Fit en gezond Map 6 Fit en gezond l’impression p98 de indruk de lichamelijke opvoeding Ik heb 4 uur lichamelijke opvoeding op school. éducation physique aan sport doen faire du sport een sport beoefenen pratiquer un sport over het algemeen en général stimuleren, ‘aansporen Ik word aangespoord om veel aan sport te doen. regelmatig stimuler, inciter à régulièrement beweren Er wordt vaak beweerd dat … prétendre, affirmer zich ‘inschrijven bij (hebben) Ik ben ingeschreven bij een voetbalclub. s’inscrire auprès de de beweging - bewegen bewoog, bewogen, bewogen le mouvement – bouger l’avantage – le désavantage het voordeel - het nadeel de gelegenheid (-heden) Ik heb niet veel gelegenheden aan sport te doen. l’occasion hoelang Hoelang speel je al voetbal? combien de temps het lid (leden) Hoelang ben je er al lid van ? le membre voldoende Doe je voldoende aan sport? suffisamment p99 de sigaret het pakje sigaretten la cigarette de invloed (~ hebben op) De reclame heeft veel invloed op de jongeren. l’influence (avoir de ~sur) iemand beïnvloeden Ik word niet vaak door de reclame beïnvloed. influencer qn de rookgewoonte (n) l’habitude de vie de volwassene (n) l’adulte het goede voorbeeld geven donner le bon exemple de gezondheid (on)gezond la santé schadelijk voor Roken is schadelijk voor de gezondheid. nocif, malsain, nuisible iets schaden Roken schaadt de gezondheid. nuire, abîmer goûter – le goût smaken - de smaak vies Ik vind dat de sigaret een vieze smaak heeft. sale, dégoûtant iemand overtuigen Ik ben ervan overtuigd dat … convaincre qn Ik begin er liever niet aan. p100 stevig Je préfère ne pas commencer. een stevig ontbijt gevarieerd het ontbijt varié Wat eet je als ontbijt? overdag de snoep (snoepjes) solide, nourrissant le déjeuner de la journée snoepen: le bonbon zoet doux, sucré de drank la boisson vermijden vermeed, vermeden éviter de eetgewoonte(n) l’habitude alimentaire de alcohol l’alcool de drugs drugs gebruiken: les drogues zorgen voor Ik zorg ervoor dat ik voldoende groenten eet. veiller à, faire en sorte que 1 Fit en gezond ’s morgens ’s Morgens le matin (= chaque ~) ’s middags ’s Middags le midi ’s avonds ’s Avonds le soir ‘s nachts ’s Nachts la nuit fruit - een stuk fruit Ik eet graag vers fruit. les/des fruits - un fruit het junkfood p101 terecht kunnen bij les crasses, saloperies Ik kan terecht bij mijn moeder. s’adresser auprès de iemand vertrouwen faire confiance à qn (goede) raad geven donner des conseils ‘aanraden te inf raadde(n) aan, aangeraden conseiller qn raadplegen (geraadpleegd) consulter p104 vers frais de groente (n) le légume (les légumes) het voedsel l’aliment ; la nourriture de voeding l’alimentation het broodbeleg Kies groente of fruit als broodbeleg. l’aliment p105 het voedingmiddel ‘afwisselen = variëren la garniture sur une tartine Je moet je voeding afwisselen. varier bevatten contenir de vitaminen les vitamines de mineralen les minéraux volledig complèt(ement) de calorieën les calories de pauze la pause, la récré de vezel(s) la fibre volkoren complet (pain, céréales) bij voorkeur de préférence anderhalf Ze zou anderhalve liter water moeten drinken un et demi letten op faire attention à het klontje suiker le morceau de sucre zitten In één blikje cola zitten ongeveer 7 klontjes suiker. être (dans alimentation) spijt hebben van iets Ik ben met roken begonnen en nu heb ik er spijt van want ik kan er niet mee stoppen. regretter qch de meeloper (-s) de meeloopster le suiveur Roken zelfstandig indépendant zijn mening uiten exprimer son opinion verlegen timide verantwoordelijk voor responsable de geel gele tanden, gele vingers jaune kanker, longkanker kanker oplopen le cancer (du poumon) veroorzaken Roken veroorzaakt ernstige gezondheidsproblemen. causer, provoquer 2 Fit en gezond de adem - ademen Sinds ik rook, kan ik moeilijker ademen. la respiration, le souffle, haleine respirer stoppen/ ‘ophouden met Ik ben met roken gestopt / opgehouden. arrêter, cesser de nicotinekauwgom le chewing-gum à la nicotine de patch le patch resultaten ‘opleveren donner des résultats de behandeling – behandelen le traitement – traiter de termijn op korte / lange termijn le délai, le terme de wilskracht Met roken stoppen is vooral een kwestie van wilskracht. la volonté Voeding l’alimentation gewoonlijk habituellement ‘opeten Eet niet alles op! Laat ook iets voor de anderen. manger, dévorer lusten Ik lust de groenten. aimer (nourriture) de bakkerij la boulangerie het brood wit brood – bruin brood – belegd broodje le pain volkoren- volkorenbrood: pain complet complet de boterham boterham met jam la tartine het krentenbrood le cramique het suikerbrood le craquelin de croissant le croissant het chocoladebroodje la couque au chocolat de (boter)koek la couque au beurre de pistolet le pistolet (pain) de granen - graanproducten de kom granen: le bol de céréales les céréales de beschuit Ik eet X beschuit. la biscotte De groenteboer le légumier gaar gare groenten cru vers verse groenten frais gekookt cuit de rauwkost (sg) les crudités de sla la salade de boon We eten boontjes. l’haricot de wortel (-s) la carotte de bloemkool le chou-fleur de tomaat la tomate de komkommer le concombre de selderij - selderie le céleri de spinazie les épinards 3 Fit en gezond de prei le poireau de erwt (erwtjes) [èrt] le petit pois de/het look l’ail de ajuin l’oignon fruit (tjs sg, U) een stuk fruit X fruit als dessert: twee stukken X fruit: le fruit un fruit de noot la noix de meloen le melon de watermeloen la pastèque de banaan la banane de druif de tros druiven: la grappe de raisin le raisin de pruim la prune de citroen le citron de sinaasappel l’orange de perzik (en) la pêche de kers (en) la cerise de abrikoos (-kozen) l’abricot de mandarijn la mandarine de appel (-s) le pomme de peer la poire De slagerij la boucherie de ham le jambon de snede de snede X ham la tranche de salami le salami de worst la saucisse – saucisson het spek le lard de vleeswaren (plur) la charcuterie varkensvlees viande de porc rundvlees viande de bœuf kalfsvlees viande de veau kip poulet lamsvlees viande d’agneau biefstuk le beefsteak de vis le poisson de zalm le saumon de garnalen les crevettes het ei (eieren) een zacht ei: oeuf à la coque l’oeuf een hard (gekookt) ei: un oeuf dur de aardappel (-s, -en) la pomme de terre 4 Fit en gezond de pasta de deegwaren het rijst les pâtes le riz het melkprodukt = het zuivelprodukt le produit laitier de melk volle ~, halfvolle ~, magere ~ karnemelk: lait battu le lait de kaas plattekaas: ~ blanc - kwark: fromage blanc - de plak X kaas: la tranche de fromage le fromage de boter het ijs le beurre roomijs: crème glacée la glace de slagroom la crème fraîche de drank la boisson de frisdrank zoete frisdrank: cola la boisson fraîche het water spuitwater – mineraal water l’eau de alcoholvrije drank la boisson sans alcool de sap de fruitsap, vers geperste sinaasappelsap le jus de wijn rode wijn, witte wijn le vin de warme drank la boisson chaude de chocolademelk een warme chocolademelk met slagroom le cacao de koffie het pakje X koffie, een kopje koffie le café de thee het theebuiltje: le sachet de thé le thé l’en-cas het tussendoortje de honger Ik heb wat honger: J’ai un peu faim. zijn honger stillen het hapje la faim calmer sa faim Wil je een hapje eten ? le morceau, le bout (à manger) de reep chocolade le bâton de chocolat het koekje le biscuit de snoep (snoepjes) le bonbon de kauwgom le chewing-gum het beleg Wat wil je als beleg ? : tu veux une tartine à quoi ? garniture ce qu’on met sur la tartine de honing le miel de jam la confiture de chocopasta le choco ik eet zoet op brood Ik eet gezond op mijn brood. je mets du sucré sur ma tartine. hagelslag (gekleurde muisjes) les crottes de chocolat de suiker het klontje suiker le sucre de olie l’huile het zout – de peper le sel – le poivre de kruiden les épices, herbes de mosterd la moutarde 5 Fit en gezond de saus (-zen, sausjes) la sauce het blikje het blikje X cola: la canette het zakje het zakje X chips le sachet, sac de fles (flessen) de fles X melk la bouteille het pakje het pakje koffie le paquet het glas (glazen) het glas X melk le verre de lepel (s) twee lepels X groenten la cuiller de vork la fourchette het mes (-sen) le couteau het bord l’assiette de karaf een karaf water aub la carafe het ontbijt ontbijten: le déjeuner het elfuurtje le 10h het middagmaal le dîner het vieruurtje le goûter het avondmaal le souper de maaltijd, het maal le repas het gerecht / de schotel 6 het kant- en klaargerecht : repas tout prêt le plat diepgevroren surgelé de soep la soupe de uitsmijter pain avec œuf sur le plat, fromage et jambon, lard… de tosti (‘s) le croque-monsieur het toetje le dessert (familier) het hapje (eten) Wil je een hapje? Tu veux manger un bout? un bout (manger ~) het voorgerecht l’entrée het hoofdgerecht le plat principal het nagerecht / dessert Wat wenst u als dessert? le dessert manger sain Gezond eten het aantal het aantal X aardappelen le nombre de keer – het maal tweemaal – twee keer la fois een maaltijd ‘overslaan Ik sla regelmatig het ontbijt over en ik sauter un repas iets ‘meenemen neem een koekje mee naar school. prendre avec soi qch bijdragen tot – de bijdrage Ontbijten draagt tot betere schoolprestaties bij. contribuer à – la contribution de raad (raadgevingen) raad geven le conseil wat minder - wat meer Eet wat meer groenten. un peu moins de – un peu plus de matig Wees matig met vet. modéré, frugal - raisonnable zoveel Drink niet zoveel chocolade autant, tant zo adj/adv mogelijk zo weinig mogelijk: le moins possible le plus …. possible Fit en gezond zoveel water mogelijk: le plus possible d’eau het gewicht letten op iets le poids Let op je voeding. faire attention het lichaam le corps mager > < dikker worden maigrir > < grossir bevatten - het gehalte aan Melk bevat proteïnen. contenir - la teneur de waarde de voedingswaarde: valeur nutritionnelle la valeur ‘afwisselen varier, changer evenwichtig équilibré vermijden éviter de uitzondering l’exception overdrijven overdreef, overdreven x2 exagérer het gebrek aan Zonder fruit heb je een gebrek aan vitaminen. le manque de gebruiken Ik gebruik / doe suiker in mijn thee. utiliser, employer, consommer Er wordt vaak beweerd dat … On prétend souvent que … Ik begin er liever niet aan. Je préfère ne pas commencer, ne pas y toucher Ik kan er niet mee stoppen / ophouden. Je ne peux pas arrêter / cesser. Ik ben er vier jaar geleden mee gestopt / opgehouden. J’ai arrêté avec cela il y a 4 ans. Ik zou dat wel willen. Je voudrais bien. Ik heb er spijt van. .Je le regrette. Het heeft geen resultaten opgeleverd. Cela n’a donné aucun résultat. Ik zorg ervoor dat … Je veille à ce que… Ik zou er meer voor moeten zorgen dat … Je devrais plus veiller à ce que … Wees matig met … Sois modéré avec … Ik zou wat meer fruit moeten eten. Je devrais manger un peu pus de fruits. 7