Uitleg onderwerp (on) Je vindt het onderwerp door de zin in een ander getal (enkelvoud/meervoud) te zetten. Het woord dat dan verandert, is het onderwerp. voorbeelden Hij heeft hebben haar toen zien lopen. Hij is het on, want dat moet veranderen. Hij wilde zouden zien. wilden niet, dat zij hem zou Hij is het on in de eerste zin. zij is het on in de tweede zin, ook al lijkt het niet te veranderen! Al na een kwartier had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. on = zij antwoord uitleg Al na een kwartier hadden had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. zij is het on, want dat moet veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Staat in een vragende zin de persoonsvorm altijd vooraan? on = de persoonsvorm antwoord uitleg Staat in een vragende zin de persoonsvorm altijd vooraan? de persoonsvorm is het on, want dat moet veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Doe die deur eens even achter je dicht! on = (jij) antwoord uitleg Doe die deur eens even achter je dicht! (jij) is het on, want dat moet veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Lastig, want dit is een gebiedende wijs, en daarin ontbreekt het on. Je moet dan eerst even het onderwerp jij toevoegen. Had jij dit antwoord van haar verwacht? on = jij antwoord uitleg Had jij dit antwoord van haar verwacht? jij is het on, want dat moet veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Daar wordt op de deur geklopt! on ontbreekt! antwoord uitleg Daar wordt op de deur geklopt! Er is geen on, want er verandert niets, als je de zin in een ander getal zet. Hadden ze me dat maar iets eerder verteld! on = ze antwoord uitleg Hadden ze me dat maar iets eerder verteld! ze is het on, want dat moet veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde. on = je en ze antwoord uitleg Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde. je en ze zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Toen ze die boom hadden omgezaagd, zagen ze pas, dat er een schat onder lag. on = ze, ze en een schat antwoord uitleg Toen ze die boom hadden omgezaagd, zagen ze pas, dat er een schat onder lag. ze, ze en een schat zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt, dat zij het heeft gedaan. on = het, je en zij antwoord uitleg Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt, dat zij het heeft gedaan. het, je en zijn zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar het buitenland gaan, omdat het weer daar warmer is. on = je, mensen en het weer antwoord uitleg In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar het buitenland gaan, omdat het weer daar warmer is. je, mensen en het weer zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Zij blijven de hele vakantie in Nederland, omdat volgens het KNMI het hier ook warm wordt. on = zij en het antwoord uitleg Zij blijven de hele vakantie in Nederland, omdat volgens het KNMI het hier ook warm wordt. zij en het zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je alleen maar dronken achter het stuur te gaan zitten. on = je en je antwoord uitleg Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je alleen maar dronken achter het stuur te gaan zitten. je en je zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het waar is, wat ze daarover verteld hebben. on = -, het en ze antwoord uitleg Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het waar is, wat ze daarover verteld hebben. het en ze zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. In de eerste zin verandert niets, en daarin staat dus geen on. Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar je kunt het wel raden. on = wie, zin 1 en je antwoord uitleg Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar je kunt het wel raden. wie en je zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. De eerste zin kun je vervangen door dat, en dat moet veranderen (die dingen zijn niet bekend), dus zin 1 is het on van zin 2. Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt me logisch. on = je, zin 1 en dat antwoord uitleg Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt me logisch. je, je en dat zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Wil je het meisje van wie je dit hebt gehoord, mijn hartelijke groeten doen? on = je en je antwoord uitleg Wil je het meisje van wie je dit hebt gehoord, mijn hartelijke groeten doen? je en je zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen. on = ik, ik en ik antwoord uitleg Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen. ik, ik en ik zijn de on, want die moeten veranderen, als je de zin in een ander getal zet. einde