Struisvogeleieren Hierbij een artikel uit de Volkskrant van 21 april 1990. Lees het door en beantwoord de volgende vragen. Een kleine twee miljoen jaar geleden begonnen mensen in Afrika struisvogeleieren te gebruiken als voedsel en om water in op te slaan. De resten van deze eierschalen blijken te kunnen worden gebruikt om de ouderdom te bepalen van fossielen die in dezelfde bodemlagen worden aangetroffen. In warme gebieden kan worden gedateerd tot 200.000 jaar geleden. Deze ontdekking is interessant, omdat deze techniek de kloof overbrugt tussen twee andere methoden om de ouderdom van fossielen te bepalen de koolstofdatering en de kalium/argondatering. De eerste techniek kan alleen worden gebruikt als een fossiel minder dan 40.000 jaar oud is, de tweede is slechts accuraat bij fossielen ouder dan 200.000 jaar. 1. Schrijf de reactievergelijking voor het verval van Een 14 6 C. 14 6 C -kern is β-radioactief met een halveringstijd van ongeveer 57 eeuwen. In de atmosfeer komt op de 1,0x1012 (=biljoen) atomen slechts één ademhaling en koolzuurassimilatie nemen levende planten ook 14 6 14 6 C -atoom voor. Door C op; als voedsel vindt dit zijn weg naar alle levende wezens. Is een levend wezen eenmaal gestorven, dan vermindert het aantal 14 6 C -atomen door radioactief verval: omdat er geen nieuwe 146C -atomen meer worden opgenomen, wordt dit aantal niet meer aangevuld. 2. Leg uit welke verhouding 14C / 12C je zou vinden in organisch materiaal dat 114 eeuwen oud is. 3. Leg uit waarom koolstofdatering niet geschikt is voor tijden groter dan 40.000 jaar. Het isotoop 40 19 K (kalium-40) vervalt op twee manieren: 11 % vervalt naar Ar (argon) door het invangen van een elektron, de overige 89 % vervalt door bèta-emissie naar een isotoop van Ca (calcium). 4. Geef van beide soorten verval de reactievergelijking. Voor de datering is de kalium/calcium verhouding niet betrouwbaar genoeg. Dit heeft o.a. te maken met de percentages waarmee kalium-40 en calcium-40 in de natuur voorkomen (BINAS). 5. Leg dit uit. Anders dan calcium komt argon-gas niet in pasgevormde vulkanische gesteentes voor: door de hitte is al het gas verdwenen! Pas na afkoeling blijft het argon, ontstaan uit het verval van kalium40, verder opgesloten in het gesteente. Om te dateren gebruikt men de formule (BINAS): t N (t ) N (0) 12 t1/ 2 , waarin N betrekking heeft op de hoeveelheid kalium-40. 6. Geef aan welke gegevens men nu nodig heeft om met de K-Ar methode een vulkanisch gesteente te dateren. Probeer daarbij volledig te zijn en leg uit hoe je rekening houdt met het feit dat er maar 11% naar argon vervalt! Struisvogeleieren 1. (3) 6 C 14 0 1 147 N 14 C 0, 25 1, 0 Na twee halveringstijden is er een kwart van de 12 C 1, 0 10 4, 0 1012 14 oorspronkelijke hoeveelheid 6 C over. 2. (3) 12 t 3. (3)Na 40.000 jaar is er nog maar 40.000 12 12 5730 7,9 103 gedeelte (8 ‰) van de toch al geringe hoeveelheid C-14 over. Dit komt onder de grens van betrouwbare meetbaarheid. 4. (4) 40 19 40 K 10 e 18 Ar 40 19 K 10 2040Ca 5. (2)Calcium-40 is de meest in de natuur voorkomende isotoop (96,9 %). Hierdoor zal een extra hoeveelheid calcium-40 tengevolge van verval uit kalium-40 (is maar 0,01 % van de totale hoeveelheid kalium) nauwelijks verschil maken. 6. (4)Men heeft de halveringstijd nodig en de fractie overgebleven kalium-40. Daartoe moet men zowel de hoeveelheid kalium-40 N K 40 als argon-40 N Ar 40 (rekening houdend met de 11%) levert op: N (0) N K 40 fractie is dus: N K 40 1 . 100 100 N Ar 40 N K 40 N Ar 40 1 11 11 N K 40 meten. De som 100 N Ar 40 . De gevraagde 11