Toegankelijkheid in hedendaagse en moderne kunstmusea Terug naar de tekentafel Masterthesis Kunstbeleid en –management 2015-2016 Universiteit Utrecht Merel Hoogland | studentnummer: 5695163 Docent: Drs. Toine Minnaert Datum: 17 juni 2016 Samenvatting Dit onderzoek illustreert hoe hedendaagse en moderne kunstmusea bezig zijn met hun toegankelijkheid voor de toekomstige samenleving. De huidige tijd leert ons dat kunst steeds meer een sociale functie is gaan vervullen en meer gericht moet zijn op de samenleving. De oorzaak hiervoor is tweeledig. Enerzijds is er de groeiende maatschappelijke wens dat kunst en cultuur toegankelijkheid moeten zijn voor een breder publiek. Anderzijds is er de economische urgentie om de richtlijnen van overheidssubsidies te beantwoorden of op eigen kracht het inkomen te vergroten door meer bezoekers te trekken. Onder andere omdat het bestaansrecht van kunst en cultuur in het licht van de bancaire crisis verantwoord moet worden, sturen overheidssubsidies steeds vaker aan op een groter en breder publieksbereik. Meer dan ooit zoeken musea aansluiting bij de samenleving. Gitta Luiten, voormalig directeur van de Mondriaanstichting stelt dat het hedendaagse en moderne kunstmusea nog het minst lukt op de veranderingen bij het publiek inspelen. In het licht van deze bewering, de veranderende samenleving en de groeiende urgentie voor kunstmusea om toegang te verlenen tot een groter en breder deel van deze samenleving is het doel van dit onderzoek te laten zien hoe hedendaagse en moderne kunstmusea met toegankelijkheid bezig zijn voor de toekomstige samenleving en daarbij te laten zien welke verschillen er zijn in de attitude van een gesubsidieerd en een onafhankelijk museum ten opzichte van deze samenleving. Er is gekozen voor een vergelijking tussen het Stedelijk Museum Amsterdam en Museum De Pont in Tilburg. Het onderzoek bestaat uit een combinatie van literatuuronderzoek, bureauonderzoek, tentoonstellingsbezoek en semigestructureerde interviews. In het interview ligt de focus op hoe men in de communicatie van het museum bezig is met toegankelijkheid, omdat uit het debat voortvloeit dat hier de focus van de discussie ligt. De voornaamste conclusie van het onderzoek is dat het voor hedendaagse en moderne kunstmusea lastig is de juiste balans te vinden rondom het dilemma van toegankelijkheid. Gitta Luiten had een raak punt toen zij in 2011 constateerde dat hedendaagse en moderne kunstmusea aansluiting op de maatschappij missen. Waar de samenleving onderhevig is aan veranderingen die elkaar in steeds rapper tempo opvolgen, lijkt de publieksbenadering van Nederlandse hedendaagse en moderne kunstmusea lichtelijk stil te staan. De teksten worden gecommuniceerd vanuit dezelfde expertise waarvandaan dat al jarenlang gedaan wordt. Hedendaagse en moderne kunstmusea hebben te maken met een dubbelrol die ingevuld moet worden. Waar enerzijds verwacht wordt dat men – gelijk de aard van de kunstdiscipline - voorloopt op de samenleving en vooruitstrevend is, verwacht men anderzijds dat het museum op begrijpelijke en toegankelijke wijze middenin de samenleving opereert. De druk om deze dubbelrol in te vullen wordt vooral opgevoerd vanuit de subsidiegevers: een steeds breder en diverser publiek moet bereikt worden. De attitude van het gesubsidieerde Stedelijk Museum wordt, anders dan bij het onafhankelijke museum De Pont, echt naar de samenleving toe gestuurd. In de organisatie van het Stedelijk Museum wordt de invloed van deze druk duidelijk door het ontstaan van discussie tussen afdelingen. De eerder geconstateerde paradigmaverschuiving lijkt voor het gesubsidieerde hedendaagse en moderne kunstmuseum dus in volle gang te zijn. Het onafhankelijke museum blijft trouw aan het disruptieve imago van de kunstdiscipline. 2 Inhoudsopgave Inleiding 5 1. De verschillende lagen van toegankelijkheid 10 1.1 Het vertrekpunt 10 1.2 Het debat 12 1.3 Communicatiestromen 16 2. Demografische trends in de toekomstige samenleving 20 2.1 Maatschappelijke verschuivingen in de 21e-eeuwse Nederlandse samenleving 20 2.2 Demografische voorspellingen 24 2.3 Welke drempels voor wie? 28 3. De veranderde positie van het museum ten opzichte van de samenleving 31 3.1 De oorspronkelijke taken van het museum voor moderne en hedendaagse kunst 31 3.3 De paradigmaverschuiving van het moderne en hedendaagse kunstmuseum 32 4. Toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunstmusea in de praktijk: casestudies 37 4.1 Case: Stedelijk Museum Amsterdam (gesubsidieerd) 38 4.1.1 Drempelanalyse 38 4.1.2 Analyse tentoonstellingsinformatie 41 4.1.3 Interview over museumcommunicatie 42 4.2 Case: Museum De Pont (onafhankelijk) 45 4.2.1 Drempelanalyse 45 4.2.2 Analyse tentoonstellingsinformatie 47 4.2.3 Interview over museumcommunicatie 49 4.3 Vergelijking van de cases 51 4.3.1 Drempelanalyse 51 4.3.2 Analyse tentoonstellingsinformatie 51 4.3.3 Interview over museumcommunicatie 52 Conclusie 53 3 Discussie 58 Literatuurlijst 59 Bijlage I 63 Bijlage II 66 Bijlage III 78 4 Inleiding Fukuyama bestempelde de val van de Berlijnse Muur tussen Oost en West als einde van de geschiedenis. Als dit daadwerkelijk het einde van de geschiedenis was, zou dit volgens Fukuyama ook het einde van de sociale functie van kunst zijn geweest.1 De huidige tijd leert ons dat kunst juist steeds meer een sociale functie is gaan vervullen en meer gericht moet zijn op de samenleving. De oorzaak hiervoor is tweeledig. Enerzijds is er de groeiende maatschappelijke wens dat kunst en cultuur toegankelijk moet zijn voor een breder publiek. Anderzijds is er de economische urgentie om aan de richtlijnen van overheidssubsidies te voldoen, of bij gebrek hier aan zelf meer inkomsten te genereren door een groei in bezoekers. Onder invloed van de bancaire crisis heeft de overheid moeten snijden in de cultuuruitgaven. Een ingrijpend gevolg hiervan is dat culturele organisaties worden aangespoord steeds meer eigen inkomsten te verwerven en dientengevolge een groter publiek te trekken. Toegankelijkheid in al zijn facetten is hierin een centraal begrip, omdat men simpelweg meer mensen toegang wil bieden tot het museum. Meer dan ooit zoeken musea aansluiting bij de samenleving en wat de mensen in de samenleving bezig houdt.2 In De Cultuurverkenning uit 2014 stelt de Raad van Cultuur in de aanbevelingen: ‘Kunst gaat pas werken als het communiceert met het publiek. Door andere patronen in de vrijetijdsbesteding van mensen lopen vraag en aanbod in de kunsten steeds meer uit elkaar. De canonieke kunsten, het deel van de kunsten waarop het overheidsbeleid zich het meest richt, verliezen terrein. Vergrijzing treedt op en nieuw publiek haakt niet aan. Hier ligt een grote uitdaging.’3 De uitdaging ligt dus volgens de Raad van Cultuur bij de verbinding blijven zoeken met het veranderende publiek van de 21e eeuw. Gitta Luiten, voormalig directeur van de Mondriaanstichting stelt in 2011 dat kunstmusea nog het minst op de veranderingen bij het publiek inspelen: ‘Omdat de kunstgeschiedenis zo gespecialiseerd is geraakt dat als je geen expert bent het nauwelijks te volgen is. Barnett Newman, waarom is dat goede kunst? Dat kun je bijna alleen maar snappen als iemand die er veel verstand van heeft het je uitlegt. De Nachtwacht, dat is al een stuk toegankelijker want daar kun je iets op zien. Maar de Francis Fukuyama, “The end of history?”,The National Interest 16 (1989): 3-18. Commissie Putters, Nederlandse Museumvereniging en Vereniging van Rijksgesubsidieerde Musea, Musea voor Mensen, (Amsterdam: Museumcongres, 9 oktober 2014), geraadpleegd op 27 februari, 2016, http://www.museumvereniging.nl/Portals/0/6-Publicaties/20141030-EINDVERSIEMusea%20voor%20Mensen.pdf. 3 Raad voor Cultuur, De Cultuurverkenning, (Den Haag: juni 2014), geraadpleegd 27 februari, 2016, https://www.cultuur.nl/upload/documents/tinymce/De_Cultuurverkenning.pdf, 32. 1 2 5 hedendaagse kunst is niet altijd zo makkelijk toegankelijk.’4 Wanneer Luiten toegankelijkheid van moderne en hedendaagse kunstmusea bespreekt, heeft ze het specifiek over de inhoudelijke toegankelijkheid van de kunst en de instelling als vertaler van de inhoud. Bestaat het begrip toegankelijkheid echter niet uit veel meer lagen? Welke plek krijgt de communicatie van het kunstwerk zelf? De problematisering van het begrip toegankelijkheid blijkt een interessant vertrekpunt voor onderzoek. In het licht van de veranderende samenleving en de groeiende urgentie voor kunstmusea om toegang te verlenen tot een groter en breder deel van deze samenleving, is het interessant om te onderzoeken hoe hedendaagse en moderne kunstmusea bezig zijn met hun toegankelijkheid voor het (potentiële) toekomstige publiek. Het is waardevol om een vergelijking te trekken tussen een gesubsidieerd museum en een onafhankelijk museum om te kijken of er een verschil is in attitude ten opzichte van de samenleving. Volgens Luiten hebben voornamelijk publiek gefinancierde hedendaagse en moderne kunstmusea, anders dan particulier gefinancierde musea, de taak kunst die inhoudelijk minder of zelfs helemaal niet toegankelijk is, wel zo te presenteren aan de bezoeker: ‘Ik vind het heel anders wanneer jij als particulier verzamelaar een museum bouwt om je collectie daarin te laten zien, dan doe je dat voor jezelf. Maar als je een museum bent dat voor 80, 90% met publiek geld wordt gefinancierd, dan ben je wat mij betreft een dienstverlenende instelling. Je bent een publieke instelling, je doet iets voor de samenleving, daar betaalt die samenleving jou voor en niet andersom.’5 De casevergelijking laat zien of en hoe dit verschil zich ontvouwt in de praktijk. Het doel van dit onderzoek is inzicht bieden in hoe gesubsidieerde en onafhankelijke hedendaagse en moderne kunstmusea zich toegankelijk maken voor hun toekomstige publiek. In dit onderzoek is gekozen voor een vergelijking tussen het Stedelijk Museum Amsterdam en Museum De Pont in Tilburg. Deze keuze is ten eerste gemaakt, omdat beide musea instellingen zijn voor hedendaagse en moderne kunst. Het Stedelijk Museum is een mooi voorbeeld van een gesubsidieerd museum, omdat het voor een groot deel afhankelijk is van subsidie van de gemeente Amsterdam. Museum de Pont in Tilburg is een goed voorbeeld van een onafhankelijk museum en een van de grootste particuliere musea in Nederland. De grootschaligheid van beide instellingen (in hun categorie), betekent dat ze waarschijnlijk over voldoende middelen beschikken om 4 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, (Den Haag: Stichting DOEN, 2011), geraadpleegd op 27 februari, 2016, http://www.odd.nl/wp/wp-content/uploads/2011/04/Het-disruptieve-museum.pdf, 41. 5 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 41 6 als museum in te spelen op veranderingen in de samenleving. Dit maakt ze geschikte onderzoeksobjecten. Hoofdvraag, deelvragen en methode De geformuleerde hoofdvraag voor dit onderzoek is: Hoe zijn hedendaagse en moderne kunstmusea bezig met toegankelijkheid voor de samenleving van de toekomst en zijn er daarbij verschillen te ontdekken in de manier waarop gesubsidieerde en particuliere instellingen dat aanpakken? De bijbehorende deelvragen zijn: 1. Uit welke lagen bestaat het begrip toegankelijkheid met betrekking tot de museumwereld? 2. Welke trends in demografische veranderingen vormen de samenleving van de toekomst? 3. Hoe is de positie van het museum ten opzichte van de samenleving veranderd? 4. Op welke manier vergroot het Stedelijk Museum Amsterdam de toegankelijkheid van het museum voor de samenleving van de toekomst? 5. Op welke manier vergroot museum De Pont de toegankelijkheid van het museum voor de samenleving van de toekomst? De eerste drie vragen worden beantwoord met literatuuronderzoek en bureauonderzoek. Het eerste hoofdstuk vormt het theoretisch kader van het onderzoek. Als raamwerk wordt wetenschappelijke literatuur over toegankelijkheid in de museale context gebruikt. Wanneer een museum gericht is op het vergroten van de toegankelijkheid van het museum, gaat dit eigenlijk over het verkleinen van de drempels die niet-bezoekers weerhouden van bezoek. In 2005 doet Letty Ranshuysen in het kader van Project Museale Strategie onderzoek naar de verschillende drempels die museumbezoek kunnen belemmeren. Deze drempels vormen het vertrekpunt in mijn zoektocht naar hoe hedendaagse en moderne kunstmusea omgaan met het vergroten van hun toegankelijkheid voor het toekomstige publiek. Om het raamwerk van Ranshuysen van verdieping te voorzien, wordt het actuele mediadebat over toegankelijkheid van musea 7 geanalyseerd aan de hand van deze drempels. Tot slot wordt uiteengezet welke communicatiestromen er centraal staan binnen dit debat, om te verhelderen waar de focus van de toegankelijkheidsproblematiek ligt. In het volgende hoofdstuk wordt getracht de tweede deelvraag te beantwoorden. Het hoofdstuk begint met een uiteenzetting van onvoorziene maatschappelijke verschuivingen aan de hand van literatuuronderzoek, om het toegankelijkheidsvraagstuk van maatschappelijke context te voorzien. Daarna wordt ingezoomd op demografische trends die samenleving van de toekomst vormen. Uiteraard worden niet alle demografische trends gedistilleerd, maar alleen de meest opvallende trends. Zo kan de samenleving van de toekomst op een concrete manier afgebakend worden voor het onderzoek. Hiervoor worden gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en Planbureau voor de Leefomgeving geanalyseerd. Het hoofdstuk besluit met het naast elkaar leggen van de drempels en de demografische veranderingen. Voor de derde deelvraag worden wetenschappelijke artikelen over de veranderde positie van het museum gebruikt. Uiteraard worden hierbij niet alle veranderingen van het hedendaagse en moderne kunstmuseum ontleedt, maar alleen de verschuivingen die betrekking hebben op toegankelijkheid. Het hoofdstuk begint met een bespreking van de oorspronkelijke taken en besluit met de paradigmaverschuiving van het kunstmuseum. Een interessante publicatie die gebruikt wordt om deze deelvraag te beantwoorden is Het disruptieve museum van de huidige directeur van Rijksmuseum Twenthe: Arnoud Odding. Hij beschrijft aan de hand van interviews met directeurs van musea en fondsen verschillende fundamentele verschuivingen in de positie van het museum te opzichte van de samenleving. Dit hoofdstuk verschaft interessante context vanuit de museale praktijk op de toegankelijkheidsproblematiek. In hoofdstuk vier worden de resultaten van de casestudies gepresenteerd. De gebruikte methodes in dit hoofdstuk zijn bureauonderzoek, tentoonstellingsbezoek en semigestructureerde interviews. Deze methoden vormen grofweg ook gelijk de drie lagen waarin de cases onderzocht worden: een drempelanalyse, tentoonstellingsbezoek en een semigestructureerd interview over de museumcommunicatie. In de drempelanalyse wordt aan de hand van bureauonderzoek bekeken hoe de musea bezig zijn met de verschillende vormen van toegankelijkheid voor de samenleving van de toekomst. Vervolgens wordt aan de hand van tentoonstellingsbezoek en bureauonderzoek de communicatie rondom tentoonstellingen van de musea geanalyseerd. Er wordt hierbij gekeken naar de informatie die op de website, in de 8 brochure, op social media en op zaal wordt gecommuniceerd. Semigestructureerde interviews met medewerkers van de communicatie afdelingen van beide musea geven een verdiept inzicht in hoe men bezig is met de toegankelijkheid van het museum en de afwegingen die daarbij worden gemaakt. De interviews worden gehouden aan de hand van een topiclijst die is opgesteld naar aanleiding van eerdere bevindingen in het onderzoek. Dit is een iteratief proces. Dat wil zeggen dat de structuur van het onderzoek, naarmate de vordering, aan verandering onderhevig is om op deze wijze tot het meest interessante resultaat te komen. 9 1. De verschillende lagen van toegankelijkheid Als het voor moderne en hedendaagse kunstmusea alsmaar belangrijker wordt om de connectie met de samenleving te blijven vinden, is het dus des te belangrijker de toegankelijkheid te vergroten. Dit hoofdstuk gaat over de verschillende lagen van het begrip toegankelijkheid. Daarnaast zoomt het in op het actuele mediadebat rondom toegankelijkheid in de museale sector en ontleedt het de relevante communicatiestromen om te laten zien waar de focus van het debat ligt. 1.1 Het vertrekpunt In 2005 heeft de Nederlandse overheid naar propositie van toenmalig staatssecretaris Cultuur en Media Medy van der Laan opdracht gegeven tot onderzoek naar het potentiële publiek van musea. Letty Ranshuysen heeft dit onderzoek verricht en legt hierbij de focus op de onzichtbare drempels die museumbezoek tegenhouden. Ze stelt dat toegankelijkheid vergroot kan worden door het wegnemen of verminderen van deze drempels. Het onderzoek van onderzoeksbureau Letty Ranshuysen beschrijft vijf verschillende vormen van drempels die Nederlandse musea minder tot slecht toegankelijk maken: sociale drempels, kennisdrempels, informatiedrempels, tijddrempels en financiële drempels.6 Ten eerste zijn er de sociale drempels.7 Deze drempels gaan over de uitleg van cultuurdeelname als spel van statussymbolen. Een heleboel mensen voelen zich geen onderdeel van of willen niet horen bij de groep die musea bezoekt. Sociale drempels zorgen voor uitsluiting van bepaalde sociale groepen. Veel studies wijzen volgens Letty Ranshuysen uit dat de sociale drempel de voornaamste belemmering is voor museumbezoek.8 In het geval van musea voor hedendaagse en moderne kunst is de voornaamste bezoeker bijvoorbeeld nog steeds de hoogopgeleide autochtoon. Dit kan voor andersoortige sociale groepen al snel een belemmering zijn voor museumbezoek. Ten tweede zijn er de kennisdrempels. Kennisdrempels gaan over het gebrek aan culturele competentie. Culturele competentie kan het best begrepen worden als de voorkennis en vaardigheden die nodig zijn om te kunnen genieten van een kunstobject. Veel tentoonstellingen sluiten niet aan bij de voorkennis van bezoekers. Zeker voor 6 L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels. Een analyse van het publiekspotentieel voor Nederlandse musea in het kader van het project museale strategie, Rotterdam: 2005, http://www.lettyranshuysen.nl/pdf/2010_MM%202009.pdf, 19-22. 7 L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 19-20. 8 L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 20. 10 moderne en hedendaagse kunsttentoonstellingen is vaak een bepaalde voorkennis nodig om de waarde van kunstobjecten in een tentoonstelling te begrijpen. Onderzoek naar de begrippen die tijdens tentoonstellingen worden gebruikt, wijst volgens Ranshuysen uit dat een gedeelte van de museumbezoekers deze niet kent. Dit vormt een grote hinderpaal in de ervaring van een museumbezoek.9 In het verlengde van de voorgaande drempels bestaan er informatiedrempels. Bij deze soort is de informatie zelf vaak het knelpunt. De informatie die verstrekt wordt kan als onbegrijpelijk ervaren worden, niet via de juiste kanalen gecommuniceerd worden of er kan zelfs een gebrek aan informatie zijn. Onervaren museumbezoekers hebben volgens Ranshuysen vaak geen idee wat er in een museum te zien en te doen is.10 In hedendaagse en moderne kunstmusea hangt de informatie die verstrekt wordt vaak samen met een bepaald taalgebruik dat gelijk is aan de discipline. Dit levert in combinatie met het gebrek aan culturele competentie vaak onbegrip op. Ten vierde noemt het onderzoeksbureau tijddrempels. Deze drempels behelzen een gebrek aan tijd om musea te bezoeken. De veranderende samenleving levert ons een steeds groter gebrek aan tijd op. Daarnaast neemt het aantal keuzes in vrijetijdsbesteding steeds meer toe. Tijddrempels zijn erg lastig weg te nemen, omdat je mensen simpelweg niet meer tijd kunt geven. 11 Voor hedendaagse en moderne kunstmusea krijgt deze drempel geen specifieke vorm. Tot slot bestaan er financiële drempels. Zoals de naam al doet vermoeden betreft dit de toegangsprijzen van musea. Onervaren museumbezoekers zijn niet snel bereid de toegangsprijs te betalen als ze bij voorbaat al niet echt geïnteresseerd zijn in de inhoud van een tentoonstelling. Met het intreden van de Museumjaarkaart is de financiële drempel al wat afgenomen. Toch is het grootste probleem vooral dat de onervaren museumbezoeker de toegangsprijs van een museum vaak hoger in schat dan deze daadwerkelijk is.12 Voor hedendaagse en moderne kunstmusea krijgt ook deze soort drempel echter geen specifieke vorm. Het onderzoek van Letty Ranshuysen onderzoekt voornamelijk de onzichtbare drempels. Er zijn ook zichtbare, fysieke drempels die men van museumbezoek kan weerhouden. Fysieke drempels vormen belemmeringen voor de letterlijke toegankelijkheid. Vooral in het licht van een steeds ouder wordende samenleving is het 9 L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 20. L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 21. 11 L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 21-22. 12 L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 22. 10 11 belangrijk dat een museum ook fysiek toegankelijk is door middel van speciale voorzieningen. Dit geldt uiteraard voor alle typen musea. Ondanks dat het onderzoek naar drempels van onderzoeksbureau Ranshuysen alweer tien jaar geleden is uitgevoerd, zijn de uiteengezette categorieën nog steeds actueel en relevant voor dit onderzoek. Ook drempels die voortkomen uit de huidige maatschappelijke verschuivingen, welke verder besproken worden in hoofdstuk 2, zijn onder te brengen in de verschillende soorten drempels die Ranshuysen noemt. Zo heeft informatisering er bijvoorbeeld voor gezorgd dat er ook in het museale veld steeds meer nadruk is komen te liggen op digitale zichtbaarheid en digitaliseringsprocessen. Deze verhoogde focus op het digitale, die gepaard gaat met technologische vernieuwingen die elkaar in hoog tempo opvolgen, sluit niet aan bij de sterk vergrijzende bevolking. In het verlengde hiervan, zou er een informatiedrempel kunnen ontstaan, omdat mensen op leeftijd deze vernieuwingen niet meer kunnen bijhouden en inhoudelijke informatie zo aan hen voorbij gaat. Het kader van Letty Ranshuysen vormt dus nog steeds een interessant vertrekpunt voor dit onderzoek en is bovendien het enige concrete model dat de toegankelijkheid van musea ontleedt. Het model spreekt echter alleen over de verantwoordelijkheid van de instelling wanneer het aankomt op deze toegankelijkheid, terwijl de inhoud van een kunstwerk zelf ook dichter bij de samenleving zou kunnen staan. Miranda Boorsma stelt dat recente kunst-filosofische studies ook steeds verder afwijken van kunst als autonoom concept en dat de ervaring van artistieke waarde steeds meer samenhangt met in hoeverre het kunstwerk onderdeel is van het maatschappelijke leven.13 Een interessante toevoeging op de genoemde drempels van Ranshuysen zou dus inhoudelijke drempels kunnen zijn. Op deze manier wordt ook de toegankelijkheid van de kunst zelf meegenomen in het onderzoek. 1.2 Het debat Om het voorgaande raamwerk aan de actualiteit te linken wordt in dit deelhoofdstuk gekeken waar de focus ligt binnen het debat rondom de toegankelijkheid van musea. Het model van Ranshuysen komt goed van pas bij het analyseren van de verschillende posities in het debat. Miranda Boorsma, “A strategic logic for arts marketing. Integrating customer value and artistic objectives,” International Journal of Cultural Policy 12 nr.1 (2006): 73. 13 12 In 2013 laait er een discussie op rondom de toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunst, met een artikel dat Marina de Vries schrijft met betrekking tot de Prix de Rome. In het stuk, getiteld Hermetischer dan ooit, doet de Vries haar beklag over de editie van de oudste kunstprijs van Nederland en noemt het gekscherend een sektarisch feestje. Ze besluit het artikel door hardop de vraag te stellen: ‘Wordt de kloof met het publiek zo alleen maar groter?’14 Een paar dagen later bespreekt Ernst-Jan Pfauth in het artikel Cultuurbarbaren het contrast tussen zijn bezoek aan twee verschillende tentoonstellingen in het Stedelijk Museum Amsterdam. Waar hij onder begeleiding van de bezielde woorden uit het kunstcollege van Joost Zwagerman voldaan huiswaarts ging, verliet hij hetzelfde museum totaal gedesillusioneerd na een bezoek aan de Mike Kelley-tentoonstelling. Volgens Pfauth hebben de makers van de laatstgenoemde tentoonstelling onbegrijpelijke museumteksten geschreven, omdat men niet door de knieën wilde gaan voor het grote onervaren publiek. Hij noemt dit ‘gecreëerde ontoegankelijkheid’.15 Irene de Craen reageert op het artikel van Marina de Vries en stelt dat intellectualiteit door haar weggezet wordt als een negatief iets. Derhalve wil ze haar kanttekeningen plaatsen bij de door haar collega gebruikte, neoliberale retoriek. Ze stelt dat het een slechte zaak is dat het belang van het volk als leidend wordt geacht en dat de toegankelijkheid gelijk wordt gesteld aan het belang van de kunst.16 Dit standpunt wordt gedeeld door Birgit Donker van het Mondriaanfonds, die stelt dat publieksvriendelijkheid niet het criterium moet zijn voor de kunstkritiek.17 Ook Domeniek Ruyters valt de Craen bij in het artikel Jip en Janneke in het museum, waarin ze zich hardop afvraagt of intelligent Nederland bij de garderobe naast hun jas ook hun hersens achter laat (doelend op auteurs als Ernst-Jan Pfauth). Ze stelt dat hedendaagse en moderne kunst in musea helemaal geen uitleg en zelfs geen zaaltekst behoeft, maar dat juist de ervaring centraal moet staan. Ze stelt bovendien dat populisme ‘te vuur en te zwaard’ bestreden moet worden.18 Kunstjournalist Vincent van Velzen valt Ruyters bij. Marina de Vries, “Hermetischer dan ooit,” De Volkskrant, 28 oktober, 2013, geraadpleegd op 8 maart 2016, http://www.volkskrant.nl/archief/hermetischer-dan-ooit~a3534246/. 14 Ernst-Jan Pfauth, “Cultuurbarbaren,” De Correspondent, 31 oktober, 2013, geraadpleegd op 8 maart, 2016, https://decorrespondent.nl/272/Cultuurbarbaren/7668496-158aa8cb. 15 Irene de Craen, “Populistischer dan ooit,” Platform Beeldende Kunst, 4 november, 2013, geraadpleegd op 25 maart, 2016, http://www.platformbk.nl/2013/11/ww10-populistischer-dan-ooit/. 17 Birgit Donker, “Hoezo hermetisch?” Birgit Donker Blogt, 31 oktober, 2013, geraadpleegd op 26 maart, 2016. http://www.mondriaanfonds.nl/blog/hoezo-hermetisch/. 18 Domeniek Ruyters, “Jip en Janneke in het museum.” Metropolis M, 19 november, 2013, geraadpleegd op 8 maart, http://metropolism.com/opinion/jip-en-janneke-in-het-museum/. 16 13 Hij schrijft dat het jargon van museumpresentaties altijd onbegrijpelijk is, omdat dat nu juist de essentie van jargon is. Het behoort toe aan een bepaalde discipline.19 Uitgever Ernst-Jan Pfauth schrijft weer en een tegenreactie op het artikel van Ruyters, getiteld Arme Jip en Janneke: Kunst valt niet te versimpelen. Hij ontkracht de uitspraken van Ruyter die moeten doen geloven dat hij voor de versimpeling van kunst is. Hij stelt dat kunst niet te versimpelen valt, maar dat een heldere uitleg een kunstwerk kan laten leven voor onervaren museumbezoekers. Pfauth stelt dat we af moeten van de angst kunst toegankelijk te maken.20 Ook Melle Daamen, directeur van de Amsterdamse Stadsschouwburg, is heel stellig over toegankelijkheid. In een opiniestuk in het NRC zegt hij: ‘De kunstensector is in het defensief en probeert met de adagia van Thorbecke en de ‘intrinsieke waarde van kunst’ de politiek op afstand te houden.’21 Ondanks verschuivingen in de maatschappij en de veranderende bevolkingssamenstelling neemt de kunstensector volgens Daamen nog geen verantwoordelijkheid om hier op in te spelen.22 Redacteur van De Groene Amsterdammer Koen Kleijn sluit zich bij Daamen en Pfauth aan, door te zeggen dat het een vergissing is dat toegankelijkheid nog steeds gezien wordt als ‘vertrossing, het verburgerlijken en ontluisteren van het werk, als een aantasting van het mysterie.’23 Hij vervolgt door te stellen dat toegankelijkheid juist gaat over goed gastheerschap. Niet alleen voor de kenner maar ook voor de onervaren bezoeker moet de tekst bij kunstwerken te begrijpen zijn: ‘De openbaring blijft voor de goedwillende verborgen, want in de kunsten spreken de priesters nog Latijn.’24 De discussie in de media uit 2013 wordt besloten met een openbaar gesprek georganiseerd door Platform Beeldende Kunst: Open voor publiek – over de (on)toegankelijkheid van kunst. De vraag in hoeverre kunst zich communiceerbaar op moet stellen staat centraal en veel van de bovengenoemde experts werden uitgenodigd voor debat. Veel van de al in de artikelen genoemde standpunten worden terug Velzen, Vincent van. “Een ster is geen recensie,” Platform Beeldende Kunst, 18 november, 2013. Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.platformbk.nl/2014/03/ww13-open-voor-kritiek/. 19 Ernst-Jan Pfauth, “Arme Jip en Janneke: kunst valt niet te versimpelen,” De Correspondent, 19 december, 2013, geraadpleegd op 8 maart, 2016, https://decorrespondent.nl/531/arme-jip-en-janneke-kunst-valt-niette-versimpelen/14970483-3e0119a0. 20 Melle Daamen, “Topballet kun je ook uit Petersburg laten invliegen,” NRC, 7 december, 2013, geraadpleegd op 26 maart, 2016, http://www.nrc.nl/handelsblad/2013/12/07/topballet-kun-je-ook-uitpetersburg-laten-invliege-1322594. 22 Melle Daamen, “Topballet kun je ook uit Petersburg laten invliegen.” 23 Koen Kleijn, “De (on)toegankelijkheid van kunst. Land zonder drempels,” De Groene Amsterdammer, 11 december, 2013, geraadpleegd op 8 maart, 2016, https://www.groene.nl/artikel/land-zonder-drempels. 21 24 Koen Kleijn, “De (on)toegankelijkheid van kunst. Land zonder drempels.” 14 aangehaald en de discussie blijft onbeslist. Duidelijk is dat er grofweg twee verschillende kampen zijn wanneer het over (on)toegankelijkheid gaat. Enerzijds de auteurs die stellen dat hedendaagse kunst steeds ontoegankelijker gepresenteerd wordt. Zij verwijten de kunstensector dat zij met de rug naar de wereld toe staan. Anderzijds is er de groep auteurs die stelt dat het belang van kunst niet gelijkgesteld moet worden aan de wil van het publiek. Zij verwijten de andere groep dat zij kunst en het bijbehorende jargon willen versimpelen. Opvallend is dat het debat besloten wordt met de vraag in hoeverre kunst zich communiceerbaar op moet stellen, terwijl de argumenten die gebruikt worden helemaal niet over de kunst zelf gaan. Er wordt gesproken over ‘onbegrijpelijke museumteksten’, ‘jargon’ en ‘zaalteksten’. Dit zijn allen tekstuele obstakels, kortom: informatiedrempels. Men disputeert dus voornamelijk over de toegankelijkheid van de informatie rondom de kunstwerken, in plaats van de toegankelijkheid van de kunstwerken zelf. Alhoewel het zwaartepunt van de discussie in 2013 lag blijft toegankelijkheid een terugkomend punt van debat. In maart 2014 schrijft Vincent van Velzen dat hij het een slechte zaak vindt dat de publieke bespiegeling op kunst zich voegt naar laagdrempeligheid. De rol van museumteksten is volgens van Velzen context, kader en achtergrond, maar niet beschouwing of de gesloten betekenis geven van het werk. De tekst dient slechts een aanknopingspunt te zijn voor de bezoeker. Niek Hendrix, kunstenaar en oprichter van het webmagazine Lost Painters, haakt hierop in en zegt dat het probleem vooral ligt bij kennis en welwillendheid. Hij stelt juist dat de factoren om het werk heen begrijpelijk gemaakt moeten worden. Hij ziet hier in de rol weggelegd voor informatie-afdelingen van culturele instellingen.25 Deze onbegrijpelijkheid wordt later in 2014 besproken door journalist Sander van Walsum. Na een bezoek aan de overzichtstentoonstelling van Marlene Dumas in het Stedelijk Museum Amsterdam, vraagt hij zich af waarom de eisen die worden gesteld aan de toegankelijkheid van teksten nog steeds niet gelden voor de kunst. Gepaard met een veelheid aan voorbeelden van teksten van kunstcritici die Dumas werk beschrijven, zet hij zijn vraagtekens bij het kunstjargon.26 Ook anno 2016 is ontoegankelijkheid in moderne en hedendaagse kunstmusea nog steeds aan de orde volgens journalist Teun van de Niek Hendrix, “Over (on)toegankelijke kunst,” Lost Painters, 19 maart, 2014, geraadpleegd op 8 maart, 2016, http://www.lost-painters.nl/ontoegankelijke-kunst/. 25 Sander van Walsum, “Vinden jullie Marlene Dumas echt zo goed?” De Volkskrant, 9 september, 2014, geraadpleegd 8 maart, 2016, http://www.volkskrant.nl/opinie/-vinden-jullie-marlene-dumas-echt-zogoed~a3744717/. 26 15 Keuken. In het artikel Waarom schrijven ze in de kunstwereld zo moeilijk? zet hij zijn vraagtekens bij de ingewikkelde communicatie van kunstmusea. Hij pleit voor heldere teksten zonder poeha, maar vraagt zich af of dit überhaupt wel haalbaar is in de kunstwereld: ‘Je hebt mensen die ingewikkelde dingen simpel opschrijven en mensen die simpele dingen ingewikkeld opschrijven. Zouden die laatste niet goed kúnnen of niet goed wíllen schrijven?’.27 Samengevat blijft toegankelijkheid een terugkerend onderwerp van debat, waarbij de hedendaagse en moderne kunstmusea het meest onder vuur komen te liggen. De focus van het debat ligt hierbij voornamelijk op de informatiedrempel die immer aanwezig lijkt te zijn bij musea van deze discipline. Volgens een hoop auteurs in het debat bevatten teksten op zaal, op websites en in museumbrochures vaak jargon. In een radicaal veranderende samenleving, waarbij de nadruk steeds meer komt te liggen op verbinding en er de groeiende maatschappelijke wens is dat kunst en cultuur toegankelijkheid moet zijn, wordt dit jargon steeds lastiger te verdedigen. De focus op breder publieksbereik als een van de subsidiepijlers, maakt discussie rondom dit begrip nog noodzakelijker. De verdeeldheid in het debat is een afspiegeling van de spagaat waarin het museale veld verkeert. Enerzijds moet het grote publiek – de belastingbetaler- vooral de begrijpelijke resultaten zien van tentoonstellingen. Anderzijds zijn er de liefhebbers en experts die graag de exclusiviteit -en daarmee wellicht ook de intellectualiteit- rondom een tentoonstelling waarborgen. Voortvloeiend uit het debat lijkt het een feit dat het onderscheid hiertussen vooral gemaakt wordt door een verschil in de informatie die gecommuniceerd wordt. De factoren om het kunstwerk heen, zoals Niek Hendrix stelde, moeten begrijpelijk gemaakt worden. Het toegankelijkheidsvraagstuk in de museale sector wordt in het mediadebat dus duidelijk een communicatievraagstuk waarbij de informatiedrempel centraal staat. 1.3 Communicatiestromen Opvallend is dat men in het debat stelt dat het gebrek aan toegankelijkheid weggenomen moet worden door informatie van de instelling naar het publiek. Er zijn echter veel meer plekken waar ruis plaats kan vinden. Het uiteenzetten van de verschillende relevante entiteiten en de communicatiestromen die daar tussen Teun van de Keuken, “Waarom schrijven ze in de kunstwereld zo moeilijk?” De Volkskrant, 4 maart, 2016, geraadpleegd op 8 maart, 2016, http://www.volkskrant.nl/opinie/waarom-schrijven-ze-in-de-kunstwereld-zomoeilijk~a4256338/. 27 16 plaatsvinden zal laten zien dat het debat en het model een vrij eenzijdige focus op communicatie hebben wanneer het toegankelijkheid betreft. In den beginne is er de kunstenaar. Deze maakt een werk meestal vanuit eigen inspiratie of voor een opdracht waar hij zelf mee akkoord is gegaan. Daarnaast heb je het kunstwerk zelf. Verder is er natuurlijk het publiek en tot slot is er nog de instelling. De instelling is de laatste entiteit en deze heeft communicatie met de drie andere actoren. De focus van het debat ligt voornamelijk op de communicatie tussen het werk en het publiek. Hierbij wordt de instelling als intermediair gezien. Dit ziet er als volgt uit: Zoals Niek Hendrix van de Lost Painters letterlijk stelt: ‘Het werk zelf kan een inhoudelijk zeer specifiek gebied bestrijken zonder dat het onbegrijpelijk hoeft te zijn voor het publiek, mits de factoren om het werk heen begrijpelijk gemaakt worden.’28 Dit is precies waar het debat zich op focust: de informatieafdelingen van de musea. Feit blijft wel dat dit hele debat begonnen is vanuit kritiek op de onbegrijpelijkheid van de kunst zelf bij de Prix de Rome. Veel hedendaagse en moderne kunst bevindt zich nog altijd, zoals het voorbeeld van de Prix de Rome mooi laat zien, binnen een klein discours van mensen met een bepaalde expertise. Er is maar een specifieke groep die het werk begrijpt en in zijn context kan plaatsen. Communicatie van deze kunstdiscipline is een lastige klus. In plaats van hiervoor de communicatie van het museum te bediscussiëren, zou men ook bij het begin van de hele discussie kunnen starten: ontoegankelijke kunst. Hoe zou de hedendaagse en moderne kunst weer een maatschappelijke bodem kunnen vormen, zonder tussenkomst van de communicatie van musea? : Een mooi voorbeeld is een tekst van René Boomkens. Hij sprak in 2011 over een ontaarding van de kunst. Volgens de schrijver bevindt kunst zich in een ‘paradoxale 28 Niek Hendrix, “Over (on)toegankelijke kunst.” 17 houdgreep van neoliberale onteigening en populistische fantasieën van ontaarding.’29 Hiermee bedoelt hij dat het publiek en de markt nauwelijks meer te onderscheiden zijn en dat de autonome status van kunst niet meer hetzelfde is door de opkomst van nieuwe media. De schrijver pleit voor een figuurlijke ontaarding van de kunst. Hij stelt dat dit enkel gerealiseerd kan worden doordat de kunstenaars in hun werk de maatschappij onderwerp van de verbeelding te maken. De toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunstmusea zou dus ook vergroot kunnen worden door juist dit soort kunst(enaars) aan te trekken. Daarnaast zou er ook ruis kunnen optreden tussen het publiek en het kunstwerk: Niek Hendrix bespreekt een aantal factoren waardoor deze ruis op kan treden. Ten eerste noemt hij welwillendheid. Als een bezoeker al zonder gezonde zin om te kijken naar het museum komt heeft men volgens de auteur automatisch apathie voor het kunstwerk. Ten tweede noemt hij tijd en energie. In een tijd waarin in maatschappelijke veranderingen elkaar steeds rapper opvolgen en alles immer sneller kan en moet zijn tijd en energie schaars. Wie geen tijd en energie heeft om zich te verhouden tot de kunst is al snel ‘museummoe’. Ten derde noemt hij kennis. Als men zonder kennis op hedendaagse en moderne kunst afstapt, zal het beeld ook lastig te plaatsen zijn. Tot slot bespreekt Hendrix ervaring. Wie vaker in musea heeft rondgelopen zal ook minder drempels ervaren, omdat men meer aan elkaar kan relateren.30 De vier genoemde elementen zijn allen factoren die voor ruis kunnen zorgen tussen het publiek en het kunstwerk, zelfs tussen het publiek en de hele ervaring van museumbezoek. Bovengenoemde uiteenzetting laat zien dat er tussen de verschillende entiteiten een hoop verschillende communicatiestromen kunnen plaatsvinden en dat zowel het debat als het model van Ranshuysen slechts de communicatie bespreekt tussen kunstwerk en Renee Boomkens, “De ontaarding van de kunst. Over het kunstwerk in het tijdperk van zijn neoliberale onteigening,” Krisis, Issue 2, (2011): 50. 30 Niek Hendrix, “Over (on)toegankelijke kunst.” 29 18 publiek met de instelling als intermediair. Bij bovenstaande bespreking van de stromingen is er zelfs nog uitgegaan van absolute communicatiestromen. Als men communicatie als flexibel begrip beschouwt, zou het begrip toegankelijkheid op een nog ruimere manier benadert kunnen worden. Een geschikte theorie om dit te verhelderen is de systeemtheorie van Luhmann. Het meest opmerkelijke aan de theorie van Luhmann is dat zijn sociale systeem niet bestaat uit mensen, maar uit communicaties. De focus op toegankelijkheid in communicatie die voortvloeit uit het debat, is gestoeld op een bepaald perspectief in communicatie, namelijk: zender-boodschap-ontvanger. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de boodschapper een bepaalde boodschap formuleert en deze in dezelfde uitleg begrepen wordt door de zender. Deze communicatievorm is gebaseerd op kennisoverdracht. In het sociale systeem van Luhmann koppelt de communicatie zich los van de consensus en is een communicatief element altijd spatiotemporeel: het betreft altijd een bepaalde situatie.31 Daarbij is het systeem niet een statisch geheel, maar bestaat het uit voortdurend bewegende, flexibele entiteiten die met elkaar communiceren. Deze entiteiten zijn dus niet mensen, maar fysieke uitingen waar tenminste één andere uiting op reageert. Hierbij wordt niet alleen talige communicatie gezien als communicatie, zoals in het debat, maar kunnen ook kunstwerken communiceren.32 De focus betreft toegankelijkheid zou dus verlegd moeten worden naar een ruimere waarneming van de verschillende communicerende entiteiten in een sociaal systeem. Het nut daarvan is, dat men door waarneming van al deze communicaties kan zien hoe iets als (on)toegankelijkheid in een sociaal systeem ontstaat. Bovengenoemde beknopte uiteenzetting laat zien dat de besproken toegankelijkheid van het hedendaagse en moderne kunstmuseum in het debat en het model een erg absolute en eenzijdige vorm van communicatie behelst. De toevoeging van een inhoudelijke drempel aan het bestaande model van Ranshuysen doorbreekt deze eenzijdige benadering en geeft ook een rol aan de communicatie die het kunstwerk zelf produceert. 31 Hans van Maanen, How to Study Art Worlds. On the Societal Functioning of Aesthetic Values (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009), 106. 32 Maanen, van, How to Study Art Worlds, 106. 19 2. Demografische trends in de toekomstige samenleving In het voorgaande hoofdstuk is de term toegankelijkheid geproblematiseerd. Een analyse van het debat en de relevante communicatiestromen laat zien dat de discussie over toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunstmusea voornamelijk gaat over rol van de instelling in de communicatie van het kunstwerk naar de samenleving. De samenleving is echter ook geen statische entiteit. Onvoorziene maartschappelijke veranderingen blijven elkaar ik hoog tempo opvolgen. Deze maatschappelijke veranderingen worden uiteengezet in het komende hoofdstuk om het toegankelijkheidsdebat en de drempels van maatschappelijke context te voorzien. Verder worden er trends in demografische verschuivingen ontleedt, om uitspraken te kunnen doen over de samenleving van de toekomst. Tot slot wordt er uiteengezet welke drempels weggenomen moeten worden, om het hedendaagse en moderne kunstmuseum toegankelijk te maken voor dit toekomstige publiek. 2.1 Maatschappelijke verschuivingen in de 21e-eeuwse Nederlandse samenleving Wie denkt aan maatschappelijke verschuivingen in context van de culturele sector, denkt al gauw aan de vijf i’s van Paul Schnabel. In 2000 stelden het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau een onderzoeksmemorandum op voor het kabinet, waarin ze gebruik maakten van vijf i’s om toekomstbepalende processen te duiden: individualisering, internationalisering, informatisering, intensivering en informalisering.33 Paul Schnabel was ten tijde van dit memorandum directeur van het SCP. Met de verschuiving individualisering wordt het ‘voortgaande proces van verminderde afhankelijkheid van het individu’ bedoeld.34 Internationalisering staat voor de ‘toenemende invloed van de Europese Unie en het multinationale bedrijfsleven en de groeiende oriëntatie op wat er elders gebeurt: de participatie aan het internationale aanbod van cultuur en levensstijl.’35 Informatisering staat voor de opkomst van een digitale samenleving, onder invloed van nieuwe technologische ontwikkelingen.36 Met intensivering bedoelt men de ‘veranderende dynamiek en de toenemende betekenis van het belevingscomponent in het moderne leven.’37 Informalisering verwijst tot slot naar “Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” CPB/SCP, Den Haag: Sdu, 2000, geraadpleegd op 14 maart, 2016, file:///C:/Users/Loek/Downloads/trends-dilemmas-en-beleid-essaysover-ontwikkelingen-op-langere-termijn.pdf, 24. 34 “Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” 22. 33 “Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” 24. “Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” 23. 37 “Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” 24. 35 36 20 het losser worden in omgangsvormen en wordt in de samenleving zichtbaar door deïnstitutionalisering van een veelheid aan verschillende organisaties.38 Ook het museale instituut heeft de laatste jaren te maken gehad met de invloed van deze deïnstitutionalisering. De positie van het museum als verheven instituut binnen de samenleving is niet meer van deze tijd. Hierop wordt ingegaan in het volgende hoofdstuk. Dat de vijf i’s van Paul Schnabel nog steeds actueel zijn en bovendien niet los van elkaar te zien zijn, bevestigt de 94e editie van cultuurtijdschrift Boekman. Deze uitgave uit 2013 is geheel gewijd aan de vijf i’s en draagt de treffende titel i-Cultuur. Individualisering wordt door Ger Groot binnen de culturele sector uitgelegd als ‘de mogelijkheid op elk gewenst moment, op plekken waar men alleen is of zich terugtrekt met mensen naar eigen keuze, van film, muziek, televisiedrama of literatuur genieten.’39 Het verbindt zich sterk met alle andere verschuivingen. Individualisering leidt tot het verdwijnen van hiërarchie en meer gelijkheid in de samenleving. Cas Smithuijsen stelt dat mensen zich, onder invloed van informalisering, meer verschuiven tussen verschillende klassen en daardoor ook door verschillende culturele disciplines.40 Informatisering is volgens René Boomkens een verschuiving die bovengenoemde trends sterk beïnvloedt. De betekenis van informatie en de toegang tot informatie is sterk verandert en heeft zo het individu en het sociale leven een hele andere vorm gegeven.41 Waar zowel individualisering, informalisering en informatisering gaan over het vervagen van immateriële scheidslijnen en het verheffen van denkbeeldige grenzen, gaat internationalisering volgens Ton Bevers juist over het overschrijden van fysieke grenzen. Dit wordt voornamelijk gekarakteriseerd door toerisme en migratie van mensen en goederen.42 Onder invloed van zowel informatisering als internationalisering ontmoet men steeds meer verschillende levensstijlen en cultuurvormen. In het verlengde van de groeiende verscheidenheid aan mogelijkheden om steeds nieuwe dingen te ontdekken en te beleven ligt de trend intensivering. Het verlangen naar intensieve ervaringen groeit. Filosoof Bart Verschaffel stelt dat het verlangen van de samenleving naar een intensieve ervaring te maken heeft met een verschuiving van aandacht naar onderdompeling. Waar er in het Europese culturele leven voorheen nog ruimte was voor 38 39 “Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” 23. Ineke Hamersveld, “Schnabel updated,” Boekman 94 (2013): 2. Hamersveld, “Schnabel updated,” 2. Hamersveld, “Schnabel updated,” 3. 42 Ibidem. 40 41 21 beschouwing en reflectie wordt daar nu geen belang meer aan gehecht. Hij noemt deze verandering een wissel van vita meditativa naar een vita activa.43 Hij beredeneert vervolgens dat kunsten passen in een cultuur die om beredeneerde keuzes en standpunten vraagt. Het moet volgens Verschaffel een spreekplaats bieden voor het kritische gesprek. Cultuurbeleid is volgens de filosoof verantwoordelijk voor het in stand houden van dit publieke domein. Als men kijkt naar het huidige Nederlandse cultuurbeleid lijkt dit niet de focus van het beleid te zijn. Het vergroten en verbreden van het publiek is steeds vaker het credo. Dit lijkt echter in samenspraak te zijn met maatschappelijke veranderingen, waaronder informalisering. Ontstaat er onder invloed van de vijf i’s een nieuwe cultuur waarin geen ruimte meer is voor kritische reflectie? Dit was toch van oudsher de functie van kunst, met name die van het museale instituut. Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat de 21e-eeuwse samenleving onderhevig is aan een hoop verschuivingen en dat deze verschuivingen steeds sneller achter elkaar volgen. Om te illustreren hoe snel alleen al de technologische ontwikkelingen elkaar de laatste jaren hebben opgevolgd, laat onderstaande tabel deze vernieuwingen zien gerelateerd aan het bestaan van de mens. In het schema is pakkend gekozen om 24 uur als maatstaf te gebruiken, omdat het leven van de mens geënt is op een indeling van dagen. Afbeelding 1: technologische vernieuwingen naast het leven van de mens in 24 uur. 44 Ineke Hamersveld, “Ervaringshonger. Intensivering van de ervaring bedreigt het kritisch oordeel,” Boekman 94 (2013): 25. 43 Hans van Driel & Geno Spoormans, ‘Van aanblik tot schijn,’ in Denken over Cultuur, ed. Peter van Zilfhout. (Heerlen: Open Universiteit, 2003), 257. 44 22 Met al deze vernieuwingen is ook de mens steeds een beetje veranderd. Arnoud Odding beschrijft verschuivingen in de samenleving. Maar wat voor invloed hebben deze veranderingen op de mens? Odding beroept zich bij deze kwestie op het boek I Barbari van Barrico. Alessandro Baricco heeft het, zoals de titel van zijn werk al doet vermoeden, over barbaren. Hij beschrijft mutaties die de moderne samenleving hebben aangetast, waardoor de samenleving ‘barbaren’ heeft voortgebracht. Zonder in een vorm van cultuurpessimisme te vervallen, beschrijft hij dat de barbaren steeds minder de diepgang opzoeken en minder moeite doen om kunstobjecten in musea te begrijpen.45 Dit heeft volgens Odding te maken met de dood van avant-garde in de beeldende kunst.46 Avant-garde bewegingen als bijvoorbeeld DADA presenteerden nieuwe vormen van kunst om zo de samenleving scherp te houden en ze kritisch naar maatschappelijke kwesties te laten kijken. Ze baanden een weg die de massa kon volgen. Ondanks dat deze voorhoede niet meer bestaat in de 21e eeuw, is de kunstkritiek volgens Odding nog steeds gefocust op het plaatsen van kunst in een opeenvolgende ontwikkeling.47 Hier verliest men de aandacht van de door Baricco benoemde barbaar. Kunsttentoonstellingen zijn vaak nog steeds pas echt begrijpelijk voor degenen die zich in de kunst hebben verdiept. De barbaar is niet meer gewend de diepgang op te zoeken. Het ontstaan van barbaren is volgens Baricco te plaatsen in een serie van technologische ontwikkelingen. Hij stelt: ‘ alle grote cultuurveranderingen kwamen op momenten dat nieuwe groepen toegang kregen tot kennis, technieken en hulpmiddelen die voorheen behouden waren aan kleinere groepen.’48 Informatisering is de oorzaak voor het ontstaan van grotere toegang voor steeds meer mensen. Met bovenstaand schema in het achterhoofd, lijkt het ontstaan van ‘barbaren’ en de daarmee gepaard gaande roep om toegankelijkheid plots een heel logisch gevolg. Als informatie voor steeds meer mensen wereldwijd toegankelijk wordt, wordt kennis sneller verkrijgbaar en is er weinig diepgang nodig om dingen te weten en te begrijpen. De vijf i’s representeren een verworden van de netwerksamenleving. In deze samenleving is de ervaring, het gebruiken van zaken en activiteit belangrijker geworden dan het hebben van spullen. Toegang is belangrijker geworden dan bezit. Waar het wel of niet vergoten van toegankelijkheid in musea een speerpunt van het huidige debat is (zie hoofdstuk 1), krijgt toegang in het licht van de barbaren plots een 45 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 70. Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 73-74. 47 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 74. 48 Ibidem. 46 23 hele andere betekenis. Toegankelijkheid is meer en meer vanzelfsprekend geworden in de huidige informatiemaatschappij. 2.2 Demografische voorspellingen. Voorgaande uiteenzetting van maatschappelijke verschuivingen geeft een helder beeld van de context waarin het toegankelijkheidsdebat plaatsvindt. De verschuivingen die hier besproken zijn betreffen echter onvoorziene veranderingen die over de jaren heen de mens vormen. Deze veranderingen zijn lastig te gebruiken als handvaten om de samenleving van de toekomst te duiden. Er zijn echter veranderingen in de toekomstige maatschappij die wel concreet te duiden zijn, namelijk: demografische verschuivingen. Om de samenleving van de toekomst duidelijk af te bakenen, richt dit onderzoek zich op deze verschuivingen. Organisaties die zich bezig houden met het bijhouden van demografische data en het doen van voorspellingen op basis van deze data zijn het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). In 2010 deelt het CBS een persbericht met daarin een bevolkingsprognose tot 2040. Het bericht is samengevat in de volgende 5 punten: - Komende 5 jaar half miljoen 60-plussers erbij - Babyboomers leven langer dan vooroorlogse generaties - Potentiële beroepsbevolking gaat dalen - Bevolking groeit door tot 17,8 miljoen in 2040 - Aandeel allochtonen in bevolking groeit verder49 Samengevat kunnen er twee opvallende veranderingen uit deze punten gefilterd worden, die bepalend zijn voor de demografische samenstelling van het publiek van de toekomst: een groeiende allochtone bevolking en een groei van 60-plussers die bovendien langer blijven leven dan dat nu het geval is. Het tempo van de vergrijzing loopt dus op. Het aantal allochtonen groeit enerzijds door migratie, anderzijds is de kans groot dat door het vertrek van een grote groep ouderen uit de beroepsbevolking er meer vraag ontstaat naar buitenlandse arbeidskrachten. Het CBS stelt dat dit naar “Tempo vergrijzing loopt op,” Centraal Bureau voor de Statistiek, 17 december, 2010, geraadpleegd op 27 februari, 2016, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-083pb.htm. 49 24 verwachting zal bijdragen aan de toekomstige immigratie. In de prognose wordt uitgegaan van een structureel aantal immigranten van 144.000 per jaar. De immigratie die ontstaat door het invullen van vrijgekomen arbeidsplekken onder invloed van de vergrijzing zou daar nog bovenop komen.50 In 2013 bevestigd een rapport getiteld Demografische ontwikkelingen 2010-2040 van het PLB in samenwerking met het SCP deze demografische verschuivingen. Het rapport vormt een overzicht dat inzicht biedt in de voorziene sociaal-demografische ontwikkelingen in Nederland tussen 2010 en 2040. In de samenvatting van de verschillende soorten demografische ontwikkelingen worden onder andere verschuivingen in leeftijdsopbouw en herkomstgroepen besproken. Vergijzing is alom aanwezig in het rapport. Onderstaande grafiek laat zien in welke mate het aandeel 65+ers de komende jaren zal groeien. Afbeelding 2: Aandeel 65+ers 1980-2040.51 50 “Tempo vergrijzing loopt op,” Centraal Bureau voor de Statistiek. 51 Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen en regionale diversiteit ( Den Haag: Uitgeverij PBL, 2013) 36. 25 Afbeelding 3: Ontwikkeling vergrijzing 2010-2040.52 In bovenstaande tabel wordt bevestigd dat de vergrijzing niet alleen betekent dat het aantal 65+ers stijgt, maar dat de veroudering nog eens versterkt wordt door een groei in de oudere leeftijdscategorieën. De regionale bevolkingsprognose stelt dat het zeer waarschijnlijk is dat alle Nederlandse gemeenten in de nabije toekomst te maken krijgen met deze dubbele vergrijzing.53 De tweede demografische ontwikkeling die in het rapport besproken wordt is de absolute groei van het aantal allochtonen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen autochtonen, westerse allochtonen (herkomst één van de landen van Europa excl. Turkije, Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan) en niet-westerse allochtonen (alle overige herkomstgroeperingen). Voor allochtonen wordt de definitie van het CBS gebruikt, namelijk ‘personen van wie ten minste één ouder in het buitenland geboren is.’54 In de grafiek op de volgende pagina is te zien dat het aandeel allochtonen in de toekomstige samenleving sterk zal groeien, zowel het aandeel westerse als nietwesterse allochtonen. 52 Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen en regionale diversiteit , 36. 53 Ibidem. 54 Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen en regionale diversiteit , 42. 26 Afbeelding 4: Historie en prognose autochtonen en allochtonen 2000-2040.55 Voornamelijk het aandeel niet-westerse allochtonen wordt een steeds groter gedeelte van de toekomstige samenleving. De grafiek laat zien dat deze groei zowel absoluut als relatief is. In onderstaande tabel is te zien dat Nederland in 2040 volgens de prognose ongeveer 2,8 miljoen niet-westerse allochtonen telt. Afbeelding 5: Ontwikkeling herkomstgroepen 2010-2040.56 55 Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen en regionale diversiteit, 42. 27 In het rapport wordt een grote onzekerheidsfactor aan de invloed van migratie op deze cijfers toegekend. In de tabel op afbeelding 5 wordt aangegeven dat er met deze onzekerheid rekening is gehouden in de vorm van marges. Zo stelt men voor het aandeel niet-westerse allochtonen een marge van 2 miljoen, waarbij de ondergrens 2,1 miljoen is en de bovengrens 4,1 miljoen. De realiteit leert ons dat de kans groot is dat dit aantal naar boven uitschiet. Onrust in het Midden Oosten heeft ervoor gezorgd dat de afgelopen tijd grote stromen migranten bij de Nederlandse grens hebben aangeklopt. De website van het CBS stelt dan ook dat de Nederlandse bevolking anno 2016 inmiddels al voor 12% bestaat uit niet-westerse allochtonen.57 Afgelopen 21 maart ging in de boeken als de dag dat Nederland officieel de 17 miljoen inwoners heeft bereikt.58 Wie deze 17 miljoenste inwoner was, is niet precies zeker. Wel stelt het CBS dat de kans groter is dat het een immigrant was dan een nieuw geboren baby. In 2015 werden er 170.000 Nederlandse kinderen geboren, terwijl 200.000 migranten zich datzelfde jaar hebben ingeschreven in gemeenten.59 In ieder geval bewijst de rekensom - 12% van 17 miljoen inwoners - dat de niet-westerse allochtoon met meer dan 2 miljoen een significant gedeelte vormt van onze samenleving. Vergrijzing en een groeiend aantal niet-westerse allochtonen zijn dus de opvallendste trends in demografische verschuivingen, die tegelijkertijd het meest de samenleving van de nabije toekomst vormen. Voor dit onderzoek vormen deze twee veranderingen daarom de afbakening die de toekomstige samenleving representeert. 2.3 Welke drempels voor wie? Het voorgaande hoofdstuk wijst uit dat er verschillende drempels te onderscheiden zijn wanneer het aankomt op toegankelijkheid voor museumbezoekers. Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen onderscheidt vijf verschillende onzichtbare drempels: sociale drempels, kennisdrempels, informatiedrempels, tijddrempels en financiële drempels. Daarnaast bestaan er logischerwijs fysieke drempels. Verder volgt uit het eerste 56 Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen en regionale diversiteit , 43. 57 “Allochtonen,” Centraal Bureau voor de Statistiek, geraadpleegd op 23 maart, 2016, http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/dossiers/allochtonen/cijfers/default.htm. 58 “CBS: Nederland telt 17 miljoen inwoners,” Centraal Bureau voor de Statistiek, 21 maart, 2016, geraadpleegd op 23 maart, 2016, http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2016/nederland-telt-17-miljoeninwoners.htm. 59 “17 miljoenste inwoner in aantocht,” NOS, 4 maart, 2016, geraadpleegd op 23 maart, 2016, http://nos.nl/artikel/2090514-17-miljoenste-inwoner-in-aantocht.html. 28 hoofdstuk de toevoeging van inhoudelijke drempels. Waar Ranshuysen stelt dat de sociale drempel de voornaamste belemmering van museumbezoek is, laat het debat in de media zien dat vooral de informatie die gecommuniceerd wordt onderwerp van discussie is. Maar welke drempels moeten weggenomen worden om het publiek van de toekomst het museum in te krijgen? In het vorige deelhoofdstuk is geconcludeerd dat er twee demografische verschuivingen opvallen die de samenleving van de toekomst in ieder geval de komende 25 jaar stevig vormen: vergrijzing en een groei van het aandeel niet-westerse allochtonen. Voor de steeds maar ouder wordende bevolking is het vanzelfsprekend dat moderne en hedendaagse musea voorbereid moeten zijn op een groeiend aantal mensen met fysieke beperkingen. Aangezien het huidige museumpubliek al voor het grootste deel bestaat uit senioren, is het essentieel dat musea in de toekomst voorbereid zijn op bezoek van mensen met een gelimiteerde conditie. Voor de niet-westerse allochtonen zijn fysieke drempels niet van toepassing. Sociale drempels daarentegen zijn wel degelijk aanwezig voor de niet-westerse allochtoon. Ranshuysen merkt op dat allochtonen vaak een lastige groep zijn om te overtuigen tot museumbezoek. Dit heeft vier redenen. Ten eerste ligt het aanbod van musea vaak niet in het verlengde van de voorkeuren en interesses van allochtonen. Ten tweede maken musea vaak weinig gebruik van allochtone vertegenwoordigers. Ten derde sluit de promotie van en informatieverstrekking over het culturele aanbod via verschillende media vaak niet aan op de media die bezocht worden door allochtonen. Tot slot ontbreekt het binnen deze culturen vaak aan stimulans tot cultuurdeelname.60 Voor senioren is de sociale drempel vaak niet relevant, zij behoren namelijk juist tot het stereotype museumpubliek. De kennisdrempel is om dezelfde rede vaak ook niet specifiek aanwezig voor het seniorenpubliek. Voor niet-westerse allochtonen is het vaak wel een drempel, omdat de eventuele taalbarrière cultuurdeelname in Nederland al ontmoedigt. Daarnaast hebben de collecties van hedendaagse en moderne kunstmusea vaak de westerse kunst als vertrekpunt, waardoor de kans groot is dat niet-westerse allochtonen de voorkennis missen om de kunstobjecten in hun context te bekijken. Informatie zou voor context kunnen zorgen, maar zoals uit de analyse van het toegankelijkheidsdebat blijkt, bestaat deze informatie vaak uit veel jargon. Dit in combinatie met de taalbarrière zorgt ervoor dat informatiedrempels een grote 60 L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 20. 29 belemmering kunnen vormen voor niet-westerse allochtonen. Voor senioren zou de informatiedrempel kunnen ontstaan onder invloed van steeds snellere digitaliseringsprocessen. Technologische ontwikkelingen volgen elkaar in rap tempo op. Wanneer de informatie van musea steeds verder mee digitaliseert, wordt dit op den duur een probleem voor de sterk vergrijzende bevolking. Tijddrempels zijn niet specifiek van toepassing op zowel de senioren als niet-westerse allochtonen. Senioren hebben aan tijd geen gebrek en niet-westerse allochtonen hebben niet meer of minder tijd dan de gemiddelde Nederlander. Financiële drempels daarentegen kunnen wel problematische belemmeringen opleveren. In het verlengde van de bancaire crisis zullen de pensioenen van de toekomstige senioren niet ruim zijn. Niet-westerse allochtonen zijn vaak vluchteling of arbeidsmigrant. Vluchtelingen zijn onder hoge druk vertrokken uit het vaderland, waarbij alleen het hoognodige meegenomen wordt. Van hun laatste geld hebben ze vaak de reis ondernomen naar ons land, waardoor ze from scratch een nieuw bestaan op moeten bouwen. Arbeidsmigranten vervullen vaak beroepen die een - voor Nederlandse begrippen beperkt salaris opleveren. Geld zou dus zeker een drempel kunnen vormen voor museumbezoek. Tot slot de inhoudelijke drempel. Het wegnemen van deze drempel zou betekenen dat de getoonde kunst zelf toegankelijker wordt, doordat de kunstenaar de maatschappij tot onderwerp van de verbeelding maakt. Dit is voor zowel ouderen als niet-westerse allochtonen relevant. Senioren hebben naarmate ze ouder worden vaak baat bij een stukje herkenning. Als kunst een intrinsiek onderdeel wordt van het dagelijks leven, is dit voor ouderen een aangename artistieke ervaring. Ook voor niet-westerse allochtonen is het prettig een stukje herkenning te zien in kunstwerk zelf, omdat de informatie er omheen –door de taalbarrière- voor hen vaak lastig te verteren is. 30 3. De veranderde positie van het museum ten opzichte van de samenleving In het kader van de eerder uiteengezette maatschappelijke verschuivingen van de 21e eeuw, is het interessant de veranderde positie van het museum ten opzichte van de samenleving eens onder de loep te nemen. Waarom is de (on)toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunstmusea de afgelopen jaren plots zo problematisch geworden? Dit hoofdstuk begint bij de oorspronkelijke taken van het museum en besluit met de paradigmaverschuiving van het kunstmuseum en hoe dit zich verhoudt tot toegankelijkheid. 3.1 De oorspronkelijke taken van het museum voor hedendaagse en moderne kunst. Wanneer men over de positie van het kunstmuseum spreekt en de oorspronkelijke kerntaken hiervan, is de definitie van het International Council of Museums en gangbare perifrase om naar te verwijzen. De definitie is opgesteld in 1974 en luidt als volgt: ‘Een museum is een permanente instelling, in dienst van de gemeenschap en haar ontwikkeling, toegankelijk voor het publiek, niet gericht op het maken van winst, die de materiële getuigenissen van de mens en zijn omgeving verwerft, behoudt, wetenschappelijk onderzoekt, presenteert en hierover informeert, voor doeleinden van studie, educatie of genoegen.’61 Wanneer deze internationaal geldende definitie wordt gedeconstrueerd vallen er verschillende dingen op die relevant zijn voor dit onderzoek. Ten eerste zijn er duidelijke museale kerntaken te onderscheiden: - materiële getuigenissen van de mens en zijn omgeving verwerven - de verworven getuigenissen behouden - wetenschappelijk onderzoek rondom/naar deze getuigenissen verrichten - de getuigenissen presenteren - over de getuigenissen informeren Voor moderne en hedendaagse kunstmusea is het een onophoudelijke uitdaging om de zogenaamde materiële getuigenissen samen te brengen en de relevantie van deze getuigenissen te communiceren. De collectie van een museum voor hedendaagse en ”Museumdefinitie,” Museumvereniging, geraadpleegd op 8 maart, 2016, http://www.museumvereniging.nl/Devereniging/Museumdefinitie.aspx. 61 31 moderne kunst kan namelijk alsmaar aangevuld blijven, omdat het een oneindig verzamelgebied beslaat. Een aangekocht werk wat ten tijde van de aankoop een lot uit de loterij lijkt, kan op een later moment aan relevantie inboeten.62 Zo wordt de term hedendaags ineens problematisch: wat nu vooroplopende kunst is, kan over een paar jaar alweer mainstream zijn. Het verzamelgebied van de moderne en hedendaagse kunst kan dus even actueel als risicovol zijn. Een ander opvallend gedeelte uit de museumdefinitie van het ICOM is het begin van de definitie. Hierin wordt beschreven dat het museum een instelling is die in dienst van de gemeenschap en haar ontwikkeling staat en toegankelijk moet zijn voor publiek. De publieksgerichte taakopvatting van het museum, die tegenwoordig meer centraal lijkt te staan, is dus niet nieuw. Het begrip toegankelijkheid heeft onder invloed van de in het vorige hoofdstuk besproken maatschappelijke veranderingen van de 21e eeuw echter een hele andere betekenis gekregen: toegang is vanzelfsprekend geworden en wordt zelfs belangrijker geacht dan bezit. Hoe de positie van het hedendaagse en moderne kunstmuseum daarbij is veranderd komt in het volgende deelhoofdstuk aan bod. 3.2 De paradigmaverschuiving van het hedendaagse en moderne kunstmuseum ‘Inside the museums, Infinity goes up on trial
Voices echo this is what salvation must be like after a while’ - Bob Dylan, 1966 De tekst van Dylan was een voorbode van de overvloed aan kritiek die eind jaren ’80 de absolute houding van Westerse musea bekritiseerde. Het museum vertrouwde te veel op de kracht van hun gepresenteerde tentoonstellingen als een set van waarheden en hield te weinig rekening met wat voor rol zij speelden voor het publiek. In de vroege jaren ’90 verschoof deze houding al gedeeltelijk, onder invloed van informatisering. De ontwikkeling van meerstemmige audiotours zorgde ervoor dat het grote verhaal dat uitgedragen werd door het autoritaire museum in perspectief werd gezet. Deze voortgang baande een weg voor het idee dat er meerdere perspectieven mogelijk waren over de waarde en betekenis van kunst.63 Zo werd de monopolie van de experts en daarmee het museuminstituut bevraagd, maar werd bovenal duidelijk dat museumobjecten vanuit meerdere perspectieven bekeken konden worden. Deze Marlous van Gastel, “Musea voor Moderne Kunst & Maatschappelijke Relevantie. Inspirerende voorbeelden uit de Angelsaksische praktijk en een strategie voor de toekomst,” doctoraalscriptie, Universiteit Utrecht, 2006, 10. 62 Peter Samis. “The exploded museum,” in Reinventing the museum. The Evolving Conversation on the Paradigm Shift, bewerkt door Gail Anderson (New York: AltaMira Press, 2012), 303-304. 63 32 verschillende vertrekpunten waren bovendien even waardevol in het ervaren van kunst. Eind jaren ’90 doet Stephen Weil in zijn artikel From Being About Something, to Being For Somebody een voorspelling over het toekomstige museum. Hij stelt dat het museum in de 21e eeuw van een instituut dat de prioriteit legt bij het vergroten, behouden en bestuderen van de collectie, uitgroeit tot een ondernemend instituut met een externe primaire focus. Dit instituut concentreert zich op het bieden van een gevarieerd publieksprogramma en meet het succes af aan de effectiviteit van deze doelen. Met deze voorspelling maakt Stephen Weil geen onderscheid tussen gesubsidieerde en particuliere musea, omdat veel van de private musea - door combinaties van belastingvoordeel en giften van goede doelen of andere liefdadigheid toch een substantieel deel van hun inkomsten indirect te danken heeft aan het publiek.64 Tien jaar later lijkt deze voorspelling uitgekomen. In 2010 stelt Graham Black, professor in museum en erfgoed management, in het artikel Embedding Civil Engagement dat musea de verplichting hebben om zich te richten op de gemeenschap en zich te focussen op maatschappelijke kwesties, om zo een verschil te maken in het leven van burgers. Alhoewel deze Angelsaksische benadering niet naast de Nederlandse situatie te leggen is, vindt er in Nederland een soortgelijke verschuiving plaats. In 2006 constateert Marlous van Gastel dat moderne kunstmusea nog te weinig maatschappelijke relevantie weten te bewerkstelligen. Ze kijkt hierbij naar voorbeelden uit de Angelsaksische praktijk en komt tot de conclusie dat er nog veel te winnen valt op Nederlands gebied. Ze besluit haar dissertatie met een uiteenzetting van zeven punten waarop moderne en hedendaagse kunstmusea hun aansluiting op de samenleving kunnen vergroten.65 Een van deze punten is toegankelijkheid. De dissertatie is vertrokken vanuit het idee dat moderne kunstmusea maatschappelijke verankering missen en dat ze zich moeten herpositioneren in de maatschappij om in de toekomst relevantie te waarborgen. In feite beschrijft Van Gastel dus een paradigmaverschuiving door te stellen dat relevante aansluiting op de samenleving steeds belangrijker is geworden voor moderne kunstmusea. Een onderdeel dat zeker niet onbesproken kan blijven als het gaat om een Stephen E. Weil. “From Being About Something to Being For Somebody: The Ongoing Transformation of the American Museum,” in Reinventing the museum. The Evolving Conversation on the Paradigm Shift, bewerkt door Gail Anderson (New York: AltaMira Press, 2012), 170-171. 65 Marlous van Gastel, “Musea voor Moderne Kunst & Maatschappelijke Relevantie. Inspirerende voorbeelden uit de Angelsaksische praktijk en een strategie voor de toekomst,” 93-94. 64 33 paradigmaverschuiving van de Nederlandse kunstmusea is de bancaire crisis en de daarop volgende culturele kaalslag. De welbekende cultuurnota van Zijlstra heeft ontegenzeggelijk zijn sporen achtergelaten op het imago van de subsidies in de culturele sector. Nadat New Public Management begin jaren 90 effectiviteit en doelmatigheid al tot de basiswaarden van de publieke sector positioneerde, deed Zijlstra daar met de cultuurnota uit 2011 nog een schepje bovenop. Culturele organisaties moesten volgens Zijlstra ondernemender worden en bovendien meer aansluiting vinden bij het publiek.66 Daarnaast heeft de crisis ervoor gezorgd dat het belang van toegankelijkheid meer voorop is komen te staan. In tijden van schaarste verbreden voorkeuren zich richting het immateriële. Dit heeft ervoor gezorgd dat toegankelijkheid steeds meer op de museale agenda is komen te staan. In 2011 ziet de Stichting DOEN een zelfde trend in de ontvangen aanvragen opduiken: musea zijn steeds vaker op verschillende manieren aan het proberen publiek bij het museum te betrekken. Hierop wordt Arnoud Odding door Stichting DOEN gevraagd in gesprek te gaan met verschillende museumdirecteuren, om na te denken over de maatschappelijke vernieuwing van het museum.67 Odding probeert in zijn boek Het disruptieve museum de verschuivingen in het museumveld bloot te leggen. Zo ziet hij een verschuiving plaatsvinden in de focus van musea. Waar een museum voorheen vaak verweten werd dat het enkel oog had voor het eigen vakgebied, heeft de wens van de samenleving nu een prominent accent gekregen. Odding beschrijft een focus van product out, naar market in.68 Musea komen volgens de auteur steeds meer in beweging en luisteren beter naar de bezoeker. In het verlengde hiervan ligt de focus bij het tentoonstellen van kunst vaker op de bezoeker dan op de kunstobjecten. Dientengevolge vindt er een verschuiving plaats in het museale veld, waarbij het museum steeds meer gericht is op het bieden van ervaringen en soms zelfs entertainment.69 Odding stelt dat onder invloed van de informatiemaatschappij de samenleving ongewoon is geraakt aan het verdiepen in kunst en het moeite doen om diepere lagen te begrijpen. Nieuwe technologieën hebben er voor gezorgd dat informatie zo snel voorhanden is, dat men minder de diepte in wil gaan en juist aangetrokken wordt Halbe Zijlstra, “Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid”, Cultuurnota 2013-2016, 10 juni, 2011, geraadpleegd op 27 februari, 2016, https://www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnotas/2011/06/10/meer-dan-kwaliteit-een-nieuwe-visie-op-cultuurbeleid. 67 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 7. 68 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 26. 69 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 66. 66 34 door oppervlakkige zaken en snelle impulsen. Musea moeten zich hiertoe verhouden.70 Verder is een belangrijke verschuiving de verdwijnende autoriteit van het museum. Waar voorheen de museumdirecteur nog zijn stempel zette op het museum naargelang persoonlijke smaak, maatschappelijke opvattingen en artistieke keuzes, moeten musea nu constant verantwoorden waarom en voor wie ze bestaan.71 Dit verdwijnen van de autoriteit heeft te maken met een verschuiving van waarheid naar waarde stelt Odding: ‘kwaliteit is niet meer een aanspraak op de ultieme waarheid, maar een aanspraak op een relatieve waarde.’72 Hij komt tot de conclusie dat de ‘belangrijkste overeenkomst tussen alle disrupties is dat musea de blik nu echt en serieus naar buiten richten, naar de samenleving, naar de mensen.’73 Toch ziet voormalig directrice van de Mondriaanstichting Gitta Luiten ook nog veel stagnatie. Ze stelt dat het vooral de kunstmusea zijn die nog onvoldoende oog hebben voor de veranderingen in de samenleving.74 Odding pleit dat dit eigenlijk niet meer kan en dat de focus ook voor kunstmusea moet liggen bij de samenleving. Volgens de schrijver moet het nieuwe museum een netwerkmuseum zijn. Dit is volgens Odding namelijk het enige passende antwoord op de netwerksamenleving.75 Het netwerkmuseum is een disruptief museum dat niet verstoord raakt door de veranderende samenleving, maar juist zelf zorgt voor disruptie en geeft een radicaal antwoord op de vraag van het publiek naar eigen draagvlak: het luistert naar het publiek maar biedt visie tegelijkertijd.76 Concluderend valt te observeren dat er duidelijk een paradigmaverschuiving heeft plaatsgevonden in het museale veld, die op te delen is in verschillende onderdelen. Ten eerste is het imago van kunstsubsidies veranderd. Zeker sinds de kredietcrisis staat het geven van gemeenschapsgeld aan kunst en cultuur in een ander perspectief. Gesubsidieerde musea moeten steeds meer verantwoorden hoe dit geld gebruikt wordt en bovendien een groter aandeel eigen inkomsten genereren. Daarnaast vragen de alsmaar sneller veranderende samenleving en de frequente maatschappelijke verschuivingen om een grotere mate van flexibiliteit, financiële scherpzinnigheid en capaciteiten om risico te durven nemen. De capaciteit van een museum om in te spelen op verandering lijkt steeds meer een vereiste te worden. Ten slotte moet een museum 70 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 72. Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 85. 72 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 90. 73 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 41. 74 Ibidem. 75 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 166. 76 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 9. 71 35 zich verhouden tot de constante vraag relevante aansluiting de bieden aan het publiek en toegankelijk te zijn voor verschillende doelgroepen. Dit is een voortdurende realiteit. De paradigmaverschuiving in het museale veld heeft kortom een nieuwe relatie tussen het museum en de samenleving tot gevolg gehad. In plaats van product out, is de focus nu verplaatst naar market in. Het begrip toegankelijkheid heeft in de museale context door de paradigmaverschuiving een hele andere uitleg gekregen, die veel meer gericht is naar buiten. Eigen aan het hedendaagse en moderne kunstmuseum is dat er naast deze externe focus, ook verwacht wordt dat het disruptief van aard is. Enerzijds wordt dus verwacht dat musea van deze discipline inspelen op verandering, maar anderzijds moeten zij – aldus Odding- zelf de verandering veroorzaken. Toegankelijkheid is in die laatste rol moeilijk te verweven. Sociale toegankelijkheid, die al relatief buiten de macht van het museum ligt, wordt op deze manier enkel kleiner. Een disruptief museum initieert de verandering in plaats van dat het reageert op of mee gaat met verandering. Gevolg is een groei van de sociale drempel. Een dergelijk beeld creëert bij niet-bezoekers namelijk enkel een grotere afstand tot het museum. Zo komt er nog meer verantwoordelijkheid bij de communicatie afdeling van het museum te liggen, terwijl deze juist al onder vuur ligt in het huidige debat. Is het geloof dat het met communicatie op te lossen valt wel terecht? Accepteren dat een dergelijke voorziening niet een breed publiek trekt, maar wel onderdeel uitmaakt van een internationaal kunstdiscours kan ook een waarde zijn. Dit brengt ons weer terug bij de eerdergenoemde spanning die ook centraal staat in het debat: het museum voor een select publiek versus het museum voor iedereen. 36 4. Toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunstmusea in de praktijk: casestudies Dat de term toegankelijkheid een complex en gelaagd concept is, blijkt uit de eerdere hoofdstukken. De toegankelijkheidsproblematiek wordt in het debat voornamelijk als communicatievraagstuk benaderd, omdat de focus ligt op de informatiedrempel. Hierbij heeft de instelling een belangrijke rol als vertaler van de kunst naar de samenleving toe. Deze samenleving is aan een hoop grote veranderingen onderhevig, waardoor toegang veel vanzelfsprekender is geworden. Ook het museum past zich aan deze maatschappelijke veranderingen aan. Daardoor is er volgens de door Arnoud Odding geïnterviewde museumprofessionals een museum ontstaan dat zich meer naar buiten richt, maar tegelijkertijd ook disruptief moet zijn. Zeker van musea in de discipline hedendaagse en moderne kunst wordt verwacht dat zij verandering initiëren, terwijl dit juist ook de sociale drempel verhoogt. Er staat dus constant eenzelfde spanning centraal, die bevraagt voor wie het hedendaagse en moderne kunstmuseum bedoeld is. Om met voorgaande bevindingen in het achterhoofd een verdieping te geven aan hoe men in de praktijk bezig is met de problematiek rondom toegankelijkheid, volgt er nu een casevergelijking tussen het gesubsidieerde Stedelijk Museum Amsterdam en het particulier gefinancierde Museum De Pont. Staat er binnen deze organisaties eenzelfde spanning centraal? Welke drempels verdienen meer aandacht? Welke verschillen zijn er tussen de twee musea? Door onderscheid te maken in een gesubsidieerd museum en een onafhankelijk museum wordt verdieping gegeven in eventuele verschillen in attitude ten opzichte van de toekomstige samenleving tussen de twee musea. In dit hoofdstuk worden beide cases besproken in drie stappen. Ten eerste wordt er een drempelanalyse gemaakt waarbij de drempels uit hoofdstuk 1 als leidraad dienen. Ten tweede wordt door eigen museumbezoek en bureauonderzoek gekeken naar de communicatie van het museum. Tot slot wordt er door middel van een semigestructureerd interview inzicht geboden in de manier waarop de organisatie zelf bezig is met toegankelijkheid in de communicatie van het museum. Bij al deze stappen staat centraal op welke manier moderne en hedendaagse kunstmusea bezig zijn met toegankelijkheid voor de besproken doelgroepen uit het tweede hofdstuk – senioren en niet-westerse allochtonen- die grotendeels de samenleving van de toekomst vormen. Na het bespreken van de twee cases volgt er een beknopte analyse die laat zien waarin de twee cases van elkaar verschillen. 37 4.1 Case: Stedelijk Museum Amsterdam (gesubsidieerd) Het Stedelijk Museum Amsterdam is een groot museum aan het welbekende museumplein in Amsterdam, opgericht in 1895. Het presenteert zichzelf als ‘internationaal instituut, gewijd aan moderne en hedendaagse kunst en vormgeving.’77 De vaste collectie bestaat uit werken van bijvoorbeeld Malevich, Vincent van Gogh en Karel Appel, maar ook Andy Warhol en Wim T. Schippers. Het Stedelijk Museum wordt gefinancierd door de eigen publieksinkomsten en door sponsoring, maar ook voor een groot deel door subsidie-inkomsten van de gemeente Amsterdam. In 2014 zorgde de gemeente voor bijna de helft van de inkomsten. Het Stedelijk is dus in grote mate afhankelijk van de gemeente. Om subsidie te krijgen moet het museum beantwoorden aan het kunstenplan van Amsterdam. Eén van de zes doelen, uitgewerkt in de Hoofdlijnennota 2013-2016, is: ‘toename van het publieksbereik bij instellingen, door pluriform aanbod voor een divers publiek’.78 Ook volgens de subsidierichtlijnen van de gemeente moet het museum een breed en divers publiek bereiken. In het verlengde hiervan moet het museum toegankelijkheid voor een breed en divers publiek voor ogen hebben. In het ondernemingsplan van het Stedelijk komt deze doelstelling terug. Een van de kernopgaven die het Stedelijk zich voor de periode 2013-2016 ten doel stelt is dat het zich richt ‘op een breed, divers en internationaal publiek.’79 Er wordt gesteld dat ‘het museum niet kan wachten om zijn kunst en kennis in de volle breedte te delen met een zo talrijk en divers mogelijk publiek.’ Dat het Stedelijk Museum het doel heeft toegankelijk te zijn voor de toekomstige samenleving mag duidelijk zijn. Maar in hoeverre zijn ze daadwerkelijk bezig met toegankelijkheid voor de demografische groepen van de toekomst? 4.1.1 Drempelanalyse Aan de fysieke toegankelijkheid van het gebouw wordt bij het Stedelijk Museum Amsterdam veel aandacht besteed. Zeker met het oog op de sterk vergrijzende bevolking is dit een erg belangrijk punt van toegankelijkheid. Het Stedelijk beschikt over alle denkbare speciale voorzieningen die de minder valide bezoeker ondersteunen in het “Welkom,” Stedelijk Museum Amsterdam, geraadpleegd op 26 maart, 2016. http://stedelijk.nl/. Gemeente Amsterdam: College van B&W, “De stad en de kunst. Kunstenplan 2013-2016,” Gemeente Amsterdam, september 2012, geraadpleegd op 26 maart,2016, file:///C:/Users/hoogl003/AppData/Local/Google/Chrome/Downloads/kunstenplan_2013_2016_def_na_gr_1 41112_1.pdf. 79 Stedelijk Museum Amsterdam, “Ondernemingsplan 2013-2016,” 2012, geraadpleegd op 26 maart, 2016. file:///C:/Users/hoogl003/AppData/Local/Google/Chrome/Downloads/Ondernemingsplan%202013-2016.pdf. 77 78 38 museumbezoek. Naast liften, invalidetoiletten, en scootmobielen, zijn er ook gespecialiseerde rondleidingen te volgen en is er een specifieke audiotour ontwikkeld voor slechthorenden. Het Stedelijk Museum Amsterdam is bovendien initiator van het succesvolle alzheimer programma ‘Onvergetelijk Stedelijk’.80 Naar voorbeeld van het Museum of Modern Art in New York organiseert men een interactieve workshops voor dementen en hun mantelzorgers. De toegangsprijs van het Stedelijk Museum is gemiddeld. Bureauonderzoek naar entreeprijzen van verschillende hedendaagse en moderne kunstmusea in Nederland laat zien dat de prijzen gemiddeld tussen de 10 en de 18 euro liggen, vaak afhankelijk van de schaal en locatie van het museum. Opvallend is dat het Stedelijk Museum geen seniorenkorting aanbiedt. Buiten studentenkorting en jongerenkorting maakt het Stedelijk geen gebruik van positieve prijsdiscriminatie. Op het gebied van sociale toegankelijkheid lijkt voor het Stedelijk Museum nog winst te behalen. Volgens Ranshuysen zijn er vier redenen die sociale belemmeringen vormen voor niet-westerse allochtonen om musea te bezoeken: geen interesse, gebrek aan allochtone vertegenwoordigers in het museum, gebruik van verkeerde promotiemiddelen door musea en een gebrek aan stimulans tot cultuurdeelname. Gebrek aan interesse en stimulans tot cultuurdeelname zijn factoren waar een museum zelf weinig invloed op kan uitoefenen. Met allochtone vertegenwoordigers en promotiemiddelen kan een museum wel initiatief nemen in het vergroten van toegankelijkheid. Het Stedelijk Museum zet door middel van de Blikopeners allochtone vertegenwoordigers in om het museum wat toegankelijker te maken voor een breed publiek. De Blikopeners zijn de jongste werknemers van het Stedelijk, en bestaan uit een multiculturele groep jongeren die rondleidingen geven en andere taken vervullen in het museum. Wat betreft promotiemiddelen maakt het museum toch het meest gebruik van de invloedrijke dagbladen als De Volkskrant, het Parool en het NRC. Uit het onderzoek van Ranshuysen blijkt dat juist deze dagbladen aan de niet-westerse allochtoon voorbij gaan. Inzoomen op de inhoudelijke toegankelijkheid van getoonde kunst is lastige materie. Wat wel te onderzoeken valt, is op welke manier een museum bezig is met de maatschappelijke relevantie van kunst. Het Stedelijk Museum lijkt zich het belang van maatschappelijk relevante kunst goed te beseffen. Het museum houdt de traditie hoog om tweejaarlijks een tentoonstelling te organiseren waarin de nieuwste werken binnen Stedelijk Museum Amsterdam, “Onvergetelijk Stedelijk,” geraadpleegd op 26 maart, 2016. http://www.stedelijk.nl/educatie/volwassenen/onvergetelijk-stedelijk. 80 39 een bepaalde kunstdiscipline getoond worden. Voor de komende tentoonstelling is de discipline hedendaagse vormgeving aan de beurt. Aan het begin van dit jaar stuurde het museum de volgende oproep de wereld in: ‘De rol die vormgeving in onze veranderende samenleving speelt, wordt steeds belangrijker en ook de toegepaste kunst verhoudt zich daarom tot de actuele ontwikkelingen zoals globalisering, het ontstaan van peer-to-peernetwerken, de opkomst van de ‘prosument’, verduurzaming en de voortdurende technische innovatie. Wij zoeken ontwerpers en kunstenaars die zich nadrukkelijk bezighouden met nieuwe benaderingen van relevante vraagstukken.’81 Het Stedelijk Museum heeft inmiddels 26 kunstenaars uitgekozen die vanaf eind augustus hun werken mogen tonen in het museum.82 De veelzeggende titel Dream out loud? DESIGNING FOR TOMORROW’S DEMANDS laat zien dat de verbinding van de kunst met de maatschappij in deze tentoonstelling echt centraal staat. In de tekst van de oproep wil het museum duidelijk laten zien in te willen spellen op actuele maatschappelijke verschuivingen. De keuze om door middel van social design op speelse wijze maatschappelijke problemen aan te kaarten, lijkt in het verlengde van de paradigmaverschuiving een grote stap in de richting van een toegankelijk hedendaags en modern kunstmuseum. Omdat de kennisdrempel voor niet-westerse allochtonen enkel weg te nemen is door het bieden van context en andersoortige informatie, worden kennis- en informatiedrempels onder één noemer geschaard. Het Stedelijk Museum heeft de afgelopen paar jaar nogal onder vuur gelegen door de vermeende ontoegankelijke teksten die het museum communiceert. Niet alleen de zaalteksten en museumbrochures, maar ook in tekst op de website wordt veel jargon gebruikt. Vooral voor allochtonen, die vaak de Nederlandse taal maar gebrekkig beheersen, is het van belang dat informatie helder wordt gecommuniceerd. Opvallend is dat drempels waar bij het Stedelijk Museum nog ruimte voor verbetering ligt, de sociale drempel en de kennis- en informatiedrempel zijn. Uit deze drempelanalyse, aan de hand van bureauonderzoek, lijkt het toegankelijkheidsprobleem dus weer een communicatieprobleem. Omdat eerder uit de analyse van het debat rondom toegankelijkheid van musea bleek dat de communicatie het grootste euvel is, Teun van de Keuken, “Waarom schrijven ze in de kunstwereld zo moeilijk?”. Stedelijk Museum Amsterdam, “Dream out Loud! 26 aug 2016- 1 jan 2017,” geraadpleegd op 1 juni, 2016, http://stedelijk.nl/tentoonstellingen/dream-out-loud. 81 82 40 wordt er in dit onderzoek daarom meer aandacht besteed aan deze invalshoek. Om te onderzoeken wat voor informatie er door het museum gecommuniceerd wordt, richt het volgende deelhoofdstuk zich daarom op tentoonstellingsbezoek. Er wordt hierbij gekeken naar de informatie die op de website, in de brochure, op social media en op zaal wordt gecommuniceerd. Daarna wordt in een semigestructureerd interview dieper in gegaan op wijze waarop men met toegankelijkheid bezig is, in de communicatie van het museum. 4.1.2 Analyse tentoonstellingsinformatie Hedendaagse en moderne kunstmusea hebben meermaals kritiek gehad op de toegankelijkheid van de gecommuniceerde teksten rondom tentoonstellingen. Als een soort steekproef wordt voor deze case de communicatie rondom de tentoonstelling Mach dich Hübsch! van Isa Genzken onder de loep genomen. Bevat dit veel jargon, of juist niet en in welke taal wordt er gecommuniceerd? Op de website van het Stedelijk wordt iedere nieuwe tentoonstelling aangekondigd door middel van een persbericht, dat te lezen is in zowel Nederlands als Engels. Als men het persbericht van de tentoonstelling rondom Isa Genzken leest, valt meteen op dat er vanuit een bepaalde expertise geschreven is. Men gebruikt zinnen als: ‘In het zalenparcours dat volgt wordt Genzken’s oeuvre niet chronologisch gepresenteerd, maar als een montage waarin juist de dwarsverbanden en thematische lijnen door de jaren heen duidelijk worden’.83 Deze zinnen zijn duidelijk niet geschreven voor de leek. Er wordt voor de niet-kenners op deze pagina direct doorverwezen naar een lijst van acht vragen en antwoorden over de kunstenares. Hier wordt evenwel geschreven vanuit de verwachting dat de lezer toch een bepaalde expertise bevat: ‘Een ander voorbeeld is de staande hyperboloïde die ze een antropomorfisch karakter geeft door deze ‘Diana’ te noemen.’84 In de brochure die men mee kan nemen op zaal worden soortgelijke teksten gebruikt, die ook verkrijgbaar zijn in zowel Nederlands als Engels. Voor de komende grote tentoonstelling gaat men experimenteren met brochures in meer talen en worden ook Duits, Spaans en Frans toegevoegd. Ook de teksten op zaal zijn vanuit een bepaalde expertise en intellectualiteit geschreven. Zoals het Stedelijk zelf al verwoordt: ‘Isa Genzken daagt uit zelf op zoek te Stedelijk Museum Amsterdam, “Isa Genzken: Mach dich Hübsch! 29 nov 2015- 6 maart 2016,” geraadpleegd op 10 april, 2016, http://stedelijk.nl/tentoonstellingen/isa-genzken. 84 Stedelijk Museum Amsterdam, “Maak kennis met Isa Genzken,” geraadpleegd op 10 april, 2016, http://stedelijk.nl/tentoonstellingen/isa-genzken/maak-kennis-met-isa-genzken. 83 41 gaan naar de verhalen die in de werken verscholen liggen, hun betekenis en samenhang.’ Het lijkt erop dat het Stedelijk Museum zich in de verstrekte informatie bij deze visie aansluit. Op social media uit het museum zich in tekst wat informeler. Sociale media zijn bij uitstek platformen die hiervoor geschikt zijn. De tentoonstelling wordt aangekondigd door middel van een trailer en een Arttube filmpje waarin de conservator en directrice aan het woord zijn. Hierin wordt meer toelichting en context gegeven aan de tentoonstelling. Daarnaast worden verschillende bekende creatieve Nederlanders gevraagd om door middel van Gallery Talks de tentoonstelling door hun ogen te laten zien. Het Stedelijk Museum is dus actief bezig door middel van publieksactiviteiten de tentoonstelling aansprekender te maken. Een opvallend feit blijft dat het grootste deel van de gecommuniceerde teksten van het Stedelijk Museum geschreven is vanuit een bepaalde expertise die het voor de onervaren bezoeker lastig te begrijpen maakt. Kritiek vanuit het mediadebat op de vermeende ingewikkelde museumteksten lijkt dus gegrond. Vooral voor de niet-westerse allochtoon levert dit een kennis- en informatiedrempel op en het vergroot daardoor ook de sociale drempel. Het museum lijkt zich aan de hand van de geanalyseerde museumteksten dus niet zo noodzakelijk bezig te houden met het ‘vertalen’ van de kunst naar de samenleving. Deze bevindingen maken het des te interessanter om in het volgende deelhoofdstuk te onderzoeken op welke manier er nu in de organisatie wordt nagedacht over de communicatie en daarmee de toegankelijkheid van het museum. Is men zich bewust van de drempels? Welke keuzes worden er rondom communicatie gemaakt? 4.1.3 Interview over museumcommunicatie Om op een dieper niveau in te gaan op de manier waarop het museum met toegankelijkheid bezig is in de communicatie, is een semigestructureerd interview gehouden met medewerkers die veel weten van de communicatie naar het publiek toe. Dit is gebeurd aan de hand van een topiclijst. Deze is te vinden in de bijlage.85 In dit deelhoofdstuk wordt naar aanleiding van deze topiclijst het resultaat van het interview met een medewerker van het Stedelijk Museum besproken. Voor dit museum is voor het onderzoek gesproken met Dorine van Kampen. Ze is hoofd publieksservice en haar achtergrond ligt in de zorg. Het eerste topic dat 85 Zie bijlage 1. 42 besproken wordt is het eerder genoemde dilemma rondom toegankelijkheid dat naar voren komt uit het debat. Al snel blijkt dat dit dilemma ook speelt in het Stedelijk Museum. Mevrouw van Kampen geeft zelf al aan dat de programmering die wellicht past bij het bereiken van een divers publiek, niet direct in het verlengde ligt van de programmering van een hedendaags en modern kunstmuseum. Men denkt daar in beginne juist vanuit de kunst.86 Ze stelt dat dit dilemma mooi naar voren komt in de vrijdagavond openstelling, waar programma’s regelmatig met elkaar clashen. De reguliere museumbezoeker wordt het ene moment geconfronteerd met verklede mensen, dan weer met hiphopjongeren. De irritatie die hier uit voort komt zorgt ervoor dat het museum weer discussies gaat voeren.87 Degene die de grote lijn zet in de beslissingen over wat er in het museum gebeurd is de artistiek directeur. Dit is volgens van Kampen niet degene die altijd de diversiteit van het publiek voor ogen heeft. Wil er visie komen op deze problematiek, dan is ook de directeur degene die daar de eerste stappen in zal moeten nemen volgens de geïnterviewde.88 Het dilemma komt volgens van Kampen vooral naar voren in het verschil in attitude tussen verschillende afdelingen in het museum. Afdelingen als educatie en marketing letten meer op het publiek en de conservatoren vanzelfsprekend meer op de inhoud. Volgens de geïnterviewde komen de educatie en marketing afdelingen altijd later dan de inhoudelijke.89 Ook in de communicatie zijn een hoop beslissingen onderhevig aan de directie. Waar voorheen de zaalteksten altijd geschreven werden in samenspraak tussen de inhoudelijke/artistieke afdeling en de educatie afdeling, heeft dat de afgelopen jaren enkel bij de inhoudelijke/artistieke afdeling gelegen. Dit kan invloed gehad hebben op het feit dat er discussie is ontstaan over de toegankelijkheid van de teksten van het Stedelijk. Dorine stelt:’ We hebben best wel wat tikken op de vingers gehad. Je hebt van die clubjes die de zaalteksten van musea gaan checken. Daar komt dan een uitslag van en daar scoren we niet heel goed op.’90 Sinds kort ligt de verantwoordelijkheid weer meer bij de afdeling educatie. ‘Zij denken meer na over wie het allemaal moet lezen’, aldus van Kampen.91 In de toekomst ziet de geïnterviewde wat betreft communicatie een uitdaging in het bedienen van de veranderende bezoeker. 86 Dorine van Kampen, interview door Merel Hoogland, semigestructureerd interview aan de hand van een topiclijst, Stedelijk Museum Amsterdam, 4 april 2016, 59. 87 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 60. 88 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 61. 89 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 64. 90 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 60. 91 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 62. 43 Het Stedelijk Museum benadert de bezoekers nu aan de hand van 4 gekwantificeerde doelgroepen: trendsetters, cultuurliefhebbers, ‘lerende’ bezoekers en internationale toeristen. Deze segmentatie is voor de heropening in 2012 bepaald.92 Aan de hand van deze uiteenzetting worden nog steeds de meeste programma’s geformuleerd. In het museum is men zeker op de hoogte van demografische veranderingen in de samenleving. De faciliteiten voor de ouder wordende bezoeker zijn volop aanwezig. Ook het Alzheimer programma is een groot succes. Betreft de niet-westerse allochtonen zou het museum volgens van Kampen echter meer kunnen doen: ‘Ik denk dat dit iets is waar wij over na moeten denken, want iedereen is wit en hoog opgeleid.’93 Het Blikopeners programma laat volgens de geïnterviewde mooi zien wat diversiteit kan doen. Toch stelt ze dat er wel een beetje aversie is ontstaan om dergelijke projecten te doen. Volgens van Kampen komt dit protest voornamelijk uit de artistieke hoek. Men stelt zich de vraag: ‘Gaan wij ons kunstbeleid aanpassen om meer diversiteit te krijgen, of hebben wij gewoon sinds we open zijn al een bepaald kunstbeleid en daar komen mensen op af?’94 Ze stelt dat deze discussie zal blijven bestaan. In het personeelsbeleid vindt men verder sporen van de Code Culturele Diversiteit terug, maar er wordt niet echt actief over gesproken.95 Het laatste besproken topic is de relatie met de financiers. Het Stedelijk draait voor de helft op eigen inkomsten en verder voornamelijk op gemeentelijke subsidie, met uitzondering van een aantal andere financiers. Een grote sponsor is bijvoorbeeld de Rabobank. Naar aanleiding van deze relatie worden er activiteiten georganiseerd zoals de Rabobank Familiedag maar inhoudelijk heeft de financier weinig invloed. Het kunstenplan van de gemeente Amsterdam daarentegen is volgens van Kampen allesbepalend betreft de manier waarop het museum zich opstelt tegenover het museumpubliek. Toch beïnvloedt dit dan vaak de programmering en tentoonstellingen in plaats van de manier waarop er door het museum gecommuniceerd wordt. Uit het interview met Van Kampen van het Stedelijk Museum blijkt dat in de organisatie op breed niveau dezelfde discussie centraal staat die uit het debat en de uiteenzetting van Odding naar voren komt: het museum voor select publiek versus het museum voor iedereen. Ook op communicatievlak komt dit naar voren, omdat de informatie die door het Stedelijk gecommuniceerd wordt altijd een balans is tussen de Stedelijk Museum Amsterdam, “Ondernemingsplan 2013-2016.” Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 64. 94 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 63. 95 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 65. 92 93 44 inbreng van de inhoudelijke afdeling en de educatie- en marketingafdelingen. Volgens van Kampen, en zo blijkt ook uit de analyse van de informatie rondom het museum, delven educatie- en marketingafdelingen hierbij regelmatig het onderspit. Keuzes die gemaakt worden rondom de communicatie van het museum zijn dus vaker artistiek verantwoord dan publieksverantwoord. Dit werkt het blijven bestaan van informatiedrempels en sociale drempels in de hand. De niet-westerse allochtoon trekt op deze manier aan het kortste eind, omdat de genoemde drempels voor deze groep het meest relevant zijn. Als men kijkt naar de invloed van de gemeente op het museum is deze volgens de geïnterviewde allesbepalend. Dit blijft echter vooral steken op het niveau van programmering en tentoonstellingen. Zo is de komende tentoonstelling Dream out loud? DESIGNING FOR TOMORROW’S DEMANDS, ook wel de ‘gemeentelijke kunstaankopen’ genoemd naar de sponsor van het geheel, daar een mooi voorbeeld van. Het niveau van communicatie bereikt de invloed van de gemeente Amsterdam echter niet. 4.2 Case: Museum De Pont (onafhankelijk) Museum De Pont is een middelgroot, onafhankelijk, hedendaags kunstmuseum in Tilburg. Het is opgericht vanuit het nalatenschap van jurist en zakenman Jan de Pont(1915-1987). Vanuit zijn erfenis kon vanaf 1988 een stichting worden opgericht ter stimulering van de hedendaagse kunst. Het museum is sinds 1992 open voor publiek en functioneert dankzij het legaat van de stichter zonder overheidssubsidies of externe fondsen.96 Deze erfenis zorgt ervoor dat het museum tot op de dag van vandaag kan bestaan zonder afhankelijk te zijn van externe financiën. Werkt deze onafhankelijkheid ook door in de drempels? In hoeverre werkt deze vrijheid door in toegankelijkheid voor de toekomstige samenleving? 4.2.1 Drempelanalyse Het museum heeft qua fysieke toegankelijkheid weinig obstakels. De Pont is gehuisvest in een voormalige wolspinnerij. Het gebouw is door architectenbureau BenthemCrouwel architecten speciaal verbouwd tot een ruimte, bedoeld voor het tonen van hedendaagse kunst. Door de vele ramen boven in het dak en de open ruimte valt er veel licht in de monumentale fabriek. Het gehele museum bevindt zich op de begane grond, waardoor Museum De Pont, “Ontstaan en organisatie,” geraadpleegd op 26 maart, 2016, http://www.depont.nl/overons/. 96 45 het gebouw ook voor oudere mensen makkelijk begaanbaar is. Daarnaast beschikt De Pont over rolstoelen die men kan lenen en kan er dichtbij geparkeerd worden, omdat men over een eigen parkeerplaats beschikt. De toegangsprijs van Museum De Pont in Tilburg is gemiddeld. Betreft financiële toegankelijkheid zijn er dus weinig bijzondere zaken op te merken. Ook dit museum biedt geen seniorenkorting aan. Buiten studentenkorting en gratis toegang voor jongeren tot en met 18 jaar, maakt De Pont geen gebruik van positieve prijsdiscriminatie. De volgende drempel die onder de loep genomen kan worden is de sociale drempel. Volgens Ranshuysen zijn er –zoals eerder genoemd- vier zaken die sociale belemmeringen vormen voor niet-westerse allochtonen om musea te bezoeken: geen interesse, gebrek aan allochtone vertegenwoordigers in het museum, gebruik van verkeerde promotiemiddelen door musea en een gebrek aan stimulans tot cultuurdeelname. Gebrek aan interesse en stimulans tot cultuurdeelname zijn factoren waar ook dit museum zelf weinig invloed op kan uitoefenen. De Pont maakt echter niet bewust gebruik van allochtone vertegenwoordigers in het Museum. Zoals blijkt uit het interview met Sofie Meijs, verkeert het wel eens dat er zich tussen de rondleiders een niet-westers persoon bevindt. Dit is echter geen onderdeel van een bewuste strategie.97 Zoals eerder gezegd wordt er voor inhoudelijke toegankelijkheid onderzocht op welke manier een museum bezig is met de maatschappelijke relevantie van kunst. Museum De Pont heeft een duidelijk verzamelbeleid: ‘Het streven was en is om van elke kunstenaar in de verzameling ten minste één ‘sleutelwerk’ te verwerven dat de essentie van diens kunstenaarschap kan representeren. Dat dwingt tot het maken van scherpe keuzes en de verzameling is dan ook betrekkelijk langzaam gegroeid.(……)Ook voor de komende jaren blijft het beleid gericht op gestage uitbreiding van de verzameling, met voor elke beoogde aanwinst de conditie dat het een wezenlijke aanvulling vormt op en de ‘dialoog’ aan kan met de al in de collectie aanwezige werken.’98 Het belangrijkste binnen het verzamelbeleid van De Pont is dus dat nieuw verworven werken te relateren zijn aan de werken die al in de collectie aanwezig zijn. Het museum heeft qua beleid een duidelijke focus naar binnen in plaats van naar buiten. Dit wil niet 97 Sofie Meijs, interview door Merel Hoogland, semigestructureerd interview aan de hand van een topiclijst, telefonisch interview, 5 april 2016, 71. 98 Museum De Pont, “Het begin van een verzameling,” geraadpleegd op 1 juni, 2016, http://www.depont.nl/collectie/achtergrond/. 46 zeggen dat maatschappelijke relevantie in de tentoonstellingen geen rol speelt. Het museum toont met enkele regelmaat tentoonstellingen die op scherpe of ludieke wijze inhaken op de actualiteit. Zo komt er in november een tentoonstelling van Hester Oerlemans. De Pont stelt daarbij dat ‘speelse interventies ín en het leveren van commentaar óp de alledaagse realiteit belangrijke elementen zijn in het werk van de kunstenares’.99 Maatschappelijke relevantie is dus wel degelijk aan de orde. Feit blijft wel dat het museum niet in de breedte maar in de diepte verzameld. Het museum verkiest dus een gespecialiseerde collectie boven een diverse collectie. Om deze gespecialiseerde collectie toegankelijk te presenteren zou het museum kennis- en informatiedrempels weg moeten nemen.100 De Pont is, in tegenstelling tot het Stedelijk, zelden onderwerp van debat als het gaat over ontoegankelijkheid. Toch maakt het museum maak niet direct gebruik van zichtbare tactieken die op het wegnemen van deze drempels gericht zijn. Na de drempelanalyse zijn er bij De Pont verschillende drempels die naar voren komen waar op het eerste gezicht ruimte lijkt voor verbetering: de sociale drempel, de inhoudelijke drempel en de kennis- en informatiedrempel. Opnieuw zijn de sociale drempel en kennis- en informatiedrempel present en verplaatst het toegankelijkheidsdebat zich naar communicatieniveau. Omdat het museum op inhoudelijk niveau naargelang het beleid in de diepte verzamelt, komt er nog eens extra druk te liggen bij de informatieafdeling om de collectie toegankelijk te presenteren. Om te onderzoeken hoe deze informatie precies vorm krijgt, richt het volgende deelhoofdstuk zich - net als bij de eerder besproken case – op tentoonstellingsbezoek. Ook hier wordt er gekeken naar de informatie die op de website, in de brochure, online en op zaal wordt gecommuniceerd. Opnieuw besluit de case met een semigestructureerd interview, waar dieper in gegaan wordt op de wijze waarop men binnen de organisatie van het museum bezig is met toegankelijkheid voor de samenleving van de toekomst. 4.2.2 Analyse tentoonstellingsinformatie De informatie rondom de overzichtstentoonstelling van Roni Horn is de tentoonstelling die als case genomen wordt om de toegankelijkheid in communicatie van Museum De 99 Museum De Pont, “Hester Oerlemans,” geraadpleegd op 1 juni, 2016, http://www.depont.nl/tentoonstellingen/nu-en-later/detail/pers/hester-oerlemans/. 100 Zoals eerder gezegd worden deze twee drempels voor dit onderzoek onder één noemer geschaard, omdat de kennisdrempel voor niet-westerse allochtonen enkel weg te nemen is door het bieden van context en andersoortige informatie. 47 Pont te bekijken. Op de website van het museum vindt men een overzicht van de huidige en komende tentoonstellingen. Ook voor Roni Horn is er een kopje gereserveerd, waar een tekst staat die de tentoonstelling beschrijft. Wanneer men de tekst leest die bij Roni Horn hoort, wordt al snel duidelijk dat er vanuit een bepaalde expertise geschreven wordt. Er staan zinnen in als de volgende: ‘Na de steeds nauwer wordende gang en de intieme wolhokken bevindt de bezoeker zich in een open, lichte hal waar een ensemble van tien cilindervormige beelden in blauw, groen, lichtbruin en wit glas zorgt voor een betoverend slotakkoord.’ Men spreekt over zaken als ‘leitmotif’ en ‘een vloeiend begrip van identiteit’: een hoop woorden die niet voor iedereen vanzelfsprekend of begrijpelijk zijn. Toch probeert De Pont in de tekst ook vaak op een beeldende manier uitleg te geven van begrippen die gebruikt worden. Zo wordt terug gegrepen op Roni Horn’s androgyne persoonlijkheid door de uiterlijke verschijning van Horn uit te leggen. Zo beschrijft De Pont dat ze ‘met haar kortgeknipte grijze haar, brilletje, wit overhemd en t-shirt niet uitgesproken mannelijk of vrouwelijk oogt.’101 In de tentoonstellingsbrochure wordt een uitgebreide versie van het op de website getoonde persbericht gecommuniceerd. De tekst is dus wederom vanuit een bepaalde expertise en intellectualiteit opgesteld. De brochure is verkrijgbaar in zowel Nederlands als Engels. Op zaal werd er naast de brochures die men mee kan pakken, weinig extra informatie gegeven op de bordjes. Het lijkt erop dat men in de tentoonstelling de kunst voor zich wil laten spreken. Wel is er een hoorspel te verkrijgen waarin een audio familiespeurtocht is verwerkt. Het museum is actief op social media en voornamelijk op Facebook. Hier nemen de berichten een meer informele vorm aan, zoals passend bij het medium. Er wordt verwezen naar de korte film op Arttube die ook getoond wordt in het museum zelf. Hierin wordt gedemonstreerd hoe de tentoonstelling is opgebouwd en wat er allemaal bij komt kijken. Opvallend is dat ook bij Museum De Pont de teksten behorend bij de expertise van de hedendaagse en moderne kunstdiscipline zijn geschreven. Ondanks dat het museum probeert gebruikte begrippen op een beeldende manier uit te leggen, blijft het gros van de informatie geschreven vanuit een bepaalde deskundigheid. De discussie die centraal stond in het debat lijkt ook in de case van De Pont dus gegrond. Juíst voor dit museum is het belangrijk om in de informatie in ieder geval toegankelijkheid centraal te stellen, Museum De Pont, “Roni Horn,” geraadpleegd op 10 april, 2016, http://www.depont.nl/nl/tentoonstellingen/nu-en-later/detail/pers/roni-horn-2/. 101 48 omdat men in den beginne al een gespecialiseerde collectie verkiest boven een diverse collectie. Toch lijkt deze instelling de rol van vertaler van de kunst naar het publiek niet aan te grijpen. Waarom wordt deze keuze zo gemaakt? Is het überhaupt een bewuste keuze? In hoeverre speelt toegankelijkheid een rol op vlak van communicatie naar de toekomstige samenleving? Een interview met een communicatiemedewerker van De Pont volgt, om verdieping te geven aan deze bevindingen. 4.2.3 Interview over museumcommunicatie Om dieper in te gaan op toegankelijkheid in de communicatie van Museum De Pont, is ook hier een semigestructureerd interview gehouden met een medewerker die veel weet van de communicatie naar het publiek. In dit deelhoofdstuk wordt naar aanleiding van de topiclijst uit de bijlage, het resultaat van het interview met een medewerker van De Pont besproken. Voor dit museum is voor het onderzoek gesproken met Sophie Meijs. Ze is medewerker informatie en communicatie en haar achtergrond ligt in de communicatie. Het eerst besproken topic is wederom het dilemma dat voortvloeit uit het debat over de toegankelijkheid van moderne en hedendaagse kunstmusea. Mevrouw Meijs vertelt dat ze dit dilemma wel ervaart, maar de term ‘dilemma’ eigenlijk een te groot woord vindt: Ik denk dat je dat dilemma altijd in de communicatie hebt wanneer je een nichemarkt aan wil spreken.’102 Volgens Meijs zit het dilemma in de communicatie hem in het gebruik van jargon. Enerzijds wil men het grote publiek aanspreken, anderzijds bij de eigen identiteit blijven. Dit laatste kan volgens Meijs betekenen dat je wel wat vaker in jargon spreekt. De geïnterviewde beschrijft de identiteit van Museum De Pont als vooraanstaand in de hedendaagse kunst. Ze stelt dat hier wel een bepaalde vorm van expertise bij komt kijken.103 In de communicatie van het museum is men volgens Meijs niet zo bewust bezig met de toegankelijkheid van deze communicatie. ‘Er zijn geen overwegingen die op strategisch niveau gemaakt worden.’104 Ze stelt dat het als communicatie afdeling vooral een soort intuïtie is die je moet hebben, als je een boodschap naar publiek communiceert. Het volgende topic, doelgroepen, vindt weinig weerslag in het beleid van Museum De Pont. Meijs legt uit dat er geen doelgroepssegmentatie is opgesteld: ‘We proberen 102 Sofie Meijs, interview, 5 april 2016, 71. Sofie Meijs, interview, 5 april 2016, 71. 104 Sofie Meijs, interview, 5 april 2016, 72. 103 49 natuurlijk wel verschillende doelgroepen aan te spreken, maar het is niet zo dat we de verschillende doelgroepen specifiek hebben benoemd en dat we daar ook doelstellingen aan hebben gehangen wat betreft de communicatie.’105 Het museum is door middel van rolstoelen ingesteld op de ouder wordende bezoekers, maar erg bewust is men niet bezig met demografische verschuivingen. Ook met de groeiende groep niet-westerse allochtonen is men niet bewust bezig. Een van de medewerkers heeft een aantal rondleidingen voor vluchtelingen georganiseerd. Het museum staat dus zeker open voor maatschappelijke initiatieven, maar heeft volgens Meijs vaak niet de middelen om deze zelf te organiseren.106 Het laatst besproken topic is de relatie met financiers. Museum De Pont bevindt zich in de bijzondere positie dat het, naast het legaat van Jan de Pont, volledig onafhankelijk functioneert van financiers. De zoon van meneer de Pont zit nog wel in het bestuur. Op de vraag op deze onafhankelijkheid van financiers het museum dichter bij de samenleving brengt durft Meijs geen antwoord te geven. Wel stelt ze dat het museum vooral aansluiting vind op de samenleving door kunstenaars te tonen die kunst maken uit deze tijd.107 Opvallend uit het interview met Sophie Meijs is dat Museum De Pont helemaal niet op strategisch vlak nadenkt over de toegankelijkheid van de communicatie van het museum. De Pont maakt bijvoorbeeld geen gebruik van doelgroepssegmentatie en is ook niet bewust bezig met demografische verschuivingen. De rol van de instelling als vertaler van de kunst naar het publiek is dus totaal absent. Toch herkent Meijs het dilemma dat voortvloeit uit het debat en de uiteenzetting van Odding. Ze stelt dat dit vooral tot uiting komt in de afweging of je het grote publiek wil aanspreken of bij je eigen identiteit wil blijven. Meijs schaart dit laatste onder de doelen van Museum De Pont en stelt dat je hierbij nu eenmaal wat vaker in jargon vervalt. Hiermee lijkt het museum dus bij voorbaat al niet voor iedereen bedoeld. Dit werkt het voortbestaan van de informatiedrempel en daarmee de sociale drempel louter in de hand. Het museum blijft gestaag trouw aan de disruptieve aard van de kunstdiscipline en de onafhankelijkheid van sponsors stelt het museum in staat deze koers te blijven volgen. 105 Ibidem. Sofie Meijs, interview, 5 april 2016, 73. 107 Sofie Meijs, interview, 5 april 2016, 74. 106 50 4.3 Vergelijking van de cases In de voorgaande deelhoofdstukken zijn de resultaten van het caseonderzoek uiteengezet in drie verschillende lagen: drempelanalyse, tentoonstellingsbezoek en het interview. Hieruit blijkt op welke manier de verschillende moderne en hedendaagse kunstmusea bezig zijn met toegankelijkheid. Nu volgt er een beknopte vergelijkende analyse om de verschillen en overeenkomsten in attitude ten opzichte van de toekomstige samenleving tussen het gesubsidieerde en het onafhankelijke museum naast elkaar te leggen. Dit gebeurt net als bij de cases stapsgewijs aan de aan van de drie verschillende lagen. 4.3.1 Drempelanalyse De grootste overeenkomst in de drempelanalyse van beide musea is dat de sociale drempel en de kennis- en informatiedrempel in beide musea naar voren komen als gebieden waar verbetering mogelijk is. Dit maakt het vraagstuk rondom toegankelijkheid een communicatievraagstuk. Het mediadebat lijkt in deze dus een relevante focus te hebben: de rol van de instelling als vertaler van de kunst naar de samenleving wordt niet optimaal ingevuld. De niet-westerse allochtoon is de demografische groep die in deze situatie aan het kortste eind trekt. Het grootste verschil in drempels bij de musea is de inhoudelijke drempel. Waar het Stedelijk bewust bezig is met de maatschappelijke relevantie van kunst en er zelfs een specifieke tentoonstelling aan wijdt, is het bij De Pont vaker een toevalligheid in het verlengde van de hedendaagse kunstdiscipline dat de inhoud van kunst aansluit bij de maatschappij. Bovendien verzamelt het Tilburgse museum niet in de breedte maar in de diepte. Dit resulteert in een gespecialiseerde in plaats van diverse collectie, waardoor er een nóg grotere verantwoordelijkheid komt te liggen bij de communicatieafdeling van het museum om de kunst toegankelijk te presenteren. 4.3.2 Analyse tentoonstellingsinformatie Omdat communicatie het grootste euvel bleek te zijn, werd het interessant de door de musea gecommuniceerde informatie eens onder de loep te nemen. Hierin waren weinig verschillen tussen de twee musea te ontdekken. Beide instellingen schrijven vanuit een bepaalde expertise. Kritiek vanuit het mediadebat op vermeende ingewikkelde museumteksten lijkt dus niet ongefundeerd. De communicatie uitingen rondom de bezochte tentoonstellingen in beide musea doen op het eerste gezicht geloven dat men niet bewust bezig is met toegankelijkheid naar het publiek. Dit zorgt ervoor dat de 51 kennis- en informatiedrempel en daarmee de sociale drempel blijven voorbestaan. 4.3.3 Interview over museumcommunicatie Om de motivaties en keuzes achter de gecommuniceerde informatie bloot te leggen zijn semigestructureerde interviews uitgevoerd met medewerkers van beide musea. Uit het interview met Dorine van Kampen van het Stedelijk Museum bleek dat rondom de tekst in brochures, op de website en op zaal wel degelijk overwegingen plaatsvinden, waarbij een balans gezocht wordt tussen enerzijds de artistieke afdeling en anderzijds de educatie- en marketingafdelingen. Onder invloed van de artistieke directie wordt er evenwicht aangebracht in deze balans. De afgelopen jaren zwaaide de artistieke afdeling de scepter over de teksten, maar sinds kort wordt dit ook weer met educatie overlegd. Van Kampen vertelt er wel bij dat educatie- en marketingafdelingen nog steeds vaak het onderspit delven in deze balans. Bij Museum De Pont is men totaal niet op strategisch niveau bezig met toegankelijke communicatie, laat staan met toegankelijkheid voor de toekomstige samenleving. De informatie die het Tilburgse museum communiceert is vooral geënt op de identiteit van het museum, wat als gevolg heeft dat het vanuit de expertise van hedendaagse en moderne kunst is geschreven. Het grote verschil tussen de twee organisaties is dus dat het Stedelijk, in tegenstelling tot De Pont, erg bewust worstelt met het dilemma dat ook in de uiteenzetting van Odding centraal staat: hoe matchen we de disruptieve aard van de kunstdiscipline met het groeiende belang van toegankelijkheid? Waar het Stedelijk onder aansporing van de gemeente Amsterdam steeds meer richting de maatschappij lijkt te willen opereren en zich bewust is van de paradigmaverschuiving, blijft het onafhankelijke Museum De Pont trouw aan de disruptieve aard van het museum en bijbehorende deskundige teksten. 52 Conclusie Dit onderzoek is gestart met een zoektocht naar de manier waarop hedendaagse en moderne kunstmusea met toegankelijkheid bezig zijn voor de toekomstige samenleving. Als verdieping daarop is gekeken naar twee verschillende museumcases, waarbij het Stedelijk Museum als gesubsidieerd museum en De Pont als onafhankelijk museum onder de loep werden genomen. Er werd hierbij gekeken naar een eventueel verschil in attitude ten opzichte van de samenleving. De hoofdvraag voor dit onderzoek was dan ook: Hoe zijn hedendaagse en moderne kunstmusea bezig met toegankelijkheid voor de samenleving van de toekomst en zijn er daarbij verschillen te ontdekken in de manier waarop gesubsidieerde en particuliere instellingen dat aanpakken? De bijbehorende deelvragen zijn: - Uit welke lagen bestaat het begrip toegankelijkheid met betrekking tot de museumwereld? - Welke trends in demografische veranderingen vormen de samenleving van de toekomst? - Hoe is de positie van het museum ten opzichte van de samenleving veranderd? - Op welke manier vergroot het Stedelijk Museum Amsterdam de toegankelijkheid van het museum voor de samenleving van de toekomst? - Op welke manier vergroot museum De Pont de toegankelijkheid van het museum voor de samenleving van de toekomst? Hoe deze deelvragen per hoofdstuk werden onderzocht, is geëxpliceerd in de inleiding aan het begin van dit onderzoek. Om uit te zoeken uit welke lagen het begrip toegankelijkheid bestaat met betrekking tot de museale sector, is op verschillende manieren de term onder de loep genomen. Het vertrekpunt voor dit onderzoek is de uiteenzetting van het onderzoeksbureau Letty Ranshuysen. Zij onderscheidt vijf verschillende drempels die toegankelijkheid in de weg kunnen staan. Een analyse van het actuele mediadebat over toegankelijkheid vormde hierop een aanvulling. Uit deze twee uiteenzettingen blijkt dat er zes verschillende drempels relevant zijn voor moderne en hedendaagse kunstmusea: fysieke, sociale, financiële, tijd-, kennis- en informatiedrempels, waarvan de laatste twee in de museale praktijk eigenlijk onder dezelfde noemer te scharen zijn. Deze kennis- en informatiedrempel heeft gelijk de 53 primaire focus van het debat over de toegankelijkheid van moderne en hedendaagse kunstmusea. Uit dit debat blijkt een tweedeling te zijn ontstaan. Enerzijds spreekt er een kamp dat voor de ‘vertoegankelijking’ van moderne en hedendaagse kunstmusea spreekt. Men duidt hier op de hoeveelheid jargon die zich immer bevindt in gecommuniceerde teksten van musea en de elitaire attitude van de kunstdiscipline. Anderzijds is er een groep auteurs die stelt dat uit de teksten juist expertise blijkt die nu eenmaal hoort bij deze discipline. Moderne en hedendaagse kunst, stellen zij, valt nu eenmaal niet te versimpelen. Het onderwerp van het debat bevestigd de eenzijdige focus op de situatie. Een ontleding van verschillende communicatiestromen toont dat de toegankelijkheidsproblematiek, die voornamelijk het communicatievlak betreft, maar op één communicatiestroom geprojecteerd wordt: de instelling als vertaler van de kunst naar de samenleving. Om dit eenzijdige en absolute accent te doorbeken en de communicatie van het kunstwerk zelf ook mee te nemen in het onderzoek wordt er een drempel aan het onderzoek toegevoegd: de inhoudelijke drempel. Zoals in de inleiding werd gezegd stelde de Raad van Cultuur in 2014 dat kunst pas gaat werken als het gaat communiceren met de samenleving. Deze samenleving is echter niet onveranderlijk. Een uiteenzetting van vijf maatschappelijke verschuivingen de vijf i’s- en de gevolgen daarvan laat zien dat het begrip toegankelijkheid in het licht van deze verschuivingen een hele andere uitleg krijgt. Omdat de mens steeds meer en sneller toegang krijgen tot een hoop zaken, wordt toegang steeds vanzelfsprekender. De maatschappelijke verschuivingen bieden echter geen handvaten om de samenleving van de toekomst af te bakenen. Om te ontdekken wie het publiek van de toekomst nu grotendeels vormt, is er in het tweede hoofdstuk ook gekeken naar trends in demografische verschuivingen. Daar werd als snel duidelijk dat er twee duidelijke trends te onderscheiden zijn in Nederland: vergrijzing en een groei van het aandeel nietwesterse allochtonen. Vervolgens zijn de bestaande drempels naast de demografische trends gelegd om te kijken welke drempels relevant zijn voor dit onderzoek. Alle drempels, op de tijddrempel na, worden relevant bevonden en meegenomen naar de casestudies. Voor de derde deelvraag werd in het volgende hoofdstuk bekeken hoe de positie van het museum ten opzichte van de samenleving is veranderd. Literatuuronderzoek wijst uit dat er een paradigmaverschuiving van het kunstmuseum heeft plaatsgevonden, die een nieuwe relatie tussen het museum en de samenleving tot gevolg heeft gehad. In plaats van product out heeft het museum nu meer een market in focus. In het licht van de 54 maatschappelijk veranderingen wordt ook verwacht dat musea steeds meer een externe focus hebben, die ervoor moet zorgen dat de toegankelijkheid verhoogd wordt. Daarnaast wordt gesteld dat het hedendaagse en moderne kunstmuseum tegelijkertijd disruptief moet zijn, omdat het nu eenmaal eigen is aan de discipline. Dit heeft juist weer een hogere kennis- en informatiedrempel en sociale drempel tot gevolg. Zo komt het museum steeds weer bij hetzelfde dilemma terecht dat al eerder herleidbaar was uit het mediadebat : is het museum bedoeld voor een select publiek of voor iedereen? Deze tweestrijd tussen enerzijds het bedienen van het grote publiek en anderzijds het spreken vanuit expertise komt ook sterk naar voren in eerste casestudy: het Stedelijk Museum. De teksten die gecommuniceerd worden in brochures, op websites en op zaal lijken immer te worden geschreven vanuit een bepaalde expertise. Men krijgt dan ook regelmatig kritiek te verduren op de toegankelijkheid van de teksten. Achter de schermen gaat hier echter een balanceren tussen afdelingen aan vooraf dat, afhankelijk van de artistieke directie, soms meer de ene kant op valt en soms meer de andere. De afgelopen jaren is het zo geweest dat de artistieke afdeling hier in overhand kreeg. Sinds kort krijgt ook de afdeling educatie weer een vinger in de pap. Het thema toegankelijkheid is iets wat op dit moment dus erg speelt binnen het museum. Wat betreft fysieke toegankelijkheid lijkt het museum erg mee te bewegen met de vergrijzing van de bezoeker. Alle denkbare facilitaire voorzieningen voor senioren zijn beschikbaar. Er is zelfs een erg succesvol Alzheimer programma geïnitieerd. Binnen sociale toegankelijkheid en kennis- en informatietoegankelijkheid valt nog winst te behalen. Hier is vooral de niet-westerse allochtoon de dupe van. Volgens de geïnterviewde is ook dit een punt van discussie binnen het museum. Waar educatie en marketing afdelingen gefocust zijn op het creëren van toegang voor een zo breed en divers mogelijk publiek, vraagt de inhoudelijke, artistieke afdeling zich af of dit wel de focus moet zijn, in plaats van het jarenlange gevolgde beleid naargelang de aard van de kunstdiscipline. Het museum in de tweede casestudy, Museum De Pont, houdt zich niet bezig met communicatie op strategisch niveau, laat staan voor de samenleving van de toekomst. De geïnterviewde stelt dat men vooral dicht bij de identiteit van het museum wil blijven. Ze omschrijft het museum als vooruitstrevend en vooraanstaand in de hedendaagse kunst en veronderstelt dat hier toch een bepaalde mate van expertise bij komt kijken. Wat betreft fysieke toegankelijkheid heeft het museum de architectuur mee. Het gebouw bevat weinig fysieke drempels en voor de oudere bezoeker heeft men rolstoelen in huis. Met sociale toegankelijkheid is men binnen De Pont niet in gedetailleerde mate bezig. 55 De representatie van niet-westerse allochtonen wordt buiten beschouwing gelaten en ook met promotiemiddelen tracht men deze doelgroep niet te bereiken. De Pont maakt überhaupt niet op strategisch niveau gebruik van doelgroepssegmentatie. Het grootste verschil tussen beide musea is dat De Pont, in tegenstelling tot het Stedelijk, niet bewust bezig is met het dilemma dat weerklinkt in het theoretische onderzoek: de balans vinden tussen disruptie en het groeiende belang van toegankelijkheid. Uit het onderzoek vloeit voort dat dit dilemma zich vooral op communicatievlak afspeelt. Het Stedelijk Museum is op veel gedetailleerder niveau bezig met communicatie dan De Pont. Het Stedelijk maakt gebruik van doelgroepssegmentatie en is bezig met de Code Culturele Diversiteit. Het heeft bijvoorbeeld al een tijdje het Blikopeners project, waarbij jonge vertegenwoordigers afkomstig uit diverse culturen van alles organiseren in het museum. Bij De Pont is het hooguit toeval als een van de rondleiders van niet-westerse afkomst is. De Pont kiest er voor om dicht bij de disruptieve identiteit te blijven van het museum en dit vindt zijn weerslag in de communicatie. De verschillen in attitude ten opzichte van de toekomstige samenleving zouden te maken kunnen hebben met een verschil in schaalgrootte van de organisaties. Waar het Stedelijk als groot museum een aardig budget tot haar beschikking heeft, is dat budget bij het middelgrote museum De Pont wat schaarser. Met een groter budget kunnen nu eenmaal meer projecten en programma’s opgezet worden. Een andere belangrijke factor die hier in verschil maakt is de afkomst van dit budget. Waar De Pont zijn inkomsten dankt aan het legaat van Jan de Pont, beschikt het Stedelijk over aardig wat subsidiegeld. Ongeveer de helft van het gehele budget van het museum is afkomstig van gemeentelijke subsidie. Uit het interview blijkt dat deze subsidie grofweg allesbepalend is voor wat er in de subsidieperiode in het museum gebeurt. Het kunstenplan waar aan beantwoord moet worden is leidend voor de vorm waarin projecten, programma’s en tentoonstellingen worden gegoten. Het niveau van tekstuele communicatie bereikt de gemeentelijke invloed echter niet. Tekstuele communicatie blijft echter het grootste onderwerp van kritiek in het debat. Het blijft voor beide musea lastig om de juiste balans te vinden. Gitta Luiten had een raak punt toen zij in 2011 constateerde dat het hedendaagse en moderne kunstmusea nog het minst lukt om op het veranderende publiek in te spelen. Waar de samenleving onderhevig is aan veranderingen die elkaar in steeds rapper tempo opvolgen, lijkt de publieksbenadering van Nederlandse hedendaagse en moderne kunstmusea lichtelijk stil te staan. De 56 teksten worden gecommuniceerd vanuit dezelfde expertise waarvandaan dat al jarenlang gedaan wordt. Een laatste evidente bevinding is dat hedendaagse en moderne kunstmusea te maken hebben met een dubbelrol. Waar enerzijds verwacht wordt dat men –gelijk de aard van de kunstdiscipline- voorloopt op de samenleving en vooruitstrevend is, verwacht men anderzijds dat het museum op begrijpelijke en toegankelijke wijze middenin de samenleving opereert. De druk om deze dubbelrol in te vullen komt nu ook vanuit de subsidiegevers: een steeds breder en diverser publiek moet bereikt worden. De attitude van het gesubsidieerde museum wordt, anders dan bij het onafhankelijke museum, echt naar de samenleving toe gestuurd door de gemeente Amsterdam. De positie waarin het gesubsidieerde hedendaagse en moderne kunstmuseum zich bevindt, is een absurde positie waarin het begrip toegankelijkheid niet zozeer een maatstaf is van hoe het publiek het museum ervaart, maar een maatstaf van wat de gemeente vindt. Het bevindt zich als een van de hoofdpunten in het Kunstenplan van de gemeente Amsterdam. Het Stedelijk probeert aan deze toegankelijkheid te voldoen en schrijft haar plannen naar het Kunstenplan toe. Dit gebeurt vaak in de vorm van programma’s, randactiviteiten en projecten die beschreven worden, waarbij men zich richt op trendwoorden die de gemeente graag wil zien. Door deze driehoeksverhouding van instelling, gemeente en publiek blijft de communicatie van de kunst naar bezoeker toe vaak onbesproken. Sociale drempels en informatiedrempels boeten op deze manier aan aandacht in. In de organisatie van het Stedelijk Museum wordt de invloed van deze druk duidelijk door het ontstaan van discussie tussen afdelingen. Bij De Pont blijft deze discussie uit. Door de onafhankelijke positie, wordt het Tilburgse museum van geen enkele kant in de richting van de samenleving gestuurd. Er ontbreekt dus een stimulans die het museum aanspoort te reflecteren op de maatschappelijke toegankelijkheid. De eerder geconstateerde paradigmaverschuiving lijkt voor het Stedelijk echter in volle gang te zijn. Welke kant de munt in de toekomst op valt is lastig te voorspellen. Waarschijnlijk heeft dit in sterke mate te maken met de visie van de artistieke directie die aan het roer staat. Eén ding wordt duidelijk uit het interview met Dorine van Kampen. Volgens het hoofd publieksservice van het Stedelijk Museum zal het hedendaagse en moderne kunstmuseum zoals we het nu kennen over 20 jaar niet meer bestaan. Maar zoals schrijver Johan Idema in 2011 al zei: ‘Elke crisis vormt een kans om naar de tekentafel terug te keren en alternatieven te bedenken.’108 108 Johan Idema, “Johan Idema en Simon van den Berg over Koers Kunst,” MM Nieuws, 31 mei, 2011, 57 Discussie Bij dit onderzoek zijn tot slot een aantal kanttekeningen te plaatsen. Er is voor dit onderzoek gekozen voor een casestudy. Deze bestaat uit twee cases, namelijk het Stedelijk Museum Amsterdam en Museum De Pont, die een gesubsidieerd en een onafhankelijk museum representeren. Het doel van het onderzoek is te laten zien hoe hedendaagse en moderne kunstmusea met toegankelijkheid bezig zijn voor de toekomstige samenleving en daarbij te laten zien welke verschillen er zijn in de attitude van beide musea ten opzichte van deze samenleving. Doordat hiervoor een casestudy gebruikt is kunnen de resultaten van dit onderzoek niet veralgemeniseerd worden. Met een vergelijking tussen twee musea kan men simpelweg geen conclusies trekken over de gehele sector. Het doel van dit deel van het onderzoek was dan ook niet om vanuit de resultaten te generaliseren, maar vooral verdieping te geven en steekproefsgewijs te kijken of er interessante zaken te ontdekken zijn. Een groter aantal interviews had wellicht een duidelijkere bevestiging van de gevonden verschillen kunnen bewerkstelligen. Het tijdsbestek dat voor dit onderzoek gereserveerd stond heeft doen beslissen het te houden bij een casestudy van twee musea. In de toekomst zou het interessant zijn een groter aantal musea onder de loep te nemen, om te kijken of de gevonden resultaten uit dit onderzoek veralgemeniseerd kunnen worden. Daarnaast zou het interessant kunnen zijn medewerkers van verschillende afdelingen te interviewen. De geïnterviewde medewerkers in dit onderzoek zijn beiden bezig met de communicatie naar het publiek. Interviews met medewerkers van de inhoudelijke en artistieke afdeling zouden een bredere blik op het besproken dilemma kunnen bieden. Een interessant onderwerp voor eventuele vervolgstudie is de communicatie tussen andere entiteiten en toegankelijkheid in hedendaagse en moderne kunstmusea. Wat voor invloed heeft de museale paradigmaverschuiving op de verschillende entiteiten die een rol spelen in communicatie? Hoe verandert bijvoorbeeld de positie van de kunstenaar mee in de paradigmaverschuiving van het kunstmuseum? Wat betekent toegankelijkheid als men uitgaat van een flexibel communicatiesysteem zoals dat van Luhmann? Een breder onderzoek naar de plekken waar ruis kan ontstaan zou een heel ander licht kunnen werpen op de eenzijdige focus van het debat. geraadpleegd op 12 april, 2016, http://www.mmnieuws.nl/article/johan-idema-en-simon-van-den-berg-overkoers-kunst/. 58 Literatuurlijst Anderson, Gail. Reinventing the Museum: The Evolving Conversation on the paradigm shift. New York: AltaMira Press, 2012. Berger, Lynn. “Het museum van de toekomst is altijd open (en voor iedereen).” De Correspondent, 5 januari, 2015. Geraadpleegd op 19 februari, 2016. https://decorrespondent.nl/2259/Het-museum-van-de-toekomst-is-altijd-open-en-vooriedereen/75267621-d35aa029. Boomkens, Renee. “De ontaarding van de kunst. Over het kunstwerk in het tijdperk van zijn neoliberale onteigening.” Krisis, Issue 2, (2011): 46-55. Boorsma, Miranda. “A strategic logic for arts marketing. Integrating customer value and artistic objectives.” International Journal of Cultural Policy 12 nr.1 (2006): 73-92. Centraal Bureau voor de Statistiek. “Allochtonen.” Geraadpleegd op 23 maart, 2016. http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/dossiers/allochtonen/cijfers/default.htm. Centraal Bureau voor de Statistiek. “CBS: Nederland telt 17 miljoen inwoners.” 21 maart, 2016. Geraadpleegd op 23 maart, 2016. http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2016/nederla nd-telt-17-miljoen-inwoners.htm. Centraal Bureau voor de Statistiek en Planbureau voor de Leefomgeving. Regionale Prognose 2013-2040. Den Haag: Uitgeverij PBL, 2013. Commissie Putters, Nederlandse Museumvereniging en Vereniging van Rijksgesubsidieerde Musea. Musea voor Mensen. Amsterdam: Museumcongres, 9 oktober 2014. Geraadpleegd op 27 februari, 2016. http://www.museumvereniging.nl/Portals/0/6-Publicaties/20141030-EINDVERSIEMusea%20voor%20Mensen.pdf. Craen, Irene de. “Populistischer dan ooit.” Platform Beeldende Kunst, 4 november, 2013. Geraadpleegd op 25 maart, 2016. http://www.platformbk.nl/2013/11/ww10populistischer-dan-ooit/. Daamen, Melle. “Topballet kun je ook uit Petersburg laten invliegen.” NRC, 7 december, 2013. Geraadpleegd op 26 maart, 2016. http://www.nrc.nl/handelsblad/2013/12/07/topballet-kun-je-ook-uit-petersburg-lateninvliege-1322594. Donker, Birgit. “Hoezo hermetisch?” Birgit Donker Blogt, 31 oktober, 2013. Geraadpleegd op 26 maart, 2016. http://www.mondriaanfonds.nl/blog/hoezohermetisch/. Driel, Hans van & Geno Spoormans. ‘Van aanblik tot schijn.’ In Denken over Cultuur, ed. Peter van Zilfhout. Heerlen: Open Universiteit, 2003. Fukuyama, Francis. “The end of history?” The National Interest 16 (1989): 3-18. Gastel, Marlous van. “Musea voor Moderne Kunst & Maatschappelijke Relevantie. 59 Inspirerende voorbeelden uit de Angelsaksische praktijk en een strategie voor de toekomst.” Doctoraalscriptie, Universiteit Utrecht, 2006. Gemeente Amsterdam: College van B&W. “De stad en de kunst. Kunstenplan 20132016.” Gemeente Amsterdam, september 2012. Geraadpleegd op 26 maart,2016. file:///C:/Users/hoogl003/AppData/Local/Google/Chrome/Downloads/kunstenplan_2013_ 2016_def_na_gr_141112_1.pdf. Hamersveld, Ineke. “Ervaringshonger. Intensivering van de ervaring bedreigt het kritisch oordeel.” Boekman 94 (2013): 24-27. Hamersveld, Ineke. “Schnabel updated.” Boekman 94 (2013): 2-3. Hendrix, Niek. “Over (on)toegankelijke kunst.” Lost Painters, 19 maart, 2014. Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.lost-painters.nl/ontoegankelijke-kunst/. Idema, Johan. “Johan Idema en Simon van den Berg over Koers Kunst.” MM Nieuws 31 mei, 2011. Geraadpleegd op 12 april, 2016. http://www.mmnieuws.nl/article/johanidema-en-simon-van-den-berg-over-koers-kunst/. Jarram, Yasmijn. “Open voor publiek - verslag.” Platform Beeldende Kunst, 3 maart, 2014. Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.platformbk.nl/2014/03/open-voorpubliek/. Keuken, Teun van de. “Waarom schrijven ze in de kunstwereld zo moeilijk?” De Volkskrant, 4 maart, 2016. Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.volkskrant.nl/opinie/waarom-schrijven-ze-in-de-kunstwereld-zomoeilijk~a4256338/. Kleijn, Koen. “De (on)toegankelijkheid van kunst. Land zonder drempels.” De Groene Amsterdammer, 11 december, 2013. Geraadpleegd op 8 maart, 2016. https://www.groene.nl/artikel/land-zonder-drempels. Maanen, Hans van. How to Study Art Worlds. On the Societal Functioning of Aesthetic Values. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009. Museumvereniging.”Museumdefinitie.” Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.museumvereniging.nl/Devereniging/Museumdefinitie.aspx. NOS. “17 miljoenste inwoner in aantocht.” 4 maart, 2016. Geraadpleegd op 23 maart, 2016. http://nos.nl/artikel/2090514-17-miljoenste-inwoner-in-aantocht.html. Odding, Arnoud. Het disruptieve museum. Den Haag: Stichting DOEN, 2011. Geraadpleegd op 27 februari, 2016. http://www.odd.nl/wp/wpcontent/uploads/2011/04/Het-disruptieve-museum.pdf. Pfauth, Ernst-Jan. “Cultuurbarbaren.” De Correspondent, 31 oktober, 2013. Geraadpleegd op 8 maart, 2016. https://decorrespondent.nl/272/Cultuurbarbaren/7668496-158aa8cb. Pfauth, Ernst-Jan. “Arme Jip en Janneke: kunst valt niet te versimpelen.” De Correspondent, 19 december, 2013. Geraadpleegd op 8 maart, 2016. https://decorrespondent.nl/531/arme-jip-en-janneke-kunst-valt-niet-te- 60 versimpelen/14970483-3e0119a0. Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen en regionale diversiteit. Den Haag: Uitgeverij PBL, 2013. Polak, Esther en Ivar van Bekkum. “Gesubsidieerde sponsoring.” 3 juni, 2013. Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.platformbk.nl/2013/06/ww6-gesubsidieerdesponsoring/. Raad voor Cultuur. De Cultuurverkenning. Den Haag: juni 2014. Geraadpleegd 27 februari, 2016. https://www.cultuur.nl/upload/documents/tinymce/De_Cultuurverkenning.pdf. Ranshuysen, L. Onzichtbare drempels. Een analyse van het publiekspotentieel voor Nederlandse musea in het kader van het project museale strategie, Rotterdam: 2005. http://www.lettyranshuysen.nl/pdf/2010_MM%202009.pdf. Ruyters, Domeniek. “Jip en Janneke in het museum.” Metropolis M, 19 november, 2013. Geraadpleegd op 8 maart. http://metropolism.com/opinion/jip-en-janneke-in-hetmuseum/. Samis, Peter. “The exploded museum.” In Reinventing the museum. The Evolving Conversation on the Paradigm Shift, bewerkt door Gail Anderson, 303-314. New York: AltaMira Press, 2012. Oorspronkelijk gepubliceerd in Loïc Tallon en Kevin Walker, Digital Technologies and the Museum Experience: Handheld Guides and Other Media, (New York: AltaMira Press, 2008). Stedelijk Museum Amsterdam. “Ondernemingsplan 2013-2016.” 2012. Geraadpleegd op 26 maart, 2016. file:///C:/Users/hoogl003/AppData/Local/Google/Chrome/Downloads/Ondernemingsplan %202013-2016.pdf. “Tempo vergrijzing loopt op.” Centraal Bureau voor de Statistiek, 17 december, 2010. Geraadpleegd op 27 februari, 2016. http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-083-pb.htm. “Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn.” CPB/SCP. Den Haag: Sdu, 2000. Geraadpleegd op 14 maart, 2016. file:///C:/Users/Loek/Downloads/trends-dilemmas-en-beleid-essays-over-ontwikkelingenop-langere-termijn.pdf. Velzen, Vincent van. “Open voor kritiek?” Platform Beeldende Kunst, 11 maart, 2014. Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.platformbk.nl/2014/03/ww13-open-voorkritiek/. Vries, Marina de. “Hermetischer dan ooit.” De Volkskrant, 28 oktober, 2013. Geraadpleegd op 8 maart 2016. http://www.volkskrant.nl/archief/hermetischer-danooit~a3534246/. Walsum, Sander van. “Vinden jullie Marlene Dumas echt zo goed?” De Volkskrant, 9 september, 2014. Geraadpleegd 8 maart, 2016. http://www.volkskrant.nl/opinie/-vindenjullie-marlene-dumas-echt-zo-goed~a3744717/. 61 Weil, Stephen E. “From Being About Something to Being For Somebody: The Ongoing Transformation of the American Museum.” in Reinventing the museum. The Evolving Conversation on the Paradigm Shift, bewerkt door Gail Anderson, 170-190. New York: AltaMira Press, 2012. Zijlstra, Halbe. “Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid”. Cultuurnota 20132016. 10 juni, 2011. Geraadpleegd op 27 februari, 2016. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnota-s/2011/06/10/meer-dan-kwaliteiteen-nieuwe-visie-op-cultuurbeleid. Interviews: Kampen, Dorine van. Interview door Merel Hoogland. Semigestructureerd interview aan de hand van een topiclijst. Stedelijk Museum Amsterdam, 4 april 2016. Meijs, Sofie. Interview door Merel Hoogland. Semigestructureerd interview aan de hand van een topiclijst. Telefonisch interview, 5 april 2016. Websites: www.depont.nl www.stedelijk.nl 62 BIJLAGE I Interview + topiclijst Introductie interview: Mijn naam is Merel Hoogland en ik ben studente Kunstbeleid- en management aan de UU. Voor mijn masterthesis doe ik, zoals eerder besproken, onderzoek naar de toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunstmusea. Een veel gehoorde opvatting in het debat over musea en toegankelijkheid is dat voornamelijk dit type kunstmuseum moeite heeft aansluiting te vinden op de alsmaar veranderende samenleving. Men stelt dat hedendaagse en moderne kunstmusea vooral in de communicatie nogal eens moeite hebben hun weg te vinden naar een breed en divers publiek. Geïnspireerd door dit gegeven doe ik onderzoek naar de manier waarop deze musea bezig zijn met toegankelijkheid voor de toekomstige samenleving. Daarbij maak ik onderscheid in een gesubsidieerd en een onafhankelijk museum, om te kijken wat het verschil is in attitude t.o.v. de samenleving. Het doel van dit interview is een beter inzicht te krijgen of en hoe uw museum met het thema/onderwerp toegankelijkheid bezig is in communicatie. Het interview wordt opgenomen. De opname van het interview gebruik ik alleen om het gesprek uit te schrijven, daarna wordt de opname gewist. Als het interview uitgewerkt is wordt dit gebruikt in de masterthesis. Er kunnen dus uitspraken van u in de thesis terugkomen. Indien gewenst blijft het anoniem. Tijdens het gesprek zal ik af en toe aantekeningen voor mezelf maken om de lijn van het gesprek vast te houden. Het interview duurt maximaal drie kwartier. Heeft u tot zover vragen? Stelt u het op prijs als ik u zeg, of heeft u liever dat ik jij zeg? Persoonlijk gedeelte: Zou u me om te beginnen iets meer kunnen vertellen over u zelf? - Wat is uw rol binnen de organisatie? - Vanuit welke achtergrond bent u begonnen met werken bij het museum? Beginvraag inhoudelijke gedeelte: Dan zou ik nu graag over willen gaan naar het inhoudelijke gedeelte. Om te beginnen een hele open vraag: Waar denkt u dat voor het museum (de term) toegankelijkheid over gaat? 63 Topiclijst semigestructureerd interview toegankelijkheid Topic Subtopic Dilemma uit debat Dilemma in museum Communicatie Toegankelijkheid Overwegingen Toekomstige uitdagingen Doelgroep Subsidie* Beleid Potentiële centrale beginvraag Heeft u of het museum dit ook wel eens zo ervaren? Speelt toegankelijkheid een rol in de communicatie van het museum? Wat zijn de overwegingen die gemaakt worden om tot de vorm van communicatie uitingen te komen? Welke uitdagingen liggen er volgens u in de toekomst op het gebied van toegankelijke communicatie? Speelt toegankelijkheid een rol in (het vormen van) doelgroepen? Senioren Wat doet het museum om toegankelijk te zijn voor oudere mensen? Niet-westerse allochtonen Wat doet het museum om toegankelijk te zijn voor niet-westerse allochtonen? Relatie met financiers Met welke financierders heeft het museum te maken? a) Spelen de subsidie eisen in het Kunstenplan een rol in beslissingen die gemaakt worden rondom het museumpubliek? Opties doorvragen Op welke manier dan?/ U krijgt niks mee van deze hele discussie? -hoe dan?/waarom niet? -wie maakt deze overwegingen? - wat zijn de grootste obstakels? -wordt er geëvalueerd na de communicatie? - wat komt hier uit? -waarom deze uitdagingen? - met welke veranderingen heeft dit te maken volgens u? -gaat het dan ook over toegankelijkheid nietbezoekers/ moeilijke bezoekers? -houdt u daarbij rekening met twee demografische groepen? -Houdt men ook rekening met senioren betreft het steeds digitaler worden van communicatie? -Zijn er communicatie uitingen in andere talen? - speelt de code culturele diversiteit een rol? -Zijn dit vooral banken, personen/families? -Hoe is die relatie? -Welke invloed heeft dit op de keuzes die gemaakt worden in het museum? -hoe dan?/waarom niet? -sluit dit aan bij de visie v/h museum? -wat zou er anders zijn als dit niet was? 64 b) - staat u hierdoor denkt u dichter bij de samenleving of juist niet? -hoe uit zich dit? - staat u hierdoor denkt u dichter bij de samenleving of juist niet? Denkt u dat het museum door haar onafhankelijkheid meer vrijheid heeft in de beslissingen die gemaakt worden rondom het museumpubliek? *vraag a) is voor gesubsidieerd museum, vraag b) voor onafhankelijk museum Introductie topic 1: Uit het debat in de media vloeit voort dat hedendaagse en moderne kunstmusea zich betreft communicatie in een spagaat bevinden, tussen enerzijds de liefhebber die exclusiviteit en intellectualiteit waarborgt en anderzijds de belastingbetaler/het grote publiek voor wie de kunst begrijpelijk moet zijn. -> subtopic 1 Introductie topic 2: Toegankelijkheid is een breed begrip. Het is onder te verdelen in verschillende vormen van toegang, waaronder informatieve toegang. De focus van dit interview ligt dus voornamelijk op toegankelijkheid binnen de communicatie van het museum. -> subtopic 1 -> subtopic 2 -> subtopic 3 Introductie topic 3: -> subtopic 1 In het onderzoek heb ik geprobeerd de samenleving van de toekomst te identificeren door te kijken naar demografische trends. Hieruit komen twee verschillende trends naar voren: vergrijzing en een groei van het aandeel niet-westerse allochtonen. Ik focus me in de thesis dus op deze twee groepen. -> subtopic 2 ->subtopic 3 Introductie topic 4: Oud directrice van de Mondriaanstichting Gitta Luiten stelt dat het hedendaagse en moderne kunstmusea nog het minst lukt om aansluiting te vinden op de samenleving. Volgens haar is het des te belangrijker voor gesubsidieerde musea om hier wel in te slagen, omdat het nu eenmaal gaat over gemeenschapsgeld. Als museum moeten jullie antwoorden aan het kunstenplan. Afsluiting Ten eerste wil ik u van harte bedanken voor dit (verhelderende) interview. Als dank heb ik voor u nog een kleinigheidje. De informatie ga ik zoals aangekondigd gebruiken in mijn masterthesis. Zou u nog op de hoogte gesteld willen worden als het af is? 65 BIJLAGE II Transcript interview Dorine van Kampen Stedelijk Museum Amsterdam 04-04-‘16 Ik werk sinds 2010 bij het Stedelijk. Ik kom uit de zorg, de gehandicaptenzorg. En op een gegeven moment en ik CMV (culturele maatschappelijke vorming), ook in Utrecht. En tijdens de opleiding kwam de stageplek ‘educatie en publieksbegeleiding’ op mijn pad. Daar heb ik voor gesolliciteerd en vrij snel werd ik aangenomen. Heel enthousiast ook, want het museum was dicht tot 2010. En er waren heel veel theoretische mensen die erover na hadden gedacht, maar nog niet echt mensen die het gingen uitvoeren, dus ik kwam op een perfecte tijd. Dus eind 2010 had ik mijn eerste contract bij de afdeling en werd ik ‘blikopener medewerker’ en dat is een jongerenproject, dat gaat heel erg over diversiteit en toegankelijkheid van het museum. De vraag daar in is vooral: we weten dat jongeren de weg naar het museum lastig vinden, hoe kunnen we zorgen dat dit beter gaat? Nou, door middel van peer-education, jongeren echt hier in dienst een bijbaan te geven, en dan gaan zij hun gelijken hier naartoe trekken en met ons meedenken over hoe we het anders kunnen doen. Dat was een heel leuk project, dat heb ik tot eind 2013 gedaan. Het museum ging ondertussen open, we hebben ook heel veel in de stad gedaan daarvoor. Toen werd ik begin 2014 vrijwilligerscoördinator, die functie kwam vrij. En dat project van de Blikopeners, op een gegeven moment moet je dat ook gewoon lekker overdragen weer aan iemand nieuws, iets fris. Toen ben ik vrijwilligerscoördinator geworden en twee jaar later, dus eind vorig jaar, werd ik gevraagd als ‘ hoofd publieksservice’. Dat zijn dus de vrijwilligers, de betaalde medewerkers, maar ook de gastvrijheid in de breedste zin van het woord. Dus dat is een beetje hoe mijn loopbaan hier in het Stedelijk is geweest en mijn achtergrond is dus sociaal en tegelijkertijd probeer ik met de esthetische delen en de nadelen die daarbij komen kijken – waar jij het ook over hebt- te dealen. Ja precies, ik snap het, leuk om te horen allemaal. En toen ik jou dus vroeg van goh, een interview over toegankelijkheid en het museum. Wat was het eerste dat in je op kwam? Waar zou je denken dat dan over gaat of zou moeten gaan? Nou dat is voor mij tweeledig. En daar hebben we ook veel discussies over gehad, ik ben ook wel gevormd door organisaties als ‘De Derde Verdieping’. Ik weet niet of je dat kent, ze komen uit Antwerpen, heel interessant ook voor jouw onderzoek misschien. Oké. Het is een beetje tweeledig voor mij, je hebt de echte facilitaire toegankelijkheid, dus echt gewoon dat je rolstoelen inkoopt, dat mensen die doof zijn mee kunnen doen weet je, dat. En je hebt de hele diversiteitstoegankelijkheid, en wat ik heel lastig vind is: ik heb geen moderne kunst of hedendaagse kunst gestudeerd, ik ben geen kunsthistorica dus wat bij ons altijd heel erg lastig is, is vorm en inhoud. Je kunt nog zoveel doelgroepen kortstondig aanspreken, als zij zich hier niet welkom voelen, dan hè, ze komen hier naartoe voor een bepaald 66 programma en ze denken ‘pff wat is dit?’ dan ben je ze ook weer kwijt daarna. Dus ik denk dat het echt start in de inhoud als je een diverse doelgroep wil qua achtergrond, dan heb je ook een programmering nodig die daarbij past. En bij een modern hedendaags museum is dat niet hoe ze programmeren, dan denken ze juist vanuit de kunst, en dat is wat elitairder. Grappig dat je dat zegt, want ik wou eigenlijk verder gaan op dat dilemma dat uit het debat komt, en dat is inderdaad dat ze enerzijds die intellectualiteit en exclusiviteit van de moderne kunstdiscipline willen bedien en aan de andere kant het grote publiek en daarmee ook de belastingbetaler willen bedienen. Ja, de subsidie waarvan verwacht wordt, van de gemeente Amsterdam, dat wij die diverse doelgroep inderdaad aanspreken. Ja inderdaad. Dit dilemma heb je dus duidelijk wel eens ervaren. Op welke manier komt dat dan precies in je werk naar voren, dat je daar echt mee te maken krijgt? Nou, waar je het nu heel erg ziet, waar het nu schuurt op dit moment is echt de vrijdagavond openstelling. Er zijn een heleboel mensen die programmeren daarvoor, zowel inhoudelijk, als meer marketing of juist echt educatief. Van alles gebeurt daar nu en je merkt dus dat dat clasht. Dus dat bijvoorbeeld alleen al de opbouw op vrijdag de normale museumbezoeker –en toen doe ik even zo tussen haakjes de ‘normale museumbezoeker’- irritant is voor de normale museumbezoeker. Ze denken: Waarom moet dit? en Wat zijn dit voor verklede mensen? Waarom die grote groepen hiphopjongeren? Weet je, je ziet de hele tijd clashen. En dat zie je dan mooi op de vrijdagavond gebeuren in het museum. En ik denk dat dat ook is waar we op dit moment blij mee moeten zijn, dat we dat soort momenten hebben. Dat mensen geïrriteerd raken van elkaar, dat we ons achter de oren krabben: is dit wel goed of is dit niet goed? Zodat dat soort discussies gevoerd gaan worden. Dus ik denk dat het Stedelijk er de hele tijd tegen aan loopt. En dat kan ik irritant vinden, want ik ben hoofd publiekservice, dus ik vind het heel irritant als medewerkers niet blij zijn, vrijwilligers niet blij zijn of bezoekers niet blij zijn, in welke volgorde dan ook, iedereen vindt ergens wat van. Maar als ik op een abstract niveau er naar kijk dan denk ik: het is prachtig dat het gebeurt, dat mensen geïrriteerd zijn, want zoals ik zei, dan gebeurt er wat, dan denken we erover na. Ja precies, dan bedoel je dat mensen erover na gaan denken van: goh, het museum is voor iedereen en niet alleen voor ons bedoeld. Ja inderdaad. Wat ik dan nog wel lastig vind: in een modern kunstmuseum, onze artistiek directeur is degene die de lijn daarin zet. En dat is misschien niet degene die het meest denkt aan diversiteit, of die het meest denkt aan financiën. Dat is meer een zakelijk directeur en die heeft ook het kunstenplan in haar achterhoofd. Ik denk dat daarom, even losstaand van het Stedelijk, denk dat er aandacht nodig is, voor het feit dat we nu eenmaal eigen inkomsten moeten genereren, voor de subsidie moeten we divers publiek aantrekken, dus we kunnen niet alleen maar doorgaan zoals we de afgelopen 60 jaar hebben gedaan. Daarvan zie ik nog niet heel veel, maar ik moet zeggen dat ik ook weer niet zo hoog in de boom zit dat ik dat mee maak. 67 Nee, dat snap ik. Ik heb misschien wat dingetjes waarvan je denkt van daar weet ik eigenlijk niet precies het antwoord op. Dan kun je altijd zeggen: ik denk..zus of zo, maar ik weet het niet precies. Nou, wat je net al zei is dat je dus wel tegen het dilemma aan loopt. En hoe speelt dat dan een rol in de communicatie naar het publiek? Bijvoorbeeld rondom een tentoonstelling, de teksten, de boekjes etc. Ja, dat is ook weer een discussie. Daar hebben we ook best wel vaak wat tikken op de vingers gehad. Je hebt wel van die clubjes die gaan dan zaalteksten checken van musea. En daar komt dan een uitslag van en daar scoren we niet heel goed op. Onze zaalteksten werden altijd in samenspraak tussen de inhoud en educatie geschreven, en nu is het de afgelopen drie jaar zo geweest dat het niet meer bij educatie lag. Nu ligt het wel weer bij educatie, dat zij altijd mee mogen denken. Zij denken ook heel erg mee in de zin van: wie moet het allemaal lezen? Voor families, voor intellectuelen, maar ook voor de mensen die voor het eerst komen. Ja ja, gebeurt dat nu al heel erg of is het juist zo dat het weer een beetje meer daar heen moet? Nou het gaat niet vanzelf. En ik heb ook niet het idee dat we nu zijn waar we willen zijn. Ik denk dat de nieuwe marketing manager, daar zie ik al wel de eerste dingetjes van waarvan ik denk: oh tof, dat is echt wat het publiek nodig heeft. Zoals een nieuwe plattegrond, waar in veel meer ook met symbolen en kleuren is aangegeven waar iemand naartoe moet gaan, wat gewoon voor de bezoeker wel werkt. We hadden een prachtige plattegrond, maar niemand had er wat aan, want het was super abstract en zwart wit. Ik zie dat en daarnaast zie ik dat de zaalteksten terug zijn gegaan naar educatie en daar verwacht ik wel van dat zij dus meer gaan meedenken met ‘begrijpen we het?’ ‘is het makkelijk?’. En dat is pas sinds kort dat dat allemaal verschoven is? Ja dat is sinds 1 december, dus dat is echt nog kort. En dan nog even wat anders, wat ik ook lastig vind, en dat is je de zaalteksten hebt, dan heb je bijvoorbeeld de plattegrond dat is meer begeleiding die zegt hoe je overal komt. Je hebt bijvoorbeeld ook nog de boekjes die je in de tentoonstelling krijgt, ook publiek begeleidend, heel vaak is dat een samenvatting van wat je ook op zaal kan vinden. Aan de ene kant leggen bezoekers het weg, soms gebruiken ze het wel. Je merkt gewoon: we hebben er niet echt een visie op. En dat is elke keer weer zoeken. En waar moet die visie dan vandaan komen denk je? Meer van bovenaf, dat het dan in samenspraak gaat? Ik denk wel dat het er allereerst van moet komen dat Beatrix Ruf zegt: ik vind het belangrijk dat iedereen de zaalteksten snapt. En ik denk dat zij zich heel goed realiseert dat dit nodig is, maar dat zij het ook heel erg apart van elkaar ziet. Ze ziet echt de collectie , de toeristen en het educatieve heb je daar, dan ziet ze de tentoonstellingen en de dagjesmensen bijvoorbeeld Matisse, Malevich en Dumas, en de echte intellectuele collectie in context en dat wordt dat elitairder, intellectueler bedoel ik –elitair moet ik niet zeggen-, wat intellectueler. Dan heb je drie lagen. Ik denk dat het heel slim is dat zij die visie heeft –de buitenwereld weet het nog niet. Ik denk dat dit dingen gaat oplossen, maar ik denk ook dat dit 68 scheidingen brengt. Ja inderdaad, dat het dan niet helemaal meer met elkaar matcht, omdat je dan altijd naargelang een van die drie iets moet doen? Ja, en dat het dan niet bij elkaar komt. Ik vond het bijvoorbeeld fantastisch, toen hadden we Ed Etkins in de kelder, hadden we Stedelijk in de oorlog, we hadden we collectie en we hadden Matisse volgens mij. Je zag dus kunsthistorisch, iets met geschiedenis, iets heel hedendaags en een echte moderne meester. Dit kwam je allemaal in het museum tegen, dat vond ik heel leuk. Ik ben er dus ook absoluut niet voor dat je straks alleen maar de tentoonstelling bezoekt en dat je daar een apart kaartje voor kunt kopen ofzo. Ik geloof er juist in, dit is ons aanbod, bekijk alles en kom alles tegen? Ja, dat de mensen die voor een bepaald iets komen ook ander dingen zien? Juist, en geïnspireerd raken of er wordt een klein zaadjes gepland , maakt niet uit. Maar ik denk dat alles daarbij start bij een artistiek directeur, ofwel de directie, het mag ook van de zakelijk directeur komen, en ik denk dat dan he beleid echt van het managementteam moet komen. Dus dan denk ik aan een hoofd marketing, hoofd educatie en hoofd conservatoren, die echt met elkaar denken ‘hoe kunnen wij ons publiek bedienen?’. En dat je iedereen gaat bedienen dat kan niet, dat moet je ook niet willen. Maar nu is dat er niet. Interessant, ik ga even over naar een volgend topic. Er is een hoop gezegd, ik ga even checken welke punten al besproken zijn en waar we op verder gaan. Je legde net al uit dat je in de toekomst ziet dat er meer samenwerking van bovenaf moet komen. Zijn er ook nog specifieke uitdagingen die je in de toekomst ziet voor de communicatie? Wat jij ook zei in je introductie, van de veranderende bezoeker, bijvoorbeeld we hebben ontzettend veel toeristen. Hoe bedienen wij ze met hun talen? Maar ik zie ook bijvoorbeeld het entreegebied, als je het echt hebt over iedereen binnen willen halen. Met een rolstoel of doof of wat dan ook, wordt gewoon heel erg lastig in ons museum. Dus het entreegebied, dit schrikt ook af voor mensen die niet regelmatig naar musea gaan. Het is heftig als je binnen komt, het is wit en groot: waar moet je heen? Dus ik zie daar ook facilitaire aanpassingen zoals de kassa’s op een andere plek enzovoorts. En bijvoorbeeld alle digitale veranderingen? Liggen daar ook nog uitdagingen? Ja, dat is wel waar ik het minst van op de hoogte ben, maar de schermen die we nu hebben, de touchscreens die we nu niet hebben, de audiotours die we hebben: het is allemaal, we lopen daar wel in achter. En ik geloof er wel in dat je daarin met een modern kunstmuseum ook een voortrekkersrol moet hebben. Ik geloof er trouwens ook heel erg in dat je pas digitale middelen moet gebruiken als het zichzelf bewezen heeft. Ik geloof niet dat wij dat hoeven te doen als museum, want daar zijn wij gewoon niet het beste in. Dus als een podcast werkt, dan wil ik liever dat dit buiten de deur dan wordt uitgezocht en dat wij er dan ook mee gaan werken. We hoeven niet super baanbrekend daar in te zijn, want het gaat bij ons wel echt om de kunst. Maar ik denk wel dat in al die lagen, dus de teksten op zaal, de begeleidende boekjes, de plattegrond, een audiotour, een app, al die dingen dat is het aanbod en daar moet een visie op zijn. En dat 69 betekent niet dat je bij iedere tentoonstelling en bij iedere collectie hetzelfde hoeft aan te bieden. Dat is juist heel leuk om daar wat onderscheid in te maken en wat nieuwe dingen te proberen. Dit hangt natuurlijk allemaal samen met dat we meer bezoekers moeten trekken. Dat blijft lastig. En ik zou ook graag wat willen vragen over de doelgroepen. Speelt toegankelijkheid ook een rol in hoe de doelgroepen zijn geformuleerd? Ja dat is gebeurd, volgens mij in 2012. En daar is toen ook het hele personeel in meegenomen, maar daar hoor je nu eigenlijk niks meer over. Mar we hebben heel duidelijk bepaalde bezoekersgroepen. Ehm, wat was je vraag daarover? Zijn jullie binnen die bestaande doelgroepen heel erg bezig met toegankelijkheid? Nou we zijn bijvoorbeeld bezig de poortjes uit het entreegebied te halen en mensen met een museumkaart op e-ticket langs de kassa te laten lopen. Dat zijn van die dingetjes waardoor het gemakkelijker toegankelijk is, het gebouw. Dat zijn echt die bezoekers die iedere week komen, of in ieder geval maandelijks. Voor educatie gebeurt er heel veel, terwijl dat niet de grootste groepen zijn. Maar ik ben ergens ook een beetje bang voor doelgroepen-denken, omdat je dan dus ergens iets speciaal voor gaat doen, met begin en eindtijd, dat vind ik een beetje lastig. We hadden ooit een Blikopener-app. En die werd bijna niet gedownload, terwijl ik denk: als we het gewoon de Stedelijk-app hadden genoemd, met een klein stuk algemene informatie over het Stedelijk en dan ook die tours van de Blikopeners er in, denk ik dat het beter had gewerkt. En dan waren zij weer in aanraking gekomen met de Blikopeners. Het is net andersom denken soms: educatie doet dit, development doet dat, marketing doet dat, terwijl ik denk van laten we eens kijken wat is ons algemeen goed. Wie is onze algemene bezoeker en hoe kunnen we daar differentiatie in aanbrengen? Ja want de doelgroep zou eigenlijk ook een soort van mee moeten veranderen met de tijd neem ik aan. Ja. De samenleving verandert, ook als je naar data van het CBS kijkt zie je duidelijke demografische verschuivingen. In mijn onderzoek heb ik het over de samenleving van de toekomst. Dit is een beetje breed, dus ik heb geprobeerd dit af te bakenen door te kijken naar trends. Er zijn twee demografische trends naar voren gekomen die heel duidelijk de samenleving vormen, dat zijn dus: vergrijzing, hele heftige vergrijzing, zelfs dubbele vergrijzing, en een grote groei in het aandeel niet-westerse allochtonen. Dus dan kom je inderdaad bij die diversiteit aan. Nu wil ik het om deze rede ook graag nog even over die groepen gaan hebben. Zijn jullie uberhaupt bezig met demografische verschuivingen in de samenleving en je aanpassen daarop? Nou, weet je daar worden wel onderzoeken naar gedaan en daar houden we onszelf wel van op de hoogte. Dat is weer de afdeling educatie, maar ook de afdeling marketing, beide afdelingen. Ik ga ook wel eens naar van die dagen over de bezoeker, bijvoorbeeld van de Museumvereniging en dan hebben we het daar ook intern over. Weet je, voor de vergrijzende doelgroep, dat zijn mensen die komen hier een hele dag, die geven hier hartstikke veel geld uit, die gaan naar 70 de winkel en naar het restaurant en die kopen de catalogus., echt een uitje. Maar als je dan denkt aan ons entreegebied, of hoe ons museum toegankelijk is en dan wordt het wel weer lastig. Dus daar zouden we wel meer voor kunnen doen. We hebben natuurlijk het Alzheimer-programma. Wat heel erg sympathiek is, maar dat is natuurlijk voor de groep die al wat verder vergrijst is. En bijvoorbeeld in het licht van steeds sneller op elkaar volgende technologische ontwikkelingen en musea die zich daar toe moeten verhouden. En een steeds ouder wordende groep die dat allemaal niet meer bij kan houden. Wordt daar al een beetje over nagedacht of ..? We hebben op dit moment op zaal niks anders dan de kunst, of heel af en toe eens een app, maar dan zit er een stickertje bij, zoals bijvoorbeeld Stedelijk x. De audiotours die momenteel verstrekt worden via marketing, Stedelijk x, dat trekt de oudere bezoeker vaak niet en dan kunnen ze de tentoonstelling nog steeds prima zien. Ze missen dan dus niet zoveel. Maar ik denk bijvoorbeeld het blijven aanbieden van instaprondleidingen en lezing, heel veel vrienden van ons van het Stedelijk zijn ook wat ouder. Zij willen samenkomen nog, dat aanbod moet er ook blijven. Ik zie eerder dat we het houden zoals zij het willen, zonder dat ze merken dat er nieuwe dingen zijn. Dus als er een touchscreen staat, dan gaan ze daar misschien niet naar toe omdat ze dat niet kennen, maar dan is het niet dat ze wat missen. Stoort het hen dan ook niet dat er dat soort dingen in het museum aanwezig zijn, zonder dat ze dat goed begrijpen? Ja, maar bijvoorbeeld de tentoonstelling van Cally Spooner, waar ook hele hard muziek bij was, dat zorgt voor super veel irritatie voor veel museumbezoekers, want dat hoor je terwijl je de collectie aan het kijken bent en een andere bezoeker klaagt weer over vrouwen met hakken en weer een ander die klaagt over de schoolbezoeken die komen. Dat mag ook bestaan, dat is ook prima. En qua die andere doelgroep, ehm.. De niet-westerse allochtonen? Die inderdaad. Ik denk dat dat iets is waar wij over na moeten denken, iedereen is wit en hoogopgeleid. Ik vind dat wij echt een personeelsbeleid moeten hebben, met heel duidelijk bijvoorbeeld ‘we willen mbo’ers en gewoon ook targets stellen. Het is ook een beetje een angst, als je dat wil, moet je dan je personeelsbeleid gaan aanpassen en sluit je dan geen mensen uit. Maar ik denk dat daar wel het begin ligt. Het verschil tussen de grachtengordel en Oud-Zuid en alles buiten Amsterdam dat verschil wordt alleen maar groter. En ik merk dat er ook wel een beetje een aversie is om projecten te doen voor dat soort doelgroepen. Toen wij Blikopeners starten, in 2010 ging dit echt van start, toen was het echt nog iets heel positiefs. En dat is het nog steeds, ik denk dat Blikopeners echt laat zien wat diversiteit met je museum doet, maar er is ook wel iets gekomen van: ‘ ja maar je wil toch ook niet iedereen in je museum hebben, je moet toch ook niet iedereen daar naartoe willen sleuren.’ En van wie komt dat dan? Uit welke hoek? Ja toch wel de inhoudelijke hoek, de collectie hoek. En echt niet allemaal. Maar het is meer die vraag: gaan wij ons kunstbeleid aanpassen om meer diversiteit te krijgen? Of hebben wij gewoon sinds we open zijn al een bepaald kunstbeleid en 71 daar komen mensen op af. Welke kant ga je op? En dat is een discussie die zal blijven bestaan. Ik denk echt dat ook wel wat Beatrix programmeert qua, bijvoorbeeld de young contemporaries, dat zijn al die tentoonstellingen waar jonge kunstenaars belicht worden. Dat is voor heel veel mensen een ver van hun bed show, dat trekt niet duizenden bezoekers, maar voor haar gaat het daar ook niet om. En voor ons is het dan: oké, dan moeten wij dus zorgen (als afdelingen) dat dat wel gebeurd. Er is dus toch nog wel een soort van – ik had het daar laatste met mijn begeleider over- dilemma tussen de afdelingen als educatie en marketing etcetera en de concervatoren en collectie afdelingen die over het inhoudelijke en artistieke gaan. Ja die eerstgenoemde afdelingen komen altijd later. Hij stelde toen: is dit wel zo? Misschien is dat wel een vooroordeel, misschien is dat wel niet (meer) zo? Maar dat is dus toch wel deels aan de hand. Nou, ik weet het wel zeker. Maar ik denk dat het bij het MoMA en het Tate ook zo is, overal. Alleen zij hebben veel meer geld en veel meer tijd en fte geïnvesteerd in samenlevingsprojecten. Dat is nu eenmaal niet iets wat in het Stedelijk gebeurt. Ik heb nu juist het gevoel dat een afdeling als educatie weer krimpt, terwijl je eigenlijk ziet in de rest van het Westen dat het alleen maar groeit. En dan heb je echt het verschil te pakken tussen het Rijks en het Stedelijk. Qua inkomsten maar ook qua dat zij de samenleving laten zien en de geschiedenis, dus alles wat daarbij hoort. Dus ook het moordwapen van Theo van Gogh. Is dat dan toch de moderne en hedendaagse kunst die het moeilijk maakt om toch die verbinding te leggen? Ja of juist super makkelijk, omdat het nu speelt. Maar soms is het hedendaagse ook gewoon way to far, en mensen snappen het niet. Ik weet het niet zo goed, ik vind het ook wel lastig. Toen Beatrix ook haar plannen bekend maken en als ik dan de missie en visie lees, dat gaat dan ook heel erg over dat we een vooruitstrevend en ambitieus en vooroplopend museum willen zijn. En dan denk ik : dat klopt ook bij een modern en hedendaags museum. Dus jullie moeten ergens toch ook een soort kartrekker zijn van wat het publiek moet gaan zien? Ja, maar dan blijft het toch zo, we hadden bijvoorbeeld eerst een plattegrond van Mevis en van Deursen, en bewegwijzering in het entreegebied, die nog heel erg onduidelijk was. En dan denk ik: dat is gewoon niet nodig. Hoe ingewikkeld de kunst ook is. Die informatievoorziening, laten we dat in ieder geval op orde hebben. En dan kunnen de challenges aan van hoe gaan we de bezoekers bereiken. Ja precies, dus eerst de basisdingen recht op orde en dan de rest. Nog even terug naar de niet-westerse allochtonen. Ik weet niet of je bekend bent met de code culturele diversiteit? Als ik het goed heb gelezen doet het Stedelijk hier aan mee. Hoe vindt je dat terug? Ja in het personeelsbeleid dus, dat we daar op moeten letten. Maar er wordt nog niet echt actief over gesproken. Er staat ook een alinea in ons kunstenplan, ik weet niet of je dat al hebt gelezen? Dat mag nog niet naar buiten, maar ik kan je 72 daar wel een gedeelte van sturen als je hem niet verspreidt. Daar staat in dat we culturele diversiteit heel belangrijk vinden en blabla. Ik zeg blabla een beetje cynisch omdat ik ook wel zie dat er niet zoveel mee gebeurt. Dan vooral intern of extern? Nee ook met het publiek, voorbeeld daarvan is het SMBA. Die hadden ‘Bell Invites’ bijvoorbeeld en ‘Global collaborations’, dan werkten de Blikopeners samen met een Ghanese kunstenaar, ging ze allerlei groepen in West en Oost langs. Het was echt heel tof, maar dan houdt het weer op als het project afgelopen is. Maar heeft het dan ook echt invloed gehad? En dat is met het Alzheimer-programma, dat heeft er echt voor gezorgd dat onze vrijwilligers beter weten om te gaan met ouderen, dat we krukjes hebben voor mensen die langskomen, dat de zaalteksten wat lager hangen dan dat ze hingen, al die kleine dingetjes die zijn niet te meten maar die zijn zo klein, maar die hebben we voor verandering gezorgd. En ik vraag me af of bij ‘ Global collaborations’, dit is natuurlijk minder “aaibaar” dan het Alzheimer-project, dit effect heeft gehad op ons als museum. Wordt er dan een soort evaluatie gedaan, of niet? Dat zou geëvalueerd kunnen worden zoals bijvoorbeeld het Alzheimerproject wordt geëvalueerd. Dan zie je echt de effecten bij de doelgroep, maar ook de effecten voor het museum. Dus die dingetjes die ik net opnoemde. Dat zou je natuurlijk net zo kunnen doen bij een project als Global collaborations, maar toch is daar minder aandacht voor. Mensen gaan er minder hard voor lopen, ik weet niet wat het is. Ik denk ook dat we een hele ambitieuze organisatie zijn en daardoor ontzettend veel willen. Het is altijd extra extra extra. Terwijl, wat ik net zei: die basis en dàn extra, dat lijkt me slimmer. En dat is toch ook een museum dat lang is dicht geweest en heel ambitieus is. 16 evenementen per jaar, volgens jaar 17. Allerlei evenementen er omheen, we hebben ook een evenementencoördinator die helemaal gek gedraaid wordt. Qua planning kunnen we echt nog wel wat dingen leren en ik denk altijd in het volwassenheidsmodel, ik weet niet of je dat kent? Dat kun je op organisaties leggen eigenlijk, en dan kijken hoever een organisatie is. En cultuur, zorg en onderwijs kunnen wat dat betreft toch en hoop leren van het bedrijfsleven of van het commercieel denken en praktisch denken. Dat plannen bijvoorbeeld: we hebben nu vier tentoonstellingen die openen in een maand, terwijl vorige maand hadden we er geen één. Dat zijn van die dingen, daarvan denk ik dat we aan het groeien zijn, maar we hebben nog wel stappen te zetten. En ik denk dat dan ook weer meer gekeken kan worden naar de rest. Je zei het net al even van die eigen inkomsten. Want het Stedelijk draait voor 50% op eigen inkomsten en voor de rest voornamelijk gemeentelijke subsidie en nog wat financierders, net zoals de Rabobank. Ja dat zou je aan Maudy kunnen vragen, die heeft precies een overzichtje met waar alle inkomsten vandaan komen. Maar wat bijvoorbeeld bij ons gebeurd, we hebben het financieel niet super ruim. Dus bijvoorbeeld educatie haalt een deel geld binnen met een bepaald project, maar dat gaat dan hup op de grote pot. Dat is logisch, want we moeten onze broek ophouden, maar dit kan soms ten koste van een project gaan. Niet dat he project niet goed wordt gedaan, maar 73 bijvoorbeeld bij het Rijks zoeken ze een financierder voor het familieboekje en dan maken ze dat boekje. Bij ons, wij moeten toch eerst de basis op orde voordat we dat soort dingen kunnen gaan doen. Want dat soort samenwerkingen gebeuren nog niet echt? En in hoeverre heeft dan zo’n financierder een vinger in de pap, bijvoorbeeld zo’n Rabobank? Er is een Rabobank familiedag, het familielab is van de Rabobank, zij hebben echt wel wat vingers in de pap, maar niks qua inhoud. Ik denk wel bijvoorbeeld Fonds 21, is financierder van de Blikopeners. Die zijn echt wel betrokken en die verwachten wel dat de afspraken worden nagekomen. En wordt er dan ook al aangestuurd op dan een breder en diverser publiek? Ja dat zit bij de Blikopeners natuurlijk al heel erg er in, maar dat is niet per se waar zijn op hameren. Terwijl dat is een van de kernpunten, dus misschien hoeven ze er ook niet op te hameren dat het gebeurt. Ja en daarnaast de gemeente hè. De gemeente vindt echt wel een hoop en die wil echt el wat er meer vmbo’ers worden aangetrokken bijvoorbeeld via onze educatieve programma’s. Dat er meer primair onderwijs leerlingen moeten langskomen. Zo hebben we echt wel wat vingers in de pap hoor. Dat is logisch natuurlijk. Ja want hoe gaat zo iets in zijn werk met de gemeente? Je hebt toch een kunstenplan waar je aan moet beantwoorden. In hoeverre beïnvloedt dat dan hoe jullie je opstellen ten opzichte van het museumpubliek? Ja volledig. Nou ja volledig, kijk je maakt een kunstenplan voor vier jaar. We hebben nu een voorstel gedaan aan de gemeente en daar in beloven we dingen. Daarop gaan zij zeggen of we dat geld krijgen –we vragen dit keer volgens mij een miljoen meer dan vorige keer, dus dat is best veel geld- en als zij dan zegen dat we dat niet krijgen, dan gaan er weer dingen geschaafd worden. Maar je spreekt wel dingen met elkaar af, bijvoorbeeld meer bruiklenen en meer verschillende bezoekersgroepen aanboren. En dan moeten we jaarlijks rapporteren of dat gelukt is of niet. Het is niet zo dat je dat niet doet. Dus uiteindelijk is dat leidend voor ons. Zo’n kunstenplan is natuurlijk veel groter, maar ik heb wel eens een fondsaanvraag gemaakt en dan gaat het heel om dat je bepaalde termen noemt en dan doe je dat ook wel. Maar dat deed je al, of je noemde het iets anders, maar je schrijft of wat ze willen horen. In hoeverre gaat dat dan bij zo’n kunstenplan? Is dat dan echt leidend of is dat dan ‘we doen het een beetje meer zo en dan voldoet het genoeg’? Ja dat vind ik grappig want dat gebeurt natuurlijk gewoon ook. Ik denk dat zo’n grote naam als het Stedelijk al veel heeft en doet al veel. Als we bij wijze van spreken van 1600 naar 1700 bruiklenen gaan, dan zullen we dat niet zo merken. Ja ik vind het lastig, want ze vinden bijvoorbeeld onze ketenverantwoordelijk heel belangrijk. Dit kwam overal in voor. Dus wij hebben ook een stuk geschreven over ketenverantwoordelijkheid in de stad Amsterdam, maar ook naar andere moderne kustmusea toe. Daarin willen ze echt een beetje dat wij de grote broer of grote zus zijn. Alleen daarin ga je natuurlijk geen dingen beloven die je niet waar kan maken. We willen wel dat iedereen met ons mee kan doen, maar zoals ik al zei hebben we het zelf nog niet eens allemaal op orde. Dus in hoeverre kun 74 je dat dan zijn. Dan kun je wel zeggen dat je in vier jaar daar naartoe wil werken, maar dan kan het alsnog zijn dat het na die vier jaar nog niet zo is. Maar je laat het woord ketenverantwoordelijkheid dan wel een paar keer vallen, dat doen we dan bijvoorbeeld in de samenwerking met de Rijksacademie of Holland Festival of Unseen. Nu komt er bijvoorbeeld fte beschikbaar voor iemand die helemaal gaat uitzoeken wat voor samenwerkingen we allemaal hebben, en waar nog kansen zijn in de stad. Dus daar wordt dan wel weer een fte voor beschikbaar gesteld. Dit is niet helemaal mijn tak om heel veel van te vinden. Maar bijvoorbeeld in communicatieteksten. Gaat het zo ver dat als de gemeente zegt dat jullie meer diverse doelgroepen moeten gaan bereiken of een wat breder publiek, heeft dat dan echt invloed op de inhoudelijke teksten? Nee, daar gaat het niet naartoe denk ik. Het gaat meer over de programma’s, projecten en samenwerkingsverbanden? Ja, echt de programmering, met projecten en programma’s en vooral ook de tentoonstellingen. Het gaat dan ook echt over dat je moet zeggen: hiervoor hebben we het geld nodig. En weet je dat bijvoorbeeld de plattegrond nu stukken beter is, dat is na drie jaar klachten. Dat is ook weer vorm en inhoud. Nu is Beatrix er en die zegt : waarom doen we het niet anders. Dus dat heeft dan uiteindelijk effect omdat misschien Beatrix het belangrijker vindt dat het publiek het snapt. Anders dan de vorige directeur. Maar dat ligt dus telkens aan welke artistiek directeur je hebt. Grappig dat dat zo werkt. Ja, ze hebben echt allemaal als ze komen allemaal een eigen visie. En dat is echt vormend dus? Ja ik ben bijvoorbeeld heel benieuwd of Beatrix bij de collectie de zaalteksten en de audiotour en dat soort dingen bij die kunst wil, of dat ze echt gaat doorvoeren dat je aparte informatieruimtes krijgt. Dat zou kunnen, dat de folders daar liggen, dat je daar extra informatie kunt vinden en dat je meeneemt wat je mee wil nemen. Nu is het een beetje gevoegd. Het zijn allemaal keuzes die zij gaat maken. Net als die verschillende disciplines in de collectie samenvoegen, haar manier van communiceren met het publiek, dat moet niet te groot, niet te opvallend, het liefst op een plek. Ze wil dat mensen de kunst ervaren zoals je het hoort te ervaren. Dat is in ieder geval wat ik nu denk dat zij een beetje gaat doen. Maar daarin vindt ze de bezoekers wel belangrijk. En als jullie dan binnen krijgen dat er een artikel is geschreven zoals laatst bijvoorbeeld in de Volkskrant, over de oproep die jullie uit hadden gezet voor kunstenaars, waarin commentaar wordt gegeven op de toegankelijkheid van de tekst. Er was iemand opgebeld, een van de conservatoren, die nadere toelichting gaf over wat er nu precies mee bedoeld werd. Wordt er dan ook echt iets mee gedaan? Absoluut, want dit is precies zo’n voorbeeld van waar we het net over hadden. Maar dat heeft ook te maken met mijn achtergrond, ik heb geen kunsthistorische achtergrond, maar ging juist op pad met een bus gehandicapten. Als ik hier soms dingen lees, dan kan ik totaal begrepen dat mensen dat soms niet snappen. Terwijl als je het dan aan Lennart Booij vraagt, die net begonnen is als 75 conservator en die tekst waarschijnlijk niet heeft geschreven, maar zijn voorganger, dan zegt hij ook ja dat kunnen we wel makkelijker verwoorden. En ik denk dat dat ook wel iets is wat nu veel meer een trend is: dat het allemaal wat toegankelijker moet zijn en wat inzichtelijker. Ik denk ook wel dat het zichzelf allemaal in stand houdt. Er wordt wel echt over gediscussieerd. Maar komt er in de nabije toekomst dan ook echt verandering in? Of blijft het balanceren? Ik denk dat dat vooral iets is waar we naar neigen omdat we dat de afgelopen eeuw hebben gedaan. Dat is altijd gewoon ingewikkeld en dat is denk ik nooit de bedoeling geweest. Maar dat is net als met de Mattheus Passion, dat zit echt in de christelijke westelijke cultuur van Nederland. Het Stedelijk heeft ook zo’n soort cultuur, ze schrijven teksten al heel lang op een bepaalde manier en het houdt zich allemaal in stand. En ik denk dat er bij ons ook een beetje vergrijzing is in het personeelsbestand. Het zou heel goed zijn als er ook een conservator komt die bezig is met nieuwe media. Je merkt dat het conservatoren team wat ouder wordt, dus je hebt daarin misschien wat nieuwe impulsen nodig. En volgens mij komt dat wel. En dan is zo’n Lennart Booij een hele leuke aanvulling want hij komt uit de politiek en hij weet wat er speelt. Dus ik ben heel benieuwd. Maar er komt wel een discussie. En ik geloof echt in kleine veranderingen. Dus ik geloof niet dat je besluit met elkaar wat je ineens super toegankelijk moet zijn in je teksten en dat dat dan ook gebeurt, want niemand gaat dat doen. Maar een artikeltje in de krant, een gesprekje hier, Ebenhard van der Laan die er wat van zegt en je hebt reuring over de toegankelijkheid. En dat blijft, want als ik naar Beatrix kijk is dat wel gewoon een vrouw die met haar kunstenaars omgaat. Ik vraag me af hoeveel het echt uit haar zal komen. Ik denk meer dat het ook uit de samenleving moet komen. Maar geloof ik dat het museum over 10 jaar op deze manier nog bestaat: nee. Nou, misschien 10 jaar wel, maar over 20 jaar niet meer. Ik denk dat er echt verandering moet komen. Heb je al gehoord van het nieuwe museum hier? Moco, een nieuw museum met Banksy en Warhol tentoongesteld en ze hebben een winkel en een restaurant. En dat merk je ook met dat nieuwe museum Voorlinden: je ziet allerlei initiatieven die veel meer passen bij deze tijd en het concept museum zoals het hier nu staat: ik vraag me af hoe dat gaat. Ik denk dat we ook nog andere dingen en rollen moeten pakken. Je kunt niet alles zijn, je kunt niet ook een De Balie zijn bijvoorbeeld. Maar we zouden wel veel meer als culturele huiskamer kunnen functioneren voor Amsterdam, veel meer doen aan communitybuilding. Bijvoorbeeld zoals het Tate nu aan het doen is onder andere met de verbouwing? Ja fantastisch dat is echt een mooi voorbeeld. Maar ook het MOMA doet dit en in Scandinavië zijn ze ook heel ver met dit soort dingen. Dus Nederland loopt eigenlijk nog een beetje achter op dat gebied? Ja het is hier net iets anders, ik weet niet wat dat dan precies is. Maar ik voel wel dat we er in zitten. Ik heb wel het gevoel dat er kleine dingetjes gebeuren, dat er gesprekken worden gevoerd die echt vier jaar geleden “not done” waren. Dus er staat wel iets te gebeuren? 76 Ja, ik ben heel benieuwd waar we naar toe gaan. Ik zie ook nog we wat veranderingen in de directie gebeuren. Ik weet niet precies wat, ik heb wel het gevoel dat er van alles gaande is. We hebben een hele betrokken Raad van Toezicht. Ik geloof wel heel erg in artistiek, zakelijk en misschien zelfs een publiekdirecteur naast elkaar die af en toe nadenken over aan kaskraker, maar ook in het vooruitstrevende waarin we voorloper willen zijn en dan continue ook met het publiek. Dat gaat waarschijnlijk niet gebeuren, maar zo’n samenwerking zou mooi zijn. 77 BIJLAGE III Transcript interview Sofie Meijs Museum De Pont 05-04-‘16 Sinds oktober 2015 ben ik werkzaam bij De Pont. Sinds januari 2015 werk ik in de culturele sector. Daarvoor heb ik bij verschillende bedrijven gewerkt in verschillende sectoren, zowel consumentenmarkt als business to business. Toen ik u een mail stuurde over dit interview en de term toegankelijkheid noemde, waar gaat dat voor uw gevoel dan over? Nouja, dat kan natuurlijk twee kanten op gaan maar in eerste instantie dacht ik zelfs gewoon echt aan fysieke toegankelijkheid. Ja precies, heel logisch want dat is ook inderdaad een vorm van toegankelijkheid. En wat was het andere waar u aan dacht? Daarna had ik door, toen ik je mail las, dat het interview echt wel zou gaan over de toegankelijkheid in de communicatie. Ja, want zoals ik net al zei is er een dilemma wat uit het debat voortvloeit over toegankelijkheid. Daarin komt eigenlijk naar voren dat moderne kunstmusea zich een beetje in een spagaat bevinden. Ze willen enerzijds voor de liefhebber de intellectualiteit en exclusiviteit waarborgen en anderzijds het grote publiek voor wie het begrijpelijk moet zijn. Heeft u of het museum dit ook wel eens zo ervaren? Hoe bedoel je dat precies? Heeft uzelf of binnen het museum wel eens te maken gehad met die tweestrijd van enerzijds het grote publiek willen bedienen en anderzijds binnen bijvoorbeeld de discipline in het kunstjargon blijven in communicatie? Of wellicht in de organisatie wel eens overwegingen gemaakt? Ja dat denk ik wel. Maar een dilemma vind ik dan wel weer een groot woord. Ik kan me zo snel geen voorbeeld bedenken waarvan ik denk: ‘oh ja, toen was dat echt een dilemma. Ik denk dat je dat dilemma altijd in de communicatie hebt, wanneer je niet alleen een niche markt aan wil spreken. En ik denk dat je in de communicatie altijd op moet passen met he gebruik van jargon, maar dat het aan de ene kant soms ook wel zijn voordeel kan hebben. En daarnaast denk ik ook dat je moet kijken dat je toch ook niet te ver weg van je eigen identiteit moet gaan zitten, wat dus kan betekenen dat je wel wat vaker in jargon spreekt en dus misschien minder het grote publiek aanspreekt. Daarnaast denk ik ook dat elk communicatiemiddel zijn eigen toegankelijkheid heeft. U had het net even over de identiteit van het museum? Hoe zou u dan kortweg de identiteit van het museum De Pont omschrijven? Ja dat is wel hoe ik er in sta hoor. Of dat organisatie-breed gedragen wordt dat vind ik lastig om zo stellig te zeggen. Ik denk wel dat het overeen komt, maar ik spreek nu even vanuit mijzelf: Ik vind De Pont wel een vooraanstaand museum in de hedendaagse kunst. Dus ik denk dat daar dan ook wel een soort expertise bij hoort, of wat u dan met jargon bedoelt. Wij zijn er in de communicatie dan ook niet altijd zo bewust mee bezig. 78 Met toegankelijkheid in de communicatie van het museum? Nee, ik denk dat dat ook een soort van intuïtie is die je moet hebben. Oké, en volgt u dan vooral ook wat past bij het museum of bij de tentoonstelling, in plaats van dat je echt bezig bent met voor wie het allemaal te lezen moet zijn en voor wie het bedoelt is? Ja dat verschilt natuurlijk ook per boodschap, per medium wat je gebruikt. Ik bedoel dan meer: wat zijn de overwegingen die worden gemaakt? Ja kijk, er zijn dus geen overwegingen die op strategisch niveau worden gemaakt. Daar denken we niet op die manier over na, dat hebben we niet zo gedetailleerd over na. Ik denk wel dat we bijvoorbeeld op Facebook veel toegankelijker zijn dan op onze website bijvoorbeeld qua communicatie omdat dat beter werkt. Ik denk dat de communicatie in ons museum ook gewoon duidelijk. Wordt er ook geëvalueerd als zo’n uiting geplaatst is? Gaat u dan kijken van goh, dit heeft wel gewerkt voor het grote publiek? Of hier reageren juist dit soort mensen op? Nou, we zijn met een vrij klein team bij De Pont, dus we hebben daar niet altijd ruimte voor om dat te evalueren. Dus de ene keer doen we dat wel en de andere keer doen we dat niet. Duidelijk. En in de toekomst –het is wel een onderwerp van debat, iets dat ook telkens weer terug komt- ziet u uitdagingen in de toekomst op het gebied op het gebied van toegankelijke communicatie? Ja ik vind het lastig, want ik heb dat debat dus niet zo gevolgd. Het gaat er eigenlijk vooral om –en dit wordt vaak gestuurd vanuit de overheid, maar daar komen we zo nog even op- dat er aangestuurd wordt op het bereiken van een steeds breder en diverser publiek. Dit ligt ook in het verlengde van de maatschappelijke wens. Dat debat deelt zich dan op in de tweedeling die ik eerder noemde. Ik denk dat wij het zeker fijn vinden om iedereen kennis te laten maken met onze kunst. Daarom hebben we bijvoorbeeld ook gratis toegang voor jongeren tot 18 jaar, we begeleiden ook veel scholen met de rondleidingen. Dus ik denk dat dat wel een doelstelling van ons is. Maar heel praktisch gezien proberen wij de rondleidingen van scholen wel heel erg in de ochtend te plannen, zodat het reguliere individuele bezoek daar geen hinder van ondervindt bijvoorbeeld. Bij ons museum, waar we nogal een open architectuur hebben, is het geluid dat zo’n groep met zich mee brengt wel iets waar je rekening mee moet houden. Ik snap het. Ik had nog even de volgende vraag: In zaalteksten of brochures en dat soort dingen bent u dus niet heel erg bewust bezig met het toegankelijk maken voor bepaalde doelgroepen? Ja het moet wel gewoon duidelijk zijn wat daar op staat natuurlijk, dat is altijd belangrijk. Het moet feitelijk kloppen en goed in elkaar zitten. Het is niet zo dat we verschillende teksten hebben, de een voor de ene doelgroep en de andere voor de andere doelgroep. We hebben wel alles in het Engels en het Nederlands: de website en de teksten in het museum. Ah oké, duidelijk. Voor mijn onderzoek heb ik het over de samenleving van de toekomst. Dit is heel breed, dus dit heb ik afgebakend door bij het CBS 79 te kijken naar trends die in demografische voorspellingen naar voren komen. Daar heb ik er twee uit gehaald, waar ik zo nog wat meer op in ga. In hoeverre zijn jullie heel erg bezig met een soort doelgroepenbeleid? Nu we proberen natuurlijk wel verschillende doelgroepen aan te spreken, maar het is niet zo dat we de verschillende doelgroepen specifiek hebben genoemd en dat we daar ook doelstellingen aan hebben gehangen wat betreft de communicatie. Oké, en denkt u daarbij ook na over de veranderende samenleving, demografische veranderingen? Bijvoorbeeld een van de twee trends die centraal staan in mijn onderzoek is vergrijzing. Er is ene steeds grotere groep oudere mensen. Zijn jullie bezig met dat soort veranderingen? Bedoel je: zorgen wij voor communicatie die specifiek aansluit op de doelgroep ouderen? Nou bijvoorbeeld, maar ook toegankelijkheid in de bredere zin. Nou we hebben bijvoorbeeld rolstoelen. Een groot gedeelte van ons bezoek zijn ook senioren. En in de communicatie? De wereld wordt natuurlijk ook steeds digitaler. Gaat u daar in mee met het oog op dat een groot gedeelte van uw bezoekers senioren zijn? Maar ik denk dat de ouder wordende bezoeker ook steeds digitaler wordt. Dat is zeker waar, maar technologische vernieuwingen volgen elkaar in redelijk rap tempo op natuurlijk. Dus de kans is groot dat ze het niet meer bij kunnen houden op een bepaald moment. Gaan jullie ook mee in zo’n snel tempo? Nee, ik denk dat wij niet early adapters zijn wat dat betreft. Oké. De tweede trend die ik heb gefilterd uit de gegevens van het CBS zijn is de groei in het aandeel niet-westerse allochtonen. Onder andere door migratie en grote vluchtelingenstromen. Wat doet het museum om daar mee bezig te zijn? Een collega van mij heeft een aantal rondleidingen voor vluchtelingen georganiseerd. We staan zeker open voor dit soort dingen, we hebben gewoon niet altijd de middelen om het zelf te organiseren. We zien het allemaal gebeuren en proberen er zo veel mogelijk op in te spelen, stel we krijgen een vraag of we dat willen doen dan staan we daar natuurlijk voor open. We begrijpen heel goed dat we dan op een andere manier moeten vertellen over ons museum en onze collectie. Wat dat betreft denk ik persoonlijk dat we heel toegankelijk zijn. Ik denk ook dat het museum heel toegankelijk is in de communicatie die er is. En de rondleiders, zitten daar dan ook wel eens mensen tussen die van niet-westerse afkomst zijn? Of zijn dit dan voornamelijk Europese mensen? Dat weet ik niet precies van iedereen, dat wordt geregeld via educatie. Volgens mij hebben we er ook wel eens wat mensen van niet-westerse afkomst bij zitten. Wij zijn daarin niet heel duidelijk mee bezig. Het is meer intuïtief dan dat we daar echt een beleid in voeren, van we moeten die en die rondleiders in huis hebben. Het is meer toeval als er niet-westerse mensen tussen de rondleiders zitten. Oké, nou dan heb ik nog een laatste topic. De relatie met de financiers. Mevrouw Luijten stelt zoals ik net al zei, dat het moderne en hedendaagse 80 musea nog het minst lukt om aansluiting te vinden op de samenleving. Maar ze stelt ook dat het des te belangrijker is voor gesubsidieerde musea om dit te doen, omdat zij nu eenmaal gefinancierd worden door gemeenschapsgeld. Uw museum wordt geheel gefinancierd door het legaat van meneer De Pont? Of zijn er nog andere particuliere financiers waar het museum te maken mee heeft? Nee, alleen het legaat en de eigen inkomsten die we genereren. Is er nog een relatie met de familie die meebeslist over zaken in het museum? Ja, zijn zoon zit in het bestuur. Heeft dit nog enige invloed op de keuzes die gemaakt worden rondom het museumpubliek in het museum? Dat zou ik niet met zekerheid durven zeggen. Andere musea die wel aan de subsidie eisen moeten voldoen, die zijn nadrukkelijk bezig met het voldoen aan de punten waar naar gevraagd wordt. Een van die punten is een diverser een breder publiek bereiken, dat is echt een trend in de kunstenplannen. Door de onafhankelijkheid van financiers, denkt u persoonlijk dat u juist dichter of verder van de samenleving staat? Daar durf ik geen antwoord op te geven. Ik denk wel uiteindelijk, kunstenaars die wij tonen, die maken natuurlijk kunstwerken uit deze tijd. Ik denk dat daar sowieso aansluiting op de samenleving in blijkt. Ik ben zelf natuurlijk geen kunsthistorica, ik heb echt een communicatie en marketing achtergrond, maar ik denk wel dat dat daaruit blijkt. Nu heb ik nog een vraagje die ik heb overgeslagen zie ik. Betreft communicatie uitingen en advertenties, wat voor promotie middelen gebruiken jullie dara het meest voor? We doen niet heel veel met advertenties, we hebben een paar vaste bladen waar we adverteren. We hebben de website, facebook, de nieuwsbrief, we versturen uitnodigingen. We hebben affiches die we zoveel mogelijk proberen te verspreiden, maar daarin hebben we geen grote budgetten. Is dat een beetje een antwoord op je vraag. Dan was ik nog wel benieuwd wat voor soort vaste bladen u gebruikt om advertenties in te plaatsen? Ja ik ben even aan het kijken, moment. Museumtijdschrift, Metropolis M, De Witte Raaf, De Groene Amsterdammer. Dus eigenlijk voornamelijk kunsttijdschriften en dan hebben we nog wat lokale: de T is een boekje hier in Tilburg, de Uitloper, dat soort dingen. 81