Enkele concrete richtlijnen omtrent milderende maatregelen In de handleiding ‘Milderende maatregelen binnen het MER, met het oog op een verduidelijking en betere doorwerking ervan’ worden algemene richtlijnen meegegeven over hoe omgegaan moet worden met milderende maatregelen in een MER. Als aanvulling op die handleiding worden in dit addendum nog een aantal concrete richtlijnen meegegeven. Deze houden een verdere verduidelijking van de handleiding in en/of bieden een antwoord op een gepercipieerd knelpunt. De concrete richtlijnen worden hieronder kort opgelijst. Meer uitleg bij elke concrete richtlijn wordt verder in het document gegeven. Afkortingenlijst: - MM: milderende maatregelen P/P: plannen (of programma’s) en projecten PB: Passende Beoordeling 1 Concrete richtlijnen 1. Alle in het MER voorgestelde MM moeten in één overzichtelijke tabel opgelijst worden. 2. MM in een plan-MER moeten zoveel mogelijk op een zodanige manier geformuleerd worden dat ze doorwerking kunnen krijgen op planniveau. MM in een project-MER moeten zoveel mogelijk op een zodanige manier geformuleerd worden dat ze doorwerking kunnen krijgen op projectniveau. 3. De overheid die een beslissing neemt over de voorgenomen actie moet wettelijk gezien ‘rekening houden met de MM uit het MER’. Dit betekent echter geenszins dat die overheid de MM uit een MER ‘dwingend’ in het P/P moet opnemen. Indien een MM uit het MER echter niet opgenomen wordt in het P/P, dan moet die overheid uitdrukkelijk motiveren waarom deze MM niet opgenomen werd. In een MER moet aangegeven worden welke MM als noodzakelijk geachte maatregelen en welke MM eerder als suggesties beschouwd moeten worden. 4. MM dienen aan een aantal kwaliteitsvereisten te voldoen: a. Het detailniveau van een MM dient in principe overeenkomstig te zijn met het detail- of abstractieniveau van het voorliggende P/P. b. MM houden best nog een zekere mate van flexibiliteit in. c. Formuleer realistische MM. 5. Een MM kan niet bestaan uit een actie die reeds door sectorale regelgeving wordt voorgeschreven of uit het oplijsten van een reeds bestaande norm. 6. De MM die in de passende beoordeling worden voorgesteld om tot een conclusie van ‘geen betekenisvolle aantasting1’ te komen, zijn dwingend van aard, wat betekent dat deze verplicht opgenomen moeten worden in het P/P (tenzij men beroep wil doen op het afwijkingsregime van art. 36ter §5 van het decreet Natuurbehoud). 7. De dienst Mer raadt aan om in het MER een afzonderlijke oplijsting te maken van de milieuvriendelijke maatregelen die reeds in het P/P geïntegreerd werden. 8. ‘Flankerende maatregelen’ kunnen gedefinieerd worden als MM die in principe niet in een RUP of een vergunning opgenomen kunnen worden. Het is aan te bevelen om het aantal ‘flankerende maatregelen’ in een MER te beperken door naar manieren te zoeken om MM zo te formuleren dat ze toch een plaats kunnen krijgen op plan- of projectniveau. ‘Flankerende maatregelen’ hebben immers minder garantie op uitvoering dan MM die opgenomen kunnen worden in een RUP of vergunning. 9. Maatregelen die noodzakelijk worden geacht om voor een plan tot de conclusie van nietaanzienlijkheid van milieueffecten te komen, kunnen niet als ’milderende maatregelen’ opgelijst worden in een screening. Zulke maatregelen moeten in het plan geïntegreerd worden wil men een ontheffing van de plicht tot opmaak van een MER bekomen. Onder de noemer ‘milderende maatregelen’ mogen in een screening enkel die maatregelen opgelijst worden die een nietaanzienlijk negatief effect bijkomend kunnen milderen en die dus geen impact hebben op de al dan niet aanzienlijkheid van de effecten. Dit dient in de screening expliciet geduid te worden. 1 i.e. geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een SBZ. 2 Extra info i.v.m. concrete richtlijn 1 -één overzichtelijke tabel- Bij de vaststelling van een plan of programma en bij het toekennen van de vergunning voor een project moet juridisch gezien ‘rekening gehouden worden’ met het MER (cf. artikel 4.1.7 DABM). Specifiek m.b.t. MM betekent dit dat de in het MER voorgestelde MM ofwel moeten opgenomen worden in het plan, het programma of de vergunning, ofwel dat expliciet gemotiveerd moet worden waarom deze niet opgenomen worden. Een oplijsting van alle MM in één overzichtelijke tabel vergemakkelijkt de taak van de vergunningverlener en de opmaker van het RUP om ‘rekening te houden met het MER’. Alle in het MER voorgestelde MM moeten in één overzichtelijke tabel opgelijst worden. Deze tabel dient minstens onderstaande kolommen te bevatten. Aspect Beschrijving (discipline en van effect effectgroep) Impact van Beschrijving effect (van +3 van MM tot -3) Resterend Niveau effect (van doorwerking (plan, +3 tot -3) vergunning of flankerend beleid) Een MM die vanuit één discipline wordt voorgesteld (vb. geluidsscherm), kan negatieve effecten veroorzaken voor een andere discipline (vb. landschap: zichtbelemmering). In een MER moeten daarom ook steeds de milieueffecten van een voorgestelde MM ingeschat worden. In zulke gevallen kan nog een extra kolom opgenomen worden ‘beschrijving negatief effect van MM op andere disciplines’ of kan dit in de effectbespreking van de discipline vermeld worden. 3 Extra info i.v.m. concrete richtlijn 2 -doorwerkingsniveau van MM- MM in een plan-MER moeten zoveel mogelijk op een zodanige manier geformuleerd worden dat ze doorwerking kunnen krijgen op planniveau (i.e. in het RUP), en dus niet op vergunningsniveau of via flankerende maatregelen. De MER-deskundige formuleert de MM in een plan-MER. Hij dient steeds te trachten om de MM zo te formuleren in het MER dat deze doorwerking kunnen krijgen op planniveau (vb. ruimtelijk vertaalbare MM voor een RUP). In een plan-MER geformuleerde ‘MM die enkel op vergunningsniveau of via flankerend beleid doorwerking kunnen krijgen’ kunnen niet in het plan opgenomen worden. Of deze MM ooit doorwerking zullen krijgen in een vergunning is onzeker, want het plan-MER zal in een later stadium immers niet bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden. Bij het verlenen van een vergunning is er ook geen verplichting om rekening te houden met MM geformuleerd in een eerder opgemaakt planMER. Zulke MM gaan dus mogelijk verloren en er is geen juridische zekerheid dat deze later in het besluitvormingsproces terug opgepikt worden. Daarom is het zinvol om toch te zoeken naar een vergelijkbare MM die op planniveau kan doorwerking krijgen. MM in een project-MER moeten zoveel mogelijk op een zodanige manier geformuleerd worden dat ze doorwerking kunnen krijgen op projectniveau (i.e. in de vergunning), en dus niet op planniveau of via flankerende maatregelen. De MER-deskundige formuleert de MM in een project-MER. Hij dient steeds te trachten om de MM zo te formuleren in het MER dat deze doorwerking kunnen krijgen op vergunningsniveau. In een project-MER geformuleerde ‘MM die enkel (op planniveau of) via flankerend beleid doorwerking kunnen krijgen’ zorgen niet onmiddellijk voor een meer milieuvriendelijk project. Of deze MM ooit doorwerking zullen krijgen (in een RUP of) via flankerend beleid is onzeker (vide supra). Indien het project-MER specifiek wordt opgemaakt voor een milieuvergunning, dan dienen de MM zodanig geformuleerd te zijn, dat ze ook opgenomen kunnen worden in die milieuvergunning. Indien het project-MER wordt opgemaakt specifiek voor een stedenbouwkundige vergunning, dan dienen de MM zodanig geformuleerd te zijn, dat ze ook opgenomen kunnen worden in die stedenbouwkundige vergunning. Bepalingen die in een stedenbouwkundige vergunning opgenomen kunnen worden, zijn van een gans andere aard dan diegene die in een milieuvergunning opgenomen kunnen worden. Meer info over dit verschil is terug te vinden in de handleiding ‘Milderende maatregelen binnen het MER, met het oog op een verduidelijking en betere doorwerking ervan’. 4 Extra info i.v.m. concrete richtlijn 3 -noodzakelijkheid van MMDe overheid die een beslissing neemt over de voorgenomen actie moet wettelijk gezien ‘rekening houden met de MM uit het MER’. Dit betekent echter geenszins dat die overheid de MM uit een MER ‘dwingend’ in het P/P moet opnemen. Indien een MM uit het MER echter niet opgenomen wordt in het P/P, dan moet die overheid uitdrukkelijk motiveren waarom deze MM niet opgenomen werd. In een MER moet aangegeven worden welke MM als noodzakelijk geachte maatregelen en welke MM eerder als suggesties beschouwd moeten worden. De overheid die een beslissing neemt over de voorgenomen actie (i.e. de vergunningverlener van een project of de initiatiefnemer van een plan) dienen ‘rekening te houden met de MM uit het MER’. Dit betekent echter geenszins dat die overheid de MM uit een MER ‘dwingend’ in het RUP of de vergunning moet opnemen. Die overheid is niet verplicht om -volgens het MER noodzakelijk geachteMM in het P/P (i.e. in het RUP of in de vergunning) op te nemen, maar behoudt steeds haar beleidsvrijheid. Indien een MM uit het MER echter niet opgenomen wordt in het P/P, dan is die overheid verplicht om uitdrukkelijk te motiveren waarom deze MM niet opgenomen werd. In het MER moet aangegeven worden welke MM als suggesties en welke MM als noodzakelijk (om aanzienlijke milieueffecten te milderen) geachte maatregelen beschouwd worden. In een MER moet duidelijk kunnen afgeleid worden hoe ‘noodzakelijk’ bepaalde MM geacht worden. Dit onderscheid heeft gevolgen op de omvang van de motiveringsverplichting in het geval de overheid besluit om een bepaalde MM niet op te nemen. 5 Extra info i.v.m. concrete richtlijn 4 -kwaliteitsvereisten van MM- Het detailniveau van een MM dient in principe overeenkomstig te zijn met het detail- of abstractieniveau van het voorliggende plan/project. Deze richtlijn betekent dus dat niet alle plan-MER’s tot op eenzelfde detailniveau uitgewerkt moeten worden. Verschillen qua detailniveau tussen plan-MER’s zijn mogelijk. Hetzelfde geldt voor projectMER’s onderling. Dat detailniveau kan o.a. afhangen van de uitgestrektheid van het plan- of projectgebied, de beoogde detaillering van het plan of programma, de stand van zaken van de planof projectuitwerking. Hoe gedetailleerder een plan of programma, des te gedetailleerder ook moeten de MM uitgewerkt worden. Eenzelfde principe geldt ook voor de MM uitgewerkt voor projecten. Het uitwerken van een MM in een MER tot op een zeer hoog detailniveau is vaak niet wenselijk, gezien dit een flexibele, innovatieve of gebiedsgerichte invulling door de initiatiefnemer te veel kan beperken. MM houden daarom best nog een zekere mate van flexibiliteit in. ”Flexibele MM” kunnen o.a. het volgende betekenen: Reik alternatieve oplossingen aan voor het oplossen van één welbepaald knelpunt. Dit betekent dat om een effect te milderen meerdere mogelijke MM worden aangereikt, waaruit de initiatiefnemer dan een keuze kan maken. Een typevoorbeeld is het plaatsen van geluidsschermen of een geluidswal. Dit laat de initiatiefnemer toe een keuze te maken bij de doorwerking. Formuleer een MM op een meer abstracte wijze, bijvoorbeeld door eerder het doel, de functie en vooral de resultaatgerichtheid van de maatregel te benadrukken. In sommige MER’s (vooral plan-MER’s) is het wenselijk om een MM zodanig te formuleren dat enkel aangegeven wordt binnen welk gebied en/of binnen welke boven- of ondergrens gewerkt dient te worden bij de realisatie van de maatregel i.p.v. exact gekwantificeerde maten en/of locaties weer te geven. In andere MER’s (vooral projectMER’s) kan het soms toch wenselijk zijn om maatregelen zo concreet mogelijk uit te werken. Formuleer realistische MM in het MER Het heeft geen zin om in een MER pro forma een aantal MM voor te stellen waarvan men redelijkerwijs kan verwachten dat deze niet haalbaar zijn. De MM die voorgesteld worden in een MER moeten realistisch zijn, i.e. er moet een redelijke kans zijn dat ze gerealiseerd kunnen worden. Om de haalbaarheid na te gaan van bepaalde MM, die onder de verantwoordelijkheid dan wel bevoegdheid van verschillende instanties vallen, kan eventueel tijdens het m.e.r.-proces reeds 6 afgestemd worden met de verantwoordelijken voor de realisatie van die maatregel. Zo kunnen risico’s als een gebrekkige haalbaarheid en gedragenheid en latere afwijkingen van maatregelen door een tekort aan consensus vermeden worden. Geef in principe de voorkeur aan MM die een concrete mildering van effecten kunnen opleveren. Zowel preventieve en brongerichte maatregelen als effectgerichte maatregelen komen daarbij in aanmerking. Het is zinvol om de voorkeur te geven aan lokale maatregelen die door de initiatiefnemer zelf kunnen gerealiseerd worden. 7 Extra info i.v.m. concrete richtlijn 5 -sectorale regelgeving- In een MER moeten kwaliteitsvolle MM geformuleerd worden. Dat betekent o.a. dat er geen overbodige MM geformuleerd mogen worden. Het herhalen van bestaande sectorale regelgeving als MM in een MER is overbodig want elk P/P moet immers sowieso voldoen aan de sectorale regelgeving. Men kan vaststellen dat er zeer uiteenlopende soorten sectorale regelgeving bestaan die op één of andere manier relevant zijn voor het P/P en het MER. In sommige sectorale regelgeving worden normen voorgeschreven (vb. voor wat betreft geluid, lucht). In andere regelgeving worden concrete acties opgelegd (vb. boscompensatie). Dat onderscheid is relevant voor de hierna volgende richtlijnen. Een MM kan niet bestaan uit het oplijsten van een reeds bestaande norm. Een meer concreet uitgewerkte MM die tot doel heeft om de wettelijke norm te (helpen) halen, kan wel zinvol zijn. Wettelijke normen (richtwaarden, grenswaarden…) zijn vooral gebruikelijk m.b.t. de disciplines geluid, lucht, bodem en water. Bij de milieueffectbespreking van deze disciplines worden die normen vaak als toetsingskader gebruikt. In principe moet een P/P aan deze normen voldoen. Eventueel kan in het MER vastgesteld worden dat een bepaalde norm niet gehaald wordt. MM kunnen dan voorgesteld worden teneinde die wettelijke norm te halen. Een typevoorbeeld is het plaatsen van geluidsschermen. Naast wettelijke normen zijn er nog andere voorschriften die niet van een formele regelgevende aard zijn (zoals bijvoorbeeld ‘codes van goede praktijk’ en omzendbrieven). Zulke voorschriften van een niet-formele regelgevende aard worden best niet opgenomen onder de MM. Het lijkt wel zinvol om de in casu meest relevante voorschriften expliciet te vermelden in het MER. Als MM kan in principe ook voorgesteld worden dat in het plan of programma of in de vergunning een norm opgenomen/opgelegd wordt die strenger is dan de algemene wettelijke norm. Voorbeeld - Het significantiekader in een MER kan het halen van een absolute norm zijn (vb. geluidsnorm), maar kan eveneens een relatieve vergelijking met de huidige situatie zijn (vb. treedt er een verslechtering op). In dat laatste geval kan dan toch een MM voorgesteld worden, hoewel de norm gehaald wordt, om een verslechtering van de situatie te vermijden. Een MM kan niet bestaan uit het oplijsten van een actie die reeds door sectorale regelgeving wordt voorgeschreven. Sectorale regelgeving met daarin voorgeschreven acties zijn relevant voor nagenoeg alle disciplines. Het typevoorbeeld is de regelgeving rond ontbossing. Wanneer bijvoorbeeld in een vergunning een 8 ontbossing wordt toegestaan of in een RUP een toekomstige ontbossing wordt voorzien, dan kan een MM in het MER nooit bestaan uit ‘boscompensatie’, omdat boscompensatie sowieso verplicht is volgens de sectorale regelgeving. In geval van een ontbossing kunnen er uiteraard wel andere MM voorgesteld worden binnen de verschillende disciplines, zoals bijvoorbeeld erosiebestrijdingsmaatregelen (bodem), maatregelen om verdroging tegen te gaan (water), maatregelen om de barrièrewerking tegen te gaan (fauna en flora) enzovoort. Hierin ligt dan de toegevoegde waarde van een MER. Andere voorbeelden van zulk een regelgeving zijn de gewestelijke stedenbouwkundige verordening voor hemelwaterputten, infiltratie- en buffervoorzieningen (water) en het erfgoeddecreet (landschap). Indien omzendbrieven een bindend karakter hebben voor de initiatiefnemer van het P/P, dan kan ook de inhoud van die omzendbrief niet herhaald worden als MM. Een typevoorbeeld hiervan is de omzendbrief m.b.t. de inname van Herbevestigd Agrarisch Gebied (HAG). Met betrekking tot die verplichte acties kan in het MER wel extra informatie aangeleverd worden binnen de disciplinegewijze bespreking, bijvoorbeeld de boscompensatiefactor bepaald worden (fauna en flora), reeds een rudimentaire berekening gedaan worden van de benodigde buffercapaciteit (water) enzovoort. MM die ‘verdergaand’ zijn dan de actie voorgeschreven in de regelgeving kunnen voorgesteld worden in een MER. Het kan nuttig zijn om binnen elke discipline onder de hoofding “vereist vanuit de regelgeving” expliciet de voornaamste sectorale regelgeving te vermelden die van toepassing is op het P/P. In het hoofdstuk “juridisch en beleidsmatig kader” van het MER wordt de relevante regelgeving reeds opgesomd. In sommige gevallen en voor sommige sectorale regelgeving kan het wenselijk zijn om bepaalde specifieke wettelijke verplichtingen nog eens expliciet te herhalen in de afsluitende synthese van het MER. Dit is optioneel. 9 Extra info i.v.m. concrete richtlijn 6 -passende beoordeling- De MM die in de PB worden voorgesteld om tot een conclusie van ‘geen betekenisvolle aantasting2’ te komen, zijn dwingend van aard, wat betekent dat deze verplicht opgenomen moeten worden in het P/P (tenzij men beroep wil doen op het afwijkingsregime van art. 36ter §5 van het decreet Natuurbehoud). Het bovenstaande betekent dat de ‘dwingende maatregelen die voortkomen uit de PB’ integraal deel moeten uitmaken van het P/P (tenzij men beroep wil doen op het bovengenoemde afwijkingsregime). Indien het P/P op zich ‘geen betekenisvolle aantasting’ kan veroorzaken, dan worden in de PB hieromtrent geen MM opgelijst. MM zijn dan immers niet nodig om tot de conclusie van ‘geen betekenisvolle aantasting’ te komen. Het opsommen van ‘vrijblijvende’ MM in een PB is zinloos en zorgt voor verwarring. Indien het P/P wel een ‘betekenisvolle aantasting’ kan veroorzaken, dan worden enkel de MM opgelijst die zorgen voor een verlaging van het aantastingsniveau tot ‘geen betekenisvolle aantasting’. Die MM dienen verplicht gerealiseerd/opgenomen te worden in het P/P (“dwingende MM”). In de regelgeving (art. 36ter §4 van het decreet natuurbehoud) staat immers dat “de bevoegde overheid er steeds zorg voor draagt dat door het opleggen van voorwaarden er geen betekenisvolle aantasting kan ontstaan.” De bevoegde overheid dient er dus voor te zorgen dat deze MM doorvertaald worden in het RUP of de vergunning. Wanneer een pakket aan MM wordt opgelijst in de PB, dan betekent dit dat al deze MM te samen gerealiseerd moeten worden om tot het besluit van geen betekenisvolle aantasting te komen. Indien het P/P wel een ‘betekenisvolle aantasting’ kan veroorzaken, dan mag geen rekening gehouden worden met compenserende maatregelen (hierna: CM) om het aantastingsniveau te verlagen tot ‘geen betekenisvolle aantasting’. Om het aantastingsniveau te verlagen, mag enkel rekening gehouden worden met MM en niet met CM. CM zijn van een andere aard dan MM. De deskundige fauna en flora en de dienst Mer dienen er over te waken dat de in de PB voorgestelde MM in feite en in rechte geen CM zijn. Indien het P/P wel een ‘betekenisvolle aantasting’ kan veroorzaken en MM niet kunnen zorgen voor een verlaging tot ‘geen betekenisvolle aantasting’, dan dient de PB te besluiten dat het P/P ‘een betekenisvolle aantasting’ kan veroorzaken. Indien de PB dus ‘negatief’ is, i.e. dat het P/P een betekenisvolle aantasting kan veroorzaken, dan kan het P/P slechts worden toegestaan of goedgekeurd (1) indien er geen minder schadelijke alternatieve oplossingen zijn, (2) er dwingende 2 i.e. geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een SBZ. 10 redenen van groot openbaar belang zijn en (3) de nodige CM genomen worden. Dit is het ‘afwijkingsregime’ voorzien in artikel 36ter, §5 van het decreet Natuurbehoud. De focus in een PB bij een plan of programma moet liggen op het formuleren van MM die doorwerking kunnen krijgen in het RUP. De focus in een PB bij een vergunningsaanvraag moet liggen op het formuleren van MM die doorwerking kunnen krijgen in de vergunning. Bij de PB voor een RUP dienen de voorgestelde MM dus zo veel mogelijk ruimtelijk vertaalbare maatregelen te zijn. Indien de PB wordt opgemaakt voor een RUP, dan moeten alle noodzakelijk geachte MM in het RUP vertaald worden. Indien een aantal van deze niet ruimtelijk vertaalbaar zijn in het RUP, dan stelt zich mogelijk een juridisch probleem. Het simpelweg doorschuiven van MM naar het project-niveau is niet aanvaardbaar. Bovenstaand juridisch probleem kan zich ook stellen indien de PB wordt opgemaakt voor een vergunningsaanvraag. 11 Extra info i.v.m. concrete richtlijn 7 -oplijsting plan-/projectgeïntegreerde maatregelen- Bij de opmaak van het plan/project (P/P) zal de initiatiefnemer vaak reeds proactief een aantal maatregelen opnemen in het P/P teneinde het P/P milieuvriendelijker te maken. Deze maatregelen maken dus intrinsiek deel uit van het P/P dat op zijn milieueffecten beoordeeld wordt. Bekeken vanuit het standpunt van de m.e.r.-methodologie zijn dit dus strikt gezien geen ‘milderende maatregelen’, maar qua aard zijn ze wel zeer gelijkaardig aan die MM. De dienst Mer raadt aan om in het MER (in een specifieke tabel of paragraaf in het hoofdstuk over de plan- of projectbeschrijving) een oplijsting te maken van de milieuvriendelijke maatregelen die reeds in het P/P geïntegreerd werden De P/P-geïntegreerde maatregelen moeten later verplicht deel uitmaken van het P/P. Indien bepaalde van deze P/P-geïntegreerde maatregelen in een later stadium weggelaten zouden worden uit het P/P, dan betekent dit dat er geen overeenstemming meer is tussen het P/P dat beoordeeld werd in het MER en het P/P dat uiteindelijk vastgesteld/vergund wordt. Hoewel het dus geen verplichting is om zulk een oplijsting te maken, kan het toch zinvol zijn om deze P/P-geïntegreerde maatregelen expliciet op te lijsten in volgende gevallen en/of om volgende redenen: Het geeft uitdrukkelijk aan dat de initiatiefnemer reeds inspanningen gedaan heeft om het P/P meer milieuvriendelijk te maken. Het herinnert de initiatiefnemer/vergunningverlener er aan dat deze maatregelen in een later stadium zeker niet mogen verdwijnen uit het P/P. 12 Extra info i.v.m. concrete richtlijn 8 -flankerende maatregelen- ‘Flankerende maatregelen’ kunnen gedefinieerd worden als MM die in principe niet in een RUP of een vergunning opgenomen kunnen worden. Vaak gaat het om maatregelen die enkel door derden uitgevoerd kunnen worden. Het is aan te bevelen om het aantal flankerende maatregelen in een MER te beperken door naar manieren te zoeken om de beoogde MM zo te formuleren dat ze toch een plaats kunnen krijgen op plan- of projectniveau. De resterende flankerende maatregelen moeten worden opgelijst in het MER en idealiter wordt in het MER ook aangegeven op welke manier deze gerealiseerd kunnen worden. Eventueel kunnen de flankerende maatregelen in een actieplan bij een RUP of vergunning opgenomen worden. Er dient getracht te worden om de flankerende maatregelen toch enigszins te verankeren in het RUP of de vergunning. ‘Flankerende maatregelen’ kunnen gedefinieerd worden als MM die in principe niet in een RUP of een vergunning opgenomen kunnen worden. Het is aan te bevelen om het aantal flankerende maatregelen in een MER te beperken door naar manieren te zoeken om MM zo te formuleren dat ze toch een plaats kunnen krijgen op plan- of projectniveau. ‘Flankerende maatregelen’ hebben immers minder garantie op uitvoering dan MM die opgenomen kunnen worden in een RUP of vergunning. 13 Extra info i.v.m. concrete richtlijn 9 -MM in plan-m.e.r.-screenings3Maatregelen die noodzakelijk worden geacht om voor een plan tot de conclusie van nietaanzienlijkheid van milieueffecten te komen, kunnen niet als ’milderende maatregelen’ opgelijst worden in een screening. Zulke maatregelen moeten in het plan geïntegreerd worden wil men een ontheffing van de plicht tot opmaak van een MER bekomen. Onder de noemer ‘milderende maatregelen’ mogen in een screening enkel die maatregelen opgelijst worden die een nietaanzienlijk negatief effect bijkomend kunnen milderen en die dus geen impact hebben op de al dan niet aanzienlijkheid van de effecten. Dit dient in de screening expliciet geduid te worden. Een screening heeft als doelstelling na te gaan of een plan of programma aanleiding kan geven tot aanzienlijk negatieve milieueffecten. Indien een plan of programma aanzienlijk negatieve milieueffecten kan veroorzaken, dan moet er in principe een plan-MER opgemaakt worden (zie verder). Het bovenstaande heeft tot gevolg dat er in het kader van een screening een onderscheid moet gemaakt worden tussen enerzijds maatregelen die noodzakelijk zijn om te vermijden dat een plan aanzienlijk negatieve effecten kan hebben, en anderzijds maatregelen die een niet-aanzienlijk negatief effect bijkomend kunnen milderen en die dus geen impact hebben op de al dan niet aanzienlijkheid van de effecten. De maatregelen die noodzakelijk zijn om te vermijden dat een plan aanzienlijk negatieve effecten kan hebben, mogen niet onder de noemer ‘milderende maatregelen’ vermeld worden in een screening. Zulke maatregelen moeten immers in het plan geïntegreerd worden om te kunnen besluiten dat het plan of programma geen aanzienlijk negatieve effecten heeft. Ze moeten dus deel uitmaken van het plan of programma, zoals beschreven in de screening, en tevens bindend vertaald worden in het plan of programma (bijvoorbeeld in de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP). Onder de noemer ‘milderende maatregelen’ mogen in een screening enkel die maatregelen opgelijst worden die een niet-aanzienlijk negatief effect bijkomend kunnen milderen en die dus geen impact hebben op de al dan niet aanzienlijkheid van de effecten. Dit dient in de screening expliciet geduid te worden. Een screening is dus van een gans andere aard dan een MER: in een MER kunnen immers zowel MM opgelijst worden die noodzakelijk zijn om tot niet-aanzienlijkheid van milieueffecten te komen als MM die niet noodzakelijk zijn om tot die conclusie te komen. Indien de dienst Mer van mening is dat het plan of programma, zonder integratie van bepaalde maatregelen in het plan zelf, aanzienlijke milieueffecten kan hebben, dan kan zij op basis van het voorliggende screeningsdossier niet beslissen dat er geen plan-MER moet opgemaakt worden. 3 Mutatis mutandis geldt het onderstaande principe ook voor project-m.e.r.-screenings en gemotiveerde verzoeken tot ontheffing van de project-MER-plicht. 14