Taalpolitiek, taalonderwijs, en talige identiteit het Collège des Frères

advertisement
Taalpolitiek, taalonderwijs, en talige identiteit
het Collège des Frères des Écoles Chrétiennes de Jérusalem (1922-1939)
Voor de publieke opinie en de overheid in Frankrijk van het begin van de jaren 1920 is
Palestina nog steeds "het meest Franse gebied van de Levant”, hoewel het verlies van het
Franse katholieke protectoraat in het Heilig Land aan de Britten nu een onomkeerbaar feit is.
Zelfs tijdens het Britse Mandaat blijft het Consulat Général van Frankrijk de werkzaamheden
in het onderwijs en de zorg van de Franse gemeenschappen ondersteunen. Het College van de
Broeders van Jeruzalem, gesticht in 1876, is een uitzonderlijk instituut dat basis-, middelbaaren beroepsonderwijs verzorgt in het hart van de christelijke wijk van de Oude Stad. Het
College onderscheidt zich van andere scholen omdat het zich geleidelijk openstelt voor alle
gemeenschappen van de stad. Dit is representatief voor de status van het Frans als tweede
taal van de gecultiveerde elite en de middenklasse. Het College wordt door iedereen gezien
als een van de oudste onderwijsinstellingen in de stad, en heeft een reputatie die ver over de
grenzen van Jeruzalem en het mandaatgebied Palestina heen reikt. Jeruzalem is op dat
moment niet alleen de verzamelplaats van verschillende Europese volkeren en een symbool
van meertaligheid: sinds het midden van de 19e eeuw is de stad tevens het toneel van
confrontaties tussen de Europese machten. Die zorgen ervoor dat de stad bruist van
initiatieven op onderwijsvlak. Op het einde van de 19e eeuw wordt talenkennis gezien als een
toegang tot de moderne tijd. Talenkennis is eveneens een sleutelelement voor de plaatselijke
en Romeinse religieuze overheden. Elke onderwijsinstelling eist een vorm van voorrang voor
zich op, met het oog op de eigen taalkundige en religieuze gemeenschap.
Deze studie over het College biedt een helder beeld van het culturele en taalkundige beleid
dat werd gevoerd door de twee rivaliserende machten in de regio. Dit beleid moet gezien
worden in termen van strijd, uitsluiting, omzetting, en verdeling van nieuwe toewijzingen.
Daarnaast werpt de studie een nieuw licht op bepaalde aspecten van het gebruik van het Frans
in deze samenleving, die zeer verschillend is van die van Syrië en Libanon onder Frans
mandaat. In de context van het Palestijnse mandaat is het gebruik van een specifieke taal een
instrument voor de politieke en religieuze machthebbers; taalgebruik vormt een institutioneel
gebaar en is onderdeel van een dialectiek tussen overheerser en overheerste. De taal, of liever
gezegd de talen maken het mogelijk om de onderlinge afhankelijkheden rond het college, en
de complexiteit van de relatie tussen taal, religie en identiteit in kaart te brengen. Taal neemt
een cruciale plaats in bij de ontwikkeling van nieuwe strategieën van identificatie, identiteit
en verwijzing binnen de sociale groep. Zelfs wanneer de activiteiten van het College tijdens
deze periode afnemen, slaagt het College erin zich aan te passen en zich te handhaven.
Deel 1 van de dissertatie geeft een beeld van de positie van het College in de machtsstrijd die
door de verschillende overheden gevoerd wordt met betrekking tot het culturele en
taalkundige beleid in het Mandaatgebied Palestina.
Hoofdstuk 2 beschrijft het belang van het College en van de Franse taal tijdens de
Ottomaanse periode. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog nemen de spanningen
tussen de twee machten met invloed in het gebied, Frankrijk en Groot-Brittannië, steeds meer
toe. Dank zij het College van Jeruzalem speelt Frankrijk een belangrijke rol in het onderwijs,
en kan het zich beroepen op haar status als “beschermster van de katholieken”. Het is in deze
tijd dat het Frans als cultureel instrument ruim wordt ingezet, en geleidelijk de taal van de
elites wordt. Het succes van het College leidt ertoe dat de instelling in 1904 een tweede
afdeling opent, het college Saint-Jean-Baptiste de La Salle, dat primair en voorbereidend
onderwijs met vakdiplomas aanbiedt, parallel aan de openbare afdeling van de Sacré-Coeur
school, opgericht in 1878. Het college is een pionier op het gebied van onderwijs voor
jongens, en vormt de kern van een Franstalig netwerk in de Heilige Stad rond de Porte Neuve.
Het College staat ook open voor diverse christelijke minderheden en “dissidenten”, zoals
joodse en islamitische studenten. Zowel door de plaatselijke bevolking als door alle politieke
en religieuze autoriteiten worden de Broeders omschreven als "doorgeefluiken" van de Franse
taal en cultuur. Toch wordt de concurrentie feller. Tijdens de moeilijke periode van de Eerste
Wereldoorlog moet het College tijdelijk zijn deuren sluiten. Daarna ervaart het College
verschillende problemen, van zowel administratieve, economische als diplomatieke aard. De
periode van "verfransing" wordt gevolgd door een periode van "onderwerping aan de Britten"
op taalkundig en administratief vlak.
Hoofdstuk 3 buigt zich over de manier waarop vorm wordt gegeven aan "heilige missie" van
de Britse beschaving in het Mandaatgebied, die leidt tot een toenemende inperking van het
college. De wetgeving verandert geleidelijk, en de Franse taal is niet langer examentaal,
ondanks het feit dat het college een particuliere school blijft. De Broeders worden
geconfronteerd met een duaal onderwijssysteem dat enerzijds de verschillende
schoolsystemen van de Ottomaanse onderwijsinstellingen heeft geërfd, en anderzijds de
weerspiegeling vormt van de wens tot centralisatie van de Britten op het gebied van
onderwijs. Hoewel de Britten weinig interesse hebben voor het particulier onderwijs,
proberen ze toch hun positie en hun culturele en taalkundige activiteiten te consolideren ten
opzichte van het Consulat Général van Frankrijk. Door middel van steeds dwingendere
maatregelen wordt het Frans teruggedrongen naar de status van vreemde taal, en worden
bepaalde voorrechten van extraterritorialiteit aanvankelijk aangevochten. Onder invloed van
het Consulaat verandert de sterke tegenstand van de Broeders tegen de nieuwe wetgeving
geleidelijk in een meer verzoenende houding. Ze begrijpen dat ze meer moeten handelen in
overeenstemming met de Britse wetgeving en gebruik moeten maken van de Engelse taal. Het
College hierdoor niet direct getroffen, maar het wordt wel gedwongen om zich te
herstructureren om haar studentenpopulatie te behouden. Het Engels wordt immers lingua
franca, en sociaal erkend als legitiem. De instelling stelt zich verder neutraal op tijdens de
politieke onrust tegen het beleid van de Britse Mandaathouder.
Hoofdstuk 4 bestudeert het college als speerpunt van het taalkundige en culturele beleid van
Frankrijk. De Broeders worden immers vaak als "agenten" van Frankrijk beschouwd. Het
College is een symbool voor de steun van Frankrijk, zowel wat betreft het onderwijsaspect,
als met betrekking tot de bescherming die zij genieten als katholieke instelling (1918-1929).
Het consulaat heeft expliciet op een van zijn doelen gewezen: de opleiding van elites die
Frankrijk in de Levant gunstig gezind zijn. De politieke spanningen in Frankrijk na de
stemming voor de scheiding van kerk en staat tasten deze steun niet aan. Het College
ontvangt subsidies die niet worden beïnvloed door politieke wijzigingen in het beleid van het
Franse consulaat in de jaren 1930, toen deze laatste zich tot een breder publiek wendde en
zich tegelijkertijd meer ging mengen in het leven van de school. Tijdens deze periode komt er
een einde aan de gelijkwaardigheid van de diplomas met die van het Franse
onderwijssysteem. Het College en het consulaat streven beide naar het behoud van een
“francofonisering” eerder dan naar een “verfransing”. Ze proberen een zo groot mogelijk
contingent Franstalige studenten te behouden, en deze te plaatsen op banen met
verantwoordelijkheid, dit alles met het oog op het behoud van de Franse invloed.
Hoofdstuk 5 beziet de spanning tussen de seculiere en religieuze missie van het College. Het
college is immers loyaliteit en verantwoording verschuldigd aan de verschillende kerkelijke
instellingen. Het Vaticaan en het Latijnse Patriarchaat wijzen de Broeders, die grotendeels
van Franse nationaliteit zijn, meermaals op hun plicht om zich niet in te laten met de tijdelijke
macht, en bepalen dat missionarissen geen agenten van de koloniale machten mogen zijn. De
twee missies, die van de taal en van het geloof, zijn onverenigbaar in de ogen van de
hiërarchie, hoewel ze door de Broeders krachtig verdedigd worden. De Franse taal, die door
de Broeders bevorderd en verspreid wordt, is het onderwerp van discussies tussen de
verschillende partners van het college, en tevens de kern van het debat over de taal die het
meest geschikt is voor het onderwijs van de catechismus. Aan het einde van deze periode ziet
de instelling het nog steeds als haar rol om “goede christenen" te vormen. Het katholieke
karakter blijft voor het Latijnse publiek behouden en komt voornamelijk in godsdienstige
praktijken tot uiting, naast een gezamenlijk curriculum voor alle geloofsovertuigingen. De
realiteit van het missiewerk van de Broeders is niet altijd in overeenstemming met die van de
Propaganda Fide, want de Broeders tonen geen actieve bekeringsijver in deze periode. Zij
blijven neutraal ten aanzien van de opkomst van het Palestijnse nationalisme.
Deel 2 van de dissertatie gaat over het leven in de instelling en de geleidelijke aanpassing aan
de context van het mandaat.
Hoofdstuk 6 komt terug op de aanpassing aan de studentenpopulatie en op de verschillen in
werving, zowel religieus als sociaal. De werving van studenten blijft stabiel gedurende de
hele periode zowel in de betalende als de gratis afdelingen, ondanks de concurrentie en de
politieke onrust die ontstaat wanneer de Joodse studenten het college verlaten. Het aantal
islamitische studenten stijgt, maar de christelijke studenten, vooral rooms-katholieken en
grieks-orthodoxen, blijven nog steeds in de meerderheid. De kwaliteit van de aangeboden
cursussen heeft de reputatie van de Broeders gevestigd. De instelling staat voor "orde,
methode, werk, en gezond verstand”. Een goede opleiding blijft tot medio 1930 bestaan uit
goed talenonderwijs, vreemdetalenkennis is de standaard. Het college wordt gezien als een
aanloop naar een hoge sociale positie en blijft verschillende elites aantrekken; het probeert
zich aan te passen aan de nieuwe geografische distributie van gezinnen.
Hoofdstuk 7 richt zich op de ontwikkeling van het curriculum. Engels, de taal van de
diplomas, is voor de Broeders de manier om het onderwijs op z’n Frans te behouden, en om
de inzetbaarheid van hun leerlingen te waarborgen zowel in de samenleving van Jeruzalem
als in het voortgezet hoger onderwijs. Weinig studenten kiezen echter voor hoger onderwijs in
het Frans wegens het gebrek aan doorgroeimogelijkheden. Zo komt het dat het officeel Brits
eindexamen, de Matriculation, op het college wordt ingevoerd. Tegelijkertijd wordt het
onderwijs van de Arabische taal versterkt en meer professioneel aangepakt om te voldoen aan
de vraag van de ouders. Het leren van Arabisch het wordt ook bevorderd door de autoriteiten
en de religieuze vertegenwoordigers. De Broeders willen vermijden dat er een kloof ontstaat
tussen de kosten van het onderwijs en de maatschappelijke beloning die daar tegenover staat
(Engels biedt immders meer dividenden in economische termen). Meer van de vakdiplomas
die de reputatie van de instelling gemaakt hebben worden nu in het Engels behaald.
Hoofdstuk 8 behandelt de uitstraling van het college, die vooral in de verschillende
schoolculturen tot uiting komt. Deze schoolculturen brengen een christelijke kennis en een
Franse cultuur over, en vormen echte banden van solidariteit tussen studenten. Ze zijn een
beetje "het cement" van de Lassaliaanse geest, en maken het college herkenbaar in het
religieuze, culturele of zelfs politieke gebeuren in Jeruzalem. Deze schoolculturen laten ook
zien hoe systeem van culturele reproductie en overdracht in deze maatschappij tot stand komt.
Ze maken het mogelijk om verder te gaan dan louter de schoolaanpak, en om indirect op het
machtsspel tusen de grote mogendheden in te gaan (zoals bijvoorbeeld de bittere strijd na de
opening van de YMCA). Het college en de school leven op het ritme van een Franse
katholieke kalender. Deze activiteiten zijn echter specifiek voor de Franstalige “clan” en
hebben weinig effect op de Palestijnse culturele evenementen. In zekere mate isoleert deze
cultuur waarschijnlijk de studenten van de nationale bewustwording waaraan een groot deel
van de Palestijnse jeugd deelneemt.
Hoofdstuk 9 buigt zich over de persoon van de leraar. De Franse Broeders vormen de
meerderheid van de leraren in het College gedurende het hele mandaat, ondanks de
recruteringsmoeilijkheden (wetten van 1904 en 1905 in Frankrijk). De Broeders zijn
bemiddelaars, "doorgeefluiken” van de taal en de katholieke godsdienst, en
vertegenwoordigers van de Franse "tijdelijke macht". Deze functies sluiten hen vaak op in een
netwerk van verbondenheden die soms tegenstrijdig zijn. Het einde van deze periode neigt
naar een evenwicht tussen religieuze, Palestijnse en lekenleerkrachten, verandert aanzienlijk
hun verhoudingen met het Frans en het Arabisch, en kondigt de ingrijpende veranderingen
aan van na de Tweede Wereldoorlog en de Arabische invloed op het schoolsysteem. Tijdens
deze periode wordt het onderwijs verder professionaliseerd, met name op het gebied van
taalcursussen en beroepsopleidingen, met het oog op de concurrentie.
Hoofdstuk 10 bespreekt het gebruik van de Franse taal, een taal van minderheden, die zelf
minderheidstaal is geworden. Het gebruik van de Franse taal is globaal minder verspreid aan
het einde van de periode, het gevolg van een ongunstige economische situatie in Frankrijk.
Ondanks de aanwezigheid van talrijke Franse religieuze ordes, heeft het Frans niet langer een
brede verspreiding en invloed in de Palestijnse samenleving. Binnen het college blijft Frans
de voertaal van de meerderheid, maar moet het steeds meer samenleven met het Engels
(voertaal in de samenleving, maar niet op school, ondanks de pogingen van sommige
directeurs vanaf 1940), en het Arabisch (voer- en landstaal in de samenleving en op school).
Aan het einde van deze periode is de Franse taal een gedomineerde taal geworden, in het licht
van het aantal mensen die de taal beheersen, haar economische en politieke slagkracht, en
haar verspreiding. De Franse taal heeft inderdaad haar status verloren als een semi-officiële
taal, als examentaal, en taal van de katholieke gemeenschappen. De verspreiding van het
Frans is afhankelijk van kleine minderheidsgroepen en haar overdracht wordt voornamelijk
waargenomen door katholieke scholen, die niet langer alleen door de elite bezocht worden.
Ook het schriftelijke Frans, dat slechts op een een onzekere verspreiding kan rekenen,
verdwijnt uit de openbare ruimte.
Download