-rechtspraak?”, CDPK 2007, 595598. 208 Partly Dissenting Opinion van rechter CASADEVALL, EHRM (GK), Kudla t. Polen, arrest van 26 oktober 2000, § 5. 209 Cass. 7 april 1995, Arr. Cass., 1995, p. 387, nr. 190. 210 Hoge Raad der Nederlanden, arrest van 18 januari 1980, Nederlands Jurisprudentie, 1980, nr. 463. 211 EHRM (GK), Goodwin t. Verenigd Koninkrijk, arrest van 27 maart 1996. 212 Hoge Raad der Nederlanden, arrest van 10 mei 1996, Nederlandse Jurisprudentie, 1996, nr. 578. 206 134 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? b.2. De niet-nakoming Daarnaast zijn er ook gevallen waarin de rechtspraak van het EHRM niet spontaan wordt gevolgd. Dit kan ten eerste zijn omdat de rechterlijke instantie van een bepaalde Staat van mening is dat de voorgelegde situatie in zijn land niet dezelfde is als deze waarover het EHRM reeds oordeelde. Het Franse Hof van Cassatie oordeelde in 1996 in afwijking van het arrest Marckx tegen België over het beperktere erfrecht ten aanzien van buitenhuwelijkse kinderen vervat in de Franse Code Civil. Het Franse Hof was van mening dat het recht om te erven niet wordt gewaarborgd door het recht op het privé- en familieleven en dat de artikelen 8 en 14 EVRM bijgevolg niet van toepassing waren.213 In 2000 echter, veroordeelde het EHRM deze rechtspraak omdat het onderscheid op basis van geboorte niet was gerechtvaardigd en dat er bijgevolg een schending van artikel 14 EVRM in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM voorhanden was. 214 De Nederlandse Hoge Raad echter, paste spontaan de Marckx-conforme interpretatie van zijn wetboek toe waardoor het in overeenstemming werd gebracht met de Straatsburgse rechtspraak van het arrest Marckx tegen België.215 Ten tweede zal het hoogste gerechtshof van een Staat de rechtspraak van het EHRM niet spontaan toepassen omdat het er gewoonweg niet mee akkoord gaat. In het arrest Borgers tegen België216 oordeelde het EHRM dat het tegensprekelijk karakter van een strafrechtelijke procedure het Hof van Cassatie verplicht om de partijen te laten antwoorden op het standpunt van de advocaat-generaal. Er zou daarenboven een schending van het eerlijk proces en de wapengelijkheid zijn, wanneer de advocaat-generaal na het geven van zijn standpunt, zou mogen deelnemen aan de deliberatie van de rechters. Het EHRM herhaalde de Borgers-leer in een arrest van de Grote Kamer, Vermeulen tegen België maar deze keer niet ten aanzien van een strafrechtelijk, maar een burgerrechtelijk proces.217 In tegenstelling tot België, dat zijn Cassatie-rechtspraak aan de Borgers-leer aanpaste218 en in 2000 de Borgers-leer in zijn gerechtelijk wetboek 213 Court de Cassation (Fr.), arrest van 25 juni 1996, Bull. 1996, I, nr. 268, p. 188. EHRM, Mazurek t. Frankrijk, arrest van 1 februari 2000. 215 Hoge Raad der Nederlanden, arrest van 18 januari 1980, Nederlands Jurisprudentie, 1980, nr. 463. 216 EHRM, Borgers t. België, arrest van 30 oktober 1991. 217 EHRM (GK), Vermeulen t. België, arrest van 20 februari 1996. 218 Bijvoorbeeld: Cass. 13 september 1999, RW 2000-2001, 265-266. 214 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 135 ANNELIES VERDUYCKT inschreef,219 was de Franse rechter niet zo happig om de Borgers-leer toe te passen. Het Franse rechtssysteem kent immers de figuur van de advocaatgeneraal niet, maar heeft wel een vergelijkbare instelling, namelijk de commissaire du gouvernement. Het Franse Hof van Cassatie was echter van mening dat beide figuren niet vergelijkbaar zijn. Om de arresten Borgers220 en Vermeulen221 toch na te komen ontwikkelde de strafkamer van het Franse Hof een constructie die enkel werkt wanneer de verdachte wordt vertegenwoordigd door en cassatieadvocaat. Deze constructie werd door het EHRM net voldoende geacht.222 Wanneer de verdachte zichzelf verdedigt werkt de constructie echter niet en is er wel sprake van een schending. 223 Daarnaast veroordeelde het EHRM Frankrijk ook voor een schending van het recht op eerlijke proces ten gevolge van de aanwezigheid van de commissaire du gouvernement tijdens de deliberaties.224 Zulke pogingen om Straatsburgse rechtspraak te omzeilen worden niet opportuun geacht. Toch moet door de samenwerkingsverhouding tussen het EHRM en de nationale rechters wel enige ruimte voor de nationale rechter blijven. Deze zal wel een verzwarende motiveringsplicht krijgen opgelegd wanneer hij wil afwijken van de Straatsburgse rechtspraak. Dit zal maar mogelijk zijn wanneer, ofwel, de nationale rechter meent dat er een bezwaar is tegen de Straatsburgse rechtspraak, doordat het EHRM niet alle relevante informatie in ogenschouw had genomen en dus op het verkeerde spoor zit, ofwel, omdat de rechtsopvattingen veranderd zijn, waarover dan wel consensus moet bestaan tussen de Staten. Bijgevolg zal dit slechts in uiterst zeldzame gevallen verdedigbaar zijn en mag dit er zeker niet toe leiden dat de rechtseenheid binnen Europa wordt verstoord. De bovengenoemde afwijkingen van de Europese rechtspraak blijken dan ook niet conform de geest van het verdrag.225 c. Geen Straatsburgse precedenten Indien er echter geen bestaande Straatsburgse precedenten voorhanden zijn, zal het hoogste gerechtshof moeten proberen na te gaan hoe het EHRM zou oordelen. In dit geval hebben de hoogste gerechtshoven dus een ruimere 219 Wet van 14 november 2000 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de tussenkomst van het openbaar ministerie in de procedure voor het Hof van Cassatie en, in burgerlijke zaken, voor de feitenrechters en tot wijziging van de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafvordering, BS 19 december 2000. 220 EHRM, Borgers t. België, arrest van 30 oktober 1991. 221 EHRM (GK), Vermeulen t. België, arrest van 20 februari 1996. 222 EHRM (GK), Reinhardt en Slimane-Kaïd, arrest van 31 maart 1998. 223 EHRM, Voisine t. Frankrijk, arrest van 8 februari 2000. 224 EHRM (GK), Kress t. Frankrijk, arrest van 7 juni 2001. 225 S.K. MARTENS, “Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de nationale rechter”, NJCM-Bulletin 2000, 758-759. 136 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? appreciatiemogelijkheid. Het Comité van Ministers gaf hiertoe richtlijnen in zijn aanbeveling van 2004 met betrekking tot de nationale rechtsmiddelen. 226 Een voorbeeld hiervan betreft een arrest van het Hof van Cassatie van 14 oktober 2003. Tot dan toe was het Hof van Cassatie steeds van mening geweest dat onrechtmatig verkregen bewijs niet kon worden gebruikt in een strafrechtelijk proces, hetgeen als onbegrijpelijk werd ervaren door de publieke opinie. Het Hof van Cassatie gooide zijn rechtspraak echter volledig om in 2003, door onrechtmatig verkregen bewijs toe te laten, tenzij dit het eerlijke proces zou schaden.227 Uit het standpunt van de advocaat-generaal vloeit voort dat het Hof van Cassatie deze beslissing nam, na zich ervan te hebben vergewist dat het EHRM de uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs niet eist in alle omstandigheden.228 Ook buiten artikel 46, § 1 EVRM zijn de lagere rechtbanken bij het vellen van hun oordeel gebonden door de rechtspraak van het EHRM. Het EHRM verwijst daarbij naar zijn vroegere rechtspraak. In de zaak Vermeire tegen België voerde het Hof aan dat het zich niet gedragen naar zijn uitspraken een schending van het EVRM oplevert.229 Dit werd vervolgens bevestigd in de zaak Pellegrin tegen Frankrijk waarin werd bepaald dat de door het EHRM ontwikkelde rechtsregels in zijn rechtspraak deel uitmaken van de bepalingen in het EVRM en dat deze bijgevolg deel uitmaken van de interne rechtsorde van de Staten en door de rechters van de Staten moeten worden toegepast. 230 In het arrest Loizidou tegen Turkije werd het EVRM beschouwd als het constitutioneel instrument van de Europese publieke rechtsorde. Dit zou ertoe kunnen leiden dat het EVRM één rechtsorde creëert waardoor er meer rechtseenheid en rechtszekerheid zou kunnen ontstaan. 231 2.1.3. Het Grondwettelijk Hof Het Grondwettelijk Hof leest de in titel II van de Belgische Grondwet gewaarborgde rechten en vrijheden samen met dezelfde rechten en vrijheden die door het EVRM worden gewaarborgd, aangezien deze laatsten meestal een ruimere bescherming bieden.232 Het gaat om een indirecte toets, aangezien er 226 Recommendation Rec. (2004) 6 of the Committee of Ministers to Member States on the improvement of domestic remedies, 12 May 2004. 227 Cass. 14 oktober 2003, Pas. 2003, nr. 499. 228 EHRM, Schenk t. Zwitserland, arrest van 12 juli 1988; EHRM, Kahn t. Verenigd Koninkrijk, arrest van 12 mei 2000; P. LEMMENS, “Guidance by Supreme Courts to lower courts on the requirements of the European Convention on Human Rights”, in X., The role of Supreme Courts in the domestic implementation of the European Convention on Human Rights, Proceedings of the Regional Conference Belgrade, 20-21 september 2007, Council of Europe, August 2008, 47. 229 EHRM, Vermeire t. België, arrest van 29 november 1991. 230 EHRM (GK), Pellegrin t. Frankrijk, arrest van 8 december 1999, §§ 61-63. 231 EHRM (GK), Loizidou t. Turkije, arrest van 28 juli 1998. 232 GwH 23 mei 1990, nr. 18/90; GwH 22 juli 2004, nr. 136/2004; GwH 21 december 2004, nr. 202/2004. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 137 ANNELIES VERDUYCKT nooit rechtstreeks kan worden getoetst aan een verdragsbepaling.233 Een wetgevende akte die een grondrecht beperkt, zal de wettigheidstoets maar doorstaan, indien voor de beperking een duidelijke wettige basis voorhanden is en aan de door het EVRM vereiste inhoudelijke voorwaarden is voldaan. Bij strijdigheid tussen twee mensenrechtenbepalingen moet immers voor de bepaling worden gekozen die de ruimste bescherming biedt. 234 Ook zal het Grondwettelijk Hof zich niet alleen door de verdragsbepalingen van het EVRM laten leiden, maar ook door de rechtspraak ervan, vaak met expliciete verwijzing ernaar. In het arrest Belgische Taalzaak gaf het EHRM voor het eerst een interpretatie van het in artikel 14 EVRM vervatte gelijkheidsbeginsel.235 Het Grondwettelijk Hof volgde bijna letterlijk de daar gegeven interpretatie in het door hem gevelde Biorim-arrest met betrekking tot de voorwaarden van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. 236 Daarnaast verwees het Grondwettelijk Hof in dit arrest ook naar de vrijheid van vereniging van de verzoekende partijen, maar zonder hierbij de normatieve bron te preciseren waaruit deze vrijheid voortkwam. 237 Het Grondwettelijk Hof nam de rol van mensenrechtenbehoeder op zich met zijn arrest van 4 juli 1991,238 hetwelk eveneens te maken had met het door het EHRM gevelde arrest Marckx.239 Dit was dan ook het eerste arrest waarin het Grondwettelijk Hof een Straatsburgs arrest citeerde. Het EHRM oordeelde in deze zaak dat het Belgische erfrecht de artikelen 8 en 14 EVRM schond, maar dat de Belgische Staat niet verplicht was de juridische situaties daterend van vóór dit arrest aan te passen. De nieuwe wetgeving trad echter pas in werking op 31 maart 1987, en dit met een overgangsbepaling die luidde dat de oude regeling van toepassing bleef op alle erfenissen die waren opengevallen vóór deze nieuwe bepaling van 31 maart 1987. Als gevolg hiervan stelde het Hof van Cassatie aan het Grondwettelijk Hof de vraag of deze bepaling conform het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel was. Het Grondwettelijk Hof verwees in zijn arrest naar de uitspraak van het EHRM terzake en stelde dat omwille van het rechtszekerheidsbeginsel het verantwoord was dat nalatenschappen opengevallen vóór het arrest Marckx onverlet bleven, maar dat de bestreden bepaling niet toepasselijk kon blijven op nalatenschappen opengevallen vanaf het arrest Marckx.240 Na dit arrest ontwikkelde het Grondwettelijk Hof een 233 Art. 142 GW laat immers geen directe toetsing aan verdragen door het Grondwettelijk Hof toe. GwH 21 december 2004, nr. 202/2004. 235 EHRM, Belgische Taalzaak, arrest van 23 juli 1968. 236 GwH 13 oktober 1989, nr. 23/89. 237 O. DE SCHUTTER en S. VAN DROOGHENBROECK, Droit international des droits de l’homme devant le juge national, Bruxelles, De Boeck & Larcier, 1999, 427. 238 GwH 4 juli 1991, nr. 18/91. 239 EHRM, Marckx t. België, arrest van 13 juni 1979. 240 GwH 4 juli 1991, nr. 18/91; P. VAN DEN HEEDE en G. GOEDERTRIER, “De doorwerking van het internationaal recht in de rechtspraak van het Arbitragehof”, in J. WOUTERS en D. VAN EECKHOUTTE (eds.), De doorwerking van het internationaal recht in de Belgische rechtsorde, Antwerpen, Intersentia, 2006, 279-280. 234 138 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? praktijk waarbij het in bijna al zijn arresten de Straatsburgse rechtspraak aanhaalt, citeert of ernaar verwijst. Dit gebeurt echter zonder enige systematiek. Ook al verwijst het Grondwettelijk Hof niet expliciet naar een Straatsburgs arrest, toch zal het nooit een arrest in strijd met de rechtspraak van het EHRM vellen.241 Het Grondwettelijk Hof zal zijn rechtspraak na een veroordeling door het EHRM steeds onmiddellijk aanpassen. Slechts in twee gevallen was er sprake van enige botsing tussen het Grondwettelijk Hof en dit omdat de rechtspraak van het EHRM niet helemaal duidelijk was242 en omdat het Grondwettelijk Hof van mening was dat de situatie in casu anders was.243 Het Belgische Grondwettelijk Hof lijkt bijgevolg over het algemeen zeer goed de Straatsburgse arresten na te komen en doet dit zowel op impliciete wijze, door de Straatsburgse interpretatie te volgen, als op expliciete wijze, door naar de Straatsburgse arresten te verwijzen. Vaak zal het zelfs een grotere mensenrechtenbescherming voorzien dan wordt vereist door het EHRM. 2.2. OP WETGEVEND VLAK Opdat arresten van het EHRM op een effectieve wijze kunnen worden geïmplementeerd, is het noodzakelijk dat de wetgevende en uitvoerende macht van een verdragsstaat goed meewerken, om bepaalde praktijken te veranderen en nieuwe bepalingen in te voeren. De uitvoering van een arrest kan echter specifieke problemen ondervinden in een federale Staat. Aangezien de verdragsstaten zich door hun ratificatie hebben verbonden om de verdragsrechten te laten eerbiedigen door al hun verschillende overheden,244 kunnen zij zich niet verschuilen achter het handelen van deze organen.245 De uitvoering van de arresten zal bijgevolg toekomen aan het staatsniveau dat op internrechtelijk vlak bevoegd is voor de betwiste materie, hetgeen meestal het bevoegde orgaan is dat werd bepaald door de Grondwet of de wetgeving van een Staat. 246 De Belgische overheid argumenteerde in het arrest Belgische Taalzaak dat de materie voornamelijk toekwam aan het domaine reservé van België. Het EHRM argumenteerde echter dat het Verdrag en zijn Protocollen betrekking hebben op zaken die normaal binnen de nationale rechterlijke orde van de 241 GwH 31 maart 2004, nr. 60/2004; GwH 13 september 2005, nr. 139/2005; GwH 15 mei 2008, nr. 79/2008; GwH 18 december 2008, nr. 182/2008. 242 EHRM, B. en L. t. Verenigd Koninkrijk, arrest van 13 september 2005; GwH 18 oktober 2006, nr. 157/2006. 243 EHRM, Koua Poirrez t. Frankrijk, arrest van 30 september 2003; GwH 19 mei 2004, nr. 92/2004; M. BOSSUYT, “De uitbreiding van de rechtsmacht van het Europees Hof van de Rechten van de Mens tot socialezekerheidsregelgeving: een rechterlijke revolutie?”, RW 2007-08, 842-856. 244 EHRM, Martins Moreira t. Portugal, arrest van 26 oktober 1988, § 60. 245 EHRM, De Cubber t. België, arrest van 14 september 1987, § 21. 246 EHRM, X en Y t. Nederland, arrest van 26 maart 1985, § 27. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 139 ANNELIES VERDUYCKT contracterende Staten vallen, maar dat het internationale instrumenten zijn die als voornaamste doel hebben om bepaalde internationale standaarden op te leggen die moeten worden nageleefd door de verdragsluitende partijen in hun relaties met anderen onder de jurisdictie van het Hof. 247 Dit betekende dat ook de wetgeving onder de controle valt van de toenmalige Europese Commissie en het EHRM. De Grondwetgever wees in bepaalde gevallen zelf uitdrukkelijk op de nood van een EVRM-conforme interpretatie van de Belgische grondwetsartikelen. In de parlementaire voorbereiding van artikel 22 van de Grondwet valt immers te lezen dat de Grondwetgever “een zo groot mogelijke concordantie [heeft willen nastreven] met artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, teneinde betwistingen over de inhoud van dit Grondwetsartikel respectievelijk artikel 8 van het EVRM te vermijden”.248 Doordat de Grondwetgever hier uitdrukkelijk naar verwees, was het voor het Grondwettelijk Hof voor de hand liggend om, onder uitdrukkelijke verwijzing naar deze parlementaire voorbereiding, de beperkingsgronden op het privé- en gezinsleven uit artikel 8 EVRM, in artikel 22 G.W. te incorporeren.249 In het arrest Taxquet tegen België werd de Belgische Staat veroordeeld tot het betalen van een morele schadevergoeding wegens het gebrek aan motivering van de uitspraken van de jury van een Hof van Assisen.250 Het Parlement stelde zich in deze zaak niet afwachtend op en paste de Belgische wetgeving reeds eind 2009 aan, bij de Wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen.251 De zaak werd op vraag van de Belgische Regering naar de Grote Kamer van het EHRM verwezen. Op 26 november 2010 bevestigde het EHRM zijn eerste arrest, met de nuance dat een motivering door de jury niet is vereist, maar dat er wel moet worden voorzien in de nodige waarborgen zodat de verdachte weet waarom hij werd veroordeeld.252 Een laatste noemenswaardige zaak betreft het Salduz-arrest van 27 november 2008,253 waarbij de verdragsstaten worden verplicht om vanaf het eerste verhoor een advocaat ter beschikking te stellen van verdachten. Aangezien deze mogelijkheid niet bestaat in de huidige Belgische wetgeving zou hiertoe zo snel mogelijk een wetswijziging moeten worden doorgevoerd. Een gepaste voortvarendheid lijkt echter niet voorhanden te zijn, gelet op het feit dat de 247 EHRM, Belgische Taalzaak, arrest van 23 juli 1968. Parl.St. Senaat 1991-1992, nr. 100-4/2°, 3. 249 GwH 12 juli 2003, nr. 94/2003. 250 EHRM, Taxquet t. België, arrest van 13 januari 2009. 251 Wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen, BS 11 januari 2010. 252 EHRM (GK), Taxquet t. België, arrest van 26 november 2010. 253 EHRM (GK), Salduz t. Turkije, arrest van 27 november 2008. 248 140 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? eerste debatten over een mogelijke wetswijziging pas plaatsvonden begin 2011. Er zijn daarentegen reeds verscheidene balies die in een permanentie van advocaten voorzien als antwoord op het arrest. Toch is het belangrijk om in een wettelijke grond te voorzien opdat een veroordeling door het EHRM kan worden voorkomen, verscheidene onderzoeksrechters weigeren immers de aanwezigheid van een advocaat. Dit kan echter niet als wenselijk worden aanvaard gelet op de proactieve aanpak die wordt gevraagd van de verdragsstaten opdat de effectieve werking van het EHRM kan worden gewaarborgd. 3. PROTOCOL NUMMER 14 3.1. VOORAFGAANDE DISCUSSIE Het Hof leek door de toenemende stroom aan klachten ten onder te gaan aan zijn eigen succes. Van een groot aantal van deze klachten was het daarenboven onmiddellijk duidelijk dat niet voldaan was aan de formele ontvankelijkheidsvoorwaarden, doordat het kennelijk ongegronde klachten betrof of repetitieve kennelijk gegronde en bijgevolg onontvankelijke klachten. Het was dan ook dringend tijd om een nieuw protocol in te voegen dat op lange termijn tot een meer doeltreffende werking van het Hof zou kunnen leiden. Het probleem werd politiek erkend op de Europese Conferentie over de Mensenrechten te Rome, van 3-4 November 2000. Na deze Conferentie ving een reflectieperiode aan binnen dewelke de Raad van Europa moest nadenken over de voortgezette effectiviteit van het EHRM. De Raad van Europa wees hierbij op de noodzaak om dringend maatregelen aan te nemen die voor een betere effectiviteit van het Hof zouden zorgen in het licht van de nieuwe omstandigheden, namelijk de verhoogde werklast.254 Als gevolg hiervan werd het CDDH opgericht, hetgeen de belangrijkste taken van de hervorming zou moeten uitdragen. Het orgaan bestaat uit nationale experts die de meest noodzakelijke maatregelen en de amendementen van het EVRM moeten bepalen. Binnen het CDDH werd tevens een „Reflectie Groep‟ opgericht, die de mogelijkheden moet onderzoeken om het Straatsburgse mechanisme te verbeteren.255 Daarnaast werd in Februari 2001 een „Evaluatie Groep‟ opgericht door het Comité van Ministers, die de mogelijkheden voor de garandering van de effectiviteit van het EHRM moet onderzoeken. Declaration of the Rome Ministerial Conference on Human Rights, “The European Convention on Human Rights at 50: what future for the protection of human rights in Europe?”, Rome, 30 May 2009. 255 Reflection Group on the Reinforcement of the Human Rights Protection Mechanism(CDDHGDR). 254 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 141 ANNELIES VERDUYCKT Zowel de geschiedenis als de hervorming van het EHRM heeft steeds onder spanning gestaan van twee tegengestelde inzichten, namelijk de discussie of de voornamelijke rol van het verdragssysteem bestaat in het vellen van individuele of constitutionele rechtspraak. De petitioners zijn voorstander van het systeem van het individuele klachtrecht omdat zij van mening zijn dat het individueel klachtrecht van potentiële verzoekers de belangrijkste waarborg is opdat zij effectief internationaal herstel zouden kunnen genieten. Dit standpunt leeft bij vele mensenrechtenorganisaties, alsook bij een minderheid binnen het EHRM.256 De constitutionalists daarentegen, hechten vooral belang aan de taak van het Hof om constitutioneel recht te spreken door het vellen van principesarresten en zo de verdragsrechten te verklaren en uiteen te zetten. Zij zijn ervan overtuigd dat het voor het EHRM onmogelijk is om binnen een redelijke termijn uitspraak te doen over alle zaken en dat er bijgevolg keuzes moeten worden gemaakt. Opdat er een grotere output zaken per jaar mogelijk kan zijn, moet het EHRM zich toespitsen op het leveren van constitutionele veroordelingen en dit als een Hof dat in laatste instantie oordeelt wanneer alle nationale rechtsmiddelen mislukken. De belangrijkste vertegenwoordiger van dit gedachtegoed is voormalig Voorzitter van het EHRM Luzius WILDHABER.257 Het gedachtegoed van de constitutionalists botst echter op een belangrijk tegenargument van de petitioners. Wanneer er meer zaken niet zullen worden behandeld door het EHRM, zullen er steeds minder constitutionele zaken voor het Hof worden gebracht.258 Wanneer bijgevolg individueel en constitutioneel recht niet meer worden samengelezen, zal dit niet alleen tot een verwaarlozing van het individuele recht leiden, maar ook tot het in het gevaar brengen van het ontvangen van constitutionele zaken door het Hof. Het EHRM moet immers rekenen op het individuele klachtrecht opdat het constitutionele uitspraken kan vellen, aangezien de meeste verzoeken van particulieren komen en niet van de Staten. De vraag is dus ten zeerste of een systeem dat zich slechts bezighoudt met het vellen van constitutionele veroordelingen, niet zijn belangrijkste taak uit het oog verliest, namelijk het veroordelen van zware schendingen. 259 De zienswijze van de constitutionalists zou slechts aanvaardbaar kunnen zijn indien het EHRM duidelijke en coherente richtlijnen zou geven die de Staten gemakkelijk zouden kunnen volgen. 260 Deze discussie tussen de petitioners en W. THOMASSEN, “Het individueel klachtrecht moet behouden blijven. Over het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en zijn toekomst”, NJCM-Bulletin 2003, 13. 257 L. WILDHABER, “A constitutional future for the European Court of Human Rights?”, HRLJ 2002, 161; S. GREER en L. WILDHABER, “The European Court of Human Rights: The past, the present, the future”, Am. U Int’l L. Rev. 2006-2007, 521-538. 258 S. GREER, The European Convention on Human Rights. Achievements, problems and prospects, Cambridge, CUP, 2006, 165-167. 259 K. ALTIPARMAK, “The european system for the protection of human rights in crisis : the end of the road? ”, Journal of Europan Criminal Law 2009, Vol. 3, Issue 4, 12. 260 M. DEMBOUR, “Finishing off Cases: The radical solution to the problem of the expanding ECtHR caseload”, EHRLR 2002, 622-623. 256 142 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? de constitutionalists vindt zijn uiteindelijke compromis in de nieuwe ontvankelijkheidsvereiste van artikel 35, § 3 EVRM zoals zal worden ingevoegd door het Veertiende Protocol. Daarnaast moet de complementaire relatie tussen kwaliteit en productiviteit steeds in het oog worden gehouden bij het hervormingsproces. De evaluatiegroep wees erop dat het Hof de mogelijkheid moet hebben om verzoeken te behandelen binnen een redelijke termijn maar dat hierbij de kwaliteit en de autoriteit van de rechtspraak moet blijven behouden. 261 Ook het CDDH wijst erop dat er niet moet worden gekozen tussen de twee gezichtspunten.262 Desondanks kan dit niet worden afgelezen uit het hervormingsproces, aangezien hierbij steeds de nadruk wordt gelegd op productiviteit en dit naar alle waarschijnlijkheid ten koste van de kwaliteit van de rechtspraak. Het Comité van Ministers verwachtte dat het CDDH met het nieuwe protocol zou voorzien in een aangepast controlesysteem waardoor het EHRM de mogelijkheid zou worden gegeven om verzoekschriften op een efficiëntere wijze te filteren en te verwerken. Ook moest er een snellere en betere tenuitvoerlegging van de uitspraken van het Hof komen. Daarnaast zouden de Staten hun beleid op het nationale niveau meer in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM moeten brengen zodat er minder klachten het Hof zouden bereiken.263 Het Protocol werd door de Ministers goedgekeurd op 12 mei 2004 en werd diezelfde dag geopend voor ondertekening. Alle Staten ratificeerden met of zonder enige twijfel het Protocol, terwijl op Rusland moest worden gewacht tot 18 februari 2010. Naast dit Protocol werden ook verscheidene aanbevelingen aangenomen als gevolg van dit hervormingsproject.264 Evaluation Group, “Report of the Evaluation Group to the Committee of Ministers on the European Court of Human Rights”, EG Court (2001)1, 27 September 2001, § 41. 262 Comittee of Ministers, “Final report containing proposals of the CDDH (adopted by the CDDH op 4 april 2003)”, CM(2003)55, 8 April 2003, § 11. 263 M. MCKENZIE, P. MACMAHON, C. O‟CINNEIDE en L. CLARKE, Review of the working methods of the European Court of Human Rights, December 2005, 13. 264 Recommendation Rec. (2000) 2 of the Committee of Ministers on the re-examination or reopening of certain cases at domestic level following judgments of the European Union Of Human Rights, 19 Januari 2000; Recommendation Rec. (2002) 13 of the Committee of Ministers on the publication and dissemination in the member States of the text of the European Convention on Human Rights and the case-law of the European Court of Human Rights; Recommendation Rec. (2004) 3 of the Committee of Ministers on judgments revealing an underlying systemic problem; Recommendation Rec. (2004) 4 of the Committee of Ministers on the European Convention on Human Rights in university education and professional training; Recommendation Rec. (2004) 5 of the Committee of Ministers on the verification of the compatibility of draft laws, existing laws and administrative practice with the standards laid down in the European Convention on Human Rights; Recommendation Rec.(2004)6 of the Committee of Ministers to Member States on the improvement of domestic remedies, 12 May 2004. 261 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 143 ANNELIES VERDUYCKT 3.2. NIEUWIGHEDEN Hieronder worden enkele nieuwigheden besproken die door het Veertiende Protocol bij het EVRM werden ingevoerd. Hoewel vooral de nieuwe procedures voor het Comité van Ministers van belang zijn voor een betere uitvoering van veroordelende arresten van het EHRM, worden enkele andere nieuwigheden ook besproken. Deze laatsten zullen immers zorgen voor een effectievere werking van het EHRM, hetgeen op lange termijn een betere uitvoering van arresten zal bewerkstelligen. 3.2.1. De ontvankelijkheidsvereisten De hervorming die uitmondde in het Veertiende Protocol heeft als hoofddoel het bewerkstelligen van een grotere effectiviteit en het benadrukken van de subsidiariteit van het Straatsburgse beschermingsmechanisme. Ter verwezenlijking van deze doelstellingen werd een verstrengde ontvankelijkheidsvereiste ingevoerd met het nieuwe artikel 35, § 3 b EVRM, namelijk de vereiste van een substantial disadvantage. Dit houdt in dat een klacht maar ontvankelijk zal zijn, wanneer er boven op de traditionele ontvankelijkheidsvereisten, ook een betekenisvol nadeel voorhanden is. 265 De vraag was echter of de nieuwe ontvankelijkheidsvereiste zijn doel wel zou bereiken. De kans bestond immers dat er maar zeer weinig zaken bijkomend onontvankelijk zouden worden verklaard. Daarnaast maakt deze nieuwe vereiste de ontvankelijkheidstest nog complexer waardoor er nog meer tijd zou worden verloren doordat het EHRM zou moeten nagaan of er een substantial disadvantage is en of deze is onderzocht door de nationale rechterlijke instantie.266 Het werd echter reeds vanaf de eerste arresten die volgden op de inwerkingtreding van het veertiende protocol duidelijk, dat de nieuwe ontvankelijkheidsvereiste geen leeg begrip is. In het arrest Korolev tegen Rusland,267 klaagde de verzoeker over het feit dat hij 22,5 Russische Roebels niet kon terugvorderen, hetgeen een equivalent van minder dan één euro heeft. In tegenstelling tot de eerste beslissing waarin het EHRM toepassing maakte van de nieuwe ontvankelijkheidsvereiste,268 ging het Hof in deze zaak dieper in op het begrip “betekenisvol nadeel”. Het Hof geeft aan dat de zaak in zijn context moet worden gezien. Hierbij moet rekening worden gehouden met het subjectief aanvoelen van de verzoeker alsook met de objectieve gegevens van P. LEMMENS, Uitdagingen door en voor het E.V.R.M, “Het 14de protocol bij het E.V.R.M.: het Europees Hof tegen zijn ondergang behoed“, Mechelen, Kluwer, 2005, 106. 266 S. GREER, The European Convention on Human Rights. Achievements, problems and prospects, Cambridge, CUP, 2006, 190. 267 EHRM, Korolev t. Rusland, beslissing van 1 juli 2010. 268 EHRM, Adrian Mihai Ionescu t. Roemenië, beslissing van 1 juni 2010. 265 144 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? de zaak. Het Hof geeft toe dat zelfs een zeer klein geldelijk verlies een betekenisvol nadeel kan inhouden voor een persoon, maar beslist dat dit in deze zaak niet het geval is. Het Hof heeft met dit arrest dan ook duidelijk willen stellen wat er nu juist moet worden verstaan onder het betekenisvol nadeel, zodat het in zijn toekomstige arresten dit niet meer zo omstandig zal moeten uitleggen. Pas dan zal het doel van de nieuwe ontvankelijkheidsvoorwaarde kunnen worden bereikt, namelijk een snellere afhandeling van zinloze zaken en een betere werking van het EHRM. 3.2.2. De procedure Ook zal de effectieve werking van het EHRM worden bewerkstelligd door twee nieuwe procedures. Zowel de alleenzittende rechter als de comités van drie rechters krijgen de bevoegdheid om beslissingen te nemen die gelden als einduitspraak.269 De alleenzittende rechter zal de rol van de comités van drie rechters toebedeeld krijgen. Hij kan bijgevolg de op grond van artikel 34 ingediende verzoekschriften niet-ontvankelijk verklaren of van de rol van het Hof schrappen, wanneer deze beslissing zonder nader onderzoek kan worden genomen.270 De comités van drie rechters krijgen de opdracht toegewezen die voordien toekwam aan de Kamer van zeven rechters. Dit houdt in dat zij zaken met eenparigheid van stemmen, niet-ontvankelijk kunnen verklaren of van de rol kunnen schrappen, wanneer deze beslissing zonder nader onderzoek kan worden genomen of het ontvankelijk verklaren en tegelijkertijd uitspraak doen over de gegrondheid, indien de onderliggende vraag van de zaak, betreffende de interpretatie of de toepassing van het Verdrag of de Protocollen daarbij, reeds behoort tot de vaste rechtspraak van het Hof.271 3.2.3. Het Comité van Ministers Het EHRM roept de hulp van het Comité van Ministers in wanneer er problemen zijn met betrekking tot de interpretatie van de draagwijdte van een veroordeling of wanneer er problemen zijn met de uitvoering van Straatsburgse arresten door een bepaalde Staat. De regels van het Comité van Ministers werden in 2006 aangepast aan het Veertiende Protocol opdat het Comité een effectievere en transparantere werking zou hebben. In het verleden deed het Comité van ministers reeds op informele wijze aan monitoring onder artikel 32 EVRM. Met het Veertiende Protocol wordt een nieuw artikel 39, § 4 EVRM formeel ingeschreven, hetgeen het Comité van Ministers van een uitgebreide bevoegdheid voorziet ten aanzien van het toezicht op minnelijke schikkingen. 269 Nieuw artikel 27, § 2 EVRM; nieuw artikel 28, § 2 EVRM. Nieuw artikel 27, § 1 EVRM. 271 Nieuw artikel 28, § 1, b, EVRM; P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, Protocol no. 14 and the reform of the European Court of Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2005, 31-37; H. JANSSEN, “Protocol 14 bij het EVRM. Met maatregelen in Straatsburg zijn we er nog niet: de toekomst van het Hof ligt in de handen van de verdragspartijen bij het EVRM”, NJCM-Bulletin 2006, nr. 1, 127. 270 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 145 ANNELIES VERDUYCKT Ten tweede voegt het Veertiende Protocol een derde lid aan artikel 46 EVRM toe, waardoor de „interpretatieprocedure‟ in het leven wordt geroepen. Deze procedure geeft het Comité van Ministers de mogelijkheid om een uitlegging van een arrest te vragen, hetgeen de uitvoering van een arrest kan vergemakkelijken. Onduidelijke arresten liggen immers vaak aan de oorzaak van een slechte uitvoering. Desalniettemin werd deze nieuwe procedure pas na een lange discussie ingevoerd. Hierdoor is het dan ook niet verwonderlijk dat er in hoofde van het Comité van Ministers een meerderheid van tweederde is vereist, opdat om uitleg zou kunnen worden verzocht. Er werd echter geen tijdslimiet ingevoerd, aangezien de noodzaak aan interpretatie vaak pas aanwezig zal zijn een lange termijn, nadat het arrest werd geveld.272 Met de toevoeging van een vierde lid aan artikel 46 EVRM, voorziet het Veertiende Protocol bij het EVRM het Comité van Ministers van de controversiële „infringement-procedure‟. Wanneer een veroordeelde Staat weigert uitvoering te geven aan een arrest, kan het Comité van Ministers met een tweederde meerderheid aan het EHRM vragen of een Staat is tekort gekomen aan zijn verplichtingen om het arrest uit te voeren. De Grote Kamer van het Hof zal zich vervolgens buigen over het probleem. De verplichting van het Hof bestaat dan enkel in het nagaan van de nakoming van de verplichting tot uitvoering.273 Het nieuwe vijfde lid bij artikel 46 EVRM bepaalt dat indien het EHRM als gevolg van de infringement-procedure een schending constateert, de zaak zal worden doorverwezen naar het Comité van Ministers. Naar alle waarschijnlijkheid zal het Comité van Ministers dan grijpen naar zijn meest extreme sancties, namelijk de opschorting van het stemrecht in het Comité of de uitsluiting uit de Raad van Europa. Hierdoor kan er wel een afschrikkend effect aan de infringement-procedure worden toegeschreven. 274 Toch kan worden gevreesd dat de infringement-procedure weinig effect zal hebben gelet op de vereiste tweederde meerderheid binnen het Comité van Ministers en het gebrek aan de mogelijkheid tot het opleggen van een geldelijke sanctie. 3.2.4. De Commissaris voor de Mensenrechten Uit het nieuwe artikel 36 EVRM, zoals ingevoerd door het Veertiende Protocol, vloeit voort dat de Commissaris voor de Mensenrechten het recht heeft om in alle zaken tussen te komen. Hij kan dit doen door schriftelijke opmerkingen in te dienen of aan de openbare terechtzitting deel te nemen. 275 272 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, The execution of judgments of the European Court of Human Rights, Human rights files, no 19, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2008, 54-55. 273 X. RUEDIN, Exécution des arrêts de la Cour européenne des droits de l’homme, Procédure, obligations des Etats, pratique et réforme, Bruxelles, Bruylant, 2009, 362. 274 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, The execution of judgments of the European Court of Human Rights, Human rights files, nr. 19, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2008, 55. 275 Artikel 36 § 3 EVRM. 146 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? Het doel van deze bepaling is de hoop dat de Commissaris een constructieve bijdrage zal kunnen verlenen en nuttige inlichtingen zal kunnen verschaffen. Deze nieuwigheid werd echter alleen mogelijk gemaakt voor zaken die aanhangig zijn bij een kamer of de Grote Kamer, maar niet voor zaken aanhangig bij de comités.276 Een grotere rol voor de Commissaris voor de Mensenrechten was echter wenselijk geweest. Naar aanleiding van het Veertiende Protocol bij het EVRM werden veel goede voorstellen gedaan. De Commissaris zou bijvoorbeeld op actieve wijze kunnen antwoorden op de veroordelingen door het EHRM waarbij ernstige schendingen worden vastgesteld. Daarnaast zou hij kunnen aanmoedigen dat bemiddelingsorganen voor het oplossen van schendingen op het nationale niveau worden gecreëerd en dat netwerken van nationale organen worden gebruikt om problemen te identificeren in bepaalde Staten waaruit een groot aantal van de verzoekschriften komt. Ook had het zeer wenselijk geweest om de Commissaris in de mogelijkheid te voorzien om een zaak voor het EHRM te brengen wanneer systematische en ernstige schendingen zich voordoen in één van de verdragsstaten. In een aanbeveling van de Parlementaire Vergadering werd in de mogelijkheid voorzien om van de Commissaris voor de Mensenrechten een publieke aanklager te maken die een soort van actio popularis voor het EHRM zou kunnen brengen.277 Geen enkele van deze mogelijkheden werd echter aangenomen, hetgeen in lijn lijkt te zijn met de huidige tendens binnen het EHRM om alles in werking te stellen om een hogere productiviteit te bekomen. C. KRITISCHE BENADERING Het Veertiende Protocol bij het EVRM trad in werking op 1 juni 2010, aangezien het werd bekrachtigd door de 47 verdragsstaten van de Raad van Europa. Rusland heeft lange tijd geweigerd te bekrachtigen, omwille van zijn vrees te worden veroordeeld voor zijn daden tegen Tsjetsjenië. De Russische minderheden beweren dat zij het Protocol niet bekrachtigden omdat zij van mening zijn dat er altijd een Russische rechter bij moet zitten, aangezien hun klacht anders door één rechter onontvankelijk zou kunnen worden verklaard. Het EHRM daarentegen geloofde niet dat dit de echte reden voor het weigeren door Rusland was: het Hof weet deze weigering eerder aan de vrees van Rusland om te worden veroordeeld en de, volgens Rusland, té politieke ingesteldheid van het Hof. Maar op 18 februari 2010 echter, stemde Rusland uiteindelijk toch toe met de inwerkingtreding van het Veertiende Protocol. Naar de woorden van de Russische Minister van Justitie is de ratificatie van het Veertiende Protocol “een bijkomend bewijs dat Rusland de waarden van de P. LEMMENS, Uitdagingen door en voor het E.V.R.M, “Het 14de protocol bij het E.V.R.M. : het Europees Hof tegen zijn ondergang behoed“, Mechelen, Kluwer, 2005, 135-136. 277 Recommendation 1606 (2003) of the Parliamentary Assembly on areas where the European Convention on Human Rights cannot be implemented, § 10. 276 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 147 ANNELIES VERDUYCKT Raad van Europa deelt”, er is daardoor hoop dat de mensenrechten in Europa en Rusland hiermee een vernieuwd enthousiasme zullen genieten.278 Desondanks lijkt het erop te wijzen dat het Protocol niet voldoende aan de problemen van het EHRM tegemoetkomt. De nadruk werd door de constitutionalists immers vooral gelegd op het reduceren van de werklast van het Hof, waarbij het nog maar de vraag is of deze doelstelling zal worden bereikt. Daarnaast werd er te weinig aandacht besteed aan de vraag naar een effectieve rechtsbescherming voor de verzoekers. Duizenden voor het Hof hangende zaken kunnen immers worden afgewezen, waardoor slachtoffers zullen worden ontmoedigd om hun zaak voor het EHRM te brengen, hetgeen niet de lange termijn oplossing kan zijn voor het verminderen van de werklast van het Hof. Daarnaast suggereerde het EHRM om de pilootarresten-procedure in te schrijven in het EVRM en hoewel dit ook tijdens de besprekingen van het Veertiende Protocol aan bod kwam, bevat het Veertiende Protocol er geen bepalingen over. Men was immers van mening dat het te ver ging om de Staten te verplichten tot de invoering van bepaalde rechtsmiddelen. 279 BESLUIT Uit het bovenstaande vloeit voort dat voor een betere uitvoering van veroordelende arresten van het EHRM, maatregelen moeten worden genomen op drie niveaus. Zowel op het niveau van het EHRM zelf, als op het niveau van de nationale Staten, als op het niveau tussen beiden, namelijk dat van het Comité van Ministers en andere mensenrechtenbeschermingsorganen, moeten veranderingen worden doorgevoerd. Alleen dan zal een hoog niveau van mensenrechtenbescherming kunnen worden gehandhaafd binnen de verdragsstaten van de Raad van Europa. Door een onvoldoende effectieve uitvoering van Straatsburgse arresten op het nationale niveau, wordt een groot aantal repetitieve zaken voor het EHRM gebracht. Dit heeft ertoe geleid dat het EHRM onder een structurele overbelasting gebukt gaat. Het EHRM heeft echter de grootste oplossingen om hieraan tegemoet te komen zelf in handen. Het kan hier ten eerste zelf toe bijdragen door arresten te vellen in duidelijkere bewoordingen. Het EVRM is een levend verdrag, waardoor het EHRM niet formeel is gebonden aan zijn vroegere rechtspraak en een evolutieve X., “Rusland ratificeert hervorming Europees mensenrechtenhof”, De Standaard 18 februari 2010. 279 P. LEMMENS, Uitdagingen door en voor het E.V.R.M, “Het 14de protocol bij het E.V.R.M. : het Europees Hof tegen zijn ondergang behoed“, Mechelen, Kluwer, 2005, 130-133. 278 148 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? interpretatiemethode kan toepassen. Het moet daarbij wel uitdrukkelijk aangeven wanneer het afwijkt van zijn vroegere rechtspraak en kan dit, met oog op de rechtszekerheid, slechts in uitzonderlijke situaties. De evolutieve interpretatiemethode zal in bepaalde gevallen tot een ruimere bescherming leiden, met name wanneer situaties die men vroeger niet kende, hierdoor wel onder het verdrag gaan vallen. Dit moet echter op zeer duidelijke wijze door het EHRM worden aangegeven, aangezien door het interpretatief gezag van gewijsde dat volgt uit de artikelen 1 en 32, § 1 EVRM, alle precieze en duidelijke arresten waarbij geen beleidsafweging moet worden gemaakt een erga omnes en retroactief karakter hebben ten aanzien van de Staten. De consequente toepassing hiervan zou op lange termijn tot een grote vermindering van het aantal zaken voor het EHRM kunnen leiden. Op korte termijn echter, zorgt dit eerder voor een tegenovergesteld effect: er zal immers een nieuwe type van verzoeken voor het Hof worden gebracht, zoals de vraag of de door de Staten aangenomen maatregelen wel voldoende zijn in het licht van de Straatsburgse rechtspraak. Daarnaast heeft het EHRM geleidelijk aan het declaratoire karakter van zijn arresten verlaten voor een meer proactieve aanpak. Dit doet het door de maatregelen aan te duiden die in staat zijn om tegemoet te komen aan het arrest, zoals bijvoorbeeld de heropening van de nationale procedures. Het is echter aan te raden om deze maatregelen steeds uiteen te zetten in het dispositief van het arrest, waardoor deze ten aanzien van de veroordeelde Staat bindend zullen zijn. De GWP moedigde het aanvaarden van het bindende karakter van de maatregelen uiteengezet in arresten van het EHRM aan en ook het Comité van Ministers steunde dit met een aanbeveling. Het EHRM zou ook steeds moeten proberen om op duidelijke wijze aan te geven wanneer er algemene maatregelen moeten worden genomen, hetgeen tot uiting is gekomen met het arrest-Broniowski. De toepassing van de pilootarresten-procedure zal echter niet altijd het gewenste effect teweegbrengen. In dit werk werden een aantal minpunten ervan besproken, waarvan het belangrijkste probleem de situatie van de verzoekers in gelijkaardige zaken behelst, aangezien zij ten gevolge van de opschorting van hun gelijkaardige zaak volledig afhankelijk zullen zijn van het nationale niveau. Het gebruik van de pilootarresten-procedure zal maar als aanvaardbaar kunnen worden geaccepteerd indien de Staten efficiënte nationale coördinatiemechanismen opzetten en het Comité van Ministers zijn toezichthoudende taak naar behoren uitvoert. Het zou daarenboven wenselijk zijn om deze procedure beter uit te werken en in te schrijven in het verdrag. Ondanks het feit dat op het niveau van het EHRM een heleboel verbeteringen kunnen worden doorgevoerd, is het voor de hand liggend dat ook de nationale Staten veel veranderingen zullen moeten doorvoeren opdat er een effectievere uitvoering van arresten van het EHRM zou zijn en repetitieve schendingen kunnen worden vermeden. Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 149 ANNELIES VERDUYCKT Het EHRM en het Comité van Ministers hechten dan ook zeer veel belang aan de nationale middelen. Wanneer er een beter gevoerde nationale procedure zou zijn, zouden er minder repetitieve zaken tot bij het EHRM komen en bijgevolg minder uitvoeringsproblemen zijn. Het EHRM legt door middel van bepaalde constructies, zoals de Kudla-rechtspraak en de pilootarresten-procedure, de nadruk op het belang van het nationale niveau. Dit zorgt ervoor dat de werklast op het Straatsburgse niveau op termijn lichter wordt, maar de druk op nationale Staten des te groter. Dit houdt echter een gevaar in ten aanzien van bepaalde Staten, zoals bijvoorbeeld Rusland en Turkije, die op systematische wijze ernstige mensenrechtenschendingen begaan en waar het gevaar van een veroordeling door een afhankelijke rechter reëel is. Ten aanzien van zulke Staten zou het EHRM beter wat terughoudender zijn met het terugsturen van zaken naar het nationale niveau. Het Comité van Ministers kan hierbij een belangrijke rol spelen door middel van zijn toezichtsfunctie. Het Comité kan ook via memoranda en interim-resoluties heel wat teweegbrengen, zoals bijvoorbeeld druk zetten op de nationale wetgever. Toch worden interimresoluties vaak als weinig dwingend en zwak ervaren, terwijl de ontzetting of opschorting van het lidmaatschap van de Raad van Europa dan weer te streng is. Hieraan zal de infringement-procedure, die zal worden ingevoerd door het Veertiende Protocol bij het EVRM, tegemoet kunnen komen aangezien deze zich tussen beide uitersten bevindt. Het probleem hierbij is echter dat de vereiste tweederde meerderheid die moet worden verkregen binnen het Comité ertoe kan leiden dat deze procedure weinig zal worden toegepast. Daarnaast mag niet uit het oog worden verloren dat het Comité, net als het EHRM, te kampen heeft met een te zware werklast. Er moet ook een proactieve aanpak in hoofde van de nationale hoven en rechtbanken worden aangemoedigd. Dit kan mede worden bewerkstelligd door duidelijkere arresten van het EHRM. Maar vooral de hoogste rechtscolleges van een land, zoals in België het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof, moeten hierbij het voortouw nemen. Alle hoven en rechtbanken zouden de Straatsburgse rechtspraak moeten toepassen, en dit zelfs alvorens de nationale wetten aan de Straatsburgse rechtspraak zijn aangepast. Ook zouden Staten hun nationale wetgeving en rechtspraak op spontane wijze moeten aanpassen aan het EVRM, alvorens te worden veroordeeld. Zelfs wanneer er geen Straatsburgse precedenten beschikbaar zijn, is oordelen in de zin van het EVRM aangeraden. Het Belgische Grondwettelijk Hof komt hieraan tegemoet door de bepalingen van het EVRM samen te lezen met de in de Belgische Grondwet gewaarborgde rechten en vrijheden. Daarnaast mag de rol van de andere mensenrechtenbeschermingsorganen niet worden verwaarloosd, met in het bijzonder de rol van het Comité van Ministers. Hierboven werd reeds de belangrijke toezichthoudende taak van het Comité aangehaald. Ook de resoluties en de aanbevelingen die het aanneemt, kunnen vaak een belangrijke invloed hebben. Zo nam het Comité van 150 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? Ministers in navolging van het rapport-WOOLF een zeer belangrijke aanbeveling met betrekking tot de nationale middelen. Het rapport van Lord WOOLF handelde reeds over het invoeren van alternatieve geschillenoplossingsmethoden zoals nationale ombudsmannen en Satellite Offices van het Straatsburgse registratiebureau, maar het Comité van Ministers ging hier nog dieper op in. Zo stelde het Comité voor om binnen elke Staat een coördinatie-instantie op te richten voor de uitvoering van veroordelende arresten. Deze instantie zou instaan voor het bekomen van de nodige informatie, het overleg met personen verantwoordelijk op het nationale niveau voor de implementatie van nieuwe maatregelen en het nemen van de nodige maatregelen om de implementatieprocessen te versnellen. De uitvoering van deze aanbeveling zou dan ook een grote stimulans kunnen beteken voor de efficiënte samenwerking tussen de belangrijke actoren van het implementatieproces op het nationale niveau en het Comité van Ministers, hetgeen tot een betere uitvoering van arresten van het EHRM zou kunnen leiden. Daarenboven moet het Comité van Ministers zijn praktijk van het opleggen van individuele en algemene maatregelen blijven voortzetten. Hierbij is het van belang dat het Comité zijn in ontwikkeling zijnde praktijk van duidelijkere richtlijnen voorzet. Toch moet het Comité ook opletten dat het de algemene maatregelen niet overbeklemtoont, ten koste van de individuele maatregelen. Dit kan het doen door zowel algemene als individuele maatregelen op te leggen in hetzelfde arrest. Ook kan de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa door zijn nauwe banden met de Staten druk op de Staten leggen opdat er een betere uitvoering aan de Straatsburgse arresten zou worden gegeven. Een meer uitgebreide rol in de bevordering van de mensenrechten voor de Parlementaire Vergadering zou echter wenselijk zijn. Ook ten aanzien van de Commissaris voor de Mensenrechten kan worden betreurd dat het Veertiende Protocol niet verder is gegaan in het geven van nieuwe bevoegdheden. De rol van openbare aanklager, zoals in een aanbeveling van het Comité van Ministers wordt voorgesteld, had hem een nieuwe, positieve wending kunnen geven. Tot slot speelt zowel bij het EHRM, het Comité van Ministers als de nationale Staten het belangrijke probleem van het gebrek aan financiële middelen. Dit leidt immers onrechtstreeks tot een slechtere uitvoering van veroordelende arresten. Wanneer er meer financiële middelen zouden zijn, zou er meer informatie en opleiding op het nationale niveau kunnen worden verstrekt, zodat burgers en overheden beter zouden worden geïnformeerd over de rechtspraak, de ontvankelijkheidscriteria en het doel van het EHRM. Ook zouden hierdoor minder zaken onnodig tot bij het EHRM worden gebracht. Bij dit alles mag niet uit het oog worden verloren dat het hele mensenrechtenbeschermingssysteem van het EVRM staat of valt bij de Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 151 ANNELIES VERDUYCKT politieke wil van de Staten. Wanneer de Staten geen goodwill tentoonspreiden, zullen technieken zoals de pilootarresten-procedure en de Kudla-rechtspraak geen positieve effecten teweegbrengen, maar enkel leiden tot een grotere belasting van het EHRM. Daarom is het belangrijk dat de Staten van de Raad van Europa, onverminderd hun soevereiniteit, een nieuwe, open houding gaan aannemen ten aanzien van de rechtspraak van het EHRM. 152 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1