Uitleg noten In een aantal hoofdstukken worden uitgelegd hoe het muziekschrift in elkaar zit. Eerst wordt uitgelegd wat een noot is, hoe een notenbalk in elkaar zit en de verschillende tekens die je op een notenbalk kunt vinden. Dit gedeelte is nog in opbouw, hieronder de hoofdstukken die gereed zijn: Wat is een noot? De notenbalk en sleutels Meer over sleutels De tijdsduur van noten Rusttekens Antimetrische figuren Maat en maatstrepen Articulatie Kruis, mol en herstellingsteken Toonladders Drieklanken Wat is een noot? Geluid is niets anders dan het trillen van lucht. Vindt dit trillen plaats met een bepaalde frequentie, dan spreek je van een toon. De frequentie van een toon is het aantal trillingen per seconde. De laagste toon die je kunt horen heeft een trilling van minimaal 20 Hz (Hz = Hertz = aantal trillingen per seconde). De hoogste toon heeft een frequentie van maximaal 20.000 Hz. Niet iedereen kan alle tonen horen van 20 Hz tot 20.000 Hz. Jonge mensen kunnen hogere tonen horen dan oudere mensen. Als we het binnen de muziek hebben over tonen, dan spreken we over een toon met een bepaalde frequentie. Echter een muziekinstrument laat niet alleen de frequentie van de toon horen die gespeeld wordt, maar ook een aantal tonen die een veelvoud hiervan zijn. Dit noemen we harmonische en geven de specifieke klank die we van dat instrument gewend zijn. Een toon is een wat je hoort, een noot is wat je schrijft. Voor het beschrijven van tonen worden ze aangeduid met een letter, dit zijn de eerste 7 letters van het alfabet: a, b, c, d, e, f en g. Meestal beginnen we een rij met een c: c, d, e, f, g, a en b. Hierna volgt weer de c, de d enzovoort. Om een noot op te schrijven gebruiken we een notenbalk, deze balk telt vijf evenwijdige lijnen die van onder naar boven worden geteld: De noten kunnen op verschillende manieren op de balk worden geschreven: Op de lijn: Tussen de lijnen Onder de balk: Boven de balk: De notenbalk Hoe hoger de noten op de balk staan, hoe hoger de toon klinkt. Hieronder een rij noten die van laag naar hoog loopt: Indien de balk te klein is om alle noten te noteren kunnen er hulplijnen gebruikt worden om lage of hoge tonen weer te geven: Om te weten welke noot nu bij welke toon hoort moeten we nog één ding weten: welke sleutel hoort bij de balk. Een sleutel geeft de plaats aan op de balk waar de noot staat, die de naam heeft van de sleutel. Er zijn drie soorten sleutels: de G-sleutel, de F-sleutel en de C-sleutel. Dit is de G-sleutel. De noot rechts van de sleutel geeft de toon "g" weer. De krul van deze sleutel wijst de "g"aan. Deze sleutel wordt ook wel de vioolsleutel genoemd. Dit is de F-sleutel. De noot rechts van de sleutel geeft de toon "f" weer. De stipjes van deze sleutel wijst de "f" aan. Deze sleutel wordt ook wel de bassleutel genoemd. Dit is de C-sleutel. De noot rechts van de sleutel geeft de toon "c" weer. Het midden van deze sleutel wijst de "c"aan. Deze sleutel wordt ook wel de altsleutel genoemd. Noten en sleutels Wanneer gebruik je nu welke sleutel? De G-sleutel wordt gebruikt voor instrumenten die hoge tonen weergeven zoals de viool, de fluit, de trompet , de gitaar enz. De F-sleutel wordt gebruikt voor instrumenten die lage tonen weergeven, zoals de fagot, de contrabas, de trombone enz. De C-sleutel komt in vergelijking tot de andere sleutels maar weinig voor. De omcirkelde noot c onder de balk met de g-sleutel en de noot c boven de balk met de f-sleutel is dezelfde c. Klik op de balk met de f sleutel of de balk met de g sleutel op de noten op die balk te horen spelen op een piano. Tijdsduur van noten Door de sleutel en de plaats van de noot aan de balk weten we de hoogte van de toon. Over de lengte in tijd, oftewel de tijdsduur gaat deze pagina. In de muziek kennen we de volgende nootvormen: Hier zien we naast elkaar: een hele noot een halve noot een kwart noot een achtste noot een zestiende noot een tweeëndertigste noot een vierenzestigste noot De tijdsduur van iedere noot duurt exact twee maal zo lang als de noot die erop volgt. Klik op onderstaande balk om te horen hoe het klinkt. De verticale streepjes zijn hulplijntjes, het stuk tussen twee streepjes wordt een maat genoemd, iedere maat duurt in de tijd gezien even lang. Je ziet wel dat je in één oogopslag niet kunt zien hoeveel noten er op een lijn staan, daarom worden de noten met een vlaggetje vaak samengevoegd. Voor de bovenstaande balk ziet het er dan zo uit: Je ziet dat achtste noten een enkele waardestreep krijgen, zestienden noten een dubbele waardestreep. Tweeëndertigste en vierenzestigste noten zien er als volgt uit: en De vlaggetjes kunnen naar boven en naar beneden staan, afhankelijk of ze boven of onder in de notenbalk staan: (Klik op de balk om het liedje te horen spelen) Verlengen van noten kan gebeuren door er een stip achter te zetten: Zou een hele noot vier tellen duren, dan duurt een hele noot met stip dus 4 + 2 = 6 tellen Zou een halve noot 2 tellen duren, dan duurt een halve noot met stip 2 + 1 = 3 tellen Zou een kwart noot 1 tel duren, dan duurt een halve noot met stip 1 + ½ = 1½ tel enzovoort. We kunnen noten van gelijke hoogte ook verlengen door ze met een boogje te verbinden: Rusttekens Om in muziek momenten aan te geven waarin geen toon gespeeld dient te worden, bestaan er rusttekens: Hier zien we naast elkaar: een hele rust, een halve rust, een kwart rust, een achtste rust, een zestiende rust, een tweeëndertigste rust, een vierenzestigste rust. Net als bij de noten heeft ieder volgend rustteken uit het rijtje van hierboven de helft van de waarde van het voorafgaande teken. Ook hier geldt dat de rust verlengd kan worden met de helft door er een stip achter te zetten: Antimetrische figuren De duur van iedere noot is net zo lang als twee kortere noten. Soms wil je een noot in drie gelijke noten delen. Daar hebben we geen nootteken voor. Als we een onderverdeling in drieën willen hebben, dan schrijven we een drie boven drie gelijke daarop volgende noten. In de voorbeelden hieronder heeft de tweede maat dus dezelfde lengte als de eerste: We noemen deze figuur een triool. Een triool werkt versnellend. Let erop dat de noten van een triool beslist gelijk in lengte moeten zijn. Klik op onderstaande balk om het melodietje te horen: Een andere antimetrische figuur is bijvoorbeeld een duool. Dus 2 noten gespeeld in de tijd van drie. Dit werkt vertragend. Mijn tekenprogramma kent helaas geen duool, een duool kun je namelijk ook als twee noten met een stip: (Klik op de notenbalk om de melodie te horen spelen) Maat In de muziek wordt meestal gespeeld in een bepaald ritme. We kunnen dan een met muziekstuk tikken in een ritme 1-2-1-2-1-2 enz. of 1-2-3-1-2-3-1-2-3 enz. of 1-2-3-4-1-2-3-4-1-2-3-4. De tijd die het tikken van een groepje van 2, 3 of 4 tikken noemen we een maat. Twee maten van dezelfde soort duren dan ook even lang in de tijd gezien. In een muziekstuk geven we een maat aan met behulp van verticale lijnen die maatstrepen worden genoemd. De ruimte tussen de strepen noemen we de maat. Bij een sterk rustpunt schrijven we vaak met een dubbele maatstreep. De laatste maatstreep van een muziekstuk is er een met een extra dikke streep erachter. Het aantal tellen in de maat wordt aangegeven door de breuk, het maatteken, vooraan het muziekstuk. Dit maatteken vertelt met welke maatsoort we te doen hebben. Het teken bestaat uit twee cijfers boven elkaar. Het bovenste cijfer geeft aan hoeveel tellen er in de maat voorkomen. Het onderste cijfer geeft de naam van de tel aan, dus welke nootwaarde één tel duurt, de teleenheid. Bijvoorbeeld: In een 3/4 maat komen 3 tellen voor en elke kwartnoot is 1 tel In een 2/2 maat komen 2 tellen voor en elke halve noot is 1 tel In een 6/8 maat komen 6 tellen voor en elke achtste noot is 1 tel, elke kwart noot is dus 2 tellen. In een 4/4 maat duurt elke kwartnoot dus 1 tel, maar een kwartrust duurt dus ook 1 tel. Een halve rust duurt dan twee tellen en een achtste noot duurt een halve tel. Hebben we te maken met bijvoorbeeld een 2/4 maat, dan wil dat natuurlijk niet zeggen dat er alleen maar 2 kwartnoten in die maat voorkomen. Er kunnen ook andere nootwaarden of rusten in voorkomen. Wel moeten die noten en rusten samen de waarde van 2 kwartnoten hebben. Voorbeeld: (Klik op de balk om de muziek te horen spelen) In de derde maat zien we dat er een verlengingsboog wordt gebruikt om een 3-tels noot aan te geven over twee maten. Als we een halve noot met punt zouden noteren zou dat meet dan twee tellen in die maat geven. Er is nog een bijzondere maat, de opmaat: We zien hier een muziekstuk dat niet op de eerste tel begint, maar reeds vóór de eerste tel. Deze eerste maat noemen we een opmaat. Omdat het stuk begint met een opmaat, duurt de laatste maat één tel korter en in dit geval dus drie tellen. De opmaat en de laatste maat vormen samen één hele maat. De C in het begin van het stuk is een andere notatie voor 4/4. Er bestaat ook een C met een verticale streep: dit is een anderen notatie voor een 2/2 maat: Articulatie Onder articulatie verstaan we de manier waarop de tonen elkaar opvolgen, gebonden of gescheiden; de speelmanier. Als je op een notenbalk klikt, hoor je de vijf speelmanieren achter elkaar. De normale speelmanier Staccato = kort zingen of spelen Legato = gebonden Legatissimo = de vorige toon duurt nog als de volgende al is begonnen Portato = breed, maar niet gebonden Marcato = iedere toon benadrukken Kruis Mol Herstellingsteken We kunnen tonen met een halve toonafstand verhogen of verlagen. Verhogen doen we door middel van een kruis #. Verlagen doen we door middel van een mol b. Een herstellingteken maakt zowel een kruis als een mol ongedaan. Staan één of meer kruizen of mollen aan de sleutel, dan gelden zij voor het gehele stuk, tenzij er in de loop van dat stuk iets anders wordt voorgeschreven. We noemen deze # en b aan de sleutel de vaste voortekens. Komen een kruis, mol of herstellingsteken in de loop van het stuk voor dan geldt dit teken voor alle gelijknamige noten, maar alleen gedurende die maat. Dit heten toevallige voortekens. Klik op onderstaande notenbalken om het fragment te horen spelen. Uitzonderingen: als in de loop van een bepaalde maar een ander voorteken voor een even hoge noot verschijnt, dan geldt het eerste voorteken niet langer, maar het tweede. Voorbeeld: Het eerste teken voor de fis wordt gevolgd door het herstellingteken voor de f, dit laatste teken blijft nu gelden in die maar voor de op volgende twee f-en. als een noot door een verbindingsboog naar een volgende maat wordt overgebonden, dan geldt het voorteken voor die noot ook nog in de volgende maat. Voorbeeld: Bij een kruis krijgt de naam van de noot het achtervoegsel "is", g met een kruis wordt dus een gis. Bij een mol wordt het achtervoegsel "es", d met een mol wordt dan des. Uitzonderingen: a met mol wordt as, e met mol wordt es. Toonladder Een toonladder is een vaste reeks van opeenvolgende toonafstanden. De afstanden tussen de tonen maken dus de toonladder. Kijken we naar de toetsen van een piano dan volgen de witte toetsen de notennamen c-d-e-f-g-a-b-c. Iedereen kent deze toonladder als: do-re-mi-fa-sol-la-si-do. Omdat hij uitsluitend bestaat uit stamtonen noemen we dit de stamtonenreeks. We noemen deze toonladder de grotetertstoonladder. De afstanden tussen de opeenvolgende tonen zijn niet overal gelijk. Meestal is het interval een hele toonafstand, maar soms is het ook een halve afstand. Tussen alle tonen bevindt zich een hele afstand, behalve tussen de tonen e en f en tussen de tonen b en c. Daartussen bevinden zich halve toonafstanden. Hiertussen bevinden zich geen zwarte toetsen. Zet je de hele en halve toonafstanden op een rij dan is de volgorde: c 1 d 1 e ½ f 1 g 1 a 1 b ½ c ofwel C + 1 + 1 + ½ + 1 + 1 + 1 + ½ Dit rijtje geldt voor elke grote-tertstoonladder. Begin je vanuit g, dan wordt die toonladder: g + 1 = a + 1 = b + ½ = c + 1 = d + 1 = e + 1 = fis + ½ = g Nog een voorbeeld, ditmaal van uit de f: f + 1 = g + 1 = a + ½ = bes + 1 = c + 1 = d + 1 = c + ½ = f Hieronder volgen de toonladders. De kruizen en mollen die gebruikt worden om aan het schema te komen worden steeds aan de sleutel genoteerd en hete vaste voortekens. Zoals eerder besproken gelden vaste voortekens voor het hele stuk, tenzij er in de loop van het stuk iets anders wordt voorgeschreven. De kruizen en mollen gelden voor alle octaven. Een octaaf is een serie van 12 noten, op het bovenstaande toetsenbord dus bijvoorbeeld van de eerste naar de tweede C. C grote terts G grote terts D grote terts A grote terts F grote terst Bes grote terst Es grote terst (Klik op bovenstaande notenbalk om de toonladder C grote terts te horen) Drieklanken Een drieklank is het samenklinken van 3 verschillende tonen. In principe kan men daarvoor alle tonen en intervallen gebruiken. Hier wat we noemen de gewone drieklank, de afstand tussen de naastliggende noten van de drieklank heet een terst. Klik op een drieklank om alle drieklanken na elkaar te horen Een drieklank op de toon c bestaat uit de noten c e g Een drieklank op de toon d bestaat uit de noten d f a Een drieklank op de toon e bestaat uit de noten e g b Een drieklank op een toon in een bepaalde toonladder moet ook gebruik maken van de voortekening (kruizen en mollen) van die toonladder. Klik op een drieklank om alle vier drieklanken na elkaar te horen Drieklanken uit de toonladder F grote terts: Een drieklank op de toon f bestaat uit f a c Een drieklank op de toon g bestaat uit g bes d Drieklanken uit de toonladder A grote terts: Een drieklank op de toon a bestaat uit a cis e Een drieklank op de toon cis bestaat uit cis e gis Bij zang en éénstemmige instrumenten als bijvoorbeeld blokfluit, viool trompet enz. kunnen drieklanken natuurlijk niet gelijktijdig klinken en worden ze na elkaar gespeeld. Hier de drieklank en hoe hij na elkaar gespeeld zou kunnen worden: Het na elkaar spelen van de tonen kan op verschillende manieren gebeuren. Hier wat voorbeelden: Lang gebroken Kort gebroken