Vlakke Meetkunde Les 2 Hoeken en bogen (Deze les sluit aan bij het paragraaf 2 van Vlakke Meetkunde van de Wageningse Methode. Vlakke Meetkunde kun je downloaden vanaf de site van de Open Universiteit. ) Cirkelsector Een cirkelsector is een deel van een cirkel dat begrensd wordt door twee stralen en een cirkelboog. Cirkelsector Een cirkelsector is een deel van een cirkel dat begrensd wordt door twee stralen en een cirkelboog. Twee cirkelsectoren zijn congruent als: • de stralen gelijk zijn en de hoeken bij het middelpunt gelijk zijn, of: • de stralen gelijk zijn en de cirkelbogen gelijk zijn. Cirkelboog De middelpuntshoek AMB = 129. De grootte van de bijbehorende cirkelboog geef je ook aan met graden. In dit geval: bg(AB) = 129. Cirkelboog Voorbeeld (opgave 1a) bg (AC) = 180 D C A B Cirkelboog D Voorbeeld (opgave 1b) ABCDE is een regelmatige vijfhoek met de hoekpunten op de cirkel. De cirkel is verdeeld in 5 even grote bogen. bg(AB) = 360 : 5 = 72. bg(AC) = 144 C E A B Cirkelboog Gegeven cirkel met straal r en AMB = Hoe lang is cirkelboog AB? De cirkelomtrek is 2π𝑟. 𝛼 De cirkelsector AMB is 360 gedeelte van de hele cirkel. 𝛼 𝛼π𝑟 De lengte van boog AB is 360x 2π𝑟 = 180 . r r De stelling van Thales Stelling Cirkel met middelpunt M en middellijn AB. Punt C ligt op de cirkel. Dan is ACB = 90. C B M A De stelling van Thales Stelling Cirkel met middelpunt M en middellijn AB. Punt C ligt op de cirkel. Dan is ACB = 90. C 1 2 1 1 1 A Bewijs Teken hulplijn CM. AMC en BMC zijn gelijkbenig. A1 = C1 en B1 = C2 . 2 M B De stelling van Thales Stelling Cirkel met middelpunt M en middellijn AB. Punt C ligt op de cirkel. Dan is ACB = 90. C 1 2 1 1 1 A Bewijs Teken hulplijn CM. AMC en BMC zijn gelijkbenig. A1 = C1 en B1 = C2 . A1 + C1 + M1 = 180 B1 + C2 + M2 = 180 + 2 xC1 + 2 xC2 + M12 = 360 2 xC12 = 180 C12 = 90 2 M B Stelling buitenhoek Stelling In een driehoek is een buitenhoek groter dan elk van de tegenoverliggende binnenhoeken. C 2 1 In de figuur: C2 > A en C2 > B. Bewijs C2 = A + B (waarom?) A B Stelling buitenhoek Stelling In een driehoek is een buitenhoek groter dan elk van de tegenoverliggende binnenhoeken. C 2 1 In de figuur: C2 > A en C2 > B. Bewijs C2 = A + B (waarom?) Maak het bewijs af. A B De omgekeerde stelling van Thales Stelling Cirkel met middelpunt M en middellijn AB. ACB = 90. Dan ligt punt C op de cirkel. C D 1 1 Bewijs Stel C ligt buiten de cirkel. D is het snijpunt van de lijn AC met de cirkel. D1 = 90 (vlgs Thales) D1 is buitenhoek van BCD. C < 90 (volgens hulpstelling) Tegenspraak met het gegeven. M A B Zelf doen Stelling: De omgekeerde stelling van Thales. Cirkel met middelpunt M en middellijn AB. ACB = 90. Dan ligt punt C op de cirkel. C D 1 1 Bewijs (uit het ongerijmde) Stel C ligt buiten de cirkel. D is het snijpunt van de lijn AC met de cirkel. D1 = 90 (vlgs Thales) D1 is buitenhoek van BCD. C < 90 (volgens hulpstelling) Tegenspraak met het gegeven. M A Maak nu zelf het bewijs volledig. (Kies C binnen de cirkel) B Bewijzen met Thales Opgave 6 AD en BE zijn hoogtelijnen in driehoek ABC. M is het midden van AB. Bewijs dat D en E even ver van M afliggen. Bewijzen met Thales Opgave 6 AD en BE zijn hoogtelijnen in driehoek ABC. M is het midden van AB. Bewijs dat D en E even ver van M afliggen. Bewijs Driehoek ADB is een rechthoekige driehoek. De punten A, D en B liggen op een cirkel met middelpunt M. (Thales) Hetzelfde geldt voor driehoek AEB. De punten A,B,D en E liggen op één cirkel met middelpunt M. |EM| = |DM|. Omtrekshoeken A en B zijn punten op de cirkel. P ligt op de cirkel tegenover A en B. APB heet de omtrekshoek. Deze omtrekshoek staat op de boog AB. Omtrekshoeken Maak nu opgave 9. Omtrekshoeken Stelling van de omtrekshoek Gegeven een boog AB van een cirkel met middelpunt M. P ligt op de cirkel, tegenover A en B. 1 Dan geldt: APB = 2 bg(AB). Omtrekshoeken Stelling van de omtrekshoek Gegeven een boog AB van een cirkel met middelpunt M. P ligt op de cirkel, tegenover A en B. 1 Dan geldt: APB = 2 bg(AB). Bewijs (in drie stappen) stap 1: M ligt op AP. AMB is gelijkbenig A = B1 M1 = 180 − A − B1 = 180 − 2xA 2 1 2 1 (1) B ligt op de cirkel B12 = 90 (Thales) P = 180 − A − B12 = 90 − A (2) 1 1 P = 2 M1 = 2 bg(AB) (regel (1) en (2)) Omtrekshoeken Stelling van de omtrekshoek Gegeven een boog AB van een cirkel met middelpunt M. P ligt op de cirkel, tegenover A en B. 1 Dan geldt: APB = 2 bg(AB). Bewijs (in drie stappen) stap 2: M ligt binnen ABP. S Trek hulplijn PM, deze snijdt de cirkel in S. Pas stap 1 toe op de driehoeken APS en BPS. Omtrekshoeken Stelling van de omtrekshoek Gegeven een boog AB van een cirkel met middelpunt M. P ligt op de cirkel, tegenover A en B. 1 Dan geldt: APB = 2 bg(AB). 2 2 Bewijs (in drie stappen) S stap 3: M ligt buiten ABP. Trek hulplijn PM, deze snijdt de cirkel in S. Pas stap 1 toe op de driehoeken APS en BPS. 1 In BPS: P12 = 2 M12. 1 1 In APS: P2 = 2 M2. 1 1 1 1 P1 = P12 - P2 = 2 M12 − 2 M2 = 2 M1 = 2 bg(AB) 1 Omtrekshoeken Omgekeerde stelling van de omtrekshoek Gegeven een boog AB van een cirkel met middelpunt M. 1 P ligt tegenover A en B zodat APB = 2 bg(AB). Dan ligt P op de cirkel. Omtrekshoeken Omgekeerde stelling van de omtrekshoek Gegeven een boog AB van een cirkel met middelpunt M. 1 P ligt tegenover A en B zodat APB = 2 bg(AB). Dan ligt P op de cirkel. Bewijs (uit het ongerijmde) Stel P ligt buiten de cirkel. Q is het snijpunt van AP met de cirkel. Q1 is buitenhoek van BQP. 1 P < Q1 = 2 bg(AB). (Stelling buitenhoek) Tegenspraak met het gegeven. P Q 1 Omtrekshoeken Omgekeerde stelling van de omtrekshoek Gegeven een boog AB van een cirkel met middelpunt M. 1 P ligt tegenover A en B zodat APB = 2 bg(AB). Dan ligt P op de cirkel. Bewijs vervolg (uit het ongerijmde) Stel P ligt binnen de cirkel. Q is het snijpunt van AP met de cirkel. P is buitenhoek van BQP. 1 P > Q = 2 bg(AB). Tegenspraak met het gegeven. P ligt op de cirkel. Q P Stelling van de omtrekshoek Gegeven een cirkel met daarop een boog. • Elke omtrekshoek is half zo groot als de bijbehorende boog. • Als de hoek bij de boog de helft is van de boog, dan ligt het hoekpunt op de cirkel. Omtrekshoeken Opgave 14: Laat zien dat Thales een speciaal geval is van de stelling van de omtrekshoek. Raaklijn en koorde Stelling Gegeven: • cirkel met middelpunt M en lijn l. • De afstand van l tot M is gelijk aan de straal van de cirkel. Dan is l een raaklijn. Raaklijn en koorde Stelling Gegeven: • cirkel met middelpunt M en lijn l. • De afstand van l tot M is gelijk aan de straal van de cirkel. Dan is l een raaklijn. Bewijs MP is de loodlijn vanuit M op l. Omdat |MP| gelijk is aan de straal, ligt P op de cirkel. Kies een punt Q op l, willekeurig. Volgens de stelling van Pythagors is |MQ| > |MP|. Dus Q ligt buiten de cirkel en P is het enige punt van l op de cirkel. Raaklijn en koorde Stelling Gegeven: • cirkel met middelpunt M en lijn l. • De afstand van l tot M is gelijk aan de straal van de cirkel. Dan is l een raaklijn. Bewijs MP is de loodlijn vanuit M op l. Omdat |MP| gelijk is aan de straal, ligt P op de cirkel. Kies een punt Q op l, willekeurig. Volgens de stelling van Pythagors is |MQ| > |MP|. Dus Q ligt buiten de cirkel en P is het enige punt van l op de cirkel. Gevolg: De raaklijn aan een cirkel staat loodrecht op de straal naar het raakpunt Raaklijn en koorde Lijn l is raaklijn aan de cirkel in punt P. l,MP = 90 Punt A ligt op de cirkel. AMP is gelijkbenig, dus A = P AMP = 180 − 2 x A l,AP = 90 − P = 90 − A 1 1 l,AP = 2 AMP = 2 bg(AP) Conclusie De hoek tussen de raaklijn en een koorde is de helft van de bijbehorende boog. P l M A Oefenen Bestuderen: In ieder geval de theorieblokjes van paragraaf 2. Maken: De opgaven van paragraaf 2 maar in ieder geval de opgaven 18 tot en met 22. Huiswerk Inleveren: opgaven 23,24 en 25