8 Fietsen en wetenschap 8.1 De hedendaagse racefiets Aan het einde van de 19de eeuw brachten de luchtband en het kettingdrijfwerk, gevolgd door de ontwikkeling van het versnellingsapparaat, een belangrijke omwenteling teweeg voor het fietsen. De jongste 15 jaar zijn er veel nieuwe materialen ontwikkeld voor het maken van frames. Tegenwoordig worden fietsen van uitzonderlijk lichte maar toch sterke materialen gemaakt, zoals: titanium, aluminium en koolstofvezel. Wetenschap speelt niet alleen een voorname rol bij de ontwikkeling van nieuwe fietsmodellen, ook tijdens het fietsen spelen allerlei wetten uit de fysica een belangrijke rol. Dit gaan we nu nader bestuderen. 8.2 De eenparig (E.C.B.) cirkelvormige beweging 8.2.1 Wat is een E.C.B.? Een eenparig cirkelvormige beweging (= E.C.B.) is een beweging waarbij in gelijke tijdsintervallen Δt steeds gelijke cirkelbogen Δs worden afgelegd, hoe klein we die tijdsintervallen ook nemen. Voorbeelden van E.C.B.: - de beweging van de wijzers van een uurwerk - een wiel van een fiets die een E.R.B. uitvoert - een reuzenrad dat draait met een constant toerental 8.2.2 Periode van een E.C.B. De periode van een E.C.B. is de tijd nodig om een volledige cirkelomtrek af te leggen. Symbool : T Eenheid : [T] = s (seconde) Wat is de periode van de grote wijzer van een uurwerk? Wat is de periode van de kleine wijzer van een uurwerk? Wat is de periode van een boor die draait met een toerental van 600 toeren/minuut? 8.2.3 De frequentie van een E.C.B. De frequentie van een E.C.B. is het aantal cirkelomtrekken afgelegd per seconde. Symbool : f Eenheid : [f] = 1 = Hz (hertz) s Wat is het verband tussen de periode en de frequentie? Voorbeeld 1: T = 2,0 s Er is 2,0 s nodig om één cirkelomtrek af te leggen. In 1,0 s wordt 1/2 van een cirkelomtrek afgelegd. f = 0,50 Hz Stuurgroep NW- VVKSO 41 f = 0,25 Hz In 1,0 s wordt 1/4 van een cirkelomtrek afgelegd. Er is 4,0 s nodig om één cirkelomtrek af te leggen. T = 4,0 s Voorbeeld 2: Uit beide voorbeelden halen we dat f 1 1 of dat T . T f Bereken de frequentie van de boor die draait tegen 600 t/min. 8.3 Omtreksnelheid en hoeksnelheid van een E.C.B. 8.3.1 De omtreksnelheid v We definiëren de omtreksnelheid v van een E.C.B als de afgelegde weg per tijdseenheid. Eigenlijk komt dit neer op de snelheid zoals we die al kennen. Definitie : v s m met [ v ] = t s Praktische formule : Als t = T dan is s = 1 cirkelomtrek = 2r Hieruit volgt dat v 2 r of v 2 r f T 8.3.2 De hoeksnelheid Beschouwen we een ronddraaiende schijf (zie figuur). Niet alle punten van die schijf hebben dezelfde omtreksnelheid. Welke punt (a, b of c) zal de grootste omtreksnelheid bezitten? Waarom? Wat voor alle punten echter hetzelfde is, is de hoek die ze doorlopen in een bepaald tijdsinterval. Dit geeft nu aanleiding tot een ander soort snelheid, nl. de hoeksnelheid ( ), die we definiëren als de verandering van de hoek per tijdseenheid. Definitie : t met [ ] = rad s Praktische formule : Als t = T dan is = 2 rad Hieruit volgt dat 2 of 2 f T Voorbeelden : - Bij een E.C.B. met = rad/s wordt een halve cirkel in één seconde afgelegd. - Bij een E.C.B. met = /3 rad/s wordt 1/6 van een cirkel in één seconde afgelegd. - Bij een E.C.B. met = 4 rad/s worden twee volledige cirkels in één seconde afgelegd. Stuurgroep NW- VVKSO 42 8.3.3 Verband tussen hoeksnelheid en omtreksnelheid Uit combinatie van v 2 r f en 2 f volgt dat v r 8.3.4 Omtrek- en hoeksnelheid bij een fiets Bij een fiets met versnellingen zijn verschillende tandwielen vast verbonden op één as. De omtreksnelheid van het kleine tandwiel is groter/kleiner/even groot als van het grote tandwiel. De hoeksnelheid van het kleine tandwiel is groter/kleiner/even groot als van het grote tandwiel. We bekijken onderstaand fietsmodel? De omtreksnelheid van het grote voorwiel is groter/kleiner/even groot als van het achterwiel. De hoeksnelheid van het grote voorwiel is groter/kleiner/even groot als van het achterwiel. We bekijken twee tandwielen van een fiets die door middel van een fietsketting met elkaar verbonden zijn. Het grote tandwiel vooraan heeft een grotere/kleinere/even grote omtreksnelheid als het kleine tandwiel achteraan. Het grote tandwiel vooraan heeft een grotere/kleinere/even grote hoeksnelheid als het kleine tandwiel achteraan. Stuurgroep NW- VVKSO 43 8.3.5 Het verzet van een fiets Het verzet is de afstand die de fiets aflegt wanneer de trappers éénmaal rond gaan. Door het gebruik van het versnellingsapparaat kan men dit verzet instellen. Zo is een veel gebruikte tandwielverhouding: 52/13. Dit betekent dat het voortandwiel 52 tanden heeft en het achtertandwiel 13 tanden. Als de trappers één toer maken (dus ook het voortandwiel), dan zal het achtertandwiel en dus ook het achterwiel, 4 (= 52/13) toeren maken. Bereken nu het verzet als je weet dat de diameter van de wielen 0,71 m is. 8.3.6 Oefeningen 1) 2) 3) 4) 5) Bereken de hoeksnelheid van de uurwijzer en de minuutwijzer van een klok. Een draaimolen draait één maal rond in 6,00 s. Bereken de hoeksnelheid. Bereken de hoeksnelheid van een punt op de evenaar. Op een boormachine staat vermeld 1800 t/min. Bereken hieruit de hoeksnelheid. Een vliegwiel van een machine doet 90,0 t/min. Bereken de hoeksnelheid. 8.4 Om te draaien is een kracht nodig 8.4.1 Een kracht verandert de bewegingstoestand Tijdens het hamerslingeren wordt een massa (de hamer) rondgeslingerd. Tijdens het ronddraaien oefent de atleet een kracht uit op de massa. Teken op nevenstaande figuur de kracht die op de massa werkt. We noemen deze kracht de centripetale kracht Fcp . Soms wordt deze kracht ook de middelpuntzoekende kracht genoemd. We weten reeds dat een kracht de bewegingstoestand verandert. Welke verandering veroorzaakt nu de kracht die op de massa werkt? Om hierop te kunnen antwoorden moeten we kijken naar de snelheidsvector. Op onderstaande figuur zien we dat de snelheidsvector tijdens het draaien voortdurend van richting verandert. De richting van de snelheidsvector is steeds volgens de raaklijn aan de cirkel. Dit blijkt uit volgend voorbeelden: 1) We zwieren een keitje eenparig rond aan een touwtje boven ons hoofd. Op een bepaald ogenblik laten we het touwtje los. Welke beweging maakt het keitje nu? 2) De richting waarin de vonken van een slijpsteen vliegen. 3) De vorm van de rubbersporen die een slippende wagen heeft achtergelaten wanneer hij uit de bocht is gegaan. Besluit: de centripetale kracht Fcp doet de richting van de snelheidsvector veranderen ( = verandering van bewegingstoestand). Stuurgroep NW- VVKSO 44 1 Een draaiende satelliet rond de aarde Een satelliet die rond de aarde draait ondervindt ook een centripetale kracht. Deze kracht is de zwaartekracht Fz . Indien de satelliet geen snelheid zou hebben zou deze door de zwaartekracht gewoon op de aarde vallen. Door de snelheid komt de satelliet echter in een baan rond de aarde terecht. Je kan dit gemakkelijk begrijpen aan de hand van onderstaande figuur: een kanon vuurt met een bepaalde snelheid een kogel af. Op deze figuur zijn verschillende situaties afgebeeld met verschillende afvuursnelheden (we verwaarlozen telkens de wrijvingskracht!) Is de beginsnelheid laag, dan valt de kanonbal op aarde. Hoe groter de beginsnelheid hoe verder de bal valt. Bij een bepaalde snelheid zal de bal de aarde missen en rondjes blijven draaien, dus in een cirkelbaan terecht komen. Je kan dit simuleren met volgende applet (Newton’s Cannon): http://www.smaphysics.ca/phys40s/field40s/newtmtn.html 2 Waarom ligt een fietser schuin in de bocht? We weten reeds dat bij een cirkelvormige beweging een centripetale kracht moet werkzaam zijn. Op een fietser die een bocht maakt moet dus ook een centripetale kracht werkzaam zijn (teken deze op nevenstaande figuur). We vragen ons nu af van waar deze centripetale kracht afkomstig is. Stuurgroep NW- VVKSO 45 Laten we eerst starten van een fietser die rechtdoor fietst volgens een E.R.B. Er werken dan twee krachten op fietser, namelijk de zwaartekracht Fz en de normaalkracht Fn . Deze twee krachten zijn even groot en hebben dezelfde richting maar zijn tegengesteld van zin. Wanneer de fietser schuin komt te liggen (in de bocht) werken nog steeds deze twee krachten (de normaalkracht wordt groter, wat we hier niet nader zullen verklaren). Doordat de richting van deze krachten nu niet meer dezelfde is, zal er nu een resulterende kracht ontstaan die we herkennen als de centripetale kracht. 8.4.2 Een kracht veroorzaakt een versnelling: de centripetale versnelling We weten reeds van vroeger dat een kracht steeds een versnelling veroorzaakt. Bij de E.V.B. was de richting van de kracht steeds dezelfde als de richting van de snelheid. Bij een versnelde beweging (positieve versnelling) zijn de zin van de snelheid en de kracht dezelfde. Bij een vertraagde beweging (negatieve versnelling) zijn de zin van de snelheid en de kracht tegengesteld aan elkaar. Bij een E.C.B. staat de richting van de centripetale kracht loodrecht op de richting van de snelheid. Hierdoor verandert de snelheidsvector voortdurend van richting. Er is dus een versnelling, niet omdat de snelheid in grootte verandert, maar omdat de snelheidsvector voortdurend van richting verandert. Men kan bewijzen dat de grootte van de centripetale versnelling gelijk is aan: acp = v2 r 8.4.3 De grootte van de centripetale kracht Uitgaande van het tweede beginsel van Newton (F = m.a) kunnen we gemakkelijk de kracht achterhalen die bij een E.C.B. voor die centripetale versnelling zorgt. De centripetale kracht is een kracht met: - richting: volgens de straal - zin: naar het middelpunt toe m v2 - grootte: Fcp r - aangrijpingspunt: de massa. Stuurgroep NW- VVKSO 46 1 Interpretatie van de formule: voorbeelden in het verkeer 1 Hoe groter de snelheid in de bocht, hoe groter de centripetale kracht zal zijn. Dit kunnen we waarnemen bij een moto die met een grote snelheid door de bocht gaat. Hij (of zij) moet dan zeer schuin komen te liggen (grote centripetale kracht!). Toon dit aan d.m.v. een figuur waarop de vectoren Fz , Fn , Fcp weergegeven zijn. 2 Je zal schuiner liggen in de bocht als je een scherpere bocht neemt (bij dezelfde snelheid). Bij een scherpere bocht is de straal immers kleiner. 8.5 Oefeningen 1 Een piloot van een F16 maakt een looping met een straal van 120 m aan een snelheid van 210 km/h. a Bereken de centripetale versnelling die op die piloot werkt. b Vergelijk met g = 9,81 m/s2. 2 Zoek de kleinste snelheid waarmee een kermiswagentje een looping kan maken met een straal van 6,00 m zonder te vallen. Stuurgroep NW- VVKSO 47 8 8.1 FIETSEN EN WETENSCHAP ............................................................................ 41 De hedendaagse racefiets ....................................................................................................... 41 8.2 De eenparig cirkelvormige beweging (E.C.B.) ....................................................................... 41 8.2.1 Wat is een E.C.B.? .............................................................................................................. 41 8.2.2 Periode van een E.C.B. ....................................................................................................... 41 8.2.3 De frequentie van een E.C.B. .............................................................................................. 41 8.3 Omtreksnelheid en hoeksnelheid van een E.C.B. ................................................................. 42 8.3.1 De omtreksnelheid v ............................................................................................................ 42 8.3.2 De hoeksnelheid .............................................................................................................. 42 8.3.3 Verband tussen hoeksnelheid en omtreksnelheid .............................................................. 43 8.3.4 Omtrek- en hoeksnelheid bij een fiets ................................................................................. 43 8.3.5 Het verzet van een fiets ....................................................................................................... 44 8.3.6 Oefeningen .......................................................................................................................... 44 8.4 Om te draaien is een kracht nodig .......................................................................................... 44 8.4.1 Een kracht verandert de bewegingstoestand ...................................................................... 44 1 Een draaiende satelliet rond de aarde .................................................................................... 45 2 Waarom ligt een fietser schuin in de bocht? ........................................................................... 45 8.4.2 Een kracht veroorzaakt een versnelling: de centripetale versnelling .................................. 46 8.4.3 De grootte van de centripetale kracht ................................................................................. 46 1 Interpretatie van de formule: voorbeelden in het verkeer ....................................................... 47 8.5 Oefeningen ................................................................................................................................ 47 Stuurgroep NW- VVKSO 48