Toegankelijkheid in hedendaagse en moderne kunstmusea

advertisement
Toegankelijkheid in hedendaagse en
moderne kunstmusea
Terug naar de tekentafel
Masterthesis Kunstbeleid en –management 2015-2016
Universiteit Utrecht
Merel Hoogland | studentnummer: 5695163
Docent: Drs. Toine Minnaert
Datum: 17 juni 2016
Samenvatting
Dit onderzoek illustreert hoe hedendaagse en moderne kunstmusea bezig zijn met hun
toegankelijkheid voor de toekomstige samenleving. De huidige tijd leert ons dat kunst
steeds meer een sociale functie is gaan vervullen en meer gericht moet zijn op de
samenleving. De oorzaak hiervoor is tweeledig. Enerzijds is er de groeiende
maatschappelijke wens dat kunst en cultuur toegankelijkheid moeten zijn voor een
breder publiek. Anderzijds is er de economische urgentie om de richtlijnen van
overheidssubsidies te beantwoorden of op eigen kracht het inkomen te vergroten door
meer bezoekers te trekken. Onder andere omdat het bestaansrecht van kunst en cultuur
in het licht van de bancaire crisis verantwoord moet worden, sturen overheidssubsidies
steeds vaker aan op een groter en breder publieksbereik. Meer dan ooit zoeken musea
aansluiting bij de samenleving. Gitta Luiten, voormalig directeur van de
Mondriaanstichting stelt dat het hedendaagse en moderne kunstmusea nog het minst
lukt op de veranderingen bij het publiek inspelen. In het licht van deze bewering, de
veranderende samenleving en de groeiende urgentie voor kunstmusea om toegang te
verlenen tot een groter en breder deel van deze samenleving is het doel van dit
onderzoek te laten zien hoe hedendaagse en moderne kunstmusea met
toegankelijkheid bezig zijn voor de toekomstige samenleving en daarbij te laten zien
welke verschillen er zijn in de attitude van een gesubsidieerd en een onafhankelijk
museum ten opzichte van deze samenleving. Er is gekozen voor een vergelijking tussen
het Stedelijk Museum Amsterdam en Museum De Pont in Tilburg.
Het onderzoek bestaat uit een combinatie van literatuuronderzoek,
bureauonderzoek, tentoonstellingsbezoek en semigestructureerde interviews. In het
interview ligt de focus op hoe men in de communicatie van het museum bezig is met
toegankelijkheid, omdat uit het debat voortvloeit dat hier de focus van de discussie ligt.
De voornaamste conclusie van het onderzoek is dat het voor hedendaagse en moderne
kunstmusea lastig is de juiste balans te vinden rondom het dilemma van
toegankelijkheid. Gitta Luiten had een raak punt toen zij in 2011 constateerde dat
hedendaagse en moderne kunstmusea aansluiting op de maatschappij missen. Waar de
samenleving onderhevig is aan veranderingen die elkaar in steeds rapper tempo
opvolgen, lijkt de publieksbenadering van Nederlandse hedendaagse en moderne
kunstmusea lichtelijk stil te staan. De teksten worden gecommuniceerd vanuit dezelfde
expertise waarvandaan dat al jarenlang gedaan wordt. Hedendaagse en moderne
kunstmusea hebben te maken met een dubbelrol die ingevuld moet worden. Waar
enerzijds verwacht wordt dat men – gelijk de aard van de kunstdiscipline - voorloopt op
de samenleving en vooruitstrevend is, verwacht men anderzijds dat het museum op
begrijpelijke en toegankelijke wijze middenin de samenleving opereert. De druk om deze
dubbelrol in te vullen wordt vooral opgevoerd vanuit de subsidiegevers: een steeds
breder en diverser publiek moet bereikt worden. De attitude van het gesubsidieerde
Stedelijk Museum wordt, anders dan bij het onafhankelijke museum De Pont, echt naar
de samenleving toe gestuurd. In de organisatie van het Stedelijk Museum wordt de
invloed van deze druk duidelijk door het ontstaan van discussie tussen afdelingen. De
eerder geconstateerde paradigmaverschuiving lijkt voor het gesubsidieerde
hedendaagse en moderne kunstmuseum dus in volle gang te zijn. Het onafhankelijke
museum blijft trouw aan het disruptieve imago van de kunstdiscipline.
2
Inhoudsopgave
Inleiding
5
1. De verschillende lagen van toegankelijkheid
10
1.1 Het vertrekpunt
10
1.2 Het debat
12
1.3 Communicatiestromen
16
2. Demografische trends in de toekomstige samenleving
20
2.1 Maatschappelijke verschuivingen in de 21e-eeuwse Nederlandse samenleving
20
2.2 Demografische voorspellingen
24
2.3 Welke drempels voor wie?
28
3. De veranderde positie van het museum ten opzichte van de samenleving
31
3.1 De oorspronkelijke taken van het museum voor moderne en hedendaagse kunst 31
3.3 De paradigmaverschuiving van het moderne en hedendaagse kunstmuseum
32
4. Toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunstmusea in de praktijk:
casestudies
37
4.1 Case: Stedelijk Museum Amsterdam (gesubsidieerd)
38
4.1.1 Drempelanalyse
38
4.1.2 Analyse tentoonstellingsinformatie
41
4.1.3 Interview over museumcommunicatie
42
4.2 Case: Museum De Pont (onafhankelijk)
45
4.2.1 Drempelanalyse
45
4.2.2 Analyse tentoonstellingsinformatie
47
4.2.3 Interview over museumcommunicatie
49
4.3 Vergelijking van de cases
51
4.3.1 Drempelanalyse
51
4.3.2 Analyse tentoonstellingsinformatie
51
4.3.3 Interview over museumcommunicatie
52
Conclusie
53
3
Discussie
58
Literatuurlijst
59
Bijlage I
63
Bijlage II
66
Bijlage III
78
4
Inleiding
Fukuyama bestempelde de val van de Berlijnse Muur tussen Oost en West als einde
van de geschiedenis. Als dit daadwerkelijk het einde van de geschiedenis was, zou dit
volgens Fukuyama ook het einde van de sociale functie van kunst zijn geweest.1 De
huidige tijd leert ons dat kunst juist steeds meer een sociale functie is gaan vervullen en
meer gericht moet zijn op de samenleving. De oorzaak hiervoor is tweeledig. Enerzijds is
er de groeiende maatschappelijke wens dat kunst en cultuur toegankelijk moet zijn voor
een breder publiek. Anderzijds is er de economische urgentie om aan de richtlijnen van
overheidssubsidies te voldoen, of bij gebrek hier aan zelf meer inkomsten te genereren
door een groei in bezoekers. Onder invloed van de bancaire crisis heeft de overheid
moeten snijden in de cultuuruitgaven. Een ingrijpend gevolg hiervan is dat culturele
organisaties worden aangespoord steeds meer eigen inkomsten te verwerven en
dientengevolge een groter publiek te trekken. Toegankelijkheid in al zijn facetten is hierin
een centraal begrip, omdat men simpelweg meer mensen toegang wil bieden tot het
museum. Meer dan ooit zoeken musea aansluiting bij de samenleving en wat de
mensen in de samenleving bezig houdt.2 In De Cultuurverkenning uit 2014 stelt de Raad
van Cultuur in de aanbevelingen: ‘Kunst gaat pas werken als het communiceert met het
publiek. Door andere patronen in de vrijetijdsbesteding van mensen lopen vraag en
aanbod in de kunsten steeds meer uit elkaar. De canonieke kunsten, het deel van de
kunsten waarop het overheidsbeleid zich het meest richt, verliezen terrein. Vergrijzing
treedt op en nieuw publiek haakt niet aan. Hier ligt een grote uitdaging.’3 De uitdaging
ligt dus volgens de Raad van Cultuur bij de verbinding blijven zoeken met het
veranderende publiek van de 21e eeuw.
Gitta Luiten, voormalig directeur van de Mondriaanstichting stelt in 2011 dat
kunstmusea nog het minst op de veranderingen bij het publiek inspelen: ‘Omdat de
kunstgeschiedenis zo gespecialiseerd is geraakt dat als je geen expert bent het
nauwelijks te volgen is. Barnett Newman, waarom is dat goede kunst? Dat kun je bijna
alleen maar snappen als iemand die er veel verstand van heeft het je uitlegt. De
Nachtwacht, dat is al een stuk toegankelijker want daar kun je iets op zien. Maar de
Francis Fukuyama, “The end of history?”,The National Interest 16 (1989): 3-18.
Commissie Putters, Nederlandse Museumvereniging en Vereniging van Rijksgesubsidieerde Musea,
Musea voor Mensen, (Amsterdam: Museumcongres, 9 oktober 2014), geraadpleegd op 27 februari, 2016,
http://www.museumvereniging.nl/Portals/0/6-Publicaties/20141030-EINDVERSIEMusea%20voor%20Mensen.pdf.
3 Raad voor Cultuur, De Cultuurverkenning, (Den Haag: juni 2014), geraadpleegd 27 februari, 2016,
https://www.cultuur.nl/upload/documents/tinymce/De_Cultuurverkenning.pdf, 32.
1
2
5
hedendaagse kunst is niet altijd zo makkelijk toegankelijk.’4 Wanneer Luiten
toegankelijkheid van moderne en hedendaagse kunstmusea bespreekt, heeft ze het
specifiek over de inhoudelijke toegankelijkheid van de kunst en de instelling als vertaler
van de inhoud. Bestaat het begrip toegankelijkheid echter niet uit veel meer lagen?
Welke plek krijgt de communicatie van het kunstwerk zelf? De problematisering van het
begrip toegankelijkheid blijkt een interessant vertrekpunt voor onderzoek. In het licht van
de veranderende samenleving en de groeiende urgentie voor kunstmusea om toegang
te verlenen tot een groter en breder deel van deze samenleving, is het interessant om te
onderzoeken hoe hedendaagse en moderne kunstmusea bezig zijn met hun
toegankelijkheid voor het (potentiële) toekomstige publiek. Het is waardevol om een
vergelijking te trekken tussen een gesubsidieerd museum en een onafhankelijk museum
om te kijken of er een verschil is in attitude ten opzichte van de samenleving. Volgens
Luiten hebben voornamelijk publiek gefinancierde hedendaagse en moderne
kunstmusea, anders dan particulier gefinancierde musea, de taak kunst die inhoudelijk
minder of zelfs helemaal niet toegankelijk is, wel zo te presenteren aan de bezoeker: ‘Ik
vind het heel anders wanneer jij als particulier verzamelaar een museum bouwt om je
collectie daarin te laten zien, dan doe je dat voor jezelf. Maar als je een museum bent
dat voor 80, 90% met publiek geld wordt gefinancierd, dan ben je wat mij betreft een
dienstverlenende instelling. Je bent een publieke instelling, je doet iets voor de
samenleving, daar betaalt die samenleving jou voor en niet andersom.’5 De
casevergelijking laat zien of en hoe dit verschil zich ontvouwt in de praktijk.
Het doel van dit onderzoek is inzicht bieden in hoe gesubsidieerde en
onafhankelijke hedendaagse en moderne kunstmusea zich toegankelijk maken voor hun
toekomstige publiek. In dit onderzoek is gekozen voor een vergelijking tussen het
Stedelijk Museum Amsterdam en Museum De Pont in Tilburg. Deze keuze is ten eerste
gemaakt, omdat beide musea instellingen zijn voor hedendaagse en moderne kunst. Het
Stedelijk Museum is een mooi voorbeeld van een gesubsidieerd museum, omdat het
voor een groot deel afhankelijk is van subsidie van de gemeente Amsterdam. Museum
de Pont in Tilburg is een goed voorbeeld van een onafhankelijk museum en een van de
grootste particuliere musea in Nederland. De grootschaligheid van beide instellingen (in
hun categorie), betekent dat ze waarschijnlijk over voldoende middelen beschikken om
4
Arnoud Odding, Het disruptieve museum, (Den Haag: Stichting DOEN, 2011), geraadpleegd op 27
februari, 2016, http://www.odd.nl/wp/wp-content/uploads/2011/04/Het-disruptieve-museum.pdf, 41.
5
Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 41
6
als museum in te spelen op veranderingen in de samenleving. Dit maakt ze geschikte
onderzoeksobjecten.
Hoofdvraag, deelvragen en methode
De geformuleerde hoofdvraag voor dit onderzoek is:
Hoe zijn hedendaagse en moderne kunstmusea bezig met toegankelijkheid voor de
samenleving van de toekomst en zijn er daarbij verschillen te ontdekken in de manier
waarop gesubsidieerde en particuliere instellingen dat aanpakken?
De bijbehorende deelvragen zijn:
1. Uit welke lagen bestaat het begrip toegankelijkheid met betrekking tot de
museumwereld?
2. Welke trends in demografische veranderingen vormen de samenleving van de
toekomst?
3. Hoe is de positie van het museum ten opzichte van de samenleving veranderd?
4. Op welke manier vergroot het Stedelijk Museum Amsterdam de toegankelijkheid van
het museum voor de samenleving van de toekomst?
5. Op welke manier vergroot museum De Pont de toegankelijkheid van het museum voor
de samenleving van de toekomst?
De eerste drie vragen worden beantwoord met literatuuronderzoek en bureauonderzoek.
Het eerste hoofdstuk vormt het theoretisch kader van het onderzoek. Als raamwerk
wordt wetenschappelijke literatuur over toegankelijkheid in de museale context gebruikt.
Wanneer een museum gericht is op het vergroten van de toegankelijkheid van het
museum, gaat dit eigenlijk over het verkleinen van de drempels die niet-bezoekers
weerhouden van bezoek. In 2005 doet Letty Ranshuysen in het kader van Project
Museale Strategie onderzoek naar de verschillende drempels die museumbezoek
kunnen belemmeren. Deze drempels vormen het vertrekpunt in mijn zoektocht naar hoe
hedendaagse en moderne kunstmusea omgaan met het vergroten van hun
toegankelijkheid voor het toekomstige publiek. Om het raamwerk van Ranshuysen van
verdieping te voorzien, wordt het actuele mediadebat over toegankelijkheid van musea
7
geanalyseerd aan de hand van deze drempels. Tot slot wordt uiteengezet welke
communicatiestromen er centraal staan binnen dit debat, om te verhelderen waar de
focus van de toegankelijkheidsproblematiek ligt.
In het volgende hoofdstuk wordt getracht de tweede deelvraag te beantwoorden.
Het hoofdstuk begint met een uiteenzetting van onvoorziene maatschappelijke
verschuivingen aan de hand van literatuuronderzoek, om het toegankelijkheidsvraagstuk
van maatschappelijke context te voorzien. Daarna wordt ingezoomd op demografische
trends die samenleving van de toekomst vormen. Uiteraard worden niet alle
demografische trends gedistilleerd, maar alleen de meest opvallende trends. Zo kan de
samenleving van de toekomst op een concrete manier afgebakend worden voor het
onderzoek. Hiervoor worden gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en
Planbureau voor de Leefomgeving geanalyseerd. Het hoofdstuk besluit met het naast
elkaar leggen van de drempels en de demografische veranderingen.
Voor de derde deelvraag worden wetenschappelijke artikelen over de
veranderde positie van het museum gebruikt. Uiteraard worden hierbij niet alle
veranderingen van het hedendaagse en moderne kunstmuseum ontleedt, maar alleen
de verschuivingen die betrekking hebben op toegankelijkheid. Het hoofdstuk begint met
een bespreking van de oorspronkelijke taken en besluit met de paradigmaverschuiving
van het kunstmuseum. Een interessante publicatie die gebruikt wordt om deze
deelvraag te beantwoorden is Het disruptieve museum van de huidige directeur van
Rijksmuseum Twenthe: Arnoud Odding. Hij beschrijft aan de hand van interviews met
directeurs van musea en fondsen verschillende fundamentele verschuivingen in de
positie van het museum te opzichte van de samenleving. Dit hoofdstuk verschaft
interessante context vanuit de museale praktijk op de toegankelijkheidsproblematiek.
In hoofdstuk vier worden de resultaten van de casestudies gepresenteerd. De
gebruikte methodes in dit hoofdstuk zijn bureauonderzoek, tentoonstellingsbezoek en
semigestructureerde interviews. Deze methoden vormen grofweg ook gelijk de drie
lagen waarin de cases onderzocht worden: een drempelanalyse, tentoonstellingsbezoek
en een semigestructureerd interview over de museumcommunicatie. In de
drempelanalyse wordt aan de hand van bureauonderzoek bekeken hoe de musea bezig
zijn met de verschillende vormen van toegankelijkheid voor de samenleving van de
toekomst. Vervolgens wordt aan de hand van tentoonstellingsbezoek en
bureauonderzoek de communicatie rondom tentoonstellingen van de musea
geanalyseerd. Er wordt hierbij gekeken naar de informatie die op de website, in de
8
brochure, op social media en op zaal wordt gecommuniceerd. Semigestructureerde
interviews met medewerkers van de communicatie afdelingen van beide musea geven
een verdiept inzicht in hoe men bezig is met de toegankelijkheid van het museum en de
afwegingen die daarbij worden gemaakt. De interviews worden gehouden aan de hand
van een topiclijst die is opgesteld naar aanleiding van eerdere bevindingen in het
onderzoek. Dit is een iteratief proces. Dat wil zeggen dat de structuur van het
onderzoek, naarmate de vordering, aan verandering onderhevig is om op deze wijze tot
het meest interessante resultaat te komen.
9
1. De verschillende lagen van toegankelijkheid
Als het voor moderne en hedendaagse kunstmusea alsmaar belangrijker wordt om de
connectie met de samenleving te blijven vinden, is het dus des te belangrijker de
toegankelijkheid te vergroten. Dit hoofdstuk gaat over de verschillende lagen van het
begrip toegankelijkheid. Daarnaast zoomt het in op het actuele mediadebat rondom
toegankelijkheid in de museale sector en ontleedt het de relevante
communicatiestromen om te laten zien waar de focus van het debat ligt.
1.1 Het vertrekpunt
In 2005 heeft de Nederlandse overheid naar propositie van toenmalig staatssecretaris
Cultuur en Media Medy van der Laan opdracht gegeven tot onderzoek naar het
potentiële publiek van musea. Letty Ranshuysen heeft dit onderzoek verricht en legt
hierbij de focus op de onzichtbare drempels die museumbezoek tegenhouden. Ze stelt
dat toegankelijkheid vergroot kan worden door het wegnemen of verminderen van deze
drempels. Het onderzoek van onderzoeksbureau Letty Ranshuysen beschrijft vijf
verschillende vormen van drempels die Nederlandse musea minder tot slecht
toegankelijk maken: sociale drempels, kennisdrempels, informatiedrempels, tijddrempels
en financiële drempels.6
Ten eerste zijn er de sociale drempels.7 Deze drempels gaan over de uitleg van
cultuurdeelname als spel van statussymbolen. Een heleboel mensen voelen zich geen
onderdeel van of willen niet horen bij de groep die musea bezoekt. Sociale drempels
zorgen voor uitsluiting van bepaalde sociale groepen. Veel studies wijzen volgens Letty
Ranshuysen uit dat de sociale drempel de voornaamste belemmering is voor
museumbezoek.8 In het geval van musea voor hedendaagse en moderne kunst is de
voornaamste bezoeker bijvoorbeeld nog steeds de hoogopgeleide autochtoon. Dit kan
voor andersoortige sociale groepen al snel een belemmering zijn voor museumbezoek.
Ten tweede zijn er de kennisdrempels. Kennisdrempels gaan over het gebrek aan
culturele competentie. Culturele competentie kan het best begrepen worden als de
voorkennis en vaardigheden die nodig zijn om te kunnen genieten van een kunstobject.
Veel tentoonstellingen sluiten niet aan bij de voorkennis van bezoekers. Zeker voor
6
L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels. Een analyse van het publiekspotentieel voor Nederlandse musea
in het kader van het project museale strategie, Rotterdam: 2005,
http://www.lettyranshuysen.nl/pdf/2010_MM%202009.pdf, 19-22.
7 L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 19-20.
8
L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 20.
10
moderne en hedendaagse kunsttentoonstellingen is vaak een bepaalde voorkennis
nodig om de waarde van kunstobjecten in een tentoonstelling te begrijpen. Onderzoek
naar de begrippen die tijdens tentoonstellingen worden gebruikt, wijst volgens
Ranshuysen uit dat een gedeelte van de museumbezoekers deze niet kent. Dit vormt
een grote hinderpaal in de ervaring van een museumbezoek.9
In het verlengde van de voorgaande drempels bestaan er informatiedrempels. Bij
deze soort is de informatie zelf vaak het knelpunt. De informatie die verstrekt wordt kan
als onbegrijpelijk ervaren worden, niet via de juiste kanalen gecommuniceerd worden of
er kan zelfs een gebrek aan informatie zijn. Onervaren museumbezoekers hebben
volgens Ranshuysen vaak geen idee wat er in een museum te zien en te doen is.10 In
hedendaagse en moderne kunstmusea hangt de informatie die verstrekt wordt vaak
samen met een bepaald taalgebruik dat gelijk is aan de discipline. Dit levert in
combinatie met het gebrek aan culturele competentie vaak onbegrip op.
Ten vierde noemt het onderzoeksbureau tijddrempels. Deze drempels behelzen een
gebrek aan tijd om musea te bezoeken. De veranderende samenleving levert ons een
steeds groter gebrek aan tijd op. Daarnaast neemt het aantal keuzes in
vrijetijdsbesteding steeds meer toe. Tijddrempels zijn erg lastig weg te nemen, omdat je
mensen simpelweg niet meer tijd kunt geven. 11 Voor hedendaagse en moderne
kunstmusea krijgt deze drempel geen specifieke vorm.
Tot slot bestaan er financiële drempels. Zoals de naam al doet vermoeden betreft dit
de toegangsprijzen van musea. Onervaren museumbezoekers zijn niet snel bereid de
toegangsprijs te betalen als ze bij voorbaat al niet echt geïnteresseerd zijn in de inhoud
van een tentoonstelling. Met het intreden van de Museumjaarkaart is de financiële
drempel al wat afgenomen. Toch is het grootste probleem vooral dat de onervaren
museumbezoeker de toegangsprijs van een museum vaak hoger in schat dan deze
daadwerkelijk is.12 Voor hedendaagse en moderne kunstmusea krijgt ook deze soort
drempel echter geen specifieke vorm.
Het onderzoek van Letty Ranshuysen onderzoekt voornamelijk de onzichtbare
drempels. Er zijn ook zichtbare, fysieke drempels die men van museumbezoek kan
weerhouden. Fysieke drempels vormen belemmeringen voor de letterlijke
toegankelijkheid. Vooral in het licht van een steeds ouder wordende samenleving is het
9
L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 20.
L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 21.
11 L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 21-22.
12 L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 22.
10
11
belangrijk dat een museum ook fysiek toegankelijk is door middel van speciale
voorzieningen. Dit geldt uiteraard voor alle typen musea.
Ondanks dat het onderzoek naar drempels van onderzoeksbureau Ranshuysen
alweer tien jaar geleden is uitgevoerd, zijn de uiteengezette categorieën nog steeds
actueel en relevant voor dit onderzoek. Ook drempels die voortkomen uit de huidige
maatschappelijke verschuivingen, welke verder besproken worden in hoofdstuk 2, zijn
onder te brengen in de verschillende soorten drempels die Ranshuysen noemt. Zo heeft
informatisering er bijvoorbeeld voor gezorgd dat er ook in het museale veld steeds meer
nadruk is komen te liggen op digitale zichtbaarheid en digitaliseringsprocessen. Deze
verhoogde focus op het digitale, die gepaard gaat met technologische vernieuwingen die
elkaar in hoog tempo opvolgen, sluit niet aan bij de sterk vergrijzende bevolking. In het
verlengde hiervan, zou er een informatiedrempel kunnen ontstaan, omdat mensen op
leeftijd deze vernieuwingen niet meer kunnen bijhouden en inhoudelijke informatie zo
aan hen voorbij gaat.
Het kader van Letty Ranshuysen vormt dus nog steeds een interessant vertrekpunt
voor dit onderzoek en is bovendien het enige concrete model dat de toegankelijkheid
van musea ontleedt. Het model spreekt echter alleen over de verantwoordelijkheid van
de instelling wanneer het aankomt op deze toegankelijkheid, terwijl de inhoud van een
kunstwerk zelf ook dichter bij de samenleving zou kunnen staan. Miranda Boorsma stelt
dat recente kunst-filosofische studies ook steeds verder afwijken van kunst als
autonoom concept en dat de ervaring van artistieke waarde steeds meer samenhangt
met in hoeverre het kunstwerk onderdeel is van het maatschappelijke leven.13 Een
interessante toevoeging op de genoemde drempels van Ranshuysen zou dus
inhoudelijke drempels kunnen zijn. Op deze manier wordt ook de toegankelijkheid van
de kunst zelf meegenomen in het onderzoek.
1.2 Het debat
Om het voorgaande raamwerk aan de actualiteit te linken wordt in dit deelhoofdstuk
gekeken waar de focus ligt binnen het debat rondom de toegankelijkheid van musea.
Het model van Ranshuysen komt goed van pas bij het analyseren van de verschillende
posities in het debat.
Miranda Boorsma, “A strategic logic for arts marketing. Integrating customer value and artistic objectives,”
International Journal of Cultural Policy 12 nr.1 (2006): 73.
13
12
In 2013 laait er een discussie op rondom de toegankelijkheid van hedendaagse en
moderne kunst, met een artikel dat Marina de Vries schrijft met betrekking tot de Prix de
Rome. In het stuk, getiteld Hermetischer dan ooit, doet de Vries haar beklag over de
editie van de oudste kunstprijs van Nederland en noemt het gekscherend een sektarisch
feestje. Ze besluit het artikel door hardop de vraag te stellen: ‘Wordt de kloof met het
publiek zo alleen maar groter?’14
Een paar dagen later bespreekt Ernst-Jan Pfauth in het artikel Cultuurbarbaren het
contrast tussen zijn bezoek aan twee verschillende tentoonstellingen in het Stedelijk
Museum Amsterdam. Waar hij onder begeleiding van de bezielde woorden uit het
kunstcollege van Joost Zwagerman voldaan huiswaarts ging, verliet hij hetzelfde
museum totaal gedesillusioneerd na een bezoek aan de Mike Kelley-tentoonstelling.
Volgens Pfauth hebben de makers van de laatstgenoemde tentoonstelling
onbegrijpelijke museumteksten geschreven, omdat men niet door de knieën wilde gaan
voor het grote onervaren publiek. Hij noemt dit ‘gecreëerde ontoegankelijkheid’.15
Irene de Craen reageert op het artikel van Marina de Vries en stelt dat intellectualiteit
door haar weggezet wordt als een negatief iets. Derhalve wil ze haar kanttekeningen
plaatsen bij de door haar collega gebruikte, neoliberale retoriek. Ze stelt dat het een
slechte zaak is dat het belang van het volk als leidend wordt geacht en dat de
toegankelijkheid gelijk wordt gesteld aan het belang van de kunst.16
Dit standpunt wordt gedeeld door Birgit Donker van het Mondriaanfonds, die stelt dat
publieksvriendelijkheid niet het criterium moet zijn voor de kunstkritiek.17 Ook Domeniek
Ruyters valt de Craen bij in het artikel Jip en Janneke in het museum, waarin ze zich
hardop afvraagt of intelligent Nederland bij de garderobe naast hun jas ook hun hersens
achter laat (doelend op auteurs als Ernst-Jan Pfauth). Ze stelt dat hedendaagse en
moderne kunst in musea helemaal geen uitleg en zelfs geen zaaltekst behoeft, maar dat
juist de ervaring centraal moet staan. Ze stelt bovendien dat populisme ‘te vuur en te
zwaard’ bestreden moet worden.18 Kunstjournalist Vincent van Velzen valt Ruyters bij.
Marina de Vries, “Hermetischer dan ooit,” De Volkskrant, 28 oktober, 2013, geraadpleegd op 8 maart
2016, http://www.volkskrant.nl/archief/hermetischer-dan-ooit~a3534246/.
14
Ernst-Jan Pfauth, “Cultuurbarbaren,” De Correspondent, 31 oktober, 2013, geraadpleegd op 8 maart,
2016, https://decorrespondent.nl/272/Cultuurbarbaren/7668496-158aa8cb.
15
Irene de Craen, “Populistischer dan ooit,” Platform Beeldende Kunst, 4 november, 2013, geraadpleegd op
25 maart, 2016, http://www.platformbk.nl/2013/11/ww10-populistischer-dan-ooit/.
17 Birgit Donker, “Hoezo hermetisch?” Birgit Donker Blogt, 31 oktober, 2013, geraadpleegd op 26 maart,
2016. http://www.mondriaanfonds.nl/blog/hoezo-hermetisch/.
18 Domeniek Ruyters, “Jip en Janneke in het museum.” Metropolis M, 19 november, 2013, geraadpleegd op
8 maart, http://metropolism.com/opinion/jip-en-janneke-in-het-museum/.
16
13
Hij schrijft dat het jargon van museumpresentaties altijd onbegrijpelijk is, omdat dat nu
juist de essentie van jargon is. Het behoort toe aan een bepaalde discipline.19
Uitgever Ernst-Jan Pfauth schrijft weer en een tegenreactie op het artikel van Ruyters,
getiteld Arme Jip en Janneke: Kunst valt niet te versimpelen. Hij ontkracht de uitspraken
van Ruyter die moeten doen geloven dat hij voor de versimpeling van kunst is. Hij stelt
dat kunst niet te versimpelen valt, maar dat een heldere uitleg een kunstwerk kan laten
leven voor onervaren museumbezoekers. Pfauth stelt dat we af moeten van de angst
kunst toegankelijk te maken.20 Ook Melle Daamen, directeur van de Amsterdamse
Stadsschouwburg, is heel stellig over toegankelijkheid. In een opiniestuk in het NRC
zegt hij: ‘De kunstensector is in het defensief en probeert met de adagia van Thorbecke
en de ‘intrinsieke waarde van kunst’ de politiek op afstand te houden.’21 Ondanks
verschuivingen in de maatschappij en de veranderende bevolkingssamenstelling neemt
de kunstensector volgens Daamen nog geen verantwoordelijkheid om hier op in te
spelen.22 Redacteur van De Groene Amsterdammer Koen Kleijn sluit zich bij Daamen en
Pfauth aan, door te zeggen dat het een vergissing is dat toegankelijkheid nog steeds
gezien wordt als ‘vertrossing, het verburgerlijken en ontluisteren van het werk, als een
aantasting van het mysterie.’23 Hij vervolgt door te stellen dat toegankelijkheid juist gaat
over goed gastheerschap. Niet alleen voor de kenner maar ook voor de onervaren
bezoeker moet de tekst bij kunstwerken te begrijpen zijn: ‘De openbaring blijft voor de
goedwillende verborgen, want in de kunsten spreken de priesters nog Latijn.’24
De discussie in de media uit 2013 wordt besloten met een openbaar gesprek
georganiseerd door Platform Beeldende Kunst: Open voor publiek – over de
(on)toegankelijkheid van kunst. De vraag in hoeverre kunst zich communiceerbaar op
moet stellen staat centraal en veel van de bovengenoemde experts werden uitgenodigd
voor debat. Veel van de al in de artikelen genoemde standpunten worden terug
Velzen, Vincent van. “Een ster is geen recensie,” Platform Beeldende Kunst, 18 november, 2013.
Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.platformbk.nl/2014/03/ww13-open-voor-kritiek/.
19
Ernst-Jan Pfauth, “Arme Jip en Janneke: kunst valt niet te versimpelen,” De Correspondent, 19 december,
2013, geraadpleegd op 8 maart, 2016, https://decorrespondent.nl/531/arme-jip-en-janneke-kunst-valt-niette-versimpelen/14970483-3e0119a0.
20
Melle Daamen, “Topballet kun je ook uit Petersburg laten invliegen,” NRC, 7 december, 2013,
geraadpleegd op 26 maart, 2016, http://www.nrc.nl/handelsblad/2013/12/07/topballet-kun-je-ook-uitpetersburg-laten-invliege-1322594.
22 Melle Daamen, “Topballet kun je ook uit Petersburg laten invliegen.”
23 Koen Kleijn, “De (on)toegankelijkheid van kunst. Land zonder drempels,” De Groene Amsterdammer, 11
december, 2013, geraadpleegd op 8 maart, 2016, https://www.groene.nl/artikel/land-zonder-drempels.
21
24
Koen Kleijn, “De (on)toegankelijkheid van kunst. Land zonder drempels.”
14
aangehaald en de discussie blijft onbeslist. Duidelijk is dat er grofweg twee verschillende
kampen zijn wanneer het over (on)toegankelijkheid gaat. Enerzijds de auteurs die stellen
dat hedendaagse kunst steeds ontoegankelijker gepresenteerd wordt. Zij verwijten de
kunstensector dat zij met de rug naar de wereld toe staan. Anderzijds is er de groep
auteurs die stelt dat het belang van kunst niet gelijkgesteld moet worden aan de wil van
het publiek. Zij verwijten de andere groep dat zij kunst en het bijbehorende jargon willen
versimpelen. Opvallend is dat het debat besloten wordt met de vraag in hoeverre kunst
zich communiceerbaar op moet stellen, terwijl de argumenten die gebruikt worden
helemaal niet over de kunst zelf gaan. Er wordt gesproken over ‘onbegrijpelijke
museumteksten’, ‘jargon’ en ‘zaalteksten’. Dit zijn allen tekstuele obstakels, kortom:
informatiedrempels. Men disputeert dus voornamelijk over de toegankelijkheid van de
informatie rondom de kunstwerken, in plaats van de toegankelijkheid van de
kunstwerken zelf.
Alhoewel het zwaartepunt van de discussie in 2013 lag blijft toegankelijkheid een
terugkomend punt van debat. In maart 2014 schrijft Vincent van Velzen dat hij het een
slechte zaak vindt dat de publieke bespiegeling op kunst zich voegt naar
laagdrempeligheid. De rol van museumteksten is volgens van Velzen context, kader en
achtergrond, maar niet beschouwing of de gesloten betekenis geven van het werk. De
tekst dient slechts een aanknopingspunt te zijn voor de bezoeker. Niek Hendrix,
kunstenaar en oprichter van het webmagazine Lost Painters, haakt hierop in en zegt dat
het probleem vooral ligt bij kennis en welwillendheid. Hij stelt juist dat de factoren om het
werk heen begrijpelijk gemaakt moeten worden. Hij ziet hier in de rol weggelegd voor
informatie-afdelingen van culturele instellingen.25 Deze onbegrijpelijkheid wordt later in
2014 besproken door journalist Sander van Walsum. Na een bezoek aan de
overzichtstentoonstelling van Marlene Dumas in het Stedelijk Museum Amsterdam,
vraagt hij zich af waarom de eisen die worden gesteld aan de toegankelijkheid van
teksten nog steeds niet gelden voor de kunst. Gepaard met een veelheid aan
voorbeelden van teksten van kunstcritici die Dumas werk beschrijven, zet hij zijn
vraagtekens bij het kunstjargon.26 Ook anno 2016 is ontoegankelijkheid in moderne en
hedendaagse kunstmusea nog steeds aan de orde volgens journalist Teun van de
Niek Hendrix, “Over (on)toegankelijke kunst,” Lost Painters, 19 maart, 2014, geraadpleegd op 8 maart,
2016, http://www.lost-painters.nl/ontoegankelijke-kunst/.
25
Sander van Walsum, “Vinden jullie Marlene Dumas echt zo goed?” De Volkskrant, 9 september, 2014,
geraadpleegd 8 maart, 2016, http://www.volkskrant.nl/opinie/-vinden-jullie-marlene-dumas-echt-zogoed~a3744717/.
26
15
Keuken. In het artikel Waarom schrijven ze in de kunstwereld zo moeilijk? zet hij zijn
vraagtekens bij de ingewikkelde communicatie van kunstmusea. Hij pleit voor heldere
teksten zonder poeha, maar vraagt zich af of dit überhaupt wel haalbaar is in de
kunstwereld: ‘Je hebt mensen die ingewikkelde dingen simpel opschrijven en mensen
die simpele dingen ingewikkeld opschrijven. Zouden die laatste niet goed kúnnen of niet
goed wíllen schrijven?’.27
Samengevat blijft toegankelijkheid een terugkerend onderwerp van debat, waarbij de
hedendaagse en moderne kunstmusea het meest onder vuur komen te liggen. De focus
van het debat ligt hierbij voornamelijk op de informatiedrempel die immer aanwezig lijkt
te zijn bij musea van deze discipline. Volgens een hoop auteurs in het debat bevatten
teksten op zaal, op websites en in museumbrochures vaak jargon. In een radicaal
veranderende samenleving, waarbij de nadruk steeds meer komt te liggen op verbinding
en er de groeiende maatschappelijke wens is dat kunst en cultuur toegankelijkheid moet
zijn, wordt dit jargon steeds lastiger te verdedigen. De focus op breder publieksbereik als
een van de subsidiepijlers, maakt discussie rondom dit begrip nog noodzakelijker. De
verdeeldheid in het debat is een afspiegeling van de spagaat waarin het museale veld
verkeert. Enerzijds moet het grote publiek – de belastingbetaler- vooral de begrijpelijke
resultaten zien van tentoonstellingen. Anderzijds zijn er de liefhebbers en experts die
graag de exclusiviteit -en daarmee wellicht ook de intellectualiteit- rondom een
tentoonstelling waarborgen. Voortvloeiend uit het debat lijkt het een feit dat het
onderscheid hiertussen vooral gemaakt wordt door een verschil in de informatie die
gecommuniceerd wordt. De factoren om het kunstwerk heen, zoals Niek Hendrix stelde,
moeten begrijpelijk gemaakt worden. Het toegankelijkheidsvraagstuk in de museale
sector wordt in het mediadebat dus duidelijk een communicatievraagstuk waarbij de
informatiedrempel centraal staat.
1.3 Communicatiestromen
Opvallend is dat men in het debat stelt dat het gebrek aan toegankelijkheid
weggenomen moet worden door informatie van de instelling naar het publiek. Er zijn
echter veel meer plekken waar ruis plaats kan vinden. Het uiteenzetten van de
verschillende relevante entiteiten en de communicatiestromen die daar tussen
Teun van de Keuken, “Waarom schrijven ze in de kunstwereld zo moeilijk?” De Volkskrant, 4 maart, 2016,
geraadpleegd op 8 maart, 2016, http://www.volkskrant.nl/opinie/waarom-schrijven-ze-in-de-kunstwereld-zomoeilijk~a4256338/.
27
16
plaatsvinden zal laten zien dat het debat en het model een vrij eenzijdige focus op
communicatie hebben wanneer het toegankelijkheid betreft.
In den beginne is er de kunstenaar. Deze maakt een werk meestal vanuit eigen
inspiratie of voor een opdracht waar hij zelf mee akkoord is gegaan. Daarnaast heb je
het kunstwerk zelf. Verder is er natuurlijk het publiek en tot slot is er nog de instelling. De
instelling is de laatste entiteit en deze heeft communicatie met de drie andere actoren.
De focus van het debat ligt voornamelijk op de communicatie tussen het werk en het
publiek. Hierbij wordt de instelling als intermediair gezien. Dit ziet er als volgt uit:
Zoals Niek Hendrix van de Lost Painters letterlijk stelt: ‘Het werk zelf kan een inhoudelijk
zeer specifiek gebied bestrijken zonder dat het onbegrijpelijk hoeft te zijn voor het
publiek, mits de factoren om het werk heen begrijpelijk gemaakt worden.’28 Dit is precies
waar het debat zich op focust: de informatieafdelingen van de musea. Feit blijft wel dat
dit hele debat begonnen is vanuit kritiek op de onbegrijpelijkheid van de kunst zelf bij de
Prix de Rome. Veel hedendaagse en moderne kunst bevindt zich nog altijd, zoals het
voorbeeld van de Prix de Rome mooi laat zien, binnen een klein discours van mensen
met een bepaalde expertise. Er is maar een specifieke groep die het werk begrijpt en in
zijn context kan plaatsen. Communicatie van deze kunstdiscipline is een lastige klus. In
plaats van hiervoor de communicatie van het museum te bediscussiëren, zou men ook
bij het begin van de hele discussie kunnen starten: ontoegankelijke kunst. Hoe zou de
hedendaagse en moderne kunst weer een maatschappelijke bodem kunnen vormen,
zonder tussenkomst van de communicatie van musea? :
Een mooi voorbeeld is een tekst van René Boomkens. Hij sprak in 2011 over een
ontaarding van de kunst. Volgens de schrijver bevindt kunst zich in een ‘paradoxale
28
Niek Hendrix, “Over (on)toegankelijke kunst.”
17
houdgreep van neoliberale onteigening en populistische fantasieën van ontaarding.’29
Hiermee bedoelt hij dat het publiek en de markt nauwelijks meer te onderscheiden zijn
en dat de autonome status van kunst niet meer hetzelfde is door de opkomst van nieuwe
media. De schrijver pleit voor een figuurlijke ontaarding van de kunst. Hij stelt dat dit
enkel gerealiseerd kan worden doordat de kunstenaars in hun werk de maatschappij
onderwerp van de verbeelding te maken. De toegankelijkheid van hedendaagse en
moderne kunstmusea zou dus ook vergroot kunnen worden door juist dit soort
kunst(enaars) aan te trekken. Daarnaast zou er ook ruis kunnen optreden tussen het
publiek en het kunstwerk:
Niek Hendrix bespreekt een aantal factoren waardoor deze ruis op kan treden. Ten
eerste noemt hij welwillendheid. Als een bezoeker al zonder gezonde zin om te kijken
naar het museum komt heeft men volgens de auteur automatisch apathie voor het
kunstwerk. Ten tweede noemt hij tijd en energie. In een tijd waarin in maatschappelijke
veranderingen elkaar steeds rapper opvolgen en alles immer sneller kan en moet zijn tijd
en energie schaars. Wie geen tijd en energie heeft om zich te verhouden tot de kunst is
al snel ‘museummoe’. Ten derde noemt hij kennis. Als men zonder kennis op
hedendaagse en moderne kunst afstapt, zal het beeld ook lastig te plaatsen zijn. Tot slot
bespreekt Hendrix ervaring. Wie vaker in musea heeft rondgelopen zal ook minder
drempels ervaren, omdat men meer aan elkaar kan relateren.30 De vier genoemde
elementen zijn allen factoren die voor ruis kunnen zorgen tussen het publiek en het
kunstwerk, zelfs tussen het publiek en de hele ervaring van museumbezoek.
Bovengenoemde uiteenzetting laat zien dat er tussen de verschillende entiteiten een
hoop verschillende communicatiestromen kunnen plaatsvinden en dat zowel het debat
als het model van Ranshuysen slechts de communicatie bespreekt tussen kunstwerk en
Renee Boomkens, “De ontaarding van de kunst. Over het kunstwerk in het tijdperk van zijn neoliberale
onteigening,” Krisis, Issue 2, (2011): 50.
30 Niek Hendrix, “Over (on)toegankelijke kunst.”
29
18
publiek met de instelling als intermediair. Bij bovenstaande bespreking van de
stromingen is er zelfs nog uitgegaan van absolute communicatiestromen. Als men
communicatie als flexibel begrip beschouwt, zou het begrip toegankelijkheid op een nog
ruimere manier benadert kunnen worden. Een geschikte theorie om dit te verhelderen is
de systeemtheorie van Luhmann. Het meest opmerkelijke aan de theorie van Luhmann
is dat zijn sociale systeem niet bestaat uit mensen, maar uit communicaties. De focus op
toegankelijkheid in communicatie die voortvloeit uit het debat, is gestoeld op een
bepaald perspectief in communicatie, namelijk: zender-boodschap-ontvanger. Hierbij
wordt er vanuit gegaan dat de boodschapper een bepaalde boodschap formuleert en
deze in dezelfde uitleg begrepen wordt door de zender. Deze communicatievorm is
gebaseerd op kennisoverdracht. In het sociale systeem van Luhmann koppelt de
communicatie zich los van de consensus en is een communicatief element altijd spatiotemporeel: het betreft altijd een bepaalde situatie.31 Daarbij is het systeem niet een
statisch geheel, maar bestaat het uit voortdurend bewegende, flexibele entiteiten die met
elkaar communiceren. Deze entiteiten zijn dus niet mensen, maar fysieke uitingen waar
tenminste één andere uiting op reageert. Hierbij wordt niet alleen talige communicatie
gezien als communicatie, zoals in het debat, maar kunnen ook kunstwerken
communiceren.32 De focus betreft toegankelijkheid zou dus verlegd moeten worden naar
een ruimere waarneming van de verschillende communicerende entiteiten in een sociaal
systeem. Het nut daarvan is, dat men door waarneming van al deze communicaties kan
zien hoe iets als (on)toegankelijkheid in een sociaal systeem ontstaat.
Bovengenoemde beknopte uiteenzetting laat zien dat de besproken toegankelijkheid
van het hedendaagse en moderne kunstmuseum in het debat en het model een erg
absolute en eenzijdige vorm van communicatie behelst. De toevoeging van een
inhoudelijke drempel aan het bestaande model van Ranshuysen doorbreekt deze
eenzijdige benadering en geeft ook een rol aan de communicatie die het kunstwerk zelf
produceert.
31
Hans van Maanen, How to Study Art Worlds. On the Societal Functioning of Aesthetic Values
(Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009), 106.
32 Maanen, van, How to Study Art Worlds, 106.
19
2. Demografische trends in de toekomstige samenleving
In het voorgaande hoofdstuk is de term toegankelijkheid geproblematiseerd. Een
analyse van het debat en de relevante communicatiestromen laat zien dat de discussie
over toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunstmusea voornamelijk gaat over
rol van de instelling in de communicatie van het kunstwerk naar de samenleving. De
samenleving is echter ook geen statische entiteit. Onvoorziene maartschappelijke
veranderingen blijven elkaar ik hoog tempo opvolgen. Deze maatschappelijke
veranderingen worden uiteengezet in het komende hoofdstuk om het
toegankelijkheidsdebat en de drempels van maatschappelijke context te voorzien.
Verder worden er trends in demografische verschuivingen ontleedt, om uitspraken te
kunnen doen over de samenleving van de toekomst. Tot slot wordt er uiteengezet welke
drempels weggenomen moeten worden, om het hedendaagse en moderne
kunstmuseum toegankelijk te maken voor dit toekomstige publiek.
2.1 Maatschappelijke verschuivingen in de 21e-eeuwse Nederlandse samenleving
Wie denkt aan maatschappelijke verschuivingen in context van de culturele sector, denkt
al gauw aan de vijf i’s van Paul Schnabel. In 2000 stelden het Centraal Planbureau en
het Sociaal en Cultureel Planbureau een onderzoeksmemorandum op voor het kabinet,
waarin ze gebruik maakten van vijf i’s om toekomstbepalende processen te duiden:
individualisering, internationalisering, informatisering, intensivering en informalisering.33
Paul Schnabel was ten tijde van dit memorandum directeur van het SCP.
Met de verschuiving individualisering wordt het ‘voortgaande proces van verminderde
afhankelijkheid van het individu’ bedoeld.34 Internationalisering staat voor de
‘toenemende invloed van de Europese Unie en het multinationale bedrijfsleven en de
groeiende oriëntatie op wat er elders gebeurt: de participatie aan het internationale
aanbod van cultuur en levensstijl.’35 Informatisering staat voor de opkomst van een
digitale samenleving, onder invloed van nieuwe technologische ontwikkelingen.36 Met
intensivering bedoelt men de ‘veranderende dynamiek en de toenemende betekenis van
het belevingscomponent in het moderne leven.’37 Informalisering verwijst tot slot naar
“Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” CPB/SCP, Den Haag: Sdu,
2000, geraadpleegd op 14 maart, 2016, file:///C:/Users/Loek/Downloads/trends-dilemmas-en-beleid-essaysover-ontwikkelingen-op-langere-termijn.pdf, 24.
34 “Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” 22.
33
“Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” 24.
“Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” 23.
37 “Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” 24.
35
36
20
het losser worden in omgangsvormen en wordt in de samenleving zichtbaar door
deïnstitutionalisering van een veelheid aan verschillende organisaties.38 Ook het
museale instituut heeft de laatste jaren te maken gehad met de invloed van deze
deïnstitutionalisering. De positie van het museum als verheven instituut binnen de
samenleving is niet meer van deze tijd. Hierop wordt ingegaan in het volgende
hoofdstuk.
Dat de vijf i’s van Paul Schnabel nog steeds actueel zijn en bovendien niet los van
elkaar te zien zijn, bevestigt de 94e editie van cultuurtijdschrift Boekman. Deze uitgave
uit 2013 is geheel gewijd aan de vijf i’s en draagt de treffende titel i-Cultuur.
Individualisering wordt door Ger Groot binnen de culturele sector uitgelegd als ‘de
mogelijkheid op elk gewenst moment, op plekken waar men alleen is of zich terugtrekt
met mensen naar eigen keuze, van film, muziek, televisiedrama of literatuur genieten.’39
Het verbindt zich sterk met alle andere verschuivingen. Individualisering leidt tot het
verdwijnen van hiërarchie en meer gelijkheid in de samenleving. Cas Smithuijsen stelt
dat mensen zich, onder invloed van informalisering, meer verschuiven tussen
verschillende klassen en daardoor ook door verschillende culturele disciplines.40
Informatisering is volgens René Boomkens een verschuiving die bovengenoemde trends
sterk beïnvloedt. De betekenis van informatie en de toegang tot informatie is sterk
verandert en heeft zo het individu en het sociale leven een hele andere vorm gegeven.41
Waar zowel individualisering, informalisering en informatisering gaan over het vervagen
van immateriële scheidslijnen en het verheffen van denkbeeldige grenzen, gaat
internationalisering volgens Ton Bevers juist over het overschrijden van fysieke grenzen.
Dit wordt voornamelijk gekarakteriseerd door toerisme en migratie van mensen en
goederen.42 Onder invloed van zowel informatisering als internationalisering ontmoet
men steeds meer verschillende levensstijlen en cultuurvormen. In het verlengde van de
groeiende verscheidenheid aan mogelijkheden om steeds nieuwe dingen te ontdekken
en te beleven ligt de trend intensivering. Het verlangen naar intensieve ervaringen
groeit. Filosoof Bart Verschaffel stelt dat het verlangen van de samenleving naar een
intensieve ervaring te maken heeft met een verschuiving van aandacht naar
onderdompeling. Waar er in het Europese culturele leven voorheen nog ruimte was voor
38
39
“Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn,” 23.
Ineke Hamersveld, “Schnabel updated,” Boekman 94 (2013): 2.
Hamersveld, “Schnabel updated,” 2.
Hamersveld, “Schnabel updated,” 3.
42 Ibidem.
40
41
21
beschouwing en reflectie wordt daar nu geen belang meer aan gehecht. Hij noemt deze
verandering een wissel van vita meditativa naar een vita activa.43 Hij beredeneert
vervolgens dat kunsten passen in een cultuur die om beredeneerde keuzes en
standpunten vraagt. Het moet volgens Verschaffel een spreekplaats bieden voor het
kritische gesprek. Cultuurbeleid is volgens de filosoof verantwoordelijk voor het in stand
houden van dit publieke domein. Als men kijkt naar het huidige Nederlandse
cultuurbeleid lijkt dit niet de focus van het beleid te zijn. Het vergroten en verbreden van
het publiek is steeds vaker het credo. Dit lijkt echter in samenspraak te zijn met
maatschappelijke veranderingen, waaronder informalisering. Ontstaat er onder invloed
van de vijf i’s een nieuwe cultuur waarin geen ruimte meer is voor kritische reflectie? Dit
was toch van oudsher de functie van kunst, met name die van het museale instituut.
Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat de 21e-eeuwse samenleving
onderhevig is aan een hoop verschuivingen en dat deze verschuivingen steeds sneller
achter elkaar volgen. Om te illustreren hoe snel alleen al de technologische
ontwikkelingen elkaar de laatste jaren hebben opgevolgd, laat onderstaande tabel deze
vernieuwingen zien gerelateerd aan het bestaan van de mens. In het schema is pakkend
gekozen om 24 uur als maatstaf te gebruiken, omdat het leven van de mens geënt is op
een indeling van dagen.
Afbeelding 1: technologische vernieuwingen naast het leven van de mens in 24 uur. 44
Ineke Hamersveld, “Ervaringshonger. Intensivering van de ervaring bedreigt het kritisch oordeel,”
Boekman 94 (2013): 25.
43
Hans van Driel & Geno Spoormans, ‘Van aanblik tot schijn,’ in Denken over Cultuur, ed. Peter van
Zilfhout. (Heerlen: Open Universiteit, 2003), 257.
44
22
Met al deze vernieuwingen is ook de mens steeds een beetje veranderd. Arnoud
Odding beschrijft verschuivingen in de samenleving. Maar wat voor invloed hebben deze
veranderingen op de mens? Odding beroept zich bij deze kwestie op het boek I Barbari
van Barrico. Alessandro Baricco heeft het, zoals de titel van zijn werk al doet
vermoeden, over barbaren. Hij beschrijft mutaties die de moderne samenleving hebben
aangetast, waardoor de samenleving ‘barbaren’ heeft voortgebracht. Zonder in een vorm
van cultuurpessimisme te vervallen, beschrijft hij dat de barbaren steeds minder de
diepgang opzoeken en minder moeite doen om kunstobjecten in musea te begrijpen.45
Dit heeft volgens Odding te maken met de dood van avant-garde in de beeldende
kunst.46 Avant-garde bewegingen als bijvoorbeeld DADA presenteerden nieuwe vormen
van kunst om zo de samenleving scherp te houden en ze kritisch naar maatschappelijke
kwesties te laten kijken. Ze baanden een weg die de massa kon volgen. Ondanks dat
deze voorhoede niet meer bestaat in de 21e eeuw, is de kunstkritiek volgens Odding nog
steeds gefocust op het plaatsen van kunst in een opeenvolgende ontwikkeling.47 Hier
verliest men de aandacht van de door Baricco benoemde barbaar.
Kunsttentoonstellingen zijn vaak nog steeds pas echt begrijpelijk voor degenen die zich
in de kunst hebben verdiept. De barbaar is niet meer gewend de diepgang op te zoeken.
Het ontstaan van barbaren is volgens Baricco te plaatsen in een serie van
technologische ontwikkelingen. Hij stelt: ‘ alle grote cultuurveranderingen kwamen op
momenten dat nieuwe groepen toegang kregen tot kennis, technieken en hulpmiddelen
die voorheen behouden waren aan kleinere groepen.’48 Informatisering is de oorzaak
voor het ontstaan van grotere toegang voor steeds meer mensen.
Met bovenstaand schema in het achterhoofd, lijkt het ontstaan van ‘barbaren’ en
de daarmee gepaard gaande roep om toegankelijkheid plots een heel logisch gevolg.
Als informatie voor steeds meer mensen wereldwijd toegankelijk wordt, wordt kennis
sneller verkrijgbaar en is er weinig diepgang nodig om dingen te weten en te begrijpen.
De vijf i’s representeren een verworden van de netwerksamenleving. In deze
samenleving is de ervaring, het gebruiken van zaken en activiteit belangrijker geworden
dan het hebben van spullen. Toegang is belangrijker geworden dan bezit.
Waar het wel of niet vergoten van toegankelijkheid in musea een speerpunt van het
huidige debat is (zie hoofdstuk 1), krijgt toegang in het licht van de barbaren plots een
45
Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 70.
Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 73-74.
47 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 74.
48 Ibidem.
46
23
hele andere betekenis. Toegankelijkheid is meer en meer vanzelfsprekend geworden in
de huidige informatiemaatschappij.
2.2 Demografische voorspellingen.
Voorgaande uiteenzetting van maatschappelijke verschuivingen geeft een helder beeld
van de context waarin het toegankelijkheidsdebat plaatsvindt. De verschuivingen die hier
besproken zijn betreffen echter onvoorziene veranderingen die over de jaren heen de
mens vormen. Deze veranderingen zijn lastig te gebruiken als handvaten om de
samenleving van de toekomst te duiden. Er zijn echter veranderingen in de toekomstige
maatschappij die wel concreet te duiden zijn, namelijk: demografische verschuivingen.
Om de samenleving van de toekomst duidelijk af te bakenen, richt dit onderzoek zich op
deze verschuivingen.
Organisaties die zich bezig houden met het bijhouden van demografische data
en het doen van voorspellingen op basis van deze data zijn het Centraal Bureau voor de
Statistiek (CBS), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Planbureau voor de
Leefomgeving (PBL). In 2010 deelt het CBS een persbericht met daarin een
bevolkingsprognose tot 2040. Het bericht is samengevat in de volgende 5 punten:
-
Komende 5 jaar half miljoen 60-plussers erbij
-
Babyboomers leven langer dan vooroorlogse generaties
-
Potentiële beroepsbevolking gaat dalen
-
Bevolking groeit door tot 17,8 miljoen in 2040
-
Aandeel allochtonen in bevolking groeit verder49
Samengevat kunnen er twee opvallende veranderingen uit deze punten gefilterd
worden, die bepalend zijn voor de demografische samenstelling van het publiek van de
toekomst: een groeiende allochtone bevolking en een groei van 60-plussers die
bovendien langer blijven leven dan dat nu het geval is. Het tempo van de vergrijzing
loopt dus op. Het aantal allochtonen groeit enerzijds door migratie, anderzijds is de kans
groot dat door het vertrek van een grote groep ouderen uit de beroepsbevolking er meer
vraag ontstaat naar buitenlandse arbeidskrachten. Het CBS stelt dat dit naar
“Tempo vergrijzing loopt op,” Centraal Bureau voor de Statistiek, 17 december, 2010, geraadpleegd op 27
februari, 2016, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-083pb.htm.
49
24
verwachting zal bijdragen aan de toekomstige immigratie. In de prognose wordt
uitgegaan van een structureel aantal immigranten van 144.000 per jaar. De immigratie
die ontstaat door het invullen van vrijgekomen arbeidsplekken onder invloed van de
vergrijzing zou daar nog bovenop komen.50
In 2013 bevestigd een rapport getiteld Demografische ontwikkelingen 2010-2040
van het PLB in samenwerking met het SCP deze demografische verschuivingen. Het
rapport vormt een overzicht dat inzicht biedt in de voorziene sociaal-demografische
ontwikkelingen in Nederland tussen 2010 en 2040. In de samenvatting van de
verschillende soorten demografische ontwikkelingen worden onder andere
verschuivingen in leeftijdsopbouw en herkomstgroepen besproken. Vergijzing is alom
aanwezig in het rapport. Onderstaande grafiek laat zien in welke mate het aandeel
65+ers de komende jaren zal groeien.
Afbeelding 2: Aandeel 65+ers 1980-2040.51
50 “Tempo vergrijzing loopt op,” Centraal Bureau voor de Statistiek.
51 Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen
en regionale diversiteit ( Den Haag: Uitgeverij PBL, 2013) 36.
25
Afbeelding 3: Ontwikkeling vergrijzing 2010-2040.52
In bovenstaande tabel wordt bevestigd dat de vergrijzing niet alleen betekent dat het
aantal 65+ers stijgt, maar dat de veroudering nog eens versterkt wordt door een groei in
de oudere leeftijdscategorieën. De regionale bevolkingsprognose stelt dat het zeer
waarschijnlijk is dat alle Nederlandse gemeenten in de nabije toekomst te maken krijgen
met deze dubbele vergrijzing.53
De tweede demografische ontwikkeling die in het rapport besproken wordt is de
absolute groei van het aantal allochtonen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen
autochtonen, westerse allochtonen (herkomst één van de landen van Europa excl.
Turkije, Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan) en niet-westerse allochtonen (alle
overige herkomstgroeperingen). Voor allochtonen wordt de definitie van het CBS
gebruikt, namelijk ‘personen van wie ten minste één ouder in het buitenland geboren
is.’54 In de grafiek op de volgende pagina is te zien dat het aandeel allochtonen in de
toekomstige samenleving sterk zal groeien, zowel het aandeel westerse als nietwesterse allochtonen.
52
Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen
en regionale diversiteit , 36.
53 Ibidem.
54 Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen
en regionale diversiteit , 42.
26
Afbeelding 4: Historie en prognose autochtonen en allochtonen 2000-2040.55
Voornamelijk het aandeel niet-westerse allochtonen wordt een steeds groter gedeelte
van de toekomstige samenleving. De grafiek laat zien dat deze groei zowel absoluut als
relatief is. In onderstaande tabel is te zien dat Nederland in 2040 volgens de prognose
ongeveer 2,8 miljoen niet-westerse allochtonen telt.
Afbeelding 5: Ontwikkeling herkomstgroepen 2010-2040.56
55
Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen
en regionale diversiteit, 42.
27
In het rapport wordt een grote onzekerheidsfactor aan de invloed van migratie op deze
cijfers toegekend. In de tabel op afbeelding 5 wordt aangegeven dat er met deze
onzekerheid rekening is gehouden in de vorm van marges. Zo stelt men voor het
aandeel niet-westerse allochtonen een marge van 2 miljoen, waarbij de ondergrens 2,1
miljoen is en de bovengrens 4,1 miljoen. De realiteit leert ons dat de kans groot is dat dit
aantal naar boven uitschiet. Onrust in het Midden Oosten heeft ervoor gezorgd dat de
afgelopen tijd grote stromen migranten bij de Nederlandse grens hebben aangeklopt. De
website van het CBS stelt dan ook dat de Nederlandse bevolking anno 2016 inmiddels
al voor 12% bestaat uit niet-westerse allochtonen.57 Afgelopen 21 maart ging in de
boeken als de dag dat Nederland officieel de 17 miljoen inwoners heeft bereikt.58 Wie
deze 17 miljoenste inwoner was, is niet precies zeker. Wel stelt het CBS dat de kans
groter is dat het een immigrant was dan een nieuw geboren baby. In 2015 werden er
170.000 Nederlandse kinderen geboren, terwijl 200.000 migranten zich datzelfde jaar
hebben ingeschreven in gemeenten.59 In ieder geval bewijst de rekensom - 12% van 17
miljoen inwoners - dat de niet-westerse allochtoon met meer dan 2 miljoen een
significant gedeelte vormt van onze samenleving.
Vergrijzing en een groeiend aantal niet-westerse allochtonen zijn dus de opvallendste
trends in demografische verschuivingen, die tegelijkertijd het meest de samenleving van
de nabije toekomst vormen. Voor dit onderzoek vormen deze twee veranderingen
daarom de afbakening die de toekomstige samenleving representeert.
2.3 Welke drempels voor wie?
Het voorgaande hoofdstuk wijst uit dat er verschillende drempels te onderscheiden zijn
wanneer het aankomt op toegankelijkheid voor museumbezoekers. Onderzoeksbureau
Letty Ranshuysen onderscheidt vijf verschillende onzichtbare drempels: sociale
drempels, kennisdrempels, informatiedrempels, tijddrempels en financiële drempels.
Daarnaast bestaan er logischerwijs fysieke drempels. Verder volgt uit het eerste
56
Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke ontwikkelingen
en regionale diversiteit , 43.
57 “Allochtonen,” Centraal Bureau voor de Statistiek, geraadpleegd op 23 maart, 2016,
http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/dossiers/allochtonen/cijfers/default.htm.
58 “CBS: Nederland telt 17 miljoen inwoners,” Centraal Bureau voor de Statistiek, 21 maart, 2016,
geraadpleegd op 23 maart, 2016,
http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2016/nederland-telt-17-miljoeninwoners.htm.
59 “17 miljoenste inwoner in aantocht,” NOS, 4 maart, 2016, geraadpleegd op 23 maart, 2016,
http://nos.nl/artikel/2090514-17-miljoenste-inwoner-in-aantocht.html.
28
hoofdstuk de toevoeging van inhoudelijke drempels. Waar Ranshuysen stelt dat de
sociale drempel de voornaamste belemmering van museumbezoek is, laat het debat in
de media zien dat vooral de informatie die gecommuniceerd wordt onderwerp van
discussie is. Maar welke drempels moeten weggenomen worden om het publiek van de
toekomst het museum in te krijgen?
In het vorige deelhoofdstuk is geconcludeerd dat er twee demografische
verschuivingen opvallen die de samenleving van de toekomst in ieder geval de komende
25 jaar stevig vormen: vergrijzing en een groei van het aandeel niet-westerse
allochtonen. Voor de steeds maar ouder wordende bevolking is het vanzelfsprekend dat
moderne en hedendaagse musea voorbereid moeten zijn op een groeiend aantal
mensen met fysieke beperkingen. Aangezien het huidige museumpubliek al voor het
grootste deel bestaat uit senioren, is het essentieel dat musea in de toekomst voorbereid
zijn op bezoek van mensen met een gelimiteerde conditie. Voor de niet-westerse
allochtonen zijn fysieke drempels niet van toepassing.
Sociale drempels daarentegen zijn wel degelijk aanwezig voor de niet-westerse
allochtoon. Ranshuysen merkt op dat allochtonen vaak een lastige groep zijn om te
overtuigen tot museumbezoek. Dit heeft vier redenen. Ten eerste ligt het aanbod van
musea vaak niet in het verlengde van de voorkeuren en interesses van allochtonen. Ten
tweede maken musea vaak weinig gebruik van allochtone vertegenwoordigers. Ten
derde sluit de promotie van en informatieverstrekking over het culturele aanbod via
verschillende media vaak niet aan op de media die bezocht worden door allochtonen.
Tot slot ontbreekt het binnen deze culturen vaak aan stimulans tot cultuurdeelname.60
Voor senioren is de sociale drempel vaak niet relevant, zij behoren namelijk juist tot het
stereotype museumpubliek.
De kennisdrempel is om dezelfde rede vaak ook niet specifiek aanwezig voor het
seniorenpubliek. Voor niet-westerse allochtonen is het vaak wel een drempel, omdat de
eventuele taalbarrière cultuurdeelname in Nederland al ontmoedigt. Daarnaast hebben
de collecties van hedendaagse en moderne kunstmusea vaak de westerse kunst als
vertrekpunt, waardoor de kans groot is dat niet-westerse allochtonen de voorkennis
missen om de kunstobjecten in hun context te bekijken.
Informatie zou voor context kunnen zorgen, maar zoals uit de analyse van het
toegankelijkheidsdebat blijkt, bestaat deze informatie vaak uit veel jargon. Dit in
combinatie met de taalbarrière zorgt ervoor dat informatiedrempels een grote
60
L. Ranshuysen, Onzichtbare drempels, 20.
29
belemmering kunnen vormen voor niet-westerse allochtonen. Voor senioren zou de
informatiedrempel kunnen ontstaan onder invloed van steeds snellere
digitaliseringsprocessen. Technologische ontwikkelingen volgen elkaar in rap tempo op.
Wanneer de informatie van musea steeds verder mee digitaliseert, wordt dit op den duur
een probleem voor de sterk vergrijzende bevolking.
Tijddrempels zijn niet specifiek van toepassing op zowel de senioren als niet-westerse
allochtonen. Senioren hebben aan tijd geen gebrek en niet-westerse allochtonen hebben
niet meer of minder tijd dan de gemiddelde Nederlander. Financiële drempels
daarentegen kunnen wel problematische belemmeringen opleveren. In het verlengde
van de bancaire crisis zullen de pensioenen van de toekomstige senioren niet ruim zijn.
Niet-westerse allochtonen zijn vaak vluchteling of arbeidsmigrant. Vluchtelingen zijn
onder hoge druk vertrokken uit het vaderland, waarbij alleen het hoognodige
meegenomen wordt. Van hun laatste geld hebben ze vaak de reis ondernomen naar ons
land, waardoor ze from scratch een nieuw bestaan op moeten bouwen.
Arbeidsmigranten vervullen vaak beroepen die een - voor Nederlandse begrippen beperkt salaris opleveren. Geld zou dus zeker een drempel kunnen vormen voor
museumbezoek.
Tot slot de inhoudelijke drempel. Het wegnemen van deze drempel zou betekenen dat
de getoonde kunst zelf toegankelijker wordt, doordat de kunstenaar de maatschappij tot
onderwerp van de verbeelding maakt. Dit is voor zowel ouderen als niet-westerse
allochtonen relevant. Senioren hebben naarmate ze ouder worden vaak baat bij een
stukje herkenning. Als kunst een intrinsiek onderdeel wordt van het dagelijks leven, is dit
voor ouderen een aangename artistieke ervaring. Ook voor niet-westerse allochtonen is
het prettig een stukje herkenning te zien in kunstwerk zelf, omdat de informatie er
omheen –door de taalbarrière- voor hen vaak lastig te verteren is.
30
3. De veranderde positie van het museum ten opzichte van de samenleving
In het kader van de eerder uiteengezette maatschappelijke verschuivingen van de 21e
eeuw, is het interessant de veranderde positie van het museum ten opzichte van de
samenleving eens onder de loep te nemen. Waarom is de (on)toegankelijkheid van
hedendaagse en moderne kunstmusea de afgelopen jaren plots zo problematisch
geworden? Dit hoofdstuk begint bij de oorspronkelijke taken van het museum en besluit
met de paradigmaverschuiving van het kunstmuseum en hoe dit zich verhoudt tot
toegankelijkheid.
3.1 De oorspronkelijke taken van het museum voor hedendaagse en moderne
kunst.
Wanneer men over de positie van het kunstmuseum spreekt en de oorspronkelijke
kerntaken hiervan, is de definitie van het International Council of Museums en gangbare
perifrase om naar te verwijzen. De definitie is opgesteld in 1974 en luidt als volgt:
‘Een museum is een permanente instelling, in dienst van de gemeenschap en haar
ontwikkeling, toegankelijk voor het publiek, niet gericht op het maken van winst, die de
materiële getuigenissen van de mens en zijn omgeving verwerft, behoudt,
wetenschappelijk onderzoekt, presenteert en hierover informeert, voor doeleinden van
studie, educatie of genoegen.’61
Wanneer deze internationaal geldende definitie wordt gedeconstrueerd vallen er
verschillende dingen op die relevant zijn voor dit onderzoek. Ten eerste zijn er duidelijke
museale kerntaken te onderscheiden:
- materiële getuigenissen van de mens en zijn omgeving verwerven
- de verworven getuigenissen behouden
- wetenschappelijk onderzoek rondom/naar deze getuigenissen verrichten
- de getuigenissen presenteren
- over de getuigenissen informeren
Voor moderne en hedendaagse kunstmusea is het een onophoudelijke uitdaging om de
zogenaamde materiële getuigenissen samen te brengen en de relevantie van deze
getuigenissen te communiceren. De collectie van een museum voor hedendaagse en
”Museumdefinitie,” Museumvereniging, geraadpleegd op 8 maart, 2016,
http://www.museumvereniging.nl/Devereniging/Museumdefinitie.aspx.
61
31
moderne kunst kan namelijk alsmaar aangevuld blijven, omdat het een oneindig
verzamelgebied beslaat. Een aangekocht werk wat ten tijde van de aankoop een lot uit
de loterij lijkt, kan op een later moment aan relevantie inboeten.62 Zo wordt de term
hedendaags ineens problematisch: wat nu vooroplopende kunst is, kan over een paar
jaar alweer mainstream zijn. Het verzamelgebied van de moderne en hedendaagse
kunst kan dus even actueel als risicovol zijn.
Een ander opvallend gedeelte uit de museumdefinitie van het ICOM is het begin van
de definitie. Hierin wordt beschreven dat het museum een instelling is die in dienst van
de gemeenschap en haar ontwikkeling staat en toegankelijk moet zijn voor publiek. De
publieksgerichte taakopvatting van het museum, die tegenwoordig meer centraal lijkt te
staan, is dus niet nieuw. Het begrip toegankelijkheid heeft onder invloed van de in het
vorige hoofdstuk besproken maatschappelijke veranderingen van de 21e eeuw echter
een hele andere betekenis gekregen: toegang is vanzelfsprekend geworden en wordt
zelfs belangrijker geacht dan bezit. Hoe de positie van het hedendaagse en moderne
kunstmuseum daarbij is veranderd komt in het volgende deelhoofdstuk aan bod.
3.2 De paradigmaverschuiving van het hedendaagse en moderne kunstmuseum
‘Inside the museums, Infinity goes up on trial
Voices echo this is what salvation must be like after a while’ - Bob Dylan, 1966
De tekst van Dylan was een voorbode van de overvloed aan kritiek die eind jaren ’80 de
absolute houding van Westerse musea bekritiseerde. Het museum vertrouwde te veel
op de kracht van hun gepresenteerde tentoonstellingen als een set van waarheden en
hield te weinig rekening met wat voor rol zij speelden voor het publiek. In de vroege
jaren ’90 verschoof deze houding al gedeeltelijk, onder invloed van informatisering. De
ontwikkeling van meerstemmige audiotours zorgde ervoor dat het grote verhaal dat
uitgedragen werd door het autoritaire museum in perspectief werd gezet. Deze
voortgang baande een weg voor het idee dat er meerdere perspectieven mogelijk waren
over de waarde en betekenis van kunst.63 Zo werd de monopolie van de experts en
daarmee het museuminstituut bevraagd, maar werd bovenal duidelijk dat
museumobjecten vanuit meerdere perspectieven bekeken konden worden. Deze
Marlous van Gastel, “Musea voor Moderne Kunst & Maatschappelijke Relevantie. Inspirerende
voorbeelden uit de Angelsaksische praktijk en een strategie voor de toekomst,” doctoraalscriptie, Universiteit
Utrecht, 2006, 10.
62
Peter Samis. “The exploded museum,” in Reinventing the museum. The Evolving Conversation on the
Paradigm Shift, bewerkt door Gail Anderson (New York: AltaMira Press, 2012), 303-304.
63
32
verschillende vertrekpunten waren bovendien even waardevol in het ervaren van kunst.
Eind jaren ’90 doet Stephen Weil in zijn artikel From Being About Something, to
Being For Somebody een voorspelling over het toekomstige museum. Hij stelt dat het
museum in de 21e eeuw van een instituut dat de prioriteit legt bij het vergroten,
behouden en bestuderen van de collectie, uitgroeit tot een ondernemend instituut met
een externe primaire focus. Dit instituut concentreert zich op het bieden van een
gevarieerd publieksprogramma en meet het succes af aan de effectiviteit van deze
doelen. Met deze voorspelling maakt Stephen Weil geen onderscheid tussen
gesubsidieerde en particuliere musea, omdat veel van de private musea - door
combinaties van belastingvoordeel en giften van goede doelen of andere liefdadigheid toch een substantieel deel van hun inkomsten indirect te danken heeft aan het publiek.64
Tien jaar later lijkt deze voorspelling uitgekomen. In 2010 stelt Graham Black, professor
in museum en erfgoed management, in het artikel Embedding Civil Engagement dat
musea de verplichting hebben om zich te richten op de gemeenschap en zich te
focussen op maatschappelijke kwesties, om zo een verschil te maken in het leven van
burgers.
Alhoewel deze Angelsaksische benadering niet naast de Nederlandse situatie te
leggen is, vindt er in Nederland een soortgelijke verschuiving plaats. In 2006 constateert
Marlous van Gastel dat moderne kunstmusea nog te weinig maatschappelijke relevantie
weten te bewerkstelligen. Ze kijkt hierbij naar voorbeelden uit de Angelsaksische praktijk
en komt tot de conclusie dat er nog veel te winnen valt op Nederlands gebied. Ze besluit
haar dissertatie met een uiteenzetting van zeven punten waarop moderne en
hedendaagse kunstmusea hun aansluiting op de samenleving kunnen vergroten.65 Een
van deze punten is toegankelijkheid. De dissertatie is vertrokken vanuit het idee dat
moderne kunstmusea maatschappelijke verankering missen en dat ze zich moeten
herpositioneren in de maatschappij om in de toekomst relevantie te waarborgen. In feite
beschrijft Van Gastel dus een paradigmaverschuiving door te stellen dat relevante
aansluiting op de samenleving steeds belangrijker is geworden voor moderne
kunstmusea.
Een onderdeel dat zeker niet onbesproken kan blijven als het gaat om een
Stephen E. Weil. “From Being About Something to Being For Somebody: The Ongoing Transformation of
the American Museum,” in Reinventing the museum. The Evolving Conversation on the Paradigm Shift,
bewerkt door Gail Anderson (New York: AltaMira Press, 2012), 170-171.
65 Marlous van Gastel, “Musea voor Moderne Kunst & Maatschappelijke Relevantie. Inspirerende
voorbeelden uit de Angelsaksische praktijk en een strategie voor de toekomst,” 93-94.
64
33
paradigmaverschuiving van de Nederlandse kunstmusea is de bancaire crisis en de
daarop volgende culturele kaalslag. De welbekende cultuurnota van Zijlstra heeft
ontegenzeggelijk zijn sporen achtergelaten op het imago van de subsidies in de culturele
sector. Nadat New Public Management begin jaren 90 effectiviteit en doelmatigheid al
tot de basiswaarden van de publieke sector positioneerde, deed Zijlstra daar met de
cultuurnota uit 2011 nog een schepje bovenop. Culturele organisaties moesten volgens
Zijlstra ondernemender worden en bovendien meer aansluiting vinden bij het publiek.66
Daarnaast heeft de crisis ervoor gezorgd dat het belang van toegankelijkheid meer
voorop is komen te staan. In tijden van schaarste verbreden voorkeuren zich richting het
immateriële. Dit heeft ervoor gezorgd dat toegankelijkheid steeds meer op de museale
agenda is komen te staan.
In 2011 ziet de Stichting DOEN een zelfde trend in de ontvangen aanvragen
opduiken: musea zijn steeds vaker op verschillende manieren aan het proberen publiek
bij het museum te betrekken. Hierop wordt Arnoud Odding door Stichting DOEN
gevraagd in gesprek te gaan met verschillende museumdirecteuren, om na te denken
over de maatschappelijke vernieuwing van het museum.67 Odding probeert in zijn boek
Het disruptieve museum de verschuivingen in het museumveld bloot te leggen. Zo ziet
hij een verschuiving plaatsvinden in de focus van musea. Waar een museum voorheen
vaak verweten werd dat het enkel oog had voor het eigen vakgebied, heeft de wens van
de samenleving nu een prominent accent gekregen. Odding beschrijft een focus van
product out, naar market in.68 Musea komen volgens de auteur steeds meer in beweging
en luisteren beter naar de bezoeker. In het verlengde hiervan ligt de focus bij het
tentoonstellen van kunst vaker op de bezoeker dan op de kunstobjecten.
Dientengevolge vindt er een verschuiving plaats in het museale veld, waarbij het
museum steeds meer gericht is op het bieden van ervaringen en soms zelfs
entertainment.69 Odding stelt dat onder invloed van de informatiemaatschappij de
samenleving ongewoon is geraakt aan het verdiepen in kunst en het moeite doen om
diepere lagen te begrijpen. Nieuwe technologieën hebben er voor gezorgd dat informatie
zo snel voorhanden is, dat men minder de diepte in wil gaan en juist aangetrokken wordt
Halbe Zijlstra, “Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid”, Cultuurnota 2013-2016, 10 juni,
2011, geraadpleegd op 27 februari, 2016, https://www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnotas/2011/06/10/meer-dan-kwaliteit-een-nieuwe-visie-op-cultuurbeleid.
67 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 7.
68 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 26.
69 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 66.
66
34
door oppervlakkige zaken en snelle impulsen. Musea moeten zich hiertoe verhouden.70
Verder is een belangrijke verschuiving de verdwijnende autoriteit van het museum. Waar
voorheen de museumdirecteur nog zijn stempel zette op het museum naargelang
persoonlijke smaak, maatschappelijke opvattingen en artistieke keuzes, moeten musea
nu constant verantwoorden waarom en voor wie ze bestaan.71 Dit verdwijnen van de
autoriteit heeft te maken met een verschuiving van waarheid naar waarde stelt Odding:
‘kwaliteit is niet meer een aanspraak op de ultieme waarheid, maar een aanspraak op
een relatieve waarde.’72 Hij komt tot de conclusie dat de ‘belangrijkste overeenkomst
tussen alle disrupties is dat musea de blik nu echt en serieus naar buiten richten, naar
de samenleving, naar de mensen.’73 Toch ziet voormalig directrice van de
Mondriaanstichting Gitta Luiten ook nog veel stagnatie. Ze stelt dat het vooral de
kunstmusea zijn die nog onvoldoende oog hebben voor de veranderingen in de
samenleving.74 Odding pleit dat dit eigenlijk niet meer kan en dat de focus ook voor
kunstmusea moet liggen bij de samenleving. Volgens de schrijver moet het nieuwe
museum een netwerkmuseum zijn. Dit is volgens Odding namelijk het enige passende
antwoord op de netwerksamenleving.75 Het netwerkmuseum is een disruptief museum
dat niet verstoord raakt door de veranderende samenleving, maar juist zelf zorgt voor
disruptie en geeft een radicaal antwoord op de vraag van het publiek naar eigen
draagvlak: het luistert naar het publiek maar biedt visie tegelijkertijd.76
Concluderend valt te observeren dat er duidelijk een paradigmaverschuiving
heeft plaatsgevonden in het museale veld, die op te delen is in verschillende
onderdelen. Ten eerste is het imago van kunstsubsidies veranderd. Zeker sinds de
kredietcrisis staat het geven van gemeenschapsgeld aan kunst en cultuur in een ander
perspectief. Gesubsidieerde musea moeten steeds meer verantwoorden hoe dit geld
gebruikt wordt en bovendien een groter aandeel eigen inkomsten genereren. Daarnaast
vragen de alsmaar sneller veranderende samenleving en de frequente maatschappelijke
verschuivingen om een grotere mate van flexibiliteit, financiële scherpzinnigheid en
capaciteiten om risico te durven nemen. De capaciteit van een museum om in te spelen
op verandering lijkt steeds meer een vereiste te worden. Ten slotte moet een museum
70
Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 72.
Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 85.
72 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 90.
73 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 41.
74 Ibidem.
75 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 166.
76 Arnoud Odding, Het disruptieve museum, 9.
71
35
zich verhouden tot de constante vraag relevante aansluiting de bieden aan het publiek
en toegankelijk te zijn voor verschillende doelgroepen. Dit is een voortdurende realiteit.
De paradigmaverschuiving in het museale veld heeft kortom een nieuwe relatie
tussen het museum en de samenleving tot gevolg gehad. In plaats van product out, is de
focus nu verplaatst naar market in. Het begrip toegankelijkheid heeft in de museale
context door de paradigmaverschuiving een hele andere uitleg gekregen, die veel meer
gericht is naar buiten. Eigen aan het hedendaagse en moderne kunstmuseum is dat er
naast deze externe focus, ook verwacht wordt dat het disruptief van aard is. Enerzijds
wordt dus verwacht dat musea van deze discipline inspelen op verandering, maar
anderzijds moeten zij – aldus Odding- zelf de verandering veroorzaken.
Toegankelijkheid is in die laatste rol moeilijk te verweven. Sociale toegankelijkheid, die
al relatief buiten de macht van het museum ligt, wordt op deze manier enkel kleiner. Een
disruptief museum initieert de verandering in plaats van dat het reageert op of mee gaat
met verandering. Gevolg is een groei van de sociale drempel. Een dergelijk beeld
creëert bij niet-bezoekers namelijk enkel een grotere afstand tot het museum. Zo komt
er nog meer verantwoordelijkheid bij de communicatie afdeling van het museum te
liggen, terwijl deze juist al onder vuur ligt in het huidige debat. Is het geloof dat het met
communicatie op te lossen valt wel terecht? Accepteren dat een dergelijke voorziening
niet een breed publiek trekt, maar wel onderdeel uitmaakt van een internationaal
kunstdiscours kan ook een waarde zijn. Dit brengt ons weer terug bij de
eerdergenoemde spanning die ook centraal staat in het debat: het museum voor een
select publiek versus het museum voor iedereen.
36
4. Toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunstmusea in de praktijk:
casestudies
Dat de term toegankelijkheid een complex en gelaagd concept is, blijkt uit de eerdere
hoofdstukken. De toegankelijkheidsproblematiek wordt in het debat voornamelijk als
communicatievraagstuk benaderd, omdat de focus ligt op de informatiedrempel. Hierbij
heeft de instelling een belangrijke rol als vertaler van de kunst naar de samenleving toe.
Deze samenleving is aan een hoop grote veranderingen onderhevig, waardoor toegang
veel vanzelfsprekender is geworden. Ook het museum past zich aan deze
maatschappelijke veranderingen aan. Daardoor is er volgens de door Arnoud Odding
geïnterviewde museumprofessionals een museum ontstaan dat zich meer naar buiten
richt, maar tegelijkertijd ook disruptief moet zijn. Zeker van musea in de discipline
hedendaagse en moderne kunst wordt verwacht dat zij verandering initiëren, terwijl dit
juist ook de sociale drempel verhoogt. Er staat dus constant eenzelfde spanning
centraal, die bevraagt voor wie het hedendaagse en moderne kunstmuseum bedoeld is.
Om met voorgaande bevindingen in het achterhoofd een verdieping te geven aan hoe
men in de praktijk bezig is met de problematiek rondom toegankelijkheid, volgt er nu een
casevergelijking tussen het gesubsidieerde Stedelijk Museum Amsterdam en het
particulier gefinancierde Museum De Pont. Staat er binnen deze organisaties eenzelfde
spanning centraal? Welke drempels verdienen meer aandacht? Welke verschillen zijn er
tussen de twee musea? Door onderscheid te maken in een gesubsidieerd museum en
een onafhankelijk museum wordt verdieping gegeven in eventuele verschillen in attitude
ten opzichte van de toekomstige samenleving tussen de twee musea.
In dit hoofdstuk worden beide cases besproken in drie stappen. Ten eerste wordt er
een drempelanalyse gemaakt waarbij de drempels uit hoofdstuk 1 als leidraad dienen.
Ten tweede wordt door eigen museumbezoek en bureauonderzoek gekeken naar de
communicatie van het museum. Tot slot wordt er door middel van een
semigestructureerd interview inzicht geboden in de manier waarop de organisatie zelf
bezig is met toegankelijkheid in de communicatie van het museum. Bij al deze stappen
staat centraal op welke manier moderne en hedendaagse kunstmusea bezig zijn met
toegankelijkheid voor de besproken doelgroepen uit het tweede hofdstuk – senioren en
niet-westerse allochtonen- die grotendeels de samenleving van de toekomst vormen. Na
het bespreken van de twee cases volgt er een beknopte analyse die laat zien waarin de
twee cases van elkaar verschillen.
37
4.1 Case: Stedelijk Museum Amsterdam (gesubsidieerd)
Het Stedelijk Museum Amsterdam is een groot museum aan het welbekende
museumplein in Amsterdam, opgericht in 1895. Het presenteert zichzelf als
‘internationaal instituut, gewijd aan moderne en hedendaagse kunst en vormgeving.’77
De vaste collectie bestaat uit werken van bijvoorbeeld Malevich, Vincent van Gogh en
Karel Appel, maar ook Andy Warhol en Wim T. Schippers. Het Stedelijk Museum wordt
gefinancierd door de eigen publieksinkomsten en door sponsoring, maar ook voor een
groot deel door subsidie-inkomsten van de gemeente Amsterdam. In 2014 zorgde de
gemeente voor bijna de helft van de inkomsten. Het Stedelijk is dus in grote mate
afhankelijk van de gemeente. Om subsidie te krijgen moet het museum beantwoorden
aan het kunstenplan van Amsterdam. Eén van de zes doelen, uitgewerkt in de
Hoofdlijnennota 2013-2016, is: ‘toename van het publieksbereik bij instellingen, door
pluriform aanbod voor een divers publiek’.78 Ook volgens de subsidierichtlijnen van de
gemeente moet het museum een breed en divers publiek bereiken. In het verlengde
hiervan moet het museum toegankelijkheid voor een breed en divers publiek voor ogen
hebben. In het ondernemingsplan van het Stedelijk komt deze doelstelling terug. Een
van de kernopgaven die het Stedelijk zich voor de periode 2013-2016 ten doel stelt is
dat het zich richt ‘op een breed, divers en internationaal publiek.’79 Er wordt gesteld dat
‘het museum niet kan wachten om zijn kunst en kennis in de volle breedte te delen met
een zo talrijk en divers mogelijk publiek.’ Dat het Stedelijk Museum het doel heeft
toegankelijk te zijn voor de toekomstige samenleving mag duidelijk zijn. Maar in
hoeverre zijn ze daadwerkelijk bezig met toegankelijkheid voor de demografische
groepen van de toekomst?
4.1.1 Drempelanalyse
Aan de fysieke toegankelijkheid van het gebouw wordt bij het Stedelijk Museum
Amsterdam veel aandacht besteed. Zeker met het oog op de sterk vergrijzende
bevolking is dit een erg belangrijk punt van toegankelijkheid. Het Stedelijk beschikt over
alle denkbare speciale voorzieningen die de minder valide bezoeker ondersteunen in het
“Welkom,” Stedelijk Museum Amsterdam, geraadpleegd op 26 maart, 2016. http://stedelijk.nl/.
Gemeente Amsterdam: College van B&W, “De stad en de kunst. Kunstenplan 2013-2016,” Gemeente
Amsterdam, september 2012, geraadpleegd op 26 maart,2016,
file:///C:/Users/hoogl003/AppData/Local/Google/Chrome/Downloads/kunstenplan_2013_2016_def_na_gr_1
41112_1.pdf.
79 Stedelijk Museum Amsterdam, “Ondernemingsplan 2013-2016,” 2012, geraadpleegd op 26 maart, 2016.
file:///C:/Users/hoogl003/AppData/Local/Google/Chrome/Downloads/Ondernemingsplan%202013-2016.pdf.
77
78
38
museumbezoek. Naast liften, invalidetoiletten, en scootmobielen, zijn er ook
gespecialiseerde rondleidingen te volgen en is er een specifieke audiotour ontwikkeld
voor slechthorenden. Het Stedelijk Museum Amsterdam is bovendien initiator van het
succesvolle alzheimer programma ‘Onvergetelijk Stedelijk’.80 Naar voorbeeld van het
Museum of Modern Art in New York organiseert men een interactieve workshops voor
dementen en hun mantelzorgers. De toegangsprijs van het Stedelijk Museum is
gemiddeld. Bureauonderzoek naar entreeprijzen van verschillende hedendaagse en
moderne kunstmusea in Nederland laat zien dat de prijzen gemiddeld tussen de 10 en
de 18 euro liggen, vaak afhankelijk van de schaal en locatie van het museum. Opvallend
is dat het Stedelijk Museum geen seniorenkorting aanbiedt. Buiten studentenkorting en
jongerenkorting maakt het Stedelijk geen gebruik van positieve prijsdiscriminatie.
Op het gebied van sociale toegankelijkheid lijkt voor het Stedelijk Museum nog winst
te behalen. Volgens Ranshuysen zijn er vier redenen die sociale belemmeringen vormen
voor niet-westerse allochtonen om musea te bezoeken: geen interesse, gebrek aan
allochtone vertegenwoordigers in het museum, gebruik van verkeerde promotiemiddelen
door musea en een gebrek aan stimulans tot cultuurdeelname. Gebrek aan interesse en
stimulans tot cultuurdeelname zijn factoren waar een museum zelf weinig invloed op kan
uitoefenen. Met allochtone vertegenwoordigers en promotiemiddelen kan een museum
wel initiatief nemen in het vergroten van toegankelijkheid. Het Stedelijk Museum zet door
middel van de Blikopeners allochtone vertegenwoordigers in om het museum wat
toegankelijker te maken voor een breed publiek. De Blikopeners zijn de jongste
werknemers van het Stedelijk, en bestaan uit een multiculturele groep jongeren die
rondleidingen geven en andere taken vervullen in het museum. Wat betreft
promotiemiddelen maakt het museum toch het meest gebruik van de invloedrijke
dagbladen als De Volkskrant, het Parool en het NRC. Uit het onderzoek van
Ranshuysen blijkt dat juist deze dagbladen aan de niet-westerse allochtoon voorbij
gaan.
Inzoomen op de inhoudelijke toegankelijkheid van getoonde kunst is lastige materie.
Wat wel te onderzoeken valt, is op welke manier een museum bezig is met de
maatschappelijke relevantie van kunst. Het Stedelijk Museum lijkt zich het belang van
maatschappelijk relevante kunst goed te beseffen. Het museum houdt de traditie hoog
om tweejaarlijks een tentoonstelling te organiseren waarin de nieuwste werken binnen
Stedelijk Museum Amsterdam, “Onvergetelijk Stedelijk,” geraadpleegd op 26 maart, 2016.
http://www.stedelijk.nl/educatie/volwassenen/onvergetelijk-stedelijk.
80
39
een bepaalde kunstdiscipline getoond worden. Voor de komende tentoonstelling is de
discipline hedendaagse vormgeving aan de beurt. Aan het begin van dit jaar stuurde het
museum de volgende oproep de wereld in:
‘De rol die vormgeving in onze veranderende samenleving speelt, wordt steeds
belangrijker en ook de toegepaste kunst verhoudt zich daarom tot de actuele
ontwikkelingen zoals globalisering, het ontstaan van peer-to-peernetwerken, de opkomst
van de ‘prosument’, verduurzaming en de voortdurende technische innovatie. Wij
zoeken ontwerpers en kunstenaars die zich nadrukkelijk bezighouden met nieuwe
benaderingen van relevante vraagstukken.’81
Het Stedelijk Museum heeft inmiddels 26 kunstenaars uitgekozen die vanaf eind
augustus hun werken mogen tonen in het museum.82 De veelzeggende titel Dream out
loud? DESIGNING FOR TOMORROW’S DEMANDS laat zien dat de verbinding van de
kunst met de maatschappij in deze tentoonstelling echt centraal staat. In de tekst van de
oproep wil het museum duidelijk laten zien in te willen spellen op actuele
maatschappelijke verschuivingen. De keuze om door middel van social design op
speelse wijze maatschappelijke problemen aan te kaarten, lijkt in het verlengde van de
paradigmaverschuiving een grote stap in de richting van een toegankelijk hedendaags
en modern kunstmuseum.
Omdat de kennisdrempel voor niet-westerse allochtonen enkel weg te nemen is door
het bieden van context en andersoortige informatie, worden kennis- en
informatiedrempels onder één noemer geschaard. Het Stedelijk Museum heeft de
afgelopen paar jaar nogal onder vuur gelegen door de vermeende ontoegankelijke
teksten die het museum communiceert. Niet alleen de zaalteksten en
museumbrochures, maar ook in tekst op de website wordt veel jargon gebruikt. Vooral
voor allochtonen, die vaak de Nederlandse taal maar gebrekkig beheersen, is het van
belang dat informatie helder wordt gecommuniceerd.
Opvallend is dat drempels waar bij het Stedelijk Museum nog ruimte voor verbetering
ligt, de sociale drempel en de kennis- en informatiedrempel zijn. Uit deze
drempelanalyse, aan de hand van bureauonderzoek, lijkt het toegankelijkheidsprobleem
dus weer een communicatieprobleem. Omdat eerder uit de analyse van het debat
rondom toegankelijkheid van musea bleek dat de communicatie het grootste euvel is,
Teun van de Keuken, “Waarom schrijven ze in de kunstwereld zo moeilijk?”.
Stedelijk Museum Amsterdam, “Dream out Loud! 26 aug 2016- 1 jan 2017,” geraadpleegd op 1 juni, 2016,
http://stedelijk.nl/tentoonstellingen/dream-out-loud.
81
82
40
wordt er in dit onderzoek daarom meer aandacht besteed aan deze invalshoek. Om te
onderzoeken wat voor informatie er door het museum gecommuniceerd wordt, richt het
volgende deelhoofdstuk zich daarom op tentoonstellingsbezoek. Er wordt hierbij
gekeken naar de informatie die op de website, in de brochure, op social media en op
zaal wordt gecommuniceerd. Daarna wordt in een semigestructureerd interview dieper in
gegaan op wijze waarop men met toegankelijkheid bezig is, in de communicatie van het
museum.
4.1.2 Analyse tentoonstellingsinformatie
Hedendaagse en moderne kunstmusea hebben meermaals kritiek gehad op de
toegankelijkheid van de gecommuniceerde teksten rondom tentoonstellingen. Als een
soort steekproef wordt voor deze case de communicatie rondom de tentoonstelling
Mach dich Hübsch! van Isa Genzken onder de loep genomen. Bevat dit veel jargon, of
juist niet en in welke taal wordt er gecommuniceerd?
Op de website van het Stedelijk wordt iedere nieuwe tentoonstelling aangekondigd
door middel van een persbericht, dat te lezen is in zowel Nederlands als Engels. Als
men het persbericht van de tentoonstelling rondom Isa Genzken leest, valt meteen op
dat er vanuit een bepaalde expertise geschreven is. Men gebruikt zinnen als: ‘In het
zalenparcours dat volgt wordt Genzken’s oeuvre niet chronologisch gepresenteerd,
maar als een montage waarin juist de dwarsverbanden en thematische lijnen door de
jaren heen duidelijk worden’.83 Deze zinnen zijn duidelijk niet geschreven voor de leek.
Er wordt voor de niet-kenners op deze pagina direct doorverwezen naar een lijst van
acht vragen en antwoorden over de kunstenares. Hier wordt evenwel geschreven vanuit
de verwachting dat de lezer toch een bepaalde expertise bevat: ‘Een ander voorbeeld is
de staande hyperboloïde die ze een antropomorfisch karakter geeft door deze ‘Diana’ te
noemen.’84
In de brochure die men mee kan nemen op zaal worden soortgelijke teksten gebruikt,
die ook verkrijgbaar zijn in zowel Nederlands als Engels. Voor de komende grote
tentoonstelling gaat men experimenteren met brochures in meer talen en worden ook
Duits, Spaans en Frans toegevoegd.
Ook de teksten op zaal zijn vanuit een bepaalde expertise en intellectualiteit
geschreven. Zoals het Stedelijk zelf al verwoordt: ‘Isa Genzken daagt uit zelf op zoek te
Stedelijk Museum Amsterdam, “Isa Genzken: Mach dich Hübsch! 29 nov 2015- 6 maart 2016,”
geraadpleegd op 10 april, 2016, http://stedelijk.nl/tentoonstellingen/isa-genzken.
84 Stedelijk Museum Amsterdam, “Maak kennis met Isa Genzken,” geraadpleegd op 10 april, 2016,
http://stedelijk.nl/tentoonstellingen/isa-genzken/maak-kennis-met-isa-genzken.
83
41
gaan naar de verhalen die in de werken verscholen liggen, hun betekenis en
samenhang.’ Het lijkt erop dat het Stedelijk Museum zich in de verstrekte informatie bij
deze visie aansluit.
Op social media uit het museum zich in tekst wat informeler. Sociale media zijn bij
uitstek platformen die hiervoor geschikt zijn. De tentoonstelling wordt aangekondigd door
middel van een trailer en een Arttube filmpje waarin de conservator en directrice aan het
woord zijn. Hierin wordt meer toelichting en context gegeven aan de tentoonstelling.
Daarnaast worden verschillende bekende creatieve Nederlanders gevraagd om door
middel van Gallery Talks de tentoonstelling door hun ogen te laten zien. Het Stedelijk
Museum is dus actief bezig door middel van publieksactiviteiten de tentoonstelling
aansprekender te maken.
Een opvallend feit blijft dat het grootste deel van de gecommuniceerde teksten van het
Stedelijk Museum geschreven is vanuit een bepaalde expertise die het voor de
onervaren bezoeker lastig te begrijpen maakt. Kritiek vanuit het mediadebat op de
vermeende ingewikkelde museumteksten lijkt dus gegrond. Vooral voor de niet-westerse
allochtoon levert dit een kennis- en informatiedrempel op en het vergroot daardoor ook
de sociale drempel. Het museum lijkt zich aan de hand van de geanalyseerde
museumteksten dus niet zo noodzakelijk bezig te houden met het ‘vertalen’ van de kunst
naar de samenleving. Deze bevindingen maken het des te interessanter om in het
volgende deelhoofdstuk te onderzoeken op welke manier er nu in de organisatie wordt
nagedacht over de communicatie en daarmee de toegankelijkheid van het museum. Is
men zich bewust van de drempels? Welke keuzes worden er rondom communicatie
gemaakt?
4.1.3 Interview over museumcommunicatie
Om op een dieper niveau in te gaan op de manier waarop het museum met
toegankelijkheid bezig is in de communicatie, is een semigestructureerd interview
gehouden met medewerkers die veel weten van de communicatie naar het publiek toe.
Dit is gebeurd aan de hand van een topiclijst. Deze is te vinden in de bijlage.85 In dit
deelhoofdstuk wordt naar aanleiding van deze topiclijst het resultaat van het interview
met een medewerker van het Stedelijk Museum besproken.
Voor dit museum is voor het onderzoek gesproken met Dorine van Kampen. Ze is
hoofd publieksservice en haar achtergrond ligt in de zorg. Het eerste topic dat
85
Zie bijlage 1.
42
besproken wordt is het eerder genoemde dilemma rondom toegankelijkheid dat naar
voren komt uit het debat. Al snel blijkt dat dit dilemma ook speelt in het Stedelijk
Museum. Mevrouw van Kampen geeft zelf al aan dat de programmering die wellicht past
bij het bereiken van een divers publiek, niet direct in het verlengde ligt van de
programmering van een hedendaags en modern kunstmuseum. Men denkt daar in
beginne juist vanuit de kunst.86 Ze stelt dat dit dilemma mooi naar voren komt in de
vrijdagavond openstelling, waar programma’s regelmatig met elkaar clashen. De
reguliere museumbezoeker wordt het ene moment geconfronteerd met verklede
mensen, dan weer met hiphopjongeren. De irritatie die hier uit voort komt zorgt ervoor
dat het museum weer discussies gaat voeren.87 Degene die de grote lijn zet in de
beslissingen over wat er in het museum gebeurd is de artistiek directeur. Dit is volgens
van Kampen niet degene die altijd de diversiteit van het publiek voor ogen heeft. Wil er
visie komen op deze problematiek, dan is ook de directeur degene die daar de eerste
stappen in zal moeten nemen volgens de geïnterviewde.88 Het dilemma komt volgens
van Kampen vooral naar voren in het verschil in attitude tussen verschillende afdelingen
in het museum. Afdelingen als educatie en marketing letten meer op het publiek en de
conservatoren vanzelfsprekend meer op de inhoud. Volgens de geïnterviewde komen de
educatie en marketing afdelingen altijd later dan de inhoudelijke.89
Ook in de communicatie zijn een hoop beslissingen onderhevig aan de directie. Waar
voorheen de zaalteksten altijd geschreven werden in samenspraak tussen de
inhoudelijke/artistieke afdeling en de educatie afdeling, heeft dat de afgelopen jaren
enkel bij de inhoudelijke/artistieke afdeling gelegen. Dit kan invloed gehad hebben op
het feit dat er discussie is ontstaan over de toegankelijkheid van de teksten van het
Stedelijk. Dorine stelt:’ We hebben best wel wat tikken op de vingers gehad. Je hebt van
die clubjes die de zaalteksten van musea gaan checken. Daar komt dan een uitslag van
en daar scoren we niet heel goed op.’90 Sinds kort ligt de verantwoordelijkheid weer
meer bij de afdeling educatie. ‘Zij denken meer na over wie het allemaal moet lezen’,
aldus van Kampen.91 In de toekomst ziet de geïnterviewde wat betreft communicatie een
uitdaging in het bedienen van de veranderende bezoeker.
86
Dorine van Kampen, interview door Merel Hoogland, semigestructureerd interview aan de hand van een
topiclijst, Stedelijk Museum Amsterdam, 4 april 2016, 59.
87 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 60.
88 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 61.
89 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 64.
90 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 60.
91 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 62.
43
Het Stedelijk Museum benadert de bezoekers nu aan de hand van 4 gekwantificeerde
doelgroepen: trendsetters, cultuurliefhebbers, ‘lerende’ bezoekers en internationale
toeristen. Deze segmentatie is voor de heropening in 2012 bepaald.92 Aan de hand van
deze uiteenzetting worden nog steeds de meeste programma’s geformuleerd. In het
museum is men zeker op de hoogte van demografische veranderingen in de
samenleving. De faciliteiten voor de ouder wordende bezoeker zijn volop aanwezig. Ook
het Alzheimer programma is een groot succes. Betreft de niet-westerse allochtonen zou
het museum volgens van Kampen echter meer kunnen doen: ‘Ik denk dat dit iets is waar
wij over na moeten denken, want iedereen is wit en hoog opgeleid.’93 Het Blikopeners
programma laat volgens de geïnterviewde mooi zien wat diversiteit kan doen. Toch stelt
ze dat er wel een beetje aversie is ontstaan om dergelijke projecten te doen. Volgens
van Kampen komt dit protest voornamelijk uit de artistieke hoek. Men stelt zich de vraag:
‘Gaan wij ons kunstbeleid aanpassen om meer diversiteit te krijgen, of hebben wij
gewoon sinds we open zijn al een bepaald kunstbeleid en daar komen mensen op af?’94
Ze stelt dat deze discussie zal blijven bestaan. In het personeelsbeleid vindt men verder
sporen van de Code Culturele Diversiteit terug, maar er wordt niet echt actief over
gesproken.95
Het laatste besproken topic is de relatie met de financiers. Het Stedelijk draait voor de
helft op eigen inkomsten en verder voornamelijk op gemeentelijke subsidie, met
uitzondering van een aantal andere financiers. Een grote sponsor is bijvoorbeeld de
Rabobank. Naar aanleiding van deze relatie worden er activiteiten georganiseerd zoals
de Rabobank Familiedag maar inhoudelijk heeft de financier weinig invloed. Het
kunstenplan van de gemeente Amsterdam daarentegen is volgens van Kampen
allesbepalend betreft de manier waarop het museum zich opstelt tegenover het
museumpubliek. Toch beïnvloedt dit dan vaak de programmering en tentoonstellingen in
plaats van de manier waarop er door het museum gecommuniceerd wordt.
Uit het interview met Van Kampen van het Stedelijk Museum blijkt dat in de
organisatie op breed niveau dezelfde discussie centraal staat die uit het debat en de
uiteenzetting van Odding naar voren komt: het museum voor select publiek versus het
museum voor iedereen. Ook op communicatievlak komt dit naar voren, omdat de
informatie die door het Stedelijk gecommuniceerd wordt altijd een balans is tussen de
Stedelijk Museum Amsterdam, “Ondernemingsplan 2013-2016.”
Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 64.
94 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 63.
95 Dorine van Kampen, interview, 4 april 2016, 65.
92
93
44
inbreng van de inhoudelijke afdeling en de educatie- en marketingafdelingen. Volgens
van Kampen, en zo blijkt ook uit de analyse van de informatie rondom het museum,
delven educatie- en marketingafdelingen hierbij regelmatig het onderspit. Keuzes die
gemaakt worden rondom de communicatie van het museum zijn dus vaker artistiek
verantwoord dan publieksverantwoord. Dit werkt het blijven bestaan van
informatiedrempels en sociale drempels in de hand. De niet-westerse allochtoon trekt op
deze manier aan het kortste eind, omdat de genoemde drempels voor deze groep het
meest relevant zijn. Als men kijkt naar de invloed van de gemeente op het museum is
deze volgens de geïnterviewde allesbepalend. Dit blijft echter vooral steken op het
niveau van programmering en tentoonstellingen. Zo is de komende tentoonstelling
Dream out loud? DESIGNING FOR TOMORROW’S DEMANDS, ook wel de
‘gemeentelijke kunstaankopen’ genoemd naar de sponsor van het geheel, daar een
mooi voorbeeld van. Het niveau van communicatie bereikt de invloed van de gemeente
Amsterdam echter niet.
4.2 Case: Museum De Pont (onafhankelijk)
Museum De Pont is een middelgroot, onafhankelijk, hedendaags kunstmuseum in
Tilburg. Het is opgericht vanuit het nalatenschap van jurist en zakenman Jan de
Pont(1915-1987). Vanuit zijn erfenis kon vanaf 1988 een stichting worden opgericht ter
stimulering van de hedendaagse kunst. Het museum is sinds 1992 open voor publiek en
functioneert dankzij het legaat van de stichter zonder overheidssubsidies of externe
fondsen.96 Deze erfenis zorgt ervoor dat het museum tot op de dag van vandaag kan
bestaan zonder afhankelijk te zijn van externe financiën. Werkt deze onafhankelijkheid
ook door in de drempels? In hoeverre werkt deze vrijheid door in toegankelijkheid voor
de toekomstige samenleving?
4.2.1 Drempelanalyse
Het museum heeft qua fysieke toegankelijkheid weinig obstakels. De Pont is gehuisvest
in een voormalige wolspinnerij. Het gebouw is door architectenbureau BenthemCrouwel
architecten speciaal verbouwd tot een ruimte, bedoeld voor het tonen van hedendaagse
kunst. Door de vele ramen boven in het dak en de open ruimte valt er veel licht in de
monumentale fabriek. Het gehele museum bevindt zich op de begane grond, waardoor
Museum De Pont, “Ontstaan en organisatie,” geraadpleegd op 26 maart, 2016, http://www.depont.nl/overons/.
96
45
het gebouw ook voor oudere mensen makkelijk begaanbaar is. Daarnaast beschikt De
Pont over rolstoelen die men kan lenen en kan er dichtbij geparkeerd worden, omdat
men over een eigen parkeerplaats beschikt. De toegangsprijs van Museum De Pont in
Tilburg is gemiddeld. Betreft financiële toegankelijkheid zijn er dus weinig bijzondere
zaken op te merken. Ook dit museum biedt geen seniorenkorting aan. Buiten
studentenkorting en gratis toegang voor jongeren tot en met 18 jaar, maakt De Pont
geen gebruik van positieve prijsdiscriminatie.
De volgende drempel die onder de loep genomen kan worden is de sociale drempel.
Volgens Ranshuysen zijn er –zoals eerder genoemd- vier zaken die sociale
belemmeringen vormen voor niet-westerse allochtonen om musea te bezoeken: geen
interesse, gebrek aan allochtone vertegenwoordigers in het museum, gebruik van
verkeerde promotiemiddelen door musea en een gebrek aan stimulans tot
cultuurdeelname. Gebrek aan interesse en stimulans tot cultuurdeelname zijn factoren
waar ook dit museum zelf weinig invloed op kan uitoefenen. De Pont maakt echter niet
bewust gebruik van allochtone vertegenwoordigers in het Museum. Zoals blijkt uit het
interview met Sofie Meijs, verkeert het wel eens dat er zich tussen de rondleiders een
niet-westers persoon bevindt. Dit is echter geen onderdeel van een bewuste strategie.97
Zoals eerder gezegd wordt er voor inhoudelijke toegankelijkheid onderzocht op welke
manier een museum bezig is met de maatschappelijke relevantie van kunst. Museum De
Pont heeft een duidelijk verzamelbeleid:
‘Het streven was en is om van elke kunstenaar in de verzameling ten minste één
‘sleutelwerk’ te verwerven dat de essentie van diens kunstenaarschap kan
representeren. Dat dwingt tot het maken van scherpe keuzes en de verzameling is dan
ook betrekkelijk langzaam gegroeid.(……)Ook voor de komende jaren blijft het beleid
gericht op gestage uitbreiding van de verzameling, met voor elke beoogde aanwinst de
conditie dat het een wezenlijke aanvulling vormt op en de ‘dialoog’ aan kan met de al in
de collectie aanwezige werken.’98
Het belangrijkste binnen het verzamelbeleid van De Pont is dus dat nieuw verworven
werken te relateren zijn aan de werken die al in de collectie aanwezig zijn. Het museum
heeft qua beleid een duidelijke focus naar binnen in plaats van naar buiten. Dit wil niet
97
Sofie Meijs, interview door Merel Hoogland, semigestructureerd interview aan de hand van een topiclijst,
telefonisch interview, 5 april 2016, 71.
98 Museum De Pont, “Het begin van een verzameling,” geraadpleegd op 1 juni, 2016,
http://www.depont.nl/collectie/achtergrond/.
46
zeggen dat maatschappelijke relevantie in de tentoonstellingen geen rol speelt. Het
museum toont met enkele regelmaat tentoonstellingen die op scherpe of ludieke wijze
inhaken op de actualiteit. Zo komt er in november een tentoonstelling van Hester
Oerlemans. De Pont stelt daarbij dat ‘speelse interventies ín en het leveren van
commentaar óp de alledaagse realiteit belangrijke elementen zijn in het werk van de
kunstenares’.99 Maatschappelijke relevantie is dus wel degelijk aan de orde. Feit blijft
wel dat het museum niet in de breedte maar in de diepte verzameld. Het museum
verkiest dus een gespecialiseerde collectie boven een diverse collectie. Om deze
gespecialiseerde collectie toegankelijk te presenteren zou het museum kennis- en
informatiedrempels weg moeten nemen.100 De Pont is, in tegenstelling tot het Stedelijk,
zelden onderwerp van debat als het gaat over ontoegankelijkheid. Toch maakt het
museum maak niet direct gebruik van zichtbare tactieken die op het wegnemen van
deze drempels gericht zijn.
Na de drempelanalyse zijn er bij De Pont verschillende drempels die naar voren
komen waar op het eerste gezicht ruimte lijkt voor verbetering: de sociale drempel, de
inhoudelijke drempel en de kennis- en informatiedrempel. Opnieuw zijn de sociale
drempel en kennis- en informatiedrempel present en verplaatst het
toegankelijkheidsdebat zich naar communicatieniveau. Omdat het museum op
inhoudelijk niveau naargelang het beleid in de diepte verzamelt, komt er nog eens extra
druk te liggen bij de informatieafdeling om de collectie toegankelijk te presenteren.
Om te onderzoeken hoe deze informatie precies vorm krijgt, richt het volgende
deelhoofdstuk zich - net als bij de eerder besproken case – op tentoonstellingsbezoek.
Ook hier wordt er gekeken naar de informatie die op de website, in de brochure, online
en op zaal wordt gecommuniceerd. Opnieuw besluit de case met een
semigestructureerd interview, waar dieper in gegaan wordt op de wijze waarop men
binnen de organisatie van het museum bezig is met toegankelijkheid voor de
samenleving van de toekomst.
4.2.2 Analyse tentoonstellingsinformatie
De informatie rondom de overzichtstentoonstelling van Roni Horn is de tentoonstelling
die als case genomen wordt om de toegankelijkheid in communicatie van Museum De
99 Museum De Pont, “Hester Oerlemans,” geraadpleegd op 1 juni, 2016,
http://www.depont.nl/tentoonstellingen/nu-en-later/detail/pers/hester-oerlemans/.
100 Zoals eerder gezegd worden deze twee drempels voor dit onderzoek onder één noemer geschaard,
omdat de kennisdrempel voor niet-westerse allochtonen enkel weg te nemen is door het bieden van context
en andersoortige informatie.
47
Pont te bekijken. Op de website van het museum vindt men een overzicht van de
huidige en komende tentoonstellingen. Ook voor Roni Horn is er een kopje
gereserveerd, waar een tekst staat die de tentoonstelling beschrijft. Wanneer men de
tekst leest die bij Roni Horn hoort, wordt al snel duidelijk dat er vanuit een bepaalde
expertise geschreven wordt. Er staan zinnen in als de volgende: ‘Na de steeds nauwer
wordende gang en de intieme wolhokken bevindt de bezoeker zich in een open, lichte
hal waar een ensemble van tien cilindervormige beelden in blauw, groen, lichtbruin en
wit glas zorgt voor een betoverend slotakkoord.’ Men spreekt over zaken als ‘leitmotif’ en
‘een vloeiend begrip van identiteit’: een hoop woorden die niet voor iedereen
vanzelfsprekend of begrijpelijk zijn. Toch probeert De Pont in de tekst ook vaak op een
beeldende manier uitleg te geven van begrippen die gebruikt worden. Zo wordt terug
gegrepen op Roni Horn’s androgyne persoonlijkheid door de uiterlijke verschijning van
Horn uit te leggen. Zo beschrijft De Pont dat ze ‘met haar kortgeknipte grijze haar,
brilletje, wit overhemd en t-shirt niet uitgesproken mannelijk of vrouwelijk oogt.’101
In de tentoonstellingsbrochure wordt een uitgebreide versie van het op de website
getoonde persbericht gecommuniceerd. De tekst is dus wederom vanuit een bepaalde
expertise en intellectualiteit opgesteld. De brochure is verkrijgbaar in zowel Nederlands
als Engels. Op zaal werd er naast de brochures die men mee kan pakken, weinig extra
informatie gegeven op de bordjes. Het lijkt erop dat men in de tentoonstelling de kunst
voor zich wil laten spreken. Wel is er een hoorspel te verkrijgen waarin een audio
familiespeurtocht is verwerkt.
Het museum is actief op social media en voornamelijk op Facebook. Hier nemen de
berichten een meer informele vorm aan, zoals passend bij het medium. Er wordt
verwezen naar de korte film op Arttube die ook getoond wordt in het museum zelf. Hierin
wordt gedemonstreerd hoe de tentoonstelling is opgebouwd en wat er allemaal bij komt
kijken.
Opvallend is dat ook bij Museum De Pont de teksten behorend bij de expertise van de
hedendaagse en moderne kunstdiscipline zijn geschreven. Ondanks dat het museum
probeert gebruikte begrippen op een beeldende manier uit te leggen, blijft het gros van
de informatie geschreven vanuit een bepaalde deskundigheid. De discussie die centraal
stond in het debat lijkt ook in de case van De Pont dus gegrond. Juíst voor dit museum
is het belangrijk om in de informatie in ieder geval toegankelijkheid centraal te stellen,
Museum De Pont, “Roni Horn,” geraadpleegd op 10 april, 2016,
http://www.depont.nl/nl/tentoonstellingen/nu-en-later/detail/pers/roni-horn-2/.
101
48
omdat men in den beginne al een gespecialiseerde collectie verkiest boven een diverse
collectie. Toch lijkt deze instelling de rol van vertaler van de kunst naar het publiek niet
aan te grijpen. Waarom wordt deze keuze zo gemaakt? Is het überhaupt een bewuste
keuze? In hoeverre speelt toegankelijkheid een rol op vlak van communicatie naar de
toekomstige samenleving? Een interview met een communicatiemedewerker van De
Pont volgt, om verdieping te geven aan deze bevindingen.
4.2.3 Interview over museumcommunicatie
Om dieper in te gaan op toegankelijkheid in de communicatie van Museum De Pont, is
ook hier een semigestructureerd interview gehouden met een medewerker die veel weet
van de communicatie naar het publiek. In dit deelhoofdstuk wordt naar aanleiding van de
topiclijst uit de bijlage, het resultaat van het interview met een medewerker van De Pont
besproken.
Voor dit museum is voor het onderzoek gesproken met Sophie Meijs. Ze is
medewerker informatie en communicatie en haar achtergrond ligt in de communicatie.
Het eerst besproken topic is wederom het dilemma dat voortvloeit uit het debat over de
toegankelijkheid van moderne en hedendaagse kunstmusea. Mevrouw Meijs vertelt dat
ze dit dilemma wel ervaart, maar de term ‘dilemma’ eigenlijk een te groot woord vindt: Ik
denk dat je dat dilemma altijd in de communicatie hebt wanneer je een nichemarkt aan
wil spreken.’102 Volgens Meijs zit het dilemma in de communicatie hem in het gebruik
van jargon. Enerzijds wil men het grote publiek aanspreken, anderzijds bij de eigen
identiteit blijven. Dit laatste kan volgens Meijs betekenen dat je wel wat vaker in jargon
spreekt. De geïnterviewde beschrijft de identiteit van Museum De Pont als
vooraanstaand in de hedendaagse kunst. Ze stelt dat hier wel een bepaalde vorm van
expertise bij komt kijken.103
In de communicatie van het museum is men volgens Meijs niet zo bewust bezig met
de toegankelijkheid van deze communicatie. ‘Er zijn geen overwegingen die op
strategisch niveau gemaakt worden.’104 Ze stelt dat het als communicatie afdeling vooral
een soort intuïtie is die je moet hebben, als je een boodschap naar publiek
communiceert.
Het volgende topic, doelgroepen, vindt weinig weerslag in het beleid van Museum De
Pont. Meijs legt uit dat er geen doelgroepssegmentatie is opgesteld: ‘We proberen
102
Sofie Meijs, interview, 5 april 2016, 71.
Sofie Meijs, interview, 5 april 2016, 71.
104 Sofie Meijs, interview, 5 april 2016, 72.
103
49
natuurlijk wel verschillende doelgroepen aan te spreken, maar het is niet zo dat we de
verschillende doelgroepen specifiek hebben benoemd en dat we daar ook doelstellingen
aan hebben gehangen wat betreft de communicatie.’105 Het museum is door middel van
rolstoelen ingesteld op de ouder wordende bezoekers, maar erg bewust is men niet
bezig met demografische verschuivingen. Ook met de groeiende groep niet-westerse
allochtonen is men niet bewust bezig. Een van de medewerkers heeft een aantal
rondleidingen voor vluchtelingen georganiseerd. Het museum staat dus zeker open voor
maatschappelijke initiatieven, maar heeft volgens Meijs vaak niet de middelen om deze
zelf te organiseren.106
Het laatst besproken topic is de relatie met financiers. Museum De Pont bevindt zich
in de bijzondere positie dat het, naast het legaat van Jan de Pont, volledig onafhankelijk
functioneert van financiers. De zoon van meneer de Pont zit nog wel in het bestuur. Op
de vraag op deze onafhankelijkheid van financiers het museum dichter bij de
samenleving brengt durft Meijs geen antwoord te geven. Wel stelt ze dat het museum
vooral aansluiting vind op de samenleving door kunstenaars te tonen die kunst maken
uit deze tijd.107
Opvallend uit het interview met Sophie Meijs is dat Museum De Pont helemaal niet op
strategisch vlak nadenkt over de toegankelijkheid van de communicatie van het
museum. De Pont maakt bijvoorbeeld geen gebruik van doelgroepssegmentatie en is
ook niet bewust bezig met demografische verschuivingen. De rol van de instelling als
vertaler van de kunst naar het publiek is dus totaal absent. Toch herkent Meijs het
dilemma dat voortvloeit uit het debat en de uiteenzetting van Odding. Ze stelt dat dit
vooral tot uiting komt in de afweging of je het grote publiek wil aanspreken of bij je eigen
identiteit wil blijven. Meijs schaart dit laatste onder de doelen van Museum De Pont en
stelt dat je hierbij nu eenmaal wat vaker in jargon vervalt. Hiermee lijkt het museum dus
bij voorbaat al niet voor iedereen bedoeld. Dit werkt het voortbestaan van de
informatiedrempel en daarmee de sociale drempel louter in de hand. Het museum blijft
gestaag trouw aan de disruptieve aard van de kunstdiscipline en de onafhankelijkheid
van sponsors stelt het museum in staat deze koers te blijven volgen.
105
Ibidem.
Sofie Meijs, interview, 5 april 2016, 73.
107 Sofie Meijs, interview, 5 april 2016, 74.
106
50
4.3 Vergelijking van de cases
In de voorgaande deelhoofdstukken zijn de resultaten van het caseonderzoek
uiteengezet in drie verschillende lagen: drempelanalyse, tentoonstellingsbezoek en het
interview. Hieruit blijkt op welke manier de verschillende moderne en hedendaagse
kunstmusea bezig zijn met toegankelijkheid. Nu volgt er een beknopte vergelijkende
analyse om de verschillen en overeenkomsten in attitude ten opzichte van de
toekomstige samenleving tussen het gesubsidieerde en het onafhankelijke museum
naast elkaar te leggen. Dit gebeurt net als bij de cases stapsgewijs aan de aan van de
drie verschillende lagen.
4.3.1 Drempelanalyse
De grootste overeenkomst in de drempelanalyse van beide musea is dat de sociale
drempel en de kennis- en informatiedrempel in beide musea naar voren komen als
gebieden waar verbetering mogelijk is. Dit maakt het vraagstuk rondom toegankelijkheid
een communicatievraagstuk. Het mediadebat lijkt in deze dus een relevante focus te
hebben: de rol van de instelling als vertaler van de kunst naar de samenleving wordt niet
optimaal ingevuld. De niet-westerse allochtoon is de demografische groep die in deze
situatie aan het kortste eind trekt. Het grootste verschil in drempels bij de musea is de
inhoudelijke drempel. Waar het Stedelijk bewust bezig is met de maatschappelijke
relevantie van kunst en er zelfs een specifieke tentoonstelling aan wijdt, is het bij De
Pont vaker een toevalligheid in het verlengde van de hedendaagse kunstdiscipline dat
de inhoud van kunst aansluit bij de maatschappij. Bovendien verzamelt het Tilburgse
museum niet in de breedte maar in de diepte. Dit resulteert in een gespecialiseerde in
plaats van diverse collectie, waardoor er een nóg grotere verantwoordelijkheid komt te
liggen bij de communicatieafdeling van het museum om de kunst toegankelijk te
presenteren.
4.3.2 Analyse tentoonstellingsinformatie
Omdat communicatie het grootste euvel bleek te zijn, werd het interessant de door de
musea gecommuniceerde informatie eens onder de loep te nemen. Hierin waren weinig
verschillen tussen de twee musea te ontdekken. Beide instellingen schrijven vanuit een
bepaalde expertise. Kritiek vanuit het mediadebat op vermeende ingewikkelde
museumteksten lijkt dus niet ongefundeerd. De communicatie uitingen rondom de
bezochte tentoonstellingen in beide musea doen op het eerste gezicht geloven dat men
niet bewust bezig is met toegankelijkheid naar het publiek. Dit zorgt ervoor dat de
51
kennis- en informatiedrempel en daarmee de sociale drempel blijven voorbestaan.
4.3.3 Interview over museumcommunicatie
Om de motivaties en keuzes achter de gecommuniceerde informatie bloot te leggen zijn
semigestructureerde interviews uitgevoerd met medewerkers van beide musea. Uit het
interview met Dorine van Kampen van het Stedelijk Museum bleek dat rondom de tekst
in brochures, op de website en op zaal wel degelijk overwegingen plaatsvinden, waarbij
een balans gezocht wordt tussen enerzijds de artistieke afdeling en anderzijds de
educatie- en marketingafdelingen. Onder invloed van de artistieke directie wordt er
evenwicht aangebracht in deze balans. De afgelopen jaren zwaaide de artistieke
afdeling de scepter over de teksten, maar sinds kort wordt dit ook weer met educatie
overlegd. Van Kampen vertelt er wel bij dat educatie- en marketingafdelingen nog
steeds vaak het onderspit delven in deze balans. Bij Museum De Pont is men totaal niet
op strategisch niveau bezig met toegankelijke communicatie, laat staan met
toegankelijkheid voor de toekomstige samenleving. De informatie die het Tilburgse
museum communiceert is vooral geënt op de identiteit van het museum, wat als gevolg
heeft dat het vanuit de expertise van hedendaagse en moderne kunst is geschreven.
Het grote verschil tussen de twee organisaties is dus dat het Stedelijk, in tegenstelling
tot De Pont, erg bewust worstelt met het dilemma dat ook in de uiteenzetting van Odding
centraal staat: hoe matchen we de disruptieve aard van de kunstdiscipline met het
groeiende belang van toegankelijkheid? Waar het Stedelijk onder aansporing van de
gemeente Amsterdam steeds meer richting de maatschappij lijkt te willen opereren en
zich bewust is van de paradigmaverschuiving, blijft het onafhankelijke Museum De Pont
trouw aan de disruptieve aard van het museum en bijbehorende deskundige teksten.
52
Conclusie
Dit onderzoek is gestart met een zoektocht naar de manier waarop hedendaagse en
moderne kunstmusea met toegankelijkheid bezig zijn voor de toekomstige samenleving.
Als verdieping daarop is gekeken naar twee verschillende museumcases, waarbij het
Stedelijk Museum als gesubsidieerd museum en De Pont als onafhankelijk museum
onder de loep werden genomen. Er werd hierbij gekeken naar een eventueel verschil in
attitude ten opzichte van de samenleving. De hoofdvraag voor dit onderzoek was dan
ook:
Hoe zijn hedendaagse en moderne kunstmusea bezig met toegankelijkheid voor
de samenleving van de toekomst en zijn er daarbij verschillen te ontdekken in de
manier waarop gesubsidieerde en particuliere instellingen dat aanpakken?
De bijbehorende deelvragen zijn:
-
Uit welke lagen bestaat het begrip toegankelijkheid met betrekking tot de
museumwereld?
-
Welke trends in demografische veranderingen vormen de samenleving van de
toekomst?
-
Hoe is de positie van het museum ten opzichte van de samenleving veranderd?
-
Op welke manier vergroot het Stedelijk Museum Amsterdam de toegankelijkheid
van het museum voor de samenleving van de toekomst?
-
Op welke manier vergroot museum De Pont de toegankelijkheid van het museum
voor de samenleving van de toekomst?
Hoe deze deelvragen per hoofdstuk werden onderzocht, is geëxpliceerd in de inleiding
aan het begin van dit onderzoek. Om uit te zoeken uit welke lagen het begrip
toegankelijkheid bestaat met betrekking tot de museale sector, is op verschillende
manieren de term onder de loep genomen. Het vertrekpunt voor dit onderzoek is de
uiteenzetting van het onderzoeksbureau Letty Ranshuysen. Zij onderscheidt vijf
verschillende drempels die toegankelijkheid in de weg kunnen staan. Een analyse van
het actuele mediadebat over toegankelijkheid vormde hierop een aanvulling. Uit deze
twee uiteenzettingen blijkt dat er zes verschillende drempels relevant zijn voor moderne
en hedendaagse kunstmusea: fysieke, sociale, financiële, tijd-, kennis- en
informatiedrempels, waarvan de laatste twee in de museale praktijk eigenlijk onder
dezelfde noemer te scharen zijn. Deze kennis- en informatiedrempel heeft gelijk de
53
primaire focus van het debat over de toegankelijkheid van moderne en hedendaagse
kunstmusea. Uit dit debat blijkt een tweedeling te zijn ontstaan. Enerzijds spreekt er een
kamp dat voor de ‘vertoegankelijking’ van moderne en hedendaagse kunstmusea
spreekt. Men duidt hier op de hoeveelheid jargon die zich immer bevindt in
gecommuniceerde teksten van musea en de elitaire attitude van de kunstdiscipline.
Anderzijds is er een groep auteurs die stelt dat uit de teksten juist expertise blijkt die nu
eenmaal hoort bij deze discipline. Moderne en hedendaagse kunst, stellen zij, valt nu
eenmaal niet te versimpelen. Het onderwerp van het debat bevestigd de eenzijdige
focus op de situatie. Een ontleding van verschillende communicatiestromen toont dat de
toegankelijkheidsproblematiek, die voornamelijk het communicatievlak betreft, maar op
één communicatiestroom geprojecteerd wordt: de instelling als vertaler van de kunst
naar de samenleving. Om dit eenzijdige en absolute accent te doorbeken en de
communicatie van het kunstwerk zelf ook mee te nemen in het onderzoek wordt er een
drempel aan het onderzoek toegevoegd: de inhoudelijke drempel.
Zoals in de inleiding werd gezegd stelde de Raad van Cultuur in 2014 dat kunst pas
gaat werken als het gaat communiceren met de samenleving. Deze samenleving is
echter niet onveranderlijk. Een uiteenzetting van vijf maatschappelijke verschuivingen de vijf i’s- en de gevolgen daarvan laat zien dat het begrip toegankelijkheid in het licht
van deze verschuivingen een hele andere uitleg krijgt. Omdat de mens steeds meer en
sneller toegang krijgen tot een hoop zaken, wordt toegang steeds vanzelfsprekender. De
maatschappelijke verschuivingen bieden echter geen handvaten om de samenleving
van de toekomst af te bakenen. Om te ontdekken wie het publiek van de toekomst nu
grotendeels vormt, is er in het tweede hoofdstuk ook gekeken naar trends in
demografische verschuivingen. Daar werd als snel duidelijk dat er twee duidelijke trends
te onderscheiden zijn in Nederland: vergrijzing en een groei van het aandeel nietwesterse allochtonen. Vervolgens zijn de bestaande drempels naast de demografische
trends gelegd om te kijken welke drempels relevant zijn voor dit onderzoek. Alle
drempels, op de tijddrempel na, worden relevant bevonden en meegenomen naar de
casestudies.
Voor de derde deelvraag werd in het volgende hoofdstuk bekeken hoe de positie van
het museum ten opzichte van de samenleving is veranderd. Literatuuronderzoek wijst uit
dat er een paradigmaverschuiving van het kunstmuseum heeft plaatsgevonden, die een
nieuwe relatie tussen het museum en de samenleving tot gevolg heeft gehad. In plaats
van product out heeft het museum nu meer een market in focus. In het licht van de
54
maatschappelijk veranderingen wordt ook verwacht dat musea steeds meer een externe
focus hebben, die ervoor moet zorgen dat de toegankelijkheid verhoogd wordt.
Daarnaast wordt gesteld dat het hedendaagse en moderne kunstmuseum tegelijkertijd
disruptief moet zijn, omdat het nu eenmaal eigen is aan de discipline. Dit heeft juist weer
een hogere kennis- en informatiedrempel en sociale drempel tot gevolg. Zo komt het
museum steeds weer bij hetzelfde dilemma terecht dat al eerder herleidbaar was uit het
mediadebat : is het museum bedoeld voor een select publiek of voor iedereen?
Deze tweestrijd tussen enerzijds het bedienen van het grote publiek en anderzijds het
spreken vanuit expertise komt ook sterk naar voren in eerste casestudy: het Stedelijk
Museum. De teksten die gecommuniceerd worden in brochures, op websites en op zaal
lijken immer te worden geschreven vanuit een bepaalde expertise. Men krijgt dan ook
regelmatig kritiek te verduren op de toegankelijkheid van de teksten. Achter de
schermen gaat hier echter een balanceren tussen afdelingen aan vooraf dat, afhankelijk
van de artistieke directie, soms meer de ene kant op valt en soms meer de andere. De
afgelopen jaren is het zo geweest dat de artistieke afdeling hier in overhand kreeg.
Sinds kort krijgt ook de afdeling educatie weer een vinger in de pap. Het thema
toegankelijkheid is iets wat op dit moment dus erg speelt binnen het museum. Wat
betreft fysieke toegankelijkheid lijkt het museum erg mee te bewegen met de vergrijzing
van de bezoeker. Alle denkbare facilitaire voorzieningen voor senioren zijn beschikbaar.
Er is zelfs een erg succesvol Alzheimer programma geïnitieerd. Binnen sociale
toegankelijkheid en kennis- en informatietoegankelijkheid valt nog winst te behalen. Hier
is vooral de niet-westerse allochtoon de dupe van. Volgens de geïnterviewde is ook dit
een punt van discussie binnen het museum. Waar educatie en marketing afdelingen
gefocust zijn op het creëren van toegang voor een zo breed en divers mogelijk publiek,
vraagt de inhoudelijke, artistieke afdeling zich af of dit wel de focus moet zijn, in plaats
van het jarenlange gevolgde beleid naargelang de aard van de kunstdiscipline.
Het museum in de tweede casestudy, Museum De Pont, houdt zich niet bezig met
communicatie op strategisch niveau, laat staan voor de samenleving van de toekomst.
De geïnterviewde stelt dat men vooral dicht bij de identiteit van het museum wil blijven.
Ze omschrijft het museum als vooruitstrevend en vooraanstaand in de hedendaagse
kunst en veronderstelt dat hier toch een bepaalde mate van expertise bij komt kijken.
Wat betreft fysieke toegankelijkheid heeft het museum de architectuur mee. Het gebouw
bevat weinig fysieke drempels en voor de oudere bezoeker heeft men rolstoelen in huis.
Met sociale toegankelijkheid is men binnen De Pont niet in gedetailleerde mate bezig.
55
De representatie van niet-westerse allochtonen wordt buiten beschouwing gelaten en
ook met promotiemiddelen tracht men deze doelgroep niet te bereiken. De Pont maakt
überhaupt niet op strategisch niveau gebruik van doelgroepssegmentatie.
Het grootste verschil tussen beide musea is dat De Pont, in tegenstelling tot het
Stedelijk, niet bewust bezig is met het dilemma dat weerklinkt in het theoretische
onderzoek: de balans vinden tussen disruptie en het groeiende belang van
toegankelijkheid. Uit het onderzoek vloeit voort dat dit dilemma zich vooral op
communicatievlak afspeelt. Het Stedelijk Museum is op veel gedetailleerder niveau
bezig met communicatie dan De Pont. Het Stedelijk maakt gebruik van
doelgroepssegmentatie en is bezig met de Code Culturele Diversiteit. Het heeft
bijvoorbeeld al een tijdje het Blikopeners project, waarbij jonge vertegenwoordigers
afkomstig uit diverse culturen van alles organiseren in het museum. Bij De Pont is het
hooguit toeval als een van de rondleiders van niet-westerse afkomst is. De Pont kiest er
voor om dicht bij de disruptieve identiteit te blijven van het museum en dit vindt zijn
weerslag in de communicatie.
De verschillen in attitude ten opzichte van de toekomstige samenleving zouden te
maken kunnen hebben met een verschil in schaalgrootte van de organisaties. Waar het
Stedelijk als groot museum een aardig budget tot haar beschikking heeft, is dat budget
bij het middelgrote museum De Pont wat schaarser. Met een groter budget kunnen nu
eenmaal meer projecten en programma’s opgezet worden. Een andere belangrijke
factor die hier in verschil maakt is de afkomst van dit budget. Waar De Pont zijn
inkomsten dankt aan het legaat van Jan de Pont, beschikt het Stedelijk over aardig wat
subsidiegeld. Ongeveer de helft van het gehele budget van het museum is afkomstig
van gemeentelijke subsidie. Uit het interview blijkt dat deze subsidie grofweg
allesbepalend is voor wat er in de subsidieperiode in het museum gebeurt. Het
kunstenplan waar aan beantwoord moet worden is leidend voor de vorm waarin
projecten, programma’s en tentoonstellingen worden gegoten. Het niveau van tekstuele
communicatie bereikt de gemeentelijke invloed echter niet. Tekstuele communicatie blijft
echter het grootste onderwerp van kritiek in het debat. Het blijft voor beide musea lastig
om de juiste balans te vinden. Gitta Luiten had een raak punt toen zij in 2011
constateerde dat het hedendaagse en moderne kunstmusea nog het minst lukt om op
het veranderende publiek in te spelen. Waar de samenleving onderhevig is aan
veranderingen die elkaar in steeds rapper tempo opvolgen, lijkt de publieksbenadering
van Nederlandse hedendaagse en moderne kunstmusea lichtelijk stil te staan. De
56
teksten worden gecommuniceerd vanuit dezelfde expertise waarvandaan dat al
jarenlang gedaan wordt.
Een laatste evidente bevinding is dat hedendaagse en moderne kunstmusea te
maken hebben met een dubbelrol. Waar enerzijds verwacht wordt dat men –gelijk de
aard van de kunstdiscipline- voorloopt op de samenleving en vooruitstrevend is,
verwacht men anderzijds dat het museum op begrijpelijke en toegankelijke wijze
middenin de samenleving opereert. De druk om deze dubbelrol in te vullen komt nu ook
vanuit de subsidiegevers: een steeds breder en diverser publiek moet bereikt worden.
De attitude van het gesubsidieerde museum wordt, anders dan bij het onafhankelijke
museum, echt naar de samenleving toe gestuurd door de gemeente Amsterdam. De
positie waarin het gesubsidieerde hedendaagse en moderne kunstmuseum zich bevindt,
is een absurde positie waarin het begrip toegankelijkheid niet zozeer een maatstaf is van
hoe het publiek het museum ervaart, maar een maatstaf van wat de gemeente vindt. Het
bevindt zich als een van de hoofdpunten in het Kunstenplan van de gemeente
Amsterdam. Het Stedelijk probeert aan deze toegankelijkheid te voldoen en schrijft haar
plannen naar het Kunstenplan toe. Dit gebeurt vaak in de vorm van programma’s,
randactiviteiten en projecten die beschreven worden, waarbij men zich richt op
trendwoorden die de gemeente graag wil zien. Door deze driehoeksverhouding van
instelling, gemeente en publiek blijft de communicatie van de kunst naar bezoeker toe
vaak onbesproken. Sociale drempels en informatiedrempels boeten op deze manier aan
aandacht in. In de organisatie van het Stedelijk Museum wordt de invloed van deze druk
duidelijk door het ontstaan van discussie tussen afdelingen. Bij De Pont blijft deze
discussie uit. Door de onafhankelijke positie, wordt het Tilburgse museum van geen
enkele kant in de richting van de samenleving gestuurd. Er ontbreekt dus een stimulans
die het museum aanspoort te reflecteren op de maatschappelijke toegankelijkheid.
De eerder geconstateerde paradigmaverschuiving lijkt voor het Stedelijk echter in
volle gang te zijn. Welke kant de munt in de toekomst op valt is lastig te voorspellen.
Waarschijnlijk heeft dit in sterke mate te maken met de visie van de artistieke directie die
aan het roer staat. Eén ding wordt duidelijk uit het interview met Dorine van Kampen.
Volgens het hoofd publieksservice van het Stedelijk Museum zal het hedendaagse en
moderne kunstmuseum zoals we het nu kennen over 20 jaar niet meer bestaan. Maar
zoals schrijver Johan Idema in 2011 al zei: ‘Elke crisis vormt een kans om naar de
tekentafel terug te keren en alternatieven te bedenken.’108
108
Johan Idema, “Johan Idema en Simon van den Berg over Koers Kunst,” MM Nieuws, 31 mei, 2011,
57
Discussie
Bij dit onderzoek zijn tot slot een aantal kanttekeningen te plaatsen. Er is voor dit
onderzoek gekozen voor een casestudy. Deze bestaat uit twee cases, namelijk het
Stedelijk Museum Amsterdam en Museum De Pont, die een gesubsidieerd en een
onafhankelijk museum representeren. Het doel van het onderzoek is te laten zien hoe
hedendaagse en moderne kunstmusea met toegankelijkheid bezig zijn voor de
toekomstige samenleving en daarbij te laten zien welke verschillen er zijn in de attitude
van beide musea ten opzichte van deze samenleving. Doordat hiervoor een casestudy
gebruikt is kunnen de resultaten van dit onderzoek niet veralgemeniseerd worden. Met
een vergelijking tussen twee musea kan men simpelweg geen conclusies trekken over
de gehele sector. Het doel van dit deel van het onderzoek was dan ook niet om vanuit
de resultaten te generaliseren, maar vooral verdieping te geven en steekproefsgewijs te
kijken of er interessante zaken te ontdekken zijn. Een groter aantal interviews had
wellicht een duidelijkere bevestiging van de gevonden verschillen kunnen
bewerkstelligen. Het tijdsbestek dat voor dit onderzoek gereserveerd stond heeft doen
beslissen het te houden bij een casestudy van twee musea. In de toekomst zou het
interessant zijn een groter aantal musea onder de loep te nemen, om te kijken of de
gevonden resultaten uit dit onderzoek veralgemeniseerd kunnen worden. Daarnaast zou
het interessant kunnen zijn medewerkers van verschillende afdelingen te interviewen.
De geïnterviewde medewerkers in dit onderzoek zijn beiden bezig met de communicatie
naar het publiek. Interviews met medewerkers van de inhoudelijke en artistieke afdeling
zouden een bredere blik op het besproken dilemma kunnen bieden.
Een interessant onderwerp voor eventuele vervolgstudie is de communicatie tussen
andere entiteiten en toegankelijkheid in hedendaagse en moderne kunstmusea. Wat
voor invloed heeft de museale paradigmaverschuiving op de verschillende entiteiten die
een rol spelen in communicatie? Hoe verandert bijvoorbeeld de positie van de
kunstenaar mee in de paradigmaverschuiving van het kunstmuseum? Wat betekent
toegankelijkheid als men uitgaat van een flexibel communicatiesysteem zoals dat van
Luhmann? Een breder onderzoek naar de plekken waar ruis kan ontstaan zou een heel
ander licht kunnen werpen op de eenzijdige focus van het debat.
geraadpleegd op 12 april, 2016, http://www.mmnieuws.nl/article/johan-idema-en-simon-van-den-berg-overkoers-kunst/.
58
Literatuurlijst
Anderson, Gail. Reinventing the Museum: The Evolving Conversation on the paradigm
shift. New York: AltaMira Press, 2012.
Berger, Lynn. “Het museum van de toekomst is altijd open (en voor iedereen).” De
Correspondent, 5 januari, 2015. Geraadpleegd op 19 februari, 2016.
https://decorrespondent.nl/2259/Het-museum-van-de-toekomst-is-altijd-open-en-vooriedereen/75267621-d35aa029.
Boomkens, Renee. “De ontaarding van de kunst. Over het kunstwerk in het tijdperk van
zijn neoliberale onteigening.” Krisis, Issue 2, (2011): 46-55.
Boorsma, Miranda. “A strategic logic for arts marketing. Integrating customer value and
artistic objectives.” International Journal of Cultural Policy 12 nr.1 (2006): 73-92.
Centraal Bureau voor de Statistiek. “Allochtonen.” Geraadpleegd op 23 maart, 2016.
http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/dossiers/allochtonen/cijfers/default.htm.
Centraal Bureau voor de Statistiek. “CBS: Nederland telt 17 miljoen inwoners.” 21 maart,
2016. Geraadpleegd op 23 maart, 2016.
http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2016/nederla
nd-telt-17-miljoen-inwoners.htm.
Centraal Bureau voor de Statistiek en Planbureau voor de Leefomgeving. Regionale
Prognose 2013-2040. Den Haag: Uitgeverij PBL, 2013.
Commissie Putters, Nederlandse Museumvereniging en Vereniging van
Rijksgesubsidieerde Musea. Musea voor Mensen. Amsterdam: Museumcongres, 9
oktober 2014. Geraadpleegd op 27 februari, 2016.
http://www.museumvereniging.nl/Portals/0/6-Publicaties/20141030-EINDVERSIEMusea%20voor%20Mensen.pdf.
Craen, Irene de. “Populistischer dan ooit.” Platform Beeldende Kunst, 4 november,
2013. Geraadpleegd op 25 maart, 2016. http://www.platformbk.nl/2013/11/ww10populistischer-dan-ooit/.
Daamen, Melle. “Topballet kun je ook uit Petersburg laten invliegen.” NRC, 7 december,
2013. Geraadpleegd op 26 maart, 2016.
http://www.nrc.nl/handelsblad/2013/12/07/topballet-kun-je-ook-uit-petersburg-lateninvliege-1322594.
Donker, Birgit. “Hoezo hermetisch?” Birgit Donker Blogt, 31 oktober, 2013.
Geraadpleegd op 26 maart, 2016. http://www.mondriaanfonds.nl/blog/hoezohermetisch/.
Driel, Hans van & Geno Spoormans. ‘Van aanblik tot schijn.’ In Denken over Cultuur, ed.
Peter van Zilfhout. Heerlen: Open Universiteit, 2003.
Fukuyama, Francis. “The end of history?” The National Interest 16 (1989): 3-18.
Gastel, Marlous van. “Musea voor Moderne Kunst & Maatschappelijke Relevantie.
59
Inspirerende voorbeelden uit de Angelsaksische praktijk en een strategie voor de
toekomst.” Doctoraalscriptie, Universiteit Utrecht, 2006.
Gemeente Amsterdam: College van B&W. “De stad en de kunst. Kunstenplan 20132016.” Gemeente Amsterdam, september 2012. Geraadpleegd op 26 maart,2016.
file:///C:/Users/hoogl003/AppData/Local/Google/Chrome/Downloads/kunstenplan_2013_
2016_def_na_gr_141112_1.pdf.
Hamersveld, Ineke. “Ervaringshonger. Intensivering van de ervaring bedreigt het kritisch
oordeel.” Boekman 94 (2013): 24-27.
Hamersveld, Ineke. “Schnabel updated.” Boekman 94 (2013): 2-3.
Hendrix, Niek. “Over (on)toegankelijke kunst.” Lost Painters, 19 maart, 2014.
Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.lost-painters.nl/ontoegankelijke-kunst/.
Idema, Johan. “Johan Idema en Simon van den Berg over Koers Kunst.” MM Nieuws 31
mei, 2011. Geraadpleegd op 12 april, 2016. http://www.mmnieuws.nl/article/johanidema-en-simon-van-den-berg-over-koers-kunst/.
Jarram, Yasmijn. “Open voor publiek - verslag.” Platform Beeldende Kunst, 3 maart,
2014. Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.platformbk.nl/2014/03/open-voorpubliek/.
Keuken, Teun van de. “Waarom schrijven ze in de kunstwereld zo moeilijk?” De
Volkskrant, 4 maart, 2016. Geraadpleegd op 8 maart, 2016.
http://www.volkskrant.nl/opinie/waarom-schrijven-ze-in-de-kunstwereld-zomoeilijk~a4256338/.
Kleijn, Koen. “De (on)toegankelijkheid van kunst. Land zonder drempels.” De Groene
Amsterdammer, 11 december, 2013. Geraadpleegd op 8 maart, 2016.
https://www.groene.nl/artikel/land-zonder-drempels.
Maanen, Hans van. How to Study Art Worlds. On the Societal Functioning of Aesthetic
Values. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009.
Museumvereniging.”Museumdefinitie.” Geraadpleegd op 8 maart, 2016.
http://www.museumvereniging.nl/Devereniging/Museumdefinitie.aspx.
NOS. “17 miljoenste inwoner in aantocht.” 4 maart, 2016. Geraadpleegd op 23 maart,
2016. http://nos.nl/artikel/2090514-17-miljoenste-inwoner-in-aantocht.html.
Odding, Arnoud. Het disruptieve museum. Den Haag: Stichting DOEN, 2011.
Geraadpleegd op 27 februari, 2016. http://www.odd.nl/wp/wpcontent/uploads/2011/04/Het-disruptieve-museum.pdf.
Pfauth, Ernst-Jan. “Cultuurbarbaren.” De Correspondent, 31 oktober, 2013.
Geraadpleegd op 8 maart, 2016.
https://decorrespondent.nl/272/Cultuurbarbaren/7668496-158aa8cb.
Pfauth, Ernst-Jan. “Arme Jip en Janneke: kunst valt niet te versimpelen.” De
Correspondent, 19 december, 2013. Geraadpleegd op 8 maart, 2016.
https://decorrespondent.nl/531/arme-jip-en-janneke-kunst-valt-niet-te-
60
versimpelen/14970483-3e0119a0.
Planbureau voor de leefomgeving. Demografische ontwikkelingen 2010-2040.
Ruimtelijke ontwikkelingen en regionale diversiteit. Den Haag: Uitgeverij PBL, 2013.
Polak, Esther en Ivar van Bekkum. “Gesubsidieerde sponsoring.” 3 juni, 2013.
Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.platformbk.nl/2013/06/ww6-gesubsidieerdesponsoring/.
Raad voor Cultuur. De Cultuurverkenning. Den Haag: juni 2014. Geraadpleegd 27
februari, 2016.
https://www.cultuur.nl/upload/documents/tinymce/De_Cultuurverkenning.pdf.
Ranshuysen, L. Onzichtbare drempels. Een analyse van het publiekspotentieel voor
Nederlandse musea in het kader van het project museale strategie, Rotterdam: 2005.
http://www.lettyranshuysen.nl/pdf/2010_MM%202009.pdf.
Ruyters, Domeniek. “Jip en Janneke in het museum.” Metropolis M, 19 november, 2013.
Geraadpleegd op 8 maart. http://metropolism.com/opinion/jip-en-janneke-in-hetmuseum/.
Samis, Peter. “The exploded museum.” In Reinventing the museum. The Evolving
Conversation on the Paradigm Shift, bewerkt door Gail Anderson, 303-314. New York:
AltaMira Press, 2012. Oorspronkelijk gepubliceerd in Loïc Tallon en Kevin Walker,
Digital Technologies and the Museum Experience: Handheld Guides and Other Media,
(New York: AltaMira Press, 2008).
Stedelijk Museum Amsterdam. “Ondernemingsplan 2013-2016.” 2012. Geraadpleegd op
26 maart, 2016.
file:///C:/Users/hoogl003/AppData/Local/Google/Chrome/Downloads/Ondernemingsplan
%202013-2016.pdf.
“Tempo vergrijzing loopt op.” Centraal Bureau voor de Statistiek, 17 december, 2010.
Geraadpleegd op 27 februari, 2016. http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-083-pb.htm.
“Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn.”
CPB/SCP. Den Haag: Sdu, 2000. Geraadpleegd op 14 maart, 2016.
file:///C:/Users/Loek/Downloads/trends-dilemmas-en-beleid-essays-over-ontwikkelingenop-langere-termijn.pdf.
Velzen, Vincent van. “Open voor kritiek?” Platform Beeldende Kunst, 11 maart, 2014.
Geraadpleegd op 8 maart, 2016. http://www.platformbk.nl/2014/03/ww13-open-voorkritiek/.
Vries, Marina de. “Hermetischer dan ooit.” De Volkskrant, 28 oktober, 2013.
Geraadpleegd op 8 maart 2016. http://www.volkskrant.nl/archief/hermetischer-danooit~a3534246/.
Walsum, Sander van. “Vinden jullie Marlene Dumas echt zo goed?” De Volkskrant, 9
september, 2014. Geraadpleegd 8 maart, 2016. http://www.volkskrant.nl/opinie/-vindenjullie-marlene-dumas-echt-zo-goed~a3744717/.
61
Weil, Stephen E. “From Being About Something to Being For Somebody: The Ongoing
Transformation of the American Museum.” in Reinventing the museum. The Evolving
Conversation on the Paradigm Shift, bewerkt door Gail Anderson, 170-190. New York:
AltaMira Press, 2012.
Zijlstra, Halbe. “Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid”. Cultuurnota 20132016. 10 juni, 2011. Geraadpleegd op 27 februari, 2016.
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnota-s/2011/06/10/meer-dan-kwaliteiteen-nieuwe-visie-op-cultuurbeleid.
Interviews:
Kampen, Dorine van. Interview door Merel Hoogland. Semigestructureerd interview aan
de hand van een topiclijst. Stedelijk Museum Amsterdam, 4 april 2016.
Meijs, Sofie. Interview door Merel Hoogland. Semigestructureerd interview aan de hand
van een topiclijst. Telefonisch interview, 5 april 2016.
Websites:
www.depont.nl
www.stedelijk.nl
62
BIJLAGE I
Interview + topiclijst
Introductie interview:
Mijn naam is Merel Hoogland en ik ben studente Kunstbeleid- en management aan de
UU. Voor mijn masterthesis doe ik, zoals eerder besproken, onderzoek naar de
toegankelijkheid van hedendaagse en moderne kunstmusea. Een veel gehoorde
opvatting in het debat over musea en toegankelijkheid is dat voornamelijk dit type
kunstmuseum moeite heeft aansluiting te vinden op de alsmaar veranderende
samenleving. Men stelt dat hedendaagse en moderne kunstmusea vooral in de
communicatie nogal eens moeite hebben hun weg te vinden naar een breed en divers
publiek. Geïnspireerd door dit gegeven doe ik onderzoek naar de manier waarop deze
musea bezig zijn met toegankelijkheid voor de toekomstige samenleving. Daarbij maak
ik onderscheid in een gesubsidieerd en een onafhankelijk museum, om te kijken wat het
verschil is in attitude t.o.v. de samenleving.
Het doel van dit interview is een beter inzicht te krijgen of en hoe uw museum met het
thema/onderwerp toegankelijkheid bezig is in communicatie. Het interview wordt
opgenomen. De opname van het interview gebruik ik alleen om het gesprek uit te
schrijven, daarna wordt de opname gewist. Als het interview uitgewerkt is wordt dit
gebruikt in de masterthesis. Er kunnen dus uitspraken van u in de thesis terugkomen.
Indien gewenst blijft het anoniem. Tijdens het gesprek zal ik af en toe aantekeningen
voor mezelf maken om de lijn van het gesprek vast te houden. Het interview duurt
maximaal drie kwartier. Heeft u tot zover vragen?
Stelt u het op prijs als ik u zeg, of heeft u liever dat ik jij zeg?
Persoonlijk gedeelte:
Zou u me om te beginnen iets meer kunnen vertellen over u zelf?
- Wat is uw rol binnen de organisatie?
- Vanuit welke achtergrond bent u begonnen met werken bij het museum?
Beginvraag inhoudelijke gedeelte:
Dan zou ik nu graag over willen gaan naar het inhoudelijke gedeelte. Om te beginnen
een hele open vraag:
Waar denkt u dat voor het museum (de term) toegankelijkheid over gaat?
63
Topiclijst semigestructureerd interview toegankelijkheid
Topic
Subtopic
Dilemma uit
debat
Dilemma in museum
Communicatie
Toegankelijkheid
Overwegingen
Toekomstige
uitdagingen
Doelgroep
Subsidie*
Beleid
Potentiële centrale
beginvraag
Heeft u of het museum
dit ook wel eens zo
ervaren?
Speelt toegankelijkheid
een rol in de
communicatie van het
museum?
Wat zijn de
overwegingen die
gemaakt worden om tot
de vorm van
communicatie uitingen
te komen?
Welke uitdagingen
liggen er volgens u in de
toekomst op het gebied
van toegankelijke
communicatie?
Speelt toegankelijkheid
een rol in (het vormen
van) doelgroepen?
Senioren
Wat doet het museum
om toegankelijk te zijn
voor oudere mensen?
Niet-westerse
allochtonen
Wat doet het museum
om toegankelijk te zijn
voor niet-westerse
allochtonen?
Relatie met financiers
Met welke financierders
heeft het museum te
maken?
a)
Spelen de subsidie
eisen in het Kunstenplan
een rol in beslissingen
die gemaakt worden
rondom het
museumpubliek?
Opties doorvragen
Op welke manier dan?/
U krijgt niks mee van
deze hele discussie?
-hoe dan?/waarom
niet?
-wie maakt deze
overwegingen?
- wat zijn de grootste
obstakels?
-wordt er geëvalueerd
na de communicatie?
- wat komt hier uit?
-waarom deze
uitdagingen?
- met welke
veranderingen heeft dit
te maken volgens u?
-gaat het dan ook over
toegankelijkheid nietbezoekers/ moeilijke
bezoekers?
-houdt u daarbij
rekening met twee
demografische
groepen?
-Houdt men ook
rekening met senioren
betreft het steeds
digitaler worden van
communicatie?
-Zijn er communicatie
uitingen in andere
talen?
- speelt de code
culturele diversiteit een
rol?
-Zijn dit vooral banken,
personen/families?
-Hoe is die relatie?
-Welke invloed heeft dit
op de keuzes die
gemaakt worden in het
museum?
-hoe dan?/waarom
niet?
-sluit dit aan bij de visie
v/h museum?
-wat zou er anders zijn
als dit niet was?
64
b)
- staat u hierdoor denkt
u dichter bij de
samenleving of juist
niet?
-hoe uit zich dit?
- staat u hierdoor denkt
u dichter bij de
samenleving of juist
niet?
Denkt u dat het museum
door haar
onafhankelijkheid meer
vrijheid heeft in de
beslissingen die
gemaakt worden
rondom het
museumpubliek?
*vraag a) is voor gesubsidieerd museum, vraag b) voor onafhankelijk museum
Introductie topic 1:
Uit het debat in de media vloeit voort dat hedendaagse en moderne kunstmusea zich
betreft communicatie in een spagaat bevinden, tussen enerzijds de liefhebber die
exclusiviteit en intellectualiteit waarborgt en anderzijds de belastingbetaler/het grote
publiek voor wie de kunst begrijpelijk moet zijn.
-> subtopic 1
Introductie topic 2:
Toegankelijkheid is een breed begrip. Het is onder te verdelen in verschillende vormen
van toegang, waaronder informatieve toegang. De focus van dit interview ligt dus
voornamelijk op toegankelijkheid binnen de communicatie van het museum.
-> subtopic 1
-> subtopic 2
-> subtopic 3
Introductie topic 3:
-> subtopic 1
In het onderzoek heb ik geprobeerd de samenleving van de toekomst te identificeren
door te kijken naar demografische trends. Hieruit komen twee verschillende trends naar
voren: vergrijzing en een groei van het aandeel niet-westerse allochtonen. Ik focus me in
de thesis dus op deze twee groepen.
-> subtopic 2
->subtopic 3
Introductie topic 4:
Oud directrice van de Mondriaanstichting Gitta Luiten stelt dat het hedendaagse en
moderne kunstmusea nog het minst lukt om aansluiting te vinden op de samenleving.
Volgens haar is het des te belangrijker voor gesubsidieerde musea om hier wel in te
slagen, omdat het nu eenmaal gaat over gemeenschapsgeld. Als museum moeten jullie
antwoorden aan het kunstenplan.
Afsluiting
Ten eerste wil ik u van harte bedanken voor dit (verhelderende) interview. Als dank heb
ik voor u nog een kleinigheidje.
De informatie ga ik zoals aangekondigd gebruiken in mijn masterthesis. Zou u nog op de
hoogte gesteld willen worden als het af is?
65
BIJLAGE II
Transcript interview Dorine van Kampen
Stedelijk Museum Amsterdam 04-04-‘16
Ik werk sinds 2010 bij het Stedelijk. Ik kom uit de zorg, de gehandicaptenzorg. En
op een gegeven moment en ik CMV (culturele maatschappelijke vorming), ook in
Utrecht. En tijdens de opleiding kwam de stageplek ‘educatie en
publieksbegeleiding’ op mijn pad. Daar heb ik voor gesolliciteerd en vrij snel werd
ik aangenomen. Heel enthousiast ook, want het museum was dicht tot 2010. En
er waren heel veel theoretische mensen die erover na hadden gedacht, maar
nog niet echt mensen die het gingen uitvoeren, dus ik kwam op een perfecte tijd.
Dus eind 2010 had ik mijn eerste contract bij de afdeling en werd ik ‘blikopener
medewerker’ en dat is een jongerenproject, dat gaat heel erg over diversiteit en
toegankelijkheid van het museum. De vraag daar in is vooral: we weten dat
jongeren de weg naar het museum lastig vinden, hoe kunnen we zorgen dat dit
beter gaat? Nou, door middel van peer-education, jongeren echt hier in dienst
een bijbaan te geven, en dan gaan zij hun gelijken hier naartoe trekken en met
ons meedenken over hoe we het anders kunnen doen. Dat was een heel leuk
project, dat heb ik tot eind 2013 gedaan. Het museum ging ondertussen open,
we hebben ook heel veel in de stad gedaan daarvoor. Toen werd ik begin 2014
vrijwilligerscoördinator, die functie kwam vrij. En dat project van de Blikopeners,
op een gegeven moment moet je dat ook gewoon lekker overdragen weer aan
iemand nieuws, iets fris. Toen ben ik vrijwilligerscoördinator geworden en twee
jaar later, dus eind vorig jaar, werd ik gevraagd als ‘ hoofd publieksservice’. Dat
zijn dus de vrijwilligers, de betaalde medewerkers, maar ook de gastvrijheid in de
breedste zin van het woord. Dus dat is een beetje hoe mijn loopbaan hier in het
Stedelijk is geweest en mijn achtergrond is dus sociaal en tegelijkertijd probeer ik
met de esthetische delen en de nadelen die daarbij komen kijken – waar jij het
ook over hebt- te dealen.
Ja precies, ik snap het, leuk om te horen allemaal. En toen ik jou dus vroeg
van goh, een interview over toegankelijkheid en het museum. Wat was het
eerste dat in je op kwam? Waar zou je denken dat dan over gaat of zou
moeten gaan?
Nou dat is voor mij tweeledig. En daar hebben we ook veel discussies over
gehad, ik ben ook wel gevormd door organisaties als ‘De Derde Verdieping’. Ik
weet niet of je dat kent, ze komen uit Antwerpen, heel interessant ook voor jouw
onderzoek misschien.
Oké.
Het is een beetje tweeledig voor mij, je hebt de echte facilitaire toegankelijkheid,
dus echt gewoon dat je rolstoelen inkoopt, dat mensen die doof zijn mee kunnen
doen weet je, dat. En je hebt de hele diversiteitstoegankelijkheid, en wat ik heel
lastig vind is: ik heb geen moderne kunst of hedendaagse kunst gestudeerd, ik
ben geen kunsthistorica dus wat bij ons altijd heel erg lastig is, is vorm en
inhoud. Je kunt nog zoveel doelgroepen kortstondig aanspreken, als zij zich hier
niet welkom voelen, dan hè, ze komen hier naartoe voor een bepaald
66
programma en ze denken ‘pff wat is dit?’ dan ben je ze ook weer kwijt daarna.
Dus ik denk dat het echt start in de inhoud als je een diverse doelgroep wil qua
achtergrond, dan heb je ook een programmering nodig die daarbij past. En bij
een modern hedendaags museum is dat niet hoe ze programmeren, dan denken
ze juist vanuit de kunst, en dat is wat elitairder.
Grappig dat je dat zegt, want ik wou eigenlijk verder gaan op dat dilemma
dat uit het debat komt, en dat is inderdaad dat ze enerzijds die
intellectualiteit en exclusiviteit van de moderne kunstdiscipline willen
bedien en aan de andere kant het grote publiek en daarmee ook de
belastingbetaler willen bedienen.
Ja, de subsidie waarvan verwacht wordt, van de gemeente Amsterdam, dat wij
die diverse doelgroep inderdaad aanspreken.
Ja inderdaad. Dit dilemma heb je dus duidelijk wel eens ervaren. Op welke
manier komt dat dan precies in je werk naar voren, dat je daar echt mee te
maken krijgt?
Nou, waar je het nu heel erg ziet, waar het nu schuurt op dit moment is echt de
vrijdagavond openstelling. Er zijn een heleboel mensen die programmeren
daarvoor, zowel inhoudelijk, als meer marketing of juist echt educatief. Van alles
gebeurt daar nu en je merkt dus dat dat clasht. Dus dat bijvoorbeeld alleen al de
opbouw op vrijdag de normale museumbezoeker –en toen doe ik even zo tussen
haakjes de ‘normale museumbezoeker’- irritant is voor de normale
museumbezoeker. Ze denken: Waarom moet dit? en Wat zijn dit voor verklede
mensen? Waarom die grote groepen hiphopjongeren? Weet je, je ziet de hele tijd
clashen. En dat zie je dan mooi op de vrijdagavond gebeuren in het museum. En
ik denk dat dat ook is waar we op dit moment blij mee moeten zijn, dat we dat
soort momenten hebben. Dat mensen geïrriteerd raken van elkaar, dat we ons
achter de oren krabben: is dit wel goed of is dit niet goed? Zodat dat soort
discussies gevoerd gaan worden. Dus ik denk dat het Stedelijk er de hele tijd
tegen aan loopt. En dat kan ik irritant vinden, want ik ben hoofd publiekservice,
dus ik vind het heel irritant als medewerkers niet blij zijn, vrijwilligers niet blij zijn
of bezoekers niet blij zijn, in welke volgorde dan ook, iedereen vindt ergens wat
van. Maar als ik op een abstract niveau er naar kijk dan denk ik: het is prachtig
dat het gebeurt, dat mensen geïrriteerd zijn, want zoals ik zei, dan gebeurt er
wat, dan denken we erover na.
Ja precies, dan bedoel je dat mensen erover na gaan denken van: goh, het
museum is voor iedereen en niet alleen voor ons bedoeld.
Ja inderdaad. Wat ik dan nog wel lastig vind: in een modern kunstmuseum, onze
artistiek directeur is degene die de lijn daarin zet. En dat is misschien niet
degene die het meest denkt aan diversiteit, of die het meest denkt aan financiën.
Dat is meer een zakelijk directeur en die heeft ook het kunstenplan in haar
achterhoofd. Ik denk dat daarom, even losstaand van het Stedelijk, denk dat er
aandacht nodig is, voor het feit dat we nu eenmaal eigen inkomsten moeten
genereren, voor de subsidie moeten we divers publiek aantrekken, dus we
kunnen niet alleen maar doorgaan zoals we de afgelopen 60 jaar hebben
gedaan. Daarvan zie ik nog niet heel veel, maar ik moet zeggen dat ik ook weer
niet zo hoog in de boom zit dat ik dat mee maak.
67
Nee, dat snap ik. Ik heb misschien wat dingetjes waarvan je denkt van daar
weet ik eigenlijk niet precies het antwoord op. Dan kun je altijd zeggen: ik
denk..zus of zo, maar ik weet het niet precies. Nou, wat je net al zei is dat je
dus wel tegen het dilemma aan loopt. En hoe speelt dat dan een rol in de
communicatie naar het publiek? Bijvoorbeeld rondom een tentoonstelling,
de teksten, de boekjes etc.
Ja, dat is ook weer een discussie. Daar hebben we ook best wel vaak wat tikken
op de vingers gehad. Je hebt wel van die clubjes die gaan dan zaalteksten
checken van musea. En daar komt dan een uitslag van en daar scoren we niet
heel goed op. Onze zaalteksten werden altijd in samenspraak tussen de inhoud
en educatie geschreven, en nu is het de afgelopen drie jaar zo geweest dat het
niet meer bij educatie lag. Nu ligt het wel weer bij educatie, dat zij altijd mee
mogen denken. Zij denken ook heel erg mee in de zin van: wie moet het allemaal
lezen? Voor families, voor intellectuelen, maar ook voor de mensen die voor het
eerst komen.
Ja ja, gebeurt dat nu al heel erg of is het juist zo dat het weer een beetje
meer daar heen moet?
Nou het gaat niet vanzelf. En ik heb ook niet het idee dat we nu zijn waar we
willen zijn. Ik denk dat de nieuwe marketing manager, daar zie ik al wel de eerste
dingetjes van waarvan ik denk: oh tof, dat is echt wat het publiek nodig heeft.
Zoals een nieuwe plattegrond, waar in veel meer ook met symbolen en kleuren is
aangegeven waar iemand naartoe moet gaan, wat gewoon voor de bezoeker wel
werkt. We hadden een prachtige plattegrond, maar niemand had er wat aan,
want het was super abstract en zwart wit. Ik zie dat en daarnaast zie ik dat de
zaalteksten terug zijn gegaan naar educatie en daar verwacht ik wel van dat zij
dus meer gaan meedenken met ‘begrijpen we het?’ ‘is het makkelijk?’.
En dat is pas sinds kort dat dat allemaal verschoven is?
Ja dat is sinds 1 december, dus dat is echt nog kort. En dan nog even wat
anders, wat ik ook lastig vind, en dat is je de zaalteksten hebt, dan heb je
bijvoorbeeld de plattegrond dat is meer begeleiding die zegt hoe je overal komt.
Je hebt bijvoorbeeld ook nog de boekjes die je in de tentoonstelling krijgt, ook
publiek begeleidend, heel vaak is dat een samenvatting van wat je ook op zaal
kan vinden. Aan de ene kant leggen bezoekers het weg, soms gebruiken ze het
wel. Je merkt gewoon: we hebben er niet echt een visie op. En dat is elke keer
weer zoeken.
En waar moet die visie dan vandaan komen denk je? Meer van bovenaf, dat
het dan in samenspraak gaat?
Ik denk wel dat het er allereerst van moet komen dat Beatrix Ruf zegt: ik vind het
belangrijk dat iedereen de zaalteksten snapt. En ik denk dat zij zich heel goed
realiseert dat dit nodig is, maar dat zij het ook heel erg apart van elkaar ziet. Ze
ziet echt de collectie , de toeristen en het educatieve heb je daar, dan ziet ze de
tentoonstellingen en de dagjesmensen bijvoorbeeld Matisse, Malevich en
Dumas, en de echte intellectuele collectie in context en dat wordt dat elitairder,
intellectueler bedoel ik –elitair moet ik niet zeggen-, wat intellectueler. Dan heb je
drie lagen. Ik denk dat het heel slim is dat zij die visie heeft –de buitenwereld
weet het nog niet. Ik denk dat dit dingen gaat oplossen, maar ik denk ook dat dit
68
scheidingen brengt. Ja inderdaad, dat het dan niet helemaal meer met elkaar
matcht, omdat je dan altijd naargelang een van die drie iets moet doen?
Ja, en dat het dan niet bij elkaar komt. Ik vond het bijvoorbeeld fantastisch, toen
hadden we Ed Etkins in de kelder, hadden we Stedelijk in de oorlog, we hadden
we collectie en we hadden Matisse volgens mij. Je zag dus kunsthistorisch, iets
met geschiedenis, iets heel hedendaags en een echte moderne meester. Dit
kwam je allemaal in het museum tegen, dat vond ik heel leuk. Ik ben er dus ook
absoluut niet voor dat je straks alleen maar de tentoonstelling bezoekt en dat je
daar een apart kaartje voor kunt kopen ofzo. Ik geloof er juist in, dit is ons
aanbod, bekijk alles en kom alles tegen?
Ja, dat de mensen die voor een bepaald iets komen ook ander dingen zien?
Juist, en geïnspireerd raken of er wordt een klein zaadjes gepland , maakt niet
uit. Maar ik denk dat alles daarbij start bij een artistiek directeur, ofwel de
directie, het mag ook van de zakelijk directeur komen, en ik denk dat dan he
beleid echt van het managementteam moet komen. Dus dan denk ik aan een
hoofd marketing, hoofd educatie en hoofd conservatoren, die echt met elkaar
denken ‘hoe kunnen wij ons publiek bedienen?’. En dat je iedereen gaat
bedienen dat kan niet, dat moet je ook niet willen. Maar nu is dat er niet.
Interessant, ik ga even over naar een volgend topic. Er is een hoop gezegd,
ik ga even checken welke punten al besproken zijn en waar we op verder
gaan.
Je legde net al uit dat je in de toekomst ziet dat er meer samenwerking van
bovenaf moet komen. Zijn er ook nog specifieke uitdagingen die je in de
toekomst ziet voor de communicatie?
Wat jij ook zei in je introductie, van de veranderende bezoeker, bijvoorbeeld we
hebben ontzettend veel toeristen. Hoe bedienen wij ze met hun talen? Maar ik
zie ook bijvoorbeeld het entreegebied, als je het echt hebt over iedereen binnen
willen halen. Met een rolstoel of doof of wat dan ook, wordt gewoon heel erg
lastig in ons museum. Dus het entreegebied, dit schrikt ook af voor mensen die
niet regelmatig naar musea gaan. Het is heftig als je binnen komt, het is wit en
groot: waar moet je heen? Dus ik zie daar ook facilitaire aanpassingen zoals de
kassa’s op een andere plek enzovoorts.
En bijvoorbeeld alle digitale veranderingen? Liggen daar ook nog
uitdagingen?
Ja, dat is wel waar ik het minst van op de hoogte ben, maar de schermen die we
nu hebben, de touchscreens die we nu niet hebben, de audiotours die we
hebben: het is allemaal, we lopen daar wel in achter. En ik geloof er wel in dat je
daarin met een modern kunstmuseum ook een voortrekkersrol moet hebben. Ik
geloof er trouwens ook heel erg in dat je pas digitale middelen moet gebruiken
als het zichzelf bewezen heeft. Ik geloof niet dat wij dat hoeven te doen als
museum, want daar zijn wij gewoon niet het beste in. Dus als een podcast werkt,
dan wil ik liever dat dit buiten de deur dan wordt uitgezocht en dat wij er dan ook
mee gaan werken. We hoeven niet super baanbrekend daar in te zijn, want het
gaat bij ons wel echt om de kunst. Maar ik denk wel dat in al die lagen, dus de
teksten op zaal, de begeleidende boekjes, de plattegrond, een audiotour, een
app, al die dingen dat is het aanbod en daar moet een visie op zijn. En dat
69
betekent niet dat je bij iedere tentoonstelling en bij iedere collectie hetzelfde hoeft
aan te bieden. Dat is juist heel leuk om daar wat onderscheid in te maken en wat
nieuwe dingen te proberen. Dit hangt natuurlijk allemaal samen met dat we meer
bezoekers moeten trekken. Dat blijft lastig.
En ik zou ook graag wat willen vragen over de doelgroepen. Speelt
toegankelijkheid ook een rol in hoe de doelgroepen zijn geformuleerd?
Ja dat is gebeurd, volgens mij in 2012. En daar is toen ook het hele personeel in
meegenomen, maar daar hoor je nu eigenlijk niks meer over. Mar we hebben
heel duidelijk bepaalde bezoekersgroepen. Ehm, wat was je vraag daarover?
Zijn jullie binnen die bestaande doelgroepen heel erg bezig met
toegankelijkheid?
Nou we zijn bijvoorbeeld bezig de poortjes uit het entreegebied te halen en
mensen met een museumkaart op e-ticket langs de kassa te laten lopen. Dat zijn
van die dingetjes waardoor het gemakkelijker toegankelijk is, het gebouw. Dat
zijn echt die bezoekers die iedere week komen, of in ieder geval maandelijks.
Voor educatie gebeurt er heel veel, terwijl dat niet de grootste groepen zijn. Maar
ik ben ergens ook een beetje bang voor doelgroepen-denken, omdat je dan dus
ergens iets speciaal voor gaat doen, met begin en eindtijd, dat vind ik een beetje
lastig. We hadden ooit een Blikopener-app. En die werd bijna niet gedownload,
terwijl ik denk: als we het gewoon de Stedelijk-app hadden genoemd, met een
klein stuk algemene informatie over het Stedelijk en dan ook die tours van de
Blikopeners er in, denk ik dat het beter had gewerkt. En dan waren zij weer in
aanraking gekomen met de Blikopeners. Het is net andersom denken soms:
educatie doet dit, development doet dat, marketing doet dat, terwijl ik denk van
laten we eens kijken wat is ons algemeen goed. Wie is onze algemene bezoeker
en hoe kunnen we daar differentiatie in aanbrengen?
Ja want de doelgroep zou eigenlijk ook een soort van mee moeten
veranderen met de tijd neem ik aan.
Ja.
De samenleving verandert, ook als je naar data van het CBS kijkt zie je
duidelijke demografische verschuivingen. In mijn onderzoek heb ik het
over de samenleving van de toekomst. Dit is een beetje breed, dus ik heb
geprobeerd dit af te bakenen door te kijken naar trends. Er zijn twee
demografische trends naar voren gekomen die heel duidelijk de
samenleving vormen, dat zijn dus: vergrijzing, hele heftige vergrijzing, zelfs
dubbele vergrijzing, en een grote groei in het aandeel niet-westerse
allochtonen. Dus dan kom je inderdaad bij die diversiteit aan. Nu wil ik het
om deze rede ook graag nog even over die groepen gaan hebben. Zijn jullie
uberhaupt bezig met demografische verschuivingen in de samenleving en
je aanpassen daarop?
Nou, weet je daar worden wel onderzoeken naar gedaan en daar houden we
onszelf wel van op de hoogte. Dat is weer de afdeling educatie, maar ook de
afdeling marketing, beide afdelingen. Ik ga ook wel eens naar van die dagen over
de bezoeker, bijvoorbeeld van de Museumvereniging en dan hebben we het daar
ook intern over. Weet je, voor de vergrijzende doelgroep, dat zijn mensen die
komen hier een hele dag, die geven hier hartstikke veel geld uit, die gaan naar
70
de winkel en naar het restaurant en die kopen de catalogus., echt een uitje. Maar
als je dan denkt aan ons entreegebied, of hoe ons museum toegankelijk is en
dan wordt het wel weer lastig. Dus daar zouden we wel meer voor kunnen doen.
We hebben natuurlijk het Alzheimer-programma. Wat heel erg sympathiek is,
maar dat is natuurlijk voor de groep die al wat verder vergrijst is.
En bijvoorbeeld in het licht van steeds sneller op elkaar volgende
technologische ontwikkelingen en musea die zich daar toe moeten
verhouden. En een steeds ouder wordende groep die dat allemaal niet meer
bij kan houden. Wordt daar al een beetje over nagedacht of ..?
We hebben op dit moment op zaal niks anders dan de kunst, of heel af en toe
eens een app, maar dan zit er een stickertje bij, zoals bijvoorbeeld Stedelijk x. De
audiotours die momenteel verstrekt worden via marketing, Stedelijk x, dat trekt
de oudere bezoeker vaak niet en dan kunnen ze de tentoonstelling nog steeds
prima zien. Ze missen dan dus niet zoveel. Maar ik denk bijvoorbeeld het blijven
aanbieden van instaprondleidingen en lezing, heel veel vrienden van ons van het
Stedelijk zijn ook wat ouder. Zij willen samenkomen nog, dat aanbod moet er ook
blijven. Ik zie eerder dat we het houden zoals zij het willen, zonder dat ze merken
dat er nieuwe dingen zijn. Dus als er een touchscreen staat, dan gaan ze daar
misschien niet naar toe omdat ze dat niet kennen, maar dan is het niet dat ze wat
missen.
Stoort het hen dan ook niet dat er dat soort dingen in het museum
aanwezig zijn, zonder dat ze dat goed begrijpen?
Ja, maar bijvoorbeeld de tentoonstelling van Cally Spooner, waar ook hele hard
muziek bij was, dat zorgt voor super veel irritatie voor veel museumbezoekers,
want dat hoor je terwijl je de collectie aan het kijken bent en een andere
bezoeker klaagt weer over vrouwen met hakken en weer een ander die klaagt
over de schoolbezoeken die komen. Dat mag ook bestaan, dat is ook prima. En
qua die andere doelgroep, ehm..
De niet-westerse allochtonen?
Die inderdaad. Ik denk dat dat iets is waar wij over na moeten denken, iedereen
is wit en hoogopgeleid. Ik vind dat wij echt een personeelsbeleid moeten hebben,
met heel duidelijk bijvoorbeeld ‘we willen mbo’ers en gewoon ook targets stellen.
Het is ook een beetje een angst, als je dat wil, moet je dan je personeelsbeleid
gaan aanpassen en sluit je dan geen mensen uit. Maar ik denk dat daar wel het
begin ligt. Het verschil tussen de grachtengordel en Oud-Zuid en alles buiten
Amsterdam dat verschil wordt alleen maar groter. En ik merk dat er ook wel een
beetje een aversie is om projecten te doen voor dat soort doelgroepen. Toen wij
Blikopeners starten, in 2010 ging dit echt van start, toen was het echt nog iets
heel positiefs. En dat is het nog steeds, ik denk dat Blikopeners echt laat zien
wat diversiteit met je museum doet, maar er is ook wel iets gekomen van: ‘ ja
maar je wil toch ook niet iedereen in je museum hebben, je moet toch ook niet
iedereen daar naartoe willen sleuren.’
En van wie komt dat dan? Uit welke hoek?
Ja toch wel de inhoudelijke hoek, de collectie hoek. En echt niet allemaal. Maar
het is meer die vraag: gaan wij ons kunstbeleid aanpassen om meer diversiteit te
krijgen? Of hebben wij gewoon sinds we open zijn al een bepaald kunstbeleid en
71
daar komen mensen op af. Welke kant ga je op? En dat is een discussie die zal
blijven bestaan. Ik denk echt dat ook wel wat Beatrix programmeert qua,
bijvoorbeeld de young contemporaries, dat zijn al die tentoonstellingen waar
jonge kunstenaars belicht worden. Dat is voor heel veel mensen een ver van hun
bed show, dat trekt niet duizenden bezoekers, maar voor haar gaat het daar ook
niet om. En voor ons is het dan: oké, dan moeten wij dus zorgen (als afdelingen)
dat dat wel gebeurd.
Er is dus toch nog wel een soort van – ik had het daar laatste met mijn
begeleider over- dilemma tussen de afdelingen als educatie en marketing
etcetera en de concervatoren en collectie afdelingen die over het
inhoudelijke en artistieke gaan.
Ja die eerstgenoemde afdelingen komen altijd later.
Hij stelde toen: is dit wel zo? Misschien is dat wel een vooroordeel,
misschien is dat wel niet (meer) zo? Maar dat is dus toch wel deels aan de
hand.
Nou, ik weet het wel zeker. Maar ik denk dat het bij het MoMA en het Tate ook zo
is, overal. Alleen zij hebben veel meer geld en veel meer tijd en fte geïnvesteerd
in samenlevingsprojecten. Dat is nu eenmaal niet iets wat in het Stedelijk
gebeurt. Ik heb nu juist het gevoel dat een afdeling als educatie weer krimpt,
terwijl je eigenlijk ziet in de rest van het Westen dat het alleen maar groeit. En
dan heb je echt het verschil te pakken tussen het Rijks en het Stedelijk. Qua
inkomsten maar ook qua dat zij de samenleving laten zien en de geschiedenis,
dus alles wat daarbij hoort. Dus ook het moordwapen van Theo van Gogh.
Is dat dan toch de moderne en hedendaagse kunst die het moeilijk maakt
om toch die verbinding te leggen?
Ja of juist super makkelijk, omdat het nu speelt. Maar soms is het hedendaagse
ook gewoon way to far, en mensen snappen het niet. Ik weet het niet zo goed, ik
vind het ook wel lastig. Toen Beatrix ook haar plannen bekend maken en als ik
dan de missie en visie lees, dat gaat dan ook heel erg over dat we een
vooruitstrevend en ambitieus en vooroplopend museum willen zijn. En dan denk
ik : dat klopt ook bij een modern en hedendaags museum.
Dus jullie moeten ergens toch ook een soort kartrekker zijn van wat het
publiek moet gaan zien?
Ja, maar dan blijft het toch zo, we hadden bijvoorbeeld eerst een plattegrond van
Mevis en van Deursen, en bewegwijzering in het entreegebied, die nog heel erg
onduidelijk was. En dan denk ik: dat is gewoon niet nodig. Hoe ingewikkeld de
kunst ook is. Die informatievoorziening, laten we dat in ieder geval op orde
hebben. En dan kunnen de challenges aan van hoe gaan we de bezoekers
bereiken.
Ja precies, dus eerst de basisdingen recht op orde en dan de rest. Nog
even terug naar de niet-westerse allochtonen. Ik weet niet of je bekend bent
met de code culturele diversiteit? Als ik het goed heb gelezen doet het
Stedelijk hier aan mee. Hoe vindt je dat terug?
Ja in het personeelsbeleid dus, dat we daar op moeten letten. Maar er wordt nog
niet echt actief over gesproken. Er staat ook een alinea in ons kunstenplan, ik
weet niet of je dat al hebt gelezen? Dat mag nog niet naar buiten, maar ik kan je
72
daar wel een gedeelte van sturen als je hem niet verspreidt. Daar staat in dat we
culturele diversiteit heel belangrijk vinden en blabla. Ik zeg blabla een beetje
cynisch omdat ik ook wel zie dat er niet zoveel mee gebeurt.
Dan vooral intern of extern?
Nee ook met het publiek, voorbeeld daarvan is het SMBA. Die hadden ‘Bell
Invites’ bijvoorbeeld en ‘Global collaborations’, dan werkten de Blikopeners
samen met een Ghanese kunstenaar, ging ze allerlei groepen in West en Oost
langs. Het was echt heel tof, maar dan houdt het weer op als het project
afgelopen is. Maar heeft het dan ook echt invloed gehad? En dat is met het
Alzheimer-programma, dat heeft er echt voor gezorgd dat onze vrijwilligers beter
weten om te gaan met ouderen, dat we krukjes hebben voor mensen die
langskomen, dat de zaalteksten wat lager hangen dan dat ze hingen, al die
kleine dingetjes die zijn niet te meten maar die zijn zo klein, maar die hebben we
voor verandering gezorgd. En ik vraag me af of bij ‘ Global collaborations’, dit is
natuurlijk minder “aaibaar” dan het Alzheimer-project, dit effect heeft gehad op
ons als museum.
Wordt er dan een soort evaluatie gedaan, of niet?
Dat zou geëvalueerd kunnen worden zoals bijvoorbeeld het Alzheimerproject
wordt geëvalueerd. Dan zie je echt de effecten bij de doelgroep, maar ook de
effecten voor het museum. Dus die dingetjes die ik net opnoemde. Dat zou je
natuurlijk net zo kunnen doen bij een project als Global collaborations, maar toch
is daar minder aandacht voor. Mensen gaan er minder hard voor lopen, ik weet
niet wat het is. Ik denk ook dat we een hele ambitieuze organisatie zijn en
daardoor ontzettend veel willen. Het is altijd extra extra extra. Terwijl, wat ik net
zei: die basis en dàn extra, dat lijkt me slimmer. En dat is toch ook een museum
dat lang is dicht geweest en heel ambitieus is. 16 evenementen per jaar, volgens
jaar 17. Allerlei evenementen er omheen, we hebben ook een
evenementencoördinator die helemaal gek gedraaid wordt. Qua planning kunnen
we echt nog wel wat dingen leren en ik denk altijd in het volwassenheidsmodel,
ik weet niet of je dat kent? Dat kun je op organisaties leggen eigenlijk, en dan
kijken hoever een organisatie is. En cultuur, zorg en onderwijs kunnen wat dat
betreft toch en hoop leren van het bedrijfsleven of van het commercieel denken
en praktisch denken. Dat plannen bijvoorbeeld: we hebben nu vier
tentoonstellingen die openen in een maand, terwijl vorige maand hadden we er
geen één. Dat zijn van die dingen, daarvan denk ik dat we aan het groeien zijn,
maar we hebben nog wel stappen te zetten. En ik denk dat dan ook weer meer
gekeken kan worden naar de rest.
Je zei het net al even van die eigen inkomsten. Want het Stedelijk draait
voor 50% op eigen inkomsten en voor de rest voornamelijk gemeentelijke
subsidie en nog wat financierders, net zoals de Rabobank.
Ja dat zou je aan Maudy kunnen vragen, die heeft precies een overzichtje met
waar alle inkomsten vandaan komen. Maar wat bijvoorbeeld bij ons gebeurd, we
hebben het financieel niet super ruim. Dus bijvoorbeeld educatie haalt een deel
geld binnen met een bepaald project, maar dat gaat dan hup op de grote pot. Dat
is logisch, want we moeten onze broek ophouden, maar dit kan soms ten koste
van een project gaan. Niet dat he project niet goed wordt gedaan, maar
73
bijvoorbeeld bij het Rijks zoeken ze een financierder voor het familieboekje en
dan maken ze dat boekje. Bij ons, wij moeten toch eerst de basis op orde
voordat we dat soort dingen kunnen gaan doen.
Want dat soort samenwerkingen gebeuren nog niet echt?
En in hoeverre heeft dan zo’n financierder een vinger in de pap,
bijvoorbeeld zo’n Rabobank?
Er is een Rabobank familiedag, het familielab is van de Rabobank, zij hebben
echt wel wat vingers in de pap, maar niks qua inhoud. Ik denk wel bijvoorbeeld
Fonds 21, is financierder van de Blikopeners. Die zijn echt wel betrokken en die
verwachten wel dat de afspraken worden nagekomen.
En wordt er dan ook al aangestuurd op dan een breder en diverser publiek?
Ja dat zit bij de Blikopeners natuurlijk al heel erg er in, maar dat is niet per se
waar zijn op hameren. Terwijl dat is een van de kernpunten, dus misschien
hoeven ze er ook niet op te hameren dat het gebeurt. Ja en daarnaast de
gemeente hè. De gemeente vindt echt wel een hoop en die wil echt el wat er
meer vmbo’ers worden aangetrokken bijvoorbeeld via onze educatieve
programma’s. Dat er meer primair onderwijs leerlingen moeten langskomen. Zo
hebben we echt wel wat vingers in de pap hoor. Dat is logisch natuurlijk.
Ja want hoe gaat zo iets in zijn werk met de gemeente? Je hebt toch een
kunstenplan waar je aan moet beantwoorden. In hoeverre beïnvloedt dat
dan hoe jullie je opstellen ten opzichte van het museumpubliek?
Ja volledig. Nou ja volledig, kijk je maakt een kunstenplan voor vier jaar. We
hebben nu een voorstel gedaan aan de gemeente en daar in beloven we dingen.
Daarop gaan zij zeggen of we dat geld krijgen –we vragen dit keer volgens mij
een miljoen meer dan vorige keer, dus dat is best veel geld- en als zij dan zegen
dat we dat niet krijgen, dan gaan er weer dingen geschaafd worden. Maar je
spreekt wel dingen met elkaar af, bijvoorbeeld meer bruiklenen en meer
verschillende bezoekersgroepen aanboren. En dan moeten we jaarlijks
rapporteren of dat gelukt is of niet. Het is niet zo dat je dat niet doet. Dus
uiteindelijk is dat leidend voor ons.
Zo’n kunstenplan is natuurlijk veel groter, maar ik heb wel eens een
fondsaanvraag gemaakt en dan gaat het heel om dat je bepaalde termen
noemt en dan doe je dat ook wel. Maar dat deed je al, of je noemde het iets
anders, maar je schrijft of wat ze willen horen. In hoeverre gaat dat dan bij
zo’n kunstenplan? Is dat dan echt leidend of is dat dan ‘we doen het een
beetje meer zo en dan voldoet het genoeg’?
Ja dat vind ik grappig want dat gebeurt natuurlijk gewoon ook. Ik denk dat zo’n
grote naam als het Stedelijk al veel heeft en doet al veel. Als we bij wijze van
spreken van 1600 naar 1700 bruiklenen gaan, dan zullen we dat niet zo merken.
Ja ik vind het lastig, want ze vinden bijvoorbeeld onze ketenverantwoordelijk heel
belangrijk. Dit kwam overal in voor. Dus wij hebben ook een stuk geschreven
over ketenverantwoordelijkheid in de stad Amsterdam, maar ook naar andere
moderne kustmusea toe. Daarin willen ze echt een beetje dat wij de grote broer
of grote zus zijn. Alleen daarin ga je natuurlijk geen dingen beloven die je niet
waar kan maken. We willen wel dat iedereen met ons mee kan doen, maar zoals
ik al zei hebben we het zelf nog niet eens allemaal op orde. Dus in hoeverre kun
74
je dat dan zijn. Dan kun je wel zeggen dat je in vier jaar daar naartoe wil werken,
maar dan kan het alsnog zijn dat het na die vier jaar nog niet zo is. Maar je laat
het woord ketenverantwoordelijkheid dan wel een paar keer vallen, dat doen we
dan bijvoorbeeld in de samenwerking met de Rijksacademie of Holland Festival
of Unseen. Nu komt er bijvoorbeeld fte beschikbaar voor iemand die helemaal
gaat uitzoeken wat voor samenwerkingen we allemaal hebben, en waar nog
kansen zijn in de stad. Dus daar wordt dan wel weer een fte voor beschikbaar
gesteld. Dit is niet helemaal mijn tak om heel veel van te vinden.
Maar bijvoorbeeld in communicatieteksten. Gaat het zo ver dat als de
gemeente zegt dat jullie meer diverse doelgroepen moeten gaan bereiken
of een wat breder publiek, heeft dat dan echt invloed op de inhoudelijke
teksten?
Nee, daar gaat het niet naartoe denk ik.
Het gaat meer over de programma’s, projecten en
samenwerkingsverbanden?
Ja, echt de programmering, met projecten en programma’s en vooral ook de
tentoonstellingen. Het gaat dan ook echt over dat je moet zeggen: hiervoor
hebben we het geld nodig. En weet je dat bijvoorbeeld de plattegrond nu stukken
beter is, dat is na drie jaar klachten. Dat is ook weer vorm en inhoud. Nu is
Beatrix er en die zegt : waarom doen we het niet anders. Dus dat heeft dan
uiteindelijk effect omdat misschien Beatrix het belangrijker vindt dat het publiek
het snapt. Anders dan de vorige directeur. Maar dat ligt dus telkens aan welke
artistiek directeur je hebt. Grappig dat dat zo werkt.
Ja, ze hebben echt allemaal als ze komen allemaal een eigen visie. En dat is
echt vormend dus?
Ja ik ben bijvoorbeeld heel benieuwd of Beatrix bij de collectie de zaalteksten en
de audiotour en dat soort dingen bij die kunst wil, of dat ze echt gaat doorvoeren
dat je aparte informatieruimtes krijgt. Dat zou kunnen, dat de folders daar liggen,
dat je daar extra informatie kunt vinden en dat je meeneemt wat je mee wil
nemen. Nu is het een beetje gevoegd. Het zijn allemaal keuzes die zij gaat
maken. Net als die verschillende disciplines in de collectie samenvoegen, haar
manier van communiceren met het publiek, dat moet niet te groot, niet te
opvallend, het liefst op een plek. Ze wil dat mensen de kunst ervaren zoals je het
hoort te ervaren. Dat is in ieder geval wat ik nu denk dat zij een beetje gaat doen.
Maar daarin vindt ze de bezoekers wel belangrijk.
En als jullie dan binnen krijgen dat er een artikel is geschreven zoals laatst
bijvoorbeeld in de Volkskrant, over de oproep die jullie uit hadden gezet
voor kunstenaars, waarin commentaar wordt gegeven op de
toegankelijkheid van de tekst. Er was iemand opgebeld, een van de
conservatoren, die nadere toelichting gaf over wat er nu precies mee
bedoeld werd. Wordt er dan ook echt iets mee gedaan?
Absoluut, want dit is precies zo’n voorbeeld van waar we het net over hadden.
Maar dat heeft ook te maken met mijn achtergrond, ik heb geen kunsthistorische
achtergrond, maar ging juist op pad met een bus gehandicapten. Als ik hier soms
dingen lees, dan kan ik totaal begrepen dat mensen dat soms niet snappen.
Terwijl als je het dan aan Lennart Booij vraagt, die net begonnen is als
75
conservator en die tekst waarschijnlijk niet heeft geschreven, maar zijn
voorganger, dan zegt hij ook ja dat kunnen we wel makkelijker verwoorden. En ik
denk dat dat ook wel iets is wat nu veel meer een trend is: dat het allemaal wat
toegankelijker moet zijn en wat inzichtelijker. Ik denk ook wel dat het zichzelf
allemaal in stand houdt. Er wordt wel echt over gediscussieerd.
Maar komt er in de nabije toekomst dan ook echt verandering in? Of blijft
het balanceren?
Ik denk dat dat vooral iets is waar we naar neigen omdat we dat de afgelopen
eeuw hebben gedaan. Dat is altijd gewoon ingewikkeld en dat is denk ik nooit de
bedoeling geweest. Maar dat is net als met de Mattheus Passion, dat zit echt in
de christelijke westelijke cultuur van Nederland. Het Stedelijk heeft ook zo’n soort
cultuur, ze schrijven teksten al heel lang op een bepaalde manier en het houdt
zich allemaal in stand. En ik denk dat er bij ons ook een beetje vergrijzing is in
het personeelsbestand. Het zou heel goed zijn als er ook een conservator komt
die bezig is met nieuwe media. Je merkt dat het conservatoren team wat ouder
wordt, dus je hebt daarin misschien wat nieuwe impulsen nodig. En volgens mij
komt dat wel. En dan is zo’n Lennart Booij een hele leuke aanvulling want hij
komt uit de politiek en hij weet wat er speelt. Dus ik ben heel benieuwd. Maar er
komt wel een discussie. En ik geloof echt in kleine veranderingen. Dus ik geloof
niet dat je besluit met elkaar wat je ineens super toegankelijk moet zijn in je
teksten en dat dat dan ook gebeurt, want niemand gaat dat doen. Maar een
artikeltje in de krant, een gesprekje hier, Ebenhard van der Laan die er wat van
zegt en je hebt reuring over de toegankelijkheid. En dat blijft, want als ik naar
Beatrix kijk is dat wel gewoon een vrouw die met haar kunstenaars omgaat. Ik
vraag me af hoeveel het echt uit haar zal komen. Ik denk meer dat het ook uit de
samenleving moet komen. Maar geloof ik dat het museum over 10 jaar op deze
manier nog bestaat: nee. Nou, misschien 10 jaar wel, maar over 20 jaar niet
meer. Ik denk dat er echt verandering moet komen.
Heb je al gehoord van het nieuwe museum hier? Moco, een nieuw museum met
Banksy en Warhol tentoongesteld en ze hebben een winkel en een restaurant.
En dat merk je ook met dat nieuwe museum Voorlinden: je ziet allerlei initiatieven
die veel meer passen bij deze tijd en het concept museum zoals het hier nu
staat: ik vraag me af hoe dat gaat. Ik denk dat we ook nog andere dingen en
rollen moeten pakken. Je kunt niet alles zijn, je kunt niet ook een De Balie zijn
bijvoorbeeld. Maar we zouden wel veel meer als culturele huiskamer kunnen
functioneren voor Amsterdam, veel meer doen aan communitybuilding.
Bijvoorbeeld zoals het Tate nu aan het doen is onder andere met de
verbouwing?
Ja fantastisch dat is echt een mooi voorbeeld. Maar ook het MOMA doet dit en in
Scandinavië zijn ze ook heel ver met dit soort dingen.
Dus Nederland loopt eigenlijk nog een beetje achter op dat gebied?
Ja het is hier net iets anders, ik weet niet wat dat dan precies is. Maar ik voel wel
dat we er in zitten. Ik heb wel het gevoel dat er kleine dingetjes gebeuren, dat er
gesprekken worden gevoerd die echt vier jaar geleden “not done” waren.
Dus er staat wel iets te gebeuren?
76
Ja, ik ben heel benieuwd waar we naar toe gaan. Ik zie ook nog we wat
veranderingen in de directie gebeuren. Ik weet niet precies wat, ik heb wel het
gevoel dat er van alles gaande is. We hebben een hele betrokken Raad van
Toezicht. Ik geloof wel heel erg in artistiek, zakelijk en misschien zelfs een
publiekdirecteur naast elkaar die af en toe nadenken over aan kaskraker, maar
ook in het vooruitstrevende waarin we voorloper willen zijn en dan continue ook
met het publiek. Dat gaat waarschijnlijk niet gebeuren, maar zo’n samenwerking
zou mooi zijn.
77
BIJLAGE III
Transcript interview Sofie Meijs
Museum De Pont 05-04-‘16
Sinds oktober 2015 ben ik werkzaam bij De Pont. Sinds januari 2015 werk ik in
de culturele sector. Daarvoor heb ik bij verschillende bedrijven gewerkt in
verschillende sectoren, zowel consumentenmarkt als business to business.
Toen ik u een mail stuurde over dit interview en de term toegankelijkheid
noemde, waar gaat dat voor uw gevoel dan over?
Nouja, dat kan natuurlijk twee kanten op gaan maar in eerste instantie dacht ik
zelfs gewoon echt aan fysieke toegankelijkheid.
Ja precies, heel logisch want dat is ook inderdaad een vorm van
toegankelijkheid. En wat was het andere waar u aan dacht?
Daarna had ik door, toen ik je mail las, dat het interview echt wel zou gaan over
de toegankelijkheid in de communicatie.
Ja, want zoals ik net al zei is er een dilemma wat uit het debat voortvloeit
over toegankelijkheid. Daarin komt eigenlijk naar voren dat moderne
kunstmusea zich een beetje in een spagaat bevinden. Ze willen enerzijds
voor de liefhebber de intellectualiteit en exclusiviteit waarborgen en
anderzijds het grote publiek voor wie het begrijpelijk moet zijn. Heeft u of
het museum dit ook wel eens zo ervaren?
Hoe bedoel je dat precies?
Heeft uzelf of binnen het museum wel eens te maken gehad met die
tweestrijd van enerzijds het grote publiek willen bedienen en anderzijds
binnen bijvoorbeeld de discipline in het kunstjargon blijven in
communicatie? Of wellicht in de organisatie wel eens overwegingen
gemaakt?
Ja dat denk ik wel. Maar een dilemma vind ik dan wel weer een groot woord. Ik
kan me zo snel geen voorbeeld bedenken waarvan ik denk: ‘oh ja, toen was dat
echt een dilemma. Ik denk dat je dat dilemma altijd in de communicatie hebt,
wanneer je niet alleen een niche markt aan wil spreken. En ik denk dat je in de
communicatie altijd op moet passen met he gebruik van jargon, maar dat het aan
de ene kant soms ook wel zijn voordeel kan hebben. En daarnaast denk ik ook
dat je moet kijken dat je toch ook niet te ver weg van je eigen identiteit moet
gaan zitten, wat dus kan betekenen dat je wel wat vaker in jargon spreekt en dus
misschien minder het grote publiek aanspreekt. Daarnaast denk ik ook dat elk
communicatiemiddel zijn eigen toegankelijkheid heeft.
U had het net even over de identiteit van het museum? Hoe zou u dan
kortweg de identiteit van het museum De Pont omschrijven?
Ja dat is wel hoe ik er in sta hoor. Of dat organisatie-breed gedragen wordt dat
vind ik lastig om zo stellig te zeggen. Ik denk wel dat het overeen komt, maar ik
spreek nu even vanuit mijzelf: Ik vind De Pont wel een vooraanstaand museum
in de hedendaagse kunst. Dus ik denk dat daar dan ook wel een soort expertise
bij hoort, of wat u dan met jargon bedoelt. Wij zijn er in de communicatie dan ook
niet altijd zo bewust mee bezig.
78
Met toegankelijkheid in de communicatie van het museum?
Nee, ik denk dat dat ook een soort van intuïtie is die je moet hebben.
Oké, en volgt u dan vooral ook wat past bij het museum of bij de
tentoonstelling, in plaats van dat je echt bezig bent met voor wie het
allemaal te lezen moet zijn en voor wie het bedoelt is?
Ja dat verschilt natuurlijk ook per boodschap, per medium wat je gebruikt.
Ik bedoel dan meer: wat zijn de overwegingen die worden gemaakt?
Ja kijk, er zijn dus geen overwegingen die op strategisch niveau worden
gemaakt. Daar denken we niet op die manier over na, dat hebben we niet zo
gedetailleerd over na. Ik denk wel dat we bijvoorbeeld op Facebook veel
toegankelijker zijn dan op onze website bijvoorbeeld qua communicatie omdat
dat beter werkt.
Ik denk dat de communicatie in ons museum ook gewoon duidelijk.
Wordt er ook geëvalueerd als zo’n uiting geplaatst is? Gaat u dan kijken
van goh, dit heeft wel gewerkt voor het grote publiek? Of hier reageren juist
dit soort mensen op?
Nou, we zijn met een vrij klein team bij De Pont, dus we hebben daar niet altijd
ruimte voor om dat te evalueren. Dus de ene keer doen we dat wel en de andere
keer doen we dat niet.
Duidelijk. En in de toekomst –het is wel een onderwerp van debat, iets dat
ook telkens weer terug komt- ziet u uitdagingen in de toekomst op het
gebied op het gebied van toegankelijke communicatie?
Ja ik vind het lastig, want ik heb dat debat dus niet zo gevolgd.
Het gaat er eigenlijk vooral om –en dit wordt vaak gestuurd vanuit de
overheid, maar daar komen we zo nog even op- dat er aangestuurd wordt
op het bereiken van een steeds breder en diverser publiek. Dit ligt ook in
het verlengde van de maatschappelijke wens. Dat debat deelt zich dan op
in de tweedeling die ik eerder noemde.
Ik denk dat wij het zeker fijn vinden om iedereen kennis te laten maken met onze
kunst. Daarom hebben we bijvoorbeeld ook gratis toegang voor jongeren tot 18
jaar, we begeleiden ook veel scholen met de rondleidingen. Dus ik denk dat dat
wel een doelstelling van ons is. Maar heel praktisch gezien proberen wij de
rondleidingen van scholen wel heel erg in de ochtend te plannen, zodat het
reguliere individuele bezoek daar geen hinder van ondervindt bijvoorbeeld.
Bij ons museum, waar we nogal een open architectuur hebben, is het geluid dat
zo’n groep met zich mee brengt wel iets waar je rekening mee moet houden.
Ik snap het. Ik had nog even de volgende vraag: In zaalteksten of brochures
en dat soort dingen bent u dus niet heel erg bewust bezig met het
toegankelijk maken voor bepaalde doelgroepen?
Ja het moet wel gewoon duidelijk zijn wat daar op staat natuurlijk, dat is altijd
belangrijk. Het moet feitelijk kloppen en goed in elkaar zitten. Het is niet zo dat
we verschillende teksten hebben, de een voor de ene doelgroep en de andere
voor de andere doelgroep. We hebben wel alles in het Engels en het
Nederlands: de website en de teksten in het museum.
Ah oké, duidelijk. Voor mijn onderzoek heb ik het over de samenleving van
de toekomst. Dit is heel breed, dus dit heb ik afgebakend door bij het CBS
79
te kijken naar trends die in demografische voorspellingen naar voren
komen. Daar heb ik er twee uit gehaald, waar ik zo nog wat meer op in ga.
In hoeverre zijn jullie heel erg bezig met een soort doelgroepenbeleid?
Nu we proberen natuurlijk wel verschillende doelgroepen aan te spreken, maar
het is niet zo dat we de verschillende doelgroepen specifiek hebben genoemd en
dat we daar ook doelstellingen aan hebben gehangen wat betreft de
communicatie.
Oké, en denkt u daarbij ook na over de veranderende samenleving,
demografische veranderingen? Bijvoorbeeld een van de twee trends die
centraal staan in mijn onderzoek is vergrijzing. Er is ene steeds grotere
groep oudere mensen. Zijn jullie bezig met dat soort veranderingen?
Bedoel je: zorgen wij voor communicatie die specifiek aansluit op de doelgroep
ouderen?
Nou bijvoorbeeld, maar ook toegankelijkheid in de bredere zin.
Nou we hebben bijvoorbeeld rolstoelen. Een groot gedeelte van ons bezoek zijn
ook senioren.
En in de communicatie? De wereld wordt natuurlijk ook steeds digitaler.
Gaat u daar in mee met het oog op dat een groot gedeelte van uw
bezoekers senioren zijn?
Maar ik denk dat de ouder wordende bezoeker ook steeds digitaler wordt.
Dat is zeker waar, maar technologische vernieuwingen volgen elkaar in
redelijk rap tempo op natuurlijk. Dus de kans is groot dat ze het niet meer
bij kunnen houden op een bepaald moment. Gaan jullie ook mee in zo’n
snel tempo?
Nee, ik denk dat wij niet early adapters zijn wat dat betreft.
Oké. De tweede trend die ik heb gefilterd uit de gegevens van het CBS zijn
is de groei in het aandeel niet-westerse allochtonen. Onder andere door
migratie en grote vluchtelingenstromen. Wat doet het museum om daar
mee bezig te zijn?
Een collega van mij heeft een aantal rondleidingen voor vluchtelingen
georganiseerd. We staan zeker open voor dit soort dingen, we hebben gewoon
niet altijd de middelen om het zelf te organiseren. We zien het allemaal gebeuren
en proberen er zo veel mogelijk op in te spelen, stel we krijgen een vraag of we
dat willen doen dan staan we daar natuurlijk voor open. We begrijpen heel goed
dat we dan op een andere manier moeten vertellen over ons museum en onze
collectie. Wat dat betreft denk ik persoonlijk dat we heel toegankelijk zijn. Ik denk
ook dat het museum heel toegankelijk is in de communicatie die er is.
En de rondleiders, zitten daar dan ook wel eens mensen tussen die van
niet-westerse afkomst zijn? Of zijn dit dan voornamelijk Europese mensen?
Dat weet ik niet precies van iedereen, dat wordt geregeld via educatie. Volgens
mij hebben we er ook wel eens wat mensen van niet-westerse afkomst bij zitten.
Wij zijn daarin niet heel duidelijk mee bezig. Het is meer intuïtief dan dat we daar
echt een beleid in voeren, van we moeten die en die rondleiders in huis hebben.
Het is meer toeval als er niet-westerse mensen tussen de rondleiders zitten.
Oké, nou dan heb ik nog een laatste topic. De relatie met de financiers.
Mevrouw Luijten stelt zoals ik net al zei, dat het moderne en hedendaagse
80
musea nog het minst lukt om aansluiting te vinden op de samenleving.
Maar ze stelt ook dat het des te belangrijker is voor gesubsidieerde musea
om dit te doen, omdat zij nu eenmaal gefinancierd worden door
gemeenschapsgeld. Uw museum wordt geheel gefinancierd door het legaat
van meneer De Pont? Of zijn er nog andere particuliere financiers waar het
museum te maken mee heeft?
Nee, alleen het legaat en de eigen inkomsten die we genereren.
Is er nog een relatie met de familie die meebeslist over zaken in het
museum?
Ja, zijn zoon zit in het bestuur.
Heeft dit nog enige invloed op de keuzes die gemaakt worden rondom het
museumpubliek in het museum?
Dat zou ik niet met zekerheid durven zeggen.
Andere musea die wel aan de subsidie eisen moeten voldoen, die zijn
nadrukkelijk bezig met het voldoen aan de punten waar naar gevraagd
wordt. Een van die punten is een diverser een breder publiek bereiken, dat
is echt een trend in de kunstenplannen. Door de onafhankelijkheid van
financiers, denkt u persoonlijk dat u juist dichter of verder van de
samenleving staat?
Daar durf ik geen antwoord op te geven. Ik denk wel uiteindelijk, kunstenaars die
wij tonen, die maken natuurlijk kunstwerken uit deze tijd. Ik denk dat daar
sowieso aansluiting op de samenleving in blijkt. Ik ben zelf natuurlijk geen
kunsthistorica, ik heb echt een communicatie en marketing achtergrond, maar ik
denk wel dat dat daaruit blijkt.
Nu heb ik nog een vraagje die ik heb overgeslagen zie ik. Betreft
communicatie uitingen en advertenties, wat voor promotie middelen
gebruiken jullie dara het meest voor?
We doen niet heel veel met advertenties, we hebben een paar vaste bladen waar
we adverteren. We hebben de website, facebook, de nieuwsbrief, we versturen
uitnodigingen. We hebben affiches die we zoveel mogelijk proberen te
verspreiden, maar daarin hebben we geen grote budgetten. Is dat een beetje een
antwoord op je vraag.
Dan was ik nog wel benieuwd wat voor soort vaste bladen u gebruikt om
advertenties in te plaatsen?
Ja ik ben even aan het kijken, moment. Museumtijdschrift, Metropolis M, De
Witte Raaf, De Groene Amsterdammer. Dus eigenlijk voornamelijk
kunsttijdschriften en dan hebben we nog wat lokale: de T is een boekje hier in
Tilburg, de Uitloper, dat soort dingen.
81
Download