Prof. mr. L.G.H.J. Houwen* Een goed gesprek over good governance De kwaliteit van het bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen behoeft volgens het kabinet verbetering. Daartoe zullen binnen afzienbare uniforme basiseisen voor bestuurders en toezichthouders in ons algemeen rechtspersonen- en vennootschapsrecht worden geïntroduceerd. In dit artikel wordt de bredere context van deze nieuwe governanceregulering geschetst en alvast een voorschot genomen op het debat over de actuele governancethema’s in het semipublieke domein. 1. Inleiding Het governancedebat in ons rechtspersonenrecht krijgt er langzamerhand een nieuwe dimensie bij. Naast de inmiddels traditionele discussie over corporate governance bij beursgenoteerde en grote (structuur)vennootschappen in de marktsector ontwikkelen zich in het semipublieke domein verwante vraagstukken van corporatiegovernance, educational governance en health care governance. In normaal Nederlands gaat het dan om goed bestuur, professioneel toezicht alsmede horizontale en verticale verantwoording van voornamelijk stichtingen, verenigingen en coöperaties in maatschappelijke sectoren als de sociale volkshuisvesting, het onderwijs en de gezondheidszorg. 2. Van incidentenpolitiek naar best practices De interne governance van deze maatschappelijke organisaties staat vanwege een aantal incidenten en probleemgevallen in de afgelopen jaren onder een toenemende druk van publieke verontwaardiging en politieke dadendrang. De discussie over bestuur en toezicht in het semipublieke domein wordt overwegend geïnitieerd en gedomineerd door deze incidentenpolitiek, ook al behoren het Nederlandse onderwijs en de zorg volgens internationaal onderzoek tot de (sub)top. Natuurlijk moeten wij onze ogen niet sluiten voor misstanden en niet nalaten daaruit lering te trekken, maar ondertussen zou ik toch wel willen pleiten voor een wisseling van het perspectief: het streven naar betere kwaliteit van het onderwijs, zorg en sociale huisvesting moet niet uitsluitend of hoofdzakelijk worden benaderd vanuit een atmosfeer van incidenten en eindeloze reparatiewerkzaamheden bij vermeende weeffouten in de politiek-bestuurlijke ordening van deze sector. Voordat externe toezichtarrangementen verder worden opgetuigd en via publiekrechtelijke sectorwetgeving allerlei interne corrigerende mechanismen voor deze privaatrechtelijke organisaties worden geïntroduceerd, zou ik veel eerder een oproep willen doen voor meer wetenschappelijk en toegepast onderzoek naar de governancepraktijk bij scholen, universiteiten, ziekenhuizen en woningcorporaties. Onze inspanningen zouden niet alleen maar gericht moeten zijn op het krampachtig voorkomen van alle mogelijke incidenten door publiekrechtelijke crisisen herstelwetgeving – want dat is een illusie –, maar op een sectorbrede inventarisatie van kritische succesfactoren en innovatief ondernemerschap van maatschappelijke organisaties die juist goed presteren. De concrete resultaten daarvan kunnen dan, op de privaatrechtelijke basis van ons algemeen rechtspersonenrecht in Boek 2 BW, via concrete best practices met praktische handreikingen in breed gedragen governancecodes ter lering en ondersteuning aan bestuurders, toezichthouders en stakeholders in het maatschappelijk middenveld ter beschikking worden gesteld. Door toepassing van deze best practices kunnen bijvoorbeeld onderwijsinstellingen zelf op een hogere trede van de ‘ladder-van-verdienste’ van de Onderwijsraad komen waardoor de school in aanmerking kan komen voor een andere vorm en andere intensiteit van extern toezicht.1 In plaats van lijdzaam af te wachten op de ‘escalatieladder’ van de Onderwijsinspectie welke sanctie de overheid in petto heeft: naast de bestaande maatregelen worden daar nu ook hoofdelijke aansprakelijkheid van toezichthouders en bestuurders en als ultimum remedium zelfs een aanwijzingsbevoegdheid van de minister in het vooruitzicht gesteld bij ernstige onderwijsproblemen.2 3. Functie ondernemingsrecht in de semipublieke sector Een dergelijke benadering sluit goed aan bij het doel en de functie van ons ondernemings- en rechtspersonenrecht waar corporatiegovernance en health care governance, maar ook educational governance deel van uitmaken. Met het ondernemingsrecht in algemene zin wordt beoogd * Prof. mr. L.G.H.J. Houwen is als bijzonder hoogleraar privaat-publiek ondernemingsrecht verbonden aan het Centrum voor het Bestuur van de Maatschappelijke Onderneming van de Universiteit van Tilburg, advocaat bij Dirkzwager advocaten & notarissen te Nijmegen en redacteur van dit tijdschrift. 1. Publieke belangen dienen. Naar bestuurlijk evenwicht tussen overheid en onderwijsinstellingen (advies van 16 april 2013), Den Haag: Onderwijsraad 2013. Kamerstukken II 2012/13, 33495, 10 (Versterking bestuurskracht onderwijs); vgl. voor de enigszins vergelijkbare ‘interventieladder’ in de zorgsector: brief Minister en Staatssecretaris van VWS d.d. 20 december 2013 (Bestuurlijke aansprakelijkheid en ondertoezichtstelling in de zorg); en in meer algemene zin de ‘escalatieladder’ van de Minister van Financiën: Kamerstukken II 2013/14, 33822, 1, bijlage 2 (Kaderstelling voor versterking extern financieel toezicht). 2. Tijdschrift voor vennootschaps- en rechtspersonenrecht 2014-1 5 Een goed gesprek over good governance waardecreatie voor de stakeholders van ondernemingen zo veel mogelijk te bevorderen door efficiënte en flexibele rechtsvormen en waardevernietigende handelingen te voorkomen door (potentiële) belangenconflicten tussen de betrokken gremia en actoren in goede banen te leiden en hun gedrag te reguleren.3 Beurs- en structuurvennootschappen in de marktsector zijn doorgaans gericht op het duurzaam realiseren van economische waarde (in termen van aandeelhouderswaarde op lange termijn) ten behoeve van de deelnemers in de onderneming. In het semipublieke domein beoogt het ondernemingsrecht publieke waarde (in termen van maatschappelijk rendement, zoals goed onderwijs, betaalbare huisvesting en verantwoorde zorg) ten behoeve van de stakeholders te bevorderen en ruimte voor efficiënt ondernemerschap te creëren. Door het gedrag van met name bestuurders en toezichthouders te normeren en te disciplineren, probeert het ondernemingsrecht handelingen tegen te gaan die deze publieke belangen bedreigen. Aldus bezien heeft ons privaatrechtelijk ondernemings- en rechtspersonenrecht zowel een faciliterende (organisatie)functie als een regulerende (waarborg)functie. De faciliterende functie staat daarbij voorop. De regulerende functie van het ondernemingsrecht komt pas in beeld als de kwaliteit, toegankelijkheid of betaalbaarheid van de maatschappelijke dienstverlening door misbruik of onbehoorlijk bestuur wordt bedreigd en de systeemverantwoordelijkheid van de overheid voor de publieke belangen in het geding komt.4 4. Regulering bestuur en toezicht Voor het borgen van deze publieke belangen stelt de overheid van oudsher inhoudelijke eisen aan de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg- en dienstverlening via publiekrechtelijke wet- en regelgeving, zoals de Wet op het hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek voor universiteiten en hogescholen, de Woningwet voor woningcorporaties en de Kwaliteitswet voor zorginstellingen. Van meer recente datum is de aandacht van onze nationale wetgever voor de interne governancestructuur van zorg- en onderwijsinstellingen en woningcorporaties om deze publieke belangen beter te kunnen waarborgen. Onder invloed van de nieuwe besturingsfilosofie van de overheid worden de centrale aanbodsturing en -bekostiging door een terugtredende overheid gestaag vervangen door alternatieve vormen van stelselsturing vanuit de vakdepartementen met een ministeriële systeemverantwoordelijkheid voor het functioneren van de sector als geheel. Aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve (prestatie)indicatoren stuurt de overheid het laatste decennium in toenemende mate op output en krijgen maatschappelijke organisaties steeds meer 3. 4. 5. 6. 6 autonomie en ruimte voor ondernemerschap om hun doelstellingen onder eigen verantwoordelijkheid te realiseren. Tegelijkertijd worden van overheidswege aanvullende eisen gesteld aan het interne bestuur en toezicht en de verantwoording aan stakeholders om een evenwichtige behartiging van de publieke belangen te waarborgen. Een geheel nieuwe rechtsvorm, de Maatschappelijke Onderneming, zou aanvankelijk als modaliteit van de stichting en de vereniging voorzien in een uniform privaatrechtelijk kader met een formalistische governancestructuur waarin deze waarborgen voor de publieke belangen zouden worden verankerd door middel van: een verplicht commissariaat; een geïnstitutionaliseerde belanghebbendenvertegenwoordiging met slechts beperkte invloed van eventuele winstbewijshouders; een strikte vermogens- en winstklem voor het behoud van het maatschappelijk kapitaal; rechterlijke controlemiddelen en ontslagvoorzieningen voor met name interne toezichthouders met een (verdere) uitbreiding van het enquêterecht en ten slotte gedetailleerde verantwoordingsverplichtingen.5 De toegevoegde waarde van deze nieuwe rechtsvorm werd echter van meet af aan ter discussie gesteld. Na de intrekking van dit wetsvoorstel is het initiatief volledig overgenomen door de betrokken vakdepartementen en de afzonderlijke brancheorganisaties: via publiekrechtelijke sectorwetgeving worden vooral organisatieregels voor de structuur en inrichting van deze privaatrechtelijke ondernemingsvormen geformuleerd respectievelijk gedragsnormen voor het bestuur, toezicht en de verantwoording in het semipublieke domein ontwikkeld door middel van sectorale governancecodes.6 In deze sectorspecifieke benadering lijkt nu toch enige verandering te komen. Weliswaar niet meer vanuit een ideologische rechtsvormdiscussie, maar voornamelijk als een pragmatische reactie op eerdere incidenten in de sociale woningbouw, de gezondheidszorg en het onderwijs. Ondanks de verschillen tussen de diverse sectoren wordt tegenwoordig gesproken van een gemeenschappelijke problematiek die een samenhangende aanpak op het gebied van ordening, sturing en toezicht noodzakelijk maakt. Met sectoroverstijgende (wettelijke) maatregelen en een gemeenschappelijk normenkader voor financieel beheer, verantwoording en intern toezicht wil het kabinet de kwaliteit van het bestuur en toezicht in het semipublieke domein structureel verbe- L. Timmerman, ‘Impliceert beperkte toetsing door de rechter ook beperkte verantwoordelijkheid?’, Ondernemingsrecht 2006, afl. 9, p. 335-336; B.F. Assink, De januskop van het ondernemingsrecht (oratie Rotterdam), Deventer: Kluwer 2010, p. 6-11. Vgl. L.G.H.J. Houwen, Van maatschappelijk belang. Maatschappelijk ondernemerschap als normatief governancemodel (oratie Tilburg), Tilburg: Universiteit van Tilburg 2011 (hierna: Houwen 2011). Vgl. G.J.C. Rensen, ‘De juridische inrichting van de maatschappelijke onderneming’, Ondernemingsrecht 2010, afl. 5, p. 206-216; L.G.H.J. Houwen, ‘De maatschappelijke onderneming: rechtsvorm of sturingsfilosofie?’, BTMO 2009, afl. 1, p. 32-36 en BTMO 2010, afl. 1, p. 37-41; E.R. Helder, De juridische infrastructuur van de maatschappelijke onderneming, Den Haag: Sdu Uitgevers 2013. Uitvoerig hierover: Houwen 2011, p. 30-48; zie voor de actuele beleidsvoornemens van de betreffende vakdepartementen: Kamerstukken II 2012/13, 29453, 303 (Kabinetsreactie eindrapport Commissie Kaderstelling en Toezicht Woningcorporaties), 329 (Viertal toezeggingen over woningcorporaties) en 338 (Inrichting toezicht woningcorporaties); Kamerstukken II 2012/13, 33495, 10 (Versterking bestuurskracht onderwijs); Kamerstukken II 2013/14, 32012, 15 (Goed bestuur in de zorg). Tijdschrift voor vennootschaps- en rechtspersonenrecht 2014-1 Een goed gesprek over good governance teren en daarmee een betere borging van de publieke belangen bewerkstelligen.7 In het kader van deze bredere thematiek heeft de Commissie Behoorlijk Bestuur onlangs haar rapportage ‘Een lastig gesprek’ over de governance van semipublieke organisaties uitgebracht. Niettegenstaande haar concrete taakopdracht formuleert de commissie helaas geen (overkoepelende) gedragsregels met best practices voor professioneel en verantwoord bestuur en toezicht, maar komt – naast haar oproep tot een regelmatige dialoog in een open cultuur waarin mensen elkaar daadwerkelijk aanspreken (‘Difficult Conversations’) – op basis van een viertal leidende principes voor de semipublieke sector (kort samengevat: ‘eigenaarschap’ van de betrokken burgers; systeemverantwoordelijkheid van de vakministers; dienstbaarheid aan het publieke belang en verantwoordelijkheid van bestuurders voor de publieke dienstverlening van de instelling, alsmede zelfstandigheid en aanspreekbaarheid van de professionals) tot een aantal algemene aanbevelingen aan de politiek, de brancheorganisaties en de instellingen in de diverse sectoren. De Commissie Behoorlijk Bestuur adviseert (i) het kabinet de geconstateerde weeffouten in de politiek-bestuurlijke ordening, sturingsmechanismen en verantwoordelijkheidsverdeling in de semipublieke sector te herstellen respectievelijk (ii) een twaalftal thema’s voor bindende organisatievoorschriften voor de instellingen uit te werken in sectorale governancecodes van de brancheorganisaties en (iii) bij het opstellen van gedragsregels voor bestuurders, toezichthouders en professionals een aantal specifieke richtlijnen te hanteren.8 De meeste aanbevelingen van de Commissie Behoorlijk Bestuur zijn niet opzienbarend en worden ook grotendeels ‘op hoofdlijnen’ door het kabinet overgenomen.9 Dat geldt overigens niet voor het pleidooi van de commissie om zowel de Wet Nationale ombudsman als de Wet openbaarheid van bestuur uit te breiden tot alle sectoren van het semipublieke domein. Daarmee lijkt de commissie woningcorporaties en zorg- en onderwijsinstellingen die nu toch vrij autonoom opereren in het maatschappelijk middenveld, in het kielzog van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de semipublieke sector, toch weer verder onder de invloedssfeer van de overheid te brengen. Het is in dat verband veelzeggend dat de commissie spreekt over de markt als ‘een lastige parabel in de semipublieke sector’ en verzucht: ‘De overheid maakte minder en minder de dienst uit en marktpartijen traden toe tot een “hedendaags vreemdelingenlegioen van publieke taakuitvoerders”.’ Dergelijke aanbevelingen om de overheidsinvloed, maar ook de reikwijdte van de politieke inkomensnormering en de interventiemogelijkheden van ministers in de semipublieke sector en de instellingen te vergroten, zijn echter moeilijk te rijmen met het prin- cipe van stelselsturing waarbij de overheid alleen de kaders voor het functioneren van instellingen stelt en zij miskennen bovendien het privaatrechtelijke karakter van woningcorporaties en onderwijs- en zorginstellingen. Het kabinet overweegt in zijn reactie op het rapport van de Commissie Behoorlijk Bestuur dat ‘de beperkte aanwezigheid van gezonde tegenkrachten maakt dat de eisen aan de governance van zowel instellingen zelf als sector als geheel, hoger zijn’ en constateert vervolgens dat de governancestructuren in de semipublieke sector ‘onvoldoende zijn meegegroeid met de veranderende omstandigheden’, maar wil ‘deze problematiek over de grenzen van de verschillende vakdepartementen en sectoren heen’ aanpakken en daarbij de ‘autonomie van instellingen versterken en de ruimte voor professionals vergroten’ en zoekt daarbij ‘naar de overeenkomsten in doelen en in te zetten maatregelen’, omdat ‘sectoren verschillen maar de overeenkomsten in de oplossingen van erkende problemen vaak groot zijn’ hetgeen een sectoroverstijgende aanpak rechtvaardigt.10 Op basis van deze beleidsvisie van het kabinet wordt nu vanuit aansprakelijkheidsoptiek een algemene regeling van het bestuur, toezicht en tegenstrijdig belang bij stichtingen en verenigingen in Boek 2 BW opgenomen.11 De governanceregulering in het semipublieke domein krijgt daarmee een drieledige structuur: (i) een wettelijke grondslag met algemene basiseisen voor bestuur, toezicht en (financiële) verantwoording in het privaatrechtelijke rechtspersonenrecht; (ii) specifieke publiekrechtelijke sectorwetgeving met aanvullende governancevoorschriften vanuit de verantwoordelijke vakdepartementen; en ten slotte (iii) zelfregulering door middel van sectorale governancecodes van de representatieve brancheorganisaties. 5. Actuele governancethema’s semipublieke domein In het governancedebat en de regulering van het bestuur en toezicht van private instellingen in het semipublieke domein is een drietal thema’s dominant. Deze governancevraagstukken zal ik hier nog kort adresseren. 5.1. Codificatie van het raad van toezichtmodel Met de recente voorstellen om de positie en taakvervulling van interne toezichthouders van verenigingen en stichtingen wettelijk te verankeren geeft de wetgever gevolg aan eerdere pleidooien voor de codificatie van het raad van toezichtmodel12 zoals dat in de afgelopen decennia door 7. Kamerstukken II 2013/14, 28479, 69 (Kabinetsreactie rapport Commissie Behoorlijk Bestuur) respectievelijk Kamerstukken II 2013/14, 33822, 1 (Financieel beheer en toezicht semipublieke sector). 8. Advies Commissie Maatschappelijk verantwoord bestuur en toezicht in semipublieke sectoren, Een lastig gesprek, september 2013. 9. Kamerstukken II 2013/14, 28479, 69 (Bijlage 1 Kabinetsreactie rapport Commissie Behoorlijk Bestuur). 10. Kamerstukken II 2013/14, 28479, 69 (Kabinetsreactie rapport Commissie Behoorlijk Bestuur), p. 6-7. 11. Kamerstukken II 2013/14, 33750 VI, 31 (Aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders in semipublieke sectoren). 12. In deze zin reeds voor grote verenigingen en stichtingen P.L. Dijk & J. Schepel, Dient de wet voorzieningen te bevatten ten aanzien van de zeggenschap van medewerkers en/of gebruikers in bestuurlijke organen van verenigingen en stichtingen? (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1981 en recentelijk nog C.H.C. Overes, ‘Worstelen met governance van semi-publieke instellingen en pensioenfondsen’, WPNR 2013/6996, p. 1038-1048 (hierna: Overes 2013). Tijdschrift voor vennootschaps- en rechtspersonenrecht 2014-1 7 Een goed gesprek over good governance de praktijk is ontwikkeld.13 Vanuit de – weliswaar beperkte – invalshoek van het aansprakelijkheidsrecht als sluitstuk van goed bestuur en toezicht zal een algemene regeling van de taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid van interne toezichthouders van verenigingen en stichtingen worden opgenomen in Boek 2 BW. Daarbij wordt gerefereerd aan de algemene taakomschrijving, instructienorm en besluitvorming van de raad van commissarissen bij coöperaties en naamloze en besloten vennootschappen zoals vastgelegd in artikel 2:57 en 2:140/250 BW respectievelijk artikel 2:129/239 lid 6 BW. Op basis van die uniforme wettelijke grondslag kunnen verenigingen en stichtingen voortaan een toezichthoudend orgaan instellen dat tot taak heeft om zowel toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming als het bestuur met raad ter zijde te staan. Tegelijkertijd wordt een tegenstrijdigbelangregeling bij stichtingen geïntroduceerd respectievelijk bij verenigingen vervangen door een meer uniforme voorziening op grond waarvan bestuurders en toezichthouders niet aan de beraadslagingen en besluitvorming mogen deelnemen als zij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang hebben dat tegenstrijdig is met het belang van de stichting of de vereniging. Indien daardoor geen besluit kan worden genomen kan de besluitvorming bij verenigingen uiteindelijk door de algemene ledenvergadering plaatsvinden, maar zal voor stichtingen een bijzondere (statutaire) voorziening moeten worden getroffen. De nieuwe tegenstrijdigbelangregeling moet volgens de wetgever voorkomen dat bestuurders en toezichthouders hun persoonlijke belangen laten prevaleren boven het belang van de rechtspersoon.14 Deze voorstellen markeren een belangrijke mijlpaal in ons rechtspersonenrecht omdat daarmee nu ook voor verenigingen en stichtingen het pluraliteitsbeginsel als algemene gedrags- en verantwoordingsnorm voor de raad van bestuur en de (facultatieve) raad van toezicht wordt gecodificeerd: bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders en toezichthouders zich op het belang van de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming. Voor kapitaalvennootschappen in de private sector geldt dan ‘het vennootschappelijk belang’ als richtsnoer voor het handelen van bestuurders en commissarissen; voor verenigingen en stichtingen in het semipublieke domein fungeert ‘het maatschappelijk belang’ als gedragsnormatief kompas voor bestuurders en toezichthouders. Inhoudelijk is deze normstelling bij dergelijke stichtingen en verenigingen dan niet gericht op het realiseren van economische waarde, maar nadrukkelijk op maatschappelijke waarde voor alle betrokken belanghebbenden.15 Als wij het zo benaderen dan wordt ook direct duidelijk dat de (institutionele borging van) publieke belangen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg, het onderwijs of de sociale woningbouw al direct in deze privaatrechtelijke normstelling zitten ingebakken en geen afzonderlijke vermelding in de wet of governancecodes behoeven.16 Met deze algemene wettelijke regeling van het bestuur en toezicht van verenigingen en stichtingen in Boek 2 BW wordt ook een uniforme basis gegeven aan de sectorale wet- en regelgeving waarin een toezichthoudend orgaan met specifieke taken en bevoegdheden verplicht wordt voorgeschreven, zoals in de voorgestelde herziening van de Woningwet. Dat een dergelijk commissarissenmodel op gespannen voet zou staan met het ledenverbod van de stichting zoals onlangs door Schwarz en Kemp is betoogd,17 vermag ik niet direct in te zien. Hun benadering leunt sterk op de dualistische leer waar aard en omvang van de bevoegdheden als doorslaggevende criteria worden gehanteerd, maar gaat naar mijn indruk toch iets te snel voorbij aan het specifieke rechtskarakter van de lidmaatschapsverhouding in vergelijking met de taken en verantwoordelijkheden respectievelijk de samenstelling en inrichting van een raad van toezicht van bijvoorbeeld woningstichtingen.18 5.2. Controle- en correctiemechanismen voor disfunctionerende toezichthouders Een belangrijk governancethema in de semipublieke sector vormt van oudsher het ‘verantwoordings- of interventievacuüm’ bij stichtingen dat regelmatig als weeffout in het raad van toezichtmodel wordt aangemerkt. Het gaat dan, kort samengevat, vooral om controle- en correctiemechanismen voor disfunctionerend toezicht. Het kabinet zoekt de oplossing voor dit lastige vraagstuk thans vooral in een preventieve en disciplinerende werking van het aansprakelijkheidsrecht en introduceert een algemene regeling voor de interne aansprakelijkheid van toezichthouders van verenigingen en stichtingen overeenkomstig artikel 2:9 BW in de wet. Daarnaast wordt de rechterlijke ontslagmogelijkheid van bestuurders ex artikel 2:298 BW uitgebreid tot interne toezichthouders die handelen in strijd met wettelijke of statutaire bepalingen of zich schuldig hebben gemaakt aan (financieel) wanbeheer. Door de bewindslieden in het onderwijs, de zorg en de sociale volkshuisvesting wordt daarenboven nog een verbreding van de enquêteprocedure bij stichtingen 13. Vgl. L.G.H.J. Houwen, ‘Van democratisering naar professionalisering en commercialisering van het bestuur van zorginstellingen’, in: Governance en ondernemerschap in de zorg, Deventer: Kluwer 2010, p. 11-32. 14. Kamerstukken II 2013/14, 33750 VI, 31 (Aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders in semipublieke sectoren), p. 4. 15. Vgl. Houwen 2011, p. 50-61 en L.G.H.J. Houwen, ‘Onafhankelijkheid van toezichthouders in concernverhoudingen’, TvOB 2013, afl. 5, p. 182-183. 16. Anders nog: art. 31 lid 1 voorstel Herziening Woningwet, Kamerstukken II 2010/11, 32769 en art. 17.2 Code Goed Onderwijsbestuur VO; principieel tegen het toezicht op maatschappelijke belangen als onderdeel van de rechtspersoonlijke taak van de raad van toezicht: Overes 2013, p. 1043-1044. 17. B. Kemp & C.A. Schwarz, ‘Het ledenverbod, de governance van stichtingen en het Wetsvoorstel “Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting”’, Ondernemingsrecht 2013/120, p. 609-618. 18. Over deze discussie reeds: P.J.M. van Wersch, Democratisering van het bestuur van non-profit instellingen, Alphen aan den Rijn: Samsom 1979, p. 134-140; vgl. ook G.J.H. van der Sangen, ‘Vergader- en stemgerechtigden bij vereniging en stichting’, S&V 2000, afl. 6, p. 155-161. 8 Tijdschrift voor vennootschaps- en rechtspersonenrecht 2014-1 Een goed gesprek over good governance voorgesteld. De ervaringen die daar inmiddels mee zijn opgedaan in een aantal zaken in de zorgsector zijn wisselend. Het is de vraag of hiermee een adequate voorziening voor disfunctionerende toezichthouders wordt geboden. In de praktijk zien wij in ieder geval een juridisering van de verhoudingen optreden met forse proces- en onderzoekskosten en een groot afbreukrisico voor bestuurders en toezichthouders met reputatieschade voor de maatschappelijke organisatie nog voordat er een definitieve rechterlijke uitspraak ligt. Tot dusverre waren het vooral medezeggenschapsgeschillen, maar de Meavita-casus maakt duidelijk dat het enquêtemiddel ook in de semipublieke sector als een opstap naar persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders kan worden gehanteerd.19 In geval van gebrekkig toezicht bij stichtingen zou mijn voorkeur, naast een zelfstandige schorsings- en ontslagbevoegdheid van de raad van toezicht, eerder uitgaan naar een meer specifieke ontslagvoorziening bij de Ondernemingskamer waarbij de ontslaggronden eveneens aan de wettelijke structuurregeling voor grote coöperaties en vennootschappen worden ontleend. Door een dergelijke toetsings- en ontslagregeling blijft de onafhankelijkheid van de toezichthouders gewaarborgd en wordt tegelijkertijd voorzien in een effectieve rechterlijke controle op het functioneren van het toezichthoudend orgaan van stichtingen. 5.3. Invloed en betrokkenheid stakeholders Als een van de leidende principes voor het (bestuurlijk) handelen in de semipublieke sector, refereert de Commissie Behoorlijk Bestuur aan de betrokkenheid van de stakeholders: ‘de burger – patiënten, huurders, studenten, scholieren maar ook burgers in het algemeen – is eigenaar van de semipublieke sector’. Door het kabinet wordt deze notitie van eigenaarschap van betrokken burgers terecht in overdrachtelijke zin opgevat en dus niet als een vorm van juridische eigendom gekwalificeerd.20 Voor verenigingen zou de algemene ledenvergadering hier nog een zekere functie kunnen vervullen, maar zeker bij stichtingen vormt de organisatie van de betrokkenheid en invloed van stakeholders al meer dan dertig jaar een van de belangrijkste knelpunten en uitdagingen bij de inrichting van de bestuursstructuur. Dan heb ik het niet direct over de medezeggenschapsregelingen voor ondernemings-, cliënten-, medezeggenschaps- en deelnemersraden want die zijn al betrekkelijk ver uitgekristalliseerd in de wetgeving en jurisprudentie. Het gaat hier vooral om de betrokkenheid van een bredere groep belanghebbenden, de ultieme stakeholders, bij de inhoud van de zorgverlening, het onderwijs en de volkshuisvesting en hun ‘countervailing power’ tegenover het bestuur en het interne toezicht. Het organiseren van tegenspraak en de oplossing voor het ontbrekende eigenaarschap worden wel gezocht in formele organisatiestructuren, zoals de introductie van een nieuw orgaan als forum voor het stakeholdersbestand in de vorm van een ‘algemene vergadering van maatschappelijke aandeelhouders’ of een formele belanghebbendenvertegenwoordiging bij de rechtsvorm Maatschappelijke Onderneming respectievelijk een ‘Vereniging van Maatschappelijke Aandeelhouders’ of de ‘coöperatie’ als bestuursvorm.21 Dergelijke organisatievormen worden in de praktijk nu al wel verkend, bijvoorbeeld in specifieke gevallen om via een coöperatie de invloed en betrokkenheid van medisch specialisten bij het ziekenhuis te vergroten.22 In de praktijk en wetenschap bestaat echter de nodige weerstand tegen een dergelijke vergaande vorm van institutionalisering en formalisering van de horizontale dialoog met de belanghebbenden. Naast praktische overwegingen in verband met de representatieve samenstelling en concrete bevoegdheden, wordt vooral gewezen op de bestuurlijke slagvaardigheid die door dergelijke ‘overgereguleerde’ organisatievormen in het geding komt. Uit weliswaar oud onderzoek blijkt bovendien dat dergelijke formele verenigingsstructuren indertijd in de praktijk niet goed werkten: algemene vergaderingen werden door vrijwel niemand bezocht en van invloed op het bestuursbeleid was evenmin sprake.23 Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of dat in het huidige tijdsgewricht met zijn elektronische communicatiemiddelen en digitale vergaderingen veel anders zal zijn, maar het is niet denkbeeldig dat daar voor bepaalde sectoren vergelijkbare ervaringen uit voortvloeien. Mijn voorkeur gaat dan ook niet uit naar een eendimensionale, uniforme aanpak met een sterk geformaliseerde vorm van belangenbehartiging. Ik zou hier een gedifferentieerde benadering willen hanteren met een flexibel forum voor de dialoog met de interne en externe stakeholders. Daardoor is maatwerk mogelijk en dat sluit ook beter aan bij het dynamische en pluriforme karakter van het stakeholdersbestand van veel verenigingen en stichtingen in het semipublieke domein. Regeling van deze flexibele vorm van stakeholdersparticipatie hoeft dan niet direct een zaak van de overheid te zijn, maar primair van de brancheorganisaties. Via sectorale governancecodes kunnen de instellingen de best practices dan zelf door bijvoorbeeld themabijeenkomsten, internetraadplegingen, patiëntenportals of door middel van speciale adviesraden in de praktijk brengen.24 19. Achtereenvolgens: OK 29 april 2010, JOR 2010/187 (Zorgcentra De Betuwe); OK 20 mei 2010, JOR 2010/188 (Sherpa); OK 19 april 2013, JOR 2013/206 (Ilmarinen); OK 14 april 2010, JOR 2010/185 en OK 30 mei 2011, JOR 2011/219 (Meavita). 20. Advies Commissie Behoorlijk Bestuur, p. 17 en 23 respectievelijk Kamerstukken II 2013/14, 28479, 69 (Kabinetsreactie rapport Commissie Behoorlijk Bestuur), p. 3-4. 21. Vgl. Ondernemerschap voor de publieke zaak (advies van 15 april 2005, SER 04/05), Den Haag: SER 2005; C.A.M. Mouwen, ‘Maatschappelijke aandeelhouder in de zorg’, ZM 2011/11, p. 16-19; Advies Onderwijsraad 2013, p. 24. 22. L.G.H.J. Houwen, ‘Naar een nieuw ondernemingsmodel voor medisch specialisten’, NTvG 2013/157 (35), p. 1703-1706; Garanties voor kwaliteit van zorg (advies 2013, 13/03), Den Haag: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg 2013, p. 55-56. 23. P.J.M. van Wersch & W.J.M. Gitmans, Knelpunten in de bestuursstructuur van het algemene ziekenhuis, Deventer: Kluwer 1976, p. 50-54 en p. 74-78. 24. Vgl. L.G.H.J. Houwen, ‘Maatschappelijke aandeelhouders: corporate ownership van zorgondernemingen?’, in: Een hele onderneming, Afscheidsbundel voor prof. dr. C.A.M. Mouwen, Tilburg 2012, p. 25-30. Tijdschrift voor vennootschaps- en rechtspersonenrecht 2014-1 9 Een goed gesprek over good governance 6. Uitleiding Het governancedebat in de semipublieke sector hoeft geen lastig gesprek te worden dat voornamelijk gedomineerd wordt door incidenten en publieke verontwaardiging, maar is veel meer gebaat bij een zorgvuldige dialoog op basis van best practices. De voorstellen voor een wettelijke regeling van het bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen bieden een solide basis voor een goed gesprek over good governance. 10 Tijdschrift voor vennootschaps- en rechtspersonenrecht 2014-1