THEMA 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 1 Inleiding Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeden is een belangrijke taak van een saw’er. In aanleg heeft een kind in principe alles om zich goed te ontwikkelen. Van baby’s die alles nog moeten leren, groeien zij uit tot zelfstandige en verantwoordelijke burgers die hopelijk met plezier in het leven staan. Aan dat ontwikkelingsproces draag je als saw’er bij. Om bij te kunnen dragen aan de ontwikkeling van kinderen heb je opvoedingsvaardigheden nodig als structuur bieden, problemen kunnen herkennen en aanpakken, regulerend optreden en zelfredzaamheid stimuleren. De inhoud van dit thema: 2 Invloeden op de ontwikkeling 3 Opvoeden en opvoedingsvaardigheden 4 Zelfredzaamheid stimuleren 5 Structuur bieden 6 Regulerend optreden 7 Opvoeden in bijzondere situaties 8 In de praktijk 1 SAW DC 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 1 2 Invloeden op de ontwikkeling Een kind wordt in zijn ontwikkeling door veel factoren beïnvloed. Invloed hebben, betekent niet dat een kind door die invloeden totaal gevormd wordt. Een kind heeft in aanleg een aantal eigenschappen die de basis vormen van hoe een kind is. Door de wisselwerking met de omgeving wordt een kind verder gevormd en ontwikkelt het zich. Eigenschappen die in aanleg aanwezig zijn, kunnen hierdoor veranderen, afgezwakt of versterkt worden. Ook al groeien kinderen in dezelfde omstandigheden op, dan nog kunnen deze kinderen als volwassenen uiteindelijk heel verschillend zijn. Invloeden op de ontwikkeling: • fysieke omgeving • leefomstandigheden • opvoeding • verzorging • educatie • sociale contacten 2 De fysieke omgeving kan op grote invloed op een kind hebben. Een kind dat opgroeit op het platteland ontwikkelt zich anders dan een kind in de stad. Als een kind veel ruimte heeft en bijvoorbeeld veel buiten kan spelen, kan hij zich grofmotorisch goed ontwikkelen. Heeft hij weinig ruimte dan zal zijn spel meer gericht zijn op de fijne motoriek waardoor deze weer meer ontwikkeld wordt. Hij zal dan bijvoorbeeld vaker tekenen, puzzelen en met blokken spelen. Ook de leefomstandigheden zijn van invloed op de ontwikkeling. Een kind dat in een rijke omgeving met hoogopgeleide ouders opgroeit, ontwikkelt zich anders dan een kind van arme en laagopgeleide ouders. Een kind dat in een oorlogsgebied opgroeit, kan voor zijn leven getraumatiseerd zijn. Kinderen uit éénoudergezinnen hebben andere kenmerken dan kinderen uit grote gezinnen. Dat de opvoeding veel invloed heeft op de ontwikkeling zal duidelijk zijn. Een autoritaire opvoeding kan gehoorzame maar niet erg initiatiefrijke mensen voortbrengen. Een democratische opvoedingsstijl kan mondige en verantwoordelijke mensen voortbrengen. Er staat 2 SAW Digitale Content nadrukkelijk ‘kan’ omdat iemand ook altijd invloed op zijn eigen ontwikkeling heeft. Was dat niet het geval dan zou iemand volledig het product zijn van de opvoeding die hij genoten heeft. Dan zou hij een passief wezen zijn dat de opvoeding alleen maar ‘consumeert’. Goede verzorging heeft te maken met zorg, zorgzaamheid en gezondheid. Verzorgen is meer dan alleen maar te eten geven en een dak boven het hoofd bieden. Verzorgen heeft te maken met respect voor iemands persoon, zijn welbevinden, lichamelijke en geestelijke gesteldheid. Een kind dat goed verzorgd wordt en leert om zichzelf goed te verzorgen, functioneert maatschappelijk ook beter. Verzorgen en opvoeden zijn wel van elkaar te ónderscheiden maar niet te schéiden. Verzorgen is nooit alleen een technische aangelegenheid. Tijdens het verzorgen, communiceer je met kinderen en voed je ze op. Educatie heeft invloed heeft op iemands ontwikkeling. Dat zal voor iedereen duidelijk zijn. Door het volgen van een opleiding kan een kind zichzelf ontwikkelen. Onderwijs helpt om de wereld om je heen te begrijpen en om richting aan je leven te geven. Niet alleen de inhoud van het onderwijs is daarbij van belang. De opleidingskeuze bepaalt ook de kring van mensen die je om zich heen verzamelt. Die mensen hebben ook weer invloed op je ontwikkeling. Mensen zijn van nature sociale wezens. Ze zoeken elkaar op omdat zij het prettig vinden tijd met elkaar door te brengen. Mensen zoeken daarbij naar geestverwanten, mensen die hetzelfde denken, voelen en willen als zij. De mensen om je heen hebben invloed op jouw ontwikkeling. Je leert van hen, zet je tegen hen af of wil juist graag met hen omgaan. SAW DC 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 3 3 Opvoeden en opvoedingsvaardigheden Je hebt net gelezen dat de opvoeden invloed heeft op de ontwikkeling van een kind. Opvoeding is een voortdurende wisselwerking tussen kind, opvoeders en omgeving. Elke opvoeding verloopt anders. Maar in elke opvoeding zijn vier zaken belangrijk: steunen, stimuleren, structureren en sturen. Opvoeden: een kind leren zich met zijn eigenheid in de wereld te redden door te: • steunen • stimuleren • structureren • sturen 3 Je steunt het kind door het te geven wat het nodig heeft: zorg, warme aandacht, aanmoediging, kleding, een dak boven het hoofd, enz. Kinderen hebben ondersteuning nodig. Zo weten ze dat er mensen zijn die om hen geven en hierdoor krijgen ze zelfvertrouwen. Je stimuleert een kind om nieuwe dingen te leren en om op ontdekking te gaan. Je moedigt het kind aan om te spelen, te praten, vrienden te maken, problemen op te lossen. Zo wordt het vlugger zelfstandig. Je structureert om een kind regelmaat te bieden. Structureren is een belangrijke peiler van de opvoeding. Structuur biedt een kind veiligheid, geborgenheid en houvast. Je stuurt een kind door leiding te geven. Je zegt wat je verwacht, je stelt grenzen en stuurt bij wanneer het kind de verkeerde kant op gaat. Een kind heeft grenzen nodig om te leren wat kan en wat niet kan. Opvoeden is een kind leren met zijn eigenheid zich in de wereld te redden, binnen de best mogelijke omstandigheden. Die omstandigheden moet jij als opvoeder creëren. Jij moet zorgdragen voor de condities waaronder een kind goed kan uitgroeien. We hebben het dan over jouw opvoedingsvaardigheden. 4 SAW Digitale Content Opvoedingsvaardigheden: alle positieve handelingen en uitingen van opvoeders die bijdragen aan de ontwikkeling van een kind 4 Je hebt een goede band met kinderen nodig om hen goed op te kunnen voeden. Een goede band bouw je op door regelmatig met de kinderen te spelen en te communiceren. Je luistert actief naar hen, bent betrokken, voelt met hen mee, verwoordt eventueel voor hen wat zij voelen en helpt hen problemen op te lossen. Daarbij moedig je hen aan, prijs je hen als zij iets goed gedaan hebben en beloont hen eventueel. Daarnaast heb je vaardigheden nodig voor als het wat minder soepel loopt, bijvoorbeeld als de kinderen te druk zijn, ruzie maken en niet opruimen; kortom als ze zich storend gedragen. Voor dergelijke situaties maak je huisregels, stel je grenzen en ben je consequent in het handhaven van die grenzen. Je negeert zoveel mogelijk het storende gedrag of leidt de kinderen af zodat het gedrag vanzelf stopt. Gaan kinderen door met hun storende gedrag of zijn ze agressief dan stel je de grenzen duidelijker en geef je eventueel straf. Bij dit gedrag horen maatregelen als straffen of time-out, dingen ontzeggen en kinderen de natuurlijke consequenties van hun gedrag laten ervaren. Bijvoorbeeld: een dag niet op de fiets mogen als er steeds te hard gereden wordt. In de volgende paragrafen gaan we nader in op enkele belangrijke opvoedingsvaardigheden: • zelfredzaamheid stimuleren; • structuur bieden; • regulerend optreden. SAW DC 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 5 4 Zelfredzaamheid stimuleren Iemand is zelfredzaam als hij zijn leven zo in kan richten dat hij geen hulp van anderen nodig heeft. Een belangrijk onderdeel van de opvoeding is het stimuleren van de zelfredzaamheid. Het doel is immers dat het kind zich zelf later kan redden in de wereld. Zelfredzaamheid stimuleren: • zorgen voor veilige, vertrouwde omgeving • zelf op onderzoek laten uitgaan • geven van eigen verantwoordelijkheid • aansluiten bij wat het kind al kan • aansluiten bij persoonlijke manier van leren • positieve feedback geven • afwisselen met rust 5 Kinderen hebben er allereerst behoefte aan zich veilig, beschermd en vertrouwd te voelen. Daarna pas gaan zij op onderzoek en ontstaat de behoefte om met andere kinderen te spelen. Je kunt kinderen pas stimuleren zelfredzaam te worden als zij zich veilig en vertrouwd voelen. Elk kind wil groeien en zich ontwikkelen. Die drang om zich te ontwikkelen is aangeboren en hoeft niet gestimuleerd te worden. Maar je kunt een kind wel helpen om zelfredzaam te worden door het te ondersteunen op het moment dat het hulp nodig heeft en als het hulp vraagt. Je speelt dus in op waar een kind mee bezig is. Je doet iets voor als iets echt niet lukt. Je reikt hulpmiddelen aan. Maar je geeft vooral de gelegenheid om zelf op onderzoek uit te gaan, zelf te experimenteren en na te denken en zich in het eigen tempo te ontwikkelen. Het is belangrijk dat kinderen zelf de regie hebben over hun leven. Zij voelen zich dan verantwoordelijk. Als kinderen actief mee kunnen denken en invloed uit kunnen oefenen op hun eigen leven, voelen zij zich prettiger. Je kunt kinderen vragen wat ze leuk vinden om te doen, of door hen een concreet voorstel voor te leggen. “Zullen we een puzzel maken of zullen we met de bal gaan spelen?” Of, “Mirjam, wil jij vandaag de plantjes water geven?” Ook kleine kinderen kun je al taakjes geven. Ze kunnen helpen met de tafel dekken, opruimen en boodschappen doen. 6 SAW Digitale Content De zelfredzaamheid stimuleren betekent dat je aansluit bij waar een kind toe in staat is, bij waar de interesse ligt en bij wat het op een bepaald moment wil leren. Wat een kind wíl leren, leert het ook het snelst. Te hoge eisen stellen daarbij heeft geen zin. Een kind leert het meest als het gestimuleerd wordt te verbeteren wat het in aanzet al kan. Je stimuleert door daar net even iets aan toe te voegen of door de moeilijkheidsgraad net even te verhogen. Nieuwe dingen gaat het pas onderzoeken als het andere dingen heeft geleerd en zelf in iets nieuws geïnteresseerd is geraakt. Bij het stimuleren van de zelfredzaamheid kun je kijken op welke manier het kind aan het leren is en daarop de manier waarop je stimuleert afstemmen. Zie je dat een kind erg in techniek is geïnteresseerd dan zorg je dat er materialen zijn die bij zijn interesses aansluiten. Merk je dat kinderen zich graag verkleden, dan leren zij op dat moment door nadoen. Je kunt dan imitatiespelen met hen doen. Hebben kinderen moeite om de reacties van andere kinderen in te schatten (conditioneren en verbanden leren zien), dan kun je rollenspelen met hen doen. Wat iemand over zichzelf denkt, beïnvloedt zijn gevoel en gedrag. Denk je dat je niets kunt, dan straal je dat uit en je doet misschien ook minder je best. En voor je het weet, denken ook anderen dat je het niet kunt en kan je het ook werkelijk niet. Een positief zelfbeeld is dus heel belangrijk. Uiteraard moet dit beeld wel reëel zijn. Een kind heeft waardering nodig om een positief zelfbeeld te kunnen ontwikkelen. Positieve feedback noemen we dat. Geef het kind een compliment als hij iets goed doet. Als het kind iets niet goed doet dan help je om iets te verbeteren. Je geeft aan wat er niet goed was en zegt hoe je het wel wil. Daarbij heb je het over bepaald gedrag en niet over het kind als persoon. Je laat de persoonlijkheid van het kind intact. Een kind dat complimentjes krijgt, gaat extra zijn best doen. Een kind dat negatieve feedback krijgt, raakt ontmoedigd. Kinderen worden van al het spelen moe. Zijn zij moe dan leren en ontwikkelen ze zich ook minder. Stimuleren op een moment dat het kind moe is, heeft dus geen zin. Perioden van spelen en zich ontwikkelen moeten daarom worden afgewisseld met perioden van rust. SAW DC 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 7 5 Structuur bieden Ieder mens heeft behoefte aan veiligheid en geborgenheid. Voor een kind is het pure noodzaak om zich emotioneel veilig en geborgen te voelen om zich tot een evenwichtig mens te kunnen ontwikkelen. Een gevoel van veiligheid en geborgenheid schep je door structuur aan te brengen in het leven van een kind. Structuur bied je door: • een goede inrichting van de ruimte • een vaste dagindeling • vaste regels en rituelen • een herkenbare opvoedmethode • vaste opvoeders of verzorgers 6 Een goede inrichting van de ruimte De omgeving en de inrichting zijn belangrijk. Kinderen moeten zich ergens thuis voelen, de omgeving kennen en vertrouwen vóór zij die volledig durven te benutten voor hun spel en ontwikkeling. Door een goede inrichting van de ruimte voorkom je chaos en stimuleer je het spel en de concentratie van kinderen. Een vaste dagindeling De voorspelbaarheid van een vaste dagindeling en vaste rituelen bij bijvoorbeeld het naar bed brengen en het vieren van verjaardagen kan structuur bieden. Als kinderen weten hoe de dag verloopt, geeft dat hen houvast. De vaste dagindeling is de leidraad van de dag. Kinderen kennen die op een gegeven moment en houden zich daaraan vast. Een vaste dagindeling voorkomt dat je steeds uit moet leggen wat er gaat gebeuren. Hetzelfde geldt voor vaste regels en gebruiken en voor waarden en normen. Een kind weet op een gegeven moment dat het in de groepsruimte niet mag fietsen, dat het belangrijk is dat ze andere kinderen helpen en dat ze niet de hele dag achter de computer moeten zitten. 8 SAW Digitale Content Vaste regels en rituelen Waarden geven aan hoe men over iets denkt. Normen zeggen iets over hoe men zich zou moeten gedragen. Elke cultuur heeft eigen normen en waarden. Als een kind te maken krijgt met andere culturen merkt het pas dat de vanzelfsprekendheden waarmee het opgevoed is, niet algemeen geldend zijn. Dát wat voor het ene kind bekend en vertrouwd is, kan voor andere kinderen vreemd zijn. En omgekeerd. Op basis van normen en waarden ontstaan gebruiken, rituelen en regels. In een kinderdagverblijf kun je over het algemeen verschillende soorten regels onderscheiden • regels die met de organisatie te maken hebben: haal- en brengtijden, vaste etenstijd, afspraken met ouders, enzovoort; • regels voor de verzorging: aantal keren dat baby’s verschoond worden, handen wassen, tanden poetsen, wel of geen medicijnen geven, enzovoort ; • regels met betrekking tot de opvoeding die in het pedagogische beleidsplan staan; • regels op de groep: buitenspelen mag pas als je gezegd hebt dat je naar buiten bent, niet op de klimtoestellen als er geen leidster bij kan zijn, enzovoort; • sociale regels: kinderen helpen elkaar, slaan elkaar niet, laten eerst een ander kind uitpraten vóór ze iets zeggen, enzovoort. Als je wilt, kun je zo de hele dag reguleren. Regels zijn belangrijk maar moeten een vanzelfsprekendheid zijn en zo min mogelijk opgelegd worden. Houd het aantal regels daarom zo beperkt mogelijk. Doorgaans passen kinderen zich overigens automatisch aan de regels in een groep aan en hoef je daar niet zoveel voor te doen. SAW DC 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 9 Herkenbare opvoedmethode Je biedt kinderen ook structuur door voor hen herkenbare opvoedmethoden te gebruiken. Als zij weten hoe jij reageert op gedrag en hoe jij hen benadert, houden zij daar rekening mee. Soms is het dan voldoende om even verbaasd te kijken als een kind van plan is iets onacceptabels te doen. Onvoorspelbaar gedrag van de opvoeders maakt dat een kind zich onveilig voelt. Vaste opvoeders of verzorgers Met name de volwassenen die voor de kinderen zorgen, zijn belangrijk voor het geven van een veilig en geborgen gevoel aan kinderen. Kinderen moeten hen kunnen vertrouwen en ze moeten zich gewaardeerd door hen voelen. Vaste groepsleiding zorgt voor de handhaving van de vaste structuur. Is er geen vaste groepsleiding dan kan dat gevolgen hebben voor de structuur. Nieuwe groepsleiding heeft weer nieuwe ideeën, zij kennen de gewoonten en gebruiken nog onvoldoende en moeten nog zoeken naar de beste manier van werken. Veel wisselingen in groepsleiding geeft daarom altijd onrust. Vaste opvoeders zijn ook erg belangrijk voor de hechting. Hechting is een duurzame en liefdevolle relatie tussen een of meerdere volwassenen en een kind. Hechting heeft een kind nodig om zich sociaal en emotioneel te kunnen ontwikkelen en om een eigen persoonlijkheid te ontwikkelen. Het is een primaire behoefte, net als eten en drinken. 10 SAW Digitale Content 6 Regulerend optreden Regulerend optreden is belangrijk om de dag op een gezonde en positieve manier met elkaar te beleven. Treed je onvoldoende regulerend op dan weet een kind niet waar het aan toe is en kun je chaotische taferelen krijgen. Teveel regulerend optreden heeft echter hetzelfde effect. Het is dus belangrijk dat je zo regulerend optreedt dat kinderen houvast hebben zonder dat je steeds hoeft in te grijpen of moet straffen. Regulerend optreden: • afspraken en regels maken • belonen en straffen • kinderen leren zelf problemen op te lossen • time-out geven 7 Afspraken en regels maken Opvoeders ondersteunen kinderen in hun ontwikkeling door een pedagogisch klimaat te scheppen met richtlijnen en vrijheden. Zij bepalen zoveel mogelijk samen met de kinderen wat kan en niet kan. Zij kijken en luisteren, praten, moedigen aan. Hierdoor leren kinderen wat gewenst en ongewenst gedrag is en hoe ze zich aan kunnen passen aan afspraken en regels. Afspraken en regels zullen er altijd zijn in groepen, maar het is belangrijk het aantal zo beperkt mogelijk te houden. Hoe meer regels er zijn, hoe meer redenen kinderen hebben om die te overtreden en hoe meer uitzonderingen op de regels zij verzinnen. Regels moeten daarom zoveel mogelijk beperkt worden. Zij moeten vooral gericht zijn op veiligheid, respect voor elkaar en zorg voor de omgeving: het materiaal, de ruimte, het meubilair en elkaar. SAW DC 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 11 Belonen en straffen Kinderen zullen altijd regels blijven overtreden. Omdat de regels niet duidelijk zijn. Omdat ze niet altijd zin hebben om aan die regels te voldoen. Omdat zij - vooral in de pubertijd - de grenzen verkennen. Of omdat ze de regels ter discussie willen stellen. Wat doe je als een kind zich niet aan de regels houdt? En hoe bereik je dat het dit vanzelfsprekend wel doet? Hoe voorkom je dat je in een sfeer van berispingen en kleinere of grotere straffen terechtkomt? Een goede straf of beloning leidt tot gewenst gedrag. Van straffen leren kinderen echter alleen hoe iets níet moet. Van belonen leren kinderen hoe iets wél moet. Het is dus productiever om je aandacht te richten op belonen van goed gedrag en alleen te straffen als die weg geen resultaat oplevert. Leg de nadruk op het gewenste gedrag en negeer zoveel mogelijk het ongewenste gedrag. En geef zelf het goede voorbeeld. Dit geeft een positieve sfeer op de groep en veel meer duidelijkheid voor de kinderen. Straffen plaatst kinderen altijd in een negatieve uitzonderingspositie. Dat gaat dan een probleem op zich vormen. Van belonen groeien kinderen. Ze willen graag complimenten krijgen en zijn volwassenen ook graag ter wille. Ze zullen ook meer hun best doen als ze complimenten krijgen omdat zij daardoor weten wát van hen verwacht wordt. In plaats van te straffen, kun je beter de regel herhalen of uitleggen. Dus niet: “Als je Jantje slaat, mag je vanmiddag niet buiten spelen.” Maar: “We hebben afgesproken dat we niet slaan, weet je nog?” Belonen is een positieve reactie of positief gedrag. Straffen kan effectief zijn maar kan ook tot angst en vijandigheid leiden. Zowel belonen als straffen moet in verhouding staan tot wat het kind gepresteerd heeft. Overdrijf je je complimenten dan kan het kind er onzeker van worden en afhankelijk van jouw complimenten worden. Straffen en belonen doe je vanuit een gevoel voor respect voor het kind dat je tegenover je hebt. Het is geen middel om je eigen boosheid kwijt te raken of je teleurstelling. Het is, mits goed gehanteerd, een opvoedkundige methode om het kind te helpen in zijn ontwikkeling. 12 SAW Digitale Content Niet alle goede gedrag behoeft een beloning en niet alle beloningen hoeven groot te zijn. Het is beter kleine complimentjes te geven dan grote beloningen. Als je te vaak beloont, leert een kind dat tegenover alles een beloning moet staan. Belonen is dan in feite geen beloning meer en het kind kan steeds grotere beloningen gaan vragen. De beloning moet passen bij de ‘prestatie’ die het kind geleverd heeft: kleine beloningen bij kleine prestaties, grotere beloningen bij grotere prestaties. Je kunt op drie manieren belonen: 1 Sociaal: schouderklopje, knipoog, knuffel. Deze beloningen zijn het belangrijkst. Kinderen die waardering krijgen, gaan geloven in zichzelf en zullen zich positief inzetten voor een goede relatie. 2 Beloning door middel van activiteiten die het kind leuk vindt: een spel doen, met de koekjestrommel rond mogen gaan. 3 Een materiële beloning: een cadeautje, een extra koekje. Een materiële beloning kun je het beste geven bij een heel bijzondere prestatie. Als je beloont, moet je ook doen wat je beloofd hebt en de beloning niet te lang uitstellen. Kinderen snappen anders misschien niet meer waar het over gaat. Straffen is altijd vervelend en je kunt het dus beter niet te vaak toepassen. Als je wilt straffen, vraag je dan eerst af of het kind de regel wel kent of weet wat het gewenste gedrag is. Zo niet, leg dan liever uit wat je van het kind verwacht. Zo help je een kind zich verantwoordelijk te voelen voor zijn eigen gedrag. In plaats van te straffen, kun je een kind ook aanmoedigen het ‘probleem’ op een andere manier op te lossen. Dus niet: “Jantje, als je met zand blijft gooien, ga je maar naar binnen.” Maar: “Jantje, het is vervelend voor anderen als je met zand gooit, pak maar liever dat schepje.” Als Jantje toch door blijft gaan, kun je hem een straf geven die past bij wat hij fout gedaan heeft, bijvoorbeeld door hem het zand op te laten vegen. Geef die straf ook zo snel mogelijk, zodat Jantje nog snapt waar het over gaat en het ‘conflict’ ook weer snel opgelost is. Let er ook op dat je Jantje niet veroordeelt (wat ben jij een vervelend joch) maar zijn gedrag (het is vervelend als je met zand gooit). Een straf moet niet te zwaar zijn, maar ook niet te licht. Hij moet passen bij het ‘vergrijp’. Ben ook consequent met straffen: niet de ene keer wel en de andere keer niet. SAW DC 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 13 Je kunt op drie manier straffen: 1 Je kunt een kind sociaal of psychologisch straffen door het verwijten te maken, te kleineren, te negeren of scherp te bekritiseren. Deze straffen zijn erg zwaar en doen veel pijn. Het kind kan er psychologisch door in de problemen raken. Deze zijn dus niet aan te raden. 2 Je kunt het kind een bepaalde activiteit verbieden: Jantje mag dan bijvoorbeeld niet meer in de zandbak spelen. Deze straffen zijn voor kinderen heel begrijpelijk omdat ze logisch voortvloeien uit wat ze verkeerd gedaan hebben. 3 Fysieke straffen als slaan of opsluiten zijn in sommige culturen gangbaar maar in de Nederlandse cultuur niet. Wel kun je een kind soms even buiten de groep plaatsen omdat het het groepsgebeuren verstoort. Als je echt heel boos bent op een kind, straf het dan niet meteen. De straf zou dan wel eens niet in verhouding kunnen staan tot dat wat het kind misdaan heeft. Wacht dan liever even of vraag je collega om het over te nemen. Kinderen leren zelf problemen op te lossen Kinderen reageren vaak op problemen door te gaan slaan, huilen of roepen om hulp. Heel effectief is dat niet. Je kunt zelfs jonge kinderen al leren om problemen op een effectieve manier op te lossen. Ga samen met het kind na wat het probleem is, waarbij je het kind het probleem en zijn gevoelens daarbij zo veel mogelijk zelf laat verwoorden. Daarna ga je samen op zoek naar allerlei mogelijke oplossingen. Tot slot kiest het kind de beste oplossing uit en gaat deze uitvoeren. Als dat goed gelukt is, geef je een compliment. Je kunt deze methode ook oefenen als er geen probleem is, bijvoorbeeld door middel van poppenspel of een gesprekje in een klein groepje. Je stelt de kinderen dan een vraag, bijvoorbeeld: ‘Stel je voor dat een kind jouw speelgoed afpakt, wat zou je dan doen?’ Time-out geven De bedoeling van een time-out is dat kinderen even de tijd krijgen om tot rust te komen en na te denken over hun gedrag. Ze moeten na de time-out hun excuses aanbieden voor hun gedrag of moeten ze even napraten over wat er is gebeurd. Pas als dat achter de rug is, mogen ze weer gaan spelen. 14 SAW Digitale Content Supernanny Jo Frost maakt ook gebruik van time-out. Haar techniek heet de strafplektechniek. De strafplek is bijvoorbeeld een matrasje in een rustig hoekje waar het kind even op gezet wordt of een vast plekje buiten de ruimte waar het kind even neergezet wordt. Het moet een ruimte zijn waar het niet teveel afgeleid wordt, want hij moet nadenken tenslotte. Geef het kind altijd eerst een waarschuwing. Dan heeft hij de kans zijn gedrag te verbeteren. Blijft hij doorgaan, dan kun je hem een time-out geven. Leg duidelijk uit waarom het kind de time-out krijgt en wat je van hem verwacht, namelijk dat hij op de aangewezen plek blijft zitten om na te denken over wat hij gedaan heeft. De time-out mag niet te lang duren, variërend van twee minuten bij een peuter tot tien minuten bij een tienjarige. Na de time-out praat je over wat er gebeurd is of laat je het kind zijn excuses aanbieden. Daarna is het zand erover en kom je er niet meer op terug. Het is belangrijk dat je samen met je collega’s vooraf afspreekt voor welk gedrag je een time-out geeft. De time-out is een techniek die je gebruikt als een kind zich bij herhaling slecht gedraagt: agressief is of ongehoorzaam. Het is een maatregel die je pas gebruikt als de normale methoden niet werken. SAW DC 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 15 7 Opvoeden in bijzondere situaties Soms is er meer nodig dan ‘gewoon’ opvoeden. Dat is bijvoorbeeld het geval als een kind een beperking heeft, als het zich agressief gedraagt of als het extreem angstig en onzeker is. Kinderen met een beperking hebben in principe dezelfde behoeften als andere kinderen. Ze vragen echter wel wat extra aandacht en zorg. Kinderen met een beperking vragen meer individuele begeleiding. Je moet extra alert zijn op wat het kind kan en wil. Het belangrijkste dat je een kind met een beperking mee kunt geven, is een normale omgang en geduld en respect voor wat het kind presteert. Geef het een duidelijke, liefdevolle en op het kind toegesneden plaats in de groep. Neem het niet teveel in bescherming anders krijgt het te weinig ruimte om zich zelfstandig te ontwikkelen. Het kind kan zo vertrouwen krijgen in dat wat het kan en leert andere mensen te vertrouwen. Bij kinderen met agressief en onaangepast gedrag is het belangrijk dat alle neuzen dezelfde kant op staan. Hierdoor kunnen jij en je collega’s niet tegen elkaar uitgespeeld worden. Spreek duidelijke regels (niet te veel) met het kind af en leg deze vast. Heel belangrijk is dat je verkeerd gedrag zo veel mogelijk negeert en positief gedrag beloont. Belonen draagt bij aan een positief zelfbeeld en dat is wat agressieve kinderen meer dan wie dan ook nodig hebben. Bied deze kinderen veel structuur en help ze bij het aanleren van sociale vaardigheden. Angstige en onzekere kinderen hebben vaak negatieve gedachten over zichzelf. Help de kinderen meer zelfvertrouwen te krijgen door niet te hoge eisen te stellen. Laat de kinderen weten dat het gerust fouten mag maken. Maar ondervraag deze kinderen ook niet. Ook dat leidt niet tot een gevoel van succes. Geef regelmatig complimenten. Daar groeien ze van. Als opvoeden niet meer ‘gewoon’ kan maar ‘bijzonder’ moet, dan maak je een plan. Vóór je besluit om een plan te maken voor de begeleiding van één enkel kind, is er wel het nodige aan vooraf gegaan. Het maken en uitvoeren van zo’n plan vraagt extra tijd. Je hebt hier met je collega’s of je leidinggevende over gesproken en er is overeenstemming over. 16 SAW Digitale Content 8 In de praktijk Hierna kun je nog tips lezen voor begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding. Tip 1 Zelfredzaamheid stimuleren Houd bij het stimuleren van de zelfredzaamheid van kinderen rekening met de volgende punten: • Kijk goed hoe kinderen zich ontwikkelen en laat je door henzelf inspireren hoe je hen kunt stimuleren. Ze geven het meeste zelf aan. • Laat kinderen altijd zelf doen wat zij zelf kunnen. Doe niet te snel iets vóór en neem het niet te snel over. Dan kunnen kinderen het gevoel krijgen dat zij het niet kunnen en raken ze gedemotiveerd. Kinderen leren het meest van hun eigen verworvenheden. Ben daarom enthousiast over wat zij zelfstandig geleerd hebben. • Sommige kinderen vragen snel raad of ondersteuning van een leidster. Beantwoord hun vraag dan eens met een wedervraag: “Hoe denk je zelf dat het moet?” Vraag jezelf daarbij wel af waarom het kind steeds vraagt. Het kan een vorm van aandachtvragen zijn. Probeer er dan achter te komen waarom het aandacht vraagt. • Houd rekening met het niveau van een kind: vraag niet teveel of te moeilijke dingen maar ook niet te weinig of te gemakkelijke. • Kinderen die onzeker zijn, kun je het beste laten beginnen met iets dat zij al kunnen. Moedig hen aan en prijs wat ze goed doen. Zo krijgen zij het zelfvertrouwen om verder te gaan. • Geef regelmatig complimenten. Kinderen groeien als zij een complimentje krijgen. Het stimuleert hen om iets nog beter te doen. • Kinderen willen hun enthousiasme graag delen met anderen. Hun enthousiasme kan ook andere kinderen stimuleren om iets aan te gaan pakken. Stimuleer daarom dat zij elkaar vertellen wat zij doen en hoe zij dat doen. Bijvoorbeeld in het kringgesprek of bij een groepsbespreking. Dat stimuleert bovendien de taalontwikkeling en de sociale ontwikkeling. • Laat een kind dat in zijn spel verdiept is met rust. Dat bevordert zijn concentratie. Door geconcentreerd te spelen, leren ze het meest. Bovendien geeft dat aan dat zij veel plezier hebben in waar zij mee bezig zijn. Als zij iets fijn vinden, gaan ze langer door en zijn ook meer bereid om weer nieuwe dingen toe te voegen aan wat zij leren. Dat wil niet zeggen dat je niets kunt doen. Je kunt opletten of een kind vastloopt en het dan adviseren. Je kunt ook vragen van een kind beantwoorden. SAW DC 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 17 • Door mee te spelen met de kinderen kun je hun spel verrijken. Je enthousiasme is vaak al genoeg, maar je kunt ook nieuwe elementen inbrengen. Bovendien kun je tijdens het spel goed observeren hoe de kinderen spelen en waarmee zij spelen. Dat geeft jou weer informatie over hun ontwikkeling en hoe jij daaraan bij kunt dragen. • Als je activiteiten organiseert voor kinderen of je leest voor, bouw dan altijd ruimte in voor eigen initiatief van kinderen. • De indeling van de ruimte en de inrichting dragen in belangrijke mate bij aan de ontwikkeling. Creëer een stimulerende omgeving. • Breng op kinderen jouw vertrouwen in hun prestaties over. Groeit hun zelfvertrouwen, dan groeien ook hun prestaties. Tip 2 Structuur bieden Houd bij het bieden van structuur aan kinderen rekening met de volgende punten: • Zorg voor een zo stabiel mogelijke omgeving waarin duidelijke grenzen en regels worden • Biedt een duidelijke dagindeling waaraan kinderen zich vast kunnen houden. • Stel spelregels op voor het spelen en de omgang met andere kinderen en herinner kinde- gesteld. ren daaraan als zij ze weer vergeten. • Zorg voor regelmaat: dus op dezelfde tijden eten, slapen, spelen etc. • Bij kinderen die erg structuurbehoeftig zijn kun je gebruik maken van hulpmiddelen, zoals een pictogrammenbord of een kleurenklok. Op een kleurenklok wordt met behulp van kleuren een tijd aangegeven; het kind kan zelf in de gaten houden hoe lang iets gaat duren. Tip 3 Regulerend optreden Houd bij het regulerend optreden rekening met de volgende punten: • Laat kinderen die erg boos of overstuur zijn eerst even uitrazen. Verwoord wat je ziet dat er gebeurt en verwoord ook de emotie. Leg vervolgens uit wat je van het kind verwacht en help hem de gevoelens onder controle te krijgen. • Leer een kind dat het zichzelf ook kan toespreken om positief gedrag te stimuleren: “Ik word boos, dus nu moet ik even rustig worden.” Of, “Ik voel me nu niet blij, maar straks word ik weer vrolijker.” • Laat kinderen zelf nadenken over regels die belangrijk zijn om het leuk te houden. Laat hen ook nadenken over hoe je elkaar aan die regels houdt. • Laat kinderen nadenken over het oplossen van problemen, zoals om de beurt aan de computer, pesten, opruimen en samenspelen. 18 SAW Digitale Content • Geef duidelijk aan waar ze over mee kunnen denken en beslissen, en leg uit waarover jullie besluiten. • Geef complimentjes. Geen algemeenheden maar zeg precies wat je goed vond en waarom. “Wat goed dat je de spullen direct al weer opgeborgen hebt, nu kunnen we meteen aan tafel”, in plaats van: “Goed hoor.” • Denk niet dat een kind wel weet dat het gewaardeerd wordt. Het heeft het nodig om dit • Zorg dat je lichaamstaal ondersteunt wat je zegt. Een compliment dat je niet meent, werkt regelmatig te horen. eerder tegen dan mee. • Ben je het niet eens met wat een kind doet, zeg dan rustig en duidelijk waar het om gaat. En stel een duidelijke regel. “We hadden afgesproken dat jij de tafel zou afruimen, maar je bent naar buiten gegaan. Ik vind dat niet fijn. Nu moest ik dat doen terwijl ik andere dingen moest doen. In het vervolg moet je doen wat je belooft, dan weet ik waar ik aan toe ben, oké?” • Als iets niet goed is gegaan, zeg dan vóór je het daarover gaat hebben wat het kind wél goed heeft gedaan. “Fijn dat je zelf hebt proberen te plassen. Zal ik je leren hoe je je broek los kunt maken?” • Keur het gedrag af en niet het kind. Niet “wat ben jij dom”, maar, “ik zal het uitleggen want je • Leer kinderen de gevolgen van hun eigen gedrag te zien en te dragen. Je kunt hen wel hebt het geloof ik niet begrepen.” vooraf waarschuwen, maar neem ze niet altijd in bescherming. Vergeten ze afspraken, dan zijn de gevolgen voor hen. Eten ze al hun brood meteen op, dan hebben ze later honger. Ga jij de regie daarover nemen door steeds te waarschuwen en regels met hen af te spreken, dan nemen zij hun verantwoordelijkheid niet. Bij kleine kinderen is het natuurlijk wel belangrijk dat er daardoor geen gevaarlijke situaties ontstaan. SAW DC 14 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding 19