BIOLOGIE GROEI EN ONTWIKKELING V6 EMBYOLOGIE

advertisement
DOCENT: A. SEWSAHAI
VWO KLASSE 6
HENRY N. HASSANKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL]
ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA
De student
 moet de embryonale ontwikkeling van
dieren en de mens kunnen beschrijven
 Moet de perioden in een celcyclus kunnen
noemen met de kenmerken
 Moet het verband tussen de gevolgen van
stofwisseling en de groei van een
organismen kunnen noemen
 Moet het proces van celdifferentiatie en
celspecialisatie kunnen beschrijven
 moet
de placentahormonen kunnen
noemen met hun werking
 Moet voorbeelden kunnen geven van
verstoorde embryonale ontwikkeling
 Moet de drie fasen bij de geboorte
kunnen noemen met de kenmerken
PAARS: OUDE LITERATUUR
 ROOD: NIEUWE LITERATUUR
 DONKER BLAUW: KERNONDERWERP

deel 6V – thema 1: Groei en ontwikkeling 
basisstof 1 t/m 4
 (Embryologie)
 blz. 3 t/m 28 ; eventueel: 48 t/m 56

deel 4V thema 2: Voortplanting en ontwikkeling 
basisstof 7, 8 en verrijkingsstof 1 en 2
 thema 4: DNA  basisstof 2 , 6
 blz. 117 t/m 119 ; 126 t/m 127 ; 83 t/m 85 ; 59 t/m 67

 Uitleg
G1-fase, S-fase, G2-fase
 Leg de G0-fase uit
Interfase
 De
mitose + interfase celcyclus
 Interfase: periode
tussen twee mitosen
 Interfase telt drie perioden:
1. G1 – fase: periode tussen celdeling
2.
3.
en
DNA-replicatie (plasmagroei fase)
S – fase: periode van DNA-replicate
(synthese DNA fase)
G2 – fase: periode tussen DNA-replicatie
en M-fase

Versmelting van kern eicel en zaadcel
 23 + 23 chromosomen  totaal 46
 Zygote ontstaan
 Gewervelde
dieren (vertebraten)
hebben een wervelkolom (chorda)
 De embryonale ontwikkeling van de
diverse vertebraten vertoont veel
overeenkomst
 Inwendige bevruchting
 Uitwendige bevruchting
 Klievingen (klievingsdelingen)
zygote
Bevruchte eicel, die ontstaat door versmelting van twee gameten.



morula
Stadium in de embryonale ontwikkeling, waarbij het
embryo bestaat uit een klompje cellen ontstaan uit
klievingen; er ontstaat celdifferentiatie
blastula
Stadium in de embryonale ontwikkeling: een blaasje
met een met vocht gevulde holte.
Gastrula
Stadium in de embryonale ontwikkeling van een
embryo; door instulpingen van cellen ontstaat een
oerdarm die in verbinding staat met het milieu; de
blastulaholte wordt in deze fase dicht gedrukt en
verdwijnt; drie lagen van cellen, genoemd de
kiembladen, zijn te onderscheiden, n.l. ectoderm,
mesoderm en entoderm. De ontwikkeling van de
gastrula wordt gastrulatie genoemd. De meeste cellen
ontstaan uit de kiembladen
 oerdarm
Holte in de gastrula, die via de oermond in
verbinding staat met het milieu.
 ectoderm
Buitenste van de drie kiembladen in een
dierenembryo.
 mesoderm
Middelste kiemblad van een embryo. Uit het
mesoderm ontstaan veel organen.
 entoderm
Binnenste van de drie kiembladen in een zich
ontwikkelend dierlijk embryo.


Neurula
Een stadium in de embryonale ontwikkeling, waarin de
chordata (wervelkolom) uit het mesoderm ontstaat en de
neurale buis uit het ectoderm.
Uit de neurale buis ontstaat later de hersenen en het
ruggenmerg (zenuwstreng). Tijdens de neurulatie groeit het
mesoderm uit tot mesodermzakjes. De ontwikkeling van de
neurula heet neurulatie. Na de neurulatie ontwikkelen zich
uit de mesodermzakjes een massief en vlezig gedeelte. Uit
het massieve gedeelte ontwikkelen zich oersegmenten (uit
de oersegmenten ontstaan later o.a. spieren). Tijdens latere
embyonale ontwikkeling vormen zich uit het mesoderm o.a.
hart, bloedvaten en reproductieorganen)
neurale buis
Een structuur in het embryo van een gewervelde, waaruit zich
later hersenen en ruggenmerg vormen
 Opmerking:
Bij alle gewervelden ontstaan in aanleg
kieuwbogen en kieuwspleten; bij vissen en
amfibieën in larvale stadium ontwikkelen
zich hieruit de kieuwen; bij andere
gewervelden ontstaan uit de kieuwspleten
o.a. de gehoorgang van de oren en uit de
kieuwbogen o.a. de gehoorbeentjes en het
strottenhoofd
*
De embryonale ontwikkeling bij de
gewervelde dieren verloopt op een
gelijkwaardige manier. Echter zijn er
enkele verschillen. Leg dat uit
Samenvattend:
Zygote
Twee cellig
Vier cellig
Acht cellig
morula
Blastula
Gastrula Gastrulatie [oerdarm, ectoderm,
mesoderm, entoderm]
 Neurula Neurulatie [neurale buis en
wervelkolom]







Bestudeer afb. 7 blz. 8 – BVJ 6V
(afb. 83. blz. 84 – 4V)
 Wat zijn de functies van het vruchtwater?

In een zygote zijn de meeste genen inactief
Pas na klievingsdelingen worden de genen in de
verschillende cellen die er ontstaan geactiveerd
 determinatie / specialisatie  verdere
delingen  dochtercellen ontvangen de
determinatie
 Celspecialisatie o.i.v. stoffen extern aan de cel
(hormonen, cytoplasma eicel, etc.)
 Inductie: affectie van cellen onderling op elkaar


Bestudeer de vele experimenten die ter
grondslag liggen aan de theorie betreffende
celdifferentiatie en celspecialisatie
 Bestudeer experimenten afb. 12, 15, 16 op blz. 11,
13, 15  BVJ – 6V
(afb. 24. blz. 126 – 4V)



Als de cel is voorbestemd om te gaan specialiseren, worden
na de deling genen in het DNA actief die tot die
specialisatie leiden. Elke cel bezit weliswaar alle genen
waarover dit organisme beschikt, maar slechts een aantal
genen wordt actief en zorgt ervoor dat de cel een bepaalde
vorm en functie krijgt. Je zegt dan dat alleen deze genen tot
expressie komen. In een toekomstige levercel bijvoorbeeld
worden genen actief die ervoor zorgen dat alle specifieke
functies van levercellen gerealiseerd (gaan) worden. Moet
de nieuwe, nog ongedifferentieerde cel een huidcel worden,
dan worden er andere genen ingeschakeld, die de cel zijn
specifieke huidcelkenmerken geven.
De regeling van deze processen, die tezamen
celdifferentiatie genoemd wordt, is zeer complex.
Onderzoek naar deze regeling staat vooraan op de
biologische agenda, onder andere doordat men hoopt
hierdoor meer inzicht te krijgen in het ontstaan van kanker.
Bij kanker is namelijk de rem op de celdeling defect,
waardoor cellen zich ongebreideld blijven delen - en niet
differentiëren - en gezwellen (tumoren) veroorzaken.
Embryonale ontwikkeling mens
- 1 zaadcel dringt binnen en bevrucht eicel
- Ontstaat een bevruchtingsmembraanVersmelting van kern eicel en
zaadcel
 23 + 23 chromosomen  totaal 46
 Zygote ontstaan
Zygote gaat delen
Vervoer van eicel naar baarmoederslijmvlies
(m.b.v.trilhaartjes eileider)


Tweecellig stadium
•delende eicel
4-cellig stadium
•de delende eicel
krijgt
het uitzicht van
een
framboosachtig
bolletje
(morula) 16 cellig
stadium
Embryonale ontwikkeling bij de mens 
samen met de studenten doornemen

Eicel zet zich stevig vast in baarmoederslijmvlies
 Slijmvlies wordt dikker
 Slijmprop ontstaat in baarmoedermond
2 mm
Embryo ligt in vruchtwater  bescherming tegen schokken
 Placenta & Navelstreng ontstaan
(voor uitwisseling stoffen met moeder)


6 mm
 Begin hersenen / ruggegraat
 Staart
 Hart (zakje onder hoofd)

10 mm
 Ogen, neus en mond ontwikkelen
 Start ontwikkeling ledematen

15 mm
Gezicht steeds duidelijker
 Ontstaan ribben


4 cm
 Alle organen aanwezig
 Begin vorming zenuwstelsel
 Spieren beginnen te werken
 Embryo heet nu FOETUS!

•
embryo:
- voor de 2
maanden
- nog geen
menselijke
vorm
herkenbaar
•
fœtus:
- na de 2 maanden
-duidelijke
menselijke
vorm herkenbaar
8 cm / 28 gram
Lichaam produceert zelf bloedlichaampjes
 Spieren sterker  ‘schoppen’






15 cm / 125 gram
Foetus bedekt met laagje donzig haar
Huidcellen maken huidsmeer (bescherming)
Geslachtsorganen ontstaan (zien via echoscopie)
23 cm / 380 gram
Zintuigelijke reacties  bijv reacties op licht, geluid en
bewegingen moeder
 Foetus kan draaien


7 mnd: 38 cm / 1300 gram
 8 mnd: 40 cm / 2500 gram
 9 mnd 3000 – 4000 gram
Foetus ligt steeds vaker met hoofdje naar beneden


eeneiïge tweeling
1 eicel : 2 kinderen
- zelfde geslacht
- lijken sprekend op
elkaar
- 1 moederkoek
tweeeiïge tweeling:
2 eicellen : 2 kinderen
- 2 placenta’s
- kinderen lijken niet
sprekend op elkaar(vgl.
broer – zus)
- geslacht kan verschillend
zijn
•
de moederkoek of
placenta (uitwisseling stoffen
tussen het bloed van de moeder en het kind
vb.:voeding ,ademhaling ,uitscheiding…)
Ook schadelijke stoffen ! ! ! (alcohol,nicotine…)
•de navelstreng ( hierin lopen bloed-
vaten die het embryo met de moeder verbinden).
•de vruchtblaas gevuld
met vruchtwater (bescherming
tegen schokken
en stoten)
1). De ontsluiting
2). De uitdrijving
3). Nageboorte
De ontsluitingsfase
- weeën > baarmoederhals wordt wijder.
- vruchtvliezen scheuren > vruchtwater vloeit weg.
« breken van het water »
- geboorte is vlakbij,weeën nemen toe,moeder gaat nu
persen.
De uitdrijvingsfase
- de baby wordt door het geboortekanaal(vagina) naar
buiten geperst.
- de navelstreng wordt afgebonden en doorgeknipt.
De nageboorte
- de placenta,navelstreng en vruchtvliezen worden uitgedreven.
- in de borstklieren ontstaat moedermelk.


Rol van de hormonen:
- HCG
- Prolactine
- Oestrogenen
- Progesteron
- Oxytocine
De navelstreng bevat drie bloedvaten. Noem deze
op, en geef ook aan wat hun rol en stroomrichting
is.
Bestudeer afb. 18, 19, 20, 26, 34, 35, 36
(afb. 35 blz.59 ; afb 34 blz 58 ; afb 36, 37 blz 60 ;
afb. 39, 40 blz 62 ; afb. 42, blz 63 ; afb 46, 47, 48
blz 65 ; afb 49 blz 66 ; afb 51, 52 blz 67)

Miskraam
(spontane abortus)
Buitenbaarmoedelijke
zwangerschap
Info:
www.ecoisonline.org
www.examenbundel.nl
www.biologiepagina.nl
www.asewsahai.com
[email protected]
Download