Genetische achtergronden van diabetes mellitus type 2 Cisca Wijmenga, Timon W. van Haeften en Marten H. Hofker • Diabetes mellitus type 2 (DM2) is de meest voorkomende vorm van diabetes en wordt veroorzaakt door een samenspel van genetische en niet-genetische factoren. • Genoomwijde associatiestudies hebben 20 genetische risicofactoren voor DM2 opgeleverd, waarbij daadwerkelijk causale mutaties nog niet bekend zijn. Toch suggereren enkele van de met diabetes samenhangende genen dat de β-cel in de pancreas een centrale rol speelt bij het ontstaan van de ziekte. • Inmiddels heeft gedetailleerde genetische kennis van sommige specifieke diabetessyndromen al geleid tot verandering van de medicamenteuze therapie, waarbij de patiënten konden worden ingesteld op sulfonylureumderivaten en waarbij het insulinegebruik kon worden gestaakt. Het gaat met name om ‘maturity-onset diabetes of the young’ (MODY) en permanente neonatale diabetes mellitus (PNDM). • Of genetisch onderzoek ook bij reguliere DM2 tot wijziging van de in te stellen therapie zal leiden, is nu nog niet te voorspellen. Universitair Medisch Centrum Groningen en Bij diabetes mellitus gaat het om een groep van ziekten die alle gekenmerkt worden door hoge glucosespiegels (tabel 1). De oorzaak van diabetes is terug te voeren op een defect in de aanmaak of de werking van insuline, of beide. Diabetes mellitus type 2 (DM2) brengt ongeveer 80-90% van alle bekende diabetesgevallen teweeg en betreft ongeveer 750.000 patiënten in Nederland. De toenemende vergrijzing van de bevolking en een stijging van het aantal mensen met overgewicht zullen leiden tot een explosieve groei van het aantal diabetespatiënten. Bij een deel van hen kan de ziekte potentieel worden ver­ meden door preventie. De diagnose ‘DM2’ wordt gemiddeld met een vertraging van 5-10 jaar gesteld, doordat de symptomen van de ziekte veelal laat optreden. DM2 is een genetische aandoening, en dat blijkt onder andere uit het feit dat de kans op het krijgen van diabetes 3,5 maal verhoogd is indien één van de ouders DM2 heeft. De afgelopen jaren zijn de eerste inzichten ontstaan in een deel van deze genetische factoren. In dit artikel zetten wij op een rij wat die kennis betekent voor ons inzicht in het ontstaan van DM2 en bespreken wij de mogelijkheden die deze kennis geeft om de ziekte in de toekomst in een vroegtijdig stadium te herkennen. Universiteit van Groningen, Groningen. Afd. Genetica: prof.dr. C. Wijmenga, humaan geneticus. Afd. Medische Biologie: prof.dr. M.H. Hofker, moleculair geneticus. Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Interne Geneeskunde, Utrecht. Dr. T.W. van Haeften, internist. Contactpersoon: prof.dr. C. Wijmenga ([email protected]). De genetica van DM2 Uit tweelingstudies en studies naar aggregatie van DM2 in families is naar voren gekomen dat DM2 een ge­­ ne­tische component heeft. Monozygote tweelingen, die genetisch gezien 100% identiek zijn, zijn voor ongeveer 80% concordant wat betreft het krijgen van DM2. Voor dizygote tweelingen, die genetisch gezien 50% identiek zijn, is de concordantie ongeveer 40%. Daarnaast clustert DM2 in families: een broer of zus van een DM2-patiënt heeft een 3,5 keer zo groot risico om ook NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:A959 1 K L I NI SCH E PR AK TI JK Stand van zaken K L I NI SCH E PR AK TI JK TABEL 1 Diabetes mellitus kan in verschillende typen worden ingedeeld1 Diabetes mellitus type 1 (DM1). Werd voorheen ook wel ‘insulineafhankelijke diabetes mellitus’ genoemd. DM1 is een autoimmuunziekte, waarbij het eigen immuunsysteem de β-cellen van de pancreas vernietigt, waardoor geen insuline meer kan worden aangemaakt. De patiënt dient insuline-injecties te gebruiken. Diabetes mellitus type 2 (DM2). Werd voorheen ook wel ‘niet van insuline afhankelijke diabetes mellitus’ genoemd. DM2 begint veelal met insulineresistentie, een situatie waarbij weefsels minder goed op insuline reageren. Naast een tekort aan lichamelijke activiteit is overgewicht de belangrijkste risicofactor. Hoewel overgewicht tot insulineresistentie leidt, blijkt niet meer dan de helft van de mensen die insulineresistentie hebben DM2 te krijgen. De pathofysiologische factor voor het ontstaan van DM2 is een achteruitgang van de insulinesecretie. Hierbij past dat in post-mortemstudies een verlaagd aantal β-cellen is aangetoond. 2 Zwangerschapsdiabetes. Tijdens de zwangerschap ontstaat altijd insulineresistentie, onder andere doordat de placenta humaan placentair lactogeen produceert, een polypeptidehormoon met anti-insulinewerking. Mede afhankelijk van etnische factoren en eventueel overgewicht krijgt ongeveer 4% van alle zwangere vrouwen zwangerschapsdiabetes, meestal rond het einde van het 2e trimester. Vrouwen met zwangerschapsdiabetes hebben een 7 maal verhoogd risico om op latere leeftijd DM2 te krijgen. Het lijkt erop dat bij zwangerschapsdiabetes dezelfde genetische factoren een rol spelen als bij DM2. Andere typen diabetes mellitus. Ongeveer 1-5% van alle gevallen van diabetes mellitus wordt veroorzaakt door andere factoren, zoals specifieke genetische mutaties bij bijvoorbeeld ‘maternally inherited diabetes and deafness’ (MIDD) en ‘maturity-onset diabetes of the young’ (MODY). Ook medicatie, pancreasaandoeningen en hemochromatose kunnen oorzakelijke factoren zijn. DM2 te krijgen als een broer of zus van iemand zonder DM2. Deze getallen impliceren dat genetische factoren belangrijk zijn om de ziekte te krijgen, maar ze zijn niet voldoende. Andere, niet-genetische factoren, zoals overgewicht, leeftijd en etniciteit, spelen ook een belangrijke rol. DM2 is dan ook een complexe genetische aandoening, waarbij een groot aantal genetische factoren samen met omgevingsfactoren tot het ontstaan van de ziekte leidt. Volgens de huidige schattingen zijn tenminste 250 genen betrokken bij DM2.3 Technologische ontwikkelingen hebben het mogelijk ▼ Uitleg ▼ ‘Single nucleotide’-polymorfisme (SNP): polymorfisme door een verandering van één basenpaar in een gen. SNP’s worden, in tegenstelling tot mutaties, beschouwd als normale variaties in het genoom. Omdat ze verspreid over het hele genoom voorkomen, zijn ze te gebruiken als genetische markers. 2 gemaakt genetische factoren voor DM2 te identificeren zonder dat rekening gehouden wordt met de vooraf bestaande kennis over het ziekteproces. Twee zaken die hierbij een cruciale rol hebben gespeeld zijn: (a) het inzicht dat we hebben gekregen in de variatie die aanwezig is in het DNA van de mens, de zogenaamde ‘single nucleotide’polymorfismen (SNP’s; spreek uit als ‘snips’); en (b) de mogelijkheid om DNA-microarrays (DNA-chips) te maken die een groot aantal SNP’s bevatten, namelijk 500.000 of meer. Sommige SNP’s zullen in de buurt van een gen liggen dat een rol speelt bij het ontstaan van DM2. In genoomwijde associatiestudies (GWAS) tracht men deze SNP’s op te sporen door duizenden controlepersonen en DM2-patiënten met behulp van dergelijke SNP-chips te vergelijken. Visschedijk et al. geven meer informatie over het principe van deze GWAS.4 Inzichten uit GWAS De afgelopen 2 jaar zijn er 12 GWAS uitgevoerd bij meer dan 10.000 blanke DM2-patiënten en meer dan 25.000 controlepersonen. Deze studies hebben tot nu 20 gevalideerde genen voor DM2 opgeleverd (tabel 2), die ieder voor zich maar een heel klein beetje bijdragen aan het risico om DM2 te krijgen; de oddsratio’s schommelen gemiddeld rond de 1,2.6 Uit deze studies valt een aantal conclusies te trekken. • De afzonderlijke DM2-genen hebben een cumulerend effect: hoe meer risicogenen, hoe groter de kans op het krijgen van DM2. • De geassocieerde SNP’s komen ook voor bij mensen zonder DM2, maar minder vaak. Sommige van deze dragers zullen de ziekte wellicht nog in de toekomst krijgen, velen echter niet. • De 20 DM2-genen verklaren ongeveer 10% van de genetica van DM2. Alleen de top van de ijsberg komt daarmee in zicht. • Van een deel van de DM2-genen is de functie bekend en deze informatie suggereert een belangrijke rol voor β-cellen. • Van de 20 genen zijn er 6 ook geassocieerd met andere ziektebeelden of met andere kenmerken, zoals lichaamsgewicht of -lengte. • De geassocieerde SNP’s liggen in de buurt van de causale genmutaties, wat impliceert dat ze veelal niet de ziekteveroorzakende varianten zelf zijn. Om de causale mutaties te vinden, zal nog veel onderzoek nodig zijn. Eén van de belangrijkste risicofactoren voor DM2 is overgewicht dan wel vetzucht (obesitas). Obesitas is net als DM2 een genetisch complexe aandoening en voor obesitas zijn de afgelopen 2 jaar 8 GWAS uitgevoerd, vaak met de ‘body mass index’ (BMI) als kenmerk, en momenteel zijn er 17 geassocieerde genen bekend. Een vergelijking van de genen voor DM2 en obesitas laat zien NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:A959 gen gecodeerd eiwit ADAM, metallopeptidase with thrombospondin type 1 motif 9 CDC123/CAMK1D- cell division cycle 123 homolog, regio calcium/calmodulin-dependent protein kinase D CDKAL1 CDK5 regulatory subunit associated protein 1-like 1 CDKN2A/2B-regio cyclin-dependent kinase inhibitor 2A/2B FTO fat mass and obesity associated ADAMTS9 HHEX/IDE-regio IGF2BP2 JAZF1 KCNJ11 KCNQ1 MTNR1B NOTCH2 PPARG SLC30A8 TCF2 (= HNF1B) TCF7L2 THADA IGF2BP2 TSPAN8 WFS1 5 functie of mogelijke functie odds­ratio mogelijke rol in het ziekteproces andere voor DM2 geassocieerde beelden proteoglycaanafbraak? (spier, pancreas) celcyclusverstoring? 1,09 onbekend 1,11 celcyclusverstoring? (in de pancreas?) regeneratie van de β-cel 1,12 β-celontwikkeling en -regeneratie celcyclus 1,20 β-celdisfunctie? 2-oxoglutaraatafhankelijke nucleïnezuurdemethylase (hersenen, hypothalamus) β-celfunctie 1,23 obesitas (via insulineresistentie) 1,14 1,17 HHEX: pancreas-/leverontwikkeling IDE: insulinewerking, verstoorde insulineafgifte? β-celdisfunctie? (groei?) 1,10 verstoorde groei (pancreas?) 1,12 1,40 β-celdisfunctie insulinesecretie 1,15 1,13 nuchtere glucosewaarde verstoorde β-celontwikkeling? 1,25 1,12 1,12 vetweefselgerelateerde insulineresistentie β-celdisfunctie β-celdisfunctie 1,4 1,15 1,17 insuline-, glucagonsecretie onbekend (apoptosis van de β-cellen?) β-celfunctie? (groei?) 1,09 onbekend 1,19 β-celapoptosis haematopoietically expressed homeobox/insulin degrading enzyme insulin-like growth factor 2 mRNA transport IGF-2-mRNA binding protein 2 (translatie); β-cel juxtaposed with another zinc finger repressor van NR2C2-eiwit, gene 1 mogelijk samenhangend met groei potassium-inward rectifier 6.2 kaliumkanaal; β-cel potassium voltage-gated channel, kaliumkanaal KQT-like subfamily, member 1 melatonin receptor 1B melatoninereceptor notch homolog 2 transmembraanreceptor van embryonale pancreasductuscellen peroxisome proliferator-activated kernreceptor (transcriptiefactor) receptor gamma solute carrier family 30, member 8 zinktransporter in β-cel transcription factor-2 transcriptiefactor, β-celontwikkeling en -groei transcription factor-7-like 2 Wnt-signalering, pancreas thyroid adenoma associated gene apoptose ? insulin-like growth factor 2 mRNA transport IGF-2-mRNA binding protein 2 (translatie); β-cel tetraspanin 8 membraanglycoproteïne (komt voor bij pancreas-, lever- en coloncarcinoom) wolframin endoplasmatisch reticulum: activering van stressroute dat er weinig overlap is tussen beide, met uitzondering van het FTO-gen (zie tabel 2). Inzicht in de overige genetische factoren voor DM2 Om nog meer genetische factoren te vinden die bijdragen aan het ontstaan van DM2 kan men nog grotere GWAS uitvoeren. Deze zullen zich mogelijk richten op endofenotypes van DM2, zoals nuchtere bloedglucosewaarde, spiegels van triglyceride en C-reactieve proteïne en parameters voor lipiden, inflammatie en insulinesecretie bij K L I NI SCH E PR AK TI JK TABEL 2 Overzicht van bekende genen geassocieerd met diabetes mellitus type 2 ziekte van Crohn obesitas, lichaamslengte prostaatkanker, lichaamslengte verlengd QT-interval prostaatkanker mensen die een bepaalde predispositie voor de ziekte hebben. Daarnaast kan men individuele GWAS combineren in één grote meta-analyse. Aangezien sommige DM2-genen ook bij andere ziekten een rol spelen, is het wellicht ook interessant GWAS van verschillende ziektebeelden te combineren. Dit vervolgonderzoek is alleen mogelijk met voldoende goed gekarakteriseerde patiënten. Zeker waar het om endofenotypen gaat, is het van essentieel belang dat alle patiënten volgens een gestandaardiseerd protocol zijn gediagnosticeerd. NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:A959 3 K L I NI SCH E PR AK TI JK Al met al is er pas een begin gemaakt met het werkelijk ontrafelen van de genetische basis van DM2. Het feit dat slechts ongeveer 10% van de genetische variatie bekend is die DM2 veroorzaakt, moet men voorzichtig interpre­ teren. Immers, de meeste SNP’s die associatie vertonen, veroorzaken niet direct ziekte, maar zijn gecorreleerd met de echte ziekteveroorzakende genetische variant die nu veelal nog niet bekend is en die waarschijnlijk een hogere oddsratio heeft. Het is dus van groot belang om behalve de overige varianten, dus circa 90%, ook de echte ziekteveroorzakende varianten te vinden in de nu bekende genen. Het opsporen daarvan is een lastige klus en vereist een combinatie van studies, zoals sequentieanalyse en functionele studies. Met sequentieanalyse, dat wil zeggen het bepalen van de DNA-basenpaarvolgorde, kan men nagaan op welke plaats in een diabetesgen de patiënten verschillen van controlepersonen. Om uiteindelijk te bewijzen dat een bepaalde DNA-variatie ziekteveroor­ zakend is, zal men aanvullend onderzoek moeten uit­ voeren, bijvoorbeeld met gekweekte cellen of met dier­ modellen. Deze mogelijkheden liggen waarschijnlijk dichterbij dan men zou denken. Er zijn nu al voorbeelden van genetische inzichten die tot een andere behandeling hebben geleid voor specifieke diabetessyndromen. Bij de meeste vormen van ‘maturity-onset diabetes of the young’ (MODY) is aangetoond dat behandeling met sulfonylureum in veelal lage doses goede resultaten geeft;7 inmiddels worden MODY-patiënten niet meer met insuline behandeld. Iets dergelijks geldt ook voor het wat zeldzamere type diabetes dat reeds bij de pasgeborene wordt vastgesteld, de zogenaamde permanente neonatale diabetes mellitus (PNDM).8 Hoewel men vroeger dacht dat het hierbij ging om de bekende auto-immune diabetes mellitus type 1, neemt men nu aan dat de eerste 6 maanden na de geboorte ons immuunapparaat nog niet in staat is tot het toebrengen van auto-immune schade. Nadat gebleken was dat een mutatie van het kaliumkanaal van de β-cel tot de afwezigheid van insulineafgifte bij deze patiënten leidde, werd opnieuw duidelijk dat sulfonylureumbehandeling kan leiden tot een zeer goede metabole instelling. Van genetische kennis naar de individuele diabetespatiënt Huidige beperkingen van genetische diagnostiek voor preventie en prognose Genetische kennis kan zich langs 2 routes vertalen richting patiënt. Allereerst levert kennis over ziekteveroorzakende genen inzicht in de biologische processen die ten grondslag liggen aan het ontstaan van de ziekte. De huidige DM2-genen wijzen in de richting van de β-cellen, die een centrale rol lijken te spelen als primaire oorzaak van DM2. Op termijn levert dit wellicht mogelijkheden op om nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen. Daarnaast is het denkbaar dat we kennis over ziekteveroorzakende DNA-varianten op termijn kunnen gebruiken om de kans op de ziekte beter te kunnen inschatten om daarmee preventief te kunnen handelen. Hierbij valt te denken aan een betere onderbouwing van leefstijladviezen of aan medicatie op basis van de genetica, dat wil zeggen individueel toegesneden preventie (‘personalized medicine’). Misschien zal het ook mogelijk worden de ernst van de te verwachten complicaties beter in te schatten. Een bijzondere groep vormen wellicht vrouwen die een zwangerschapsdiabetes hebben doorgemaakt, omdat daarbij waarschijnlijk dezelfde genen een rol spelen als bij DM2 in het algemeen. Mogelijk zal de keuze van medicamenteuze therapie bij eenmaal vastgestelde DM2 in de toekomst ook gaan afhangen van iemands genetische opbouw. Hier moet opgemerkt worden dat het niet ondenkbaar is dat de therapeutische mogelijkheden met de komst van op ‘glucagon-like peptide-1’ (GLP-1) gebaseerde behandelingen zullen toenemen. GLP-1 beïnvloedt mogelijk de groei en de functie van β-cellen en zal daardoor een middel kunnen zijn voor secundaire preventie. Twee recente artikelen laten zien dat genetische informatie over de huidige 20 diabetesgenen nu nog slechts in geringe mate het ontstaan van DM2 voorspelt in vergelijking met de bekende risicofactoren voor diabetes.9,10 Uit één van deze studies blijkt dat de genetische informatie bij 4% van de mensen een betere classificatie van het fenotype geeft.9 Het is duidelijk dat de huidige risicomodellen een te lage specificiteit en gevoeligheid hebben om toegepast te worden in de klinische praktijk.11 Alle 20 met DM2 samenhangende genvarianten komen slechts bij 3% van alle DM2-patiënten voor, maar ook bij 1% van de gezonde controlepersonen. Wanneer deze informatie gebruikt zou worden in een voorspellende test, zou dit betekenen dat 70% van de gezonde controlepersonen onterecht de diagnose ‘DM2’ zou krijgen en slecht 80% van de DM2-patiënten de juiste diagnose. Een positieve familieanamnese is, naast overgewicht, nog steeds de belangrijkste risicofactor voor DM2, waarbij beide voor een deel ook toe te schrijven zijn aan genetische factoren. Hoewel de huidige genetische tests te weinig voorspellende kracht hebben, kan men ervan uitgaan dat binnen niet al te lange tijd genetische risicoprofielen hun intrede doen in het diagnostisch proces. Zeker nu de prijzen hiervan zijn gaan dalen - voor wie de weg kent op het internet is het mogelijk om voor een paar honderd Amerikaanse dollar heel wat SNP’s te laten bepalen - zal het gebruik van tests in consumptieve zin waarschijnlijk flink gaan toenemen, hetgeen nog niet hetzelfde is als de bruikbaarheid in medische zin. 4 NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:A959 ▼ Leerpunten ▼ Het nut van dergelijke tests zal worden bepaald door de prognostische kennis die ze kunnen vermeerderen en met name door de mogelijkheid tot preventie of tot verandering van het therapeutisch beleid die ze zullen geven. We weten dat een groot deel van DM2 is te vermijden door het terugdringen van factoren zoals overgewicht en inactiviteit. Langdurig prospectief onderzoek zal nodig zijn om groepen mensen te volgen met verschillende genetische risicoprofielen voor diabetes, in het bijzonder met een hoog versus een laag risico, om op die manier de rol van niet-genetische factoren in relatie tot genetische factoren te achterhalen. K L I NI SCH E PR AK TI JK • Diabetes mellitus type 2 (DM2) is een genetisch complexe aandoening, die wordt veroorzaakt door een groot aantal genen in combinatie met niet-genetische factoren. • Recent onderzoek heeft 20 genetische risicofactoren voor DM2 ontrafeld, die circa 10% van de genetische variatie van DM2 tot stand brengen. • Kennis van deze 20 genen leert dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de β-cel bij het ontstaan van DM2. • De klinische toepasbaarheid van genetische kennis voor het voorspellen van DM2 bij nog gezonde mensen is gering. Conclusie De afgelopen 3 jaar is ons inzicht in de genetische risicofactoren voor DM2 duidelijk toegenomen. We kennen er nu 20 en we zullen er de komende jaren nog veel meer gaan ontdekken, niet alleen van DM2 als zodanig, maar ook van belangrijke subfenotypes en complicaties zoals obesitas, nefropathie, hypertensie, dyslipidemie en atherosclerose. Met het ophelderen van de genetische factoren zal ook de relatie tussen diabetes en obesitas duidelijker worden. De nu reeds bekende DM2-genen hebben ons biologisch inzicht in het ontstaan van DM2 vergroot en de β-cel als belangrijke ziekteveroorzakende cel aangewezen. Naar verwachting zal deze kennis leiden tot betere prognose, preventie en therapie. Het kennen van genetische factoren voor DM2 biedt nu al mogelijkheden om DNA-tests uit te voeren om het risico op diabetes te onderzoeken. Dit kan zelfs via het internet. Hoewel de voorspellende waarde van deze tests laag is, zullen patiënten steeds vaker gewapend met deze informatie bij hun arts aankloppen. Het kunnen interpreteren van genetische risicoprofielen zal in de toekomst belangrijk worden voor huisartsen en specialisten. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. Aanvaard op 23 juli 2009 Citeer als: Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:A959 >Meer op www.ntvg.nl/klinischepraktijk ● Literatuur 1 American Diabetes Association. Diagnosis and classification of diabetes. 7 2 diabetes. Lancet. 2003;362:1275-81. Butler AE, Janson J, Bonner-Weir S, Ritzel R, Rizza RA, Butler PC. Betacell deficit and increased beta-cell apoptosis in humans with type 2 8 Kraft P, Hunter B. Genetic risk prediction - are we there yet? N Engl J 9 2 diabetes. N Engl J Med. 2008;359:2208-19. Visschedijk M, Festen EAM, Wijmenga C, Weersma RK. De genetische achtergrond van inflammatoire darmziekten ontrafeld door genoomwijde 10 Lyssenko V, Jonsson A, Almgren P, Pulizzi N, Isomaa B, Tuomi T, et al. Clinical risk factors, DNA variants, and the development of type 2 associatiestudies. Ned Tijdschr Geneeskd. 2009 (ter perse). 5 diabetes. N Engl J Med. 2008;359:2220-32. Stumvoll M, Goldstein BJ, van Haeften TW. Type 2 Diabetes: 11 pathogenesis and treatment. Lancet. 2008;371;2153-6. 6 Meigs JB, Shrader P, Sullivan LM, McAteer JB, Fox CS, Dupuis J, et al. Genotype score in addition to common risk factors for prediction of type Med. 2009;360:1701-3. 4 Slingerland AS, Bruining GJ. Van gen naar ziekte: neonatale diabetes en het KCNJ11-gen. Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:2732-6. diabetes. Diabetes. 2003;52:102-10. 3 Pearson ER, Starkey BJ, Powell RJ, Gribble FM, Clark PM, Hattersley AT, et al. Genetic cause of hyperglycaemia and response to treatment in Diabetes Care 2006;29 (Suppl 1): S43-8. Kraft P, Wacholder S, Cornelis MC, Hu FB, Hayes RB, Thomas G, et al. Florez JC. Clinical review: the genetics of type 2 diabetes: a realistic Beyond odds ratios - communicating disease risk based on genetic appraisal in 2008. J Clin Endocrinol Metab. 2008;93:4633-42. profiles. Nat Rev Genet. 2009;10:264-9. NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:A959 5