fysica

advertisement
METAFYSICA
Het woord metafysica betekent: wat na de natuur (fysica) komt, wat de natuur overstijgt. ( ‘Meta’ kan zowel
‘na’ als ‘bovenuit’ betekenen.) Lange tijd geloofde men dat Metafysica alleen de titel was die door de uitgever
van Aristoteles’ boeken was gegeven aan diens verhandelingen die volgden op zijn boeken over de natuur,
de fysica. In het bedoelde werk was sprake van de algemene oorzaken der dingen. Het begrip metafysica
werd daarom geïnterpreteerd met betrekking tot datgene wat boven de natuur u itgaat. Zodoende verstaat
men onder metafysica de wijsgerige leer die niet de realiteit onderzoekt zoals die in onze ervaring gegeven is
(zoals de fysica), maar de totaliteit van al het gegevene, met inbegrip van datgene wat deze eenheid const itueert. Die eenheid kan men in beginsel zowel in een buiten onze wereld liggende ‘ware’ werkelijkheid poneren, zoals Plato deed, of trachten in de vele bijzondere ervaringsgegevens zelf te ontwaren, in een di epere
grond, waarin de gegevenheden zelf alle zijn gefundeer d, zoals Aristoteles deed. Beide ‘typen’ van metafysica hebben tot vandaag de dag hun aanhangers. Men onderscheidt vervolgens de subjectieve van de objecti eve metafysica. De objectieve metafysica zoekt de eenheid van al het gegevene in de vele, particulier e en onderscheiden gegevenheden zelf. Daarbinnen kan men weer onderscheid maken tussen de realistische of
scholastieke richting, en de fysicistische, naturalistische of materialistische metafysica. De subjectieve met afysica zoekt de eenheidsfactor niet in het gegevene, maar in het subject, voor wie al deze gegeve nheden gegeven zijn. Als men bovendien aanneemt dat de eenheid van de w ereld in laatste instantie alleen door het
scheppende vermogen van de menselijke geest tot stand gebracht wordt, spreekt men v an idealistische metafysica.
Antieke metafysica
Voor Plato bestond er een wereld van tijdloze, onveranderlijke ideeën, oertypen of onveranderlijke vormen.
De zintuiglijke ervaringswereld was voor hem een onvolmaakte afschaduwing van die ideeënwereld. De w ereld die de mens met zijn zintuigen ervaart, was voor Plato niet de echte, eeuwig bestaande wereld. Volgens
hem verschaften onze zintuigen ons daarom geen echte kennis. Alleen de zuivere ideeën konden zekerheid
verschaffen; zij bestaan op zichzelf en zijn onttrokken aan de wisselvalligheid van de veranderlijke wereld.
Tegen de ideeën van Plato in huldigde zijn leerling Aristoteles het principe van de verandering. Zijn metafysische ontdekking was die van de ontwikkeling van alle dingen naar een doel. Elk din g, zo beweerde hij,
streeft naar vervolmaking; in beginsel is alles al in elk ding aanwezig, maar het moet zich nog ontplooien. Hij
stelde dat elk ding aanvankelijk stof en materie is. Het wordt naar zijn vervolmaking geleid door de vorm: de
kracht die de ongevormde materie tot werkelijkheid brengt. Wanneer iets zijn vorm heeft bereikt, dan heeft
het zich verwerkelijkt, is het geworden wat het moet zijn. De hoogste van alle vormen was voor Aristoteles
de godheid. Hij beschouwde deze als vorm zonder materie.
Middeleeuwse metafysica
De wijsgeer en theoloog Thomas van Aquino wilde de christelijke leer verantwoorden door de theologie te
funderen op de aristotelische metafysica. Hij hield zich sterk bezig met het onderscheid tussen geloof en
rede. Met Aristoteles kon Thomas als metafysicus aannemen dat de mens zich op zijn zintuigen moet verl aten. Het verstand weet dat elke materiële stof ernaar streeft zuivere vorm en volmaaktheid te worden. Maar
van God kan alleen het geloof een volledig begrip hebben, en het ge loof erkent dat God werkelijk de schepper van de wereld is. Men kan Cusanus beschouwen als de metafysicus die de overgang vormde tussen de
Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Hij stelde als eerste binnen het christelijke de nken de oneindigheid van de
wereld tot voorwerp van denken. Op deze wijze wilde hij het probleem van de verhouding tussen God en w ereld op een nieuwe wijze ter sprake brengen. Hij beweerde dat alle tegenstellingen die wij in de wereld erv aren in God, als de Oneindige, samenvallen. Men moest, aldus Cusanus, de wereld aanvaarden en het dualisme, het scheiden tussen twee werelden, verwerpen. Zo kan men de zin van de oneindigheid in de ei ndige
schepsels ontdekken. Cusanus zei voorts dat de wereld een eindige oneindigheid is, ofwel een gesch apen
God. De leer van de oneindigheid van waaruit men de menselijle wereld beoordeelt, is de metafysica na Cusanus gaan bepalen.
Latere metafysica
Bij Descartes kan men sporen aantreffen van de metafysica van Cusanus. Descartes kwam tot het oneindige
door uit te gaan van de methodische twijfel. Het ging er voor hem om iets te ontdekken dat zo zeker was dat
elke vergissing was uitgesloten. De twijfel aan alles bracht één zekerheid aan het licht: degene die aan alles
twijfelt bestaat werkelijk. Door te twijfelen denkt hij en hij weet daarom zeker dat hij bestaat. En meer nog:
wie twijfelt weet in de vragen die hij stelt al iets van het oneindige, want twijfel gaat tot het uiterste. Wat
voor het eindige verstand bestaat is slechts een inperking van de volle waarheid, die oneindig is. De idee van
het oneindige was volgens Descartes eerder dan de idee van het eindige, zoals ook de idee van God eerder
was dan de idee die ik van mijzelf heb. Zo redeneerde Descartes vanuit God terug naar het bestaan van de
wereld en de medemensen.
Na Descartes onderzocht Kant de grenzen van de metafysica en de mogelijkheden van het menselijk ve rstand. Het verstand, zo zei hij, kan wel van alles beredeneren, maar berusten de speculaties die daarvan het
gevolg zijn op werkelijkheid? De metafysica lijkt uit te gaan van een wereld die bestaat los van de mens, en
dat is niet mogelijk. De wereld gedraagt zich zoals de mens haar oplegt zich te gedragen. De mens neemt de
dingen wel waar zoals ze zijn, maar hij voegt er zelf iets aan toe; met bepaald e aangeboren denkvermogens
schept hij zelf relaties tussen de dingen. Zo veronderstelde Kant de aanwezigheid van een actieve, zij het onbewuste verstandelijke kracht waarmee de mens verbanden legt tussen oorzaak en gevolg, tussen ee nheid en
overeenkomstigheid van relaties in tijd en ruimte. Daarmee beweerde hij niet dat tijd en ruimte een eigen
bestaan zouden leiden, maar dat de mens met de altijd al gegeven vermogens de werkelijkheid ordent. Met
deze zienswijze was Kant de eerste die niet de buitenwereld, maar het denken zelf tot uitgangspunt nam
voor het metafysisch denken. Zijn a priori-vermogens waren overigens geen ideeën in de oude metafysische
betekenis: volgens Kant bestaan zij immers op grond van zintuiglijke ervaring.
Hegel
Hegel was de belangrijkste idealistische metafysicus van de 19e eeuw. ‘Idealistisch’ betekent hier dat hij alles
opvatte als een zuiver geestelijke werkelijkheid. Hij probeerde aan te tonen hoe het komt dat de mens steeds
onderhevig is aan historische veranderingen. De theorie van de verandering noemde hij dialectiek. Het veranderingsproces van tegenstellingen die opgenomen worden in een hogere synthese gaat zo lang door totdat
alles samenvalt in de absolute geest; deze is de laatste grond van de werkelijkheid en vat alles in zic h samen.
De absolute geest is zowel goddelijk als menselijk. God uit zich op vergeestelijkte wijze in de wereld door uit
zichzelf te treden, en in de wording van de wereld keert hij weer tot zichzelf terug. De mens heeft deel aan dit
goddelijk proces. Hij moet dus proberen op te stijgen tot het absolute; in dat absolute zijn God en mens één
en zijn alle tegenstellingen opgeheven.
20
e
eeuw
e
e
De hoofdstroom in de filosofie van de 19 en het begin van de 20 eeuw was idealistisch. Vooral in navolging
van Kant’s ideeën werden systemen ontworpen om zijn kritiek op de metafysica nog verder uit te diepen. Op
het ogenblik staat vooral het werk van Heidegger in de belangstelling, maar lijkt de rol van de metafysica
uitgespeeld te zijn. De meeste stromingen in de wetenschap, met name het logisch positivisme, stellen de
traditionele metafysica nog scherper aan de kaak dan Kant al deed. Russell was van mening dat metafysica
het resultaat is van onnauwkeurig gebruik van de omgangstaal, een visie die de logisch-positivisten sterk
heeft beïnvloed. Ook volgens Wittgenstein kan de metafysica de waarheidsvraag niet oplossen. Dat er zoveel metafysische problemen bestaan, komt omdat de filosofen de verhouding tussen taal en werkelijkheid
verkeerd hebben opgevat en dat nog doen. Zij maken de woorden los van de gebruikelijke betekenis en verlenen er een metafysische betekenis aan die die woorden in feite niet bezitten. De metafysici beweren de
werkelijke kern te kennen van het ik, het goede, de wereld, enz., maar in feite gebruiken z ij begrippen die zijn
losgemaakt uit hun gewone context. De betekenis van van een woord moet men zien als een functie binnen
het geheel van een taalspel. Bij het gebruik van woorden houden we ons aan spelregels, afhankelijk van de
context waarin dat woord voorkomt. De taal kan geen oordelen uitspreken over de werk elijkheid. Eenzelfde
afkeer van metafysica als in het logisch positivisme vindt men in het postmodernisme - niet op grond van de
autoriteit van een taalanalyse, maar op grond van een anti-autoritaire houding.
Bron: Filosofie van A tot Z. Het Spectrum 1999
Download