Ontwikkelingspsychologie : de vragen

advertisement
2. De prenatale periode en het eerste levensjaar
1. Hoe verloopt de ontwikkeling van embryo en foetus?
- biologisch menselijke ontwikkeling begint bij de conceptie
eicel + zaadcel, 2 keer 23 chromosomen komen samen (=> 46/individu)
1 chromosomenpaar bevat geslachtsinformatie (man xy, vrouw xx)
- zwangerschap = 42 weken
- verstandelijke ontwikkeling?
=> ook va. de conceptie? ‘homunculus opvatting’: alles is in miniatuur aanwezig.
=> zodra de foetus reageert op prikkels, zich habitueert aan prikkels.
- lichamelijke ontwikkeling/groei verloopt gelijkmatig en in strikte volgorde: hoofd –
ogen – romp – armen – benen – geslachtsdelen –innerlijke organen.
(bewegingsvrijheid vordert in dezelfde zin)
- de verstoorde ontwikkeling (drugs, ziekte, straling, stress, attitude)
Genetische fouten (Downsyndroom, anomalieën in het geslachtschromosoom,
enkelvoudige geendefecten, stofwisselingsgebreken – “phenylketonurie”)
Prenatale ontwikkelingsfouten: < ziektes van de moeder, drugs en medicijnen e.a.:
- Rode hond, AIDS, cytomegalovirus (herpesvariant die leidt tot doof- en
traagheid).
- roken, alcohol, cocaïne, … (invloed op de hersenen, geboortegewicht, …)
- medicijnen (vb. Softenon of het Duitse Thalidomid => misvormingen)
- medicinale abortuspoginen (mbv. Chinine) => ontwikkelinsstoornissen
- röntgenstraling
- emotionele stress (moeder met labiel autonoom zenuwstelsel)
eerste 2 maande van de zwangerschap => hyperactieve foetussen
foetale periode => geremde aandrift
 er treedt minder gestoord gedrag op dan verwacht mag worden op grond van de
negatieve pre- en perinatale invloeden.
 Een grote groep baby’s vertoont later gestoord gedrag zonder duidelijke
aanwijsbare prenatale oorzaken.
 De afwijkingen zijn het grootst in de delen die zich op dat ogenblik het snelst
ontwikkelen, bvb. De invloed van door de moeder ingenomen medicijnen op de
vorming van de hersenen van foetussen.
2. Wanneer kan men van prematuriteit spreken en wat zijn de gevolgen?
(Prenataal – perinataal – postnataal = voor – tijdens - na)
Prematuriteit= geboortegewicht minder dan 2500 gram en zwangerschap van minder dan 37
weken. (def. WHO)
Gevolgen: veel meningen, speculaties en sinds kort in toenemende mate empirische data.
3. Wanneer blijkt dat het ongeboren kind een actief reagerend wezen is?
=> reactie op en habituatie aan prikkels. Vanaf enkele maanden al (foetus).
(=> 3 parameters van prenatale en perinatale psychologie:
- ontw./functie vh centraal zenuwstelsel
- het intrauteriene leren
- invloed van de omstandigheden van de zwangerschap en de geboorte
- onderzoeken naar in de baarmoeder verworven drugsafhankelijkheid.)
1
4. De auteurs Portman, Gehlen en Rank hebben uiteenlopende theorieën over de geboorte.
Waarin verschillen ze?
Portman: een mens wordt een jaar te vroeg geboren, in vergelijking met andere
hogere zoogdieren, maar dit (een sociale uterusfase) heeft een functie: leren staan, spreken en
denken.
=> extrauterine Frühjahr (buitenbaarmoederlijke zwangerschap?)
=> “Unzer Sozialkontakt is obligatorisch!”
Gehlen: mens wordt geboren met tekortkomingen, is een “Mängelwessen”
Rank: geboorte = zwaar trauma; de geboortekreet staat voor de diepgewortelde
menselijke angst die ontstaat door het verlies van geborgenheid. Het fysieke doorknippen van
de navelstreng is een psychologische opdoffer waar een mens nooit meer helemaal van
bekomt. “Das Trauma der Geburt”
Graber: “Die Ambivalenz des Kindes”: geboorte kondigt een ingrijpende existentiële
verandering aan. Een ambivalentie, die de rest van het leven zal typeren doet zijn intrede: een
streven naar totale objectbinding (progressieve tendenties), en een streven naar een totaal
loslaten van alle bindingen (regressieve tendenties).
5. De baby, zo wordt gezegd, beschikt over de mogelijkheden van een sociaal wezen. Licht dit
toe. (Hartup en Richards)
Portman: De baby heeft het potentieel om te kunnen leren staan spreken en denken. Dit is pas
mogelijk door een intens contact met een sociale omgeving (tijdens de sociale uterusfase)
6. Welke kenmerken moet de omgeving van het kind hebben om zijn sociale gerichtheid tot
ontwikkeling te laten komen?
- Niet één persoon in bijzonder is vereist om de volle verantwoordelijk voor de sociale
ontwikkeling van het kind op zich te nemen. Het feit of de volwassene in staat is zijn aandacht
ten volle aan het kind en zijn noden te schenken is van doorslaggevend belang. De
volwassene moet de voorwaarden voor een goede emotionele ontwikkeling kunnen vervullen.
7. Welke groeibevorderende resp. groeibelemmerende rol speelt de stimulering, resp.
institutionalisatie gedurende de vroegkinderlijke ontwikkeling? (blz. 59)
=> 2.6.1.5. De rol van stimulering
- visuele stimulatie, binnen de perken, anders verminderde aandacht en huilerigheid.
- verbale stimulatie en bekrachtiging. Tweede helft eerste jaar begint kind spraak te imiteren.
- tactiele stimulatie (invloed op het cerebrellum, afwijkend EEG)
- variatie in de stimulering in verband met de interesse. (dicrepantie-hypothese)
- tijdstip van de stimulering, rol van bekrachtiging
Interne controle van bekrachtiging: geloven dat het gedrag invloed heeft op de
omgeving, een aangeleerd motief tot handelen.
Externe controle van bekrachtiging: door het uitblijven van elke vorm van
bekrachtiging gaat men geloven dat het eigen gedrag geen enkele invloed uitoefent op de
omgeving => achterstand en leerproblemen.
* onderzoek van Riksen-Walraven, 1978
competentiemotief = actief streven naar interactie met de omgeving; explorerend,
manipulerend op die omgeving reageren.
Contingentie-analyse = kind ontdekt verband eigen gedrag en het effect daarvan in zijn
omgeving. Responsiviteit van de omgeving => hoge competentie
2
Habituatiesnelheid = door herhaalde blootstelling vindt een cognitieve verwerking plaats en
wordt de aandacht verdeeld naargelang de conclusies van die verwerking. Wordt ook
beschouwd als index voor cognitieve ontwikkeling.
Een meer gevarieerde omgeving leidt tot een snellere habituatie! (Opm.:Woehoe! leve het net!
Leve de supervisuele stimulatie van vandaag…)
* Conclusies van het onderzoek van Riksen Walraven:
- Stimuleren van de responsiviteit van de verzorgers
=> hogere exploratiedrang en snellere contingentieanalyse bij de kids
- Aanwijzingen voor meer stimulatie
=> grotere habituatiesnelheid
Alleen van attitudebeïnvloeding en verandering is een duurzaam effect te verwachten.
Ontwikkelingsspelletjes zijn een vereiste om een kind ook na het eerste jaar op te laten
groeien tot een competent individu.
Grote merites van dit longitudinaal onderzoek (niet eenvoudig! Vele voorwaarden)
8. Wat zijn risicokinderen en hoe kunnen deze vroegtijdig onderkend worden?
Risicokinderen = baby’s die bijzondere medische aandacht nodig hebben.
APGAR Test, observatie van de vitale functie: hartslag, ademhaling, spiertonus, reflexen en
kleur van de huid. (score = 1,2 of 3 , som van 5 observaties is de APGAR score)
10-uitstekend, 8 en 9-goed,
tussen 5 en 7-kunnen extra medische aandacht nodig hebben,
4 of lager = kleine overlevingskans, dringend medische aandacht is vereist.
Opm.: correlatie AGPAR score~intelligentie berust vermoedelijk op storende
variabelen. Tenzij de score echt laag is, is er niet meteen een verband tussen de score
en de latere ontwikkeling van het kind.
Kinderen die aan wiegendood (Sudden Infant Death Syndrome)gestorven zijn, bleken vaker
wat lager te score op de test.
Risicokinderen hebben vooral in de eerste levensmaanden extra en gerichte stimulering en
activering nodig. De periode tussen 2 en 4 maanden is cruciaal voor het aanleren van een
aantal belangrijke gedragingen zoals ademhaling. Dit proces wordt beïnvloed door de mate
van stimulering door de omgeving.
(9. De DOS is een voor Nederland genormeerde ontwikkelingsschaal voor de leeftijd van 1
maand tot 6.5 jaar. Wat meet deze test?)
10. Bij de geboorte beschikt het kind over baby- en permanent reflexen. Beschrijf deze en leg
het verschil uit.
Baby- of zuigelingenreflexen verdwijnen na een tijd.
- mororereflex of omhelzingsreflex (tot 6 maanden)
- snuffel of rootingseffect: draaiende beweging vh hoofd ~zoeken naar tepel
- zuigreflex: deel van de orale reflexen, tot 6 maanden dominant exploratiemiddel
- grijp of Darwinreflex: hand op commando doen openen en sluiten!
- Babinskireflex: grijpbeweging door stimuleren vd voetzool (tot 6m)
Permanente reflexen zijn aanwezig bij de geboorte en blijven het hele leven. (kniepeesreflex,
achillespeesreflex en pupilreflex)
3
11. Hoe verloopt de ontwikkeling van het grijpgedrag?
=> verdwijnt rond de 5de maand. Net als de andere zuigelingenreflexen moeilijker op
te roepen vanaf 6 maanden. Langer grijpreflex wijst op vertraagde ontwikkeling. (de cortex
moet reflexen leren inhiberen). Derde maand ingrijpende veranderingen op het niveau van de
hersenen. Voor drie maanden, gerichtheid op alle mensen, in functie van het overleven.
Daarna, herkennen van gezichtspatronen, herkennen van specifieke mensen, vanaf dan (7
maanden) hechtingsprocessen mogelijk door visuele blootstelling. Op neuraal vlak vindt een
een afwerking, verfijning plaats (cortex krijgt meer controle over reflexen, EEG gelijkaardig
aan volwassene, sterke toename van DNA en RNA gehalte, voltooiing van de myelinesatie
van belangrijke zenuwen.)
12. Bowlby stelt dat alleen de biologische moeder een gezonde ontwikkeling van het kind kan
garanderen. Rutter is het hiermee niet eens. Waarom kan hij het hiermee niet eens zijn?
Bowlby, 1951: 1) opvoeding van geïnstitutionaliseerde kinderen is erbarmelijk.
Kinderen worden in instellingen eerder bejegend als enkel biologische in plaats van
psychologische en sociale wezens. 2) Moederliefde is even belangrijk voor de psychische
gezondheid als vitaminen en proteïnen voor de lichamelijke.
Rutter, 1979: Maternal Deprivation, niet per sé de biologische moeder is cruciaal voor
de gezonde psychische ontwikkeling van het kind. Belangrijkste is dat het kind de
gelegenheid krijgt hechtingsgedrag te ontwikkelen. De persoon die deze
hechtingsmogelijkheden kan bieden is onmisbaar. Niet de borst, maar de toewijding is van
belang. Niet de methode van voederen (borst vs. fles) is doorslaggevend, wel de wijze waarop
het kind in de omgang aanvaard en betrokken wordt. Het kind moet vanaf het begin, vanaf de
eerste interactie als een serieuze interactiepartner beschouwd worden.
Papousek & Papousek (1978): niet het individu maar de mate van aandacht kunnen
schenken is van doorslaggevend belang.
13. Wat is een postpartum depressie?
Een postpartum of postnatale depressie is een psychisch negatieve toestand of destabilisatie
van de psyche van de moeder, die ergens tussen een huildag en een psychose te situeren is. De
labiele mentale toestand van de moeder heeft een nefaste invloed op de ontwikkeling van het
kind. Er is een sterke positieve correlatie tussen postnatale depressie en een geboorte waar
medische ingrijpen aan te pas zijn gekomen => gevoel van machteloosheid.
Aanvullende informatie
Hechting:
- 7 maanden (grote spreiding: 5-15 maanden)
- invloed van sociale deprivatie
- aan wie hechten kinderen zich?
o Iemand die reageert op signalen.
o Iemand die spontaan op het kind reageert en samen iets doet.
Angsten:
- angst voor vreemden (8m) < contact met alleen de moeder
- scheidingsangs( separatieangst, 9-12m)
Zintuigen:
4
-
-
reuk: aanvankelijk slecht ontwikkeld, functie: soms herkenningsmiddel
smaak: ontwikkeling van smaak va 2e of 3e maand, voorkeur voor zoet.
Huidzintuigen: vanaf de laatste foetale maand, maar diffuus en globaal.
Ervaring van warmtegevoelens, temperatuurwaarneming
Zien: licht, donker en kleur. Pupilrefelx. Accommodatie pas rond 2 maanden.
o Convergentie, binoculaire fixatie.
o Dieptezicht (aangeboren, ook bij dieren)
Horen: aangeboren, oriëntatiereactie (geluid lokaliseren), individuele verschillen
Motorische gedragspatronen: worden door oefening steeds preciezer en beter uitgevoerd
- Kinesthesie: besef van de positie vh lichaam, draaiingen. Vanaf foetus, beperkt.
- Zitten: vanaf 2 à 3 maanden met, vanaf 7 met zonder steun.
- Kruipen:
o 8 weken: knie langs het lichaam naar voren
o 34 weken: homolateraal ‘buikschuiven’
o 40 weken: kruipen op handen en knieën
o 45 weken: kruipen op handen en voeten (bilateraal)
- staan en lopen: rond 1 jaar (9-15 m)
- grijpen: gericht gedifferentieerd grijpen (16e-54e week, grote omgevingsinvloeden)
o kijken maar niet grijpen (1 maand)
o slaan naar het voorwerp (2m)
o voorwerp proberen aanraken (4m)
o voorwerp proberen grijpen (5)
Taalgedrag en taalontwikkeling
Vanaf 6 weken: brabbelen.
5
Download