Po ver De politiek en het verenigingsleven in België E EN EERSTE VERKENNING VAN HET POLITIEKE LANDSCHAP EN VAN DE VERTALING VAN DE STANDPUNTEN AANGETROFFEN IN DE REGEERAKKOORDEN De politiek en het verenigingsleven in België EEN EERSTE VERKENNING VAN HET POLITIEKE LANDSCHAP EN VAN DE VERTALING VAN DE STANDPUNTEN AANGETROFFEN IN DE REGEERAKKOORDEN Voorlopige versie CRISP Pierre Blaise Caroline Sägesser December 2005 ISPO-KUL Marc Swyngedouw KUB Patrick Vander Weyden De politiek en het verenigingsleven in België Een eerste verkenning van het politieke landschap en van de vertaling van de standpunten aangetroffen in de regeerakkoorden Cette publication est également disponible en français sous le titre: ‘Monde politique et secteur associatif en Belgique: une première exploration du paysage politique et de la traduction des points de vue en présence dans les accords de gouvernements.’ Een publicatie van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te B-1000 Brussel Auteurs • • • • Pierre Blaise, CRISP Caroline Sägesser, CRISP Marc Swyngedouw, ISPO - Katholieke Universiteit Leuven Patrick Vander Weyden, Katholieke Universiteit Brussel Coördinatie voor de Koning Boudewijnstichting • • • • • Guido Knops, directeur Saïda Sakali, projectverantwoordelijke Fabrice de Kerchove, projectverantwoordelijke Pascale Criekemans, assistente Mathieu Molitor, assistent Grafische vormgeving Tabeoka Deze publicatie kan gratis gedownload worden van de website www.kbs-frb.be ISBN: 90-5130-514-1 Wettelijk depot: D/2005/2893/27 NUR: 754 December 2005 Met de steun van de Nationale Loterij. HOOFDSTUK 1 I 5 Inhoudstafel Voorwoord 6 Inleiding 7 HOOFDSTUK 1 I DE STANDPUNTEN VAN DE POLITIEKE PARTIJEN 9 DE VLAAMSE PARTIJEN 10 DE PLAATS VAN HET MIDDENVELD IN DE PROGRAMMA’S VAN DE POLITIEKE PARTIJEN 10 11 Guide terminologique du secteur associatif HET MIDDENVELD EN BESLISSINGEN VAN POLITIEKE PARTIJEN 16 DE ROL VAN HET MIDDENVELD IN DE PROGRAMMA’S VAN POLITIEKE PARTIJEN HET MIDDENVELD EN REGERINGSBESLISSINGEN 20 RECENTE PROJECTEN 21 FRANSTALIGE POLITIEKE PARTIJEN 13 DE PLAATS EN DE ROL VAN DE BURGERSAMENLEVING IN DE PARTIJPROGRAMMA’S 23 DE BURGERSAMENLEVING BETREKKEN BIJ DE BESLUITVORMING IN DE PARTIJEN 27 DE BURGERSAMENLEVING BETREKKEN BIJ DE BESLISSINGEN VAN DE REGERINGEN 29 RECENTE PLANNEN 30 HOOFDSTUK 2 I DE REGEERAKKOORDEN EN DE STAND VAN ZAKEN 33 HET REGEERAKKOORD 34 HET VLAAMSE REGEERAKKOORD 35 REGEERAKKOORD VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP 36 REGEERAKKOORD BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 39 REGEERAKKOORD VAN HET WAALS GEWEST 39 AKKOORD VAN DE FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE 42 DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP 42 Tot besluit Referenties Samenvatting 43-44 45 46-47 Voorwoord 6 I VOORWOORD Net als in vele andere Europese landen vervullen verenigingen in België een belangrijke rol in onze samenleving. Dit maatschappelijk middenveld heeft zich tot doel gesteld om te komen tot meer participatie van een zo breed mogelijk draagvlak van burgers in onze samenleving. Deze initiatieven bevorderen de sociale samenhang of bieden vernieuwende oplossingen voor nieuwe sociale uitdagingen. Verenigingen en overheid zijn ook al enkele maanden bezig hun onderlinge positie verder uit te klaren en te verfijnen. De Koning Boudewijnstichting wil, in het kader van het programma ‘Burgersamenleving’ het maatschappelijke engagement van burgers bevorderen onder meer via de ondersteuning van het verenigingsleven om haar impact in de samenleving en op het beleid te verhogen. Ook door studie en publicaties wil zij hier toe bijdragen. In voorliggend rapport, gerealiseerd door de Katholieke Universiteit Leuven (KUL), de Katholieke Universiteit van Brussel (KUB) en de Centre de Recherche et d’Information Socio-Politiques (CRISP), wordt de plaats van het middenveld in de verschillende programma’s van de politieke partijen en de regeerakkoorden in kaart gebracht. De Koning Boudewijnstichting wil de auteurs bedanken voor deze eerste verkenning van het politieke landschap en haar standpunten ten aanzien van het maatschappelijke middenveld in België. Koning Boudewijnstichting December 2005 Inleiding INLEIDING I 7 In het kader van de voorbereiding van de studiedag ‘Naar een betere verstandhouding. Een studiedag over het verenigingsleven en zijn interactie met de overheid’?’ heeft de Koning Boudewijnstichting enerzijds de ISPO-KUL1 en de KUB2, anderzijds het CRISP3 een studie toevertrouwd die licht zou moeten werpen op twee complementaire facetten van deze vraag. Het eerste van die facetten is het standpunt van de politieke partijen in verband met de relaties die het politieke milieu moet onderhouden met de burgersamenleving. De belangrijkste Franstalige en Vlaamse partijen werden bevraagd naar hun standpunten op basis van hun laatste verkiezingsprogramma’s en van de posities die ze recentelijk hebben ingenomen. Het tweede luik slaat op de manier waarop de regeerakkoorden op de verschillende bestuursniveaus rekening hebben gehouden met het verenigingsleven in hun beleidsprogramma en in welke mate hun plannen in concrete acties werden omgezet. Het uitgangspunt van de studie is de burgersamenleving, die in het Nederlands wordt aangeduid met het woord ‘middenveld’. Relatief recent in de betekenis die ze vandaag heeft, verwijst de uitdrukking ‘burgersamenleving’ naar de zelforganiserende activiteiten van burgers, buiten de staat, de politiek en de economie om. Ze wordt in het algemeen verward met ‘het verenigingsleven’ of met ‘de verenigingen’. Maar meer dan die termen duidt het begrip ‘burgersamenleving’ burgerorganisaties aan die jaloers hun onafhankelijkheid ten opzichte van de staat en de partijen bewaken, en aandachtig zijn om hun leden concreet te betrekken worden bij de dingen. De vragen over wat precies de plaats is van de vakbonden in de burgersamenleving, en hoe die laatste aansluit op de Kerk zijn bijzonder actueel. We zijn in deze studie dan ook niet in de eerste plaats geïnteresseerd in de grote traditionele organisaties zoals de vakbonden of de ziekenfondsen. De burgersamenleving wordt hier veeleer gedefinieerd als het geheel van de verenigingen die, in al hun diversiteit, zich bezighouden met maatschappelijke kwesties. Dat kan gaan van verenigingen die actief zijn in de ontwikkelingssamenwerking tot wijkcomités, van actiegroepen tot verenigingen voor milieubescherming of consumentenverenigingen, van verenigingen die in de sector van het sociaal-cultureel werk tot die welke actief zijn op het culturele terrein... De publicatie geeft de standpunten van de politieke partijen in ons land weer. In een tweede deel worden de regeerakkoorden en het begin van hun uitvoering geanalyseerd. 1 Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek (ISPO), Katholieke Universiteit Leuven (KUL). Katholieke Universiteit Brussel (KUB). 3 Centre de recherche en d’information socio-politiques (CRISP). 2 8 I De sta Hoofdstuk 1 DE STANDPUNTEN VAN DE POLITIEKE PARTIJEN 10 I HOOFDSTUK 1 De politieke partijen die in op zijn minst één wetgevende vergadering vertegenwoordigd zijn, federaal, gewestelijk of op gemeenschapsniveau, zijn direct ondervraagd over hun praktijk en hun standpunt in verband met de banden tussen burgersamenleving en politiek milieu. Aan Vlaamse kant zijn dat CD&V, Vlaams Belang, de VLD, de sp.a, Groen!, en de twee partijen die zijn voortgekomen uit de Volksunie en een kartel vormden tijdens de laatste verkiezingen (respectievelijk met CD&V en met de sp.a), de N-VA en Spirit. Aan Franstalige kant zijn dat de PS, de MR en haar component het FDF, het CDH, Écolo en het Front national. Aan alle partijen werd dezelfde vragenlijst voorgelegd. Ze hebben achtereenvolgens betrekking op de plaats die de burgersamenleving wordt toegekend in de partijprogramma’s en de rol die men ervoor ziet weggelegd, op het betrekken van de burgersamenleving bij de interne beslissingen van de partijen, en evenzeer bij de besluitvorming van de verschillende regeringen, en op de recente plannen van de partijen voor het verenigingsleven. De uiteenzetting die op de vragen volgt geeft de zienswijze van de politieke partijen weer zoals die terug is te vinden in hun verkiezingsprogramma’s, hun interne nota’s of hun antwoorden op de vragen die we hen hebben gesteld. Het gaat hier dus niet om een analyse van het optreden van de partijen of van hun vertegenwoordigers, maar wel degelijk om een presentatie – geordend volgens een zelfde stramien – van hun opvattingen en hun voornemens. DE VLAAMSE PARTIJEN Aan Vlaamse zijde bestond de vragenlijst uit 5 open vragen die aan de partijvoorzitters van CD&V, N-VA, Vlaams Belang, VLD, sp.a, spirit en Groen! werden gezonden. Hieronder geven we per vraag de antwoorden die de verschillende partijvoorzitters ons toestuurden. Alle politieke partijen met uitzondering van CD&V structureerden hun antwoorden per open vraag. Van de CD&V studiedienst kregen we de tekst ‘Naar een nieuwe relatie tussen Vlaamse christen-democratie en het middenveld (2002).’4 1. DE PLAATS VAN HET MIDDENVELD IN DE PROGRAMMA’S VAN DE POLITIEKE PARTIJEN. In hoeverre is de rol die het middenveld zou kunnen/moeten spelen in de samenleving in uw partijprogramma ontwikkeld? Volgens CD&V is de tekst ‘Naar een nieuwe relatie tussen Vlaamse christen-democratie en het middenveld’(2002) richtinggevend voor hoe zij haar relatie ziet met het middenveld. De N-VA besprak de verhouding tussen het middenveld en de overheid tijdens haar eerste ledencongres ‘Voor zes miljoen Vlamingen vandaag én morgen’ (Leuven, 4-5 mei 2005). Het toen vastgelegde partijstandpunt werd sindsdien niet gewijzigd en is dus volgens N-VA onverkort van kracht. Het Vlaams Belang verwijst voor zijn standpunt ondermeer naar haar programmaboek 2004-2005 en visie op het ontwerp van decreet ‘Strategische Adviesraden’ (2003), meer concreet de standpunten (1) over het onderscheid tussen ‘advies’ en ‘overleg’, de SERV en het verplicht advies m.b.t. uitvoeringsbesluiten; (2) over openbaarheid van bestuur, de rol en de representativiteit van strategische adviesraden en (3) over de verhouding tussen het decreet en de decreten per adviesraad. 4 www.cdenv.be HOOFDSTUK 1 I 11 De VLD verwijst voor zijn standpunt naar haar beginselverklaring van 1992 ontwikkeld bij het ontstaan van de VLD. Verder stelt de VLD dat tijdens het Congres Burgerdemocratie (1993) de stellingen van de beginselverklaring verder werden onderbouwd. Volgens de sp.a is de rol van het middenveld in de opbouw van een solidaire samenleving van cruciaal belang. Volgens sp.a blijkt dit ook uit hun partijprogramma. Volgens Spirit lopen de woorden “participatie” en “integrale democratie” als een rode draad door het spirit-programma. Dit impliceert volgens spirit dat het klassieke middenveld één van de participatiepartners is en blijft. Daarnaast wil spirit participatiekansen schenken aan nieuwe verenigingen of groepen uit het middenveld te denken aan wijken, bewonersgroepen, actiecomités, ... . Volgens Groen! is het concept ‘dialogische democratie’ richtinggevend voor haar visie. De goedgekeurde resoluties van het luik democratie van haar politiekinhoudelijk congres van 2002 en de verkiezingsprogramma’s van 2003 en 2004 moeten dit volgens Groen! illustreren. 2. DE ROL VAN HET MIDDENVELD IN DE PROGRAMMA’S VAN POLITIEKE PARTIJEN. Zou u de rol die het middenveld volgens uw partij zou moeten spelen in de samenleving, kunnen omschrijven (op basis van uw partijprogramma voor de federale verkiezingen van 2003 en de regionale verkiezingen van 2004, of op basis van de standpunten ingenomen door uw partij bij andere gelegenheden)? Voor CD&V is er ook in politiek opzicht een nauwe band tussen de christen¬democratie en het middenveld. De christen democratie streeft naar een democratisch georganiseerde samenleving op christelijke grondslag. Dat wil zeggen dat de christen democratie een sociale leer en een politieke beweging is die, via democratische procedures, opkomt voor gemeenschapsvormen (het gezin, de familie, de buurt, de vereniging, de sociale beweging, de werkvloer, ...) waar mensen elkaar ontmoeten, elkaar erkennen als mensen en verantwoordelijkheid voor elkaar opnemen, aldus CD&V. De christen democratie gelooft namelijk in de weliswaar kwetsbare, maar ontegensprekelijke potentie van de mensen tot het goede. Volgens CD&V kan men die potentie tot het goede dagelijks aan het werk zien in alle mogelijke vormen van gemeenschap. In de jeugdbeweging neemt een jonge man/vrouw de verantwoordelijkheid voor een groep kinderen. In het gezin zorgen ouders voor kinderen en kinderen voor ouders. In de school engageert de onderwijzeres zich voor de leerlingen door het schooltoneel uit te bouwen. Een jonge vrouw engageert zich voor een andere en rechtvaardiger wereldgemeenschap. Een vrouw van middelbare leeftijd organiseert, in samenwerking met de parochie, een kaartnamiddag voor de senioren. Een man op pensioen zet zich, in de lokale milieuvereniging, in voor het behoud van een gezonde leefomgeving. Overal en elke dag nemen mensen voor elkaar en voor hun omgeving verantwoordelijkheid op. De christen democratie wil, volgens CD&V al deze vormen van gemeenschap waar mensen verantwoordelijkheid en zorg voor elkaar opnemen ondersteunen. Dit is de politieke betekenis van broederschap, aldus de CD&V. Het is als overheid de rol opnemen van ondersteuner van gemeenschapsvormen waar mensen verantwoordelijkheid opnemen. De christen democratie is ervan overtuigd dat de overheid niet zelf de erkenning kan bieden die mensen broodnodig hebben. Ze kan enkel onrechtstreeks, via de ondersteuning van authentieke gemeenschapwormen, het welzijn bevorderen. Broederschap in deze politieke betekenis staat haaks op de burgerdemocratie, aldus de CD&V. De burgerdemocratie is volgens CD&V een politieke en maatschappelijke illusie omdat ze verkeerdelijk 12 I HOOFDSTUK 1 gelooft dat de overheid, in een directe verhouding tot de burger, de mensen in al hun verscheidenheid kan erkennen. Volgens CD&V is erkenning is slechts mogelijk in een sfeer van nabijheid. De overheid kan en mag deze nabijheid niet nastreven omdat hij vooreerst de rol van scheidsrechter en veiligheidsbewaker moet vervullen. De overheid moet duidelijke structuren bieden, conflicten beheersen en normen doen respecteren. Ten tweede is volgens CD&V erkenning pas mogelijk als men de verscheidenheid tussen mensen waardeert. De burgerdemocratie die enkel over de burger spreekt, maskeert echter de verschillen tussen mensen. De burgerdemocratie voert geen vraagpolitiek die uitgaat van concrete bekommernissen van onderscheiden groepen mensen (kinderen, jongeren, gezinnen, allochtonen, zieken, kansarmen, werklozen, ondernemers, senioren, ...) Ze voert een politiek die aan de verschillen voorbijgaat. En erkenning is slechts mogelijk als men respect opbrengt voor de verschillen, aldus CD&V. Het middenveld, als verzamelbegrip van vrijwillige organisaties die mensen groeperen die, onafhankelijk van markt en overheid, verantwoordelijkheid (leren) opnemen hetzij voor elkaar, hetzij voor het milieu, hetzij voor het gezin, hetzij voor de derde wereld, hetzij voor de toekomst, ..., is zonder meer een bevoorrechte gesprekspartner van de christen democratie, aldus CD&V. Bovendien zijn een aantal organisaties van dat middenveld expliciet christelijk geïnspireerd en daarom nauw verwant met de christen democratie. De christen democratie beseft dat een menselijke, veilige en solidaire samenleving slechts mogelijk is op grond van gemeenschapvormen waar mensen samen zoeken naar welzijn en geluk. Voor CD&V is een christen democratische politiek er dan ook op gericht deze gemeenschapvormen ten volle te ondersteunen. Volgens N-VA staat tussen de individuele Vlaming en de overheid in al zijn facetten het zogeheten middenveld. Dit is een weefsel van allerhande verenigingen: niet alleen verenigingen ter behartiging van sociale belangen, zoals vakbonden of ziekenfondsen, maar ook een rijk palet aan organisaties met culturele, sportieve, politieke, recreatieve of andere doelstellingen. Het is algemeen aanvaard dat actieve deelname aan een vereniging een individu sociaal sterker en gelukkiger maakt; een sportclub zo goed als een vakbond of een partij. Volgens de N-VA is het de taak van de overheid om het verenigingsleven actief te ondersteunen, onder andere door het ter beschikking stellen van infrastructuur en indien nodig van toelagen. Daarnaast moet men werk maken van een fiscaal en sociaalrechtelijk statuut voor vrijwilligerswerk; uiteraard in de zin dat dit aangemoedigd wordt en ook beter toegankelijk voor mensen die leven van een vervangingsinkomen (bijv. gepensioneerden, werklozen of mensen met een handicap). Voor de N-VA zijn er ook buiten de reguliere arbeidsmarkt mogelijkheden om zich nuttig te maken in en voor de samenleving. Het is niet de taak van de overheid om politieke of levensbeschouwelijke neutraliteit aan het verenigingsleven op te leggen (ontzuiling). Mensen mogen zich verenigen op basis van hun politieke overtuiging, bijvoorbeeld in vakbonden met een bepaalde kleur, of in functie van hun religieuze overtuiging. Anderzijds mag de overheid ook geen ideologische opdeling (verzuiling) aan de samenleving opdringen door zuilorganisaties exclusieve posities te geven of er taken aan toe te vertrouwen die de gemeenschap zelf in handen dient te houden. Voor de N-VA is het onaanvaardbaar dat vakbonden de kans krijgen om niet-politieke werknemersverenigingen van sociaal overleg uit te sluiten of posities te monopoliseren en te bestendigen in bepaalde sectoren door geen sociale verkiezingen meer te organiseren. Het is ook onaanvaardbaar dat vakbonden of mutualiteiten overheidsgeld mogen uitkeren in de vorm van werkloos heidsvergoedingen of ziektevergoedingen. Tevens moeten vakbonden rechtspersoonlijkheid aannemen zodat men ze indien nodig ter verantwoording kan roepen. Volgens het Vlaams Belang profileert de partij zich rond de drie traditionele Belgische breuklijnen die in toenemende mate met elkaar samenvallen. In België zijn vanouds drie breuklijnen aanwezig. Vooreerst leven in België burgers die welstellend zijn en burgers die het met minder moeten stellen. Dit is de sociaaleconomische breuklijn. Voorts bestond vroeger een scherpe breuklijn tussen gelovigen en ongelovigen. Deze scheiding der geesten dient zich nog steeds aan in de politiek, maar ze maakt steeds minder deel uit van het dagelijkse leven van Vlamingen, Brusselaars en Walen. Tot slot doet de derde breuklijn, die HOOFDSTUK 1 I 13 tussen Vlamingen en Walen, zich almaar meer voelen. Liepen in het verleden de sociaal-economische en levensbeschouwelijke breuklijnen ook dwars doorheen Vlaanderen en Wallonië, zo lijken ze vandaag steeds meer samen te vallen met de communautaire breuklijn: Vlaanderen is eerder behoudend en ondernemingsgezind, Wallonië gelooft eerder in de blijvende maakbaarheid van de mens en het socialistische model. Traditioneel is in Franstalig België politiek dienstbetoon ook dieper ingeworteld dan in Vlaanderen. In België is ondertussen zowat alles communautair gekleurd, aldus het Vlaams Belang. Het moge duidelijk zijn dat bijvoorbeeld ook het economische leven aan deze tweespalt allerminst ontsnapt. Zolang nog federale verkiezingen worden gehouden, zal dit convergeren van de drie breuklijnen zich weerspiegelen in federale beleidsmaatregelen - bijvoorbeeld door een Franstalig minister op de agenda geplaatst - die zich vanzelfsprekend eveneens in Vlaanderen doen gevoelen. De motor van dit geleidelijk samenvallen van de drie breuklijnen is de ontzuiling geweest. Maar de structuren zijn niet gevolgd: ondanks de federale structuur heeft de Belgische staat nog steeds een centrale, federale overheid die in tal van aangelegenheden maatregelen voorbereidt en uitvoert die Vlamingen en Walen in ‘gelijkelijk’ moeten ‘ondergaan.’ Bij ‘gelijkelijk’ moeten we ons enkele vragen stellen, vermits uit de dagelijkse politieke praktijk blijkt dat België zeker niet zo democratisch is als het zichzelf zo graag voordoet. Volgens het Vlaams Belang is het gevolg van deze ‘voort-durende’ toestand is de toenemende kost van de samenleving (in feite: van ‘het samen-leven’) en wel drieledig: financieel, maatschappelijk en moreel. Het Vlaams Belang ziet het middenveld als de georganiseerde en politiek mondige civil society. Het overleg tussen politiek en middenveld moet volgens het Vlaams Belang financiële, maatschappelijke en morele kosten van het samenleven beperken, in een onafhankelijk Vlaanderen evengoed als in de huidige Belgische staat. De partij veronderstelt dat de oplopende financiële, maatschappelijke en morele kosten van het samenleven in de Belgische staat niet langer rationeel verantwoordbaar zijn naar de bevolking. Het democratisch draagvlak ervoor neemt snel af. Daarom wenst het Vlaams Belang dan ook de ontbinding van de Belgische staat. Meer precies wat het middenveld betreft zegt het Vlaams Belang dat dit middenveld bestaande uit verenigingen, organisaties en koepels, de spreekbuis is van alle Vlamingen die zich engageren om één of meer van de fundamentele waarden, normen, religieuze of humanistische tradities van Vlaanderen en Europa cultureel, sociaal of economisch uit te diepen en om deze waarden, normen en tradities tot de cohesie van de Vlaamse samenleving te doen bijdragen. Het middenveld moet de overheid adviseren over het bestendigen van deze waarden, normen en tradities en permanent erover waken dat overheidsbeleid geen particularisme en individualisme in de hand werkt. Waarden, normen en tradities moeten mensen binden en niet uit elkaar drijven, ook niet in een pluralistische samenleving als de Vlaamse. De VLD heeft de partij sinds haar ontstaan in 1992, meer bepaald in haar Beginselverklaring, bijzondere aandacht besteed aan de relatie tussen politiek en middenveld en heeft het deze relatie ruim gedefinieerd. ‘De VLD, Partij van de Burger, stelt de vrijheid centraal (...); deze individuele vrijheden en rechten houden geen ontkenning in van de gemeenschap waarin de burger leeft, alle spontane samenlevingsvormen waarvan burgers de spil vormen, zoals gezin, familie, vereniging buurt, volk, en samenleving moeten geëerbiedigd worden’. Liberalen bepleiten, volgens de VLD, derhalve geen atomisme, maar staan positief tegenover alle vormen van vrijwillige samenwerking tussen burgers. Maar de VLD-beginselverklaring stelt ook dat ‘de VLD onafhankelijk wil zijn: de politiek moet er zijn voor de burgers en niet voor de drukkingsen belangengroepen; de keuze, evenals de inspraak van de burgers moet nageleefd worden; zij moeten bepalen welk beleid moet worden gevoerd, wie verkozen wordt en wie verantwoordelijk wordt voor de samenstelling van de uitvoerende macht’. Het Congres Burgerdemocratie (1993) bouwde verder op die stellingen in de Beginselverklaring: ‘De belangrijkste stoorzenders van het democratisch proces zijn beslist de belangengroepen of zuilen. Ten onrechte worden zij aangeduid als een noodzakelijk instrument in het middenveld, tussen de burger en 14 I HOOFDSTUK 1 de overheid. De zuilen maken immers deel uit van de overheid. Zij treden vaak in haar plaats, gedragen zich als uitvoerende macht, die overheidstaken op zich neemt. (..) Deze groepen wenden zich niet tot de hele bevolking, doch slechts tot hun leden, tot degenen die zich bekennen tot hun politieke kleur, hun levensbeschouwelijke strekking, hun zuil. De verzuiling heeft natuurlijk ook voordelen. De belangengroepen dragen bij tot de uitwisseling van informatie tussen overheid en burger, dit is een taak die de politieke partijen in de praktijk minder goed aankunnen. Bovendien kunnen zij door de invloed die zij uitoefenen correcties aan het beleid aanbrengen. Ten slotte kan ook het nut niet ontkend worden van de overlegdemocratie, dit is het overleg dat door bemiddeling van de zogenaamde ‘sociale partners’ gebeurt en waardoor conflicten aan de groene tafel uitgevochten worden en niet op straat. (..) Overigens is het de vraag of zulke overlegdemocratie valt te verzoenen met onze parlementaire democratie, aldus de VLD.(..) In een aantal domeinen van het maatschappelijk leven, zoals in de welzijns- en de ecologische sfeer, kan overleg tussen de overheid en de belangenorganisaties bijdragen tot de stabiliteit van het overheidsbeleid. (..) De VLD wil belangengroepen verplichten om aan een aantal eisen te voldoen als voorwaarde om gesprekspartner voor de democratisch verkozen besturen in aanmerking te komen. (..) Voor de VLD is het uitgesloten dat organisaties bij het door de overheid georganiseerd overleg betrokken worden wanneer deze zelf particuliere belangen in de desbetreffende sectoren hebben. (..) De VLD wil duidelijke regels uitwerken voor de toegang van belangengroepen tot advies en overleg.’ Het belang van een actief middenveld in ruime zin voor een liberale samenleving kan niet genoeg benadrukt worden. Het middenveld vormt een belangrijk onderdeel van het sociaal kapitaal in een samenleving en is een uitloper van het liberale principe van vrijheid van vereniging. Maar het middenveld moet wel middenveld blijven: dus in het midden tussen de overheid en de individuele burger in. Problematisch wordt het wanneer het middenveld zich nestelt in de overheid. Dan staat immers niet langer het algemeen belang voorop, maar slechts particuliere belangen. De VLD wenst steeds uit te gaan van het ‘primaat van de politiek’, m.a.w. democratisch verkozen politieke organen dienen voorrang te hebben in de politieke besluitvorming. Sp.a start haar schets van de rol van het middenveld met Het Groot Onderhoud (23 november 2002). In de resoluties die op het einde van het congres werden aangenomen, staan volgens sp.a enkele duidelijke verwijzingen naar de rol van het middenveld. Ter illustratie geeft sp.a hieronder een aantal resoluties: - Gelijke kansen staan voor emancipatie. Emancipatie betekent inspraak. sp.a wil dan ook dat zoveel mogelijk mensen kunnen meebeslissen over de organisatie van de samenleving. Dat is, volgens sp.a overigens een fundamenteel, democratisch uitgangspunt. Niet uitsluitend een intellectuele of financiële elite heeft het recht om te bepalen in welke richting de maatschappij moet evolueren. Iedereen heeft dat recht omdat alle mensen gelijkwaardig zijn. Iedereen heeft ook die verantwoordelijkheid. - Gelijke participatie volstaat echter niet voor de sp.a. Niet iedereen is goed geïnformeerd of mondig. Daarom zijn er ook organisaties nodig die groepen mensen vertegenwoordigen en verdedigen. Zij geven ook uitdrukking aan ieders wil om deel uit te maken van de samenleving. Ze vormen ook geen bedreiging voor de individuele vrijheid. Het tegendeel is waar. Het is door te overleggen met anderen en gezamenlijk op te treden dat er voorwaarden worden gecreëerd die maximale kansen geven aan elk individu, aldus de sp.a. Niemand kan alleen het veiligheidsprobleem oplossen, niemand kan alleen het milieuprobleem oplossen,... Enkel een gezamenlijk aanpak op gelijkwaardige basis, heeft kans op slagen. - Volgens sp.a is het middenveld een belangrijke partner bij de maatschappelijke besluitvorming. Daarom moet er op ieder bestuursniveau een overlegstructuur opgericht worden: de overheid kan zo op regelmatige basis overleggen met het verenigingsleven. De middenveld organisaties moeten ook de overheid kunnen adviseren over hun werkdomein. HOOFDSTUK 1 I 15 - Representativiteit is een voorwaarde, die willekeur bij de samenstelling van adviesorganen voorkomt. Daarom zijn ook duidelijke criteria nodig waaraan de zogenaamde ‘onafhankelijke’ experts in diverse raden moeten voldoen. De middenveldorganisaties moeten ook democratisch functioneren, aldus sp.a. - Het verenigingsleven is een essentiële schakel in een democratie, volgens sp.a. Verenigingen verdienen een zo groot mogelijke ondersteuning. Iedere gemeente moet daarom volgens sp.a zo goedkoop mogelijk zalen en terreinen voor jeugdverenigingen en buurthuizen voor bet verenigingsleven in het algemeen, ter beschikking stellen. Vrijwilligers en losse medewerkers verdienen een degelijk statuut. De regels en de financiële verplichtingen waaraan verenigingen onderworpen zijn, kunnen zeker eenvoudiger. Leiders van jeugdverenigingen moeten de mogelijkheid krijgen om eenmaal per jaar onbezoldigd verlof bij hun werknemer op te nemen. Zo kunnen ze bijvoorbeeld het jaarlijkse kamp blijven organiseren. Voor sp.a vormt het sociaal cultureel middenveld meer dan ooit een belangrijke factor in de gemeenschapsvorming, culturele spreiding en opbouw van het democratische draagvlak. Dit middenveld heeft recht op meer subsidies in ruil voor meer kwalitatief werk. Op het terrein zijn rust en continuïteit nodig, aldus sp.a. - Binnen het verenigingsleven neemt sport een belangrijke plaats in. Sport moet den ook gepromoot warden. Een jeugdsportfonds kan clubs die werk maken van kwaliteit en algemene participatie ondersteunen. In ruimtelijke plannen moet voldoende sportinfrastructuur voorzien warden. Bestaande spoorinfrastructuur kan beter benut warden door meer samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus. De kwaliteit van de begeleiding en het management in de sport moeten als subsidiecriterium in aanmerking genomen warden. Alle kinderen moeten de kans krijgen om aan het sport en ander verenigingsleven te participeren. Financiële en andere drempels mogen dat niet verhinderen. Een gemeentelijke sportcheque kan bijdragen tot een hogere participatie. Voor sp.a was de tekst van het Groot Onderhoud de basis voor haar verkiezingsprogramma’s van 2003 en 2004, en werden elementen uit groot onderhoud uitdrukkelijk opgenomen. Volgens sp.a komt het er op neer dat zij vinden dat de mens een sociaal wezen is dat zich daarom verenigt met anderen en die realiteit moet gehonoreerd worden omdat zij de democratie versterkt en omdat zij aan alle mensen afzonderlijk ook meer kansen geeft. Want het middenveld geeft vaak een stem aan wie individueel die stem niet zou hebben, aldus sp.a. Voor Spirit, heeft het middenveld binnen de samenleving een aantal taken. Naar de overheid toe heeft het een adviserende en participatieve taak. Binnen de samenleving zorgt het middenveld voor een groepering zodat de gezamenlijke individuele eisen en belangen gebundeld worden. Tot slot biedt het middenveld binnen de markt heel wat aan. Het is immers zeker niet zo, volgens spirit dat de overheid en de privé de markt compleet maken. Volgens spirit is in Vlaanderen en België het middenveld sterk aanwezig binnen bijna alle onderwerpen die deel uitmaken van het bestuur. Rond bijna ieder thema van beleid zijn er verenigingen en belangengroepen gevormd. Rond nieuwe beleidsthema’s vormen zich binnen de kortste keren nieuwe middenveldorganisaties. Het middenveld zet de stap naar de beleidsmaker meestal zelf, het initiatief komt dus, ook volgens spirit best vanuit het verenigingsleven/middenveld. Via allerlei kanalen zoals memoranda, nieuwsbrieven en persoonlijke contacten geeft het middenveld aan de politieke wereld mee wat hun visie is, wat hun eisen inhouden. In de andere gevallen kan het naar de mening van spirit zeker geen probleem zijn om het middenveld vanuit het beleid beter te betrekken. In dit geval stapt de beleidsmaker in de beleidsvoorbereidende fase reeds naar het middenveld en niet achteraf wanneer het beleid reeds gevormd is. In dit laatste geval houdt de beleidsmaker het middenveld slecht een schijn voor want werkelijk rekening houden met hun inbreng is op dit moment van beleid voeren reeds onmogelijk. Dit wil zeker niet zeggen dat spirit vindt dat de 16 I HOOFDSTUK 1 bestuurders en het middenveld elkaar in de meeste gevallen kunnen negeren. Participatie en kruisbestuiving zijn dus erg belangrijk volgens spirit. Even belangrijk is echter de regel dat het besturen uiteindelijk dient te gebeuren door de daar toe ontwikkelde organen of democratisch aangestelde personen en/of instanties. Iedereen beseft volgens spirit hopelijk dat het middenveld dikwijls aanvullend kan zijn op wat de overheden reeds in onze samenleving doen of zaken doet die in ons bestel nooit door de overheid of de privé zouden (kunnen) worden aangeboden. Naast een participatieve en soms zelfs beïnvloedende functie heeft het middenveld dus ook duidelijk een erg belangrijke uitvoerende rol. Deze groeide volgens spirit meestal door de jaren heen zodat het middenveld taken die vroeger door de overheid en enkel door de overheid werden uitgevoerd (deels) overnam of, en dit is meestal het geval, de uitvoerende rol ontstond omdat de overheid niet actief was binnen de activiteitenkorf van een specifieke middenveldorganisatie. Voor spirit is het echter erg belangrijk dat het middenveld, zeker als het een uitvoerende rol speelt, een onafhankelijke actor is. De zuilen zijn dus een typevoorbeeld van hoe het volgens spirit niet hoort te zijn. Dit wil echter niet betekenen dat een middenveldorganisatie zich niet kan of mag profileren als behorende tot stroming x, y of z. Volgens Groen! is het middenveld een belangrijke motor voor de democratie. Vanuit het middenveld komen nieuwe uitdagingen en vraagstukken op de agenda. Het georganiseerd middenveld geeft ook een stem aan veel mensen die anders niet gehoord zouden worden. Tegelijk draagt het middenveld ook bij tot gemeenschapsvorming. Het verenigt mensen en leert hen de maatschappij begrijpen, leert hen omgaan met anderen en met maatschappelijke verandering en machtsstructuren. In het model van een dialogische democratie is het volgens Groen! belangrijk dat er voldoende afzonderlijke en waarneembare sferen zijn: de overheid, de politieke democratie, het middenveld, de burger. De overheid garandeert ondermeer de fundamentele rechten van de burgers en de universele dienstverlening. De politieke sfeer organiseert het politiek debat tussen onderscheiden en waarneembare gegroepeerde opinies, maakt keuzes over de gewenste maatschappelijke ontwikkeling en is daarop ook aanspreekbaar, aldus Groen! Het middenveld als tussensfeer heeft invloed op de politieke sfeer, werkt ermee samen, maar speelt ook een eigen maatschappelijke rol als actor die afgescheiden is van overheid en politiek, onder meer in het benoemen van relevante thema’s, creëren van draagvlak voor maatschappelijke veranderingen en het kanaliseren van opinies van burgers. Volgens Groen! is voor een goed functionerende, en transparante democratie belangrijk dat de onderscheiden sferen niet te zeer in elkaar overvloeien. Politisering van de overheid of de klassieke verzuiling van het middenveld zijn dan ook minder positief. Het middenveld is een belangrijke partner bij het beleid, maar het is niet zinvol noch voor de politiek en noch voor het middenveld dat het middenveld in de plaats komt van de politiek. Het is ook minder positief als middenveldorganisaties hun eigen rol herleiden tot een soort kaderorganisatie, die enkel wil lobbyen bij kabinetten en/of administraties voor de, eigen belangen en niet meer optreedt als maatschappelijke kritisch opiniërende en gemeenschapvormende organisatie, aldus Groen!. 3. HET MIDDENVELD EN BESLISSINGEN VAN POLITIEKE PARTIJEN. Is het voor uw partij belangrijk om het middenveld te betrekken bij de partijpolitieke besluitvorming? Waarom? Betrekt uw partij het middenveld in de politieke besluitvorming van uw partij? Indien ja, hoe exact en kan u hier enkele voorbeelden van geven? Is er tussen uw partij en het middenveld structureel overleg? Hoe verlopen die structurele contacten tussen het middenveld en uw partij? Kan u hier ook enkele voorbeelden van geven? HOOFDSTUK 1 I 17 Elke samenleving staat voor de opdracht verschillende sociale systemen te integreren, aldus CD&V. Er is immers in de samenleving een grote verscheidenheid aan sociale systemen (cultuur, politiek, recht en gerecht, gezin, vereniging, buurt, ...) en een samenleving vertoont slechts samenhang als deze systemen onderling verbonden zijn. Volgens CD&V onderscheiden de sociale wetenschappen drie cruciale, min of meer autonome deelsystemen: de microwereld van het individu (gezin, buurt, vereniging), de overheid (politiek) en de markt (economie). Belangrijk voor de samenhang van de samenleving is nu dat er dwarsverbindingen tussen die deelsystemen worden gerealiseerd. Het middenveld, volgens CD&V is een verzameling van organisaties die zich tussen de drie belangrijkste deelsystemen opstellen en dwarsverbindingen realiseren. Het middenveld heeft met andere woorden een integrerende functie. Een van de belangrijkste doelen van het middenveld, aldus CD&V, is ervoor te zorgen dat geen van de deelsystemen de overige deelsystemen gaat domineren. In deze zin is het middenveld een buffer tegen een kolonisering van de politiek en microwereld door de economie of tegen een extreme politisering van de microwereld. Het spreekt vanzelf dat de andere deelsystemen ook moeten toezien of het middenveld zelf niet de microwereld, de politiek en de economie koloniseert. Politiek moet volgens CD&V legitiem en daadkrachtig zijn. Dat wil zeggen dat de politiek enerzijds betrouwbaar moet zijn en dat anderzijds de overheid daadwerkelijk moet zorgen voor handhaving van normen en waarden. De realisering van deze twee doelen hangt samen met de vraag of de politiek erin slaagt de zorgen en de bekommernissen van de individuen in overeenstemming te brengen met de noden van de politiek. Daartoe is noodzakelijk dat er, ten eerste, voldoende communicatiekanalen beschikbaar zijn. De politiek moet geïnformeerd worden over wat in de samenleving bij de individuen leeft en de individuen moeten op de hoogte worden gehouden van de initiatieven van de politiek. Daartoe is, ten tweede, noodzakelijk dat de overheid niet overvraagd wordt door de individuele burgers (reductie van complexiteit). Middenveldorganisaties kunnen zowel de over en weer gaande communicatie tussen de politiek en individuele burgers organiseren als de overvraging van de politiek tegengaan, aldus CD&V. Middenveldorganisaties hebben een drietal hoofdtaken: belangenbehartiging, dienstverlening en overdracht van waarden. Middenveldorganisaties zoals vrouwenverenigingen, milieuverenigingen, jeugdbewegingen, vakbonden, ziekenfondsen, werkgeversorganisaties, niet gouvernementele organisaties, ... vertegenwoordigen hun leden en zijn ook de uitdrukking van de belangen van de leden. De organisaties bundelen en rangschikken de noden van de achterban en oefenen druk uit op de overheid om een antwoord te bieden op deze noden. Verder verlenen middenveldorganisaties ook diensten aan hun leden. Ze informeren de leden en bieden de leden al of niet tegen betaling goederen en service aan. Tenslotte dragen de middenveldorganisaties ook waarden over. Volgens CD&V hebben ze allemaal een opvatting over wat waardevol en wat waardeloos is. Overeenkomstig de aard en de bewogenheid van de organisatie (derde wereldorganisatie, vakbond, ziekenfonds, milieuvereniging,...) treedt deze waardeoverdracht meer of minder op de voorgrond. Een christen democratische politiek die een vraagpolitiek voert, aldus CD&V is een politiek die uitgaat van de bekommernissen van de verschillende gemeenschapsvormen en moet absoluut in contact blijven met organisaties die de bekommernissen van de mensen groeperen, vertolken en politiek vertalen. CD&V stelt verder dat als het een nieuwe relatie tussen de christen democratie en het middenveld wil vormgeven, dat het dan vooreerst belangrijk is om de fouten van het verleden niet te herhalen. Politiek en middenveld moeten wederzijds elkanders eigenheid en autonomie erkennen. Een te groot gewicht van het middenveld op de politiek leidt tot een onvrije politieke besluitvorming, een te groot gewicht van de politiek op het middenveld verhindert de integrerende functie van het middenveld. Als het middenveld samenvalt met de politiek, dan verliest ze haar bemiddelende functie. Een te grote afstand tussen politiek en middenveld verstoort dan weer de communicatie tussen burgers en politiek en kan ervoor zorgen dat de politiek de hartslag van de samenleving niet meer hoort, aldus CD&V. 18 I HOOFDSTUK 1 Volgens CD&V moet men vervolgens ook naar de toekomst kijken. De politieke ruimte is aanzienlijk aan het verruimen. Dat ligt enerzijds aan de aard van de problemen die op de politieke agenda komen. De werkloosheid, het broeikaseffect, aids, natuurbehoud liggen buiten het bereik van nationale regeringen. Anderzijds is de politieke macht en invloed ook verschoven naar instellingen die in theorie niet tot het klassieke deelsysteem politiek behoren, zoals de media, het internationale bedrijfsleven, universiteiten.... Dit alles heeft zijn weerslag op de verhouding tussen de christen-¬democratie en het middenveld, aldus CD&V. De integratie van de politiek en de microwereld van het individu zal in de toekomst nog veel complexer worden. Een supranationaal middenveld zal tot stand moeten komen en nieuwe middenveldorganisaties zullen naar voor treden. Het middenveld wordt door nieuwe menselijke bekommernissen verbreed en door nieuwe politieke actoren ook verplaatst. Volgens CD&V moet de christen democratie op deze verbreding en verplaatsing inspelen. De Vlaamse christen democraten hebben deze verbreding en verplaatsing van het middenveld volgens CD&V tijdig aangevoeld en erop gereageerd door de oprichting van de korven. De korven zijn informele ontmoetingsplaatsen voor dialoog, engagement en netwerkvorming. De korven zijn volgens CD&V een voorbeeld van een nieuwe vrijwillige organisatie die burgers groepeert. CD&V wijst er verder op dat er een historische en een politieke band met het middenveld bestaat. Het is noodzakelijk, volgens CD&V dat in de toekomst de Vlaamse christen democratie het gesprek met het verbrede en verplaatste middenveld gaande houdt. Daarbij moet, volgens CD&V, uitgegaan worden van elkanders eigenheid, in het besef van een wederzijds respect. De politiek heeft het middenveld nodig en het middenveld heeft de politiek nodig, maar de werkingen van de beide maatschappelijke deelsystemen mogen niet door elkaar lopen, aldus CD&V. Het is noodzakelijk, volgens CD&V dat de Vlaamse christen democratie haar historische en politieke verwantschap met het middenveld verdiept en verbreedt. - Daartoe is volgens CD&V een permanente dialoog noodzakelijk met vertegenwoordigers van oude en nieuwe middenveldorganisaties. Deze vertegenwoordigers zijn gesprekspartners van de CD&V omwille van hun bekendheid en hun vertrouwdheid met het middenveld en omwille van het feit dat deze vertegenwoordigers zich kunnen herkennen in de personalistische beginselen van CD&V. Ze zijn gesprekspartner van de Vlaamse christen democratie omdat ze bruggenbouwer zijn tussen middenveld en politiek en niet omdat ze lid zijn van een bepaalde organisatie. Volgens CD&V richt zij zich met andere woorden naar het middenveld dat een bepaald maatschappelijk project, de erkenning van de unieke mens, wil helpen realiseren. Dat wil zeggen dat deze vertegenwoordigers niet worden aangesproken als vertegenwoordigers van bepaalde sociaal¬-economische belangen. Uiteraard zijn middenveldorganisaties die expliciet christelijk geïnspireerd zijn bevoorrechte gesprekspartners. - Daartoe is een loyaliteitsverklaring van de vertegenwoordigers noodzakelijk, aldus CD&V. Daarmee bevestigen de vertegenwoordigers hun engagement voor een menselijker samenleving en hun loyaliteit ten overstaan van de CD&V. Concreet betekent dit dat zij zich akkoord verklaren om correct gebruik te maken van informatie (confidentialiteit). - CD&V stelt dat de vertegenwoordigers als adviserend lid worden uitgenodigd voor een bepaalde vergadering: politiek bestuur, algemene vergadering,...(zie statuten 42.1.3 en 43.1.3). Hij of zij heeft het recht, volgens CD&V aanwezig te zijn wanneer hij of zij dit wenst. De vertegenwoordigers fungeren als een raadgevend lid van de partij en kunnen in die hoedanigheid punten onder de aandacht brengen en het debat binnen de partij verrijken. - Dit alles betekent niet volgens CD&V dat de dialoog met het middenveld enkel binnenshuis wordt gevoerd. Naast het betrekken van vertegenwoordigers van het verruimde en het verbrede middenveld bij de bestuurlijke werking van de Vlaamse christen democratie, moet volgens CD&V de partij ook `op verplaatsing’ de dialoog met het middenveld aangaan. Via de Ceder5 werkgroepen, via de korven 5 Studiedienst van CD&V HOOFDSTUK 1 I 19 en via nieuw op te richten communicatiekanalen moeten de banden met middenveldorganisaties en met belangenorganisaties, die ideologisch en politiek wat verderaf staan van de christen democratie, aangehaald worden, aldus CD&V. Volgens de N-VA hechten zij bijzonder veel belang aan het verenigingsleven/middenveld, en is het dan ook het logisch dat de partij ook open staat voor de rol die het middenveld kan spelen bij de politieke besluitvorming. Geëngageerde mensen die verantwoordelijkheid opnemen in het middenveld/ verenigingsleven zijn vaak zeer goed geplaatst om toelichting te geven bij het aanvoelen van brede lagen van de bevolking, aldus N-VA. Hun expertise is vaak bijzonder groot. Voor de N-VA resulteert dit in regelmatig contacten met vertegenwoordigers van het middenveld. Dit zowel op initiatief van actoren uit het middenveld, als op initiatief van de partij zelf. Van een gestructureerde vertegenwoordiging of een gestructureerd overleg partij/middenveld is er bij de N-VA evenwel geen sprake. De rol van het middenveld t.o.v. politieke partijen ligt volgens N-VA in eerste instantie in het informeren. Het overleg vindt dus veeleer plaats via contacten op basis van toegestuurde of gevraagde standpunten. Volgens het Vlaams Belang is de rol van het middenveld niet die van politieke speler of van belangenlobby in een samenleving die wel mentaal-cultureel is ontzuild, maar niet structureel. Het Vlaams Belang zegt nochtans vast te stellen dat de overheid en de regeringen van dit land nog steeds teveel zeer concrete politieke wensen van middenveldorganisaties bedienen die rechtstreekse banden hebben met politieke partijen. De belangenverdediging door het middenveld is volgens het Vlaams Belang bovendien onvoldoende representatief voor de bevolking en haar gemiddelde voorkeuren en kenmerken. Op die manier doet het huidige middenveld in feite minstens de maatschappelijke kosten van het samenleven toenemen. Daarom, aldus het Vlaams Belang, kan dat middenveld in zijn huidige samenstelling bezwaarlijk een representatieve gesprekspartner mag zijn voor de politiek, laat staan ten behoeve van politieke besluitvorming. Volgens het Vlaams Belang raadplegen zij het middenveld inzake technische aspecten van politieke dossiers. Verder stellen zij dat zij principes aftoetsen met – voor hun dan – wel degelijk representatieve organisaties, verenigingen en koepels, bijvoorbeeld de Gezinsbond, de ziekenfondsen en VOKA-VEV6, ondermeer naar aanleiding van haar bezoeken aan bedrijven en belangenorganisaties in aanloop naar haar economisch congres van november 2005. Voor de VLD bezit het middenveld veelal belangrijke informatie die bij het ontwerpen van beleidsmaatregelen uiterst nuttig kan zijn. Daarnaast kan voor de VLD door het betrekken van het middenveld een draagvlak voor beleidsmaatregelen gecreëerd worden. Wat de interne besluitvorming betreft nodigt de VLD geregeld mensen en groepen van het middenveld uit om te praten over actuele maatschappelijke thema’s, maar de besluitvorming van de partij verloopt volledig onafhankelijk, meer bepaald via het congres, het partijbestuur, het voorzitterschap en de ministers. Belangrijk hierbij is dat de partijvoorzitter en het partijbestuur rechtstreeks door de partijleden worden verkozen. Er is geen structureel overleg tussen onze partij en het middenveld, maar wel een overleg ‘ad hoc’, met andere woorden als VLD enerzijds of een bepaalde sociale organisatie anderzijds daartoe het initiatief nemen. Ook voor sp.a is het belangrijk dat het middenveld bij de besluitvorming wordt betrokken. Volgens sp.a vragen zij daarom bij hun werking vaak de mening van mensen uit het middenveld. In heel wat werkgroepen die sp.a bij haar politiek functioneren opzet, stelt sp.a dat ze expliciet vertegenwoordigers van het middenveld betrekken om mee te discussiëren over hun ontwerpteksten. Op die manier, zegt sp.a, ook problemen en invalshoeken aan het licht te kunnen brengen die het zonder die participatie misschien niet had ontdekt. 6 VEV : Vlaams Economisch Verbond VOKA : Vlaams netwerk van ondernemingen 20 I HOOFDSTUK 1 Net zoals er kruisbestuiving is tussen de beleidsmakers en het middenveld is er een kruisbestuiving tussen partijen en deze organisaties, stelt spirit. Volgens spirit bestaan er, en dit in tegenstelling tot bijna alle andere partijen in Vlaanderen, geen bevoorrechte partners. Het middenveld wordt betrokken bij een belangrijke partijpolitieke gebeurtenissen zoals de opstelling van een verkiezingsprogramma. Volgens spirit zijn het uiteindelijk de partijorganen van spirit die de teksten amenderen en goed- of afkeuren zoals bepaald in onze partijstaturen. Volgens spirit worden organisaties uit het middenveld structureel betrokken via studiedagen (minstens vier per jaar), brainstormsessies (in de aanloop naar een verkiezingsprogramma’s) e.d.m.. Verder, stelt spirit, zijn er heel wat contacten met het middenveld naar aanleiding van ‘wat er leeft’. Er gebeuren ontmoetingen op vraag van spirit al zijn het in de meeste gevallen de actoren uit het middenveld die de eerste stap zetten. Deze contacten zijn echter niet structureel. Volgens spirit gaat het om erg ruime contacten, van de vakbonden over de belangenverenigingen van de pharma-industrie, milieuverenigingen, verenigingen van mensen in de armoede tot sport- en jeugdclubs en veel meer. Ook volgens Groen! is het betrekken van het middenveld in de politieke besluitvorming belangrijk. Rond heel wat dossiers zijn er regelmatige contacten met diverse middenveldorganisaties. Die contacten bestaan er volgens Groen! in dat advies wordt gevraagd bij belangrijke maatschappelijke thema’s of dossiers. Bij de uitwerking van haar eigen ideeën worden volgens Groen! ook regelmatig vertegenwoordigers van het middenveld gevraagd om kritische commentaar te leveren. In een aantal gevallen, bijvoorbeeld met de milieu en natuurbeweging, is er structureel overleg. Dat houdt volgens Groen! in dat rond belangrijke milieu en natuurdossiers informatie wordt uitgewisseld tussen beide partners, dat standpunten worden getoetst en dat (ondersteunende) politieke initiatieven worden afgesproken. 4. HET MIDDENVELD EN REGERINGSBESLISSINGEN. Vindt uw partij dat het middenveld moet betrokken worden bij de besluitvorming van verschillende regeringen? Kan u beargumenteren waarom u hiervan voorstander of tegenstander bent? Hoe zou dit overleg eventueel moeten verlopen? Aangezien CD&V een partijtekst heeft aangeleverd, was niet duidelijk wat het antwoord van CD&V was op deze vraag. Voor de NV-A dient het middenveld in zijn relatie met de regeringen dezelfde vorm aan te nemen als naar politieke partijen, met name in eerste instantie een informerende opdracht. Via vertegenwoordigende (koepel)organen kan het middenveld de overheid adviseren over te nemen beleidsbeslissingen. Het nemen van beleidsbeslissingen is echter de taak van de overheid (de verkozen volksvertegenwoordiging met als uitvoerend orgaan de regeringen), een taak die ze niet mag afwentelen op anderen. Het Vlaams belang steunt de adviserende rol van ‘een’ middenveld (de civil society) in het bewaken van de grote principes en krachtlijnen van onze samenleving en onze beschaving. Het Vlaams Belang wenst geen politieke inmenging van het gepolitiseerde middenveld in de besluitvorming door regeringspartijen. Het Vlaams Belang kiest voor minder gelobby en meer verantwoordingsplicht. De VLD wordt het middenveld in grote mate betrokken bij de besluitvorming van de verschillende regeringen. De participatie van het middenveld is in bepaalde gevallen zelfs bij wet of decreet geregeld. HOOFDSTUK 1 I 21 Wat daarbuiten valt kan op vrijwillige basis geschieden. Bestuurstechnisch is het zeker aan te bevelen het middenveld te horen en te raadplegen vooraleer een beleidsmaatregel of –beslissing te treffen, aldus de VLD. Het middenveld heeft immers ook als sociologische functie dat het helpt een draagvlak te vinden voor beslissingen van de politiek. De VLD is voorstander van een selectieve betrokkenheid van het middenveld bij de besluitvorming van de regeringen, met andere woorden een participatie die effectief kan bijdragen tot een beter afgewogen besluitvorming, dus tot een besluitvorming die het algemeen belang beter dient. Op regeringsniveau dient dat overleg zeker goed gestructureerd en selectief te verlopen, ten einde de besluitvorming niet onnodig te verzwaren. Het middenveld moet uiteraard een belangrijke adviesfunctie blijven vervullen tijdens het politieke proces en dat doet het al tientallen jaren, aldus sp.a. Want het functioneren van ons politiek systeem is gebaseerd op het sociaal overleg. Zij het dat het hier in eerste instantie gaat over het ‘klassieke’ middenveld, maar meer en meer en daar zegt sp.a volledig voorstander van te zijn worden ook ‘nieuwere’ middenveldorganisaties in overlegstructuren opgenomen. Supplementair op regeringsvlak moet worden gesteld dat het vaak om heel technische en gespecialiseerde aangelegenheden gaat waarbij de adviezen volgens sp.a ook de kwaliteit van het wetgevend werk ten goede komen. Natuurlijk moet ervoor gezorgd worden dat er geen wirwar van raden en adviezen ontstaat, met als gevolg dat adviezen nog louter om formele redenen zouden gevraagd worden. Duidelijkheid van wie over wat adviseert en dus ook het voorkomen van wildgroei moet vermeden worden, aldus sp.a. Bovendien moeten adviezen ook adviezen blijven, wat betekent dat de politiek verantwoordelijken na afweging en motivering de uiteindelijke beslissing moeten nemen en er ook voor verantwoordelijk zijn. Spirit is een groot voorstander van het betrekken van het middenveld bij de besluitvorming van de verschillende regeringen. Binnen heel wat beleidssectoren bezitten de organisaties uit het middenveld een schat aan expertise en ideeën. De beleidsmakers kunnen niet op een eiland leven, die tijd is lang voorbij. Ze dienen de vinger aan de pols van de samenleving te houden en het middenveld biedt hier dikwijls een mooi overzicht. Het zou zonde zijn, volgens spirit, om deze elementen links te laten liggen. Natuurlijk dekt ‘het middenveld’ lang niet in alle sectoren van beleid helemaal. De vinger aan de pols van de samenleving houden is dus meer dan de het middenveld laten participeren, aldus spirit. Het overleg teveel structureren wil spirit echter niet. Zoals hierboven reeds aangehaald verlopen de contacten dikwijls vrijblijvend na een initiatief van ofwel de actor uit het middenveld of de actor uit het beleid. Indien beide actoren hun verantwoordelijkheid in deze nemen (wat dus wil zeggen dat participatie voorop staat wat volgens spirit essentieel is) stelt er zich hier geen probleem. Groen! vindt het essentieel dat er regelmatig en structureel overleg is met alle relevante middenveldgroepen rond de belangrijke dossiers. Randvoorwaarde is het respect voor de onderscheiden sferen en verantwoordelijkheden. Het is de politieke sfeer die beslist, en daarop ook afgerekend wordt. Bij het uitzetten van beleid dienen de middenveldpartners volwaardig gerespecteerd te worden. Een ‘instrumentalisering’ (in de ene of de andere richting) is niet wenselijk, aldus Groen! 22 I HOOFDSTUK 1 5. RECENTE PROJECTEN Heeft uw partij recent projecten opgezet met betrekking tot reglementering van het middenveld of met betrekking tot de relatie tussen staat (nationale/regionale overheid/provinciale overheden/ lokale overheden) en het middenveld? Volgens de VLD is een van de belangrijkste projecten die het mee heeft geïnitieerd de hele reorganisatie van de Vlaamse administratie en het Vlaams advies- en overlegstelsel, gestart onder de Vlaamse regering 1999-2004 (onder minister-president Patrick Dewael), en gekend onder de naam “Beter Bestuurlijk Beleid”. Die hervorming had en heeft tot doel, volgens de VLD, het primaat van de politiek te garanderen. Het beoogt een duidelijke taakverdeling tussen politici, administratie en middenveld. De regering bepaalt het beleid in samenspraak en onder controle van het Vlaams Parlement. De Vlaamse administratie ondersteunt de regering bij haar taken. Het maatschappelijk middenveld wordt actief betrokken bij de voorbereiding, invulling en uitvoering van het beleid maar heeft geen beslissingsrecht, aldus de VLD. Voor sp.a heeft iedereen het recht zich te verenigen maar uit de praktijk blijkt dat heel wat verenigingen het moeilijk hebben om te overleven. Heel veel verenigingen draaien op de inzet van vrijwilligers, maar die vrijwilligers hadden geen statuut dat hen afdoende beschermde. In Vlaanderen alleen al wordt hun aantal op 800.000 geschat. Daarom werd, volgens sp.a, op initiatief van Greet van Gool, die zich al sinds 2001 (als regeringscommissaris) voor een statuut voor vrijwilligers inzet, in 2003 opnieuw een wetgevend initiatief genomen. Dat leidde uiteindelijk tot de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (verschenen in het Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2005). De wet treedt in werking op 1 februari 2006. Voor ongeveer anderhalf miljoen vrijwilligers in ons land is dat een goede zaak. Elke organisatie die met vrijwilligers werkt zal voortaan een verzekering moeten afsluiten die minstens de burgerlijke aansprakelijkheid regelt. Ook de aansprakelijkheid van de organisatie en de vrijwilliger bij schade aan derden wordt geregeld, evenals het statuut van de vrijwilligersvergoeding, de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigde vrijwilligers, enz. Spirit geeft een lijst van een aantal projecten die het door directe betrokkenheid met het middenveld op Vlaams niveau heeft genomen. Het betrof hier grotendeels een aantal vragen om uitleg met betrekking tot milieu, mobiliteit en cultuur. Groen! deelde mee geen specifieke recente projecten te hebben lopen. Wel stelt het permanent te investeren in ideeënvorming over democratie en maatschappij, onder meer in functie van hun partijprogramma voor de verkiezingen van 2006. De N-VA en het Vlaams Belang delen mee geen recente projecten te hebben opgezet. Aangezien CD&V enkel een partijtekst heeft aangeleverd, was niet meteen duidelijk of en welke initiatieven CD&V heeft lopen. HOOFDSTUK 1 I 23 FRANSTALIGE POLITIEKE PARTIJEN De belangrijkste Franstalige politieke partijen zijn het er tegenwoordig met elkaar over eens dat de verenigingen een belangrijke rol in de samenleving spelen, en dat ‘de politiek’ niet tegenover ‘de burgersamenleving’ moet worden gezet, maar dat men integendeel opnieuw oog moet hebben voor de manier waarop beide polen op elkaar aansluiten7. Deze actuele vaststelling kan niettemin niet verbergen dat de verschillende politieke partijen verschillende geschiedenissen, opvattingen en voedingsbodems hebben. Sommige zijn geïntegreerd in politieke milieus die oorspronkelijk gegroeid zijn uit verenigingen die actief zijn op een groot en zeer verscheiden aantal gebieden: dan hebben we het allereerst over het katholieke en het socialistische milieu, terwijl het liberale milieu een minder uitgesproken ontwikkeling van het verenigingsleven kent. Andere partijen zijn ontstaan buiten de traditionele scheidslijnen van de samenleving, herkennen zich in geen enkel politiek milieu en wijzen overigens iedere verzuiling af: dat is vooral het geval bij Écolo – aanvankelijk in het leven geroepen als beweging, vanuit en tegen de achtergrond van een hele verenigingswereld –, dat de burgersamenleving een belangrijke plaats toekent. Voorts is ook een partij als het FDF in beeld gekomen met thema’s die de tegenstellingen waarop de politieke milieus berusten overstijgen. En verder hebben sommige in de loop van de geschiedenis de voorkeur gegeven aan het optreden van de overheid, zoals de socialistische partij, ook al heeft zich ook in het socialistische milieu een groot en bloeiend verenigingsleven ontwikkeld. De eensgezindheid die je vandaag ziet heeft dus heel diverse achtergronden naar gelang van de verschillende politieke formaties, en ze komt naar gelang van de partijen ook minder of meer onderbouwd tot uitdrukking. De vragen die ook aan de Vlaamse partijen zijn gesteld, werden ook aan de Franstalige voorgelegd. Ze hebben achtereenvolgens betrekking op de plaats die de burgersamenleving wordt toegekend in de partijprogramma’s en de rol die men ervoor ziet weggelegd, op het betrekken van de burgersamenleving bij de interne beslissingen van de partijen, en evenzeer bij de besluitvorming van de verschillende regeringen, en op de recente plannen van de partijen voor het verenigingsleven. In navolging van de manier waarop sommige partijen de vragenlijst hebben beantwoord, nemen we de eerste twee vragen samen. De uiteenzetting die op de vragen volgt geeft de zienswijze van de politieke partijen weer zoals die terug is te vinden in hun verkiezingsprogramma’s, hun interne nota’s of hun antwoorden op de vragen die we hen hebben gesteld. Het gaat hier dus niet om een analyse van het optreden van de partijen of van hun vertegenwoordigers, maar wel degelijk om een presentatie – geordend volgens een zelfde stramien – van hun opvattingen en hun voornemens. 1. DE PLAATS EN DE ROL VAN DE BURGERSAMENLEVING IN DE PARTIJPROGRAMMA’S Hoe sterk is de rol die de burgersamenleving moet of kan spelen in de maatschappij ontwikkeld in het programma van uw partij? Kunt u de rol beschrijven die de burgersamenleving moet spelen in de maatschappij op basis van het programma van uw partij voor de federale verkiezingen van 2003 en de gewestelijke en de gemeenschapsverkiezingen van 2004, of op basis van de standpunten die uw partij in andere omstandigheden recentelijk heeft ingenomen? De politieke partijen zijn allereerst ondervraagd over het belang dat hun respectievelijke programma’s de burgersamenleving toekennen. Vervolgens is hun verzocht te beschrijven, op basis van hun programma’s voor de federale verkiezingen van 2003 en voor de gewestelijke en de gemeenschapsverkiezingen van 2004, of op basis van andere recente stukken, welke rol zij menen dat de burgersamenleving moet spelen in de maatschappij. We wijzen erop dat de burgersamenleving in de vragenlijst werd omschreven als een synoniem van het verenigingsleven. 7 Het Front national is op dezelfde wijze bij de enquête betrokken als de vier andere Franstalige partijen met verkozenen in zowel het federale als het Waalse en het Brusselse parlement, en ook nog eens in dat van de Franse Gemeenschap, maar het in niet ingegaan op het verzoek dat we tot tweemaal toe tot deze partij hebben gericht. Bij nader lezing van het partijprogramma van het FN voor de verkiezingen van 2004 komt één punt naar voren aangaande de relaties met de burgersamenleving: “een einde maken aan het monopolie van de grote vakbonden”. Wat zou moeten gebeuren is “de vakbonden rechtspersoonlijkheid te geven en te ijveren voor het oprichten van nieuwe, écht onafhankelijke bonden”. 24 I HOOFDSTUK 1 De Parti socialiste kondigt aan dat ze “een sterkere staat voorstaat, maar ook een staat met een grotere samenhang, die efficiënter en opener is en meer medezeggenschap biedt. De PS heeft de bedoeling nieuwe manieren van bestuur in te stellen, die gebaseerd zijn op de beginselen van de duurzame ontwikkeling [...]. In elk programma voor ieder bestuursniveau zijn die grote beginselen opgenomen, die het openbare optreden moeten regelen. In dit verband vormen een soepel en ieder hokjesdenken schuwend beleid, het vastleggen van meetbare doelstellingen, inspraak voor de burger en het evalueren van gevoerde acties integraal deel uit van het project waar de PS voor staat. In het bijzonder op het gewestelijk en het gemeenschapsniveau stellen de programma’s het sluiten van een pact over de verenigingen tussen de overheden en de verenigingen voor.” De PS brengt in herinnering dat ze voor het eerst8 al in augustus 2001 ertoe heeft opgeroepen zo’n pact te sluiten. De PS meent dat “de burgersamenleving integraal deel moet uitmaken van het besluitvormingsproces vanaf de formalisering van het politieke project”. En dat “het Plan voor duurzame ontwikkeling op het federale niveau, het Toekomstcontract in het Waals Gewest, het Contrat pour l’école in de Franse Gemeenschap, de staten-generaal van de cultuur evenzovele illustraties zijn van deze verbintenis om de bevolking vanaf het begin te betrekken bij de besluitvorming.” Het zal de aandachtige waarnemer niettemin niet ontgaan dat in het deze voorbeelden vaak over de burgers gaat, op zijn minst evenzeer als over de verenigingen. De PS acht het nodig dat er verder wordt gegaan dan deze veralgemeende participatie van de burgersamenleving, en dat de politieke actie gevoerd wordt in nauw overleg met een aantal bevoorrechte partners: “Het gaat hier in de eerste plaats om de sociale partners die traditioneel bij de beslissingen worden betrokken. Maar er moet verder worden gegaan dan het traditionele overleg, ook een aantal actoren uit het verenigingsleven dient gemobiliseerd te worden. Deze partnerschappen vinden hun meest volledige vorm in het Waals Gewest, waar een aantal actoren uit de burgersamenleving een partnerschapscontract hebben gesloten dat aansluit bij het toekomstcontract.” Het verenigingspact, dat hieronder nog uitgebreider aan de orde zal komen, “is een hoeksteen voor het bestuur en de participatie aan de burgersamenleving”. Per sector bekeken wil de PS, zoals op plaatselijk niveau, de voorwaarden ervoor scheppen om de burgers actiever bij het bestuur te betrekken en de consultatieprocessen formaliseren (adviserende raden, geld voor participatie, enz.). De PS acht het aangewezen opnieuw na te denken over de principes en de praktijk van de financiering van de verenigingen, hun statuut en dat van mensen, vrijwilligers of niet, die er de drijvende kracht van zijn. Dit debat moet in alle sectoren en op elk niveau gevoerd worden.” Hoewel de vragenlijst betrekking had op het verenigingsleven, heeft de Mouvement réformateur in zijn antwoord toch eerst de nadruk gelegd op een opvatting waarin sprake is van “een constante en directe verhouding tussen de bevolking en de instellingen. De burger moet het recht krijgen de fundamentele keuzes van de maatschappij te bepalen”. Uit dat oogpunt is de MR sterk geneigd “[de burgersamenleving] meer stem te geven via het referendum”. De partij brengt ook een reeks ontwikkelingen in verband met de verkiezingen naar voren (stemrecht van de Belgen in het buitenland en van de buitenlanders in België, vermindering van de devolutieve werking van de lijststem, gelijkheid man-vrouw op de verkiezingslijsten, enz.). Ze staat tegenwoordig de uitbreiding van het stemrecht van de Belgen in het buitenland voor, de volksraadpleging, de directe verkiezing van de burgemeester, enz. Het gaat dus meer over de aanmoediging van de burger als individu en van zijn vermogen direct zelf invloed uit te oefenen op de grote maatschappelijke keuzes, zoals op de keuze van zijn vertegenwoordigers en bestuurders. De MR wil voorts “het werk van de verkozenen als verbinding tussen het verenigingsleven en de politiek revalueren”. De MR, die zichzelf “luisterbereid en ten dienste van de verenigingen, hun acties en hun meningen” noemt, in het besef dat veel van zijn militanten actieve leden en vrijwilligers van verenigingen zijn, “weigert het verenigingsleven te beschouwen als het werktuig van een politiek die erop uit is de huidige maatschappij te destabiliseren”9. De partij wil “resoluut een vruchtbare dialoog aangaan met 8 De PSC was haar evenwel voor, op haar Congres van januari 1998 (cfr. infra). HOOFDSTUK 1 I 25 de verenigingen en hun bestuurders. Ze steunt het denkbeeld van een ‘verenigingspact’. Ze moedigt het verschijnen van een sterke burgerbeweging aan die gericht is op het voortbrengen en beheren van diensten die tot ‘functionele openbare diensten’ zouden kunnen uitgroeien. Deze diensten zullen beheerscontracten met de overheid krijgen.” De MR oppert het idee van contractprogramma’s – vooral gebruikt in het culturele domein (Franse Gemeenschap), onder druk van de PS en de PSC, vanaf de jaren negentig –, die jaarlijks voor de duur van een regeringsperiode gesloten zouden worden. “Dit zal, na onderhandelingen tussen partijen, het permanente vademecum zijn dat beide partijen een strikt naleven van de gesloten akkoorden garandeert. In dit werkschema legt de overheid de prioriteiten vast en stelt daarbij strikte eisen aangaande het bestuur en de nagestreefde doelen. De in het ‘contract’ genoemde doelstellingen moeten precies blijken te zijn en het sociale nut moet worden aangetoond rekening houdend met de kosten. De meeste verenigingen lijden aan een gebrek aan beheerskwaliteit. Vaak is het zo dat de vrijwillige beheerders, ook als zijn ze bekwaam genoeg of volkomen op de hoogte van wetten en procedures, over onvoldoende tijd beschikken om aan [de verenigingen] te wijden.” De MR expliciteert dus meer de middelen die de partij aanbeveelt om relaties tussen de overheid en de verenigingen aan te knopen dan dat hij de redenen onderbouwt waarom de verenigingen nuttig zijn voor de samenleving. De MR acht het noodzakelijk dat de overheid hulp-, raad- en toezichtvoorzieningen installeert. “Uit dat oogpunt kan men voorstellen: - om de oprichting en de ontwikkeling van ‘federaties’ aan te moedigen en te steunen; - om de gemeenten, de OCMW’s, de provincies en de gewesten te helpen bij het oprichten van organismen die vorming in beheer en controle kunnen geven; - om de hulp- en raadgevende organismen voor de KMO’s die hun activiteiten zouden willen uitstrekken tot het verenigingsleven uit de non-profitsector en de sociale economie te steunen; - om het ontstaan van hulporganismen en van raden specifiek voor die sectoren te bevorderen; - om de onderwijsnetten te motiveren graduaats- en postgraduaatsopleidingen in het leven te roepen die gericht zijn op de toekomstige bestuurders en werknemers van de non-profitsector.” Het Front démocratique des francophones heeft, hoewel het deel uitmaakt van de MR, een eigen programma voorgelegd voor de Brusselse gewestverkiezingen waarin het zich eveneens voor een stabilisering van het verenigingsleven door contractprogramma’s uitspreekt: “Het is belangrijk de duurzaamheid van het verenigingswerk te garanderen uitgaande van ‘contractprogramma’s’ die de coördinatiedynamiek per sector en per gemeente in goede banen zullen leiden. Het werk van de talrijke Brusselse verenigingen die huiveren voor de integratiekwestie moet worden geheroriënteerd naar een dienstenaanbod dat toegankelijk is voor alle bevolkingsgroepen.” Voorts is het FDF, op gemeentelijk niveau, erg voor de oprichting van een kadaster van verenigingsoperatoren aan de hand waarvan een structurele gewestelijke politiek uitgetekend kan worden, beter gecoördineerd en beheerst, voor deze belangrijke sector [sociaal en medisch]. Het FDF wil de OCMW’s de rol van coördinator van alle betrokken operatoren, waaronder ook de verenigingen, toevertrouwen. De OCMW’s “zijn de waarborg voor de noodzakelijke verbinding tussen het optreden van de overheid en het plaatselijke verenigingsleven”. Het FDF ziet zijn politieke plannen als deel van zijn zorg voor zowel het stedelijke als het plaatselijke. Het Centre démocrate humaniste van zijn kant – dat liever zou spreken van ‘beweging van verenigingen’ (‘mouvement associatif’) dan van ‘burgersamenleving’, omdat die term een zeer vaag begrip inhoudt – vindt dat “de rol van de burgersamenleving in de maatschappij altijd een prioriteit is geweest. [...] de mouvement associatif heeft altijd in het middelpunt van het politieke project van de partij gestaan. Als men de vijf beginselen van het democratisch humanisme bekijkt, ziet men meteen het grote belang dat het CDH hecht aan het naast elkaar bestaan van een sterke mouvement associatif, een dynamische maar beschaafde markt en een stevige staat. Dit drietal is onlosmakelijk verbonden met elke politieke actie.” De rol van de burgersamenleving, terug te vinden in elk van de programma’s voor ieder specifiek 9 “Het verenigingsleven is beslist een stuk groter, en zijn verantwoordelijkheden tegenover het welzijn van de burger zijn beslist een stuk ruimer dan sommige nostalgische collectivistische gevechten waar andere partijen werk van maken het willen laten voorkomen.” 26 I HOOFDSTUK 1 bestuursniveau, vindt zijn oorsprong in “de culturele erkenning bij het CDH van de mouvement associatif als onmisbare actor voor de opbouw van het politiek project. Het beginsel van de subsidiariteit waar wij al meer dan vijftig jaar een groot voorstander van zijn is daar het bewijs bij uitnemendheid van.” Er is dus bij het CDH een continuïteit te zien met de centrale rol die de PSC de verenigingen toekende (de notie van een Verenigingspact werd goedgekeurd op het congres van 17 januari 1998, waarvan het thema was ‘De heruitvinding van de sociale banden’), waarbij de staat wordt beperkt in zijn optreden door het beginsel van de subsidiariteit. Het CDH stelt voor: - een nieuw partnerschap op te bouwen tussen de staat en de verenigingen en een ‘verenigingscontract’ op te maken tussen de georganiseerde burgersamenleving en de overheid, die elkaar meer dan ooit behoren aan te vullen, met name in de strijd tegen de voortschrijdende commercialisering van de persoonlijke dienstverlening, tegen het isolement..., kortom, vóór het herscheppen van de banden tussen de mensen; - een ‘verenigingscontract’ te sluiten om dit nieuwe schema van relaties tussen overheid en verenigingsleven op te bouwen en te bestendigen, dat wil zeggen een helder en duurzaam partnerschapscontract tussen aan de ene kant de verenigingen en aan de andere kant de overheid (gemeenten, provincies, gewest, Franse gemeenschap ...). Het CDH formuleert tien politieke eisen: 1. Een pact voor de objectivering en de depolitisering van de subsidiëring en het functioneren van de verenigingen. 2. Een verenigingscontract tussen de Staat en de vzw’s waarvan de belangrijkste bepalingen zouden zijn: differentiatie en complementariteit van de rollen en de verantwoordelijkheden, gelijke behandeling van de verenigingen, erkenning en inschakeling van het vrijwilligerswerk. 3. Een echt statuut en rechten voor vrijwilligers. 4. Verbetering van de reglementering op de vzw’s. 5. Een coherente werkgelegenheidspolitiek. 6. ‘Akkoord van de non-profit’: nakomen van het gegeven woord. 7. De sociale Maribel-operatie opnieuw lanceren en een Maribel voor de scholen opzetten. 8. Bevordering van de sociale economie. 9. Steun aan opkomende groeperingen en aan nieuwe initiatieven. 10. De verenigingen als partners in de politieke besluitvorming beschouwen. Vanaf zijn ontstaan kent Écolo een belangrijke plaats toe aan reflectie over de burgersamenleving. “De levendigheid van het verenigingsleven is een van de voorwaarden voor een maatschappij die niet alleen van productie en consumptie leeft. Behalve dat ze vaak de laatste uitweg zij voor de slachtoffers van het falen van de openbare diensten, vervullen de verenigingen velerlei essentiële functies: burgerschapsvorming, tegenmacht, socialisatie, functies die steeds moeilijker worden gemaakt gelet op de materiële onzekerheid van deze sector en van de mensen die hem drijven.” In die geest “zou de bescherming van het verenigingsleven en het bijdragen tot zijn ontwikkeling dan ook een verantwoordelijkheid van ieder gemandateerd politicus horen te zijn: het beschermen tegen de toenemende invloed van het commerciële denken, maar ook tegen de steeds mogelijke invloed van de openbare macht. Bijdragen tot zijn ontwikkeling, zonder het te onderwerpen of te koloniseren, zonder het te instrumentaliseren of te domesticeren. Het verenigingsleven een juridisch kader geven, óók om het te beschermen tegen zijn eigen uitwassen, afwijkingen of misbruiken.” Écolo is erg lovend over de nieuwe democratische praktijk, die onder meer zou blijken uit “het veralgemenen van de praktijk van het debat: de keuze tussen louter voorgekookte beleidslijnen wordt vervangen door het zoeken – in publieke besprekingen – naar een oplossing. Deze verruiming van het debat veronderstelt dat er rekening wordt gehouden met nieuwe collectieve actoren, nieuwe plekken, HOOFDSTUK 1 I 27 nieuwe thema’s en nieuwe regels voor overleg, evaluatie en controle. Met name het systeem van het sociaal overleg moet worden uitgebreid tot nieuwe sociale actoren, de beoordeling van openbaar beleid moet een veralgemeende democratische functie worden, waarin alle betrokken actoren zeggenschap krijgen, en de verenigingen moeten beter gesteund worden in hun functie van partij in het publieke debat.” Écolo spreekt zich in zijn programma uit ten gunste van: - een herschikking van de contacten tussen het politieke milieu en de burgersamenleving. De partij acht het raadzaam “het pluralisme opnieuw uit te vinden en de verzuiling achter ons te laten”; - een uitbreiding van het sociaal overleg: “het sociaal overleg versterken, de onderwerpen waarover en de mensen met wie gepraat wordt uitbreiden, de evaluatie, de regulatie en de coherentie verbeteren.” Écolo onderscheidt zich tegelijk van de MR door zijn vrees dat de overheid de verenigingen onderdrukt, en van de PS en het CDH door de argwaan die het laat blijken tegenover de socialistische en de christelijke zuil. 2. DE BURGERSAMENLEVING BETREKKEN BIJ DE BESLUITVORMING IN DE PARTIJEN Is het belangrijk voor uw partij de burgersamenleving te betrekken bij de besluitvorming in uw partij? Waarom? Betrekt uw partij de burgersamenleving bij de besluitvorming? Indien wel, kunt u daar dan enkele voorbeelden van geven? Hoe verlopen de contacten tussen de burgersamenleving en uw partij? Bestaat er gestructureerd overleg tussen uw partij en de burgersamenleving? Kunt u daar voorbeelden van geven? De Parti socialiste vindt het “belangrijk een participatief moment in te bouwen in het ontstaan van de oriëntaties en de politieke keuzes die moeten worden gemaakt. Aan de hand van de medezeggenschap kunnen de verwachtingen van de burgersamenleving over bepaalde kwesties opgespoord of nauwkeuriger omschreven worden. Met volstrekt respect voor hun autonomie biedt de dialoog met de verenigingen tegelijk de mogelijkheid informatie uit te wisselen en over bepaalde thema’s te discussiëren, zelfs standpunten tegenover elkaar te zetten. Dit proces is vanzelfsprekend een verrijking voor de partij, die zo een betere directe kennis van het veld krijgt.” De contacten kunnen gestructureerd of informeel verlopen. Als voorbeeld van het eerste noemt de PS de ‘Ateliers van de vooruitgang’ (Ateliers du progrès). Karakteristiek voor deze debatten die de partij in 2001 en 2002 opzette, was dat ze openstonden voor sprekers die niet tot de socialistische wereld behoren (5.000 deelnemers, meer dan zestig werkzittingen). De resultaten van de Ateliers zijn bestudeerd op de Zomeruniversiteit van de PS, eind augustus 2002. In een zelfde soort proces is voorzien op plaatselijk niveau, en zou eerstdaags de vorm van ‘Ateliers van het dagelijkse leven’ moeten krijgen. Er zijn elke dag informele contacten tussen de PS, via zijn studiecentrum, het Institut Émile Vandervelde (IEV), en de burgersamenleving. Die contacten nemen de vorm aan van het organiseren en medeorganiseren van colloquia en conferenties, of van bilateralere ontmoetingen. Vertegenwoordigers van verenigingen nemen deel aan werkgroepen en themacommissies die het IEV organiseert, aan de zijde van parlementsleden, kabinetsadviseurs en vertegenwoordigers van vakbonden en ziekenfondsen. “Niettemin moet er opgemerkt worden dat ook als de burgersamenleving betrokken wordt – al naar gelang van het geval via een gestructureerd proces of informeel – bij het voorbereidende beslissingswerk, het finale besluitvormingsproces uitsluitend tot de bevoegdheid van de partij-instanties blijft behoren.” Met het oog op het revalueren van het werk van de verkozenen als verbinding tussen het verenigingsleven en de politiek, betoont de Mouvement réformateur zich “luisterbereid en ten dienste van de verenigingen, hun acties en hun meningen. De gemeentelijke en provinciale gemandateerden [van de partij] werken in 28 I HOOFDSTUK 1 nauw overleg met de vertegenwoordigers van het veld en de plaatselijke verenigingen. De MR-ministers en hun kabinetten staan voortdurend in contact met het verenigingsleven. Ten slotte is een zeer groot aantal militanten actief lid van of vrijwilliger voor verenigingen met sociale, culturele, liefdadige of sportieve inslag of die specifieke of algemene belangen verdedigen. De banden zijn dus alomtegenwoordig en permanent. Als voorbeeld van de interactie tussen de partij en de burgersamenleving geeft de MR enerzijds de ontmoetingen tussen plaatselijke partijcomités en vertegenwoordigers van sommige sectoren of wijken, anderzijds de ontmoetingen met burgers. “Elke actor uit een wijk heeft zo de gelegenheid zijn eisen, zijn vragen, zijn ambities te delen en die, contacten worden, het politieke belang voorbij,echte uitwisselingsplaatsen tussen alle sociaal-economische, culturele of de koepelorganisaties van verenigingen.” Het Centre démocrate humaniste vindt het belangrijk de verenigingssector te betrekken bij de besluitvorming in de partij. “De redenen zijn vrij eenvoudig. Ze zijn van op zijn minst drieërlei aard: - tussen het CDH en het verenigingsleven bestaan al heel lang natuurlijke banden; - zoals ze nu eenmaal functioneert dreigt een politieke partij zich van nature te verwijderen van de werkelijkheid in het veld. Het is dus absoluut noodzakelijk beslissingen te kunnen nemen met kennis van zaken en in verbinding met de betrokken actoren; - de natuurlijke opdracht van een politieke partij is te kunnen vooruitlopen op de toekomst. Het is uiteraard noodzakelijk bevoorrechte en geregelde contacten te kunnen onderhouden met de actoren van het verenigingsleven om zo ‘in fase’ te zijn met wat er concreet in het veld gebeurt, maar ook met de uitdagingen waarmee zij te maken hebben. Het CDH betrekt het verenigingsleven op diverse wijzen bij zijn beslissingen: - door het oprichten van ad-hoccommissies binnen het studiecentrum van de partij, het CEPESS. Er bestaat niet als zodanig een ‘commissie verenigingen’. Daarentegen nemen er, afhankelijk van de thema’s die het CEPESS aandraagt, telkens verschillende vertegenwoordigers van het verenigingsleven plaats, zoals in de commissies Geestelijke gezondheid, Asiel en immigratie, Onderwijs, Internationale samenwerking... De commissies van het CEPESS hebben reële beslissingskracht, ook al is het het politiek bureau van het CDH dat het laatste woord heeft. Het baseert zich vaak op de beslissingsvoorstellen die de commissies hebben ingediend; - door geregelde contacten met sommige vertegenwoordigers van het verenigingsleven. Het is bekend dat het CDH historisch gezien bevoorrechte banden heeft met sommige verenigingen die uit de christelijke zuil voortkomen. Tegenwoordig is die erkenning van de werking van de zuilen versoepeld. Het CDH heeft zijn blikveld verruimd en beperkt zich in zijn geregelde contacten niet meer tot sommige verenigingen die in de christelijke zuil actief zijn; - door de uitnodiging aan sommige oude vertegenwoordigers van het verenigingsleven om zich bij de equipe van politieke adviseurs van de partij te voegen. Deze mensen staan an het einde van hun carrière in het verenigingsleven en komen merendeels op de arbeidsmarkt terecht. Dit is onder meer een manier om de expertise te vergroten, maar ook het netwerk van de partij in deze strategische sector. Bij gelegenheid van de verkiezingen vindt( er in de dynamiek van de voorbereiding van de verkiezingsprogramma’s een wat grondiger overleg plaats tussen de partij en het verenigingsleven. Dat vindt met name zijn beslag in de medezeggenschap van de vertegenwoordigers van het verenigingsleven in de stuurcomités van de congressen die met dat doel georganiseerd worden. Écolo wijst erop dat de partij de burgersamenleving al lang nauw bij haar debatten betrekt, bij de reflectie van de partij en bij de uitwerking van haar politieke programma, en noemt - de fora over de werkgelegenheid, het onderwijs, enz., in de jaren tachtig; - de Staten-generaal van de politieke ecologie, een proces dat tussen 1996 en 1998 tweeëneenhalf HOOFDSTUK 1 I 29 jaar in beslag nam en gericht was op een dialoog tussen de partij en de burgersamenleving, met als doel politiek toekomstproject te herdefiniëren (75 fora waarop experts, vertegenwoordigers van de verenigingen, ecologiemilitanten en burgers die geen lid waren van de partij bij elkaar werden gebracht). Na afloop van dat proces was het partijprogramma significant aangevuld en zag een tiental verenigingen of verenigingsfora het licht; - de oprichting in 2004 van Étopia, een centrum voor amusement én onderzoek naar politieke ecologie. Een van de doelen ervan is de partij Écolo te verbinden met de burgersamenleving. Uitgaande van de voornemens die geformuleerd werden aan het eind van de Staten-generaal van de politieke ecologie, wil Étopia een dialoogproces institutionaliseren, een uitwisseling met de burgersamenleving. “Étopia gaat voor Écolo om het rigoureus integreren van de visie van de burgers op ecologie in de organisatie van Écolo (Étopia brengt een politiek werk met burgers en verenigingen voort, dat het vervolgens in het actiesysteem van de partij inbrengt) en om soepele, openbare, doorzichtige en kritische ‘mediaties’ met verschillende individuen, groepen en middelen waarvan duidelijk moet zijn dat ze niet ‘recupereerbaar’ of instrumentaliseerbaar zijn.” - De workshops die zijn voortgekomen uit de algemene vergadering van maart 2005: het gaat om zeven workshops over zeven thema’s waarvan men vond dat ze dringend behandeld moesten worden. “Die workshops beantwoorden aan een drieledig doel van openheid voor de buitenwereld, interne mobilisatie en vernieuwing van onze inhoud. Ze worden geleid door een interne en een externe kracht. Zij moeten een interne discussie op gang brengen, maar hebben ook een functie als publieksforum. Ze moeten uitmonden in een oriëntatiemotie voor de komende algemene vergaderingen van Écolo.” 3. DE BURGERSAMENLEVING BETREKKEN BIJ DE BESLISSINGEN VAN DE REGERINGEN Vindt uw partij dat de burgersamenleving moet worden betrokken bij de besluitvorming van de verschillende regeringen? Om welke redenen is ze daar voor, of juist tegen? Hoe zou zo’n eventueel overleg in zijn werk moeten gaan? Als antwoord op deze vraag brengt de Parti socialiste naar voren dat “het doel, vastgelegd in de regeringsverklaringen van het Waals Gewest, de Franse Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, is het uitwerken, in België, van een echt ‘Pact over de verenigingen’, waarin de voorwaarden voor een partnerschap tussen de organisaties van de burgersamenleving en het politieke milieu zouden worden geformuleerd. Dit pact zou met name de voorwaarden vastleggen voor de inspraak van verenigingen in het opstellen en het beoordelen van het beleid. Het moet gebaseerd zijn op het respect en de onafhankelijkheid van de en de vertegenwoordigers van de overheid.” Hoewel ze in aanmerking neemt dat “de politiek niet het monopolie op het collectief engagement heeft”, en erkent dat “de verenigingen moeten kunnen deelnemen aan algemene discussies die de maatschappij verbinden en nieuwe vormen van dialoog tussen hen en de politiek moeten worden gevonden”, komt de partij niettemin niet tot een grotere precisering van de plaats van de burgersamenleving in de besluitvorming van de regeringen. De Mouvement réformateur constateert dat “duizenden verenigingen geboren worden uit de wil om soepeler actiemiddelen in het veld te creëren dan de huidige administraties, die onderworpen zijn aan strikte regels en procedures ter garantie van de objectiviteit en de democratische en transparante controle. In de laatste dertig jaar heeft iedereen zowel uitstekende resultaten als een groot aantal misbruiken kunnen vaststellen op het niveau van het financieel beheer en de werkelijk nagestreefde doelen. Elke vereniging is een bijzonder geval geworden om te analyseren met het oog op het systeem waarin ze opereert, de bekwaamheid van de bestuurders om hun instrument te beheren, en de transparantie van de procedures.” Maar het gaat er niet om, de verenigingen een plaats te geven die hun niet toekomt, het gaat er niet om, de rol van beslisser om te draaien of te delen: “Laten we zeggen waar het op staat, ieder dient in zijn rol te blijven: de verenigingen kunnen zich in de beslissingen niet in de plaats stellen van de politiek 30 I HOOFDSTUK 1 gemandateerden. Ze hebben niet de legitimiteit van het algemeen stemrecht.” In de praktijk maken, zoals hierboven vermeld, in de federale regering en de Duitstalige regering, de enige twee instanties van de uitvoerende macht waar de MR op dit ogenblik zitting in heeft, de liberale ministers en hun kabinetten werk van hun permanente luisterbereidheid tegenover het verenigingsleven. Maar meer in the bijzonder met het oog op deze thematiek herinnert de MR eraan dat ze “de burgers wil raadplegen over de grote keuzes van de samenleving (referendum en volksraadpleging) en de directe verkiezing van de burgemeester wenst”. De MR is de enige Franstalige partij die zo een voorkeur voor de directe democratie, tegenover de participatieve democratie, te kennen geeft. Het Centre démocrate humaniste vindt dat het verenigingsleven moet worden betrokken bij de besluitvorming van de regeringen en dat dat overigens nu al gebeurt. “Maar laten we zeggen waar het op staat: de werking van de parlementaire democratie zoals we ze kennen in België gaat uit van de legitimiteit van de vertegenwoordiging door middel van verkiezingen. De regeringen worden dus gecontroleerd door de parlementsleden. Als het verenigingsleven moet worden betrokken bij de beslissingen van de regeringen, blijft het parlement de enige waarborg van de door de regeringen genomen democratische beslissingen. Je kunt het terrein van de besluitvorming en van de controle daarop dus niet verplaatsen naar het verenigingsleven.” Niettemin spreekt het vanzelf dat in de ons kenmerkende traditie van het sociaal overleg het verenigingsleven wordt en moet worden betrokken bij beslissingen die in laatste instantie door de regeringen worden genomen. Er bestaan verschillende overlegkanalen. Er zijn om te beginnen de verschillende adviesraden, geïnstalleerd door de regeringen, waarin de vertegenwoordigers van het verenigingsleven hun mening kunne geven over die thema’s die hen zelf aanbelangen. Er zijn ook de ‘raden’, die soms ‘hoog’ genoemd worden, soms ‘permanent’ of ook wel ‘centraal’. Die structuren bieden de gelegenheid tot ideologische confrontatie over dit of dat onderwerp. Deze Raden spelen meer de rol van reflectiekamer, vrij van ieder direct praktisch nut, over het beleid dat de regeringen hebben geïmplementeerd. Tot slot is er nog de krachtmeting, die voor het CDH een onmisbaar overlegkanaal blijft. Aan de hand van een krachtmeting kan men immers, wanneer de verschillen tussen de actoren en hun regeringen vaststaan, invloed uitoefenen op het beleid van de regeringen. Ze kan verschillende vormen aannemen, zoals de betoging, of de stakingsaanzegging in ernstiger gevallen. Écolo is van mening, of de partij nu deel uitmaakt van de meerderheid of van de oppositie, dat het noodzakelijk is voor regeringen om de burgersamenleving te betrekken bij hun reflecties en beslissingen. De ecologische partij geeft als voorbeeld twee processen die ze op gang heeft gebracht toen ze zelf in regeringscoalities zat: - in de Waalse regering, regeerperiode 1999-2004, heeft Écolo de methode van het overleg met de actoren uit het veld, de ondernemingen, de arbeiders, de burgers toegepast: “De burgers, de verenigingen, de vakverenigingen en de ondernemingen zijn onze partners geweest gedurende heel die regeerperiode. Zo zijn de burgers geraadpleegd voorafgaand aan de beslissingen om de gemeentelijke verkeersplannen (Plans Communaux de Mobilité) ui te werken, windmolens te installeren, grote werken uit te voeren. Wij hebben ook geëxperimenteerd met de techniek van het burgerpanel, dat we geraadpleegd hebben om advies te geven over de mobiliteit en de gewestplannen in hun provincie. De vakverenigingen zijn betrokken bij gesprekken over het beheerscontract van de openbaarvervoe rsmaatschappij TEC (Transport en commun). Ze zijn ook onze partners in een cel-verkeer die werkt aan het rationaliseren het woon-werkverkeer van het personeel van de bedrijven. De bedrijven zijn onze partners in de sectorakkoorden. Ze zijn het ook in een cel-verkeer, opgericht samen met l’Union Wallonne des Entreprises”; - in het raam van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie zijn er vorderingen gemaakt op het gebeid van de medezeggenschap van de burgersamenleving van het Zuiden in het ontwikkelingsproces: “op initiatief van het Belgisch voorzitterschap heeft de Raad conclusies goedgekeurd die de Commissie ertoe verbinden snel werk te maken van de medezeggenschapsbegin HOOFDSTUK 1 I 31 selen die zijn aangenomen in het raam van het Akkoord van Cotonou en om zich daarbij te baseren op hetgeen is verworven bij gelegenheid van het seminar, georganiseerd door het voorzitterschap, over het raadplegen van de burgersamenleving van de betrokken landen.” 4. RECENTE PLANNEN Heeft uw partij recentelijk plannen in verband met het verenigingsleven gemaakt, hetzij aangaande de reglementering of aangaande de relaties tussen de overheid en het verenigingsleven? De Parti socialiste, die in de regeringscoalitie op alle bestuursniveaus zit (federaal, Waals en Brussels Gewest, Franse en Duitstalige Gemeenschap), herinnert eraan dat “het sluiten van een verenigingspact een van de bepalingen van de regeerakkoorden van de gewestelijke en de gemeenschapsregeringen is. Het is zelfs een punt van synergie tussen die regeringen aangezien de regeringen van het Waals Gewest en van de Franse Gemeenschap evenals het college van de COCOF gezamenlijk overeen zijn gekomen de dialoog met de verenigingen aan te gaan. De regeringen houden op dit ogenblik consultaties, om begin 2006 een plan voor een verenigingspact te bespreken met de verenigingen. Die dialoog heeft de afgelopen jaren geleid tot het invoeren van verscheidene nieuwe wetgevende initiatieven. Zo is het met name gegaan met het decreet [van de Franse Gemeenschap] op de steun aan het verenigingswerk op het gebied van het volwassenenonderwijs, over de hervorming van de programma’s ter bestrijding van de werkloosheid in het Waals Gewest en op federaal niveau, tot de wet op het statuut van de vrijwilligers. » Sinds kort biedt de Mouvement réformateur opleidingen aan in samenwerking met het Centre Jean Gol, met name in beheer, audiovisuele en andere media, en communicatie. “Het doel daarvan is uiteraard de verenigingen extra instrumenten aan te reiken om hun de mogelijkheid te bieden weerklank te vinden bij de overheid.” De partij biedt de verenigingen steun die alle verplichtingen willen nakomen in verband met de nieuwe wet op de vzw’s. En in samenwerking met de hervormingsgezinde jongerenorganisaties werkt ze aan een hervorming van de Raad van de Franstalige Jeugd, “teneinde deze Raad ruimer toegankelijk te maken voor jongeren, of ze nu lid zijn van een jongerenorganisatie of niet. Het lijkt niet normaal dat vandaag de dag een sector, die van de jongerenorganisaties namelijk, het monopolie op het woord van de jeugd heeft in de Franse Gemeenschap.” Je vindt hier ideeën die in het bovenstaande al aan de orde kwamen: de MR wil enerzijds een kader scheppen voor de verenigingen, en anderzijds alternatieven bieden voor de zuilen of de ‘gepolitiseerde’ verenigingen. Het Front démocratique des francophones van zijn kant, dat zijn gezichtspunt over de twee voorgaande thema’s niet heeft meegedeeld, heeft, meer dan de andere partijen, zijn recente plannen uitgewerkt. Het heeft een voorbereidende nota voor zijn ideologisch congres van 20 november 2005 over het verenigingsleven opgesteld. Op basis van een aantal vaststellingen over het verenigingsleven en de medezeggenschap doet het FDF voorstellen die, in zijn ogen, in zekere zin een antwoord zijn op het ‘Manifest voor een verenigingspact’ dat uitging van verschillende Brusselse verenigingen. “De voorgaande vaststellingen en ontwikkelingen,” schrijft het FDF, “pleiten ervoor dat de kwestie van het verenigingsleven door het hele politieke milieu wordt begrepen als een essentiële kwestie; dat is trouwens een voorwaarde om er op langere termijn het pluralisme van te garanderen en om een ongebonden en vernieuwend verenigingsleven te waarborgen.” [...] het debat tussen politieke partijen en verenigingen moet leiden tot de explicitatie van de regels die de banden tussen de politiek en de sector van de verenigingen beheersen, opdat die laatste zelf autonoom voor zijn eigen ontwikkeling verantwoordelijk kan zijn: het verenigingsleven moet worden opgenomen in 32 I HOOFDSTUK 1 een juridisch raamwerk om het werkelijke rechten te garanderen en het de mogelijkheid van een grotere professionalisering te bieden. De voorstellen moeten ook de gebruiker weer in het centrum van de overwegingen terugbrengen en de garantie bieden, voor wat de pool van de verenigingen betreft, die diensten aanbieden, dat het leveren daarvan op een coherente en operationele manier en met respect voor de gebruiker gebeurt.” De voorstellen omvatten vijf basiselementen die onderscheiden kunnen worden volgens de pool van verenigingen waar ze op doelen: - tot een stabiele financiering komen en expliciete regels in de contacten met het politiek milieu begunstigen. Het installeren van meer geformaliseerde contacten met de politiek moet aanleiding geven tot een expliciete definitie van de opdrachten, een fatsoenlijke structurele financiering, controle op het gebruik van de middelen, stappen op de weg naar professionalisering en een evaluatie. Deze verschillende bepalingen zouden de vorm moeten krijgen van aan het verenigingsleven aangepaste beheerscontracten; - de verenigingssector erkennen voor zijn rol in het sociale en professionele leven: hij moet een volwaardige partner worden en een echte plaats krijgen bij een aantal instanties; - de praktijk van de medezeggenschap revalueren en de adviserende functie die nu haar neerslag vindt in verschillende sectorale adviserende raden herstructureren; - een plaats of een tijd scheppen voor coördinatie en interne uitwisseling binnen het verenigingsleven opdat de sector, uitgaande van zijn verscheidenheid, overleg kan plegen over de verschillende elementen die zijn ontwikkeling en zijn contacten met de politiek betreffen; - plaatsen oprichten die voorzien in de middelen om de ontwikkeling van de sector te beheren: kennis en professionalisering, met name op het gebied van beheer, wat de vorm zou kunnen aannemen van een overkoepelende structuur. De hierboven gedane voorstellen zouden moeten worden geformaliseerd en samengevat in een ‘drijfveer’ (‘idée force’) die zou kunnen leiden tot de ‘Staten-generaal van de verenigingen’ die het FDF heeft voorgesteld of geïnitieerd. Het Centre démocrate humaniste herinnert eraan dat het “al lange jaren pleit voor de reglementering [...] van de relaties tussen de overheid en het verenigingsleven: dat is uiteraard wat men het verenigingspact noemt. In de versie van het CDH mag dat best dwingend zijn, vooral voor de overheid.” Dat laatste principe verschilt van sommige beginselen van het verenigingspact die de PS heeft voorgesteld, en brengt de positie van het CDH dichter bij die van Écolo. Nu eens onder de naam verenigingspact, boven welke de partij het begrip ‘verenigingscontract’ verkiest, dan weer onder naam charter, heeft het proces «te maken met de erkenning van en het respect voor de rollen en verantwoordelijkheden die ieder actor, staat zowel als verenigingen, dient op te brengen. Dit Charter komt voort uit de gemeenschappelijke zorg voor de volle verwezenlijking van de beginselen van gelijkheid en solidariteit.” Het plan van het CDH in dit verband wordt hierboven uitvoeriger uiteengezet (cfr. 1. De plaats en de rol van de burgersamenleving in de partijprogramma’s). Écolo, dat zeer uitvoerig was in zijn antwoorden op de vorige vragen, antwoordt beknopt op deze vraag, ongetwijfeld in de overtuiging dat het er elders al antwoord op heeft gegeven. Het geeft als recentste voorbeeld van een plan het in mei 2005 bij het Waalse parlement ingediende voorstel van decreet op de subsidiëring van milieuverenigingen en -projecten. Is er in de commentaren over de posities van de partijen ten opzichte van de vier aangesneden thema’s de nadruk gelegd op de verschillen tussen de partijen, dan stel je vandaag een relatief grote eensgezindheid vast over de noodzaak de verenigingen inspraak te verlenen in het democratische leven en in de politieke besluitvorming. Elke partij wijst er niettemin op dat de definitieve beslissingen door de verkozenen moeten worden genomen en onderstreept haar eigenheid ten opzichte van de andere partijen met de graad van controle of openheid die ze de verenigingen of het politieke milieu wil opleggen. Verder moet worden vastgesteld dat ze alle voorstellen regels vast te leggen voor de relaties tussen de staat en de verenigingen, of die regels nu de vorm van een ‘Verenigingspact’ aannemen of niet. De re Hoofdstuk 2 DE REGEERAKKOORDEN EN DE STAND VAN ZAKEN 34 I HOOFDSTUK 2 HET FEDERALE REGEERAKKOORD (VLD, PS, MR, SP.A–SPIRIT) HET REGEERAKKOORD Het federale regeerakkoord van juli 2003, getiteld ‘Een creatief en solidair België’, bevat haast geen bepalingen in verband met het verenigingsleven. Maar de meeste verenigingen zijn dan ook actief op terreinen die niet tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren. Onder hoofdstuk IX (‘Beter Bestuur’) de paragraaf 4 (‘Meer burger- en participatiedemocratie’) wordt geschreven dat: ‘Aan de burger de mogelijkheid moet worden geboden om op een meer doorslaggevende wijze deel te nemen aan de werking van de samenleving. Geen enkel instrument mag verwaarloosd worden om zijn participatie te versterken, het weze de representatieve democratie, de directe democratie of de participatieve democratie of de dialoog met het middenveld’ (p.77). Hiertoe verbindt de regering zich er toe, in het regeerakkoord, een aantal initiatieven te ontwikkelen die vooral betrekking hebben op de werking van de representatieve democratie en de directe democratische inspraak door middel van volksraadplegingen. Daarnaast, en dit is relevant binnen dit kader, stelt het regeerakkoord dat de regering participatieve initiatieven wil bevorderen en dat ze daartoe de ‘juridische belemmering wil wegwerken die thans wegen op de participatiebegrotingen van wijken. (p.78)’ Verder stelt het regeerakkoord dat de regering een specifiek statuut zal uitwerken voor het vrijwilligerswerk (p.78). Het akkoord bevat niettemin enkele maatregelen die op dit gebied uitwerking kunnen hebben: - progressieve gelijkschakeling van de verminderingen van de sociale bijdragen in de non-profitsector met die van de privésector om de werkverschaffing te bevorderen, meer bepaald voor verplegend en verzorgend personeel; - aanpassing van het statuut ‘onderneming met sociaal oogmerk’ en het scheppen van een wettelijk kader voor de activiteitencoöperaties; - verenigingen ertoe aansporen zich te engageren in de juridische eerstelijnshulp; - oprichting van een speciaal statuut voor het vrijwilligerswezen in het kader van de versterking van de betrokkenheid van alle burgers bij de democratie. STAND VAN ZAKEN De wet op de rechten van de vrijwilligers is afgekondigd op 3 juli 200510. Zij vindt haar oorsprong in een wetsvoorstel dat op 19 november 2003 werd ingediend door de parlementariërs van SP.A-SPIRIT, VLD, ECOLO, N-VA, MR, PS en CDH. Het eerste wetsvoorstel op dit terrein is ingediend in 2000. Minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken Rudy Demotte heeft zijn steun aan het voorstel uitgesproken. De wet verleent de vrijwilligers een statuut en legt de plichten vast van de organisatie die haar voordeel doet met de door de vrijwilliger verleende diensten (overleggen van een geschreven document, verplichting een verzekering te nemen...). Ze geeft de vrijwilliger de mogelijkheid tot een bepaalde 10 Belgisch Staatsblad, 29 augustus 2005. HOOFDSTUK 2 I 35 bovengrens een vergoeding uitbetaald te krijgen om zijn kosten te bestrijden. Het is de taak van de regering om bij Koninklijk Besluit de regels vast te leggen waardoor het mogelijk wordt activiteiten als vrijwilliger te combineren met het statuut van werkloze of leefloner, en voor de controle te zorgen die nodig is om de wettelijke bepalingen te laten naleven. HET VLAAMSE REGEERAKKOORD VAN 2004. (CD&V–N-VA, VLD, SP.A–SPIRIT) In het Vlaams Regeerakkoord van 2004 (Vertrouwen Geven, Verantwoordelijkheid Nemen), wordt onder hoofdstuk 7 (Vrije Tijd, Cultuur, Sport, Jongeren, en Vrijwillige inzet in verenigingen), paragraaf D expliciet melding gemaakt van ‘verenigingen en vrijwilligers versterken de samenleving’: ‘De Vlaamse regering geeft prioriteit aan het verenigingsleven, neemt faciliterende maatregelen en vult witte plekken in het aanbod aan, zodat het verenigingsleven haar eigen initiatieven optimaal kan uitbouwen”(p.54). De Vlaamse regering geeft verder aan dat ze: ‘een flankerend beleid wil voeren voor vrijwilligers met aandacht voor voldoende ondersteuning en verzekering en dat ze de kennis en de vaardigheden die mensen als vrijwilliger in socio-culturele verenigingen (als elders verworven competenties) opdoen, waardeert’(p.54). ‘De Vlaamse overheid zal de billijke vergoeding financieel en administratief ten laste nemen en onderhandelt de financiering van een vrijstellingsregeling inzake auteursrechten van sociaalculturele verenigingen’(p.54). In hetzelfde hoofdstuk van het regeerakkoord stelt de Vlaamse Regering dat cultuur, sport, verenigingen en de inzet van vrijwilligers onze samenleving warmer maken en ze de beste remedie zijn tegen kilte en vereenzaming (p.49). Iedereen, moet zich volgens de Vlaamse Regering, in vrijheid en verantwoordelijkheid ten volle kunnen ontplooien. Ook het verenigingsleven versterkt de ontplooiingsmogelijkheden van mensen. Bovendien vergroten verenigingen het sociaal kapitaal. Zij leveren een belangrijke bijdrage tot de samenlevingsopbouw. Ze versterken de verbondenheid en het vertrouwen tussen mensen (p. 49). In ditzelfde hoofdstuk van het regeerakkoord onder de paragraaf ‘ruimte voor jongeren’ zegt de Vlaamse Regering dat ze het jongerenverenigingsleven, vrijwilligerswerk en jeugdwerk wil ondersteunen (p53). Ook in hoofdstuk 6 (Samenleven in Diversiteit) maakt het Vlaams regeerakkoord expliciet melding van het verenigingsleven om zijn beleid te realiseren. Het wil o.a. allochtonen en het verenigingsleven bij het diversiteitbeleid te betrekken (p.47). De Vlaamse regering stelt verder m.b.t het diversiteitbeleid dat het: 36 I HOOFDSTUK 2 ‘de sociale integratie en het samenleven van groepen met verschillende culturele achtergrond wil versterken door de ondersteuning van verenigingen die zich richten op meer dan één culturele doelgroep en de sociale integratie en het samenleven van verschillende culturele groepen mee in hun doelstellingen opnemen en waarmaken’ (p.47) Verder beklemtoont de Vlaamse Regering in het Vlaams Regeerakkoord ‘de gelijkheid en gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen’. Hiertoe wil de Vlaamse Regering ‘verenigingen en organisaties die bijdragen tot de effectieve emancipatie van meisjes en vrouwen van specifieke minderheidsgroepen responsabiliseren en ondersteunen (p. 47). Verder is vermeldenswaardig dat de Vlaamse Regering ‘mensen die in armoede leven en hun organisaties tijdig en structureel wil inschakelen bij de voorbereiding van het beleid. Verder gaat ze het engagement aan om ‘het toegezegde budgettaire groeipad voor de verenigingen waar armen het woord nemen te eerbiedigen. (p.35) Tenslotte is het opmerkelijk dat de Vlaamse Regering in het Regeerakkoord uitdrukkelijk veel belang hecht aan het middenveld in de Vlaamse Rand. Het engagement wordt op volgende wijze geformuleerd: ‘We houden bij de regelgeving in alle beleidsdomeinen rekening met de effecten ervan in de Vlaamse rand rekening houdend met de eigen, specifieke situatie van elke gemeente uit de Vlaamse rand. Hiertoe plegen we met alle betrokken beleidsactoren, inclusief het middenveld en het verenigingsleven, regelmatig overleg om gezamenlijke prioriteiten te bepalen. De vzw De rand is onze belangrijkste instrument in de uitvoering van het beleid voor de Vlaamse rand’ (p.78). REGEERAKKOORD VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP (PS, CDH) HET REGEERAKKOORD In het regeerakkoord van 9 juli 2004 zijn verbintenissen aangegaan ten opzichte van het verenigingsleven in het algemeen enerzijds, en van verenigingen voor jongeren in het bijzonder anderzijds. HET VERENIGINGSLEVEN In het regeerakkoord voor de Franse Gemeenschap is hoofdstuk VI gewijd aan het verenigingsleven en aan het onderwijs voor volwassenen. De PS en de CDH verbinden zich ertoe de ‘akkoorden van de nonprofit’ integraal uit te voeren en spreken gezamenlijk af een pact over de verenigingen te sluiten dat ook de regeringen van het Waals Gewest en de COCOF zal binden. Het vooropgestelde doel van het pact over de verenigingen is de strijd tegen de voortschrijdende commercialisering van de persoonlijke dienstverlening. Het pact, gebaseerd op de wezenlijke waarden van de democratie (...), berust op de gemeenschappelijke streven van de overheid en de verenigingen om de beginselen van gelijkheid en solidariteit ten volle gerealiseerd te zien. Zonder het pact inhoudelijk definitief vast te leggen, hebben de regeringspartners een lijst gemaakt van elementen of misschien beter van principes die erin terug te vinden zouden moeten zijn: HOOFDSTUK 2 I 37 - respect voor de autonomie van de verenigingen, hun kritisch vermogen en hun vrijheid van optreden; - complementariteit van openbare diensten en verenigingen: verenigingen breiden het optreden van de overheid uit door taken van algemeen belang op zich te nemen of door deel te nemen aan de besluitvorming; - contractueel partnerschap voor de subsidiëring van verenigingen die diensten verlenen en vastlegging van de participatiebeginselen voor die verenigingen welke in het besluitvormingsproces bijzondere belangen verdedigen; - systematische dialoog tussen overheid en verenigingen bij het uitstippelen en beoordelen van het beleid; - de garantie dat de overheid geen onderscheid maakt tussen verenigingen; - de garantie dat alle gebruikers gelijke toegang hebben tot de aangeboden diensten. De regering zal een orgaan voor overleg en permanente dialoog in het leven roepen dat als opdracht krijgt breed overleg en onderhandelingen tussen de sectoren te organiseren. Ze zal de plaatselijke overheden ertoe aanzetten gesprekken aan te knopen met de vertegenwoordigers van het verenigingsleven om het pact op lokaal niveau gestalte te geven. Het akkoord voorziet ook in een versterking van de participatieprocessen via de hervorming van de adviserende organen volgens de onderstaande krachtlijnen: - beoordeling van de huidige raden, waarvan het aantal verkleind moet worden om zo hun effectiviteit te vergroten; - verplichting om beslissingen te motiveren die ingaan tegen het advies van de raadgevende organen; - vastlegging van de ambtstermijnen en regeling van de mogelijkheid ambten te combineren voor wie in de genoemde organen zitting heeft; - invoering van procedures om genomen beslissingen verder te volgen en te toetsen; - rekening houden met opkomende verenigingen. Wat de aan de verenigingen toegekende middelen betreft, noemen de regeringspartijen verscheidene mogelijke maatregelen op: - meerjarenbegroting op basis van een ad-hocverantwoording; - veralgemening van het toekennen van voorschotten en prefinanciering; - boekhoudkundige transparantie, één formulier voor de verantwoording van subsidies; - erkenning en gebruikmaken van het vrijwilligerswerk (financiering van opleidingen en verzekeringen); - vereenvoudiging van de administratie. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen de verenigingen die nieuwe vormen van deelname aan de democratie belichamen en diegene welke opdrachten van algemeen belang vervullen. Een paragraaf van het akkoord is gewijd aan de sector van het onderwijs aan volwassenen en die van de verenigingen voor jongeren, zogenaamde burgerschapsinstrumenten: de regering garandeert de nodige fondsen voor de toepassing van het decreet van 17 juli 2003 aangaande de steun aan het verenigingswerk op het gebied van het volwassenenonderwijs. Er wordt een decreet aangaande actieve vrijetijdsbesteding in het vooruitzicht gesteld, om het verenigingsleven te steunen. Hoofdstuk VI besluit ermee dat het vaste voornemen wordt uitgesproken om de strijd tegen extreemrechts aan te gaan en interculturele ontmoetingen te begunstigen en te steunen. 38 I HOOFDSTUK 2 VERENIGINGEN VOOR JONGEREN De regering kondigt aan dat ze het ontwerp van decreet aangaande de plaatselijke adviserende jongerenraden zal goedkeuren en de Raad van de Franstalige Jeugd (Conseil de la jeunesse d’expression française, CJEF) hervormen. Ze kondigt voorts aan van plan te zijn gebruik te maken van en steun te verlenen aan het vrijwillig engagement van jongeren in vrijwilligerswerk, via de opleiding van vrijwillige leiders van jongerenverenigingen en via het opzetten van bewustmakingscampagnes in de media. De regering kondigt aan van plan te zijn de ontwikkeling te steunen van een radio- en televisieprogramma over het verenigingsleven onder jongeren op de RTBf. De regering garandeert de financiering van structureel beleid ten aanzien van de verenigingen voor jongeren, conform de decretale bepalingen die tijdens de vorige regeerperiode zijn goedgekeurd. Ze stelt zich ten doel de wijze van subsidiëren van jeugdverenigingen te herzien, teneinde beter rekening te kunnen houden met het werkelijke functioneren van die verenigingen. Ze kondigt ook een versterking van de jeugdhuizen aan, en de oprichting van een speciale voorziening die de jeugdbewegingen op plaatselijk niveau en de ontwikkeling van nieuwe initiatieven moet steunen. Ze neemt zich ook nog voor de internationale mobiliteit te bevorderen en de huidige administratiepraktijk te vereenvoudigen. De regering neemt zich voor synergieën aan te gaan met het Waals en het Brussels Gewest op het gebied van steun aan de werkgelegenheid en tot een financiering van de verenigingen te komen die rekening houdt met de leeftijdsstructuur van hun personeel. Voorts wordt een inspanning voor de infrastructuur aangekondigd, met meer bepaald investeringen in de uitleencentra van de Franse Gemeenschap. Een bijzondere vermelding krijgt de uitrusting van jongerencentra en -organisaties met informaticamaterieel. Partnerschappen tussen scholen en jeugdverenigingen zullen worden aangemoedigd: de regering wil het mogelijk maken dat verenigingen educatieve neventaken in de scholen kunnen vervullen en schoolinfrastructuur ter beschikking stellen van vakantiecentra. Voorts wordt de oprichting van een interministerieel comité voor de jeugd aangekondigd. STAND VAN ZAKEN Tijdens een gezamenlijke bijeenkomst met de Waalse regering op 7 juli 2005 heeft de regering van de Franse Gemeenschap de te volgen methodologie vastgelegd voor het sluiten van het verenigingspact. Een eerste fase zou eind oktober 2005 afgerond moeten zijn: consultaties en hoorzittingen, zowel direct met de actoren zelf als met de adviserende raden. Voorafgaand aan die consultaties zal de al verzamelde documentatie, voortgekomen uit de reflectie van het verenigingsleven over het idee van een pact, ter beschikking van de actoren worden gesteld. In een tweede fase zouden de ministers-presidenten hun regeringen een tekstontwerp voorleggen. Dat zal vervolgens worden besproken in de twee parlementen. Andere tussenstructuren zullen worden geraadpleegd en het ontwerp zal kunnen worden aangepast, waarbij het doel is tegen het midden van 2006 een definitieve tekst te hebben. De tekst die op deze gezamenlijke ontmoeting van de twee regeringen is uitgewerkt is overgemaakt aan de COCOF. Een grote denkoefening over het jeugdbeleid zal binnen de Raadgevende Commissie van Jeugdorganisaties (Commission consultative des organisations de jeunesse) op touw worden gezet. De Commissie is opgericht halverwege oktober 200511. Uit die denkoefening zal een plan voor de hervorming van de Raad van de Franstalige Jeugd voortvloeien. Daarna zou een tekst over de plaatselijke adviserende jeugdraden voorgelegd kunnen worden. 11 Na goedkeuring van het arrest van de regering van de Franse Gemeenschap dat de datum vastlegt waarop de artikelen 2, § 1, 6 en 11 van kracht worden van het decreet van 19 mei 2004 ter wijziging van het decreet van 20 juni 1980 dat de voorwaarden vastlegt voor de erkenning van en het toekennen van subsidies aan jongerenorganisaties en de voorwaarden voor de leeftijd van de leden van de Commission consultative des organisations de jeunesse (Belgisch Staatsblad, 8 augustus 2005). HOOFDSTUK 2 I 39 REGEERAKKOORD BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST (PS, CDH, ÉCOLO, VLD, SP.A–SPIRIT, CD&V–N-VA) Het regeerakkoord voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft het onder het hoofdstuk ‘de levenskwaliteit van de Brusselaars’ expliciet over ‘overlegbeheer en participatie’ met betrekking tot ‘het ordenen van het grondgebied’. Om de context helemaal te schetsen citeren we de volledige paragraaf: ‘De initiatieven die genomen worden inzake ruimtelijke ordening moeten systematisch passen in een benadering die een mix nastreeft van de sociale, economische en culturele functie. In het algemeen zullen alle vormen van participatie toegankelijk moeten voor eenieder en ook aangemoedigd worden, voor zover zij passen binnen een algemene context van behoorlijk bestuur en public governance.... Het Gewest zal de verenigingen die werk verrichten op het vlak van informatie en participatie op duurzame wijze blijven subsidiëren; het Gewest zal bovendien de informatie en participatie ontwikkelen naar de zwakke sociaal-culturele groepen toe teneinde hen de mogelijkheid te bieden hun burgerschap ten volle te kunnen uitoefenen’ (p.36). Ook inzake buurtbeleid wil het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een overeenkomst opstellen met het verenigingsleven, die zij beschouwt als een ‘bewoner’ van een participatieve democratie. ‘Verenigingen zijn een plaats waar burgers elkaar ontmoeten, waar men leert wat verantwoordelijkheid en democratie is, waar verschillende ideeën geuit worden en men in dialoog treedt met de gemeenschap. Via een overeenkomst met het verenigingsleven wil de Regering de voorwaarden scheppen voor een actief burgerschap, dat burgerschap ontwikkelen en aanmoedigen en de debatcultuur in het centrum van het democratisch proces plaatsen. De Minister-President zal de nodige contacten leggen om een algemene overeenkomst met het verenigingsleven te sluiten en een charter uit te werken met daarin de grondbeginselen die elk van de ondertekende partijen (Regeringen, verenigingen, enz.) belooft na te zullen leven’ (p.42) Deze overeenkomst zal meer bepaald betrekking hebben op de autonomie van de verenigingen, de complementariteit tussen deze autonomie en de verantwoordelijkheid van de overheid, de stabilisering van de financiering van de verenigingen, de erkenning van het vrij en vrijwillig engagement als motor van het verenigingsleven en de opbouw van een systematische dialoog tussen de overheid en het verenigingsleven voor de uitwerking en de evaluatie van het beleid aangaande de verenigingen. Evenwel zal dit geen afbreuk doen aan het primaat van de politiek’ (p.43). REGEERAKKOORD VAN HET WAALS GEWEST (PS, CDH) HET REGEERAKKOORD Het regeerakkoord hernieuwt het Toekomstcontract voor Wallonië. De kern ervan bestaat uit vier grensoverschrijdende strategische plannen: 40 I HOOFDSTUK 2 - activiteiten creëren; - de ontwikkeling van menselijk kapitaal, kennis en know-how; - sociale insluiting; - evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied. Het strategisch plan ‘Activiteiten creëren’ voorziet in steun aan de ontwikkeling van non-profitactiviteiten, door de werkgelegenheid in deze sector te bevorderen, meer gebruik te maken van prefinanciering van non-profitactiviteiten, de vertragingen in het uitkeren van overheidssubsidies te verkleinen en te zorgen voor de opleiding van beheerders. Het strategisch plan ‘Sociale insluiting’ stelt zich ten doel de actoren uit het verenigingsleven nauwer te betrekken bij de besluitvorming in haar geheel. Het wil de regering van de Franse Gemeenschap, de sociale partners, de verenigingen en de actoren uit het onderwijs en de opleidingen betrekken bij het sluiten van een Waals sociaal charter, waarvan het doel is het geheel van de fundamentele sociale rechten vast te leggen die de bevolking moeten worden toegekend in het raam van de communautaire en gewestelijke bevoegdheden om de sociale cohesie te vrijwaren. De regeringspartijen stellen in dit akkoord een nieuwe beleidsmethode voor, die in tien beginselen wordt gespecificeerd. Een van die tien zijn stappen naar participatie en partnerschap: de betrokkenheid van verschillende actoren, onder wie ook die uit het verenigingsleven, zal worden versterkt en verduidelijkt volgens het beginsel van het partnerschap. Een verenigingspact, dat dan eveneens met de Franse Gemeenschap wordt gesloten, moet de respectieve rechten en plichten regelen van de subsidiërende overheden en de verenigingen, met strikte eerbiediging van ieders eigenheid. Het moet ook de nu al bestaande complementariteit van de overheidsdiensten en de door de non-profit geleverde dienstverlening organiseren. Tot slot zal het ook de voorwaarden scheppen voor een werkelijk actief burgerschap. Dit gemeenschappelijke pact zou ook tot een sterkere band tussen de verschillende overheden en de verenigingen die van verscheidene overheden afhankelijk zijn moeten leiden. Het regeerakkoord besteedt vier bladzijden aan het verenigingspact. Het gaat ervan uit dat de dynamiek van een hechte samenleving evenzeer te danken is aan de commerciële sector als aan de non-profitsector en dat de rol en de plaats van de verenigingen nooit zo cruciaal zijn geweest als nu. De doelstellingen van het pact zijn: - de verenigingen de middelen geven om hun participerende taak te vervullen; - de publieke ruimte gestalte geven rondom het besluitvormingsproces. De volgende maatregelen worden overwogen: - meerjarenbegroting; - veralgemening van het toekennen van voorschotten en prefinanciering; - boekhoudkundige transparantie en permanente evaluatie van het werk van de verenigingen; - erkenning en gebruikmaking van het vrijwilligerswerk; - beoordeling en hervorming van de huidige adviserende raden; - verplichting tot motivering van beslissingen die tegen het advies van de raadgevende organen ingaan; - vastlegging van de ambtstermijnen en regeling van de mogelijkheid ambten te combineren; - vormgeven aan de huidige democratische ruimte; - instelling van procedures om de in overleg met de verenigingen genomen beslissingen te bewaken en te beoordelen. HOOFDSTUK 2 I 41 Het akkoord bepaalt ook dat het algemene principe van de participatieve democratie onder meer concreet vertaald moet worden in acties op gewestelijk, gemeentelijk en verenigingsniveau. Het tweede deel van de tekst van het regeerakkoord is gewijd aan beleid per sector. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan de sociale economie, die moet worden ontwikkeld, want de sociale economie bevorderen is een middel om meer ethiek in de economie te brengen. Deze ontwikkeling wordt aangekondigd met een dubbel doel: rationalisering en professionalisering. De aangekondigde maatregelen zijn: - het samenbrengen van de gewestelijke bevoegdheden, en zelfs bevoegdheden van andere bestuursniveaus, in de handen van één enkele minister; - de professionalisering van de adviesbureaus; - de oprichting van een koepel voor de ondernemingen in de sociale economie; - de opening van ‘kweekplaatsen’ van ondernemingen in de sociale economie; - prikkels tot partnerschappen tussen ondernemingen in de sociale economie en klassieke ondernemingen; - het onderzoeken van de mogelijkheden voor specifieke fiscale prikkels; - het opnemen van sociale clausules in overheidsopdrachten; - toegang tot de SOWECSOM12 voor de beschutte werkplaatsen of de vzw’s die een statuut conform de criteria van de sociale economie aannemen en daarbij de middelen van de SOWECSOM versterken; - speciale steun voor de ontwikkeling van de sociale economie in bepaalde sectoren: milieu, afvalverwerking, persoonlijke dienstverlening; - het voortzetten van het met de federale overheid gesloten samenwerkingsakkoord voor de bevordering van de sociale economie; - het samenstellen van cursussen voor opleiding in en bewustmaking van de sociale economie in de beroepsopleidingen voor de ondernemingen. In de beleidslijnen voor andere sectoren (toerisme, sport, gelijke kansen voor mannen en vrouwen...) wordt eveneens van grotere steun aan de verenigingen gewag gemaakt. STAND VAN ZAKEN Tijdens een gezamenlijke bijeenkomst met de regering van de Franse Gemeenschap op 7 juli 2005 heeft de Waalse regering de te volgen methodologie vastgelegd voor het sluiten van het verenigingspact. Een eerste fase zou eind oktober 2005 afgerond moeten zijn: er zullen consultaties en hoorzittingen worden gehouden, zowel direct met de actoren zelf als met de adviserende raden. In een tweede fase, voor het einde van het jaar, zouden de ministers-presidenten hun regeringen een tekstontwerp voorleggen. Dat zal vervolgens worden besproken in de twee parlementen. Andere tussenstructuren zullen worden geraadpleegd en het ontwerp zal kunnen worden aangepast, waarbij het doel is tegen het midden van 2006 een definitieve tekst te hebben. De actions prioritaires pour l’Avenir wallon (30 augustus 2005) bestaan uit vijf voorrangsbeleidslijnen (concurrentiepolen scheppen, het creëren van activiteiten bevorderen, de belastingen voor ondernemingen verzachten, onderzoek en innovatie verbeteren in overleg met de ondernemingen, het stimuleren van competentie met het oog op de werkgelegenheid) waarin haast geen aandacht wordt geschonken aan de non-profitsector. In september 2005 is de website ‘e-colloques pour une Charte Sociale Wallonne’ geopend (www.labiso. be). Vijf grote thema’s worden er verkend, wat tegen het begin van 2006 zou moeten leiden tot het opstellen van een syntheseverslag, dat het tekstontwerp voor een sociaal charter dat de Waalse regering heeft uitgewerkt zou kunnen aanvullen. 12 De Société wallonne d’économie sociale marchande (SOWECSOM) is opgericht op 6 juli 1995, in de vorm van een naamloze vennootschap. Op 8 december 1999 heeft ze het statuut gekregen van een gespecialiseerde dochter van de Société régionale d’investissement de Wallonie (SRIW) en is ze op die manier een naamloze vennootschap van openbaar nut geworden. 42 I HOOFDSTUK 2 AKKOORD VAN DE FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE (COMMISSION COMMUNAUTAIRE FRANÇAISE, COCOF) (PS, CDH, ÉCOLO) HET AKKOORD VAN HET COLLEGE Het Franstalige communautaire project voor de Brusselaars (projet communautaire francophone pour les Bruxellois) kondigt de voortzetting aan van de gevoerde politieke en de integrale uitvoering van de akkoorden ten voordele van de werknemers in de non-profitsector. Over het pact over de verenigingen kondigt het aan dat het College van de COCOF deel zal nemen aan de denkoefening van de Franse Gemeenschap over het opstellen daarvan. Het project stelt ook voor de federaties uit de sector van de hulpverlening te subsidiëren, net zoals dat al het geval is voor de federaties uit de gezondheidssector, en kondigt de oprichting van een Franstalig Coördinatiecomité voor gezondheidsen sociaal beleid (Comité francophone de coordination des politiques sociales et de santé) aan. STAND VAN ZAKEN Het doorgaan met het uitvoeren van de ‘akkoorden van de non-profit’ leidt tot problemen, gelet op de financiële moeilijkheden van de instelling. Het akkoord 2000-2004 is wel degelijk uitgevoerd door de COCOF, maar de mogelijkheid om een nieuw akkoord 2005-2009 te financieren is beperkt, zeker nu zelfs de verlenging van de aangegane verbintenissen voor het akkoord 2000-2004 al moeilijk is. De enige oplossing ligt in het optrekken van de financiële steun van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, iets waar nu over gepraat wordt. In verband met het ontwerp van het verenigingspact is de tekst die tijdens de gezamenlijke bijeenkomst van de regeringen van Waals Gewest en Franse Gemeenschap op 7 juli 2005 was opgesteld overgemaakt aan het college van de COCOF, dat heeft besloten mee te werken aan het uittekenen van het pact volgens dezelfde bepalingen. Overleg tussen de betrokken ministers en het Brusselse verenigingsleven is gepland. Het Comité francophone de coordination des politiques sociales en de santé is een instelling waarvan de oprichting al was bepaald in het decreet dat de overdracht van bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waals Gewest en aan de COCOF op 19 juli 1993 regelde. De oprichting ervan ligt besloten in een samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie. De parlementen van de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest hebben het akkoord al goedgekeurd13. Het akkoord is goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de COCOF op 14 mei 2004, op voorstel van enkele parlementsleden14. Het decreet aangaande de goedkeuring door de COCOF van het samenwerkingsakkoord schijnt niet te zijn gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP (PFF, SP, PJU-PDB) HET REGEERAKKOORD Het coalitieakkoord voor de Duitstalige Gemeenschap staat op verschillende plaatsen stil bij het belang van het vrijwilligerswerk en bij de noodzaak daarvoor een actieplan op te stellen. Het thema van het vrijwilligerswerk wordt aangesneden in de passages over verschillende sectoren, in het bijzonder die van het toerisme. De regering neemt zich voor de opleiding van vrijwilligers te steunen, begeleidende maatregelen te nemen, inspanningen te leveren om jongeren meer te interesseren voor vrijwilligerswerk en financieel tegemoet te komen in de kosten van de verenigingen (het gaat hier niet om financiering van het vrijwilligerswerk, maar van de randvoorwaarden ervan). Ontwerpen van decreet zijn in voorbereiding, meer bepaald in de cultuursector; daarin zijn bepalingen opgenomen die het vrijwilligerswerk moeten verstevigen. En er wordt een grote consultatieronde over het vrijwilligerswerk aangekondigd. 13 Decreet van het Waals Gewest van 25 april 2002, Belgisch Staatsblad van 4 juni 2002. Decreet van de Franse Gemeenschap van 23 januari 2003, Belgisch Staatsblad van 10 februari 2003. Vergadering van de COCOF, zitting 2003-2004, C.R. nr. 8, 14 mei 2004. 13 Tot besluit TOT BESLUIT I 43 Het is ontegenzeggelijk zo dat de burgersamenleving – of het verenigingsleven – tegenwoordig een belangrijke plaats in de samenleving inneemt en dat het politieke milieu steeds meer het nut daarvan erkent en het verenigingsleven betrekt bij zijn activiteiten. Mettertijd is het aantal gebieden waarop de verenigingen zijn ontstaan en hun activiteiten hebben ontwikkeld bijzonder groot geworden en de rol van de verenigingen steeds moeilijker weg te denken uit onze samenleving. Zozeer zelfs dat in bepaalde gevallen overwogen wordt de verenigingen taken van openbare dienstverlening te laten vervullen, dat men hen zelfs aanwijst als de facto openbare diensten. Dat wil zeggen dat ze diensten verlenen, hun taken vervullen, in de plaats van de overheid, die hun competentie erkent en ze financiële, materiële middelen of human resources toekent om die te vervullen. In de specifieke Belgische context loopt de structurering van het verenigingsleven voornamelijk, maar niet uitsluitend, door elkaar met die van grote politieke kringen of families – anders gezegd: met de zuilen. Het gevolg van de sociologische en culturele evolutie van de afgelopen dertig jaar is in de eerste plaats geweest dat die opdeling van de samenleving in sommige milieus ter discussie is gesteld. Het zou niettemin een vergissing zijn te denken dat de zuilenstructuur volkomen verdwenen is. In die context, die tegelijk gekenmerkt wordt door het bestaan van een groot aantal verenigingen, de erkenning van hun rol en de ontwikkeling van de samenleving ten opzichte van de zuilen, is men vragen gaan stellen over de relaties tussen de politiek en het verenigingsleven. Hoe stellen enerzijds de politieke partijen zich hun contacten met het verenigingsleven voor, en welke plaats reserveren ze ervoor in hun politiek functioneren? Hoe hebben anderzijds de regeringspartijen op de verschillende bestuursniveaus de dimensie ‘verenigingsleven ‘ in hun regeringsprogramma’s geïntegreerd? En op welk punt bevindt zich de verwezenlijking van hun plannen? Dat zijn de vragen die als leidraden voor deze studie hebben gediend. Hoewel alle politieke partijen de rol die de verenigingen spelen erkennen, verschillen de standpunten en tekenen zich verschillende scheidslijnen tussen hen af. Sommige partijen geven de voorkeur aan een directe relatie met de burgers en leggen allereerst op die dimensie de nadruk, eer ze de manier waarop zij denken over de rol van de verenigingen uiteenzetten. Andere daarentegen steunen op het verenigingsleven, de bemiddelaar tussen de individuen en de politiek. Sommige partijen wantrouwen de rol van de staat en de overheid en geven dan ook de voorkeur aan het optreden van de verenigingen op een zeker aantal gebieden waar ze een grote ervaring hebben verworven, de noden aan het licht kunnen brengen en manieren kunnen ontwikkelen om aan die noden tegemoet te komen. Andere hebben integendeel in de loop van de geschiedenis de voorkeur gegeven aan het optreden van de overheid en bedelen de verenigingen de taken toe die de overheid niet kan vervullen. Sommige partijen maken deel uit van de verzuiling van de samenleving, terwijl andere zich niet in die organisatie van de samenleving herkennen en die ronduit afwijzen. Ten slotte zijn er dan ook nog partijen die, in zekere zin de twee tegengestelde benaderingen combinerend, de zuilen evenzeer wantrouwen als het optreden van de overheid. Aan Franstalige kant zijn alle politieke partijen die zich erover hebben uitgesproken gewonnen voor een verenigingspact. Ze mogen het die naam geven of een andere (bijvoorbeeld ‘contract met de verenigingen’,), ze willen allemaal dat de respectievelijke rollen en verantwoordelijkheden geherdefinieerd worden en dat de financiering van de verenigingen wordt herzien. Voor sommige partijen gaat het om een project dat al verscheidene jaren teruggaat. En het verenigingsleven zelf heeft aangedrongen op de uitwerking van een dergelijk pact. De partijen hebben evenwel nogal verschillende opvattingen over de graad van zelfstandigheid (van actie, organisatie, beheer) die de verenigingen het best zou worden verleend. Hoewel, algemeen gesproken, alle politieke partijen het verenigingsleven een belangrijke plaats toekennen en vinden dat het moet worden betrokken bij de besluitvorming, zowel die binnen de partijen zelf als die in de regeringen, zijn ze vrij unaniem in hun oordeel dat alleen de politieke macht, die berust op de legitimiteit die haar door verkiezing is verleend, het recht heeft de beslissingen te vellen. Ze zijn het erover eens om het advies van het verenigingsleven in te winnen, maar niet om dat Tot besluit 44 I TOT BESLUIT laatste de beslissingen te laten nemen. De regeerakkoorden maken op verschillende manieren melding van het verenigingsleven. Het vrijwilligerswerk is een thema dat in meer dan één akkoord kan worden teruggevonden: het verbeteren van de voorwaarden waarin de vrijwilligers de verenigingen hun diensten aanbieden, mensen die een sociale uitkering krijgen de mogelijkheid geven vrijwilligerswerk te verrichten, de aantrekkingskracht van het vrijwilligerswerk bevorderen zijn beleidslijnen die verschillende regeringen hebben uitgewerkt. Ook tot de ‘akkoorden van de non-profit’, bedoeld om de aan verenigingen toegekende middelen te verbeteren, hebben verscheidene regeringen zich verbonden. Aan Franstalige kant zal uiteraard ook het plan om tot een ‘verenigingspact’ te komen worden genoemd. Deze verbintenis, terug te vinden in de regeerakkoorden van het Waals Gewest, de Franse Gemeenschap, de COCOF en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, begint alleen voor de eerste drie genoemde concreet tot iets te leiden, op een grensoverschrijdende manier. Vrij algemeen kan ook de wil vastgesteld worden om de organisatie, de werking en de rol van de adviserende organen te herzien. De contacten tussen de politiek en het verenigingsleven staan ondertussen onbetwistbaar op de politieke agenda. Er heerst vrijwel eensgezindheid over dat de situatie geëvalueerd dient te worden en dat er behoefte is aan nieuwe manieren van coëxistentie en complementariteit. Niettemin verschillen de gevoeligheden van de betrokken actoren, en de opvattingen botsen soms. Zoals dat op zoveel terreinen geldt, zullen ook hier pas na gesprekken en op basis van een compromis nieuwe resultaten kunnen worden geboekt. Sommaire REFERENTIES I 45 Federaal regeerakkoord 2003, « Een creatief en solidair België. Zuurstof voor het land. » (10 juli 2003). Regeerakkoord Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2004, « Un avenir et une ambition pour Bruxelles » (19 juli 2004). Vlaams regeerakkoord 2004, « Vertrouwen geven, verantwoordelijkheid nemen » (22 juli 2004). Regeerakkoord PS-CDH voor het Waalse Gewest 2004-2009 (9 juli 2004). Regeerakkoord PS-CDH voor de Franse Gemeenschap 2004-2009 (9 juli 2004). Bestuursakkoord, COCOF 2004-2009, « Un projet communautaire francophone pour les Bruxellois » (juli 2004). Vereinbarung zwischen PFF, SP und PJU/PDB über die Bildung einer Mehrheit im Rat der Deutschsprachigen Gemeinschaft für die Legislaturperiode 2004-2009 (2 juli 2004) Programma’s van de politieke partijen voor de federale verkiezingen van 2003 en de Europese, gewest en gemeenschapsverkiezingen van 2004. Samenvatting 46 I SAMENVATTING P OLITIEK E EN EN HET VERENIGINGSLEVEN IN B ELGIË EERSTE VERKENNING VAN HET POLITIEKE LANDSCHAP EN VAN DE VERTALING VAN DE STANDPUNTEN AANGETROFFEN IN DE REGEERAKKOORDEN Pierre Blaise, Caroline Sägesser (CRISP), Marc Swyngedouw (ISPO-KUL), Patrick Vander Weyden (KUB) In het raam van de voorbereiding van de studiedag ‘De staat en de verenigingen: entente cordiale?’ heeft de Koning Boudewijnstichting enerzijds de ISPO-KUL15 en de KUB16, anderzijds het CRISP17 een studie toevertrouwd die licht zou moeten werpen op twee elkaar aanvullende facetten van deze vraag. Het eerste van die facetten is het standpunt van de politieke partijen in verband met de relaties die het politieke milieu moet onderhouden met de burgersamenleving. De belangrijkste Franstalige en Vlaamse partijen is gevraagd naar hun standpunten op basis van hun laatste verkiezingsprogramma’s en van de posities die ze recentelijk hebben ingenomen. Het tweede van de genoemde facetten slaat op de manier waarop de regeerakkoorden op de verschillende bestuursniveaus rekening hebben gehouden met het verenigingsleven in hun beleidsprogramma en in welke mate hun plannen in daden zijn omgezet. Het is ontegenzeggelijk zo dat de burgersamenleving – of het verenigingsleven – tegenwoordig een belangrijke plaats in de samenleving inneemt en dat het politieke milieu steeds meer het nut daarvan erkent en het verenigingsleven betrekt bij zijn activiteiten. Mettertijd is het aantal gebieden waarop de verenigingen zijn ontstaan en hun activiteiten hebben ontwikkeld bijzonder groot geworden en de rol van de verenigingen steeds moeilijker weg te denken uit onze samenleving. Zozeer zelfs dat in bepaalde gevallen overwogen wordt de verenigingen taken van openbare dienstverlening te laten vervullen, dat men hen zelfs aanwijst als de facto openbare diensten. Dat wil zeggen dat ze diensten verlenen, hun taken vervullen, in de plaats van de overheid, die hun competentie erkent en ze financiële, materiële of menselijke middelen toekent om die te vervullen. In de specifieke Belgische context loopt de structurering van het verenigingsleven voornamelijk, maar niet uitsluitend, door elkaar met die van grote politieke kringen of families – anders gezegd: met de zuilen. Het gevolg van de sociologische en culturele evolutie van de afgelopen dertig jaar is in de eerste plaats geweest dat die opdeling van de samenleving in sommige milieus ter discussie is gesteld. Het zou niettemin een vergissing zijn te denken dat de zuilenstructuur volkomen verdwenen is. In die context, die tegelijk gekenmerkt wordt door het bestaan van een groot aantal verenigingen, de erkenning van hun rol en de ontwikkeling van de samenleving ten opzichte van de zuilen, is men vragen gaan stellen over de relaties tussen de politiek en het verenigingsleven. Hoewel alle politieke partijen de rol die de verenigingen spelen erkennen, verschillen de gezichtpunten en tekenen zich verschillende scheidslijnen tussen hen af. Sommige partijen geven de voorkeur aan een directe relatie met de burgers en leggen allereerst op die dimensie de nadruk, eer ze de manier waarop zij denken over de rol van de verenigingen uiteenzetten. Andere daarentegen steunen op het verenigingsleven, de bemiddelaar tussen de individuen en de politiek. Sommige partijen wantrouwen de rol van de staat en de overheid en geven dan ook de voorkeur aan het optreden van de verenigingen op een zeker aantal gebieden waar ze een grote ervaring hebben 15 16 17 Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek (ISPO), Katholieke Universiteit Leuven (KUL). Katholieke Universiteit Brussel (KUB). Centre de recherche en d’information socio-politiques (CRISP). SAMENVATTING I 47 verworven, de noden aan het licht kunnen brengen en manieren kunnen ontwikkelen om aan die noden tegemoet te komen. Andere hebben integendeel in de loop van de geschiedenis de voorkeur gegeven aan het optreden van de overheid en bedelen de verenigingen de taken toe die de overheid niet kan vervullen. Sommige partijen maken deel uit van de verzuiling van de samenleving, terwijl andere zich niet in die organisatie van de samenleving herkennen en die ronduit afwijzen. Ten slotte zijn er dan ook nog partijen die, in zekere zin de twee tegengestelde benaderingen combinerend, de zuilen evenzeer wantrouwen als het optreden van de overheid. Aan Franstalige kant zijn alle politieke partijen die zich erover hebben uitgesproken gewonnen voor een verenigingspact. Ze mogen het die naam geven of een andere (‘contract met de verenigingen’, bijvoorbeeld), ze willen allemaal dat de respectieve rollen en verantwoordelijkheden geherdefinieerd worden en dat de financiering van de verenigingen wordt herzien. Voor sommige partijen gaat het om een project dat al verscheidene jaren teruggaat. En het verenigingsleven zelf heeft aangedrongen op de uitwerking van een dergelijk pact. De partijen hebben evenwel nogal verschillende opvattingen over de graad van zelfstandigheid (van actie, organisatie, beheer) die de verenigingen het best zou worden verleend. De regeerakkoorden maken op verschillende manieren melding van het verenigingsleven. Het vrijwilligerswerk is een thema dat in meer dan één akkoord kan worden teruggevonden. Ook tot de ‘akkoorden van de non-profit’, bedoeld om de aan verenigingen toegekende middelen te verbeteren, hebben verscheidene regeringen zich verbonden. Aan Franstalige kant zal uiteraard ook het plan om grensoverschrijdend op verschillende bestuursniveaus (Waals Gewest, Franse Gemeenschap, COCOF) tot een ‘verenigingspact’ te komen worden genoemd. Vrij algemeen kan ook de wil vastgesteld worden om de organisatie, de werking en de rol van de adviserende organen te herzien. De contacten tussen de politiek en het verenigingsleven staan ondertussen onbetwistbaar op de politieke agenda. Er heerst vrijwel eensgezindheid over dat de situatie geëvalueerd dient te worden en dat er behoefte is aan nieuwe manieren van coëxistentie en complementariteit. Niettemin verschillen de gevoeligheden van de betrokken actoren, en de opvattingen botsen soms. Zoals op zoveel terreinen geldt, zullen ook hier pas na gesprekken en op basis van een compromis nieuwe resultaten kunnen worden geboekt. Koning Boudewijnstichting De levensomstandigheden van de bevolking helpen verbeteren www.kbs-frb.be De Koning Boudewijnstichting is een stichting van openbaar nut, die in 1976 -toen Koning Boudewijn 25 jaar koning was- werd opgericht. De Stichting is onafhankelijk en pluralistisch. We zetten ons in om de levensomstandigheden van de bevolking te verbeteren. De Stichting spendeert jaarlijks zo’n 40 miljoen euro. Met dat geld kunnen we heel wat realiseren in dienst van de samenleving. Maar we kunnen niet alles doen. Daarom leggen we accenten en passen we onze centrale werkthema’s aan aan de steeds veranderende noden van de samenleving. Onze kernprogramma’s de komende jaren zijn: Sociale rechtvaardigheid, Burgersamenleving, Governance, en Fondsen & Eigentijdse filantropie. Het programma ‘Sociale rechtvaardigheid’ steunt projecten die kwetsbare of gediscrimineerde mensen meer autonomie geven. Met het programma ‘Burgersamenleving’ stimuleren we het engagement van burgers en willen we het verenigingsleven versterken. Het programma ‘Governance’ betrekt burgers nauwer bij beslissingen over de manier waarop goederen en diensten worden geproduceerd en geconsumeerd, en bij de evoluties in de medische wetenschappen. Met het programma ‘Fondsen & Eigentijdse filantropie’ wil de Stichting moderne vormen van vrijgevigheid aanmoedigen. Naast de vier kernprogramma’s heeft de Koning Boudewijnstichting ook een aantal ‘Structurele en Specifieke initiatieven’. Zo werkt ze mee aan een project voor de herinrichting van de Europese wijk in Brussel, ondersteunt ze Child Focus en ging ze een strategisch partnerschap aan met het European Policy Centre. Tot slot nog dit: al onze programma’s en projecten hechten bijzonder veel waarde aan culturele verscheidenheid en aan een evenwichtige man-vrouwbenadering. Om onze doelstelling te realiseren, combineren we verschillende werkmethodes: we steunen projecten van derden, we organiseren studiedagen en rondetafels met experts en burgers, we zetten denkgroepen op rond actuele en toekomstige thema’s, we brengen mensen met heel verschillende visies rond de tafel, we bundelen de vergaarde informatie in (gratis) publicaties en rapporten,.... Als Europese stichting in België is de Koning Boudewijnstichting actief op lokaal, regionaal, federaal, Europees en internationaal niveau. Vanzelfsprekend benutten we het feit dat we gehuisvest zijn in Brussel, de hoofdstad van Europa, van België en van de twee grote Gemeenschappen van ons land. Meer info over onze projecten en publicaties vindt u op www.kbs-frb.be. Vragen kan u mailen naar [email protected] of u kan bellen naar +32-70-233 728 Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B-1000 Brussel +32-2-511 18 40, fax +32-2-511 52 21 Giften op onze rekening 000-0000004-04 zijn fiscaal aftrekbaar vanaf 30 euro.