Trainingsboek Biologie VMBO 2016 Hey jij daar! Welkom op de examentraining Biologie VMBO! Het woord examentraining zegt het al: trainen voor je examen. Tijdens deze training behandelen we de examenstof in blokken en oefenen we ermee. Daarnaast besteden we ook veel aandacht aan de vaardigheden voor je examen; je leert handigheidjes, krijgt uitleg over de meest voorkomende vragen en leert uit welke onderdelen een goed antwoord bestaat. Verder gaan we in op hoe je de stof het beste kunt aanpakken, hoe je verder komt als je het even niet meer weet en vooral ook hoe je zorgt dat je overzicht houdt. Naast de grote hoeveelheid informatie die je krijgt, ga je zelf ook aan de slag met examenvragen. Tijdens het oefenen hiervan zijn er genoeg trainers beschikbaar om je verder te helpen, zodat je leert werken met de goede strategie om je examen aan te pakken. Hierbij is de manier van werken belangrijk, maar je kunt natuurlijk altijd inhoudelijke vragen stellen; ook over de onderdelen die niet klassikaal behandeld worden. Voor iedere vraag zijn er uiteraard uitwerkingen beschikbaar, maar gebruik deze informatie naar eigen inzicht. Vergeet niet dat je op je examen ook geen uitwerkingen krijgt. Sommige vragen worden klassikaal besproken, andere vragen moet je zelf nakijken. Mocht je nog meer willen oefenen na deze examentraining, neem dan een kijkje op www.examentraining.nl. Daar vind je oude examens en ons lesmateriaal van vorig jaar. Na de tips volgen het programma voor vandaag en de bijbehorende opgaven. We verwachten niet dat je alle opgaven binnen de tijd af krijgt, maar probeer steeds zo ver mogelijk te komen. Als je niet verder komt, vraag dan om hulp! We willen je graag leren hoe je er wél uit kunt komen. En onthoud goed, nu hard werken scheelt je straks misschien een heel jaar hard werken… We wensen je heel veel succes vandaag en op je examen straks! Namens het team van de Nationale Examentraining, Eefke Meijer Hoofdcoördinator Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 2 Tips en trics bij het voorbereiden en tijdens je examens Examens voorbereiden Tip 1: Heb vertrouwen in jezelf Laat je niet gek maken door uitspraken als “Nu komt het er op aan”. Het examen is een afsluiting van je hele schoolperiode. Je hebt er dus jaren naartoe gewerkt en hebt in die tijd veel kennis en kunde opgedaan om examen te kunnen doen. In al die jaren ben je nooit wakker geworden om vervolgens te ontdekken dat al je kennis was verdwenen. De beste garantie voor succes is voorbereiden, en dat is nu net wat je al die jaren op school hebt gedaan. Heb vooral vertrouwen in jezelf! Tip 2: Bereid je goed voor Om jezelf goed voor te bereiden op je eindexamen maak je een planning, leer je de stof en oefen je met vragen. Hoe pak je dit nou het beste aan? Begin allereerst met het maken van een overzicht van alle stof en een planning. Je kunt bijvoorbeeld een schema maken met daarin alle hoofdstukken die je moet leren en welke onderwerpen daarbij horen. Daarbij schrijf je wanneer je welk onderdeel gaat leren. Als je aan de slag gaat met leren, zorg dat je op tijd begint en plan dan niet teveel studieuren achter elkaar. Pauzes zijn noodzakelijk, maar zorg ervoor dat ze kort blijven, anders moet je iedere keer opnieuw opstarten. Wissel verschillende vakken af en wissel het leren af met oefenen. Op die manier kun je je beter concentreren en leer je effectiever. Wat je concentratie (en je planning) ook ten goede komt, is leren op vaste tijdstippen. Tip 3: Leer alsof je examens zit te maken Oefenen voor je examen bestaat natuurlijk ook uit het voorbereiden op de situatie zelf. Dit betekent dat je je leeromgeving zoveel mogelijk moet laten lijken op je examensituatie. Zorg dus voor zo min mogelijk afleiding (lees: leg je telefoon weg) en maak je tafel zo leeg mogelijk. Maak ook een keer een proefexamen met een timer of eierwekker erbij, zodat je weet hoe het is om voor langere tijd een examen te maken en zodat je weet hoe je je tijd het beste in kunt delen. Tip 4: Herhaal de geleerde stof Belangrijk is om alle leerstof te herhalen! Wat heb je de vorige dagen ook alweer geleerd? Door te herhalen blijft de stof langer in je hoofd (lange termijn geheugen) en verklein je de kans dat je het weer vergeet. Zorg dat je de dag vóór het examen geen nieuwe stof meer hoeft te leren en dat je alles nog even doorneemt en herhaalt. Tip 5: Leer op verschillende manieren (lezen, schrijven, luisteren, zien en uitspreken) Alleen maar lezen in je boek verandert al snel in staren in je boek zonder dat je nog wat opneemt. Wissel het lezen van de stof in je boek dus af met het schrijven van een samenvatting. Let op dat je in een samenvatting alleen belangrijke punten overneemt, zodat het ook echt een samenvatting wordt. Kijk ook eens op Youtube, daar zijn talloze filmpjes te zien waarin de stof duidelijk wordt uitgelegd. Maak daar gebruik van, want op die manier komt de stof nog beter binnen omdat je er naar hebt kunnen luisteren. Met mindmaps zorg je er voor dat je de stof voor je kunt zien en kunt overzien. Het werkt tot slot heel goed om de Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 3 stof aan iemand uit te leggen die de stof minder goed beheerst dan jij. Door uit te spreken waar de stof over gaat merk je vanzelf waar je nog even in moet duiken en welke onderdelen je prima beheerst. Mindmap: Goed voor jezelf zorgen! Tip 1: Zorg voor voldoende beweging Eigenlijk is leren net als topsport: het vergt een goede voorbereiding, planning, rust, oefenen en concentratie. Om een goede prestatie te leveren, is het belangrijk dat je je fit voelt. Sporten en bewegen tussen het leren door en aan het einde van de dag is daarom aan te raden. Het doorbreekt de sleur van het leren, brengt zuurtstof naar de hersenen, zorgt voor ontspanning en dat je je weer opgeladen voelt om verder te gaan met leren. Tip 2: Zorg voor een goede balans tussen spanning en ontspanning Om een goede prestatie te leveren is er een goede balans nodig tussen spanning en ontspanning. Spanning zorgt ervoor dat je alert bent en ontspanning zorgt ervoor dat je je aandacht erbij kan houden. Teveel spanning is niet goed en teveel ontspanning ook niet. Als je merkt dat je té ontspannen bent en dat daardoor je concentratie en motivatie weg zijn, probeer dan voor jezelf doelen te stellen. Slagen met een 8 gemiddeld bijvoorbeeld, dan komt die gezonde spanning vanzelf. Als je té gespannen bent, probeer dan eens of mindfulness iets is voor jou of ga lekker sporten. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 4 Tip 3: Zorg voor voldoende slaap Een nachtje doorblokken is geen slim idee. Je hebt namelijk slaap nodig om goed te kunnen functioneren en concentreren. Bovendien, tijdens je slaap wordt alle geleerde informatie van die dag vastgelegd in je geheugen. Langdurig onthouden lukt dus beter als je na het leren gaat slapen, in plaats van eindeloos door te blijven leren. Tip 4: Zorg dat je goed eet en drinkt Het onderzoek naar het verband tussen voeding en geheugen staat weliswaar nog in de kinderschoenen, toch weten we al een aantal handige dingen daarover. En waarom zou je daar geen gebruik van maken? Zo is het inmiddels duidelijk dat je hersenen veel energie nodig hebben in periodes van examens, dus ontbijt elke dag goed. Let dan wel op wat je eet, want brood, fruit en pinda’s leveren meer langdurige energie dan koekjes en snoep. Koffie en thee bevatten cafeïne, wat kan zorgen voor een betere concentratie. Drink er echter niet teveel van; het kan je onrustig maken. En dan het examen zelf De dag is eindelijk gekomen. Je bent er klaar voor en de examens worden uitgedeeld. Je mag beginnen! Tip 1: Blijf rustig en denk aan de strategieën die je hebt geleerd Wat doe je tijdens het examen? - Lees rustig alle vragen - Blijf niet te lang hangen bij een vraag waar je het antwoord niet op weet - Schrijf zoveel mogelijk op maar…. voorkom wel dat je onzinverhalen gaat schrijven. Dat kost uiteindelijk meer tijd dan dat het je aan punten gaat opleveren. - Noem precies het aantal antwoorden, de redenen, de argumenten, de voorbeelden die worden gevraagd. Schrijf je er meer, dan worden die niet meegerekend en dat is natuurlijk zonde van de tijd. - Vul bij meerkeuzevragen maar één antwoord in. Verander je je antwoord, geef dit dan duidelijk aan. - Ga je niet haasten, ook al voel je tijdsdruk. Tussendoor even een mini-pauze nemen is alleen maar goed voor je concentratie. - Let niet op wat klasgenoten doen. Sommige van hen zullen al snel klaar zijn, maar trek je daar niets van aan en ga rustig verder. - Heb je tijd over? Controleer dan of je volledig antwoord hebt gegeven op álle vragen. Hoe saai het ook is, het is belangrijk, je kunt immers gemakkelijk per ongeluk een (onderdeel van een) vraag overslaan. - Tot slot: bedenk van tevoren of je thuis je antwoorden van het zojuist gemaakte examen wilt nakijken. Hoe reageer je als blijkt dat je veel fouten hebt? Heeft dit negatieve of juist positieve invloed op het leerwerk voor de examens die nog komen gaan? Tip 2: Los een eventuele black-out op met afleiding Mocht je toch een black-out krijgen, bedenk dan dat je kennis echt niet verdwenen is. Krampachtig blijven nadenken versterkt de black-out alleen maar verder. Het beste is om Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 5 even iets anders te gaan doen. Ga even naar de WC of leg gewoon even je pen neer. Als je goed bent voorbereid, zit de kennis in je hoofd en komt het vanzelf weer boven. En mocht het bij die ene vraag toch niet lukken, bedenk dan dat je niet alle vragen goed hoeft te hebben om toch gewoon je examen te halen. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 6 Hoe pak je open vragen en meerkeuzevragen aan? Een examen bestaat vaak uit een mix van open en meerkeuzevragen. Je hebt verschillende strategieën om tot het juiste antwoord te komen. Bij meerkeuzevragen gaat het erom dat je de juiste uitspraak of bewering kiest, bij meerkeuzevragen is het belangrijk dat je antwoord geeft op de vraag, dat je volledig bent of dat je de juiste berekening toepast. Meerkeuzevragen Veel leerlingen vinden meerkeuzevragen lastig. Er staan namelijk vaak meerdere antwoordmogelijkheden die op elkaar lijken. Hoe pak je zo’n vraag nou het handigste aan? Tip 1: Omcirkel en streep de foute antwoorden weg Lees de vraag goed en omcirkel eventueel de belangrijkste kernwoorden uit de vraag. Vervolgens kun je het beste eerst nagaan welk antwoord je zelf zou geven. Daarna vergelijk je dat met alle antwoordmogelijkheden die er staan. Vaak kun je dan al de twee meest foute antwoord wegstrepen. Er blijven dan nog twee antwoorden over. Lees de vraag nogmaals en bekijk welk antwoord van de twee overgebleven antwoorden het meest volledig is. Tip 2: Blijf bij je gevoel Het komt je vast bekend voor: je krijgt een toets terug, waarbij je ziet dat je het goede antwoord toch nog op het laatst hebt veranderd in een antwoord dat fout blijkt te zijn. Daarom: je eerste ingeving blijkt meestal te kloppen. Verander je antwoord alleen als het een extreem wilde gok was, als je nieuwe inzichten hebt gekregen of als je de vraag per ongeluk verkeerd hebt gelezen. Tip 3: Gok als je het antwoord niet weet Het kan natuurlijk gebeuren dat je het antwoord echt niet weet op de vraag. Gok in dat geval het antwoord, wie weet gok je goed. Je hebt immers een kans van 1 op 4 en misschien zelfs groter als je een fout antwoord hebt weg kunnen strepen. Als je moet gokken, kun je dat ‘slim doen’: - Streep foute antwoorden eerst weg - Let op woorden als ‘altijd’, ‘nooit’ of ‘in geen enkel geval’. Vaak zijn die fout. - Laat je niet leiden door de langste zin of het meest ingewikkelde antwoorden. - Heb je bij je vorige vragen al drie keer A geantwoord, trek je daar niets van aan. Een vierde keer A kan ook gewoon. - Bekijk welke antwoorden sterk op elkaar lijken, vaak is een van die twee antwoorden juist. Open vragen Tip 1: Wees volledig Het komt vaak voor dat vragen niet volledig worden beantwoord en dat je daardoor niet alle punten voor die vraag krijgt. Kijk daarom goed wat er precies gevraagd wordt. Let op woorden als: ‘leg uit’, ‘verklaar’, ‘waarom’ etc. Als er gevraagd wordt naar twee redenen, let er dan op dat je ook echt twee redenen geeft. Als je er meer geeft, tellen die niet mee. Nadat Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 7 je het antwoord hebt opgeschreven, lees de vraag dan nog even door en kijk of je volledig bent geweest. Tip 2: Haal informatie uit de bronnen Vaak krijg je bij een vraag een bron erbij. Dit kan een kaart, afbeelding, grafiek, tabel of afbeelding zijn. Het goed bestuderen van de bron kan je al een eind op weg helpen in het beantwoorden van de vraag. Wat zie ik eigenlijk? Wat is de titel? Wat geeft de bron weer? Is er een legenda? Wat staat er op de x-as en y-as? Welke eenheden zijn er gebruikt? Wie is de maker? Staat er een jaartal bij? Tip 3: Schrijf tussenstappen op Je krijgt niet alleen punten voor het juiste antwoord, ook de tussenberekeningen leveren punten op. Het is jammer om die punten te verliezen, terwijl je wel weet hoe het moet. Tip 4: Schrijf nuttige informatie op Weet je het antwoord op de vraag niet, maar weet je wel iets nuttigs te melden over de vraag? Schrijf maar op! Vaak krijg je hier ook punten voor. Zorg er wel voor dat het relevant blijft en dat je geen onzin op gaat schrijven. Tip 5: Zorg dat je alles nog even controleert Je hebt de laatste vraag gemaakt en het liefst wil je zo snel mogelijk naar huis. Blijf toch nog even zitten en controleer je toets nog even. Heb je niet per ongeluk een vraag overgeslagen? Heb je antwoord gegeven op de vraag? Zijn je antwoorden leesbaar? Ben je nog iets vergeten? Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 8 Programma Blok 1 Blok 2 Blok 3 Blok 4 Blok 5 Blok 6 Blok 7 Cellen en stofwisseling Planten en dieren Reageren op prikkels Generatie op generatie Erfelijkheid en evolutie Bescherming en antistoffen Gedrag Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 9 ___________________________________ ___________________________________ Welkom op de examentraining Biologie VMBO ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Wat gaan we doen? De dag: • 5 Blokken ___________________________________ ___________________________________ • Uitleg en opgaven maken ___________________________________ • Pauzes – Lunch – Diner – Tussendoor ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Het eindexamen • Voorbereiding – Ken je BINAS/Biodata ___________________________________ ___________________________________ • Tijdens examen – 50 vragen in 21/2 uur – Als je vastzit: kom later terug – Als je het dan nog niet weet: schrijf IETS op – Werk netjes! – Tijd over: Controleer NOG eens het hele examen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 10 ___________________________________ ___________________________________ Examenvragen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Examenvragen • • • • Lees eerst de vraag Inventariseer gegevens + markeer Geef antwoord Controleer: – Vraag beantwoord? – Eenheden – Significantie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Typen vragen • • • • Meerkeuze Open Reken Figuur • Altijd geldt: geef zo precies mogelijk antwoord! ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 11 Figuurvragen ___________________________________ • Grafiek lezen – Wat is de titel? – Assen: absoluut of relatief? ___________________________________ • Grafiek tekenen – gebruik gehele papier – grootheden, eenheden, getallen bij de assen – oorzaak (X-as) en gevolg (Y-as) ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Wat vraagt een vraag van jou? ___________________________________ • Kennis ___________________________________ • Toepassen ___________________________________ • Inzicht Leren herkennen tijdens vragen maken! ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Kennisvraag • Vraag waarin de kennis die je bezit wordt bevraagd • Antwoord soms in Binas te vinden ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ • Vaak kort antwoord of multiple choice ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 12 Toepassingsvraag • Vraag waarin je de kennis die je bezit in een nieuwe situatie moet toe te passen • Let goed op de eigenschappen van de nieuwe situatie – Welk deel van je kennis wordt hier toegepast? – Is er iets veranderd ten opzicht van je kennis? ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Inzichtsvraag • Vraag waarin de kennis die je bezit er voor zorgt dat je iets uit deze situatie kunt concluderen • Vaak met behulp van grafieken, tabel of feiten uit de tekst • Vaak langere antwoorden ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Cellen en stofwisseling ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 13 ___________________________________ Dierlijke cel Cellen Organisme Stofwisseling ___________________________________ • Cellen hebben: – Geen celwand – Wel een celkern ___________________________________ ___________________________________ Dierlijke cel ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Planten cel Cellen Organisme Stofwisseling • Cellen hebben: ___________________________________ – Celwand – Celkern – Vacuole – Bladgroenkorrels (plastiden) ___________________________________ ___________________________________ Plantencel ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Verschillende Niveau’s Cellen Organisme ___________________________________ Stofwisseling ___________________________________ GROOT klein ___________________________________ Orgaanstelsel orgaan weefsel cel ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 14 ___________________________________ Weefsel Cellen Stofwisseling Organisme • Plantaardige weefsel ___________________________________ – Transportweefsel – Dekweefsel ___________________________________ • Dierlijke weefsels: ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Organen en organenstelsels Cellen ___________________________________ Stofwisseling Organisme • Orgaanstelsel: Groep organen met dezelfde functie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Ademhalingsstelsel Verteringsstelsel Bloedvatenstelsel ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Stofwisseling Cellen Organisme Stofwisseling Opname van stoffen: Voedsel en zuurstof Verbranding ___________________________________ In het lichaam: Transport, Afbreken, Uitscheiden ___________________________________ Door stofwisseling kan een organisme: • Groeien • Ontwikkelen • Voortplanten ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 15 Organisch vs Anorganische Cellen Organisme ___________________________________ Stofwisseling Organische stoffen (afkomstig van organismen) Anorganische stoffen (komen zowel in organismen voor als in de levenloze natuur) Koolhydraten Mineralen Eiwitten Water Vetten Zout ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ IJzer ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Fotosynthese Cellen Organisme Stofwisseling ___________________________________ Licht Glucose ___________________________________ Fotosynthese Kooltofdioxide & Water Zuurstof ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Assimilatie Cellen Organisme Stofwisseling ___________________________________ Omzetten van stoffen tot andere stoffen met meer energie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 16 Verbranding vs fotosynthese Cellen Organisme ___________________________________ Stofwisseling ___________________________________ Fotosynthese: Koolstofdioxide + water + Lichtenergie Glucose + zuurstof ___________________________________ Verbranding: Glucose + zuurstof koolstofdioxide + water + energie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Planten en dieren ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Indeling Planten en dieren Leven Ecosystemen • Soorten: Een groep dieren die zich onderling kunnen voortplanten • Rassen: Een groep dieren binnen een soort ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 17 Gewervelde en ongewervelde • Ongewervelde dieren. Insecten (tracheeën) ___________________________________ ___________________________________ Weekdieren (inktvis) • Gewervelde dieren: Vissen Amfibieën Vogels Zoogdieren Kieuwen Kieuwen bij jongen, Longen later longen Reptielen Longen Longen Eieren in water Eieren in water Eieren op het land Eieren op land Eieren op land Koudbloedig Koudbloedig Koudbloedig Warmbloedig Warmbloedig Beenschubben Huidademhaling Hoornschubben Veren Haren ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Gebit van zoogdieren Planten en dieren Leven Ecosystemen ___________________________________ Planteneter ___________________________________ Vleeseter Alleseter ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Planten ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Doorsnede van een blad ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 18 ___________________________________ Planten ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Doorsnede van een blad ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Leerprocessen Planten en dieren Ecosystemen Leven Levensverschijnselen: • Stofwisseling ___________________________________ • Ademhaling ___________________________________ • Voeden ___________________________________ • Uitscheiden • Reageren op prikkels ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Ecosystemen Planten en dieren Leven Ecosystemen • Relaties tussen organismen 1. Producenten 2. Reducenten 3. Consumenten ___________________________________ Consumenten Producenten ___________________________________ ___________________________________ Reducenten ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 19 ___________________________________ Voedselweb en keten Planten en dieren Leven Ecosystemen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Piramide van biomasse Planten en dieren Leven ___________________________________ Ecosystemen Consumenten (C3) Consumenten (C2) ___________________________________ ___________________________________ Consumenten (C1) Producenten (P1) ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Functies binnen de kringloop Planten en dieren Leven • Planten – Producenten • Dieren – Consumenten ___________________________________ Ecosystemen ___________________________________ ___________________________________ • Bacterieen en schimmels - Reducenten Energieverloop? ___________________________________ Biotische en Abiotische factoren, en de relatie daartussen in een ecosysteem ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 20 ___________________________________ ___________________________________ Het lichaam in stand houden ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Verteringstelsel ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Mondholte Voeding Bloed Ademhaling Uitscheiding • Kauwen: voedsel fijn maken • Speeksel – Vertering koolhydraten – Dood bacteriën – Zorgt dat het voedsel makkelijk door de darmen heen kan glijden ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 21 ___________________________________ Maag Voeding Bloed Ademhaling Uitscheiding • Tijdelijke opslag ___________________________________ • Maagsap zuur ___________________________________ – Doodt ziektekiemen ___________________________________ • Vertering van: – Eiwitten ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Darmen • Twaalfvingerige darm – Alvleessap uit de alvleesklier – Gal uit de galblaas • Dunne darm – Darmsap – Sterk vergroot oppervlak • Verteert: ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ – Eiwit, vet en koolhydraten ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Darmen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 22 ___________________________________ Darmen Voeding Bloed Ademhaling Uitscheiding • Brij van onverteerde voedselresten uit de dunne darm ___________________________________ • Opname van water ___________________________________ • Bevat veel bacteriën – Maken vitamines en andere nuttige stoffen ___________________________________ • Darmperistaltiek ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Voedingstoffen Voeding Bloed Ademhaling Uitscheiding ___________________________________ • Bouwstoffen – Aanmaak nieuwe cellen en weefsels • Brandstoffen ___________________________________ – Leveren energie • Reservestoffen – Worden opgeslagen om later gebruikt te worden • Beschermende stoffen ___________________________________ – Houden het lichaam gezond ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Bloedvatenstelsel Voeding Bloed • Slagaders – Van het hart af – Dikke wand geen kleppen – Hoge bloeddruk • Haarvaten Ademhaling Uitscheiding ___________________________________ ___________________________________ – Uitwisseling van stoffen • Aders – Naar het hart toe – Dunne wand met kleppen – Lage bloeddruk ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 23 ___________________________________ Hart Voeding Bloed Ademhaling Uitscheiding • Transporteert stoffen door het lichaam heen ___________________________________ • Kleine en grote bloedsomloop ___________________________________ • Hart ___________________________________ – Kransslagaders – Kransaders ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Bloedvatenstelsel • Bloedplasma (55%) ___________________________________ • Bloeddeeltjes (45%) – Rode bloedcellen ___________________________________ • Vervoeren zuurstof – Witte bloedcellen • Zuiveren het bloed – Bloedplaatjes ___________________________________ • Zorgen voor bloedstolling ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Gaswisseling Voeding Bloed Ademhaling • Functies: 1. Opname van zuurstof 2. Afgifte van koolstofdioxide Uitscheiding ___________________________________ ___________________________________ • Buikademhaling – middenrifspier • Borstademhaling ___________________________________ – Tussenribspieren • Longblaasjes ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 24 ___________________________________ Lever Voeding Bloed Ademhaling Uitscheiding ___________________________________ • Functies – Zet glucose om in glycogeen en slaat dit op – Productie gal – Afbraak van giftige stoffen • Alcohol • Medicijnen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nieren Voeding Bloed Ademhaling Uitscheiding ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nieren Voeding Bloed • Nierschors: Ademhaling Uitscheiding ___________________________________ – Filtratie van het bloed • Niermerg: ___________________________________ – Vorming van urine • Nierbekken: – Verzameling urine en afvoer naar blaas ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 25 ___________________________________ ___________________________________ Reageren op prikkels ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Prikkels verwerken Zenuwstelsel Hormonen Zintuigen • Functie: Vangen prikkels op uit de omgeving • Deze prikkels worden omgezet in impulsen • Deze gaan via het zenuwstelsel naar de hersenen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Zenuwstelsel ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 26 ___________________________________ De hersenen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Zenuwcel Zenuwstelsel Hormonen Zintuigen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Zenuwcellen en reflex • Soorten zenuwcellen – Gevoelszenuw – Schakelcel – Bewegingszenuwcel ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ • Reflexen – – – – Terugtrekreflex Strekreflex Kniepeesreflex Pupilreflex ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 27 ___________________________________ Zenuwcellen en reflex • Soorten zenuwcellen ___________________________________ – Gevoelszenuw – Schakelcel – Bewegingszenuwcel ___________________________________ • Reflexen – – – – Terugtrekreflex Strekreflex Kniepeesreflex Pupilreflex ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Bewust en onbewust Zenuwstelsel Hormonen Zintuigen • Werkt met impulsen ___________________________________ • Bewuste zenuwstelsel ___________________________________ – Bewuste activiteiten en reflexen • Onbewuste zenuwstelsel ___________________________________ – Onbewuste activiteiten ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Leerprocessen Zenuwstelsel Hormonen Stoffen die bepaalde organen beïnvloeden Zintuigen ___________________________________ ___________________________________ Benoemen verschillende Hormoonklieren en functies ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 28 ___________________________________ Oren Zenuwstelsel • • • • • • Hormonen Zintuigen ___________________________________ Oorschelp Gehoorgang Trommelvlies Gehoorbeentjes Slakkenhuis Gehoorzenuw ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Ogen Zenuwstelsel Hormonen Zintuigen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Ogen Zenuwstelsel Hormonen Zintuigen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 29 ___________________________________ Ogen Zenuwstelsel Hormonen Zintuigen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Huid Zenuwstelsel Hormonen Zintuigen ___________________________________ • Functies van de huid – Bescherming – Gevoel (tast, druk, pijn, temp.) – Temperatuurregulatie (!) ___________________________________ Isolerende werking vet Bloedvaten wijder Zweten kippenvel ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Huid Zenuwstelsel Hormonen Zintuigen • Twee stoffen die in de huid gemaakt worden onder invloed van zonlicht (!!) – Vitamine D – Pigment • Waarom beschermt pigmentproductie tegen verbranding en huidkanker en waarom is het logisch dat mensen die dicht bij de evenaar wonen een donkerder huid hebben? ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 30 ___________________________________ Stoffen in de huid Zenuwstelsel Hormonen Zintuigen • Twee stoffen die in de huid gemaakt worden onder invloed van zonlicht (!!) – Vitamine D – Pigment ___________________________________ ___________________________________ • Waarom beschermt pigmentproductie tegen verbranding en huidkanker en waarom is het logisch dat mensen die dicht bij de evenaar wonen een donkerder huid hebben? ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Huid in lagen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Generatie op generatie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 31 Voortplantingsorganen (vrouw) ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Voortplantingsorganen (man) ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Bevruchting Voortplanting Embryo en geboorte • Zaadcel: – Kern met DNA en zwemstaart Voorbehoeden Planten ___________________________________ ___________________________________ • Eicel: – Grote cel met veel voedsel voor de ontwikkeling ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 32 ___________________________________ Ontwikkeling van embryo Voortplanting Embryo en geboorte Voorbehoeden Planten • http://www.youtube.com/watch?v=UgT5rUQ 9EmQ&feature=related ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Ontwikkeling van foetus Voortplanting • • • • Embryo en geboorte Voorbehoeden Planten ___________________________________ Vruchtvliezen Vruchtwater Navelstreng Placenta ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Geboorte Voortplanting Embryo en geboorte Voorbehoeden 3 fasen: 1. Ontsluiting, 2. Uitdrijving, 3. Nageboorte Planten ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 33 ___________________________________ Voorbehoedsmiddelen Voortplanting Geboorte Voorbehoeden Planten • De pil (voorkomt ovulatie/eisprong) • Het condoom m/v (Sperma kan de baarmoeder niet bereiken) • De spiraal (Voorkomt innesteling van het embryo) • Het pessarium + zaaddodende pasta (Dekt baarmoeder af) • Sterilisatie m/v (zaadleiders/eileiders worden doorgesneden) ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Voortplanting bij planten Voortplanting Geboorte Voorbehoeden Planten 1. Ongeslachtelijke voortplanting 2. Geslachtelijke voortplanting (bestuiving) – Windbestuiving – Insectenbestuiving – Overbrenging via water (waterplanten) ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Geslachtelijk voortplanting • Stamper (eicel) • Stuifmeelkorrels (mannelijk) ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 34 ___________________________________ ___________________________________ Erfelijkeheid en evolutie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ DNA DNA en celdeling Kruisingsschema Stambomen Evolutie • DNA bevat informatie over erfelijke eigenschappen • Chromosomen • Genen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Chromosomen man ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Van chromosoom naar DNA ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 35 ___________________________________ Mitose (gewone celdeling) DNA en celdeling Kruisingsschema Stambomen Evolutie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Mitose vs Meiose ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Kruisingsschema DNA en celdeling Kruisingsschema Stambomen • Genotype en fenotype – (begrip monohybride kruising) • Dominant/recessief/intermediair • Homozygoot en heterozygoot Evolutie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 36 ___________________________________ Voorbeeld: Oogkleur DNA en celdeling Kruisingsschema Stambomen Evolutie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Stambomen DNA en celdeling Kruisingsschema Ziek Stambomen Evolutie ___________________________________ Niet ziek Man ___________________________________ Vrouw ___________________________________ Dominant = A Recessief = a ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Puzzel 1 DNA en celdeling Kruisingsschema Stambomen Evolutie ___________________________________ ___________________________________ Is de ziekte dominant of recessief? Welk genotype hebben ze dan? ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 37 ___________________________________ Puzzel 2 DNA en celdeling Kruisingsschema Stambomen Evolutie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Is de ziekte dominant of recessief? Welk genotype hebben ze dan? ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Puzzel 3 DNA en celdeling Kruisingsschema Stambomen Evolutie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Is de ziekte dominant of recessief? Welk genotype hebben ze dan? ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Complexere stamboom DNA en celdeling Kruisingsschema Stambomen Evolutie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 38 ___________________________________ Evolutie DNA en celdeling Kruisingsschema Stambomen Evolutie ___________________________________ • Mutatie en selectie (natuurlijk en kunstmatig) ___________________________________ • Rassen en soorten ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Evolutie DNA en celdeling Kruisingsschema Stambomen Evolutie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Gedrag ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 39 ___________________________________ Bacteriën vs virussen Bacteriën en virussen Antistoffen en antigenen Bescherming ___________________________________ Eigenschappen & verschillen: ___________________________________ Bacterieen ___________________________________ Virussen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Antistoffen en antigenen Bacteriën en virussen Antistoffen en antigenen ___________________________________ Bescherming • Antigenen: Stoffen die niet in het lichaam thuis horen, bijvoorbeeld ziekteverwekkers ___________________________________ • Antistoffen: Stoffen die de antigenen onschadelijk maken ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Ziektes en besmettingen Bacteriën en virussen Antistoffen en antigenen ___________________________________ Bescherming Besmetting en ziekteverschijnselen • Bloedgroepbepaling ___________________________________ ___________________________________ • Verwantschapsstudies • identificatie en karakterisering van onbekende antigenen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 40 ___________________________________ Bloedgroepen Bacteriën en virussen Bescherming Antistoffen en antigenen • Bloedgroepen genoemd naar bijbehorende antigenen ___________________________________ • Bepalen bloedgroep m.b.t. antistoffen • (klontering) ___________________________________ ___________________________________ • A, B, AB en O • Resuspositief (+) of resusnegatief (-) ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Immunisatie Bacteriën en virussen Antistoffen en antigenen Bescherming ___________________________________ • Actieve immunisatie: – Inbreng van een zeer kleine hoeveelheid antigeen in het lichaam – Langdurig werkzaam • Passieve immunisatie ___________________________________ ___________________________________ – Antistoffen in het licham brengen – Kort werkzaam ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Verwantschapstudies Bacteriën en virussen Antistoffen en antigenen ___________________________________ Bescherming ___________________________________ • Verwantschapsstudies – Antistoffen en DNA-onderzoek • Identificatie van gevonden bloed met behulp van antistoffen ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 41 Bescherming tegen ziektes Bacteriën en virussen Antistoffen en antigenen ___________________________________ Bescherming • Vaccin: kleine hoeveelheid antigeen in het lichaam inbrengen, zodat het lichaam dit makkelijk kan bestrijden en onthouden • Serum: Bloed dat al antistoffen bevat (‘kant en klaar’) • Antibioticum – Afkomstig van schimmels – Doodt bacteriën ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Gedrag ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Gedrag Gedrag Soorten gedrag • Gedrag wordt veroorzaakt door prikkels • Soorten prikkels: – Inwendige prikkel – Uitwendige prikkel – Sleutelprikkel – Supranormale prikkel • Respons – Reactie op een prikkel Ethologie ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 42 ___________________________________ Aangeleerd gedrag Gedrag Soorten gedrag Ethologie • Erfelijk aangeleerd gedrag ___________________________________ • Imprenten ___________________________________ • Trial and error ___________________________________ • Conditionering ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Soorten gedrag Gedrag Soorten gedrag Ethologie • Balts ___________________________________ – Paringsritueel bij vogels • Paringsgedrag – Vinden van een partner voor de voortplanting ___________________________________ • Broedzorg – Zorgen voor de jongen ___________________________________ • Territoriumgedrag ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Ethogram maken en begrijpen Gedrag Leerprocessen ___________________________________ Ethologie • veldwaarnemingen ___________________________________ • practicum ___________________________________ • visueel materiaal ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 43 Begrippen in context plaatsen Gedrag • • • • • • • • Leerprocessen ___________________________________ Ethologie - imprenten, trial & error, conditionering - erfelijk / aangeleerd gedrag - dreig- en imponeergedrag - taakverdeling binnen groepen - balts, paringsgedrag, broedzorg - territoriumgedrag - rolpatronen, normen en waarden - rangorde ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Evaluatie ___________________________________ ___________________________________ Laat ons weten wat je van de training vond: www.examentraining.nl/evaluatie Enthousiast na deze training? Kijk op www.examentraining.nl voor al je andere vakken ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ ___________________________________ Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 44 Cellen en stofwisseling Luiaards Luiaards zijn zoogdieren die in het tropisch regenwoud in Zuid-Amerika leven. Ze hangen aan takken in bomen, waarvan ze de bladeren eten. Ze bewegen zich heel langzaam. Ze slapen ruim achttien uur per dag. In die tijd verteren ze hun voedsel. 1. Luiaards hebben een langer darmkanaal dan even grote vleeseters, omdat plantaardig voedsel moeilijker te verteren is dan vlees. In de afbeelding is een plantencel weergegeven. Welke letter geeft het deel aan dat vooral moeilijk te verteren is? A. B. C. D. P Q R S In het verteringskanaal van luiaards bevinden zich veel bacteriën die plantencellen goed kunnen afbreken. De afbeelding toont twee verschillende cellen die aangetroffen worden in het verteringskanaal van een luiaard: een bacterie en een cel van een luiaard. 2. Welke letter stelt de dierlijke cel voor? Leg uit waaraan je dat kunt zien in de afbeelding. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 45 Levercellen In de afbeelding is een levercel weergegeven. De levercellen worden beschadigd door de giftige stof die het DNA beschadigd. 3. Welke letter geeft het deel van de cel aan dat dan wordt beschadigd? A. P B. Q C. R Pneumokokken Pneumokokken zijn eencellige ziekteverwekkers die bij veel mensen in de slijmvliezen van neus- en keelholte voorkomen. Meestal veroorzaken ze geen ziekteverschijnselen, maar soms hebben ze ernstige ziekten tot gevolg zoals hersenvliesontsteking of longontsteking. Pneumokokken hebben wel een celwand, maar geen celkern. 4. Tot welke groep behoren deze organismen? A. tot de bacteriën B. tot de dieren C. tot de planten D. tot de schimmels Stofwisseling Een leerling maakt een schema om een aantal processen in de koolstofkringloop weer te geven (zie de afbeelding). Koolstof komt onder andere voor in koolhydraten in een dier. Drie koolhydraten zijn: glucose, glycogeen en zetmeel. 5. Welke koolhydraten komen in cellen van een dier voor? A. alleen glucose en glycogeen B. alleen glucose en zetmeel Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 46 C. alleen glycogeen en zetmeel D. glucose, glycogeen en zetmeel Orgaanstelsels In de afbeelding hieronder zijn delen van verschillende orgaanstelsels weergeven. Een aantal organen is met cijfers aangegeven. 6. Geef de cijfers en de bijbehorende namen van twee organen uit de afbeelding die behoren tot het verteringsstelsel. 7. Geef in de tabel op de uitwerkbijlage aan met welk cijfer het hart en een armspier worden aangegeven. Vul ook de namen van de orgaanstelsels in waartoe deze organen behoren. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 47 Orgaan Cijfer Naam van organenstelse Hart Armspier 8. Geef het cijfer en de naam van het lichaamsdeel uit de figuur waarin zich geel beenmerg bevindt Planten en dieren Kringlopen Een leerling maakt een schema om een aantal processen in de koolstofkringloop weer te geven (zie de afbeelding). Koolstof komt onder andere voor in koolhydraten in een dier. Drie koolhydraten zijn: glucose, glycogeen en zetmeel. 1. Eén van de pijlen in het schema stelt de fotosynthese voor. Met welke letter is die pijl aangegeven? A. met letter P B. met letter Q C. met letter R D. met letter S E. met letter T In de koolstofkringloop spelen reducenten een belangrijke rol. 2. Welke letter geeft de omzetting aan die door reducenten wordt uitgevoerd? Leg je antwoord uit. Vleermuizen Vleermuizen komen in grote delen van de wereld voor. Er zijn bijna duizend verschillende soorten. Sommige soorten in de tropen leven van vruchten of van nectar en stuifmeel. Er zijn ook soorten die dieren zoals vissen of kikkers eten. De vampiervleermuis drinkt zelfs bloed van andere zoogdieren. In Nederland zijn de meeste vleermuizen insecteneters. Ze gaan ’s nachts op jacht. Overdag rusten ze meestal in groepen, hangend in schuilplaatsen. In de afbeelding hieronder wordt de kaak van een bepaalde vleermuis weergegeven. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 48 3. Wat voor soort voedsel eet deze vleermuis? Noem een eigenschap van het gebit in de afbeelding waaraan je dat kunt zien. De Nachtschone In een plantenboek staat de volgende plaatje van de nachtschone. In de afbeelding zijn enkele delen van de plant met een letter aangegeven. 4. Welke letter geeft een deel aan waarin fotosynthese kan plaatsvinden? Leg uit waardoor daar fotosynthese kan plaatsvinden. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 49 Cicaden Cicaden zijn insecten. Een bepaalde cicadesoort legt eenmaal in de zeventien jaar eitjes. Uit de eitjes komen larven (nimfen), die de grond in kruipen. Deze nimfen leven zeventien jaar onder de grond en zijn dan pas volwassen. De volwassen cicaden paren boven de grond, de vrouwtjes leggen eitjes en gaan daarna dood. Nimfen worden gegeten door mollen en volwassen cicaden door vogels. In de afbeelding zijn vier diagrammen weergegeven. De veranderingen in de cicadepopulatie hebben invloed op de populatiegrootte van de mollen en van de vogels. 5. In welk diagram is dit juist weergegeven? A. in diagram 1 B. in diagram 2 C. in diagram 3 D. in diagram 4 Hete zomers, kale sparen Enkele jaren geleden merkte men op dat de kwaliteit van bepaalde bomen in Duitsland achteruit ging. Er kwamen steeds meer zieke sparren. De oorzaak werd vooral gezocht in luchtverontreiniging door het autogebruik. In een bosbouwtijdschrift noemt een onderzoeker een andere oorzaak: vooral door een gebrek aan magnesiumzouten worden in droge zomers de naalden van een boom geel en vallen af. Door de droogte worden afgevallen naalden en Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 50 takken minder snel afgebroken. En dat afgevallen materiaal is juist de voornaamste bron van magnesiumzouten voor de boom. Bomen gebruiken magnesiumzouten voor het maken van bladgroen. 6. Leg uit dat een boom bij gebrek aan magnesiumzouten ook minder hout kan maken Bepaalde luchtverontreinigende stoffen, afkomstig van het autoverkeer, beïnvloeden de samenstelling van de bodem rond de sparren. 7. Noem twee van die verontreinigende stoffen Magnesiumzouten worden via de stam naar de naalden van een spar getransporteerd. Twee leerlingen doen een bewering over dit transport. Jennifer: De magnesiumzouten worden vooral via houtvaten getransporteerd. Maureen: De vaten die magnesiumzouten vooral transporteren, bestaan uit levende cellen. 8. Welke van deze beweringen is of welke zijn juist? A. Geen van beide B. Alleen de bewering van Jennifer C. Alleen de bewering van Maureen D. Beide beweringen Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 51 Lichaam in stand houden Een posterpresentatie Stefan maakt een poster voor een presentatie over de vertering. Op de poster heeft hij een schematische tekening gemaakt van het verteringskanaal. De namen van de organen staan ernaast (zie de afbeelding). Stefan is vergeten op de poster de naam van het orgaan te schrijven dat aangegeven is met de letter P. 1. Hoe wordt dit deel van de dunne darm genoemd? Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 52 Onder elk orgaan wil hij kort iets over de functie ervan schrijven. Op zijn kladblaadje staan hierover de volgende aantekeningen. 2. Geef de namen van de organen waarbij hij Tekst 1 en Tekst 2 moet schrijven. Schrijf je antwoord zó op: Tekst 1 bij: ....................... Tekst 2 bij: ....................... 3. Welk orgaan in de afbeelding heeft de functies die Stefan bij Tekst 3 heeft opgeschreven? A. de dunne darm B. de dikke darm C. de endeldarm Jacobskruiskruid Een paard eet jakobskruiskruid. In zijn lichaam ontstaat door het kruid in de darmen een gif. Dit gif komt onder andere in de uitgeademde lucht terecht. In de afbeelding hiernaast wordt schematisch de bloedsomloop van een paard weergegeven. Het gif wordt van de plaats waar het ontstaat via de kortste weg met het bloed naar de longen gevoerd. 4. Stroomt het bloed met het gif dan door de grote bloedsomloop? En stroomt het dan door de kleine bloedsomloop? A. alleen door de grote bloedsomloop B. alleen door de kleine bloedsomloop C. zowel door de grote als door de kleine bloedsomloop Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 53 Hartslagfrequentie Het aantal hartslagen per minuut wordt de hartslagfrequentie (HF) genoemd. De hartslagfrequentie kan bijvoorbeeld in de pols of in de hals worden gemeten. Fatih en Timothy zijn 15 jaar oud. Fatih heeft een krachtig hart, dat per slag meer bloed wegpompt dan Timothy’s hart. De jongens zitten rustig in een stoel. Het hart van beide jongens pompt in één minuut evenveel bloed weg. 5. Is de HF van Fatih dan groter of kleiner dan die van Timothy? Of is de HF van beide jongens dan gelijk? A. De HF van beide jongens is dan gelijk. B. De HF van Fatih is dan groter dan die van Timothy. C. De HF van Fatih is dan kleiner dan die van Timothy. Bij inspanning neemt de HF toe zodat het bloed sneller gaat stromen. 6. Leg uit waarom het bloed sneller moet stromen tijdens inspanning. Uitscheiding bij vleermuis Vleermuizen zijn de enige zoogdieren die echt kunnen vliegen. Hun vleugels bestaan uit een zogenaamde vlieghuid die tussen de botten van de armen en benen is gespannen (zie de afbeelding). In de vlieghuid bevinden zich onder andere zenuwen en bloedvaten. De spieren die de vleugels laten bewegen bevinden zich in de romp. In de afbeelding hieronder is de ligging van enkele organen weergegeven in het lichaam van een vleermuis. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 54 In de afbeelding zijn zeven organen in het lichaam van een vleermuis met een cijfer aangegeven. Enkele van deze organen behoren tot het uitscheidingsstelsel. 7. Geef twee cijfers die organen van het uitscheidingsstelsel aangeven. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 55 Reageren op prikkels Zintuigen van een vleermuis De vleermuizen die in Nederland leven, zijn insecteneters. Ze gaan meestal ’s nachts op jacht. In het donker maken ze gebruik van echolocatie. Ze maken daarbij zeer hoge geluiden die door voorwerpen en organismen in de omgeving worden weerkaatst. De vleermuizen vangen de teruggekaatste geluiden op en kunnen zo bepalen waar prooien zich bevinden. Ook verkennen ze op die manier de omgeving, zodat ze nergens tegenaan vliegen. De oren van een vleermuis zijn aangepast aan het gebruik van echolocatie. Aan de stijgbeugel, één van de gehoorbeentjes, zit een spiertje vast (zie de afbeelding). Dit spiertje trekt zich tijdens het uitzenden van geluiden samen. Daardoor wordt de stijgbeugel weggetrokken van het slakkenhuis. Zo worden de oren minder gevoelig en worden de dieren niet door hun eigen geluid verdoofd. Bij het jagen zijn de ogen van deze vleermuizen minder belangrijk. Het netvlies bevat maar één type zintuigcellen. Daardoor kunnen ze wel verschil in helderheid en vormen zien, maar geen kleuren Tijdens het uitzenden van geluid voor echolocatie trekt een spiertje de stijgbeugel weg van het slakkenhuis (zie informatie 4). 1. Leg uit dat de oren van de vleermuis dan minder gevoelig voor geluid worden. Hierboven staat dat het netvlies van Nederlandse vleermuizen één type zintuigcellen bevat. 2. Bevat het netvlies alleen staafjes of bevat het alleen kegeltjes? Leg je antwoord uit. Sclerosteose Sclerosteose is een zeldzame, erfelijke aandoening die tot gevolg heeft dat botten blijven doorgroeien. Een gevolg van deze aandoening is doofheid. Doordat de gehoorzenuwen worden afgekneld door de steeds dikker wordende botten van de schedel, wordt de impulsgeleiding verstoord. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 56 Door het afknellen van een gehoorzenuw wordt de impulsgeleiding verstoord. In een gehoorzenuw bevinden zich uitlopers van gevoelszenuwcellen. 3. Geleiden deze uitlopers impulsen vanuit de hersenen naar het oor? En geleiden deze uitlopers impulsen vanuit het oor naar de hersenen? A. alleen vanuit de hersenen naar het oor B. alleen vanuit het oor naar de hersenen C. in beide richtingen In de vleugels van een vleermuis bevinden zich delen van het bottenstelsel. Vleermuizen vleugels Vleermuizen zijn de enige zoogdieren die echt kunnen vliegen. Hun vleugels bestaan uit een zogenaamde vlieghuid die tussen de botten van de armen en benen is gespannen (zie de afbeelding). In de vlieghuid bevinden zich onder andere zenuwen en bloedvaten. De spieren die de vleugels laten bewegen bevinden zich in de romp. 4. Noem nog twee andere orgaanstelsels waarvan zich volgens de informatie delen in de vleugels bevinden. Paarden en jacobskruiskruid Paarden kunnen door rennen en spelen in de wei de begroeiing wegtrappen. Op die plaatsen kan jakobskruiskruid gaan groeien. Alleen bij gebrek aan ander voedsel eten paarden jakobskruiskruid. Paarden tasten met hun lippen de planten af. Met hun bovenlip kunnen ze goed voelen. Ze hebben ook tastharen op hun snuit en een goed smaakvermogen. Zo herkennen ze het jakobskruiskruid. Wanneer jakobskruiskruid in hooi terechtkomt en verdroogt, kan een paard het niet meer herkennen. Als een paard 1% van zijn lichaamsgewicht aan gedroogd jakobskruiskruid eet, kan het al dodelijk zijn. Een grazend paard herkent dus het jakobskruiskruid en laat het meestal staan. Er zijn dan vanuit zintuigen impulsen naar het centraal zenuwstelsel geleid. Deze impulsen zijn in een deel van de hersenen verwerkt tot bewuste waarnemingen. 5. Via welke zenuwcellen zijn deze impulsen naar het centraal zenuwstelsel geleid? En in welk deel van de hersenen zijn ze dan verwerkt tot bewuste waarnemingen? A. Ze zijn door bewegingszenuwcellen geleid en verwerkt in de grote hersenen. B. Ze zijn door bewegingszenuwcellen geleid en verwerkt in de kleine hersenen. C. Ze zijn door gevoelszenuwcellen geleid en verwerkt in de grote hersenen. D. Ze zijn door gevoelszenuwcellen geleid en verwerkt in de kleine hersenen. Een flinke stengel jakobskruiskruid weegt na drogen twintig gram. Een bepaald paard is 500 kilogram zwaar. 6. Hoeveel kilogram gedroogd jakobskruiskruid is volgens de informatie hierboven dodelijk voor dit paard? En uit hoeveel droge stengels van twintig gram bestaat deze hoeveelheid jakobskruiskruid? Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 57 Plassen Als de urineblaas vol is gaan er impulsen via zenuwen naar het ruggenmerg. Via het ruggenmerg gaan daarna impulsen naar een bepaald gebiedje in de grote hersenen. Vanuit dit gebiedje gaan er impulsen naar het plascentrum in de hersenstam. Dat plascentrum geeft impulsen af, die het plassen op gang brengen. Bij het plassen zijn twee soorten spieren betrokken: de kringspier bij de uitgang van de blaas en de spieren in de blaaswand, die de blaas leegdrukken. In bovenstaande afbeelding is een gedeelte van het centrale zenuwstelsel van de mens weergegeven. Het plascentrum ligt in de hersenstam. 7. Welk cijfer geeft het gedeelte van het centrale zenuwstelsel aan waarin het plascentrum ligt? In de tekst worden twee soorten spieren genoemd die een rol spelen bij het plassen: een kringspier en spieren in de blaaswand die de blaas legen. 8. Trekt de kringspiersamen bij het plassen? En trekken de spieren in de blaaswand zich samen? A. B. C. D. Kringspier Blaaswand Ja Ja Nee Nee Ja Nee Ja Nee 9. Benoem de delen 1,2,3,4 Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 58 Generatie op Generatie Verminderde vruchtbaarheid Een man en een vrouw proberen al drie jaar samen een kind te krijgen. Na een onderzoek blijkt dat het sperma van de man weinig zaadcellen bevat. De dokter raadt een bepaalde behandeling aan. In een laboratorium worden eerst zaadcellen en zaadvocht uit sperma van de man van elkaar gescheiden. De zaadcellen worden daarna rechtstreeks in de voortplantingsorganen van de vrouw gebracht. Hieronder staan in een schema drie delen van de mannelijke voortplantingsorganen genoemd. 1. Geef met een kruisje in dit schema aan waar zaadcellen worden gemaakt. Geef ook met een kruisje aan waar zaadvocht wordt gemaakt. In de afbeelding worden de voortplantingsorganen van een vrouw weergegeven. Om de kans op een bevruchting zo groot mogelijk te maken, wordt bepaald wanneer de vrouw vruchtbaar is. Pas dan worden de zaadcellen in haar lichaam gebracht. 2. Welke letter in de afbeelding geeft een plaats aan waar de eicel zich bevindt als deze bevrucht kan worden? A. letter P B. letter Q C. letter R D. letter S Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 59 Voorbehoedmiddelen Het pessarium is een voorbehoedmiddel. Het is een rond, rubberen kapje dat de ingang van de baarmoeder afsluit. Het pessarium wordt vóór de geslachtsgemeenschap ingebracht. De vrouw doet dat via het orgaan dat is aangegeven met de letter P (zie de afbeelding). 3. Geef de naam van het orgaan dat in de afbeelding is aangegeven met de letter P. Condooms worden veel vaker gebruikt dan een pessarium. Een condoom heeft een voordeel voor de gezondheid dat een pessarium niet heeft. 4. Welk voordeel voor de gezondheid heeft het gebruik van een condoom tijdens geslachtsgemeenschap? Een ander voorbehoedmiddel is het spiraaltje. Dit wordt door een arts in een voortplantingsorgaan van een vrouw geplaatst. Het verhindert de innesteling van een bevruchte eicel in dat orgaan. 5. Welk orgaan wordt hier bedoeld? A. de baarmoeder B. een eierstok C. een eileider Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 60 Kikkererwt De kikkererwtenplant wordt in het Midden-Oosten al meer dan 8000 jaar geteeld. De bloemen zijn wit of paars. Uit een bloem groeit een vrucht, de zogenaamde peul, die twee of drie eetbare kikkererwten bevat. 6. Worden de bloemen van de kikkererwtenplant bestoven door de wind of worden ze bestoven door insecten? Noem twee kenmerken van de bloem waaruit dit afgeleid kan worden. Gebruik daarbij bovenstaande informatie. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 61 Erfelijkheid en evolutie Kikkererwt en genen De kikkererwtenplant wordt in het Midden-Oosten al meer dan 8000 jaar geteeld. De bloemen zijn wit of paars. Uit een bloem groeit een vrucht, de zogenaamde peul, die twee of drie eetbare kikkererwten bevat. De bloemen van de kikkererwtenplant zijn wit of paars. Het gen voor de paarse kleur is dominant. Een kweker heeft de beschikking over drie kikkererwtenplanten: - plant 1: met witte bloemen plant 2: homozygoot, met paarse bloemen plant 3: met paarse bloemen en onbekend genotype. Om te bepalen of plant 3 homozygoot of heterozygoot is, wil hij deze plant kruisen met één van de andere twee planten. Uit de fenotypen van een groot aantal nakomelingen wil hij dan een conclusie trekken over het genotype van plant 3. 1. Is het genotype van plant 3 te bepalen door zo’n kruising? A. nee B. ja, door plant 3 te kruisen met plant 1 C. ja, door plant 3 te kruisen met plant 2 Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 62 Kikkererwten bevatten in vergelijking met andere gewassen veel van de stof tryptofaan. Dit is een belangrijk bestanddeel van bepaalde eiwitten. Onderzoekers denken dat mensen heel vroeger kikkererwten zijn gaan telen, omdat ze erg voedzaam waren. De boeren hebben vroeger waarschijnlijk voor het kruisen van de planten die zij gingen verbouwen, juist de planten met de meest voedzame erwten uitgekozen. Daardoor is het huidige ras met veel tryptofaan ontstaan. 2. Hoe wordt het genoemd als alleen planten met bepaalde eigenschappen worden uitgekozen om mee te kruisen? Evolutie van de katachtigen Volgens wetenschappers is in een ver verleden het zeeniveau op aarde enkele keren zó ver gedaald, dat verschillende werelddelen met elkaar in verbinding kwamen. Hierdoor konden dieren van het ene naar het andere werelddeel ‘verhuizen’. Dit ‘verhuizen’ wordt migreren genoemd. Toen daarna de werelddelen weer van elkaar gescheiden werden door het stijgen van het zeeniveau, ontwikkelden deze ‘verhuisde’ dieren zich volgens de evolutietheorie tot aparte groepen. Zo zouden uit een ‘oerkat’ acht verschillende groepen katachtigen zijn ontstaan (zie de afbeelding). Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 63 3. Welk van de volgen stellingen is juist? 1) Er zijn katachtigen naar Australië gemigreerd. 2) In het Plioceen en Pleistoceen zijn er meer verschillende soorten katachtigen gemigreerd van de oude wereld naar de nieuwe wereld dan andersom. 4. Hoeveel miljoen jaar geleden is de ontwikkeling van de acht groepen uit de ‘oerkat’ begonnen volgens de afbeelding? Voor het opstellen van de stamboom in de afbeelding heeft men het DNA van verschillende soorten katachtigen onderzocht. Daarbij leverde vooral het DNA van de geslachtschromosomen veel informatie op. In de afbeelding zijn de chromosomen van een mannelijke huiskat weergegeven. De paren chromosomen zijn met een cijfer aangegeven. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 64 Het geslacht van een huiskat wordt op dezelfde manier bepaald als bij de mens. 5. Met welk cijfer worden de geslachtschromosomen aangeven? Leg uit waaraan je dat kunt zien in de afbeelding Kleurenblind Er bestaat een zeldzame, erfelijke aandoening die totale kleurenblindheid tot gevolg heeft. Dit wordt achromatopsie genoemd. Mensen met achromatopsie hebben alleen staafjes en geen kegeltjes in hun ogen. Zij zien de wereld in grijstinten. Bij daglicht kunnen ze heel slecht zien. Dit licht is te fel voor ze, zodat ze voortdurend hun ogen bijna helemaal moeten dichtknijpen. Bij weinig licht kunnen ze beter zien. Twee ouders die wel kleuren kunnen zien, hebben twee kinderen (zie de afbeelding). 6. Wat is het genotype van de ouders voor deze vorm van kleurenblindheid? A. Beide ouders zijn heterozygoot. B. Beide ouders zijn homozygoot dominant. C. Beide ouders zijn homozygoot recessief. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 65 Taaislijmziekte Taaislijmziekte is een ziekte waarbij slijm dat in het lichaam wordt gemaakt, abnormaal dik en taai is. Dit veroorzaakt problemen in verschillende orgaanstelsels. Taaislijmziekte wordt veroorzaakt door een recessief gen (a). In de afbeelding zie je een stamboom van een familie waarin de ziekte voorkomt. 7. Wat is het genotype van nummer 7 in de stamboom? A. AA B. Aa C. Aa Nummer 5 en 6 in de stamboom zijn beiden heterozygoot voor het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt. Ze krijgen nog een dochter. 8. Hoe groot is de kans dat deze dochter geen taaislijmziekte heeft? A. 0% B. 25% C. 50% D. 75% E. 100% F. Niet te bepalen Taaislijmziekte is vast te stellen door prenataal onderzoek van cellen van de baby. Drie methoden die gebruikt worden bij prenataal onderzoek zijn: 1. echoscopie 2. vlokkentest 3. vruchtwaterpunctie. 9. Bij welke van deze methoden worden cellen van de ongeboren baby weggenomen? Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 66 Bescherming en antistoffen Pneumokokken Pneumokokken zijn eencellige ziekteverwekkers die bij veel mensen in de slijmvliezen van neus- en keelholte voorkomen. Meestal veroorzaken ze geen ziekteverschijnselen, maar soms hebben ze ernstige ziekten tot gevolg zoals hersenvliesontsteking of longontsteking. Sinds 1999 worden kinderen in de Verenigde Staten ingeënt tegen zeven typen pneumokokken. Om na te gaan of deze vaccinaties goed beschermen, zijn gegevens verzameld over het aantal ziektegevallen bij kinderen jonger dan vijf jaar (zie het diagram). In 2006 is ook in Nederland begonnen met het inenten van kinderen tegen pneumokokken. Hiervoor wordt hetzelfde vaccin gebruikt als in de Verenigde Staten. In dit vaccin bevinden zich delen van de zeven typen pneumokokken waartegen het beschermt. Deze delen verschillen onderling in de stoffen waaruit ze zijn opgebouwd. 1. Bevat dit pneumokokken-vaccin antigenen? A. nee B. ja, één soort antigeen C. ja, meer dan één soort antigeen In de Verenigde Staten worden alleen jonge kinderen ingeënt. Toch blijkt het aantal gevallen van pneumokokkenziekten onder mensen boven de vijftig jaar sinds 1999 afgenomen te zijn met ongeveer 25 procent. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 67 2. Leg uit waardoor inenting van kinderen tot gevolg kan hebben dat minder ouderen die ziekten oplopen. Verdeling van bloedgroepen Niet elke bloedgroep van het AB0-systeem komt overal in de wereld even vaak voor. In West-Europa komen de bloedgroepen A en 0 vaker voor dan B of AB, maar in andere delen van de wereld is deze verdeling meestal anders. Bij bevolkingsgroepen die heel lang geïsoleerd geleefd hebben, wijkt de verdeling vaak sterk af van die van andere groepen. In de tabel wordt de verdeling van de bloedgroepen van enkele van zulke groepen gegeven. 3. Welk van de volgende stelling zijn juist? 1) Bloedgroep 0 komt bij elk van de bevolkingsgroepen het meest voor. 2) Het bloed van alle Navajo indianen bevat anti-B. Als iemand een bloedtransfusie met rode bloedcellen nodig heeft, maar er zijn geen cellen van de eigen bloedgroep beschikbaar, kunnen in sommige gevallen rode bloedcellen van een andere bloedgroep gegeven worden. Dit kan alleen zonder gevaar voor klontering, als de donorbloedcellen geen antigenen dragen waartegen de ontvanger antistoffen maakt. Een onderzoeker die zich in het gebied van de Bororo indianen bevindt, heeft een bloedtransfusie met rode bloedcellen nodig. Zelf heeft hij bloedgroep B. 4. Kan hij zonder gevaar voor klontering bloedcellen ontvangen van één van de bewoners van het gebied? Leg je antwoord uit. Vogelgriep Vogelgriep wordt veroorzaakt door een virus dat in verschillende vormen voorkomt. Het wordt overgedragen door poep van besmette vogels. Sommige vormen zijn zeer besmettelijk en zeer schadelijk voor pluimvee, zoals kippen, eenden en kalkoenen. In 2003 veroorzaakte zo’n virus een epidemie op pluimveebedrijven in Nederland. Om vast te stellen of kippen besmet waren, werd hun bloed onderzocht op antistoffen tegen dit virus. Hoewel er een vaccin tegen het virus bestond, werden de kippen niet ingeënt. Ingeënte kippen konden namelijk niet verkocht worden aan het buitenland, omdat door bloedonderzoek niet vastgesteld kon worden of een kip besmet was met het virus, of dat de kip was ingeënt. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 68 5. Leg uit waardoor met bloedonderzoek geen verschil aangetoond kon worden tussen een besmette kip en een ingeënte kip. Er zijn vormen van het virus die ook ziekteverschijnselen bij mensen veroorzaken na besmetting door een vogel. Besmette personen kunnen zo’n virus meestal niet op andere mensen overdragen. Pas als er een vorm van het virus ontstaat die tussen mensen overgedragen kan worden, bestaat de kans dat veel mensen de ziekte oplopen. Zo’n vorm kan ontstaan als het vogelgriepvirus in het lichaam van iemand terechtkomt die ook besmet is met het menselijk griepvirus. Er is dan een kans dat er een soort mengvorm ontstaat van beide virussen die wél van mens naar mens kan worden overgedragen. Een inenting tegen het menselijk griepvirus levert geen goede bescherming op tegen het vogelgriepvirus. Toch wordt mensen die bijvoorbeeld door hun werk in aanraking komen met besmet pluimvee, geadviseerd zich te laten inenten tegen het menselijk griepvirus. 6. Leg uit waarom dit advies gegeven wordt. 7. Leg uit waarom een inenting tegen een menselijk griepvirus geen goede immuniteit oplevert tegen een andere griep zoals vogelgriep. Gedrag Zeeschildpadden Zeeschildpadden leggen hun eieren op het strand. Vrouwelijke zeeschildpadden komen daarvoor ’s nachts aan land. Ze graven een kuil in het zand, leggen er hun eieren in en dekken de eieren af met zand. Daarna gaan ze terug naar zee. In de informatie wordt een bepaalde vorm van voortplantingsgedrag beschreven. 1. Hoe heet dit gedrag? A. baltsgedrag B. broedzorg C. paringsgedrag 2. Wat is de inwendige prikkel voor voortplantingsgedrag? Als de jongen uit de eieren komen, graven ze zich uit en kruipen naar zee. 3. Is dit gedrag erfelijk of is het aangeleerd? Leg je antwoord uit. Een slimme vogel De raaf is een vogel die onder andere vlees eet. Bij een onderzoek in het noorden van Amerika bleek, dat raven in de winter delen van prooien eten die door wolven gedood zijn. Zo’n prooi kan bijvoorbeeld een hert zijn. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 69 De onderzoekers hebben een lijst met beschrijvingen gemaakt van de verschillende gedragingen van de wolven. 4. Hoe wordt zo’n lijst met gedragsbeschrijvingen genoemd? In de tabel staan vier van de gedragingen uit die lijst. Tijdens het onderzoek is bij elk gedrag steeds genoteerd of er raven in de buurt van de wolven waren. Hoe lang er vogels bij de wolven waren, werd aangegeven als deel van de waarnemingstijd. 5. Maak een staafdiagram van de gegevens hierboven in het grafiekpapier hieronder. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 70 Om er achter te komen hoe de raven de prooien van de wolven vinden, hebben de onderzoekers zelf ook ‘prooien’ neergelegd. Ze gebruikten hiervoor herten die doodgereden waren door auto’s. Deze werden opengesneden, zodat het leek of de herten door wolven waren aangevallen. De tijd dat het duurde voordat de raven deze ‘prooien’ en de prooien van wolven vonden, werd genoteerd. Uit de resultaten werd de conclusie getrokken, dat de raven vooral letten op het gedrag van de wolven om de prooien te vinden. In de afbeelding worden drie diagrammen weergegeven. Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 71 6. Welk diagram geeft de resultaten weer die passen bij de conclusie van de onderzoekers? A. diagram P B. diagram Q C. diagram R Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 72 Uitwerkingen Cellen en stofwisseling 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. A T, deze cel heeft geen celwand en wel een celkern A A A 3 = Dunne darm en 6 = Slokdarm Hart = 7 Bloedvatenstelsel en Armspie= 2 Spierstelsel 8 =Dijbeen Planten en dieren 1. A 2. Letter T, uit de uitleg moet blijken dat reducenten dode resten afbreken (waarbij koolstofdioxide ontstaat) 3. Uit het antwoord moet blijken dat het voedsel van dierlijke oorsprong is. Dat is te zien aan kiezen met (scherpe) punten/grote hoektanden 4. letter R. Uit de uitleg moet blijken dat zich hierin bladgroenkorrels bevinden 5. D 6. Bladgroen is nodig voor fotosynthese. Bij fotosynthese ontstaat de grondstof voor hout 7. Stikstof en zwavel 8. B Lichaam in stand houden 1. 2. 3. 4. 5. 6. De twaalfvingerige darm Tekst 1 bij: maag Tekst 2 bij: lever A C C Uit de uitleg moet blijken, dat bij inspanning meer zuurstof/brandstof/energie nodig is/dat er meer koolstofdioxide afgevoerd wordt/afvalstoffen afgevoerd worden. 7. 1, 3 en 7 Reageren op prikkels 1. Uit de uitleg moet blijken dat geluidsprikkels dan minder goed worden overgedragen (naar de zintuigcellen in het slakkenhuis). 2. alleen staafjes, met een uitleg waaruit blijkt dat ze geen kleuren kunnen zien. 3. B 4. Bloedvatenstelsel en zenuwstelsel 5. C 6. 500 kilo/100 = 5 kilo gedroogd jacobskruid; 5 kilo = 5000 gram dus 5000/20 = 250 stengel zijn 5 kilo 7. 3 8. C 9. 1 = grote hersenen 2 = kleine hersenen 3 = hersenstam 4 = ruggenmerg Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 73 Generatie op generatie 1. 2. A 3. Vagina/schede 4. Uit het antwoord moet blijken dat een condoom bescherming biedt tegen (het overdragen van) ziekteverwekkers. 5. A 6. door insecten, met twee van de volgende kenmerken: − (opvallend) gekleurde kroonbladeren − korte meeldraden/meeldraden binnen de bloem − kleine stempel − korte stijl/stempel binnen de bloem Erfelijkheid en evolutie 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. B (kunstmatige) selectie Beide zijn onjuist 11 (miljoen jaar geleden) Nummer 19. Uit de uitleg moet blijken dat de twee chromosomen verschillend zijn. A C F 3 Bescherming en antistoffen 1. B 2. (geslachts)hormonen 3. erfelijk, met een uitleg waaruit blijkt dat ze dit gedrag vertonen onmiddellijk nadat ze uit het ei gekomen zijn 4. ethogram Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 74 5. 6. A Nationale Examentraining | Biologie | VMBO | 2016 75