PowerPoint-presentatie

advertisement
DEEL 1 Organismen krijgen
informatie over hun
omgeving
THEMA
1
LICHTRECEPTOREN
1
Bouw van het oog
1.1 Beschermende delen rond het oog






Oogkas
Vetkussen
Wenkbrauwen
Oogleden
Wimpers
Traanvocht
1.2 Oogspieren
 4 rechte oogspieren
 2 schuine oogspieren
 richten ogen op fixatiepunt
 Scheelzien of strabisme
 ‘luie’ oog oefenen door ‘goed’ oog af te dekken
1.3 Inwendige bouw van het oog
1.3.1 Oogbolwand
1.3.2 Doorzichtige structuren binnen de oogbol
 Oogkamers  kamerwater  voedende functie
 Ooglens
 elastisch
 beeld scherpstellen op netvlies
 Glasachtig lichaam 
 oogvorm behouden
1.3.3 Vertroebeling van de ooglens: cataract
 Grijze staar
 Behandeling: kunstlens
 Geen behandeling: blindheid
2
Werking van het oog
2.1 Regeling van de lichttoevoer
onderzoeksvraag
Hoe wordt de lichttoevoer in het oog geregeld?
waarnemingen
1. Bekijk de pupil van je buur. Neem de grootte waar.
2. Je buur dekt zijn ogen gedurende 30’ af.
3. Bekijk de pupil opnieuw; wat stel je vast?
besluit
De lichtinvoer wordt geregeld door de …………...
Bij zwak licht wordt de pupil ………………
Bij sterk licht wordt de pupil ……………...
 Pupilreflex
De spierwerking van de pupilreflex is een reactie op de
lichtintensiteit.
Zwak licht  irisstraalspieren trekken samen  pupil wordt groter
Sterk licht  iriskringspieren trekken samen  pupil vernauwt
2.2 Beeldvorming in het oog
2.2.1 Lichtbreking door een bolle lens
Evenwijdige lichtstralen covergeren in een bolle lens door het brandpunt
2.2.2 Beeldvorming op het netvlies
onderzoeksvraag
Welke kenmerken heeft het beeld dat op het netvlies gevormd wordt?
waarnemingen
1. Bij een optische bank:
•
•
•
Scherm = netvlies
Bolle lens = ooglens
Uitgesneden pijl = voorwerp dat gezien wordt
2. Door de lens te verschuiven krijg je een scherp beeld op het scherm. Wat stel je vast
ivm. Het beeld van de pijl?
besluit
Het beeld op het netvlies is ……………………………….. en ………………………………………. .
 Beeld op het netvlies is omgekeerd en verkleind
 Middenstoffen convergeren de lichtstralen zodat de het scherpe beeld
precies op het netvlies valt.
 middenstoffen:
• Lucht
• Hoornvlies
• Waterig vocht in voorste oogkamer
• Lens
• Glasachtig lichaam
2.2.3 Geen beeldvorming op de blinde vlek
onderzoeksvraag
Hoe kan je de aanwezigheid van de blinde vlek vatstellen?
waarnemingen
1.
2.
3.
4.
5.
Hou je boek verticaal met je armen gestrekt zo ver mogelijk voor je uit en sluit linker oog.
Fixeer het bolletje met je rechter oog. Je ziet het kruisje minder scherp.
Breng het boek langzaam dichter bij je rechter oog; blijf het bolletje fixeren.
Wat stel je vast?
Doe het omgekeerde met het linkeroog; fixer nu het kruisje.
besluit
Het beeld van een voorwerp op de blinde vlek kunnen we niet waarnemen. Dit komt omdat
…………………………………………………………………………………………………………. .
 experiment
onderzoeksvraag
Hoe komt het dat je geen ‘gat’ ziet op de plaats van de blinde vlek?
waarnemingen
1. Je houdt je leerboek verticaal met de armen gestrekt zo ver mogelijk voor je uit en je
knijpt je linkeroog dicht.
2. Met je rechteroog fixeer je het witte bolletje.
3. Breng je leerboek zeer langzaam dichter bij je
rechteroog totdat het beeld van het sterretje
op de blinde vlek valt.
4. Je merkt dat het sterretje niet wordt vervangen
door ‘niets’ of door een ‘gat’ maar dat het
schaakpatroon doorloopt.
besluit
Je ziet geen ‘gat’ op de plaats van de blinde vlek, omdat het beeld wordt opgevuld door het
beeld van het omringende gebied. Dit proces speelt zich af in de …………………………………… .
2.3 Accommodatie bij beeldvorming
2.3.1 Noodzaak van accommodatie
 Accommodatie = aanpassing van de ooglens om voorwerpen veraf of
dichtbij scherp te kunnen zien.
 Accommodatie voor voorwerp dichtbij: lens wordt boller  lichtstralen
worden sterker gebroken.
 Accommodatie voor voorwerp veraf: lens wordt platter  lichtstralen
worden minder afgebogen.
2.3.2 Mechanisme van accommodatie
 experiment: nabijheidspunt meten
 Punt waarbij de lens haar maximale kromming heeft.
 Korst nabije punt waarop we een tekst nog scherp kunnen lezen.
 Afhankelijk van de kracht van de accommodatiespier en de
elasticiteit van de lens.
 Bij oudere mensen ligt het nabijheidspunt verder.
 bekijk de tekst op p. 25;
 hou je leerboek recht voor je uit;
 breng de tekst langzaam dichter bij je ogen;
 zoek de dichtste plaats waar je de tekst volledig scherp kan lezen
 je partner meet nu de afstand van je ooghoek tot de tekst
 wie een bril draagt meet zowel met, als zonder bril; is er een
verschil?
2.3.3 Afwijkingen bij accommodatie
 Normaal oog: brandpunt valt op het netvlies; lichtstralen worden correct
gebroken door hoornvlies en lens
 Verziendheid of hypermetropie:
brandpunt valt achter het netvlies;
lens te plat of oogbol te kort;
oplossing: bolle (positieve) lenzen
 Bijziendheid of myopie:
brandpunt valt voor het netvlies;
lens is te bol of de oogbol is te lang;
oplossing: holle (negatieve) lenzen
 Accommodatieafwijking herstellen met laserbehandeling:
kromming van het hoornvlies aanpassen door gebruik van laserstralen
 Ouderdomsverziendheid of presbyopie
elasticiteit van de lens neemt af
accommodatiespier verslapt
 lens wordt niet meer bol genoeg
 nabijheidspunt ligt verder
 bv. krant lezen met gestrekte armen
2.4 Fotoreceptoren in het netvlies
2.4.1 Microscopische bouw van het netvlies
4 lagen van cellen
 Pigmentlaag  zwarte laag (bevat pigmentkorrels)
 verhindert weerkaatsen van lichtstralen
 Fotoreceptoren: staafjes en kegeltjes
blinde vlek
gele vlek
 Laag met bipolaire cellen
 schakelcellen tussen fotoreceptoren en ganglioncellen
zone 2: gele vlek  ieder kegeltje heeft eigen bipolaire aansluiting
 scherpste beeldvorming
 Laag met ganglioncellen
 zenuwcellen die zich bundelen tot oogzenuw
2.4.2 Functie van de pigmentlaag
Licht absorberen zodat de lichtstralen niet weerkaatsen in de oogbol.
Sommige nachtdieren hebben een tapetum  licht valt 2x op fotoreceptoren
2.4.3 Functie van de fotoreceptoren
 Bevatten fotopigmenten (lichtgevoelige kleurstoffen)
 Functie: omvorming van lichtprikkel naar zenuwimpuls
 Lichtverwerking door de staafjes






bevatten kleurpigment rodopsine
als rodopsine ontbindt door lichtinval ontstaat zenuwimpuls
reageren op alle golflengten van licht  geen kleurwaarneming
zeer lichtgevoelig  werken ook in de schemering
opbouw rodopsine met vit A (~caroteen)  tekort nachtblind
geven geen scherp beeld
 Lichtverwerking door de kegeltjes
 bevatten verschillende kleurpigmenten
(rood-, groen-, blauwgevoelig)
 minder lichtgevoelig dan staafjes
(geen kleurenzicht in schemer!)
 vooral in en rond de gele vlek
 produceren scherp beeld (in de gele vlek)
2.4.4 Functie van de bipolaire cellen en de ganglioncellen
 bipolaire cellen: impulsen doorgeven aan ganglioncellen
 ganglioncellen: impulsen doorgeven aan oogzenuw
 oogzenuw:
impulsen naar visuele centra in de hersenen brengen
Kleurenblindheid: functiestoornis van de kegeltjes
3
‘Zien’ met je hersenen
3.1 Interpretatie van netvliesbeelden
 2 netvliesbeelden worden 1 beeld
 netvliesbeelden worden omgedraaid
 blinde vlek wordt opgevuld
3.2 Dieptezicht
Binoculair kijken
afstanden tussen voorwerpen inschatten
dieptezicht
 Experiment met 2 potloden
3.3 Gezichtsbedrog of optische illusie
3.4 Nawerking van beelden
Fotoreceptoren zijn niet onmiddellijk opnieuw prikkelbaar na stimulatie
 De fotopigmenten moeten opnieuw opgebouwd worden
 Tijdelijk zie je de complementaire kleuren
Einde thema 1
THEMA
1
LICHTRECEPTOREN
Download