VWO Bovenbouwpracticum Natuurkunde Practicumhandleiding Elektronendiffractie 1 Inleiding In het begin van de twintigste eeuw raakte men langzamerhand gewend aan het idee dat een golfverschijnsel als licht en röntgenstraling ook een deeltjeskarakter heeft. Verschijnselen als het foto-elektrisch effect en het compton-effect waren alleen te verklaren door aan te nemen dat licht en röntgenstraling bestaan uit fotonen met een bepaalde energie en impuls. Daarna kwam Louis de Broglie met de volgende veronderstelling: als straling zowel een golf- als deeltjeskarakter heeft, dan zouden materiedeeltjes zich ook als golven en deeltjes moeten gedragen. In combinatie met dat idee deed hij een voorstel voor de golflengte van een materiedeeltje. Deze materiegolflengte-hypothese van De Broglie is experimenteel te controleren door na te gaan of bij materiedeeltjes zoals elektronen buigings- en interferentieverschijnselen optreden. Het golfkarakter van licht is eenvoudig aan te tonen door deze straling op een tralie te laten invallen. Bij röntgenstraling is dat in verband met de nog kleinere golflengte al wat lastiger. Daarbij moet een kristalrooster dienst doen als tralie. In beide gevallen is dan een interferentiepatroon zichtbaar. Zo’n kristalrooster zou ook gebruikt kunnen worden als tralie voor het aantonen van het golfkarakter van materiedeeltjes. 1 Materiegolflengte Het voorstel van De Broglie voor de golflengte van een materiedeeltje is afgeleid van het theoretische werk aan de relatviteitstheorie door Albert Einstein. Volgens die theorie zou een foton een impuls moeten hebben, net als een materiedeeltje. Deze foton-impuls pf zou gegeven worden door: pf = Ef/c. Hierin is Ef de foton-energie en c de lichtsnelheid. Deze veronderstelling over de grootte van de foton-impuls werd later bevestigd door metingen aan het compton-effect. a Laat zien dat de formule voor de foton-impuls ook geschreven kan worden als: pf = h/λ. Hierin is h de constante van Planck en λ de golflengte van de straling. b Hoe zal dan volgens het voorstel van De Broglie de formule voor de golflengte van een materiedeeltje er uit zien? c Bereken volgens dat voorstel van De Broglie de materiegolflengte van elektronen uit een elektronenkanon met een versnelspanning Uv van 5 kV. Leg uit dat voor het aantonen van het golfkarakter van deze elektronen een kristalrooster als tralie gebruikt moet worden. 2 Interferentie De materiegolf-hypothese is te toetsen door materiedeeltjes zoals elektronen te laten invallen op een kristalrooster. Het optreden van interferentie is dan een bewijs voor het golfkarakter van materie. En uit het interferentiepatroon zou dan ook de materiegolflengte te bepalen moeten zijn. In figuur 1 zie je een schuin op een kristalrooster invallende elektronenbundel. De invallende elektronen worden teruggekaatst op de kristalvlakken. Er is daarbij sprake van een weglengteverschil tussen de twee getekende ‘elektronenstralen’ uit de bundel. Bij een golfkarakter van de elektronen zou daardoor interferentie moeten optreden. a Toon aan dat de twee ‘elektronenstralen’ elkaar door interferentie versterken als aan de volgende voorwaarde wordt voldaan: 2⋅d⋅sin α = n⋅λ. Hierin is n een geheel getal gelijk aan of groter dan 1, d de afstand tussen de roostervlakken, α de reflectiehoek en λ de materiegolflengte van de elektronen. Het getal n geeft de orde van het interferentiemaximum aan. b De hoek tussen de invallende en de gereflecteerde elektronenbundel is gelijk aan 2⋅α, zoals weergegeven in figuur 2. Neem nu aan dat bij deze hoek versterking door interferentie optreedt. Toon aan dat de plaats r waar de elektronenbundel op het scherm een interferentiemaximum levert bij een kleine hoek α gegeven wordt door: r ≈ 2⋅l⋅sin α. Hierin is l de afstand tussen het kristalrooster en het scherm. c Leg nu uit hoe uit de ligging van de interferentiemaxima op het scherm de materiegolflengte λ te bepalen is. d In de praktijk zal op een fluorescerend scherm als interferentiemaximum niet één lichtpuntje te zien zijn, maar een oplichtende cirkel rond het midden van het scherm. Probeer dit te verklaren. α r d 2·α l Figuur 1 – Reflectie van een elektronenbundel op twee kristalvlakken waarbij de twee ‘elektronenstralen’ elkaar door interferentie versterken. Figuur 2 – De plaats r van een interferentiemaximum wordt zichtbaar als een lichtpuntje op een fluorescerend scherm. In de praktijk is r de straal van een ringvormig interferentiemaximum. e In de praktijk zal op een fluorescerend scherm niet één lichtcirkel te zien zijn, maar twee of nog meer concentrische lichtcirkels. Probeer dit te verklaren. In dit onderzoek ga je de materiegolflengte van het elektron experimenteel bepalen. Daarvoor is een opstelling nodig waarin je elektronen kunt versnellen, ze op een kristalrooster kunt laten invallen en het interferentiepatroon zichtbaar kunt maken: een elektronendiffractiebuis. In het volgende onderdeel staat een beschrijving van de beschikbare meetopstelling. Daarin wordt duidelijk welke grootheden je in de meetopstelling kunt variëren en meten. Daarna kun je met die kennis de onderzoeksvraag formuleren, een werkplan opstellen, de meetmethode verkennen en het experimenteel onderzoek uitvoeren. Ten slotte gebruik je de resultaten van het experimenteel onderzoek om de materiegolflengte van het elektron te bepalen, en ga je na of deze experimenteel bepaalde waarde in overeenstemming is met de theorie. 2 Meetopstelling In figuur 3 is de meetopstelling met de elektronendiffractiebuis weergegeven. Deze elektronendiffractiebuis is een bolvormige vacuümbuis met een elektronenkanon, een kristalrooster en een fluorescerend scherm. diffractiebuis grafietfolie elektronenkanon voeding elektronenkanon V Figuur 3 – Meetopstelling voor bepaling van de materiegolflengte van het elektron met de elektronendiffractiebuis. In het elektronenkanon in de buis worden elektronen vrijgemaakt uit een gloeikathode. Daarna worden ze versneld met een versnelspanning Uv over de anode en kathode. Deze versnelspanning is instelbaar met een knop op de hoogspanningsvoeding. De bundel uit het elektronenkanon valt in op een klein metalen draadrooster waarop een dunne laag grafietfolie zit. Dat folie doet dienst als tralie. Als de gloeispanning en de versnelspanning zijn ingeschakeld, ontstaat op de fluorescerende binnenkant van de buis een interferentiepatroon van lichte en donkere ringen. Dit interferentiepatroon bestaat bij deze buis alleen uit eerste orde maxima (n = 1). Er zijn twee van die eerste orde maxima zichtbaar, omdat interferentie optreedt aan twee verschillende paren roostervlakken. De twee paren roostervlakken verschillen in onderlinge –10 –10 afstand d: d1 = 2,13⋅10 m en d2 = 1,23⋅10 m. De afstand l tussen het tralie en het –2 scherm in de buis is 13,5⋅10 m. 3 Onderzoeksvragen en werkplan Het doel van dit onderzoek is een experimentele bepaling van de materiegolflengte van het elektron. Uit de beschrijving van de beschikbare meetopstelling is af te leiden hoe je dit onderzoek kunt uitvoeren. 3 Onderzoeksvragen Formuleer de onderzoeksvragen voor het experimenteel onderzoek met de elektronendiffractiebuis. Stel voor die onderzoeksvragen een hypothese op. 4 Werkplan Maak een werkplan voor het experimenteel onderzoek met de elektronendiffractiebuis. Geef in dat werkplan aan welke grootheden je op welke manier gaat variëren en meten om het wel of niet juist zijn van de opgestelde hypothese te kunnen controleren. 4 Meetmethode Voordat je nu in het volgende onderdeel bij opdracht 6 je werkplan kunt uitvoeren, is eerst een verkenning van de meetopstelling en de meetmethode nodig. 5 Interferentiepatroon Om wat ervaring op te doen met de meetopstelling doe je eerst wat oriënterende waarnemingen en metingen. • Interferentiepatroon – Schakel de gloeispanning van het elektronenkanon in. Stel de versnelspanning Uv in op 3 kV. Controleer of het waargenomen interferentiepatroon klopt met wat daarover in het onderdeel meetopstelling gezegd is. • Versnelspanning – Ga na hoe de ligging van de interferentiemaxima verandert, afhankelijk van de waarde van de versnelspanning Uv. Verklaar het kwalitatieve verband tussen versnelspanning Uv en plaats r van de interferentiemaxima. Versnelspanning Maak de versnelspanning Uv over het elektronenkanon niet groter dan 6 kV. • Straal interferentiering – De ringvormige interferentiemaxima op het scherm zijn nogal onscherp. De oorzaak hiervan is een verlies aan snelheid van een deel van de elektronen in hun baan van het elektronenkanon naar het scherm. Wat is nu de beste plaats om de straal r van zo’n interferentiering te meten: vanaf de binnenkant, het midden of de buitenkant van de interferentiering? Motiveer je antwoord. 5 Experimenteel onderzoek 6 Onderzoeksvraag Zoek met behulp van de meetopstelling volgens je werkplan een antwoord op de onderzoeksvragen, en controleer de opgestelde hypothesen. Geef je meetresultaten zo mogelijk weer in de vorm van diagrammen. 6 Theorie: materiegolflengte In dit experiment heb je de materiegolflengte van het elektron experimenteel bepaald uit het interferentiepatroon in de elektronendiffractiebuis. Deze materiegolflengte volgt ook uit de theorie: de materiegolflengte-hypothese van De Broglie. 7 Materiegolflengte elektron Volgens De Broglie wordt de materiegolflengte van een deeltje gegeven door: λ = h/p = h/(m⋅v). a Toon aan dat de materiegolflengte van de elektronen in de elektronendiffractiebuis dan volgens deze theorie gegeven zou moeten worden door: λ= h 2 ⋅ e ⋅ m ⋅ Uv In deze formule is h de constante van Planck, e de lading en m de massa van het elektron, en Uv de versnelspanning over het elektronenkanon. b Bereken de theoretische waarde van de materiegolflengte van het elektron bij enkele waarden van de versnelspanning Uv. c Vergelijk de theoretisch en de experimenteel bepaalde waarden van de materiegolflengte van het elektron. Hoe groot is de afwijking (in %) tussen de theoretisch en de experimenteel bepaalde waarden van λ? 7 Rapportage Rapporteer over dit onderzoek in de vorm van een schriftelijk verslag of een mondelinge presentatie. Zorg ervoor dat in dit verslag of deze presentatie de volgende onderdelen duidelijk naar voren komen: de onderzoeksvraag, de meetopstelling, de resultaten van het experimenteel onderzoek samen met het antwoord op de onderzoeksvraag, en de (aanvullende) vergelijking van theoretisch en experimenteel bepaalde waarde van de materiegolflengte van het elektron. Lever het verslag in bij je docent, samen met het logboek dat je bij de voorbereiding en de uitvoering van dit onderzoek hebt bijgehouden. Bij een rapportage in de vorm van een presentatie lever je alleen het logboek in bij je docent.