AAN DE OEVER VAN DE ROTTE 1. Aan de oever van de Rotte Tussen Delft en Overschie Zat een kikvors luid te wenen Met een zuig´ling op haar knie 2. Lieve kleine, sprak haar moeder Zie je daar die ooievaar ´t Is de moord´naar van je vader Hij vrat hem op met huid en haar 3. Wel verdorie, sprak de kleine Heeft die rotvent dat gedaan Als ik later groot en sterk ben Zal ´k hem op zijn falie slaan 4. Nauwl´lijks was hij uitgesproken Of daar kwam de ooievaar Greep die kleine bij zijn lurven Stopte ´m bij zijn ouwe vaar 5. Toen hij binnen was gekomen Zag hij daar zijn vader staan En toen zijn ze met z´n tweeën Naar de uitgang toe gegaan 6. En weer buiten aangekomen Zagen zij nog altijd groen Hieruit blijkt dus dat de zuren Van het rotbeest het niet doen