Het maal der Onsterfelijken Ver naar het Noorden, voorbij de hoogste bergketens op aarde, ver voorbij de Himalaya, verheft zich statig met zijn drie pieken de berg Meroe. Over drie en dertig duizend mijlen strekt hij zich uit, en steekt vierentachtigduizend mijlen hoog de lucht in. Zon, maan en sterren bewegen zich om hem heen. Hoger dan de zon, en van haar stralen verstoken, is hij zelf een bron van licht. Wijd in het rond worden bergen en vlaktes door zijn licht beschenen. Daar is het lustoord, waar de goden samenkomen, daarvandaan leidt een pad naar de hemel der goden, de Swarga, waar de goden wonen. Daar woonden vanouds ook de halfbroers, de Asoeris, die dezelfde vader, maar verschillende moeders hadden. Eens waren de Asoeris gelijk geweest aan de jongere goden, en betrachtten zij de wet van de Dharma. Gedurende vele Yoega's (wereldtijdperken) woonden zij samen met de goden in eensgezindheid. Maar toen hun aantal toenam, veranderde ook hun aard. Zij werden overmoedig, schaamteloos en twistziek. Zij bekommerden zich niet meer om de Dharma en afgunst vrat zich vast in hun harten. Aan het einde van het laatste wereldtijdperk, het Krita Yoega kwam het tot een bloedige strijd. Bevreesd voor de dood, die ook hen eenmaal zou treffen waren de goden bijeengekomen op de berg Meroe, om te beraadslagen. Zij zaten bijeen en bezonnen zich op een manier om de drank te bemachtigen, die hen het eeuwige leven zou geven. Deze drank, Amrita, moest ergens bestaan, maar geen der goden wist waar, en ook wist niemand hoe men die drank kon bemachtigen. Toen nu Vishnu zag hoe de hemelse goden in angst bijeen zaten, sprak hij tot Brahma: "Laat door de goden en de scharen der Asoeris de Oceaan karnen. Wanneer de Oceaan gekarnd zal zijn, zal Amrita tevoorschijn treden. Neem alle geneeskrachtige kruiden van de wereld en alle edelgesteenten en werpt die in de Oceaan. Karn dan het water van de zee en gij zult Amrita winnen." Verheugd hoorden de goden de woorden van Vishnu, en begaven zich naar de berg Mandara, die zij als karnstok wilden gebruiken. Het is de mooiste berg van allen; rijk begroeid, weergalmend van de diergeluiden en van het getsjilp der vogels. Deze berg probeerden de goden te ontwortelen, maar zij slaagden daar niet in. Zij wendden zich tot Vishnu en Brahma voor hulp. Dezen droegen de moeilijke taak op aan Ananta, de wereldslang, die de wereld schraagt. Zij hief de berg Mandara op haar lijf en droeg hem naar de oceaan, begeleid door alle goden en de Asoeris. Bij de Oceaan gekomen spraken de Dewa's tot de god van de zee : "Terwille van Amrita zijn wij hier gekomen aan uw wateren. Wil ons toestaan dat wij uw wateren karnen." De god van de Oceaan stond hen dit toe, op voorwaarde dat hij ook zijn aandeel kreeg in Amrita. Vervolgens vroegen zij de schildpadkoning om hulp. Zij plaatsten de berg op zijn rug, gebruikten de slangenkoning als touw en begonnen toen de zee te karnen. De slang, Wasoeki, werd heen en weer getrokken om de berg te doen draaien. Door de enorme wrijving ontstond een zo grote hitte, dat uit de mond van de slang grote zwarte wolken kwamen. Die wolken verzamelden zich en bliksemflitsen sprongen eruit tevoorschijn. Grote massa's regen vielen eruit, op de goden. Uit de diepten van de Oceaan stegen geluiden op als uit de zwarte wolken. Terwijl het karnen enige tijd voortging stroomden harsen van bomen en sappen van kruiden in de Oceaan, die de kracht van Amrita in zich hadden. Door deze sappen werd de Oceaan tot melk en uit de melk werd Ghrita, boter. Maar Amrita vertoonde zich nog niet. Uitgeput en moedeloos zakten de goden op de grond. Zij spraken tot Brahma: "Brahma, wij zijn zeer vermoeid en nog vertoont zich Amrita niet. "Daarop sprak Brahma tot Vishnu: "Vishnu, verleen kracht aan deze goden, want gij zijt hun laatste toevlucht." Vishnu sprak: "Kracht schenk ik aan allen, die dit werk hebben ondernomen. Laat de kruik van de Oceaan weer in beweging komen." Toen de goden de woorden van Vishnu vernomen hadden, togen zij weer aan het werk. Met nieuwe kracht bezield, karnden zij het boterachtige vocht van de oceaan. Na een tijd rezen uit de gekarnde oceaan Soma, de maangod en velerlei kostbaarheden op. Vervolgens verscheen de godin Lakshmi, de godin van de liefde, geluk en schoonheid, in een geelkleurig gewaad. Getroffen door haar schoonheid, adeldom en jeugd, staakten de goden hun werk. Indra bood haar een grote zetel. De rivieren namen vorm aan en boden haar hun heldere water in gouden kruiken. De aarde zelf bood haar zijn planten aan en de lente haar bloesems. Vishnu werd haar bruidegom. Toen verscheen uit de Oceaan een mannelijke gestalte. Het was een man met lange armen en wonderschoon om te zien. Hij was getooid met vele sieraden en in zijn met armbanden getooide armen droeg hij een kruik, die gevuld was met Amrita. Toen de Asoeris dit zagen hieven zij een luid geschreeuw aan en stortten zich naar voren om als eerste de drank te bemachtigen. Zij bonden de strijd aan tegen de Dewa's, die zij het bezit van Amrita betwistten. Zij veroverden Amrita en de Dewa's wendden zich tot Vishnu om hulp. Om de Asoeris te misleiden, nam Vishnu de gestalte aan van een jonge vrouw van bovennatuurlijke schoonheid. Haar lieflijke blikken en bevallige bewegingen verblindden de Asoeris, wiens hart ontvlamde in liefde voor de schone. Door een hevig verlangen voortgedreven, snelden zij naar haar toe en vroegen:" Wie zijt gij, wiens oog het blad van de lotusbloem gelijkt? Waar komt gij vandaan en wat wenst gij?" De vrouw antwoordde: "Waarom, o zonen van Kasyapa, hecht gij aan mij, die slechts een voorwerp van genot ben voor de man? Aan zulken schenkt de wijze man geen vertrouwen. Weinig duurzaam is de vriendschap van wellustige vrouwen, die slechts luisteren naar de stem van hun hartstocht." Overweldigd door vurige liefde voor die schone vrouw en als betoverd door haar bevalligheid, verloren de Asoeris hun zinnen en gaven eensgezind de beker met Amrita aan haar over. Vishnu nam de beker aan en sprak: "Indien gij alles zult goedkeuren wat ik zal doen, stem ik erin toe het Amrita onder u te verdelen." "Zo zij het," spraken de Asoeris. Zij stelde goden en Asoeris op in twee rijen, die streng gescheiden waren. Een voor een liet zij de goden van Amrita drinken, maar geen der Asoeris kreeg er wat van. Dezen waren nog verblind door haar schoonheid en spraken geen woord van protest. Zij wachtten gelaten op wat ging komen. Een der Asoeris had echter een andere gestalte aangenomen en zich onder de goden gemengd. Hij kreeg de beker ook aangereikt en op het moment dat hij hem aan de lippen zette, slaakten zon en maan een waarschuwende kreet. Vishnu greep zijn zwaard en met één houw scheidde hij het hoofd van de romp. Het hoofd dat de drank der onsterfelijkheid al had geproefd, steeg op ten hemel, waar het sindsdien een strijd levert met de zon en de maan, die hij regelmatig verslind. De romp evenwel stortte dood ter aarde. Op dat ogenblik hernam Vishnu zijn eigen gedaante en zijn voertuig bestijgend ging hij heen. Toen de Asoeris zagen dat zij waren bedrogen stortten zij zich op de Dewa's, die hun aanval echter afsloegen, gesterkt na het drinken van Amrita. Er ontbrandde een verschrikkelijke strijd, waarbij vele Asoeris de dood vonden. Vishnu vocht aan de zijde der goden in de gestalte van Narayana en door zijn bemoeienis delfden de Asoeris het onderspit. Na het behalen van de overwinning, bewezen de goden eer aan de berg Mandara en zetten hem terug op zijn plaats. Hemel en luchtruim deden zij weerklinken van vreugdekreten en keerden daarop terug naar hun verblijfplaats. Sindsdien is er geen verzoening gekomen tussen de Dewa's en de Asoeris, en hun strijd kent geen einde.