Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte Ds. D. Hakkenberg – Mattheüs 2: 13-15 Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen: Psalm 81: 6, 11 Mattheüs 2: 13-23 Psalm 89: 10, 11, 12 Psalm 56: 4, 5 Psalm 136: 11, 12 Geliefden, wij wensen met de hulp des Heeren uw aandacht te bepalen bij hetgeen u is voorgelezen uit Mattheüs 2, de verzen 13 tot en met 15. Wij lezen het 14e en het 15e vers: Hij dan opgestaan zijnde, nam het Kindeke en Zijn moeder tot zich in de nacht, en vertrok naar Egypte, en was aldaar tot de dood van Herodes; opdat vervuld zou worden hetgeen van de Heere gesproken is door de profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. We letten vooral op het laatste gedeelte: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. Dit woord spreekt ons van: Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte. En dan letten we op twee zaken: 1. De vernederende vlucht naar Egypte 2. De verlossende roep uit Egypte 1. De vernederende vlucht naar Egypte Geliefden, hier lezen we dus de korte geschiedenis van de vlucht van de Heere Jezus naar Egypteland. En door Mattheüs wordt gewezen op één van de profetieën uit het Oude Testament, die daar al van gesproken heeft. Het staat ook onder vers 15. We worden daar verwezen naar de profeet Hosea. En dan lezen wij in Hosea 11 vers 1: Als Israël een kind was (het volk van Israël dus), toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen. Daar hebt u dus de tekst die hier bevestigd wordt: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. En dan worden we allereerst bepaald bij het volk van Israël. Want Israël werd een kind, een zoon van God genoemd. Dat is een grote en rijke benaming. Toen Israël een kind was, heb Ik hem liefgehad en Ik heb Mijn zoon, Mijn volk Israël, uit Egypte geroepen. U moet weten dat het volk van Israël een Zoon van God genoemd werd. We lezen dat ook in Exodus 4. Daar wordt de tijd beschreven dat Israël in slavernij, in gevangenschap, in ballingschap in Egypte was en zeer onderdrukt werd. In Exodus 4 vers 22 staat: Dan zult gij (Mozes) tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël. De Heere had het volk van Israël afgezonderd van alle heidenvolken. Waarom? Was Israël beter, omdat het Abrahams zaad was? Verre vandaar. Wie was Abraham? Tot zijn www.prekenweb.nl 1/10 Ds. D. Hakkenberg – Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte vijfenzeventigste jaar een afgodendienaar, verzonken in het heidendom van Ur der Chaldeeën. Nee, het was niet om Abraham, het was niet om Izak, om Jakob, om dat volk zelf, dat de Heere hen Zijn zoon noemt. Maar het was omdat de Heere Zelf dat volk heeft liefgehad. Er zijn alleen maar redenen in God waarom Hij mensenkinderen heeft verkoren en liefgehad met een eeuwige liefde. Wij maken dat onszelf nooit waardig, gemeente. Integendeel. We zijn mensenkinderen die in Adam van God zijn afgevallen en we hebben net als de verloren zoon God de rug toegekeerd. We zijn bastaarden geworden, onwilligen, ongehoorzamen, die weerspannig hebben overtreden. De Heere heeft Israël liefgehad. Want Jakob is met zesenzestig zielen naar Egypte gegaan. Met Jozef, zijn vrouw en zijn twee zonen waren dat er zeventig. Daar was het volk in beginsel als een kind. Vierhonderd jaar is het verdrukt in Egypteland onder Farao’s die Jozef niet gekend hadden. Vooral in het laatst van die vierhonderd jaar is dat volk uitgegroeid tot een miljoenenvolk. Toen was het als het ware een zoon geworden. En dan zegt de Heere bij monde van Hosea: Als Israël een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen. Er staat in het vierde vers van Hosea 11: Ik trok hen met mensenzelen, met touwen der liefde, en was hun als degenen die het juk van op hun kinnebakken oplichten, en Ik reikte hem voeder toe. Maar, zoals we zeiden, het was niet om Israël. Er was geen waardigheid in Israël zelf. Weet u, er was waardigheid in de Christus Die in dat volk verborgen lag. In de schoot van dat volk Israël in Egypte lag de Christus verscholen. Die moest immers uit dat volk geboren worden? Dat had God beloofd aan Abraham. In uw zaad, in die Christus, zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. De Heere Jezus lag in de belofte verborgen in de schoot van dat volk. En God van de hemel zag dat Israël aan in de Heere Jezus. En daar ligt voor ons persoonlijk ook alleen maar het behoud in. Alleen als God ons aanziet in de Heere Jezus, in dat Kind van Bethlehem, in Hem Die gekomen is om verlorenen te zoeken en zalig te maken. O, een mens zoekt maar naar waarden in zichzelf, naar voorwaarden in het schepsel. En die zijn er niet meer en die zullen er ook nooit meer zijn. Uit deze boom komt in der eeuwigheid geen vrucht meer voort ten goede. Het is alleen in de Heere Jezus, in Hem alleen. En nu verder. Dat het volk van Israël verlost is uit Egypteland, dat de Heere hen met een hoge hand en met een sterke arm heeft uitgeleid uit Egypte, dat is alleen om de Heere Jezus, om die dierbare Borg, om die enige Zaligmaker. Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb (Ex.20:2). Dat is om de Heere Jezus wil. Daarom heeft de HEERE, Jehova, de Getrouwe, de Verbondsgod, hen liefgehad. Daarom heeft Hij hen uitgeleid uit Egypteland, door de woestijn gevoerd en gebracht in Kanaän, in het land, vloeiende van melk en honing. Dit is een blijk van Gods lieve gunst, van Zijn eeuwig welbehagen. Daarom ligt heel de geschiedenis van het volk van Israël – hun verlossing, hun uitleiding, het brengen in Kanaän – alleen verklaard in de Heere Jezus, in die gezegende Zaligmaker, Die in alles de Eerste is. www.prekenweb.nl 2/10 Ds. D. Hakkenberg – Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte En, gemeente, als we zalig zullen mogen worden, als we uit het Egypte van deze wereld, uit het heidendom, uit de verdrukking van die helse Farao verlost mogen worden en door de woestijn van dit leven geleid mogen worden naar het hemelse Kanaän, dan is dat alleen om Christus wil, om de Heere Jezus wil. Want u moet wel bedenken dat wij van nature ook in deze wereld van Egypte leven. Dat wij ook ballingen zijn, die verdreven zijn uit het heerlijk paradijs. En dat we in de slavernij van de zonde en van de duivel zijn. En dat we net zo goed moeten sterven als het volk van Israël moest sterven in Egypte. U weet dat alle jongetjes in de Nijl geworpen moesten worden. Dat volk stond op uitsterven. Zo hebben wij van nature ook niet anders dan de dood voor ogen. Dat moeten we eens bedenken. We moeten met een grote verlossing verlost worden. Door diezelfde machtige hand Gods en door die sterke arm des Heeren moeten we bevrijd worden, gegrepen worden, geroepen worden uit Egypte, en dan gevoerd worden naar Kanaän. En dan moeten we ook nog zeggen dat Israël nog niet eens verlangde om verlost te worden. ‘Wat?’, zult u zeggen. ‘Ze kermden toch naar de Heere en ze klaagden hun nood toch aan de God des hemels? Ze riepen de Heere toch aan?’ Ja, maar er zijn ook ogenblikken geweest dat Israël zei tegen Mozes en Aaron: ‘U hebt ons stinkende gemaakt bij Farao. Want we moeten nu zelf nog het stro verzamelen ook en we bezwijken onder de last. Was maar nooit gekomen om ons zogenaamd te komen verlossen.’ Ze hebben het niet verstaan, dat de verlossing aanstaande was. Een mens verzet zich ook nog tegen zijn redding, tegen zijn behoud. Hij wil nog niet eens. Hij wil eigenlijk liever in Egypte blijven. ‘Laat me toch met rust. Laat me toch mijn leventje leiden, al is het onder druk en moeite. We zullen zelf wel proberen ons er bovenop te werken.’ O, een mens wil nog niet eens gered worden ook. Maar ondanks dat volk, ondanks Farao en heel Egypte en de hele helse macht, heeft de Heere dat volk uit Egypte geroepen en uitgeleid. Waarom? Omdat Hij het liefhad. Toen Israël een kind was, heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen. En er staat in Hosea 14 vers 5: Ik zal hen vrijwillig liefhebben. Het komt helemaal bij God vandaan. Dat is nu dat eenzijdige, vrijmachtige Godswerk. En nu de les voor ons in deze geschiedenis. Nu moet de Heere Jezus ook naar Egypte toe. Hij moet borgtochtelijk diezelfde weg gaan, opdat Israël, opdat zondaren, uit Egypte geroepen zullen worden. Daarom moet de Heere Jezus naar Egypte toe. Hij moet uitgeworpen worden uit het land van Zijn geboorte, Juda. En Hij moet als het ware onder de verdrukking en onder de macht komen van Farao. Hij moet daar komen in ballingschap, in duisternis. Christus moet in de vreemdelingschap van Egypte komen. Hij moet de vernedering in. En dus moet Hij ook naar Egypte. En dat gebeurt al in Zijn kindse dagen. U weet de geschiedenis. De wijzen uit het oosten zijn door de ster gelokt om naar Palestina te komen. Ze zijn ten slotte door de aanwijzing van het Woord van God naar Bethlehem gegaan en ze hebben het Kindeke mogen vinden. Want wie zo getrokken wordt, gemeente, en gelokt wordt van ‘s hemelswege, die zal het Kindeke vinden. En die zal buigen voor dat Kindeke en Het aanbidden. www.prekenweb.nl 3/10 Ds. D. Hakkenberg – Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte Wat een wonder als ook wij, met de heidenen, onze knieën mogen buigen voor dat dierbaar Kind van de Allerhoogste, de Zoon van de eeuwige God, de geboren Zaligmaker. Is het u al gebeurd? Hebt u Hem mogen aanbidden als het geschenk van de Vader? En hebt u in verwondering mogen stamelen: Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave (2 Kor.9:15)? Dan bent u gelukkig. Dan brengt u ook het goud, het edele goud des geloofs door op Hem te zien. Dan brengt u ook de wierook van de gebeden en dan buigt u. En dan komt ook de mirre uit uw verbroken hart naar boven om de Heere te aanbidden als het Geschenk van de Vader. Ja, elk der vorsten zal zich buigen, en vallen voor Hem neer. Maar een mens wil zomaar niet buigen voor de Heere. Hij wil op zijn troon blijven zitten. Net als Herodes. Herodes was bang dat zijn troon eraan zou gaan. En als dan het gerucht van de komst van de wijzen tot hem komt en Jeruzalem beroerd is, dan wordt Herodes bang en ook boos. En hij zet alles op alles om langs een sluwe weg te weten te komen Wie dat Kind is, de geboren Koning der Joden. En hij laat het de wijzen weten: ‘Als jullie het Kind gevonden hebben, zeg het mij, dan zal ik ook komen om het Kind te aanbidden.’ Onder een godsdienstig kleed verbergt hij het zwaard om het Kind te doden. O, een mens kan heel wat verbergen onder een godsdienstig kleed. Hij zegt: ‘Ik zal ook dat Kindeke aanbidden’, maar hij zegt het met haat en vijandschap in zijn hart. En dan komt de boodschap tot Jozef. Want Herodes zal straks alle kinderen doden, waaronder natuurlijk ook – en daar gaat het om – de geboren Koning. Nadat de wijzen vermaand zijn in een droom om een andere weg terug te nemen, komt de engel des Heeren ook tot Jozef in de droom, zeggende: Sta op, en neem tot u het Kindeke en Zijn moeder, en vlied in Egypte, en wees aldaar, totdat Ik het u zeggen zal; want Herodes zal het Kindeke zoeken, om Hetzelve te doden. O, geliefden, wat een boodschap krijgt Jozef in de nacht in een droom! En alles is zo helder en klaar dat hij begrijpt: dat is van de Heere, dat is een aanwijzing van de hemel. En gehoorzaam staat hij nog diezelfde nacht op. Hij is in de nacht op de vlucht gegaan. Onmiddellijk gehoorzaamt hij Gods bevel. En daar gaan Jozef en Maria, het Kindeke in de armen geklemd, de bange nacht in, naar het duistere Egypte. Moet u zich die gang nu eens indenken. Wat is dit een beproevingsweg geweest voor die kleine kerk des Heeren. Ik noem het maar de kleine kerk des Heeren. Jozef en Maria, die met het Kindeke op de vlucht gaan. En dan naar Egypteland. Naar het land waar vroeger het volk van Israël verdrukt was geweest. Waar het ten dode opgeschreven was en waar het heidendom heerste. Waar geen tempel des Heeren was, maar waar alleen maar afgodstempels waren en waar ze in vreemdelingschap zouden moeten verkeren. O, wat slaat de Heere soms met Zijn volk toch beproevingswegen in! Terwijl Maria toch de lofzang gezongen had, nog voordat de Christus geboren was: Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. Hij heeft machtigen van de tronen www.prekenweb.nl 4/10 Ds. D. Hakkenberg – Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte afgetrokken, en nederigen heeft Hij verhoogd (Luk.1:51-52). Dat is toch een overwinningslofzang? Je zou toch zeggen: met dit Kindeke is de overwinning verzekerd? Alle machtigen, Herodes en Egypteland worden van de tronen afgetrokken en de nederigen verhoogd. O, geliefden, met een geopenbaarde Jezus moet je de ontdekkingsweg op, de duisternis in, naar Egypteland. Dat is de gang van Gods kerk. De Heere kan helder tot de ziel gesproken hebben, en de Heere kan hemels onderwijs gegeven hebben, zodat u hebt mogen inblikken in de weg der verlossing, en u hebt de lofzang mogen zingen: Mijn ziel maakt groot de Heere (Luk.1:46), en: Grote dingen heeft aan mij gedaan Hij Die machtig is, en heilig is Zijn Naam (Luk.1:49). En u hebt zo gezien dat de overwinning aan dat Kindeke is. En dan loopt de weg toch zo anders. U meende van kracht tot kracht en van licht tot licht voort te zullen gaan en bemoedigd en gesterkt verder te wandelen op de levensweg. En dan gaat de weg naar de diepte toe. Dan wordt u als het ware geleid op de weg naar Egypteland, dat barre oord van duisternis en van dood, waar vroeger het volk in verdrukking geleefd had. En dan nog te moeten vluchten, gemeente. En vlied in Egypte. U moet op de vlucht slaan met al uw zalige vertroostingen en al uw aangename ondervindingen en met uw dierbare lofzangen die u gezongen hebt. U moet met een geopenbaarde Christus de duisternis in, de dood in. Dat is de gang die God met Zijn kerk nog gaat. Vluchten na dierbare bemoeienissen van de hemel, na een geopende hemel van engelenzangen, van herders, van wijzen die aangebeden hebben: ‘Hij is het Kindeke. Hij is de geboren Koning.’ En nu met die Koning de vernedering in, de slavernij in, de vreemdelingschap in. U zou zeggen: dat is toch een weg van teleurstelling. Dat is nu de afbrekende weg die de Heere met Zijn kerk gaat. De weg van de ontdekking in, de lijdensschool in. Want Hij moet naar Egypte toe. En daar moet Jozef licht over krijgen. En Maria ook. Hij is de Borg voor Zijn volk. Hij moet Zijn ganse kerk uit Egypte, uit de duisternis ophalen. Dan moeten we weten waar we vandaan komen. Dan moeten we leren waar we vandaan komen. En dan moet die Borg, Jezus, ook naar Egypte, om daar Zijn kerk te kunnen verlossen uit de helse duisternis, uit de doodsmachten van die helse Farao. Dat is het onderwijs van dit Schriftgedeelte. O, gemeente, wat breekt de vijandschap trouwens los op dat Kindeke. Daar moeten we ook erg in hebben. Je zou denken: het gaat wel goed. De Heere Jezus is nu geboren en de vijanden worden aan banden gelegd. Maar nee, de vijandschap breekt los, want Herodes staat op met het zwaard. Dan moet u bedenken dat Herodes een Edomiet is. Hij is dus een nakomeling van Ezau. En dat was de tweelingbroer van Jakob. Wat komt de vijandschap dan van dichtbij openbaar: onder hetzelfde dak, uit dezelfde familiekring, onder hetzelfde hart gedragen. En hier komt de strijd tussen het slangenzaad en het Vrouwenzaad openbaar, tussen Herodes de Edomiet, Ezau, en Jakobs zaad, de Christus. Vlees en Geest staan tegenover elkaar. Bereid u voor op de strijd. Wees gewaarschuwd! De vijandschap breekt los vanuit Ezau, de Edomiet Herodes. Hij spaart niets. Alle kinderen beneden de twee jaar worden uitgemoord. www.prekenweb.nl 5/10 Ds. D. Hakkenberg – Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte Want dat Kind moet sterven. De kerk moet ondergaan. Ziet u de vijandschap van de wereld en van de godsdienst om de kerk te verwoesten en te verderven? Bereid u voor op grote strijd. Maar... de Heere regeert! En de Heere weet alle dingen. En deze geloofsbeproeving is noodzakelijk voor Jozef, voor Maria en voor de kerk. De Heere gaat Zijn kerk oefenen op de leerschool van het lijden. En u moet er op rekenen: allen die godzalig willen leven, zullen vervolgd worden. U ziet het aan het Kind. En het gaat het kind gelijk de Zoon. Eerst het kruis en dan de kroon. Het gaat dezelfde weg op. En zo gaan ze de nacht in. Er staat letterlijk: Hij dan opgestaan zijnde, nam het Kindeke en Zijn moeder tot zich in de nacht. Zo gaan ze de nacht van beproeving in. Zouden ze nog gezongen hebben: ‘’k Zal Zijn lof zelfs in de nacht zingen, daar ik Hem verwacht?’ Ik weet het niet. De kerk kan niet altijd zingen in de nacht. Er zijn ook van die nachten waaraan geen einde schijnt te komen. De dagen der duisternis en de nachten van beproeving en van verdrukking kunnen soms zeer lang aanhouden. En het is een wonder als de kerk nog weer eens zingen mag. En als ze houvast mag krijgen aan het Woord van God. Want er staat nog wat in de tekst. Ze zijn niet de duistere nacht ingezonden zonder troost of bemoediging. Hebt u dat goed gelezen? Sta op, en neem tot u het Kindeke en Zijn moeder, en vlied in Egypte, en wees aldaar – en nu komt het – totdat Ik het u zeggen zal. Totdat! En dat wijst erop dat de dagen van de verdrukking toch een keer een einde zullen nemen. Totdat Ik het u zeggen zal. Er is een ‘totdat’. De beproeving kan lang aanhouden en de nacht kan donker worden voor onze ziel, zodat we geen licht meer hebben en geen ster van hoop meer zien. Het kan zijn dat Farao ons als het ware vast omknelt en dat Egypte ons in banden en ketenen geboeid houdt. Maar dat duurt totdat Ik het u zeggen zal. Er komt hoop. Want de Heere zal toch de duisternis niet altijd doen duren. Er is een uur van verlossing aanstaande. Totdat Ik het u zeggen zal. Dat ogenblik breekt aan en dan wordt de Zoon uit Egypte geroepen. En was aldaar tot de dood van Herodes; opdat vervuld zou worden hetgeen van de Heere gesproken is door de profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. Totdat het Woord des Heeren kwam heeft hem de rede des Heeren doorlouters. Zo lang duurde de beproeving. Maar dan komt de verlossende roep. Want het Woord Gods wordt vervuld: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. Dat is onze tweede gedachte, maar laten we eerst zingen uit Psalm 56, het vierde en het vijfde vers: Gij weet, o God, hoe ‘k zwerven moet op aard’; Mijn tranen hebt G’ in Uwe fles vergaard; Is hun getal niet in Uw boek bewaard, Niet op Uw rol geschreven? Gewis, dan zal mijn wreev’le vijand beven, En, als ik roep, straks rugwaarts zijn gedreven. Dit weet ik vast: God zal mij nooit begeven; Niets maakt mijn ziel vervaard. Ik roem in God; ik prijs ‘t onfeilbaar woord; www.prekenweb.nl 6/10 Ds. D. Hakkenberg – Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord; ‘k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord; Wat sterv’ling zou mij schenden? Ik heb beloofd, wanneer G’ in mijn ellenden Mij bijstand boodt, en ‘t onheil af zoudt wenden, Tot U, o God, mijn lofzang op te zenden, Door ijver aangespoord. 2. De verlossende roep uit Egypte Geliefden, het gaat over het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte. O, merk er toch op: het is troostrijk. Het is eerst een vernederende vlucht naar Egypte in de nacht, met vijandschap in de rug en een duistere toekomst tegemoet. Moeten ze naar Egypte? Wat een naam! Wat een klank! Wat een herinnering aan het diensthuis van die helse Farao, die het volk moordde vanaf de geboorte. Ook de Heere Jezus moet naar Egypte toe. Hij moet Zich als het ware begeven onder de macht van satan. Dat eist het Goddelijk recht. Want Israël en de hele kerk liggen van nature onder de macht van die helse farao. De Borg moet naar Egypteland. Maar... er is uitkomst. En was aldaar tot de dood van Herodes. Dat is opmerkelijk. Tot de dood van Herodes. Wie zal het winnen? Ziet u wel dat de vijand het af moet leggen en dat de boze het onderspit moet delven? Tot de dood van Herodes. Herodes, u houdt het niet vol tegen God. Zondaar, u houdt het ook niet vol tegen God. U zult het ook moeten opgeven. U kunt zich als het ware doodvechten tegen de Heere, maar u zult het moeten verliezen. O, gelukkig maar, als we het werkelijk voor God mogen verliezen. Want wie zijn eigen leven in de wereld en in de zonde zal willen behouden, die zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliezen zal om Mijns Naams wil, die zal het behouden. En was aldaar tot de dood van Herodes. Is dat een half jaar geweest, of een jaar, of twee, drie of vier jaar? Ik weet het niet. Maar Jezus is er geweest. Hij is in Egypte, in de vreemdelingschap, in de ballingschap, in de ellende geweest. Hij was uitgeworpen uit Judea. En Hij was met Jozef en Maria (de kerk) verstoken van het heiligdom des Heeren, van het Pascha en van de offerdienst. O, geliefden, ze waren gedwongen daar in Egypte te verblijven vanwege de haat en de dodelijke vijandschap van Herodes. En was aldaar tot... Ziet u wel? Tot de dood van Herodes. Satan zal het toch verliezen. De overwinning is aan het Kind van Bethlehem. De duisternis van de nacht zal gebroken worden. Er komt verlossing naar Zijn Woord, ook vanuit Egypte. Daar hebben Jozef en Maria moeten verkeren. Uitsluitend met het Woord: Totdat Ik het u zeggen zal. U moet maar niet zelf op pad gaan, geen eigen wegen bewandelen. En niet zeggen: ‘Nu wil ik terug.’ U moet wachten totdat het Gods tijd is. Wachten op een wenk van de Allerhoogste. Wachten op het Woord van God, op de boodschap van de hemel. www.prekenweb.nl 7/10 Ds. D. Hakkenberg – Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte Wat een les voor de kerk, om in afhankelijkheid te wachten. Wacht op de HEERE, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken; ja, wacht op de HEERE (Ps.27:14). Wacht op Zijn Woord, op Zijn boodschap, op Zijn aanwijzing. Want: Mijn leer zal u, o mens, naar ‘t recht doen hand’len; En wijzen u de weg die gij zult wand’len. Ik zal u onderwijzen. (…) Mijn oog zal op u zijn (Ps.32:8). En ze konden daar in zekere zin nog zonder zorg zijn ook. Want de Heere had er voor gezorgd dat ze een beetje goud hadden meegekregen van de wijzen uit het oosten, voor hun onderhoud. Want de Heere laat Zijn kerk niet omkomen in dure tijd en hongersnood. Ze werden in Egypte onderhouden. Werpt al uw bekommernissen maar op de Heere, want Hij zal u onderhouden. Hij zorgt voor u. Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. De Borg Jezus moest naar Egypte om Zijn ganse kerk te verlossen uit het diensthuis. Om ze uit te leiden uit hun doodsstaat, uit hun diepe ellende, uit de klauwen van satan. Daarom moest de Heere Jezus al in Zijn kindse dagen naar Egypte. De Borg moest dezelfde weg gaan als Zijn volk, geliefden, om ze uit te kunnen leiden. Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. Er komt een Goddelijke roepstem: nu is het tijd! Herodes is dood. De weg is gebaand. En zo gaan Jozef en Maria uit Egypte op Gods roepstem, terug naar Kanaän. Eerst naar Judea en straks naar Galilea, het Galilea der heidenen. Gods weg blijft maar gedurig een wonderlijke weg. We kunnen geen stap vooruit bezien. We zijn diep afhankelijk in elke voetstap die de Heere ons laat zetten. ‘Ik zal u bij hart en hand nemen.’ En Ik zal de blinden leiden door de weg die zij niet geweten hebben, Ik zal hen doen treden door de paden die zij niet geweten hebben (Jes.42:16). Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. Geliefden, dit is nu de weg geweest van de Middelaar Jezus. Want we moeten nog even de lijn doortrekken Weet u wanneer de Heere Jezus op het diepst in Egypte geweest is? Wanneer is de duisternis voor de Heere Jezus volkomen geworden? Wanneer hebben de doodsbanden Hem volledig gebonden? Wanneer is Hij op het diepst in de helse benauwenissen geweest? U bent me al vooruit in uw gedachten. U zegt: ‘Dat was op de kruisweg en op het kruishout.’ Inderdaad. Maar daar moeten we iets van inleven. Van verre, hoor. Want de dikke duisternis van Golgotha heeft alleen de Borg volkomen doorworsteld. Hij moest Zijn kerk halen uit de helse benauwenis. Regelrecht uit de klauwen van satan. Hij moest ze redden uit de muil van die helse leeuw. En dan moet de Borg inderdaad op Golgotha de dikste duisternis in. Daar wordt de nacht voltrokken. Daar wordt Hij uitgeworpen uit Jeruzalem, uit het heiligdom. Daar voltrekt zich de volle toorn Gods over Hem. Daar gaat de Borg onder, zelfs in de dood. En het hoofd www.prekenweb.nl 8/10 Ds. D. Hakkenberg – Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte buigende, gaf de geest (Joh.19:30). Daar gaat Hij de dood in. Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest (Luk.23:46). Hij heeft de hel en de dood doorworsteld. Maar: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. Op de derde dag roept de Vader Hem uit de dood, geliefden. Dan roept Hij Hem uit de helse verlatenheid, terwijl de duivelen schijnen te triomferen. Dan roept Hij Hem op de paasmorgen uit het graf, uit de dood. De doodsbanden worden voorgoed ontbonden en de helse ketenen losgemaakt. Want Hij heeft het werk volbracht. En de Vader getuigde: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. En niet alleen de Zoon, maar in Hem de ganse kerk. De ganse kerk van zondaren, zonen en dochters, worden geroepen uit Egypte. En u wordt vandaag ook geroepen: ‘Mijn zoon, Mijn dochter!’ U wordt geroepen om het Egypte der zonde te verlaten. U wordt geroepen uit de helse klauw van satan. O, beroert het u niet? Grijpt het u niet aan? Kunt u het nog houden in het Egypte van deze wereld? U zit in de kerk. En dat is de beste plaats nog, onder het Woord. Want hier bekeert God zondaren. Wie zijn eigen weg gaat, of volstaat met nog maar éénmaal naar de kerk te gaan, onttrekt zich aan de middelen. U moet onder het Woord zijn, met uw kinderen, niemand uitgezonderd, als dat mogelijk is. Hier roept de Heere u. Hij roept u uit de wereld. Hij roept u uit uw zorgeloosheid. Hij roept ook jou uit je onverschilligheid. O, we lachen soms om deze zaken. Maar drijf de spot niet, opdat uw banden niet vaster worden. Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt heb en er niemand was die opmerkte, en hebt al Mijn raad verworpen, en Mijn bestraffing niet gewild, zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten wanneer uw vreze komt (Spr.1:24-26). Ik roep u heden van de hemel om uit uw zondewereld, uit uw zondige gedachtenwereld uit te gaan. Ik roep u uit de dood tot het leven, zegt de Heere. Want de ure is nu gekomen, dat de doden zullen horen de stem van de Zoon van God. En die ze gehoord hebben, zullen leven. Leven, o zondaar, leven! En als die roepstem komt, dan staat u op, net zo zeker als de jongeling te Naïn van de baar opstond, en het dochtertje van Jaïrus van haar bed verrees en Lazarus uit het graf kwam. Zo roept God zonen en dochters uit het graf der zonde, uit het Egypte der duisternis, uit de helse macht. Zo maakt God zondaren levend. Zo hebben ook Gods kinderen het steeds weer nodig om die roepstem te horen, om steeds weer geroepen te worden uit de duisternis. U mag zich niet vast wortelen in deze wereld. Nee, uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. U mag zich niet thuis voelen in deze wereld. De kerk des Heeren moet hier een vreemdeling zijn. We moeten naar Kanaän, het beloofde land, naar boven! En onze harten moeten hemelwaarts geheven worden. De Zoon is uit Egypte geroepen en de kerk Gods uit het diensthuis uitgeleid. De Vader zegt: ‘Ik heb Hem liefgehad, niet om in Egypte te blijven, maar om door de woestijn naar Kanaän te reizen, naar het beloofde land. Opdat het woord vervuld zou worden: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen.’ Dit is de weg van de Heere Jezus geweest, al in Zijn kindse dagen. En dit was Zijn hele middelaarsweg, in het bijzonder op Golgotha: de dood, het graf, de hellemacht, om Hem te www.prekenweb.nl 9/10 Ds. D. Hakkenberg – Het troostrijke verblijf van Christus, de Zoon, in Egypte verslinden. Maar nee, Hij komt er uit. Hij komt boven. Hij leeft. En Hij zegt: Ik leef en gij zult leven (Joh.14:19). En weet u wat nu het wonderlijke is van dit evangelie? Dat er zelfs voor Egyptenaren nog hoop is. Want er staat in Psalm 68 vers 32: Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte; Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken. Ziet u? Zelfs voor Egypte is er genade. Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen die Mij kennen (Ps.87:4). En Rahab is Egypteland. En er staat in Jesaja 19 vers 25 heel treffend: Want de HEERE der heirscharen zal ze zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars, en de Assyriërs, het werk Mijner handen, en Israël, Mijn erfdeel. Nu kan het voor een Egyptenaar ook nog. Het kan voor een Babyloniër. Het kan voor een Assyriër, voor een Filistijn, een Tyriër, een Moor. Want: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. Daarin ligt de zaligheid, het behoud van de ganse kerk. En hoe de kerk dan ook in beproevingswegen komt, en hoe donker het dan ook worden mag, zodat de kerk het weer inleeft: ‘O, ik zit zo in Egypte, het is opnieuw een verloren zaak’, wanneer de Heere dan weer komt met Zijn Woord: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen, dan wordt er weer moed gevat. Het gaat op Kanaän aan! Het gaat naar het Jeruzalem dat hierboven is, waar de eenmaal verloste kerk eeuwig zal zingen het lied van de verlossing, van de bevrijding, van de eeuwige zaligheid. Amen. Slotzang: Psalm 136: 11 en 12 Looft de HEER’, wiens heerschappij Isrel voerd’ uit slavernij; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid. Looft de HEER’, wiens sterke hand Isrel leidd’ uit Faro’s land; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid. Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 18) www.prekenweb.nl 10/10