REGELING BK 304 Basis maakt de vragen 1 t/m 28. Hiervoor zijn maximaal 43 punten te halen Kader maakt de vragen 1 t/m 45. Hiervoor zijn maximaal 79 punten te halen Geef aan juist of onjuist 1p 1p 1 2 Het zenuwstelsel is een organenstelsel Een prikkel is een soort elektrisch signaal dat in een zintuig ontstaat Een lange uitloper van een zenuwcel noemen we een zenuw Het zenuwstelsel bestaat uit zenuwcellen De grote hersenen zorgen ervoor dat je lichaam bij beweging in evenwicht blijft Glycogeen wordt opgeslagen in de lever en de spieren Hormonen uit hormoonklieren gaan via het bloed door het hele lichaam Alle organen in het lichaam reageren op hormonen uit hormoonklieren Bij iemand met suikerziekte wordt te weinig insuline gemaakt De hormonen uit de eierstokken regelen de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken 1p 1p 1p 3 4 5 1p 1p 6 7 1p 8 1p 1p 9 10 2p 11 Uit welke onderdelen bestaat het zenuwstelsel? A uit grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg B uit grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam, ruggenmerg en zenuwen C uit grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en zenuwen D uit grote hersenen, kleine hersenen, ruggenmerg en zenuwen 2p 12 Mark en Benjamin praten over de taak van het zenuwstelsel. Mark zegt: "Het zenuwstelsel verwerkt signalen die van de zintuigen afkomen". Benjamin zegt:"het zenuwstelsel regelt de werking van spieren en klieren in het lichaam". Wie heeft gelijk? A alleen Benjamin B alleen Mark C Mark en Benjamin D geen van beiden 2p 13 Wanneer neem je een voorwerp bewust waar? A als de zintuigen impulsen maken en naar de hersenen sturen B als de impulsen uit de zintuigen worden verwerkt door de hersenen C als de hersenen impulsen maken en naar de spieren sturen 2p 14 Zenuw P in de figuur rechts is rechtstreeks verbonden met een deel van het Centrale Zenuw Stelsel Met welk deel? A met de grote hersenen B met de hersenstam C met de kleine hersenen D met het ruggenmerg 2p 15 Een meisje ziet een bal. Ze beweegt haar armen omhoog om de bal te vangen. Welk deel van het Centraal Zenuw Stelsel regelt de beweging van de armen? A de grote hersenen B de hersenstam C de kleine hersenen D het ruggenmerg 2p 16 Zintuigen in de tong zijn via zenuw Q verbonden met een deel van het Centraal Zenuw Stelsel. Met welk deel? A met de grote hersenen B met de hersenstam C met de kleine hersenen D met het ruggenmerg 2p 17 Een jongen ruikt aan een bloem. Hij vindt dat de bloem erg lekker ruikt. Welk deel van het Centraal Zenuw Stelsel verwerkt de impulsen uit zijn reukzintuig? A de grote hersenen B de hersenstam C de kleine hersenen D het ruggenmerg 2p 18 Het hormoonstelsel en het zenuwstelsel regelen de werking van organen. Welk stelsel regelt de werking het snelst? A het hormoonstelsel regelt de werking het snelst B het zenuwstelsel regelt de werking het snelst C ze regelen de werking even snel 1p 19 Hoe noemen we een vaste snelle reactie op één bepaalde prikkel? 3p 20 Welke taak hebben reflexen? Deze vrouw trapt in een punaise. Haar lichaam reageert meteen. In een reflex trekt ze haar been terug. 2p 2p 21 22 Hoe heet deze reflex? Voelt de vrouw de pijn voordat of nadat zij haar voet heeft teruggetrokken? 4p 23 Hieronder staan 9 zinnen over deze reflex. Zet ze in de goede volgorde. Schrijf alleen de letters op. De eerste zin is zin a. a. De zintuigen in de voet worden geprikkeld door de punaise De hersenen verwerken de impulsen uit de zintuigen De impulsen uit de zintuigen gaan via de zenuwen naar het ruggenmerg de vrouw voelt pijn De zintuigen in de voet maken impulsen de vrouw trekt haar voet omhoog Het ruggenmerg geleidt de impulsen uit de zintuigen naar de hersenen de spieren in het been bewegen Het ruggenmerg stuurt impulsen terug naar de spieren in het been b. c. d. e. f. g. h. i. Geef aan of de volgende beweringen juist of onjuist zijn 1p 1p 1p 1p 1p 24 25 26 27 28 Een hormoonklier heeft een duidelijke afvoerbuis De Eilandjes van Langerhans liggen in de bijnier Adrenaline zorgt ervoor dat je hart sneller gaat kloppen Insuline zorgt voor een snellere ademhaling Groeihormoon wordt door de hypofyse gemaakt Hieronder zijn drie typen zenuwcellen schematische getekend. De informatie hoort bij de vragen 29 t/m 31. 2p 29 2p 30 2p 31 Welke type zenuwcel kan in zijn geheel of welke typen zenuwcellen kunnen in hun geheel in een arm voorkomen? Van welke type zenuwcellen komen uitlopers voor in een gevoelszenuw? In welke richting verlopen in een zenuwcel van type 1 impulsen? Geef aan richting P of richting Q. In de afbeelding hieronder is een dwarsdoorsnede van het ruggenmerg met aansluitende zenuwen schematisch getekend. Deze tekening hoort bij de vragen 32 t/m 36 2p 32 2p 2p 33 34 2p 2p 35 36 In weke richting (A,B,C of D) bevindt zich de buikzijde van het lichaam? Wat is de naam van nummer 6? Op welk van de genummerde plaatsen bevinden zich cellichamen van gevoelszenuwen? Met welk nummer is een gemengde zenuw aangegeven? Bij iemand is een zenuw aangetast waardoor deze persoon zijn linkerwijsvinger niet meer kan bewegen. Deze persoon heeft nog wel gevoel in die vinger. Op welke genummerde plaats of welke plaatsen kan de zenuw zijn aangetast? De volgende gegevens horen bij vraag 37 t/m 39 De hypofyse produceert hormonen die de werking van andere hormoonklieren kunnen beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan is een hypofysehormoon dat de productie van hormoon Q kan stimuleren. Dit hormoon Q stimuleert verbranding in de cellen. 2p 37 Waar A B C in in in in het lichaam van de mens bevindt zich de hypofyse? de borstholte de buikholte het hoofd 2p 38 Welke klier maakt hormoon Q? A de alvleesklier B de bijnier C de schildklier D een speekselklier 2p 39 Heeft de hypofyse ook nog een andere werking dan het stimuleren van de productie van hormoon Q? A nee B ja, de hypofyse beïnvloedt onder andere ook de geslachtsorganen C ja, de hypofyse maakt onder andere ook adrenaline D ja, de hypofyse maakt onder andere ook glucagon De lichaamstemperatuur van de mens wordt geregeld door een bepaald deel van de hersenen: het temperatuur-regulerende centrum. Dit centrum reageert op de temperatuur van het erlangs stromende bloed. Dit gebeurt al als het bloed 0,1 °C warmer of kouder wordt. Het centrum ontvangt bovendien impulsen uit temperatuurzintuigjes in de huid. 2p 40 Via uitlopers van welke zenuwcellen gaan impulsen vanuit de temperatuurzintuigjes in de huid naar het temperatuurregulerende centrum? A Alleen via uitlopers van bewegingszenuwcellen. B Alleen via uitlopers van gevoelszenuwcellen. C Via uitlopers van bewegingszenuwcellen en schakelcellen. D Via uitlopers van gevoelszenuwcellen en schakelcellen. 2p 41 Sommige mensen drinken voor het eten alcoholhoudende drank zoals sherry of port. Alcohol wordt met het bloed onder andere naar de hersenen vervoerd. Alcohol heeft invloed op de werking van het zenuwstelsel. Deelname aan het verkeer is vlak na het gebruik van ongeveer twee glazen alcoholhoudende drank verboden. Hieronder staan twee beweringen. 1 Het enige effect van alcohol op het zenuwstelsel is het activeren van de grote hersenen. 2 Door de alcohol uit drie of meer glazen neemt je reactiesnelheid tijdens het sturen af. Welk bewering is of welke beweringen zijn juist? A Alleen bewering 1. B Alleen bewering 2. C Zowel bewering 1 als bewering 2. D Geen van beide beweringen. Deze informatie hoort bij de vragen 42 en 43. Wanneer iemand staat, kan een geringe beweging tot gevolg hebben dat het lichaam iets naar voren gaat. Dan worden de kuitspieren, die aan de achterkant van de onderbenen liggen, iets uitgerekt. Deze uitrekking veroorzaakt een reflex die leidt tot het samentrekken van deze kuitspieren. Hierdoor wordt de oorspronkelijke houding van het lichaam hersteld. Deze reflex heet de kuitspierreflex. 2p 42 Verloopt de reflexboog van de kuitspierreflex via de grote hersenen, de hersenstam, de kleine hersenen of het ruggenmerg? A Via de grote hersenen. B Via de hersenstam. C Via de kleine hersenen. D Via het ruggenmerg. 43 Vijf delen van de reflexboog van de kuitspierreflex zijn: 1 bewegingszenuwcellen; 2 gevoelszenuwcellen; 3 schakelcellen; 4 een spier; 5 een spierzintuig. In welke volgorde zijn deze delen bij het optreden van de kuitspierreflex betrokken? A 4 – 1 – 2 – 3 – 5. B 4 – 2 – 3 – 1 – 5. C 5 – 1 – 3 – 2 – 4. D 5 – 2 – 3 – 1 – 4. De volgende informatie hoort bij vraag 44 en 45 Toen ze tien maanden was, bleek Martine suikerziekte (diabetes) te hebben. Nu is ze elf en ze geeft zich tweemaal daags een injectie met insuline. Ze let ook goed op wat ze eet en drinkt. Niet leuk, maar toch ervaart Martine haar suikerziekte allerminst als een handicap. `Iemand met suikerziekte is geen buitenbeentje', zegt haar moeder. `Wie zich aan de regels houdt, kan echt net zo volwaardig leven als ieder ander.' Insuline heeft effect op de bloedsuikerspiegel. 2p 44 In welk orgaan van een mens wordt insuline gemaakt? A In de bijnieren. B In de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier. C In de lever en in spieren. D In de schildklier. 2p 45 Welk effect heeft insuline op de bloedsuikerspiegel? Op welke manier treedt dit effect op? A Onder invloed van insuline daalt de bloedsuikerspiegel doordat glucose wordt omgezet in glycogeen. B Onder invloed van insuline daalt de bloedsuikerspiegel doordat glycogeen wordt omgezet in glucose. C Onder invloed van insuline stijgt de bloedsuikerspiegel doordat glucose wordt omgezet in glycogeen. D Onder invloed van insuline stijgt de bloedsuikerspiegel doordat glycogeen wordt omgezet in glucose. <<einde>>