Federale overheidsdienst FINANCIEN TARIEFBERICHT 562 10.6.2016 Algemene administratie van de DOUANE en ACCIJZEN Douanewaarde – Commentaar en toelichtingen bij de artikelen 128 en 136 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 Artikel 128 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 bepaalt nieuwe voorwaarden voor de bepaling van de transactiewaarde en artikel 136 definieert nauwkeuriger de voorwaarden voor de integratie van de royalty's en licentierechten in de douanewaarde. Het huidig tariefbericht is bedoeld om een duidelijke en specifieke uitleg te geven voor het interpreteren van deze artikelen. De richtsnoeren van de Europese Commissie zijn de belangrijkste basis van deze interpretatie. Deze dekken echter niet alle gevallen die in theorie mogelijk zijn. Daarom biedt dit tariefbericht eveneens richtlijnen om de douanewaarde te kunnen bepalen in die gevallen. Zolang de Europese Commissie geen volledige interpretatie van deze artikelen verstrekt gelden de bovengenoemde richtlijnen tot nader order. Aangiften op basis van deze richtsnoeren moeten niet noodzakelijk worden geregulariseerd indien later zou blijken dat de Commissie een andere interpretatie had bedoeld. Er dient te worden opgemerkt dat alle begrippen, regels en methoden voor het bepalen van de douanewaarde vermeld in de instructie 'Douanewaarde' integraal van toepassing blijven. 1. Artikel 128 : Transactiewaarde Volgens artikel 70 van het douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) nr. 952/2013 (DWU)), is “de primaire basis voor de douanewaarde van goederen de transactiewaarde, te weten: de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs bij verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie, waar nodig aangepast”. 1.1. Artikel 128, lid 1 bepaalt dat “De transactiewaarde van de goederen die zijn verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie, wordt bepaald op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte op basis van de verkoop die onmiddellijk voordat de goederen het douanegebied zijn binnengebracht, heeft plaatsgevonden”. Dit artikel voert het principe in dat de verkoop die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de transactiemethode, de verkoop is die plaats vindt onmiddellijk voorafgaand aan het binnenbrengen van de goederen in het douanegebied van de Europese Unie. Deze verkoop is de laatste die plaatsvindt wanneer de goederen de grens overschrijden. Het is natuurlijk noodzakelijk om ervoor te zorgen dat deze verkoop voldoet aan de voorwaarden van een verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de EU en dat deze verkoop effectief gebeurt tussen een feitelijke verkoper en koper, en dat deze transactie een verkoop vormt zowel vanuit economisch als uit juridisch standpunt. 1 Worden niet als werkelijke verkopen beschouwd , zendingen van - goederen ingevoerd in consignatie, of - goederen ingevoerd door bijkantoren zonder rechtspersoonlijkheid, of - goederen voor verhuring. Daarnaast mag een binnenlandse verkoop - tussen een verkoper en een koper beiden in de EU gevestigd - niet in aanmerking komen als verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie. In bijlage enkele voorbeelden die de toepassing van artikel 128, lid 1 illustreren. 1.2. Artikel 128, lid 2 bepaalt op zijn beurt “Wanneer de goederen voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie worden verkocht niet voordat zij dat douanegebied zijn binnengebracht, maar terwijl zij zich in tijdelijke opslag bevinden of onder een andere bijzondere regeling zijn geplaatst dan de regeling intern douanevervoer, bijzondere bestemming of passieve veredeling, wordt de transactiewaarde op basis van die verkoop vastgesteld”. Dit artikel heeft betrekking op gevallen voor goederen, die bij aankomst in de Europese Unie, nog niet zijn verkocht voor uitvoer naar de EU; ze werden niet aangegeven voor het vrije verkeer, maar in tijdelijke opslag of onder een bijzondere regeling zoals het entrepot, extern douanevervoer of actieve veredeling geplaatst. Indien er een verkoop voor uitvoer bestaat wanneer de goederen in de EU binnenkomen, vormt die de basis voor de douanewaardebepaling overeenkomstig artikel 128 lid 1. Wanneer een dergelijke verkoop niet bestaat, is de verkoop die plaats vindt tijdens de opslag of de bijzondere regeling de basis voor de bepaling van de douanewaarde volgens de methode van de transactiewaarde, op voorwaarde dat deze verkoop voldoet aan de criteria voor een “verkoop voor uitvoer”. Naast de voorwaarden voor de toepassing van de transactiewaarde (art 70 lid 3 DWU), die uiteraard ook van toepassing zijn in alle gevallen waar deze waarde wordt bepaald aan de hand van artikel 128 lid 1 IA, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn om de douanewaarde te kunnen bepalen op basis van een verkoop die plaats vindt tijdens de tijdelijke opslag of bijzondere regeling : - er is geen verkoop voor uitvoer overeenkomstig artikel 128, lid1; er is een verkoop tijdens de tijdelijke opslag of bijzondere regeling die geen binnenlandse verkoop is (tussen koper en verkoper beiden gevestigd in de EU). Indien één van deze voorwaarden niet voldaan is, of de verkoop plaats vindt na het in het vrije verkeer brengen van de goederen, wordt de douanewaarde bepaald volgens een bijkomende methode voor de vaststelling van de douanewaarde (artikel 74 DWU) In bijlage enkele voorbeelden die de toepassing van artikel 128 lid 2 illustreren. 1.3. Gevallen waarvoor richtsnoeren van de Europese Commissie werden gevraagd (artikel 128 lid 1 en 2) a) Opeenvolgende verkopen : Indien opeenvolgende verkopen plaatsvinden vóór het binnenbrengen van de goederen in het douanegebied van de EU en waarbij de uiteindelijke klant die de goederen in het vrije 2 verkeer brengt enkel beschikt over de factuur van de laatste verkoop dewelke niet in aanmerking mag worden genomen voor de bepaling van de douanewaarde; dit kan bijvoorbeeld wanneer de laatste verkoop een binnenlandse verkoop betreft; dan dient de douanewaarde te worden bepaald via een bijkomende methode (artikel 74 DWU). Indien opeenvolgende verkopen plaatsvinden tijdens de opslag in entrepot of tijdelijke opslag (geen verkoop vóór het binnenbrengen van de goederen in het douanegebied van de EU) : o De koper die de goederen in het vrije verkeer brengt bezit enkel de factuur van de laatste verkoop: om de douanewaarde te kunnen bepalen op basis van die verkoop dient te worden nagegaan of deze verkoop voldoet aan de criteria in punt 1.2. hierboven. Indien niet aan deze criteria wordt voldaan, dan dient de douanewaarde te worden bepaald via een bijkomende methode (artikel 74 DWU). o Sommige opeenvolgende verkopen voldoen aan de criteria omschreven in punt 1.2 hierboven en de koper die de goederen in het vrije verkeer brengt kan de overeenkomstige facturen voorleggen : op dit moment kan de koper kiezen welke factuur hij wenst te gebruiken voor het bepalen van de douanewaarde. b) De goederen worden onmiddellijk in het entrepot of in tijdelijke opslag geplaatst door een binnen de EU gevestigde marktdeelnemer. Er is geen verkoop voor hun aankomst op het douanegebied van de EU omdat deze operator over een voorraad buiten de EU beschikt. Tijdens de opslag in het entrepot of tijdelijke opslag, worden deze goederen verkocht aan een Europese klant die dan de goederen in het vrije verkeer brengt. Gelet op het feit dat dit een binnenlandse verkoop is (verkoper en koper beiden in EU gevestigd), kan deze verkoop niet worden weerhouden voor het bepalen van de douanewaarde maar dient de douanewaarde te worden bepaald via een bijkomende methode (artikel 74 DWU). 2. Artikel 136 : Royalty’s en licentierechten Artikel 71 DWU bepaalt : “Voor het vaststellen van de douanewaarde krachtens artikel 70 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:… c) royalty's en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, die de koper als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen direct of indirect moet betalen, voor zover deze royalty's en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen”. 2.1. Algemeenheden Ingevoerde goederen bevatten soms elementen (bijvoorbeeld intellectuele eigendomsrechten), waarbij de betaling voor het gebruik van die rechten als royalty’s en licentierechten wordt omschreven. Indien deze betalingen reeds in de prijs van goederen worden begrepen, zijn ze automatisch opgenomen in de douanewaarde. Indien de waarde van dergelijke elementen niet in de prijs van de goederen wordt opgenomen, is de toevoeging van deze betalingen bij het bepalen van de douanewaarde voorzien. Art. 136 verduidelijkt de bepaling van art. 71 DWU. Er worden enkele nieuwe bepalingen ingevoerd die relatief gering zijn, en waarvan het merendeel beperkt blijven tot een simpele herformulering van de voor de hand liggende aspecten van de voornaamste regels van art. 71 DWU. De belangrijkste verandering is toch dat de voorwaarden betreffende de royalty of het licentierecht van het fabrieks- of handelsmerk zijn verdwenen. 3 Het douanewetboek van de Unie en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 (IA) geven geen enkele definitie over royalty’s en licentierechten. Dit is wel terug te vinden in artikel 12, lid2 van (FR); “Modèle de la Convention fiscale concernant le revenu et la fortune 2014 (OCDE)” of (EN); “Model Tax Convention on Income and on Capital 2014 (OECD)” : “vergoedingen van welke aard dan ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst, wetenschap, daaronder begrepen bioscoopfilms en software, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap, vergoedingen voor het gebruik van industriële, commerciële of wetenschappelijke uitrusting”. Deze definitie geeft aan dat royalty's en licentierechten betalingen zijn voor een reeks van immateriële rechten. Het feit dat noch de DWU noch de verordening IA onderscheid maakt tussen de verschillende rechten betekent dat die royalty's en licentierechten voor het recht tot het gebruik van een fabrieksof handelsmerk niet langer het onderwerp uitmaken van specifieke bepalingen, maar nu gewoon vallen onder de algemene bepalingen van art. 71 DWU en art. 136 IA. 2.2. Voorwaarden om royalty’s en licentierechten toe te voegen aan de betaalde of te betalen prijs : 1. De royalty’s en licentierechten zijn niet begrepen in de werkelijk betaalde of te betalen prijs ; en 2. De royalty’s en licentierechten hebben betrekking tot de goederen waarvan de waarde wordt bepaald. Dit is duidelijk wanneer krachtens de royalty- of licentieovereenkomst overgedragen rechten zijn belichaamd in deze goederen (art. 136 lid1 IA), of wanneer de vergunde goederen onderdelen of bestanddelen zijn van de ingevoerde goederen. Om vast te stellen indien een royalty betrekking heeft op de te waarderen goederen is de essentiële vraag om vast te stellen wat de licentienemer ontvangt in ruil voor de betaling van de royalty's. Bijvoorbeeld de know-how omvat de verstrekking van tekeningen, recepten, formules en algemene instructies voor het gebruik van het product onder licentie. Daarentegen mogen de royalty's betaald voor het verrichten van diensten zoals de opleiding van het personeel van de licentienemer bij de vervaardiging van het product, de technische bijstand voor het beheer, de administratie, marketing mogen niet worden opgenomen in de douanewaarde. De manier waarop de betaalde royalty’s en licentierechten zijn berekend is geen doorslaggevende factor om die op te nemen in de douanewaarde. en 3. De koper moet die betalen, hetzij direct of indirect, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen waarvan de waarde wordt bepaald. Artikel 136, lid 4 IA bepaalt “ De royalty’s en licentierechten worden geacht te zijn betaald als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: a) de verkoper of een met hem verbonden persoon verlangt deze betaling van de koper”; Artikel 136 IA toont duidelijk aan met andere woorden wat bedoeld wordt met "voorwaarde voor de verkoop": in dit geval, wanneer de verkoper van de ingevoerde goederen of een met hem verbonden persoon de koper vragen om de royalty’s te betalen. Deze vraag kan soms worden terug gevonden in het verkoopcontract. b) “de betaling door de koper is gedaan om te voldoen aan de verplichting van de verkoper, in overeenstemming met contractuele verplichtingen”; Het begrip "voorwaarde voor de verkoop" verwijst niet alleen naar de gestelde voorwaarden door de verkoper, maar eveneens naar de voorwaarden waaraan verkoper en koper zich verbinden. 4 Royalty's en licentierechten worden vaak vastgelegd in een afzonderlijk schriftelijk contract of formele verbintenis; dit contract bepaalt het product onder licentie, de aard van de rechten die zijn toegewezen en verstrekte know-how, verantwoordelijkheden van de licentiehouder en de licentienemer, de methoden van berekening en betaling van royalty's, de rechtsgevolgen bij niet-betaling enz. In de meeste gevallen wordt in de verkoopovereenkomst van de goederen niet expliciet vermeld dat er royalty's en licentierechten moeten worden betaald. Het is dus aangewezen om de licentieovereenkomst te bekijken en na te gaan of er een link bestaat met de ingevoerde goederen of met het verkoopcontract. c) “de goederen kunnen niet worden verkocht aan of aangekocht door de koper zonder betaling van royalty’s of licentierechten aan een licentiegever”. De verordening stelt enkel dat de royalty’s in de regel betaald worden aan de houder van de licentierechten (licentiegever) en zijn gewoonlijk betaald door de koper van de goederen. Deze laatste voorwaarde, waarbij de verkoper de goederen kan verkopen of de koper die kan kopen zonder betaling van een royalty of licentierecht, kunnen impliciet of expliciet zijn. In sommige gevallen wordt dit in de licentieovereenkomst uitdrukkelijk vermeld, maar het is niet vereist dat dit gespecificeerd wordt. Royalty’s kunnen worden betaald aan de verkoper of aan een derde partij. Betalingen aan een derde partij kunnen worden gesteld om te voldoen aan een verplichting van de verkoper. Deze derde partij mag de eigenaar of de gever van die rechten zijn. De woonplaats van de personen aan wie de royalty's en licentierechten worden betaald maakt niets uit. Artikel 136 IA beweert niet dat royalty's en licentierechten automatisch moeten worden opgenomen in de douanewaarde, noch dat de basisvoorwaarden geacht worden te zijn voldaan, tenzij de aangever het tegendeel bewijst. Het is eveneens niet vereist dat de douane te allen tijde moet zoeken om te bepalen of, bij gebrek aan betaling van royalty's, een verkoper kan verkopen of een koper kan kopen, ongeacht de contractuele regelingen; voorrang moet worden gegeven aan commerciële omstandigheden en passende contractuele bepalingen. Alle omstandigheden rond de verkoop (en de invoer van de goederen) moeten worden beschouwd, indien nodig, met inbegrip van mogelijke linken tussen de verkoop en de licentieovereenkomsten en andere nuttige informatie. Voor de Administrateur-generaal Douane en Accijnzen : De Adviseur-generaal – Auditeur-generaal van financiën B. LEROY 5 BIJLAGE Voorbeelden ter illustratie van de toepassing van artikel 128 lid 1 et 2 IA (Bron : Guidance Customs Valuation Implementing Act articles 128 and 136 DWU IA) 1. De goederen worden verzonden uit een derde land naar de EU. Na hun plaatsing onder de regeling douane-entrepot worden zij verkocht (verkoop 1) aan een Europese invoerder en daarna worden die doorverkocht aan een koper (klant in EU) alvorens in het vrije verkeer te worden gebracht (verkoop 2). In dit geval, in toepassing van artikel 128 lid 2 IA, is de verkoop voor de bepaling van de douanewaarde verkoop 1, omdat verkoop 2 (verkoper en koper beiden gevestigd in EU) een binnenlandse verkoop is en niet kan worden beschouwd als een verkoop voor uitvoer. 2. De goederen worden verzonden uit een derde land naar de EU. Zij worden aangegeven voor opslag en vervolgens verkocht aan een Europese klant. In dit geval indien een dergelijke verkoop plaats vindt vóór het in het vrije verkeer brengen van de goederen vormt deze verkoop de basis voor de toepassing van de transactiemethode volgens artikel 128 lid2 IA. Indien deze verkoop plaats vindt nadat de goederen in het vrije verkeer werden gebracht, dient de douanewaarde te worden bepaald via een bijkomende methode. 3. Verkoop voor uitvoer : artikel 128 lid 1 IA verkoop 1 Fabrikant A USA Handelaar B USA prijs 10,000 $ verkoop 2 prijs 13,000 $ motoren verkoop 3 Koper D Duitsland Koper C Frankrijk prijs 17,000 € Douane-inklaring Voor de goederen zijn drie opeenvolgende verkopen : 1) Fabrikant A aan handelaar B (beide in derde land) ; 2) Handelaar B aan koper C in Frankrijk ; 3) Koper C in Frankrijk aan uiteindelijk koper D in Duitsland. De goederen worden rechtstreeks verzonden van fabrikant A (derde land) aan koper C in Frankrijk. In dit geval is de verkoop voor het bepalen van de douanewaarde in toepassing van artikel 128 lid1 IA, de verkoop tussen handelaar B en koper C. Artikel 128 lid1 verwijst naar het moment waarop de goederen in het douanegebied van de Europese Unie komen en niet naar het moment (of plaats) van het in het vrije verkeer stellen. Bijgevolg in dit voorbeeld is het feit dat de goederen nadat ze in het vrije verkeer waren gebracht worden doorverkocht aan de uiteindelijke koper D van geen belang voor het bepalen van de verkoop. 6 4. Verkoop voor uitvoer – artikel 128 lid1 verkoop Handelaar B Zwitserland Fabrikant A USA prijs 10,000 $ motoren Entrepot Handelaar B Duitsland Douane-inklaring De goederen worden verkocht van een fabrikant A (derde land) aan handelaar B (derde land), maar rechtstreeks verzonden aan de vestigingen van handelaar B in de Europese Unie volgens de verkoopovereenkomst. In dit geval is er slechts één verkoop (van A aan B) en kan deze aanvaard worden als basis voor het bepalen van de transactiewaarde. 5. Verkoop voor uitvoer – artikel 128 lid2 Handelaar A USA moteurs Invoerder B Duitsland verkoop Koper C Frankrijk prijs 17,000 € In dit voorbeeld worden de goederen verzonden door handelaar A (derde land) aan invoerder B (EU). Tijdens de tijdelijke opslag worden de goederen verkocht van A aan B, die ze verder verkoopt aan koper C (EU). In dit geval is de verkoop tussen A en B te gebruiken voor het bepalen van de transactiewaarde. 7 6. Verkoop voor uitvoer – artikel 128 lid2 Grens EU waar de goederen EU binnenkomen Fabrikant X Land van uitvoer A Entrepot EU lidstaat C De Europese branche van fabrikant X brengt de goederen in het douanegebied van de EU, en plaatst die in entrepot Aangifte vrije verkeer Rechtstreeks vervoer van fabrikant X naar entrepot in EU Klant Z (UE) Lidstaat C Factuur Bij dit voorbeeld is er geen verkoop wanneer de goederen in het douanegebied van de Europese Unie komen. Een verkoop vindt echter plaats terwijl de goederen zich onder een schorsingsregeling bevinden. In toepassing van artikel 128 lid 2 vormt deze verkoop de basis voor het bepalen van de transactiewaarde. Dit is de verkoop tussen fabrikant X en zijn Europese klant Z. 8