PROEFWERK TECHNOLOGIE VWO MODULE 6 ELECTRICITEIT VRIJDAG 19 maart 2010 R Verklaar alle antwoorden zo goed mogelijk 2P 2P Opgave 1 Tup en Joep willen allebei in bed lezen. Ze hebben allebei een fietslampje. Joep sluit zijn lampje aan op een batterij van 1,5 Volt en Tup sluit zijn lampje aan op het stopcontact. Leg uit wat er gebeurt. Een fietslampje krijgt zijn spanning (voltage) van een dynamo deze levert 6V (zie opgave 5). De lampjes branden dan op volle sterkte als ze 6V krijgen. Als je dan zo’n lampje op een batterij van 1,5v aansluit zal deze niet of zeer zwak branden. Als je zo’n lampje op het stopcontact aansluit (230V) zal deze meteen doorbranden. Opgave 2 Dit is een autolamp. Bij A zie je twee gloeidraadjes: een voor dimlicht en een voor groot licht. Stelling 1: Om het grootlicht te laten branden heb je meer spanning nodig. Ieder lampje bij een auto moet op 12V (de auto accu) aangesloten worden, de weerstand van het grootlicht zal kleiner zijn, waardoor de stroomsterkte wel groter zal zijn. De spanning blijft 12V. Deze bewering is dus onjuist Stelling 2: Deze lampjes moeten worden aangesloten op een accu van 24 Volt. Vrachtauto’s hebben een accu van 24V en dan ook lampjes van 24V. Echter autolampen moeten op 12V aangesloten worden. In dit geval zal het dimlicht en het grootlicht parallel geschakeld zijn. Hierbij is de spanning constant. Deze bewering is ook onjuist Wat is waar? a. Alleen 1 is waar b. Alleen 2 is waar c. 1 en 2 zijn waar d. 1 en 2 zijn niet waar e. alle bovenstaande antwoorden zijn fout 2P Opgave 3 Geef een voorbeeld van wisselspanning en een voorbeeld van gelijkspanning. Wisselspanning: Dynamo, stopcontact, aggregaat. Gelijkspanning: Accu, batterij 2P Opgave 4 Wat wordt hier gemeten ? De meter die je ziet is in serie geschakeld. (1 stroomkring). De meter die je in serie moet zetten is een ampèremeter, deze meet de stroomsterkte a. b. c. d. 4P 3P het voltage de stroomsterkte de weerstand niets van bovenstaande Opgave 5 Op een fietst zorgt de dynamo ervoor dat het licht kan branden. Op het voorlampje staat 6V/0,5A Op het achterlampje staat 6V/0,2A De lampjes zijn parallel op de dynamo aangesloten. a. Hoe groot is de stroomsterkte die de dynamo levert, als beide lampjes op de juiste spanning branden? Bij parallelschakeling is de spanning constant en de stroomsterktes mag je optellen. Dus Itot = 0,5A + 0,2A -> I tot = 0,7A b. Leg uit welke regel je gebruikt. Itot = I1 + I2 + I3 + ………. Opgave 6 In deze schakeling zitten twee dezelfde weerstanden. Hoe groot is een van die weerstanden? a. b. c. d. 3 Ohm 6 Ohm 12 Ohm 24 Ohm Opgave 7 2P Welke schakeling kun je gebruiken voor het bepalen van de weerstand van het lampje? Deze vraag staat letterlijk in je aantekeningen: Voltmeter: :parallel Ampèremeter: :in serie Dit is alleen bij schakeling D zo a. b. c. d. schakeling A schakeling B schakeling C schakeling D 2P Opgave 8 Aan de achterkant van de auto zit het remlicht. Het achterlicht kan ik met een schakelaar aanzetten. Doordat ik op het rempedaal druk (=schakelaar) kan ik het remlicht laten branden. Welke van de getekende schakelingen is hierboven beschreven? Bij schakeling A t/m C is er steeds minstens één schakelaar die de hele stroomkring onderbreekt en dus beide lampjes laat uitgaan. Bij schakeling D bedienen beide schakelaars de lampjes apart, deze is dus goed. a. b. c. d. 4P schakeling A schakeling B schakeling C schakeling D Opgave 9 Een lamp wordt aangesloten op het stopcontact. Er wordt een tweede lamp in serie aangesloten met de eerste lamp. Wat kun je zeggen over de stroomsterkte? Doordat de weerstand 2x zo groot wordt (serie) en de spanning blijft 230V zal de stroomsterkte 2x zo klein worden. a. de stroomsterkte wordt twee keer zo groot. b. de stroomsterkte blijft hetzelfde. c. de stroomsterkte wordt gehalveerd. In plaats van de tweede lamp in serie aan te sluiten wordt deze nu parallel aangesloten Als je ze parallel zet krijg je het omgekeerde. Iedere lamp heeft zijn eigen stroom en dus wordt de stroomsterkte 2x zo groot. d. de stroomsterkte wordt twee keer zo groot. e. de stroomsterkte blijft hetzelfde. f. de stroomsterkte wordt gehalveerd. Opgave 10 In dit schema zitten twee dezelfde lampjes 8P a. Bereken met het schema de andere voltages stroomsterktes en weerstanden. b. Kun je dit ook oplossen als je de waarde van 12 volt van de meter niet hebt? Ja je kunt Rtot zonder die 12V uitrekenen en zo de weerstand van beide lampjes uitrekenen, dan gebruik maken van het feit dat het 2 dezelfde lampjes zijn. 3P Opgave 11 a. Bereken de vervangende weerstand van de parallel geschakelde weerstanden van 10 ohm, 25 ohm, 50 ohm, 20 ohm en 25 ohm. b. Wat is de totale weerstand als ze in serie staan? Gewoon optellen dus Rtot = 10 + 25 + 50 + 20 + 25 -> Rtot = 130 Ω 2P Opgave 12 Welke weerstand moet ik aan een weerstand van 12 ohm parallel zetten om een vervangende weerstand te krijgen van 3 ohm? a. b. c. d. 2 ohm 4 ohm 9 ohm 12 ohm Opgave 13 In onderstaande schakeling zitten twee lampjes die hetzelfde zijn. 6P Bereken de onbekende voltages, stroomsterktes en weerstanden. 6P Opgave 14 Je hebt het volgende elektrische schema: Op een spanningsbron zijn vijf lampjes aangesloten en twee schakelaars. Één lampje brandt altijd. Een schakelaar bedient 1 lampje en een schakelaar bedient 3 lampjes. a. Kunnen de lampjes in serie staan? Nee, bij serie is een schakelaar open, alles onderbroken. b. Teken dit schema. Dit is een van de vele mogelijkheden 3P Opgave 15 Een van onderstaande symbolen stelt een regelbare weerstand voor. Welk symbool is dat? Er is maar een symbool wat je niet kent en dat is Opgave 16 6P 6P Bereken van de schakeling hiernaast: I1 = 0,2A U2 = 3V I3 = 0,4A RV = 20Ω Opgave 17 Het lampje brandt op volle sterkte bij 4 Volt en 0,5 Ampère. Bereken de Rt , R3, R2, en I2. (De I2 berekenen op twee decimalen nauwkeurig) Dus Rt = 24Ω R3 = 8Ω R2 = 24Ω I2 = 0,32A Punt = ( score : 7 ) +1