Principes en aandachtspunten bij de keuze voor duurzame bouwmaterialen September 2012 An Janssen, Dr.Wet. Laetitia Delem, Ir. Johan Van Dessel, Ir. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Labo Duurzame Ontwikkeling Page 1 INHOUDSTAFEL Inhoudstafel ............................................................................................................................................ 2 Inleiding................................................................................................................................................... 3 1 Wat zijn duurzame bouwmaterialen en bouwproducten? ............................................................. 4 2 Technische normering en reglementering...................................................................................... 5 3 4 2.1 Reglementering ....................................................................................................................... 5 2.2 Vrijwillige initiatieven ........................................................................................................... 10 Milieulabels en milieuverklaringen ............................................................................................... 11 3.1 Type I milieuverklaringen of milieulabels ............................................................................. 12 3.2 Type II milieuverklaringen of eigenverklaringen................................................................... 15 3.3 Type III milieuverklaringen of Environmental Product Declarations (EPD) .......................... 15 Levenscyclusanalyse (LCA) ............................................................................................................ 17 4.1 Wat is een levenscyclusanalyse of LCA? ............................................................................... 17 4.2 Vier stappen binnen een levenscyclusanalyse ...................................................................... 18 4.3 Aandachtspunten voor het uitvoeren van een LCA en voor de interpretatie van de resultaten .......................................................................................................................................... 26 4.4 5 Toepassingsmogelijkheden voor LCA.................................................................................... 31 Milieu-impact van natuurlijke materialen, traditionele materialen en energieverbruik ............. 34 5.1 Milieu-impact van verschillende isolatiematerialen in een hellend dak .............................. 34 5.2 Milieu-impact van verschillende buitenbepleisteringssystemen op isolatie (ETICS) voor buitenwanden ................................................................................................................................... 35 5.3 Milieu-impact van bouwmaterialen versus milieu-impact van het energieverbruik tijdens de gebruiksfase in een eengezinswoning ......................................................................................... 37 6 Belangrijke aspecten bij de keuze voor duurzame bouwmaterialen............................................ 38 6.1 Bouwmaterialen en bouwproducten met een goede technische kwaliteit ......................... 38 6.2 Rationeel gebruik van bouwmaterialen en bouwproducten ................................................ 38 6.3 Bouwmaterialen en bouwproducten met een beperkte milieu-impact............................... 39 6.4 Bouwmaterialen en bouwproducten zonder schadelijke effecten op de menselijke gezondheid........................................................................................................................................ 44 6.5 Bouwmaterialen en bouwproducten met goede economische en sociale prestaties ......... 46 Bibliografie ............................................................................................................................................ 47 Page 2 INLEIDING Vanuit het perspectief van duurzaam bouwen wordt steeds meer aandacht besteed aan de materiaalgerelateerde aspecten van bouwwerken. De keuze voor duurzame materialen wordt steeds belangrijker. Dit betekent dat niet alleen rekening gehouden wordt met de technische, functionele, esthetische, economische en wettelijke aspecten van de bouwmaterialen en bouwproducten, maar ook meer en meer met hun milieu- en socio-economische prestaties. Deze evolutie wordt mede ondersteund door de opname van specifieke eisen aangaande duurzaam materiaalgebruik binnen de verschillende evaluatie- en certificatiesystemen voor duurzame gebouwen in binnen- en buitenland, alsook binnen bestaande subsidiemechanismen. Een hele reeks van duurzaamheidsaspecten, waaronder milieulabels en milieuverklaringen, levenscyclusanalyse (LCA), hergebruik en recyclage, hernieuwbare materialen, lokale materialen, duurzame ontginning en productie, levenscycluskosten en de mogelijke impact van de gebruikte materialen en producten op de menselijke gezondheid, komt hierbij aan bod. Omwille van het uitgebreide gamma aan duurzaamheidsaspecten gerelateerd aan bouwmaterialen en bouwproducten, zien bouwprofessionelen vaak door de bomen het bos niet meer. Om hen te helpen meer klaarheid in deze materie te scheppen, wordt in dit document dieper ingegaan op de belangrijkste principes en aandachtspunten inzake de keuze voor duurzame materialen en producten in de bouw. In een eerste hoofdstuk worden als omkadering een definitie en omschrijving van duurzame ontwikkeling en duurzame bouwmaterialen weergegeven. Vervolgens komen in de volgende hoofdstukken de verschillende duurzaamheidsaspecten van bouwmaterialen en bouwproducten aan bod. Hoofdstuk 2 behandelt de technische normering en reglementering met o.a. de CE-markering, het BENOR keurmerk en technische goedkeuringen of ATGs, die op bouwproducten van toepassing zijn. De drie volgende hoofdstukken concentreren zich op de milieugerelateerde aspecten met milieulabels en milieuverklaringen in hoofdstuk 3 en levenscyclusanalyse of LCA in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5. Milieulabels en milieuverklaringen laten toe om duurzame bouwmaterialen en bouwproducten te herkennen. Een levenscyclusanalyse wordt gebruikt om de milieu-impact van bouwproducten, gebouwelementen en gebouwen over hun gehele levenscyclus in kaart te brengen en op basis hiervan gefundeerde keuzes te maken. Bij de interpretatie van de resultaten van zulk een analyse moet er echter rekening gehouden worden met een aantal aandachtspunten. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 een overzicht gegeven van de belangrijkste technische en milieu- en socioeconomische aspecten, die gepaard gaan met de keuze voor duurzame bouwmaterialen en bouwproducten. Dit document werd opgesteld in het kader van Confluence-Construction en van de Technologische Dienstverlening ‘Duurzaam bouwen en Duurzame Ontwikkeling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’. Page 3 1 WAT ZIJN DUURZAME BOUWMATERIALEN EN BOUWPRODUCTEN? Elk product, dat bestemd is om blijvend te worden verwerkt in een bouwwerk, wordt beschouwd als een bouwproduct [1]. Daarnaast moeten de prestaties ervan een invloed hebben op de prestaties van het betrokken bouwwerk voor wat zijn fundamentele eisen betreft. Kortom, bouwproducten kunnen zijn: basisproducten (vb. cement of baksteen), eindproducten of halffabrikaten (vb. ramen) en kits, vervaardigd op basis van bepaalde producten (vb. brandwerende verf). De term ‘duurzaam’ in de strikte zin van het woord verwijst naar een goede technische en functionele prestatie van het product gedurende zijn gehele levensduur. Dit betekent dat het product tijdens zijn volledige gebruiksperiode zijn voorziene functie(s) blijft vervullen en dus betrouwbaar en veilig is en blijft. Dankzij de blijvend goede technische en functionele prestaties moet het bouwproduct niet voortijdig vervangen worden, waardoor extra milieueffecten ten gevolge van onder andere de finale afvalverwerking van het te vervangen product, de ontginning van primaire grondstoffen en de productie van een nieuw product en/of een verminderde prestatie van het gebouw(element), waarin het product is opgenomen (vb. meer energieverbruik ten gevolge van isolatie, die niet meer volledig zijn functie vervult), vermeden worden. Op die manier draagt een goede technische en functionele prestatie van een bouwproduct eveneens bij aan duurzaamheid, zoals die in het kader van het principe van duurzame ontwikkeling - in 1987 gedefinieerd door de VN Commissie Brundtland - gezien kan worden: ‘Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling, die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.’ Vanuit deze definitie blijkt dat bij duurzame ontwikkeling sprake is van een ideaal evenwicht tussen 3 pijlers, nl. ecologische, economische en sociale belangen (zie Figuur 1). De ecologische belangen verwijzen naar mogelijke effecten van de productie, de toepassing, het gebruik en de finale afvalverwerking van het product op het globale leefmilieu, terwijl de socio-economische aspecten verband houden met mogelijke effecten van het beschouwde product tijdens zijn gehele levensduur op de menselijke gezondheid, de maatschappij en de economie. Figuur 1: De drie pijlers van duurzame ontwikkeling. Op basis van de bovenstaande gegevens kan als conclusie gesteld worden dat duurzame bouwmaterialen en bouwproducten de gewenste technische en functionele prestaties (blijven) vervullen en tegelijkertijd gekenmerkt worden door een minimale impact op het leefmilieu en op de menselijke gezondheid en een positieve bijdrage leveren tot de verbetering van de economische en sociale aspecten op lokaal, regionaal en globaal vlak [2]. Page 4 2 TECHNISCHE NORMERING EN REGLEMENTERING Zoals hierboven vermeld, is de technische prestatie een onontbeerlijk kenmerk van duurzame bouwmaterialen en bouwproducten. Het is immers nutteloos om een bouwmateriaal zonder schade voor het milieu of de gezondheid te gebruiken, indien de duurzaamheid ervan in de tijd niet kan worden gewaarborgd of indien het ontoereikende technische prestaties vertoont. Om bouwprofessionelen bewust te maken van deze technische aspecten en hen te helpen bij hun keuze voor duurzame bouwproducten, bestaan er verschillende initiatieven aangaande de technische prestaties van bouwmaterialen en bouwproducten, namelijk [3]: - wettelijke verplichtingen of reglementering; vrijwillige initiatieven onder de vorm van certificatie en labels. Beide initiatieven worden in de onderstaande paragrafen verder toegelicht. 2.1 Reglementering De fundamentele voorschriften, waaraan een bouwproduct moet voldoen, vooraleer het op de Europese markt gebracht mag worden en kan genieten van vrij verkeer binnen de Europese Unie, zijn vastgelegd in de Europese Bouwproductenrichtlijn (BPR) of Construction Products Directive (CPD) (89/106/EEC-93/68/EEC) [4][5]. Bouwproducten, die hiermee in overeenstemming zijn en dus aan de geharmoniseerde Europese specificaties voldoen, dragen de CE markering en beantwoorden niet alleen aan tal van technische eisen aangaande hun toepassing in een bouwwerk (vb. geschiktheid voor gebruik, veiligheid, stabiliteit, mechanische sterkte, brandveiligheid, ...), maar ook aan bepaalde voorschriften inzake volksgezondheid, hygiëne en bescherming van gebruikers en milieu. 2.1.1 Europese Bouwproductenrichtlijn De Europese Bouwproductenrichtlijn (BPR) stelt producttechnische eisen aan bouwproducten, gebaseerd op hun toepassing en hun gebruik in een bouwwerk, met als uitgangspunten geschiktheid voor gebruik binnen de beoogde toepassing en veiligheid en gezondheid tijdens het gebruik van het gebouw [4][5]. Hiervoor vertrekt de BPR van zeven fundamentele voorschriften of eisen voor bouwwerken, die opgetrokken worden uit de diverse bouwproducten en bouwmaterialen (zie Tabel 1 voor meer details): - - eis 1: mechanische weerstand en stabiliteit eis 2: brandveiligheid eis 3: hygiëne, gezondheid en milieu eis 4: gebruiksveiligheid / veiligheid en toegankelijkheid bij gebruik eis 5: bescherming tegen geluidshinder eis 6: energiebesparing en warmtebehoud eis 7: duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen De zevende fundamentele eis werd pas bij de recente herziening van de Bouwproductenrichtlijn, nl. de Bouwproductenverordening (BPV – Verordening nr. 305/2011), die in voege treedt vanaf 1 juli 2013 en die een vereenvoudiging, alsook een verbetering van de transparantie en de effectiviteit van de oorspronkelijke regelgeving tot doel heeft, toegevoegd [1][4][5][6][7]. Deze eis omvat het Page 5 duurzaam gebruik van natuurlijke grondstoffen via herbruikbaarheid en recycleerbaarheid van bouwwerken, bouwmaterialen en gebouwelementen, duurzaamheid van de bouwwerken zelf en gebruik van milieucompatibele primaire en secundaire materialen in de bouwwerken (zie ook Tabel 1). Deze herziening zou door opname in de bestaande geharmoniseerde Europese technische specificaties op termijn een impact kunnen hebben op de CE-markering van de producten en bijgevolg ook op de Europese bouwproductenmarkt. Aan al deze voorschriften en eisen moet, afhankelijk van een normaal onderhoud van de werken, gedurende een economisch redelijke levensduur worden voldaan; dit betekent dat de duurzaamheid van de prestatiekenmerken een allereerste voorwaarde is. Tabel 1: De zeven fundamentele eisen voor bouwwerken, zoals opgenomen in de Europese Bouwproductenrichtlijn en Bouwproductenverordening [1][4][5][6][7]. De zeven fundamentele eisen voor bouwwerken volgens de Europese Bouwproductenrichtlijn en Bouwproductenverordening - Eis 1: mechanische weerstand en stabiliteit Het werk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd, dat de krachten, die er tijdens de bouw en het gebruik op kunnen inwerken, geen van de volgende effecten veroorzaken: a) instorting van het gehele werk of van een deel daarvan; b) aanzienlijke vervorming, die meer dan toelaatbaar is; c) schade aan andere delen van het werk of inrichtingen of installaties als gevolg van aanzienlijke vervorming van de dragende constructie; d) schade door een gebeurtenis, die niet in verhouding staat tot de oorspronkelijke oorzaak. - Eis 2: brandveiligheid Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat bij het uitbreken van brand: a) het draagvermogen van de constructie gedurende een bepaalde tijd behouden blijft; b) het ontstaan en de verspreiding van vuur en rook binnen het bouwwerk zelf beperkt blijven; c) de uitbreiding van de brand naar belendende bouwwerken beperkt blijft; d) de bewoners het bouwwerk kunnen verlaten of anderszins in veiligheid kunnen worden gebracht; e) de veiligheid van de reddingsploegen in acht wordt genomen. - Eis 3: hygiëne, gezondheid en milieu Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd, dat het gedurende de hele levenscyclus geen risico vormt voor de hygiëne, de gezondheid en de veiligheid van arbeiders, bewoners en omwonenden en dat het tijdens zijn volledige levensduur geen buitengewoon grote invloed uitoefent op de milieukwaliteit of op het klimaat, noch tijdens de bouw, het gebruik of de sloop ervan, in het bijzonder als gevolg van: a) het vrijkomen van giftige gassen; b) de emissie van gevaarlijke stoffen, vluchtige organische verbindingen, broeikasgassen of gevaarlijke deeltjes in de binnen- of buitenlucht; c) de emissie van gevaarlijke straling; d) het vrijkomen van gevaarlijke stoffen in grondwater, zeewater, oppervlaktewater of in de bodem; e) het vrijkomen van gevaarlijke stoffen in het drinkwater of die het drinkwater op enige wijze nadelig beïnvloeden; f) gebrekkige afvoer van afvalwater, emissie van rookgassen of onjuiste verwijdering van vaste of vloeibare afvalstoffen; g) vochtophoping in delen of op binnenoppervlakken van het bouwwerk. Page 6 - Eis 4: veiligheid en toegankelijkheid bij gebruik - Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het gebruik ervan of erin verrichte activiteiten geen onaanvaardbare ongevallen- of schaderisico's meebrengen, zoals uitglijden, vallen, botsen, brandwonden, elektrocutie of verwondingen door ontploffingen en inbraken. Met name moet bij het ontwerp en de uitvoering van het bouwwerk rekening worden gehouden met de toegankelijkheid voor en het gebruik door gehandicapten. Eis 5: bescherming tegen geluidshinder Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het door gebruikers en omwonenden waargenomen geluid op een zodanig niveau gehandhaafd blijft dat het hun gezondheid niet bedreigt en dat hun slaap, hun rust en hun werk daarvan geen nadeel ondervinden. - Eis 6: energiebesparing en warmtebehoud Het bouwwerk en de verwarmings-, koel-, verlichtings- en ventilatie-installaties ervan moeten zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat, rekening houdend met de gebruikers en de plaatselijke klimatologische omstandigheden, een gering energieverbruik voldoende is. Bouwwerkzaamheden moeten voorts op energie-efficiente wijze gebeuren en tijdens de volledige duur van de bouw en ook bij de sloop moet zo weinig mogelijk energie worden gebruikt. - Eis 7: duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen, uitgevoerd en gesloopt dat duurzaam gebruik wordt gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en met name het volgende wordt gewaarborgd: a) hergebruik of de geschiktheid voor hergebruik van het bouwwerk en de materialen en delen ervan na de sloop; b) de duurzaamheid van het bouwwerk; c) het gebruik van milieuvriendelijke grondstoffen en secundaire materialen in het bouwwerk. De Bouwproductenrichtlijn is bindend voor alle lidstaten van de Europese Unie en diende in nationale wetgeving of verordeningen omgezet te worden binnen de 30 maanden na de notificatie ervan. België implementeerde de BPR door deze in een nieuw verwoorde nationale wet om te zetten (met name de Wet van 25 maart 1996 en het Koninklijk Besluit van 19 augustus 1998 betreffende de producten bestemd voor de bouw). Deze voorzien een aantal kenmerken, die specifiek zijn voor België. 2.1.2 Europese geharmoniseerde normen en technische goedkeuringen Hoewel de bovenstaande fundamentele voorschriften van de Bouwproductenrichtlijn betrekking hebben op bouwwerken, zorgen ze ervoor dat ook de gebruikte bouwproducten en bouwmaterialen aan bepaalde producttechnische voorwaarden moeten voldoen, vooraleer ze in de handel gebracht mogen worden [4][5]. Deze essentiële producteisen worden gedefinieerd in Interpretatieve Basisdocumenten, die ten eerste concrete vorm geven aan de fundamentele voorschriften en eisen van de BPR, ten tweede de correlatie aangeven tussen de voorschriften voor bouwwerken en de beoogde kenmerken van de benodigde bouwproducten en ten derde de productkenmerken bepalen, waarmee rekening gehouden moet worden in de gedetailleerde geharmoniseerde Technische Specificaties. Deze laatsten worden voor de specifieke bouwproductgroepen op Europees niveau opgesteld en omvatten de eisen voor praktisch gebruik van de beschouwde bouwproducten in termen van productkenmerken en productprestaties. Page 7 In de Bouwproductenrichtlijn worden twee groepen van Europese geharmoniseerde Technische Specificaties onderscheiden, namelijk [4][5]: - Europese geharmoniseerde normen of hEN, die opgesteld en uitgegeven worden door de Europese normalisatie-instituten (CEN en/of CENELEC) in het kader van een mandaat van de Europese Commissie; - Europese Technische Goedkeuringen of ETA, die opgesteld worden door een goedkeuringsinstituut, dat lid is van de European Organisation for Technical Approvals (EOTA), en die enkel toegepast worden op producten, waarvoor momenteel nog geen geharmoniseerde Europese norm, erkende nationale norm of mandaat voor een geharmoniseerde norm voorhanden is en waarvoor de Commissie, na raadpleging van het Permanent Comité voor de Bouw (Standing Committee of Construction of SCC), van mening is dat het voorlopig onmogelijk is om een Europese geharmoniseerde norm op te stellen, alsook voor producten, die aanzienlijk afwijken van de geharmoniseerde of erkende nationale normen. Dit laatste laat toe om innovatieve producten, die recent ontwikkeld werden, snel te commercialiseren met CE markering. De technische goedkeuring levert een bewijs van de gebruiksgeschiktheid van een welbepaald product voor een welbepaalde beoogde toepassing, gebaseerd op het voldoen aan de fundamentele voorschriften voor bouwwerken, waarvoor het product gebruikt wordt. ETA’s hebben een geldigheidsduur van 5 jaar. Het toekennen van een ETA aan een welbepaald product gebeurt op basis van een bestaande goedkeuringsleidraad (ETAG), die door EOTA uitgewerkt wordt op basis van een door de Commissie verleend mandaat, of, indien er geen leidraad beschikbaar is, op basis van een mini-leidraad (Common Understanding of Assessment Procedure of CUAP), die specifiek is voor een welbepaalde fabrikant en een welbepaald product. Het is de fabrikant, die het initiatief neemt om een ETA voor zijn product aan te vragen via één van beide procedures. 2.1.3 CE markering De CE markering geeft aan dat een bouwproduct conform is aan de Europese Bouwproductenrichtlijn (BPR) [4][5][8][9]. Bijgevolg voldoet het aan alle toepasselijke bepalingen en voorschriften, opgelegd in de Europese geharmoniseerde Technische Specificaties (d.w.z. geharmoniseerde normen en Technische Goedkeuringen). Het product wordt hierdoor beschouwd als geschikt voor het beoogde gebruik in een bouwwerk. Daarnaast toont de markering aan dat het product onderworpen werd aan een conformiteitsbeoordelingsprocedure, zoals in de Richtlijn voorzien. Het gaat hier dus in feite enkel om een conformiteitsverklaring en niet om een kwaliteitsmerk. De CE-markering dekt enkel de in de geharmoniseerde Technische Specificaties opgenomen productkenmerken en dus niet noodzakelijk alle kwaliteitsrelevante eigenschappen. In het kader van de Bouwproductenrichtlijn is de CE-markering slechts toegelaten voor producten, die door een Europese Technische Specificatie, zijnde een Europese geharmoniseerde norm, uitgewerkt onder mandaat van de Europese Commissie, of een Europese Technische Goedkeuring, worden gedekt [4][5][8][9]. De markering kan bekomen worden door het aantonen van overeenstemming van het product met de daarvoor geldende geharmoniseerde Technische Specificaties door de fabrikant én het opstellen van een verklaring of attestering van overeenstemming. Zulke verklaring kan via zes attesteringssystemen op verschillende niveaus (1+, Page 8 1, 2+, 2, 3 en 4) bekomen worden, afhankelijk van de taken, die uitgevoerd worden door de fabrikant en/of door een onafhankelijke instelling, en het type testen, die in dit kader uitgevoerd worden (zie Tabel 2). Bij het laagste niveau (niveau 4) is er geen interventie van een derde partij, terwijl bij het hoogste niveau (niveau 1+) alle voorziene testen door ofwel de fabrikant met externe controle ofwel een erkende instantie uitgevoerd worden. Deze laatste kan zowel een certificatieorganisme, als een inspectieorganisme of een proeflaboratorium zijn en dient voor te komen op een lijst van erkende instanties of notified bodies, zoals door de Europese Commissie bijgehouden. De instanties, die door de Belgische overheid bij de Europese Commissie zijn aangemeld voor het attesteren van de conformiteit in het kader van de BPR, zijn verenigd in de Belgian Union of Certification and Attestation Bodies for Construction Products of BUCP. Het niveau van conformiteitsattestering, dat van toepassing is voor een bepaalde groep van bouwproducten, wordt door het Permanent Comité voor de Bouw, waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn, vastgelegd en wordt in iedere Europese Technische Specificatie in detail beschreven. Conform de BPR, moet voor elk bouwproduct telkens het goedkoopste veiligheidsconforme systeem (in de praktijk dus meestal systemen 3 en 4, die in de praktijk overeenkomen met een verklaring van de fabrikant) gekozen worden. Tabel 2: Overzicht van de zes attesteringssystemen of systemen van verklaring van overeenstemming volgens de Europese Bouwproductenrichtlijn [4][5][8]. In de tabel wordt met ‘JA’ bedoeld de taken, die in de desbetreffende systemen voorzien zijn. Voorziene taken Systeem van Verklaring van Overeenstemming 1+ 1 2+ 2 3 4 Taken voor de fabrikant 1 1. Productiecontrole in de fabriek (FPC) JA JA JA 2. JA JA JA Testen van in de fabriek genomen monsters volgens een voorgeschreven controleprogramma 3. Initieel type-onderzoek van het product (ITT)² Taken voor de erkende instantie 4. Initieel type-onderzoek van het product (ITT)² 5. Initiële inspectie van de fabriek en productiecontrole 1 in de fabriek (FPC) 6. Permanente bewaking, beoordeling en evaluatie van de productiecontrole in de fabriek 7. Steekproefsgewijze controle van in de fabriek, op de markt of op de bouwplaats genomen monsters JA JA JA JA JA JA JA JA JA JA JA JA JA JA JA JA JA 1 Productiecontrole in de fabriek (Factory Production Control - FPC) omvat de permanente interne controle van de productie door de fabrikant, inclusief testen om aan te tonen dat de afgewerkte producten overeenstemmen met de verklaarde prestaties van het initieel type-onderzoek van het product (ITT). De controle bestaat uit geschreven procedures, regelmatige controles van de grondstoffen en halffabricaten, de uitrusting van de machines, het productieproces en het product en de registratie van de resultaten. Deze productiecontrole in de fabriek is verplicht voor alle systemen van attestering. ² Initieel type-onderzoek van het product (Initial Type Testing - ITT) omvat uitgebreide kwaliteitstesten van een nieuw of sterk gewijzigd product (vb. wijziging in samenstelling of kleur) vóór de start van de productie en de verkoop, om aan te tonen dat zijn eigenschappen voldoen aan de technische vereisten van de Bouwproductenrichtlijn en de CE-markering. ITT is de volledige set van onderzoeken of andere procedures, die in de geharmoniseerde technische specificaties beschreven zijn en de prestaties bepalen van productmonsters, die representatief zijn voor het producttype. De CE markering van een bouwproduct ziet eruit als een technische fiche. De fiche is omkaderd en bevat een aantal geharmoniseerde productkenmerken, die op identieke wijze verschijnen in heel Page 9 Europa, met als basis eenzelfde Europese norm of technische goedkeuring. De fabrikant is verplicht om zelf een waarde te bepalen voor de declaratie van de producteigenschappen op de CE markering. Indien voor bepaalde producteigenschappen in de Europese Technische Specificaties of in de regelgeving van de lidstaat geen minimumprestaties, waaraan het product moet voldoen, weergegeven worden, mag de fabrikant de optie NPD (no performance declared) invullen, indien de technische specificatie dat voorziet. Naast de producteigenschappen, komen op de CE fiche de volgende bijkomende gegevens voor (zie Figuur 2) [1][4]: - het logo CE; het identificatienummer van de attesteringsinstelling; naam en adres of identificatieteken van de betrokken fabrikant (indien relevant); een beschrijving van het product en zijn gebruik; de laatste twee cijfers van het jaartal, waarin de markering is aangebracht; het nummer van het EC-conformiteitscertificaat (indien relevant); waar van toepassing, de indicaties voor de identificatie van de productkenmerken op basis van de technische specificaties; het nummer van de geldende Europese norm of ETA. Figuur 2: Overzicht van de bijkomende gegevens op de CE-fiche [4][5][8]. 2.2 Vrijwillige initiatieven Naast de verplichte CE markering, bestaan er binnen de Europese en de Belgische bouwproductensector ook verschillende vrijwillige kwaliteitsnormeringen en -certificeringen. Deze worden enkel toegekend aan die bouwproducten, die bijkomend voldoen aan specifieke kwaliteitseisen, die verder gaan dan de wettelijke verplichtingen [10]. Zij zijn, in tegenstelling tot de CE markering, steeds gesteund op productcertificatie, dus bevestiging van de conformiteit van het product door een derde partij, waarbij alle externe controle-elementen, die niet gedekt worden door de CE markering, alsook een doorlopend extern toezicht aan bod komen. Hierdoor geven deze vrijwillige conformiteitsmerken een passend antwoord op de beperkingen van de CE markering en certificeren zij de overeenstemming van de bouwproducten met de kwaliteitsverwachtingen van de bouwheer bij hun verwerking in bouwwerken. Binnen de Belgische bouwsector gaat het om twee vrijwillige conformiteitsmerken, die de bouwtechnische geschiktheid van de betrokken bouwmaterialen en bouwproducten voor de beschouwde toepassing(en) waarborgen. Deze twee initiatieven zijn het BENOR-keurmerk en de Technische Goedkeuring of ATG [10][11][12][13]. Page 10 2.2.1 BENOR-keurmerk Het BENOR-keurmerk, dat sinds de invoering van de CE-markering in 2006 een collectief kwaliteitskeurmerk is, wijst op de conformiteit van een bouwproduct met een Belgische Norm (NBN) inzake technische kwaliteit of met een Technisch Voorschrift (PTV) [10][11]. De vergunning tot gebruik van het BENOR-keurmerk voor een bouwproduct is gesteund op productcertificatie en omvat zowel een externe controle door een onafhankelijke instelling van de producteigenschappen, die op de CE-markering van het product voorkomen, als conformiteit met een resem bijkomende eigenschappen, die niet door de Europese geharmoniseerde normen opgelegd worden. Omwille van hun specificiteit bestaan er slechts weinig Belgische normen voor ecomaterialen, zodat slechts een beperkt aantal producten het BENOR keurmerk kan dragen/draagt. 2.2.2 Technische Goedkeuring De Technische Goedkeuring of ATG attesteert de gebruiksgeschiktheid van één specifiek bouwproduct van één fabrikant voor een welbepaalde toepassing [10][12][13]. Het wordt afgeleverd voor (voornamelijk innovatieve of samengestelde) bouwproducten, bouwsystemen en bouwelementen, waarvoor op Europees en Belgisch vlak (nog) geen productnormen en dus ook geen BENOR-keurmerk bestaan. Een ATG verstrekt een technisch advies, bestaat uit een eenduidige omschrijving van het product en zijn karakteristieken en legt uit hoe het geplaatst moet worden. Het wordt in principe afgeleverd op basis van een goedkeuringsleidraad, die opgesteld wordt door deskundigen van de Belgische Unie voor de technische goedkeuring in de bouw (BUtgb) en zo een beoordelingsbasis voor bouwproducten vormt [13]. Bovenop de goedkeuringsleidraad komt meestal een certificatie, wat betekent dat een door de BUtgb gemandateerde certificatie-instelling met een vastgestelde frequentie extern toezicht uitoefent over de conformiteit van de productie met de gepubliceerde goedkeuring. Deze toetsing of controle wordt beschreven in een conventie, die bij het verlenen van de ATG opgesteld wordt. In deze overeenkomst wordt aangegeven hoe de fabrikant zijn eigen controle op de productie organiseert en welke externe proeven hierbij uitgevoerd zullen worden. 3 MILIEULABELS EN MILIEUVERKLARINGEN Een tweede aspect van duurzame bouwmaterialen en bouwproducten omvat de mogelijke effecten van hun productie, toepassing, gebruik en verwijdering op het leefmilieu. Om bouwprofessionelen en bouwheren bewust te maken van deze milieuaspecten en hen te helpen bij het maken van een doordachte keuze voor milieuvriendelijke producten, bestaan er in Europa drie types van vrijwillige milieuverklaringen voor bouwproducten [14][15]. Deze milieuverklaringen zijn in feite een soort claim, die aangeeft welke milieuaspecten verbonden zijn met met een product of dienst en dienen nauwkeurig, verifieerbaar, relevant en niet misleidend te zijn (cf. ISO norm 14020) [16]. De drie types van milieuverklaringen worden in de onderstaande paragrafen verder beschreven. Page 11 3.1 Type I milieuverklaringen of milieulabels Type I milieuverklaringen of milieulabels kunnen op vrijwillige basis toegekend worden door een overheidsinstantie of een private, niet-commerciële organisatie. Volgens de ISO norm 14024 zijn ze gebaseerd op een reeks van vaste criteria aangaande specifieke ecologische en soms ook technische en gezondheidsaspecten, die per productcategorie vastgelegd worden door de instantie of organisatie, die het label toekent, en die rekening houden met de gehele levenscyclus van het beschouwde product [14][15][16][18]. Om aan te tonen dat het product inderdaad voldoet aan de criteria van het beschouwde label, kunnen zowel levenscyclusanalyse of LCA (zie hoofdstuk 4) als andere methodologieën gebruikt worden. De doelstelling van dergelijke labels is die producten te bepalen, die beter zijn voor het leefmilieu (en eventueel ook de menselijke gezondheid) in vergelijking met andere producten binnen eenzelfde productcategorie. Dankzij de periodieke herziening van de criteria, is een constante verbetering van de milieuaspecten van de gelabelde producten mogelijk. Het belangrijkste voordeel van deze labels is dat ze op een betrouwbare (externe controle) en eenvoudige manier de goede milieuprestaties van het product illustreren zonder veel details te geven. Ze worden bijgevolg vrij vaak toegepast voor relatief goedkope verbruiksgoederen, waarbij de beslissing tot aankoop snel genomen wordt. Hun belangrijkste nadelen zijn het feit dat de productcategorieën, waarvoor reeds criteria bestaan, in vele gevallen beperkt zijn, zodat een groot aantal producten en diensten nog geen beroep kan doen op het betreffende label, en dat, omwille van het vrijwillige karakter van het label, het niet altijd gegarandeerd is dat het gelabelde product ook het meest ecologische in zijn categorie is. Een overzicht van de meest bekende milieulabels, die in België gebruikt worden voor bouwmaterialen en bouwproducten, wordt weergegeven in Tabel 3. Tabel 3: Overzicht van de belangrijkste Type I milieulabels voor bouwproducten in Europa en hun voornaamste kenmerken [20][21][22][23][24][25][26][27][28]. Type I milieuverklaringen of milieulabels Europees Ecolabel EU Flower Europese milieulabels ontstaan in 1992 in heel Europa criteria : milieu (vb. beperkt gebruik van gevaarlijke stoffen), gezondheid (vb. beperkte emissies van gevaarlijke stoffen) en technische prestaties (vb. geschiktheid voor gebruik) de criteria zijn zodanig uitgewerkt dat maximum 30% van de producten op de markt hieraan kan voldoen 26 productcategorieën, waarvan 7 voor bouwproducten en installaties (verven en vernissen voor binnen en buiten, smeermiddelen (o.a. bekistingsolie), warmtepompen, harde vloerbedekkingen, houten vloerbekledingen en vloerbekledingen uit textiel) nieuwe criteria (o.a. voor gebouwen) zijn in ontwikkeling, zodat tegen 2015 voor minimum 40 productcategorieën criteria beschikbaar zullen zijn herziening en geldigheid: 3-5 jaar meer info: www.ecolabel.eu en www.ecolabel.be Page 12 NaturePlus Cradle to Cradle Der Blaue Engel Nordic Swan Internationale milieulabels ontstaan in 2001 in Duitsland, Oostenrijk, Benelux, Italië en Zwitserland 3 types van criteria: basiscriteria, van toepassing op alle productgroepen, criteria per productgroep en specifieke criteria per product criteria: technische en functionele prestaties (vb. gebruiksgeschiktheid), milieu (vb. verbod op milieu- en gezondheidsbelastende stoffen, minimum 85% hernieuwbare en/of minerale primaire grondstoffen, die in voldoende mate op aarde aanwezig zijn, geringe emissies en beperkt energieverbruik bij productie, ecologisch geoptimaliseerde verpakking), gezondheid (vb. beperkt gebruik en beperkte emissies van schadelijke stoffen) en sociaal (vb. sociale verantwoordelijkheid) de criteria zijn zodanig uitgewerkt dat maximum 20% van de producten op de markt hieraan kan voldoen gebaseerd op LCA (van wieg tot graf, met inbegrip van de berekening van de milieu-indicatoren), die verplicht is 18 productgroepen voor bouwproducten geldigheid: 3 jaar relatief groot succes in de bio-ecologische bouwwereld meer info: www.natureplus.org ontstaan in 2005 over de hele wereld van toepassing criteria: milieu en menselijke gezondheid (vb. verbod op toxische stoffen), hergebruik van materialen (vb. via compostering of recyclage), gebruik van hernieuwbare energie, waterbeheer en sociale verantwoordelijkheid gebaseerd op het concept “afval is voedsel” en dat alle materialen, die in één product gebruikt worden, in een ander product zonder kwaliteitsverlies opnieuw toegepast kunnen worden (cf. gesloten kringloop) vier types van label (basis, zilver, goud en platina), die een toename in prestatieniveau weergeven geldigheid: 1 jaar meer info : www.mbdc.com Nationale milieulabels oudste milieulabel, ontstaan in 1977 oorspronkelijk in Duitsland, nu in heel Europa criteria: milieu (vb. duurzame ontginning van primaire grondstoffen (vb. hout), beperkt gebruik van schadelijke stoffen), gezondheid (vb. beperkte emissies van schadelijke stoffen) en gebruiksgeschiktheid 120-tal product- en dienstencategorieën, waarvan een 20-tal voor bouwproducten en installaties (o.a. verf en vernis, tapijt, hout en houten producten, gerecycleerd papier, onderlagen en lijmen voor vloeren, elastische en textielvloerbekledingen, isolatie, warmtepompen en bouwmachines) geldigheid: variabel, afhankelijk van de productcategorie relatief groot succes in Duitsland en het buitenland meer info: www.blauer-engel.de ontstaan in 1989 in alle Scandinavische landen criteria: milieu (vb. duurzame ontginning van primaire grondstoffen, beperkt energieverbruik, beperkt gebruik en beperkte emissies van schadelijke stoffen), gezondheid (vb. beperkt gebruik en beperkte emissies van schadelijke stoffen), technische kwaliteit en sociale verantwoordelijkheid 63 productgroepen, waarvan een 10-tal voor bouwmaterialen en Page 13 FSC Forest Stewardship Council PEFC Programme for the Endorsement of Forest Certification Schemes installaties (chemische bouwproducten, WC systemen, duurzaam hout, verven en vernissen, vloerbekledingen, panelen voor bouw, decoratie en meubelen, ramen en buitendeuren, verwarmingstoestellen, lijmen voor vloeren en vullers) meer dan 6.500 gelabelde producten geldigheid: 3 jaar meer info: www.svanen.se Sectorspecifieke milieulabels ontstaan in 1993 wereldwijd van toepassing vrijwillige certificatie voor hout en houten producten, alsook andere bosproducten (vb. kurk) initiatief van een internationale organisatie, nl. Forest Stewardship Council criteria: milieu (vb. bescherming van biodiversiteit, ecosystemen en ecologische waarden van het woud, verbod op gebruik van pesticides, biocides en meststoffen), sociaal (vb. respecteren van de rechten van de autochtone bevolking, veiligheid op het werk) en economisch (vb. bescherming en verbetering van het welzijn van de werkers en de autochtone bevolking) garandeert niet alleen een verantwoorde oorsprong van het product, maar ook een controle van elke schakel in de commercialisatie-/ transformatieketen, vanaf het woud, waar het product geproduceerd wordt, tot bij de verbruiker, maar NIET de technische kwaliteit van de producten doel: verhogen van duurzaam bosbeheer op wereldschaal 3 types van FSC label, gebaseerd op de oorsprong van het gebruikte hout in het product (FSC pure voor een product met 100% FSC hout, FSC mixed voor een product met FSC en niet FSC hout en FSC recycled voor een product uit 100% gerecycleerd hout) herziening en geldigheid: 5 jaar 143 miljoen ha gecertificeerd in 2011 meer info: www.ikzoekfsc.be, www.fsc.be en www.fsc.org ontstaan in 1999 wereldwijd van toepassing vrijwillige certificatie voor hout en houten producten, alsook andere bosproducten (vb. kurk) initiatief van de private sector criteria: milieu (vb. geen gebruik van chemische meststoffen, verzekeren van de natuurlijke hernieuwing van het woud), sociaal (vb. geen verbod op de toegang tot publieke woudwegen, voorstel tot opleidingscycli, respecteren van de socio-economische functies van het woud) en economisch (vb. onderhouden van het productiekapitaal op het economisch, sociaal en ecologisch gewenst niveau) garandeert conformiteit met internationale vereisten voor duurzaam bosbeheer, alsook mogelijke certificatie voor de controleketen, maar NIET de technische kwaliteit van de producten wederzijdse erkenning van geloofwaardige nationale en regionale boscertificatiesystemen enkel toegekend, indien het product minimum 70% PEFC-gelabeld hout bevat herziening van de criteria: 5 jaar geldigheid van het certificaat: 3-5 jaar meer dan 200 miljoen ha bos gecertificeerd in 2011 meer info: www.pefc.be Page 14 3.2 Type II milieuverklaringen of eigenverklaringen Milieuverklaringen van type II zijn zogenaamde eigenverklaringen; het gaat hier om milieuverklaringen van de producent of de verdeler van de producten zelf, die evenwel niet door derden gecontroleerd worden. Hierdoor genieten deze milieuverklaringen slechts een geringe geloofwaardigheid. Daarnaast is hun informatieve waarde vaak beperkt, gezien ze vaak slechts één milieuaspect in de kijker zetten (vb. % gerecycleerde materialen, demonteerbaarheid, lange levensduur, composteerbaar, recycleerbaar, …). Termen, die in deze verklaringen veelvuldig voorkomen, worden beschreven in de ISO norm 14021 [14][15][16][17]. Enkele voorbeelden van eigenverklaringen worden weergegeven in Figuur 3. Figuur 3: Milieuverklaringen van type II voor recycleerbare (links) en biodegradeerbare (rechts) producten. 3.3 Type III milieuverklaringen of Environmental Product Declarations (EPD) Type III milieuverklaringen of Environmental Product Declarations (EPD) bevatten gedetailleerde, kwantitatieve en gecertificeerde informatie over de milieu- en gezondheidsaspecten van producten. De benodigde informatie wordt op vrijwillige basis aangeleverd door de producent of verdeler van het product, is volledig gebaseerd op levenscyclusanalyse (LCA; zie hoofdstuk 4) en bevat eventueel nog bijkomende milieu-informatie. Verificatie van de geleverde informatie gebeurt door een onafhankelijke derde partij. De basisregels voor dit type van milieuverklaringen worden weergegeven in de ISO normen 14025 en 21930 [14][16][19][29]. Daarnaast zijn EPDs onderworpen aan het beheer van een programmaoperator, die gemeenschappelijke regels voor de uit te voeren LCA (zogenaamde Product Category Rules), alsook minimumeisen voor de presentatie en de interpretatie van de geïnventariseerde gegevens opstelt (zie Tabel 4 voor een overzicht van de belangrijkste systemen voor type III milieuverklaringen in Europa) [30]. Deze systemen hebben vaak een nationaal karakter, waardoor de gestelde eisen verschillen van systeem tot systeem. Daarom werden in de periode 2005-2012 door het Europees Technisch Comité CEN TC350 vrijwillige Europese geharmoniseerde normen inzake EPDs voor bouwproducten (NBN EN 15804), alsook rekenmethoden ter beoordeling van de milieuimpact van gebouwen (NBN EN 15978) uitgewerkt [31][32][33][34][35]. Deze normen zullen normaal gezien zorgen voor een harmonisatie van de reeds bestaande en toekomstige EPD systemen, zodat de resultaten hiervan in de toekomst beter vergelijkbaar zullen worden. Een Belgisch programma voor EPDs bestaat momenteel nog niet, maar is volop in ontwikkeling. De Federale overheid heeft eerst de ontwikkelingen op Europees niveau afgewacht. In tussentijd werden reeds op federaal en op sectoraal niveau een aantal voorbereidende stappen ondernomen (vb. studies, gemeenschappelijke criteria voor bouwproducten, EPD op basis van de nieuwe Europese normen, voorstel van koninklijk besluit inzake EPDs, ...). Daarnaast zijn er op de Belgische markt reeds een aantal producten aanwezig, die over een EPD beschikken. Page 15 Tabel 4: Overzicht van de belangrijkste systemen voor Type III milieuverklaringen in Europa [36][37][38][39][40]. Type III milieuverklaringen of Environmental Product Declarations Nationale EPD programma’s in Frankrijk on-line databank generieke en productspecifieke EPDs milieu- en gezondheidsgegevens volledige LCA (van wieg tot graf) evaluatie conform Franse norm NF P01-010 meer info: www.inies.fr in Nederland 1999: eerste 30 MRPI-bladen medegefinancierd door de industrie en de overheid alleen milieu-impact van productie en levenseindefase evaluatie conform de Nederlandse norm NEN 8006 meer info: www.mrpi.nl Environmental Profiles Environmental Product Declarations in Groot-Brittanië on-line databank generieke en productspecifieke EPDs milieugegevens volledige LCA (van wieg tot graf) meer info: http://www.bre.co.uk/page.jsp?id=53 en www.greenbooklive.com in Zweden en Italië on-line databank productspecifieke EPDs 11 productcategorieën milieugegevens volledige LCA (van wieg tot fabriekspoort is verplicht, van fabriekspoort tot graf is optioneel) meer info: www.environdec.com in Duitsland on-line databank productspecifieke EPDs 25 productcategorieën volledige LCA (van wieg tot fabriekspoort is verplicht, van fabriekspoort tot graf is optioneel) meer info: http://bau-umwelt.de INIES Fiches de déclaration environnementale et sanitaire (FDES) des produits de construction MRPI Milieurelevante Productinformatie EPD IBU Umwelt-Deklarationen (EPD) De belangrijkste voordelen van milieuverklaringen type III zijn het feit dat zij enkel informatie verschaffen en geen oordeel vellen en dat zij vergelijkbaar, transparant, geloofwaardig en flexibel zijn. De belangrijkste nadelen zijn dan weer de zeer uitgebreide milieu- en gezondheidsinformatie, die volledig gebaseerd dient te zijn op levenscyclusanalyse en die bijgevolg veel werk vraagt aan de producent of verdeler. Tevens zorgen de uitgebreidheid en complexiteit van de resulterende informatie ervoor dat deze informatie enkel kan geïnterpreteerd en gebruikt worden door specialisten en niet door particulieren. Tot slot verschillen de gestelde eisen tussen de verschillende Page 16 EPD systemen, zodat onderling vergelijken van resultaten, gebaseerd op verschillende systemen, momenteel (nog) niet kan. 4 LEVENSCYCLUSANALYSE (LCA) Zoals eerder vermeld, is één van de voorwaarden voor duurzame bouwmaterialen en bouwproducten een geringe impact van het beschouwde materiaal of product op het leefmilieu tijdens zijn gehele levenscyclus. Een methode, die steeds meer toegepast wordt om deze milieuimpact te bepalen, is de levenscyclusanalyse of kortweg LCA. 4.1 Wat is een levenscyclusanalyse of LCA? Een levenscyclusanalyse of LCA is een techniek, die toelaat om de milieu-impact of milieubelasting van een bouwproduct, gebouwelement of gebouw tijdens zijn gehele levenscyclus, d.w.z. van wieg tot graf, te kwantificeren. Meer concreet gaat het om de milieu-impact van vier opeenvolgende levenscyclusfasen (zie Figuur 4) [41][42]: - de productie in de fabriek (inclusief de winning, de verwerking en het transport van de benodigde grondstoffen en energie) de installatie op de werf (bouw of constructie, inclusief het transport van de fabriek tot op de werf) het gebruik (energie- en waterverbruik, schoonmaak, onderhoud, herstellingen en vervangingen) de levenseindefase, bestaande uit de sloop en ontmanteling enerzijds en de finale afvalverwerking1 (storten2, verbranden², hergebruik3 en recyclage4, inclusief het transport vanaf de werf en het sorteren in een sorteerbedrijf) anderzijds. Hierbij worden alle wijzigingen aan het leefmilieu en hun mogelijke positieve en negatieve effecten op mens en fauna en flora ten gevolge van de relevante activiteiten, die noodzakelijk zijn om het beschouwde product, element of gebouw te laten functioneren, in beschouwing genomen. 1 De finale verwerking van afvalstoffen bestaat enerzijds uit finale verwijdering en anderzijds uit nuttige toepassing. Bij finale verwijdering worden de afvalstoffen definitief verwijderd en dus niet opnieuw toegepast. Bij nuttige toepassing dienen de afvalstoffen een nuttig doel door, hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie, andere materialen te vervangen, die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt. 2 Storten en verbranden met of zonder energieterugwinning zijn twee vormen van finale afvalverwijdering. 3 Hergebruik is een vorm van nuttige toepassing van afvalstoffen, waarbij producten of componenten opnieuw gebruikt worden voor hetzelfde doel als waarvoor ze bedoeld waren. Hiervoor dienen de afvalstoffen, behalve controleren, schoonmaken en/of repareren, geen verdere voorbehandeling te ondergaan (vb. recuperatiebaksteen of hergebruik van houten balken). 4 Recyclage is een vorm van nuttige toepassing van afvalstoffen, waarbij de afvalstoffen opnieuw verwerkt worden tot producten, materialen of stoffen, die opnieuw toegepast kunnen worden voor het oorspronkelijke doel (vb. recyclage van staal of aluminium) of voor een ander doel (vb. recyclage van houten balken tot plaatmaterialen en recyclage van metselwerk en beton tot puingranulaten). Page 17 Figuur 4: Overzicht van de verschillende fasen binnen de levenscyclus van een bouwproduct, gebouwelement of gebouw [41]. 4.2 Vier stappen binnen een levenscyclusanalyse De basisprincipes voor het uitvoeren van een LCA worden in detail beschreven in de ISO normen 14040 en 14044 [43][44]. Daarnaast werden onlangs op Europees niveau specifieke geharmoniseerde normen voor de milieuevaluatie van bouwproducten en gebouwen gepubliceerd (NBN EN 15804 en NBN EN 15978) [33][34]. De ISO normen stellen dat bij het uitvoeren van een levenscyclusanalyse of LCA vier stappen ondernomen dienen te worden (zie Figuur 5): - doelbepaling en reikwijdte inventarisatie impactanalyse interpretatie Hierbij gaat het steeds om een iteratief proces. In de onderstaande paragrafen worden deze vier stappen verder uitgelegd. Figuur 5: Overzicht van de vier stappen binnen een levenscyclusanalyse of LCA (naar ISO 14040) [43]. Page 18 4.2.1 Doel en reikwijdte van een LCA In een eerste stap worden het doel en de reikwijdte van de LCA-studie bepaald (cf. ISO normen 14040 en 14044) [41][42][43][44]. Het doel omvat de vraagstelling en de reden van de analyse, alsook een omschrijving van het doelpubliek en het beoogde gebruik van de LCA-resultaten. Hierbij zijn zowel een individuele analyse van de milieu-impact van één enkel product, element of gebouw als een onderlinge vergelijking van de milieu-impact van meerdere vergelijkbare alternatieven mogelijk. De reikwijdte (breedte en diepte van de LCA) dient in overeenstemming te zijn met het vooropgezette doel van de analyse en bestaat uit een beschrijving van het (product)systeem en het vastleggen van de systeemgrenzen enerzijds en het vastleggen van de eisen ten opzichte van de gebruikte gegevens en de toegepaste methodologieën (vb. niveau van detail, allocatieprocedures en milieu-impactcategorieën) anderzijds. Figuur 6: Overzicht van de levenscyclus van een bouwproduct, gebouwelement of gebouw met aanduiding van de verschillende levenscyclusfasen en de hierin beschouwde processen en activiteiten en de verschillende inkomende en uitgaande stromen. Van elk van deze stromen worden de milieueffecten bepaald, om op die manier de globale milieu-impact van het product tijdens zijn gehele levenscyclus te definiëren (naar NBN EN 15804 en NBN EN 15978) [33][34]. De systeembeschrijving omvat een analyse en transparante beschrijving van alle beschouwde fasen binnen de levenscyclus van het product (zie Figuur 6). Ook de te vervullen functies worden hier bepaald. Een belangrijke stap hierbij is het definiëren van de functionele eenheid, die op een precieze manier de functievervulling en de eigenschappen van het te analyseren product, element of gebouw definieert en bijgevolg dienst doet als referentie-eenheid voor de bepaling van de milieuPage 19 impact. Hierbij speelt ook de voorziene levensduur van het beschouwde product, element of gebouw en hun samenstellende componenten een belangrijke rol. Indien de voorziene levensduur van de samenstellende elementen en materialen kleiner is dan de referentielevensduur van het gebouw(element), zijn één of meerdere vervangingen nodig tijdens de evaluatieperiode. Door de functionele eenheid voor een reeks van alternatieven gelijk te nemen, fungeert hij ook als een vergelijkingsbasis voor de LCA in kwestie (vb. de functionele eenheid voor een reeks van alternatieven voor isolatiematerialen zou kunnen zijn “het verzekeren van de thermische isolatie van 1 m² buitenwand met een thermische weerstand van 0.85 K.m²/W tijdens een levensduur van 60 jaar”) (zie ook paragrafen 4.3.3 en 4.3.4). Bij het vastleggen van de gegevenskwaliteit op het vlak van precisie, volledigheid en representativiteit, worden ook de geraadpleegde bronnen en databanken uitvoerig beschreven (zie ook paragraaf 4.3.1). Daarnaast worden de allocatieprocedures en de analysemethodes, die binnen de LCA toegepast zullen worden, vastgelegd (zie ook paragrafen 4.2.2 en 4.2.3). 4.2.2 Inventarisatie Een tweede stap binnen een LCA-studie omvat de inventarisatiefase (LCI of Life Cycle Inventory; cf. ISO normen 14040 en 14044) [41][42][43][44]. Deze bestaat uit een inzameling van alle detailgegevens, die nodig zijn voor het uitvoeren van de LCA-studie. Hiervoor wordt in een eerste stap het beschouwde productsysteem opgedeeld in een reeks opeenvolgende fasen en (deel)processen (zie Figuur 6). Voor elk van de (deel)processen worden vervolgens de overeenkomende inkomende stromen (nl. primaire grondstoffen, energie, land en andere hulpbronnen) en uitgaande stromen (nl. emissies naar lucht, bodem en water, afval, gewijzigd landschap en producten, coproducten en bijproducten) en hun milieueffecten ingezameld (zie Figuur 6). Dit wil zeggen dat alle verbruiken (inkomende stromen) en alle emissies, afvalstoffen, landschapswijzigingen en producten en co-/bijproducten (uitgaande stromen) per proces geïnventariseerd worden (zowel kwalitatief als kwantitatief) en telkens gerelateerd worden aan de in de analyse beschouwde referentie-eenheid. Bij deze berekeningsstap is de allocatieproblematiek van belang [41][42][43][44]. Deze doet zich voor zodra één proces verschillende producten voortbrengt (d.w.z. verschillende coproducten en/of bijproducten). In dit geval moeten de verschillende ingaande en uitgaande stromen en de resulterende milieubelasting op de één of andere manier toegeschreven worden aan en verdeeld worden over de verschillende producten. Voorbeelden hiervan zijn de productie van elektriciteit en stoom in een elektriciteitscentrale of raffinaderijen, waar zowel petroleum als verschillende nevenproducten uit éénzelfde keten voortkomen. Een ander voorbeeld omvat de twee coproducten, die resulteren uit het fokken van schapen, namelijk vlees en wol, die beiden achteraf in verschillende productsystemen gebruikt kunnen worden (zie ook paragraaf 4.3.5 en Figuur 11). In dergelijke gevallen is het noodzakelijk verdelingsfactoren te definiëren, zodat duidelijk is hoe de milieubelasting verspreid zal worden over de verschillende producten. Ook in geval van hergebruikte of gerecyleerde materialen en producten wordt men geconfronteerd met deze allocatieproblematiek. Vooral de verdiscontering of inrekening van vermeden milieuimpacten is hier van belang. Het gaat dan, bijvoorbeeld, om de besparing van energie of van primaire grondstoffen dankzij de recyclage of het hergebruik van de producten op het einde van hun levensduur. De milieulasten en milieubaten van het recyclage- of hergebruiksproces moeten Page 20 verdeeld worden over twee processen, namelijk (1) het proces, dat het valoriseerbare afval op het einde van zijn levensduur oplevert (vb. bestaand gebouw of element), en (2) het systeem, dat dit afval valoriseert (vb. product op basis van gerecycleerd materiaal). De ISO norm 14044, alsook de Europese geharmoniseerde normen bepalen de regels, waarmee deze lastige problematiek opgelost kan worden (i.e. via de systeemgrenzen en module D, die bijkomende informatie bevat aangaande de milieulasten en milieubaten van o.a. recyclage en hergebruik van producten en gebouwcomponenten, maar die volledig buiten de levenscyclus van het product of gebouw valt) [33][34][44]. 4.2.3 Impactanalyse Op basis van de inventarisatie wordt vervolgens de impactanalyse uitgevoerd (LCIA of Life Cycle Impact Analysis; cf. ISO normen 14040 en 14044) [41][42][43][44]. Deze stap heeft tot doel de potentiële milieu-impact of mogelijke milieueffecten van het beschouwde product tijdens zijn gehele levenscyclus te kwantificeren. Deze fase omvat verschillende al dan niet verplichte stappen. Keuze van de milieu-impactcategorieën In een eerste stap wordt bepaald welke milieueffecten binnen de analyse meegenomen zullen worden. Hierbij worden de inventarisatiegegevens ingedeeld in zogenaamde milieuimpactcategorieën naargelang hun potentiële impact op het leefmilieu (bv. CO2-emissies en andere broeikasgassen worden ingedeeld onder de categorie ‘klimaatverandering’) [41][42]. Deze impactcategorieën komen overeen met milieuproblematieken of milieuthema’s, die binnen de huidige maatschappij als belangrijk beschouwd worden (vb. verzuring van bodem en water, vermesting, afbraak van de ozonlaag, uitputting van primaire grondstoffen, ...). Deze effecten zijn meestal het gevolg van emissies van bepaalde stoffen naar bodem, lucht en water (vb. klimaatverandering is het gevolg van emissies van broeikasgassen), alsook van de ontginning van grondstoffen (vb. fossiele brandstoffen, mineralen en water) en het gebruik van land (vb. voor landbouw) (zie Figuur 6). Elke milieu-impactcategorie wordt gekwantificeerd door een milieuimpactindicator. De keuze van categorieën en indicatoren is onder meer afhankelijk van de doelstellingen van de LCA. De ISO normen 14040 en 14044 leggen geen milieu-impactcategorieën op, maar beschrijven wel de criteria, waaraan zij moeten voldoen [43][44]. Zij geven eveneens een reeks aanbevelingen voor de keuze van deze categorieën. Een voorstel van milieu-impactcategorieën en hun bijhorende indicatoren, die binnen een LCA op bouwproduct- of gebouwniveau meegenomen moeten worden, is opgenomen in de recentelijk door CEN TC 350 uitgewerkte geharmoniseerde normen voor de milieuevaluatie van bouwproducten en gebouwen (NBN EN 15804 en NBN EN 15978) [33][34][41][42]. Een overzicht van deze milieu-impactcategorieën wordt weergegeven in Tabel 5. Daarnaast bestaan er nog een aantal bijkomende milieu-impactcategorieën en -indicatoren, die regelmatig toegepast worden binnen de bestaande LCA-impactanalysemethodes (vb. ReCiPe [45], CML 2002, Ecoindicator 99, EDIP 2003, Impact 2002+, …), maar die omwille van een gebrek aan consensus (nog) niet in de Europese normen opgenomen werden. Ter illustratie worden in Tabel 5 de categorieën en indicatoren uit de LCA-impactanalysemethode ReCiPe weergegeven. Page 21 Tabel 5: Overzicht van de milieu-impactcategorieën en -indicatoren in de Europese geharmoniseerde normen voor de milieuevaluatie van bouwproducten en gebouwen (NBN EN 15804 en NBN EN 15978), alsook voorbeelden van bijkomende milieu-impactcategorieën en -indicatoren, zoals opgenomen in de milieuimpactanalysemethode ReCiPe [33][34][41][42][45]. Overzicht van de milieu-impactcategorieën en –indicatoren in de Europese geharmoniseerde normen voor de milieu-evaluatie van bouwproducten en gebouwen (CEN indicatoren) Indicatoren aangaande milieu-impacten Indicator Eenheid Beschrijving Klimaatverandering, broeikaseffect Global warming potential (GWP) Aantasting van de stratosferische ozonlaag Depletion potential of the stratospheric ozone layer (ODP) kg CFC-11 equiv Verzuring van bodem en waterbronnen Acidification potential of land and water (AP) Eutrophication potential (EP) kg SO2 equiv Vermesting van water Vorming van fotochemische oxidanten, smogvorming Uitputting van abiotische grondstoffen, mineralen Uitputting van abiotische grondstoffen, fossiele brandstoffen Formation potential of tropospheric ozone photochemical oxidants (POCP) Abiotic resource depletion potential for elements (ADP_e) Abiotic resource depletion potential of fossil fuels (including feedstock) (ADP_f) kg CO2 equiv 3- kg (PO4) equiv kg etheen equiv Emissies van broeikasgassen, die aanleiding geven tot een stijging van de temperatuur in de onderste atmosfeerlagen (vb. CO2, CH4, N2O, CFKs, CO, …). Emissies naar de lucht van stoffen, die de stratosferische ozonlaag aantasten (vb. CFKs, HCFKs, CCl4, … ). Emissies naar de lucht van stoffen, die zure regen veroorzaken (vb. NOx, SO2, NH3, VOS, HCl, …). Emissies naar de lucht en het water van stoffen, die een overmaat aan voedingsstoffen in meren, rivieren en oceanen veroorzaken (vb. P- en Nverbindingen). Emissies naar de lucht van stoffen, die leiden tot de productie van troposferisch ozon of smog (vb. NOx, VOCs, CH4, CO, …). kg Sb* equiv *Sb = antimoon Uitputting van minerale grondstoffen. MJ, netto calorische waarde Uitputting van fossiele grondstoffen. Indicatoren aangaande grondstoffenverbruik Indicator Gebruik van hernieuwbare primaire energie (energiebronnen), exclusief energie gebruikt als primaire grondstof (basismateriaal) Gebruik van hernieuwbare primaire energie als primaire grondstof (basismateriaal) Gebruik van niet-hernieuwbare primaire energie (energiebronnen), exclusief energie gebruikt als primaire grondstof (basismateriaal) Gebruik van niet-hernieuwbare primaire energie als primaire grondstof (basismateriaal) Gebruik van secundair material Gebruik van hernieuwbare secundaire brandstoffen Gebruik van niet-hernieuwbare Eenheid Use of renewable primary energy (energy resources) not including energy used as raw material (feedstock) MJ, netto calorische waarde Use of renewable primary energy used as raw material (feedstock) MJ, netto calorische waarde Use of non renewable primary energy (energy resources) not including energy used as raw material (feedstock) MJ, netto calorische waarde Use of non renewable primary energy used as raw material (feedstock) MJ, netto calorische waarde Use of secondary material Use of renewable secondary fuels kg MJ Use of non renewable MJ Page 22 secundaire brandstoffen Nettogebruik van zoetwater secondary fuels Use of net fresh water m³ Indicatoren aangaande afvalcategorieën Indicator Eenheid Verwijdering van gevaarlijk afval Hazardous waste disposed kg Verwijdering van niet-gevaarlijk afval Verwijdering van radioactief afval Non-hazardous waste disposed kg Radioactive waste disposed kg Indicatoren aangaande outputstromen, die het systeem verlaten Indicator Eenheid Componenten voor hergebruik Components for reuse kg Materialen voor recyclage Materials for recycling kg Materialen voor energieterugwinning (andere dan afvalverbranding) Geëxporteerde energie Materials for energy recovery (not being waste incineration) kg Exported energy MJ voor elke energiedrager Voorbeelden van bijkomende milieu-impactcategorieën en –indicatoren, zoals opgenomen in de LCAimpactanalysemethode ReCiPe. Indicator Eenheid Beschrijving Fijnstofvorming Ioniserende straling Menselijke toxiciteit Ecotoxiciteit, bodem Ecotoxiciteit, zoetwater Ecotoxiciteit, zoutwater Particulate matter formation Ionising radiation Human toxicity kg U equiv kg 1,4 DB* equiv Terrestrial ecotoxicity *DB= dichloorbenzeen kg 1,4 DB* equiv Freshwater ecotoxicity Marine ecotoxicity kg PM10 equiv 235 *DB= dichloorbenzeen kg 1,4 DB* equiv *DB= dichloorbenzeen kg 1,4 DB* equiv *DB= dichloorbenzeen m².jaar Landgebruik, agrarisch Agricultural land occupation Landgebruik, urbaan Urban land occupation m².jaar Natuurlijke landomvorming Natural land transformation m².jaar Emissies naar de lucht van zwevende deeltjes kleiner dan 10 micrometer. Ioniserende of radioactieve straling. Emissies naar de bodem, het water en de lucht, die (uiteindelijk) resulteren in schade aan de menselijke gezondheid (vb. zware metalen, dioxines, VOCs, NOx, SO2, fijn stof, POPs, …). Emissies naar de bodem en de lucht, die (uiteindelijk) resulteren in schade aan ecosystemen (flora en fauna) in de bodem (vb. zware metalen, pesticiden, POPs, …). Emissies naar het water en de lucht, die (uiteindelijk) resulteren in schade aan ecosystemen (flora en fauna) in zoetwater (vb. zware metalen, zuren, pesticiden, POPs, …). Emissies naar het water en de lucht, die (uiteindelijk) resulteren in schade aan ecosystemen (flora en fauna) in zeeën en oceanen (vb. zware metalen, zuren, pesticiden, POPs, …). Het door de mens gedurende een bepaalde tijd bezet houden van een bepaalde landoppervlakte voor agrarische doeleinden en de hierdoor veroorzaakte veranderingen aan het landschap of de ruimte. Het door de mens gedurende een bepaalde tijd bezet houden van een bepaalde landoppervlakte voor urbane doeleinden en de hierdoor veroorzaakte veranderingen aan het landschap of de ruimte. De door de mens veroorzaakte omvorming en bezetting van een bepaalde natuurlijke landoppervlakte gedurende een bepaalde tijd. Page 23 Classificatie In een tweede stap van de impactanalyse, de classificatie, worden de inventarisatiegegevens gegroepeerd volgens en toegeschreven aan de hierboven beschreven milieu-impactcategorieën [41][42][43][44]. Soms komen bepaalde stoffen voor in verschillende categorieën. Dit is, bijvoorbeeld, het geval voor stikstofoxides (NOx), die bijdragen aan zowel verzuring als vermesting in zeeën en bodems, alsook voor stikstofdioxide (SO2), die toegewezen wordt aan de milieuimpactcategorieën ‘verzuring’ en ‘menselijke toxiciteit’. Karakterisering Tijdens een derde stap in de impactanalyse, de karakterisering, gebeurt de feitelijke vertaling van de inventarisatiegegevens naar de impactcategorie [41][42][43][44]. De bijdrage van de verschillende inkomende en uitgaande stromen aan de totale milieu-impact van het product wordt hier berekend en uitgedrukt in functie van een specifieke referentie-eenheid (vb. kg CO2 equivalenten voor de categorie aangaande klimaatverandering). Elke stof werd immers toegewezen aan één of meerdere impactcategorieën. Nu komt het erop aan de potentiële impact van die bepaalde stof om te rekenen naar de equivalent, die meestal overeenkomt met de meest dominante factor van de categorie. Zo is, bijvoorbeeld, de referentie of equivalent bij de broeikasgassen 1 kg CO2. De emissie van 1 kg methaan (CH4) komt overeen met een emissie van 24,5 kg CO2, zodat methaan binnen de impactcategorie ‘klimaatverandering’ een equivalente waarde krijgt van 24,5 kg CO2 equiv per kg methaan. Deze waarde wordt de karakteriseringsfactor genoemd. Door alle emissies, die tot een bepaalde milieu-impactcategorie behoren, te vermenigvuldigen met de bijhorende karakteriseringsfactor, worden zij onder één gemeenschappelijke noemer gegroepeerd (vb. alle broeikasgassen worden uitgedrukt als kg CO2 equivalenten). Vervolgens kunnen zij opgeteld worden, om op die manier een totale waarde voor elk van de beschouwde impactcategorieën te bekomen. A. B. Figuur 7: A. Milieuprofiel van één specifiek fictief product met weergave van de relatieve bijdrage van de vier levenscyclusfasen (productie, constructie, gebruik en levenseinde) aan de beschouwde milieuimpactcategorieën (de totale bijdrage van de verschillende categorieën wordt steeds op 100% gezet). B. Vergelijking van de milieu-impact van twee alternatieve fictieve producten (product 1 (geel) en product 2 (groen)) met weergave van de respectievelijke bijdrage van beide producten aan de beschouwde milieuimpactcategorieën (de hoogste bijdrage wordt steeds op 100% gezet). Een combinatie van de resultaten voor de verschillende milieu-impactcategorieën leidt uiteindelijk tot het milieuprofiel voor het beschouwde product, element of gebouw (zie Figuur 7). In dit milieuprofiel wordt de bijdrage van (de verschillende levenscyclusfasen van) het product, element of Page 24 gebouw aan de verschillende milieu-impactcategorieën weergegeven (zie Figuur 7A). Op die manier kan nagegaan worden welke fase(n) gekenmerkt wordt/worden door de grootste en/of kleinste milieu-impact en/of welk proces en/of materiaal het meeste en/of minste bijdraagt tot de totale milieubelasting. Bij een vergelijking tussen twee of meerdere alternatieve producten, elementen of gebouwen, wordt in het milieuprofiel hun respectievelijke bijdrage aan de verschillende impactcategorieën naast elkaar getoond om op die manier te bepalen welk alternatief het meest interessant is vanuit milieu-oogpunt (zie Figuur 7B). Normalisatie, groepering en weging Omdat de verschillende milieu-impactcategorieën allemaal een verschillende eenheid hebben, kunnen hun resultaten moeilijk vergeleken (welke impact is het meest kritisch?), noch geaggregeerd worden. Daarnaast heeft bij een vergelijkende studie het ene alternatief tegenover het andere vaak een lagere milieu-impact voor sommige categorieën en een een hogere milieu-impact voor andere categorieën (d.w.z. verschillende resultaten voor verschillende impactcategorieën) (zie Figuur 7B). Hierdoor is het vaak moeilijk om eenduidige uitspraken te doen aangaande de relatieve prestatie van het ene alternatief tegenover het andere. Het is daarom dat de ISO normen 14040 en 14044 voor het uitvoeren van een LCA nog drie facultatieve stappen voorzien, namelijk normalisatie, groepering en weging [41][42][43][44]. Deze facultatieve stappen zijn niet opgenomen in de recent ontwikkelde Europese geharmoniseerde normen voor de milieuevaluatie van bouwproducten (NBN EN 15804) en gebouwen (NBN EN 15978) [33][34]. Bij normalisatie worden de bekomen resultaten voor de verschillende milieu-impactcategorieën uitgedrukt ten opzichte van een gemeenschappelijke referentie (vb. Belgische, Europese of wereldwijde impact). Op die manier krijgen de resultaten voor de verschillende milieueffecten dezelfde eenheid en kunnen zij dus met elkaar vergeleken worden. Zo kan het relatieve belang van de verschillende milieu-impacten bepaald worden en kunnen conclusies getrokken worden aangaande de meest belangrijke impact(en). Vervolgens kunnen de genormaliseerde resultaten onderverdeeld worden in verschillende groepen van milieu-impactcategorieën. Deze groepering kan gebeuren op nominale basis (vb. lokale en globale effecten) of op basis van een vooropgestelde hiërarchie (vb. hoge, gemiddelde en lage prioriteit). De doelstelling van deze groepering is om een ruimer zicht te krijgen op de milieu-impact. Belangrijk hierbij is dat deze groepering gepaard gaat met een waardeoordeel, zodat verschillende resultaten bereikt kunnen worden op basis van dezelfde genormaliseerde resultaten. Tot slot kunnen de genormaliseerde resultaten samengevoegd worden (aggregatie) en kan de globale milieu-impact van het beschouwde product of van de verschillende beschouwde alternatieven uitgedrukt worden als een ééngetalscore (zie Figuur 8B). Deze laat toe om op een vrij eenvoudige manier uitspraken te doen over welk alternatief globaal gezien de laagste of hoogste milieu-impact heeft. Belangrijk hierbij is dat aggregatie vaak gepaard gaat met weging. Tijdens dit proces worden de genormaliseerde resultaten van de verschillende milieu-impactcategorieën vóór aggregatie vermenigvuldigd met verschillende weegfactoren. Deze laatsten zijn gebaseerd op waardeoordelen van individuen of organisaties, die, afhankelijk van hun bekommernis en achtergrond, tot verschillende uitspraken kunnen komen. Bijgevolg zullen verschillende sets van weegfactoren aanleiding (kunnen) geven tot verschillende eindresultaten. Page 25 A. B. Figuur 8: A. Vergelijking van de milieu-impact van vier alternatieve fictieve producten met weergave van hun relatieve bijdrage aan de beschouwde milieu-impactcategorieën (de hoogste bijdrage wordt steeds op 100% gezet). B. Eengetalscore (in dit geval uitgedrukt onder de vorm van milieupunten (Pt)) voor de in A. weergegeven alternatieve fictieve producten. Zoals reeds gezegd, worden de drie bovenstaande stappen (normalisatie, groepering en weging) binnen de ISO normen 14040 en 14044 als facultatief beschouwd [41][42][43][44]. De keuze om deze stappen al dan niet uit te voeren wordt overgelaten aan de uitvoerder van de LCA. De hoofdredenen hiertoe zijn enerzijds het gebrek aan consensus binnen de normalisatiecomités omwille van de grote subjectiviteit, die met deze stappen gepaard gaat, en anderzijds het feit dat door het samenvoegen van de genormaliseerde resultaten belangrijke informatie verloren gaat (vb. het globaal best scorende alternatief kan op bepaalde milieu-impactcategorieën toch als slechtste scoren; zie Figuur 8A en Figuur 8B). Indien deze stappen toch uitgevoerd worden binnen een LCA, dient dit op een transparante wijze te gebeuren en dienen alle aannames duidelijk gecommuniceerd te worden. 4.2.4 Interpretatie Tot slot kan de operationele LCA-vraag, die tijdens de eerste fase van de LCA opgesteld werd, op basis van de resultaten uit de vorige stappen beantwoord worden [41][42][43][44]. Omdat dit antwoord dikwijls leidt tot nieuwe vragen, moeten de resultaten besproken en geïnterpreteerd worden. Dit gebeurt in principe in drie stappen, namelijk identificatie van significante punten, verificatie op het vlak van volledigheid, gevoeligheid en coherentie en besluiten, aanbevelingen en verslaggeving. 4.3 Aandachtspunten voor het uitvoeren van een LCA en voor de interpretatie van de resultaten Wanneer een levenscyclusanalyse toegepast wordt op bouwproducten, gebouwelementen of gebouwen, dienen een aantal aandachtspunten bij het uitvoeren van de LCA en/of bij de interpretatie van de resultaten in acht genomen te worden. Deze aandachtspunten worden in de volgende paragrafen kort besproken. 4.3.1 Keuze van databronnen, milieu-impactcategorieën en normalisatie, aggregatie en weging Bij het vastleggen van het doel en de reikwijdte van de levenscyclusanalyse (stap 1 van een LCA, zie paragraaf 4.2.1), moeten drie belangrijke keuzes gemaakt worden, namelijk: - Welke bronnen en databanken voor milieugegevens zullen gebruikt worden? Page 26 - Welke milieu-impactcategorieën zullen meegenomen worden in de evaluatie? Zullen normalisatie, groepering en/of weging opgenomen worden in de milieuevaluatie? Wat de eerste keuze betreft, kan men ervoor opteren om generieke data uit openbare LCIdatabanken (vb. Ecoinvent [46], IVAM, GABI, …) te gebruiken ofwel om meer specifieke data voor een welbepaalde productgroep (vb. een collectieve EPD, die verschillende productiesites vertegenwoordigt) of een welbepaald product (vb. EPD voor één specifiek merk) te verzamelen en toe te passen. De gekozen databanken dienen altijd duidelijk gecommuniceerd te worden. Wat de tweede keuze betreft, bestaan er verschillende methodes voor het toekennen en berekenen van de milieueffecten (milieu-impactanalysemethodes; vb. CML 2002 [47], ReCiPe [45], Ecoindicator 99, EDIP 2003, Impact 2002+, ...). Deze methodes nemen meestal verschillende milieuimpactcategorieën in acht. Sommige methodes laten aggregatie van de resultaten tot een ééngetalscore toe (vb. ReCiPe [45] en Ecoindicator 99), andere niet. Op basis van het vooropgestelde doel en de voorziene reikwijdte van de LCA dient men dus op voorhand een keuze te maken, die duidelijk geargumenteerd moet worden. Tot slot dient beslist te worden of normalisatie, groepering en/of weging al dan niet binnen de LCA uitgevoerd zullen worden. Deze beslissing beïnvloedt ook de toe te passen analysemethode. Indien gekozen wordt om deze stappen wel mee op te nemen in de analyse, dienen de gekozen methode(s), referentie(s) en wegingsfactoren duidelijk gecommuniceerd te worden. 4.3.2 Vastleggen van de systeemgrenzen Bij de afbakening van het beschouwde product-, element- of gebouwsysteem (stap 1 van een LCA, zie paragraaf 4.2.1), dienen de levenscyclusfasen, die in de analyse beschouwd zullen worden, vooraf vastgelegd te worden. In de recent gepubliceerde geharmoniseerde Europese normen voor de milieuevaluatie op bouwproduct- (NBN EN 15804) en gebouwniveau (NBN EN 15978) worden, op basis van de beschouwde levenscyclusfasen, drie types van EPD/LCA voor bouwproducten onderscheiden, namelijk (zie Figuur 9 voor een overzicht) [33][34][41][42]: - - - van wieg tot fabriekspoort (cradle to gate), waarbij enkel de milieueffecten ten gevolge van de productiefase (inclusief de winning en verwerking van de benodigde (primaire) grondstoffen en energie, transport naar de fabriek, productie en geassocieerde processen) beoordeeld worden (informatiemodules A1 tot en met A3); van wieg tot fabriekspoort, plus opties (cradle to gate with option(s)), waarbij zowel de productiefase, alsook een aantal geselecteerde verdere levenscyclusfasen, zoals de eindelevensfase, beschouwd worden (informatiemodules A1 tot en met A3, plus andere modules, vb. C1 tot en met C4). Voor elk van de beschouwde levenscyclusfasen dient een realistisch scenario opgesteld te worden. Deze scenario’s zijn over het algemeen functie van de beoogde toepassing van het bouwproduct (vb. verf op hout en verf op baksteen hebben beiden een ander levenseinde en dus ook een andere scenario en een andere globale milieu-impact); van wieg tot graf (cradle to grave), waarbij alle levenscyclusfasen van het beschouwde product (nl. productie, bouw, gebruik, onderhoud, vervangingen, sloop en afvalverwerking en verwijdering) meegenomen worden (alle informatiemodules A1 tot en met C4). Zoals ook het Page 27 geval is voor het vorige type van EPD/LCA (nl. van wieg tot fabriekspoort plus optie(s)), dienen voor alle fasen realistische scenario’s, telkens in functie van de beoogde toepassing (vb. transportmiddel en transportafstanden voor de transportfase of % hergebruik, recyclage, verbranding en/of storten voor de levenseindefase), uitgewerkt te worden. Voor LCA’s op gebouwniveau dient volgens de Europese normen steeds de gehele levenscyclus van het gebouw in rekening gebracht te worden (d.w.z. van wieg tot graf of cradle to grave) (zie Figuur 9) [34]. Voor elk van de gebouwonderdelen dienen hiertoe een realistische levensduur, alsook realistische scenario’s voor toepassing, transport, gebruik, onderhoud, vervangingen, sloop en levenseinde ontwikkeld te worden. Ook voor het gebouw zelf dient een realistische levensduur vooropgesteld te worden. Figuur 9: Overzicht van de verschillende levenscyclusfasen van een bouwproduct, gebouwelement of gebouw op basis van de recent gepubliceerde Europese geharmoniseerde normen voor bouwproducten (NBN EN 15804) en gebouwen (NBN EN 15978) [33][34]. De bovenste helft van de figuur is van toepassing op gehele gebouwen, terwijl in de onderste helft van de figuur de drie types van EPD/LCA op bouwproductniveau met de hierin beschouwde al dan niet verplichte levenscyclusfasen weergegeven worden (cradle to gate of van wieg tot fabriekspoort, cradle to gate with option of van wieg tot fabriekspoort met eventueel ook andere levenscyclusfasen en cradle to grave of van wieg tot graf). 4.3.3 Bepalen van de functionele eenheid Zoals reeds eerder vermeld, vormt de functionele eenheid de basiseenheid voor de analyse van één specifiek product, element of gebouw, alsook de vergelijkingsbasis voor de vergelijking van twee of meerdere alternatieven. Bij het vastleggen van de functionele eenheid moet altijd rekening gehouden worden met de te vervullen functie(s) van het beschouwde product, element of gebouw. Concreet voor bouwproducten en bouwmaterialen wil dit zeggen dat een analyse niet zomaar mag uitgaan van gelijke hoeveelheden, maar wel van gelijke functies. Page 28 Een eerste voorbeeld hiervan betreft isolatiematerialen, waarbij niet de milieu-impact per kg isolatiemateriaal mag vergeleken worden, maar wel de milieu-impact per thermische weerstandseenheid. Men moet dus eerst berekenen hoeveel isolatiemateriaal voor een welbepaalde thermische weerstand (U-waarde) nodig is, vooraleer de globale milieu-impact voor de verschillende varianten bepaald en vergeleken kan worden. Een ander voorbeeld betreft een vergelijking tussen beton, staal en hout. Hierbij is het niet relevant om telkens 1 kg van elk materiaal met elkaar te vergelijken. In tegendeel, om de milieu-impact van deze materialen te kunnen vergelijken, dient eerst de benodigde hoeveelheid van elk materiaal voor een welbepaalde belasting en een welbepaalde overspanning (dus de te vervullen functies) bepaald te worden (zie het voorbeeld van balken voor draagvloeren in Figuur 10). Figuur 10: Vergelijking van de milieu-impact (uitgedrukt in ReCiPe milieupunten (Pt)) van een gewapend betonnen draagbalk, een stalen draagbalk en een gelamelleerd houten draagbalk voor draagvloeren, rekening houdend met de afmetingen (overspanning en tussenafstanden) en de belasting van de draagvloer (voorbeeld en dimensies gebaseerd op KBOB, Données des écobilans dans la construction, 2007/1, 2007 [49]). 4.3.4 Materialen vergelijken binnen hun toepassing Om volledig rekening te kunnen houden met de functie(s) van de beschouwde bouwproducten, alsook met een correcte technische opbouw van het element en/of gebouw, waarin de producten opgenomen zijn, is het beter om bouwproducten met elkaar te vergelijken binnen hun toepassing, dus op element- en/of gebouwniveau (vb. 1 m² wand, 1 m² hellend dak of 1 woning). Als voorbeeld kan hier verwezen worden naar de analyse van de milieu-impact van een aantal isolatiematerialen in een hellend dak (zie Figuur 11) [48]. Indien het hierbij gaat om soepele isolatiematerialen (vb. cellulose of rotswol), worden deze in de praktijk geplaatst tussen de elementen van de dakstructuur (volledige vulling). Indien het gaat om harde isolatieplaten (vb. XPS of PUR), worden deze in de praktijk geplaatst bovenop de dakstructuur (principe van een Sarkingdak). Omwille van deze verschillende plaatsing, verschilt de samenstelling van het hellend dak (lichtjes) naargelang de toegepaste isolatiematerialen (cf. de bevestigingen en de pannenlatten worden aangepast aan de plaatsingswijze en de dikte van de toegepaste isolatie). Daarnaast hangt ook de berekening van de U-waarde van het dak af van de manier, waarop het isolatiemateriaal Page 29 geplaatst wordt (cf. in geval van een Sarkingdak, moet rekening gehouden worden met het feit dat de bevestigingen doorheen de isolatie gaan, terwijl in geval van plaatsing van de isolatie tussen de dakstructuur, rekening gehouden moet worden met het percentage hout). Door de milieu-impact van het gehele dak te berekenen in de plaats van de milieu-impact van enkel de isolatiematerialen, kan dus rekening gehouden worden met de invloed van de keuze van de isolatie op de rest van het dak. Bijkomend laat een analyse op gebouwelement- of gebouwniveau i.p.v. op productniveau toe dat ook de gebruiksfase (d.w.z. energie- en waterverbruik, schoonmaak en onderhoud, herstellingen en vervangingen, ...) – die toch wel een belangrijke bijdrage levert aan de totale milieu-impact van het gebouw(element) – mee opgenomen wordt in de analyse. 4.3.5 Allocatieproblematiek Een ander aandachtspunt bij het uitvoeren van een levenscyclusanalyse is allocatie. Zoals reeds in paragraaf 4.2.2 vermeld werd, doet allocatie zich onder andere voor bij de productie van coproducten, alsook bij recyclage en/of hergebruik van bouwmaterialen. In deze gevallen moeten de milieueffecten van de betrokken processen verdeeld worden over verschillende producten (nl. het beschouwde product en zijn co/bijproducten of het product, dat op het einde van zijn levensduur gerecycleerd zal worden, en het product, dat het resulterende secundaire materiaal zal gebruiken). Hoe deze verdeling precies gebeurt, kan een groot effect hebben op de bekomen resultaten. Als voorbeeld kan hier opnieuw de analyse van de milieu-impact van een aantal isolatiematerialen in een hellend dak aangehaald worden (zie Figuur 11) [48]. In deze analyse wordt de milieu-impact van o.a. schapenwolisolatie bepaald. Bij deze bepaling worden twee allocatiemogelijkheden geanalyseerd. In een eerste geval (schapenwol A) wordt ervan uitgegaan dat de schapen, die de wol leveren, enkel gekweekt worden voor hun vlees, zodat de bekomen wol slechts een afvalproduct is. Bijgevolg kan de wol als ‘gratis’ product beschouwd worden en dient de milieu-impact ten gevolge van de kweek van de schapen volledig toegekend te worden aan het vlees. De milieu-impact, gerelateerd aan de isolatie, is bijgevolg enkel deze van de verwerking van de wol tot isolatie. In een tweede geval (schapenwol B) wordt ervan uitgegaan dat de schapen zowel voor hun vlees als voor hun wol gekweekt worden. Bijgevolg is de wol geen afvalproduct meer en dient een deel van de milieu-impact ten gevolge van de kweek van de schapen wel toegekend te worden aan de schapenwolisolatie (in deze studie werd uitgegaan van een bijdrage van 22.8% op basis van de economische waarde van de schapenwol). De milieu-impact van de isolatie komt dan overeen met een deel van de impact van de kweek, plus de impact van de verwerking van de wol tot isolatie. Hierdoor wordt schapenwolvariant B gekenmerkt door een veel hogere milieu-impact dan schapenwolvariant A, die een milieu-impact heeft, vergelijkbaar met deze van rotswol, glaswol en cellulose. 4.3.6 LCA meet niet alles en evolueert constant Levenscyclusanalyse meet de bijdrage van een product aan een beperkt aantal grote milieuproblemen. De methode laat echter niet toe om de volgende zaken mee in rekening te brengen: - plaatselijke impacten, zoals geluid, geur, binnenluchtkwaliteit, stofvorming, ...; de gevolgen van / het risico op rampen, zoals kernenergie, ...; Page 30 - sociale aspecten, zoals werkgelegenheid, arbeidsomstandigheden, akoestisch of hygrothermisch comfort, ... Als laatste aandachtspunt dient nog opgemerkt te worden dat levenscyclusanalyse een nog steeds evoluerende methodologie is. Dankzij de steeds uitbreidende wetenschappelijke kennis aangaande de in acht genomen milieueffecten en indicatoren kunnen LCA’s steeds verder uitgebreid worden en steeds meer milieueffecten meenemen. 4.4 Toepassingsmogelijkheden voor LCA Levenscyclusanalyses vinden een praktische toepassing in allerlei doeleinden op zowel product-, als element- en gebouwniveau. In de volgende paragrafen worden hiervan enkele voorbeelden weergegeven. 4.4.1 Toepassing van LCA op bouwproductniveau LCA’s op bouwproductniveau vinden een eerste toepassing in de zogenaamde type III milieuverklaringen of Environmental Product Declarations (EPD). Deze verklaringen omvatten alle resultaten aangaande de milieuevaluatie van het beschouwde product, alsook eventueel bijkomende milieu- en/of gezondheidsinformatie. De belangrijkste voorbeelden hiervan (nl. INIES, MRPI, Environmental Profiles, EPD en IBU Umwelt-Deklarationen) werden reeds in paragraaf 3.3 besproken. Naast EPDs bestaan er ook andere databanken of classificatiesystemen voor bouwmaterialen en bouwproducten, die gebaseerd zijn op LCA-resultaten. Twee voorbeelden hiervan zijn de Zwitserse Ökobilanz – écobilans databank en de Nederlandse NIBE classificatie (zie Tabel 6 voor meer informatie) [49][50]. Tabel 6: Voorbeelden van databanken en classificatiesystemen voor bouwmaterialen en bouwproducten, gebaseerd op LCA-resultaten [49][50]. Databanken en classificatiesystemen voor bouwmaterialen en bouwproducten gebaseerd op LCAresultaten Databank of classificatiesysteem KBOB Kenmerken van de databank of het classificatiesysteem ökobilanz - écobilans Zwitserse databank, deels gebaseerd op de Ecoinvent databank on-line beschikbaar: http://www.bbl.admin.ch/kbob/00493/00495/index.html?lang=fr enkel impact van productie en levenseindefase indicatoren: primaire energie (totale energie + niet-hernieuwbare grijze energie (uitgedrukt in MJ/functionele eenheid)) + emissies van broeikasgassen (uitgedrukt in CO2 equivalenten per functionele eenheid) UBP indicator: weging van verschillende impacten (energie-, grondstoffen- en waterverbruik, emissies naar water, lucht en bodem en afvalverwerking) Page 31 NIBE NIBE’s Basiswerk Milieuclassificaties Bouwproducten 4.4.2 Nederlands classificatiesysteem op papier (versie voor 2012) en online (versie vanaf 2012) beschikbaar recente vernieuwing (2012) van de databank met milieugegevens op basis van de Nationale Milieudatabase en de geharmoniseerde rekenregels voor de Materiaalgebonden Milieuprestatie Gebouwen (MMG) classificatie van bouwmaterialen van 1 (aan te bevelen) tot en met 7 (te vermijden) op basis van LCA 21 productgroepen voordelen: gebruiksvriendelijk en heel uitgebreid meer info: www.nibe.org en www.nibe.info Toepassing van LCA op gebouwelementniveau LCA’s en EPDs op bouwproductniveau kunnen als basisinformatie gebruikt worden om de milieuimpact van gebouwelementen, opgebouwd uit verschillende bouwmaterialen en bouwproducten, te bepalen. Een voorbeeld hiervan is de Green Guide to Specification uit Groot-Brittanië, die toelaat om voor zes gebouwtypes en negen gebouwelementen de globale milieu-impact van een aantal elementvarianten te consulteren en deze onderling te vergelijken (zie Tabel 7 voor meer informatie) [51]. Tabel 7: Voorbeeld van een milieu-evaluatiesysteem op gebouwelementniveau [51]. Milieu-evaluatie op gebouwelementniveau Milieu-evaluatiesysteem BRE Green Guide to Specification 4.4.3 Kenmerken van het systeem evaluatiesysteem uit Groot-Brittanië, gebaseerd op de Environmental Profiles on-line beschikbaar: www.thegreenguide.org.uk volledige LCA (van wieg tot graf, inclusief vervangingen) beschouwde levensduur: 60 jaar 6 gebouwtypes: woningen, kantoren, winkels, scholen, hospitalen en industriegebouwen 9 gebouwelementen: buitenmuren, binnen- en tussenmuren, daken, vloeren van beneden- en bovenverdiepingen, ramen, isolatie, landschapsinrichting en vloerafwerkingen indicatoren: opwarming van de aarde, waterverbruik, verbruik van minerale grondstoffen, afbraak van de ozonlaag, menselijke toxiciteit, toxiciteit van zoet water, nucleair afval, toxiciteit van de bodem, verwijdering van afval, uitputting van fossiele brandstoffen, vermesting, vorming van fotochemische oxidanten, verzuring en kg CO 2 equivalenten (60 jaar) ratingsysteem, gaande van A+ (laagste impact of beste score) tot en met E (hoogste impact of slechtste score) Toepassing van LCA op gebouwniveau LCA’s en EPDs op bouwproduct- en gebouwelementniveau kunnen ook dienst doen als basis voor de milieu-evaluatie van gebouwen. Page 32 Eén voorbeeld hiervan is Elodie uit Frankrijk (zie Tabel 8 voor meer informatie) [52]. Hierin wordt het aandeel van de gebruikte bouwmaterialen in de globale milieu-impact van het gebouw berekend op basis van de milieu-informatie, die in de INIES databank beschikbaar is (zie ook paragrafen 3.3 en 4.4.1 en Tabel 4 voor meer informatie hieromtrent). Tabel 8: Voorbeeld van een milieu-evaluatiesysteem voor gebouwen, dat gebruik maakt van LCA gegevens op bouwproduct- en gebouwelementniveau [52]. Milieu-evaluatie op gebouwniveau Milieu-evaluatiesysteem CSTB Elodie 4.4.4 Kenmerken van het systeem milieu-evaluatietool voor gebouwen uit Frankrijk gebaseerd op de INIES databank (uitsluitend materialen) op basis van LCA milieu-impact ten gevolge van materiaalgebruik en operationeel energie- en waterverbruik meer info: http://www.elodie-cstb.fr/ Toepassing van milieudata op basis van LCA in certificatiesystemen voor duurzaam bouwen Tot slot kunnen milieudata op basis van LCA (vb. als aparte levenscyclusanalyse, onder de vorm van een milieuverklaring type I of type III of reeds verwerkt binnen een evaluatiesysteem op gebouwelement- of gebouwniveau) gebruikt worden binnen certificatiesystemen voor duurzaam bouwen. Drie voorbeelden van zulke certificatiesystemen zijn BREEAM uit Groot-Brittanië, DGNB uit Duitsland en Valideo uit België (zie Tabel 9 voor meer informatie) [53][54][55]. Het eerste systeem geeft een bepaald aantal punten aan een gebouw, als dat gebouw gebruik maakt van gebouwelementen, die binnen de Green Guide to Specification een hoge score behalen (vb. A+ en A rating) (zie ook paragraaf 4.4.2). In het tweede systeem is levenscyclusanalyse één van de criteria voor de evaluatie van de milieukwaliteit van het gebouw. Binnen het derde systeem wordt een aantal punten voor duurzaam bouwen toegekend op basis van het percentage bouwmaterialen en bouwproducten binnen het gebouw, dat gekenmerkt wordt door een milieulabel type I of een EPD. Tabel 9: Voorbeelden van certificatiesystemen voor duurzaam bouwen, die gebruik maken van milieudata op basis van LCA [53][54][55]. Certificatiesystemen voor duurzaam bouwen Certificatiesysteem BRE BREEAM Kenmerken van het systeem certificatiesysteem voor duurzaam bouwen uit Groot-Brittanië valoriseert het gebruik van gebouwelementen, die goed geklasseerd staan binnen de Green Guide to Specification (vb. 3 punten voor A+ rating en 0 punten voor E rating) meer info: www.breeam.org Page 33 DGNB Deutsche Gesellschaft für Nachhaltiges Bauen e.V. Valideo 5 certificatiesysteem voor duurzaam bouwen uit Duitsland evaluatie op basis van een reeks milieu-, economische, socio-culturele, functionele, technische, procesgerelateerde en lokatiespecifieke criteria één van de milieucriteria omvat een levenscyclusanalyse meer info: www.dgnb.de certificatiesysteem voor duurzaam bouwen uit België valoriseert het gebruik van bouwmaterialen met milieulabel type I of EPD meer info: www.valideo.org MILIEU-IMPACT VAN NATUURLIJKE MATERIALEN EN ENERGIEVERBRUIK MATERIALEN, TRADITIONELE LCA studies kunnen gebruikt worden om de milieu-impact van verschillende materialen, producten en processen, alsook van de verschillende levenscyclusfasen van een product, element of gebouw te berekenen en onderling te vergelijken. In de onderstaande paragrafen worden drie relevante LCA studies, twee op gebouwelementniveau en één op gebouwniveau, weergegeven. In de studies op elementniveau wordt de milieu-impact van respectievelijk een hellend dak met verschillende isolatiematerialen en verschillende types van buitenbepleisteringssystemen op isolatie (ETICS) in een buitenwand geanalyseerd. In de studie op gebouwniveau wordt een vergelijking gemaakt tussen de milieu-impact van de toegepaste materialen en installaties binnen een eengezinswoning (inclusief productie, bouw, onderhoud en vervangingen en finale verwerking op het einde van de levensduur) en de milieu-impact ten gevolge van het energieverbruik tijdens de gebruiksfase van die woning. 5.1 Milieu-impact van verschillende isolatiematerialen in een hellend dak In Figuur 11 worden de resultaten van een levenscyclusanalyse van een reeks natuurlijke (op basis van plantaardige en/of dierlijke vezels) en traditionele isolatiematerialen (op basis van minerale en/of synthetische primaire grondstoffen), toegepast in een hellend dak, weergegeven [48]. De analyse werd uitgevoerd op een aantal technisch equivalente oplossingen voor een hellend dak, waarbij de draagstructuur, bestaande uit geprefabriceerde spanten, en de dakbedekking, bestaande uit betonnen dakpannen, constant gehouden werden en de tengel- en panlatten en de benodigde bevestigingen aangepast werden aan het gebruikte isolatietype [48]. De zachte isolatiematerialen (cellulose, glaswol, rotswol en schapenwol) worden in de beschouwde varianten geplaatst tussen de spanten (volledige vulling), terwijl de harde isolatieplaten (EPS, PUR/PIR, XPS en kurk) bovenop de spanten vastgezet worden (principe van een Sarkingdak). De milieu-impact werd berekend per m² horizontaal geprojecteerd dakoppervlak voor een veronderstelde levensduur van 60 jaar met behulp van de LCA-impactanalysemethode ReCiPe (ReCiPe Endpoint (H) V1.04) [45] en gebruik makend van de generieke Ecoinvent LCI-databank [46]. De toegepaste transport- en afvalscenario’s zijn Page 34 representatief voor de Belgische situatie. De milieu-impact van het energieverbruik ten gevolge van transmissieverliezen doorheen het dak werd benaderend berekend m.b.v. de equivalente graaddagenmethode (1200 graaddagen) en is voor elke variant ongeveer constant gehouden (U ≈ 0.250 W/m².K). Bij de variant met schapenwol A wordt de milieu-impact van de kweek van de schapen volledig toegekend aan de levenscyclus van het vlees (cf. de wol wordt hier beschouwd als afvalproduct), terwijl bij de variant met schapenwol B een deel van de impact van de kweek van de schapen (in deze studie is dat 22.8% op basis van economische waarde) toegekend wordt aan de levenscyclus van de wol, die in dit geval beschouwd wordt als een coproduct van het vlees. Figuur 11: Milieu-impact van een aantal traditionele (EPS, PUR/PIR, XPS, glaswol, rotswol) en natuurlijke isolatiematerialen (cellulose (ingeblazen), kurk, schapenwol) voor hellend dak [48]. De resultaten van deze levenscyclusanalyse tonen aan dat de meeste natuurlijke isolatiematerialen een goede globale milieu-impact hebben, maar dat deze materialen niet per definitie beter scoren dan traditionele materialen (zie Figuur 11). Sommige natuurlijke isolatiematerialen worden zelfs gekenmerkt door een milieu-impact, die groter is dan deze van een aantal traditionele materialen (zie Figuur 11 en paragrafen 4.3.4 en 4.3.5 voor meer uitleg aangaande de analyse op elementniveau en de toegepaste allocatieprocedures). Dit is in lijn met de literatuurgegevens, waarbij ook andere types van natuurlijke isolatiematerialen bestudeerd werden [50][56][57][58]. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in de soms relatief grote impact van de productie van de materialen (vb. teelt met een grote nood aan meststoffen, pesticiden, herbiciden en/of landbouwoppervlakte), alsook in de soms aanzienlijke transportafstanden, die met deze materialen gepaard gaan (o.a. productie in een ander werelddeel, zoals Azië of Afrika). Een ander aspect, dat kan bijdragen tot een verhoogde milieu-impact, is de relatief hoge densiteit van bepaalde materialen (vb. kurk). 5.2 Milieu-impact van verschillende buitenbepleisteringssystemen op isolatie (ETICS) voor buitenwanden In Figuur 12 worden de resultaten weergegeven van een levenscyclusanalyse van verschillende isolatiematerialen in combinatie met een buitenbepleistering voor buitenmuren (ETICS met EPS, XPS, houtvezelplaat (WF), minerale wol (MW), PUR, cellenglas (CG) of geëxpandeerde kurk (ICB) als isolatiemateriaal), alsook verschillende isolatiematerialen binnen een traditionele spouwmuur (PUR Page 35 en minerale wol (MW)) [59]. De milieu-impact werd berekend voor 1 m² buitenmuur met een veronderstelde levensduur van 60 jaar. De buitenmuur met ETIC-systeem wordt van binnen naar buiten opgebouwd uit een minerale gipspleister, een snelbouwsteen, een verlijmde isolatieplaat, al dan niet extra mechanisch bevestigd, en een buitenpleister, bestaande uit een grondpleister met glasvezelwapening en een afwerkpleister. De traditionele spouwmuur bestaat uit een minerale gipspleister, een snelbouwsteen, isolatie, bevestigd m.b.v. spouwankers, een luchtspouw en een gevelsteen. De evaluatie werd uitgevoerd voor een aantal technisch equivalente oplossingen voor buitenwanden, waarbij het type pleister, de lijm en het aantal bevestigingspluggen aangepast werden aan het gebruikte isolatietype. Zowel de initiële productie van de betrokken materialen als de constructie, het onderhoud, de benodigde vervangingen en de afvalbehandeling worden in de analyse meegenomen. Voor de milieuanalyse werd gebruik gemaakt van de ReCiPe LCA-milieuimpactanalysemethode (ReCiPe Endpoint (H/A) V1.06), waarbij de milieu-impact uitgedrukt wordt onder de vorm van milieupunten (Pt) [45]. De generieke Ecoinvent LCI-databank dient als belangrijkste informatiebron [46]. De toegepaste transport- en afvalscenario’s zijn representatief voor de Belgische situatie. Het energieverbruik voor verwarming ten gevolge van transmissieverliezen doorheen de buitenwand werd benaderend berekend m.b.v. de equivalente graaddagenmethode (1200 graaddagen). Hierbij worden twee varianten beschouwd, nl. een buitenwand met een thermische weerstand overeenkomstig de huidige EPB-wetgeving (U ≈ 0.32 W/m².K) en een buitenwand met een aanzienlijk betere thermische weerstand (U ≈ 0.12 W/m².K). Figuur 12: Milieu-impact van verschillende buitenbepleisteringssystemen op isolatie voor buitenwanden (ETICS, met EPS, XPS, houtvezelplaat (WF), minerale wol (MW), PUR, cellenglas (CG) of geëxpandeerde kurk (ICB) als isolatiemateriaal) en een traditionele spouwmuur (met PUR of minerale wol (MW) als isolatiemateriaal) [59]. De resultaten van deze analyse tonen aan dat de onderlinge verschillen in milieu-impact tussen de verschillende ETIC-systemen vooral te wijten zijn aan de toegepaste isolatiematerialen (zie Figuur 12) [59]. De manier van bevestigen van de isolatie op de draagmuur (i.e. verlijmen met of zonder bijkomende mechanische bevestiging) en het type pleister (i.e. mineraal of organisch) spelen slechts Page 36 een heel beperkte rol. Daarnaast blijkt de milieu-impact van het energieverbruik voor verwarming ten gevolge van transmissieverliezen door de buitenwand (in geval van een thermische weerstand overeenkomstig de huidige EPB-wetgeving) meer dan dubbel zo groot te zijn als de totale milieuimpact van de materialen over hun gehele levenscyclus. Bij wanden met een hogere isolatiewaarde (lagere U-waarde) daalt de bijdrage van het energieverbruik, maar neemt de milieu-impact van de materialen toe omwille van de grotere isolatiediktes. Dit wijst op het toenemende belang van milieubewuste materiaalkeuzes bij het ontwerpen van een gebouw(element). 5.3 Milieu-impact van bouwmaterialen versus milieu-impact van het energieverbruik tijdens de gebruiksfase in een eengezinswoning De grootste milieu-impact van een gebouw is gerelateerd aan het materiaalverbruik tijdens de gehele levenscyclus enerzijds en het energieverbruik tijdens de gebruiksfase anderzijds [56][57]. De vraag is nu hoe beide factoren zich tegenover elkaar verhouden. In Figuur 13 wordt de milieu-impact van respectievelijk het energieverbruik voor verwarming, ventilatie en warm water, de toegepaste materialen en de aanwezige installaties weergegeven voor eenzelfde eengezinswoning met telkens een verschillend energieverbruiksniveau (cf. variabele K- en E-peilen) voor een totale levensduur van 60 jaar [60]. + 770 35000 + 770 + 507 + 770 + 507 + 770 + 507 + 507 + 520 + 520 + 490 + 490 + 490 + 490 + 430 + 430 + 350 + 350 + 350 + 350 + 280 + 280 + 215 + 250 + 155 + 075 30000 000 000 + 215 + 155+ 155 + 155 + 075+ 075 + 075 000 000 000 + 215 + 250 + 215 + 155 + 075 000 + 770 + 507 + 507 + 520 25000 + 520 + 490 + 490 + 280 + 280 + 300 + 290 + 280 + 250 + 300 + 250 + 215 + 215 + 215 + 110 000 20000 000 Consommation d'énergie 000 000 + 770 - 010 + 770 + 770 + 507 + 507 + 770 Matériaux + 507 + 490 + 507 + 490 + 490 Installations 15000 + 350 + 350 + 300 + 300 + 490 + 350 + 350 + 300 + 300 + 215 + 215 + 215 10000 5000 0 D C B A Kpeil Epeil 000 + 215 + 110 000 + 215 Eco-Indicator 99 (H/A) pts 000 + 770 + 110 + 110 + 110 000 000 000 D C B A 38 36 30 20 90 67 49 24 Figuur 13: Bijdrage van het energieverbruik tijdens de gebruiksfase, de toegepaste materialen en de aanwezige installaties aan de totale milieu-impact (uitgedrukt in Eco-Indicator 99 (H/A) ecopunten) van eenzelfde rijwoning (144 m², 3 slaapkamers, 1 garage) met telkens een verschillend energieverbruiksniveau (cf. variabele E- en K-peilen) voor een levensduur van 60 jaar. De samenstelling van de woning is voor alle varianten constant gehouden, enkel het isolatieniveau en de aanwezige installaties zijn aangepast aan het vereiste K- en E-peil [60]. Uit deze figuur blijkt dat bij toenemende energieprestatie (cf. afnemend K- en E-peil), de impact van het energieverbruik drastisch daalt (cf. minder energieverbruik in een beter geïsoleerde woning), terwijl de impact van de materialen en de installaties lichtjes toeneemt (cf. dikkere isolatie en meer gesofisticeerde installaties (vb. mechanische ventilatie, hernieuwbare energieën, ...)). Met andere woorden, het belang van het energieverbruik daalt en het belang van de materialen stijgt, naarmate de woning een betere energieprestatie vertoont. Bij een E-peil van om en bij de 50, zijn voor deze woning de impacten van het energieverbruik en de materialen ongeveer gelijk. Bij een lager E-peil krijgen de materialen en installaties de overhand. Bijgevolg wordt de keuze voor duurzame Page 37 materialen (met een zo laag mogelijke milieu-impact) steeds belangrijker, naarmate woningen energiezuiniger worden. Tot slot kan, op basis van de totale milieu-impact van de verschillende woningvarianten, afgeleid worden dat goed geïsoleerde, energiezuinige woningen steeds de voorkeur genieten (cf. de stijging in milieu-impact ten gevolge van de aanwezige materialen en installaties wordt rijkelijk gecompenseerd door de vermindering in energieverbruik). 6 BELANGRIJKE ASPECTEN BOUWMATERIALEN BIJ DE KEUZE VOOR DUURZAME Op basis van de definitie van duurzame bouwmaterialen in hoofdstuk 1 kan afgeleid worden dat verschillende aspecten in acht genomen moeten worden om een materiaal of product als duurzaam te kunnen bestempelen [2]: - de technische en functionele prestaties doorheen de tijd; de impact op het leefmilieu; de impact op de menselijke gezondheid; de socio-economische prestaties. Tot slot van dit document wordt een synthese gemaakt van de verschillende productkenmerken, die kunnen bijdragen tot deze verschillende aspecten en die dus bij de keuze voor duurzame bouwmaterialen en bouwproducten in acht genomen kunnen/moeten worden [53][54][55][60][61][62]. 6.1 Bouwmaterialen en bouwproducten met een goede technische kwaliteit Een goede technische kwaliteit en goede technische en functionele prestaties zijn de basisvoorwaarden voor duurzame bouwmaterialen en bouwproducten. Door materialen en producten te kiezen met een goede technische en functionele kwaliteit, geschikt voor de beoogde toepassing en met een aangepaste levensduur, worden regelmatige herstellingen en vroegtijdige vervangingen vermeden en worden bijgevolg de ontginning van primaire grondstoffen en de productie van afval uitgespaard [2]. Hierdoor draagt het beschouwde materiaal of product bij aan een beperking van de globale milieu-impact tijdens zijn gehele levenscyclus en dus ook aan zijn duurzaamheid. Een correcte plaatsing en onderhoud zijn hierbij wel van groot belang. De goede technische kwaliteit en de geschiktheid van de bouwmaterialen en bouwproducten voor hun beoogde toepassing worden aangetoond door verplichte en vrijwillige keurmerken, zoals de CEmarkering, technische goedkeuringen (ETA en ATG) en het BENOR keurmerk (zie paragrafen 2.1 en 2.2 voor meer informatie). 6.2 Rationeel gebruik van bouwmaterialen en bouwproducten Dankzij een rationeel en zuinig materiaalgebruik binnen een gebouw kunnen de ontginning van primaire grondstoffen en de productie van bouw- en sloopafval en bijgevolg ook de milieu-impact van het gebouw beperkt worden [53][54][55][60][61][62]. Dit kan bekomen worden door een intelligent, materiaalzuinig en goed gedimensioneerd ontwerp, door gebruik te maken van materialen en producten met een goede technische kwaliteit en geschikt voor hun toepassing (zie Page 38 ook paragrafen 2 en 6.1) en door renovatie en hergebruik van reeds bestaande (delen van) gebouwen in de plaats van nieuwbouw. 6.3 Bouwmaterialen en bouwproducten met een beperkte milieu-impact De globale milieu-impact van een gebouw kan verminderd worden, indien binnen dat gebouw gebruik gemaakt wordt van bouwmaterialen en bouwproducten met een beperkte milieu-impact (zie ook paragrafen 3 en 4). Dit kan bereikt worden, indien aan één of meerdere criteria voldaan is [53][54][55][60][61][62]. De belangrijkste van deze criteria worden hieronder kort toegelicht. 6.3.1 Bouwmaterialen en bouwproducten met milieulabel type I Bouwmaterialen en bouwproducten, die beschikken over een milieulabel type I, voldoen aan een aantal door een onafhankelijke derde partij vastgelegde milieu- en andere duurzaamheidscriteria (zie paragraaf 3.1 voor meer informatie). Bijgevolg worden zij gekenmerkt door een relatief lage milieu- (en gezondheids)impact tijdens hun gehele levenscyclus in vergelijking met andere producten uit hun productcategorie. Maar, omwille van het vrijwillige karakter van het label, wil dit niet per definitie zeggen dat de betrokken producten ook de kleinste milieu-impact binnen hun productcategorie bezitten en dus absolute voorkeur genieten. Het kan namelijk zijn dat alternatieve producten met milieulabel (type I) een nog lagere milieu-impact bezitten of dat er producten met een nog lagere milieubelasting op de markt zijn, waarvoor hun producenten (nog) geen milieulabel (type I) aangevraagd hebben. 6.3.2 Bouwmaterialen en bouwproducten met milieulabel type III (EPD) Environmental Product Declarations of EPDs zijn milieuverklaringen, die betrouwbare, volledig op LCA gebaseerde milieu-informatie, alsook eventueel bijkomende milieu- en gezondheidsgegevens over de beschouwde producten verschaffen (zie paragraaf 3.3 voor meer informatie). Op die manier geeft een EPD de producent en de gebruiker inzicht in de milieu- (en gezondheids)impact van de productie en/of de gehele levenscyclus van het betrokken product, zonder hierover een oordeel te vellen. Daarnaast laat een EPD toe om op een wetenschappelijke en betrouwbare basis alternatieve bouwproducten en bouwmaterialen onderling met elkaar te vergelijken wat betreft hun milieueffecten. Op basis van deze vergelijking kunnen vervolgens verantwoorde keuzes voor duurzame bouwmaterialen en bouwproducten gemaakt worden. Het hebben van een EPD betekent echter niet per definitie dat het ook gaat om een milieuvriendelijk product. Het betekent enkel dat op een betrouwbare en geverifieerde manier milieu(- en gezondheids)informatie over de gehele levenscyclus van het betrokken product ingezameld en bekendgemaakt werd. 6.3.3 Hergebruik van bouwmaterialen en bouwproducten Door bouwmaterialen en bouwproducten na een eerste toepassing in een gebouw selectief te verwijderen en daarna als dusdanig of na slechts enkele kleine bewerkingen (vb. afkloppen van mortel van bakstenen, proper maken van platen, ...) opnieuw te gebruiken in een nieuw gebouw of een andere toepassing, kunnen afval en primaire grondstoffen uitgespaard worden en kunnen milieu-effecten ten gevolge van de finale afvalverwijdering van het reeds gebruikte product (nl. Page 39 storten of verbranden) en/of de initiële productie van een nieuw product vermeden worden (zie ook paragraaf 4.1)5. Een belangrijke voorwaarde opdat hergebruik van bouwmaterialen en bouwproducten vanuit milieuoogpunt interessant zou blijven, is dat de milieu-impact van het transport van het gerecupereerde product lager is dan de milieu-impact van de productie van een nieuw product. Met andere woorden, de transportafstanden tussen de plaats van selectieve sloop en de plaats van hergebruik mogen een bepaalde waarde niet overschrijden (vb. 160 km voor tegels, 480 km voor dakpannen, 400 km voor bakstenen, 1.600 km voor hout en 4.000 km voor staal) [63]. Daarnaast dient bij hergebruik natuurlijk ook eerst nagegaan te worden of de te hergebruiken bouwmaterialen en bouwproducten nog steeds geschikt zijn om de verwachte technische en functionele prestaties tijdens de gehele gebruiksduur in de nieuwe toepassing te blijven vervullen. 6.3.4 Bouwmaterialen en bouwproducten met gerecycleerde inhoud Indien bouwmaterialen of bouwproducten na een eerste toepassing niet meer als dusdanig opnieuw gebruikt kunnen worden in een gebouw of een andere toepassing (dus niet meer hergebruikt kunnen worden), kunnen zij eventueel bewerkt worden tot een nieuw product voor eenzelfde (vb. aluminium) of een andere toepassing (vb. breken van baksteen tot puingranulaten voor de wegenbouw). Met andere woorden, zij kunnen gerecycleerd worden6. Dankzij de toepassing van bouwmaterialen en bouwproducten met gerecycleerde inhoud of de toepassing van gerecycleerde materialen en producten, kunnen afval en primaire grondstoffen uitgespaard worden en kunnen milieueffecten ten gevolge van de finale afvalverwijdering van het gebruikte product (nl. storten en verbranden) en/of de ontginning van primaire grondstoffen vermeden worden (zie ook paragraaf 4.1). Toch is het zo dat gerecycleerde materialen en producten over het algemeen, maar niet altijd milieuvriendelijker zijn dan nieuwe materialen en producten [64]. Dit komt omdat recyclageactiviteiten altijd bepaalde milieueffecten met zich meebrengen, die in sommige gevallen de milieueffecten van de productie van nieuwe materialen en producten kunnen overschrijden. Een individuele analyse van de milieu-effecten van zowel nieuwe als gerecycleerde materialen en producten is dus noodzakelijk om een verantwoorde keuze te kunnen maken. Een overzicht van op de Belgische markt beschikbare producten met gerecycleerde inhoud voor verschillende toepassingen in de bouw kan teruggevonden worden op de website van het RECYhouse [65]. 5 Hergebruik is een vorm van nuttige toepassing van afvalstoffen, waarbij producten of componenten opnieuw gebruikt worden voor hetzelfde doel als waarvoor ze bedoeld waren. Hiervoor dienen de producten en materialen, behalve controleren, schoonmaken en/of repareren, geen verdere voorbehandeling te ondergaan (vb. recuperatiebaksteen of hergebruik van houten balken). 6 Recyclage is een vorm van nuttige toepassing van afvalstoffen, waarbij de afvalstoffen opnieuw verwerkt worden tot producten, materialen of stoffen, die opnieuw toegepast kunnen worden voor het oorspronkelijke doel (vb. recyclage van staal of aluminium) of voor een ander doel (vb. recyclage van houten balken tot plaatmaterialen en recyclage van metselwerk en beton tot puingranulaten). Page 40 6.3.5 Herbruikbare of recycleerbare bouwmaterialen en bouwproducten Herbruikbare bouwmaterialen en bouwproducten kunnen op het einde van een eerste gebruiksduur gemakkelijk gedemonteerd en opnieuw toegepast worden in een nieuw bouwproject. Hiervoor dienen ze geen of slechts een beperkte bewerking te ondergaan (vb. afkloppen van mortel op bakstenen). Recycleerbare bouwmaterialen en bouwproducten moeten daarentegen in een productieproces ingelast en omgevormd worden tot nieuwe producten om opnieuw gebruikt te kunnen worden voor eenzelfde of een andere toepassing (vb. recyclage van aluminium of breken van baksteen tot puingranulaten voor de wegenbouw). Dankzij de initiële toepassing van herbruikbare of recycleerbare materialen en producten in een bouwproject kunnen op het einde van de levensduur van het eerste bouwwerk afval gevaloriseerd, primaire grondstoffen uitgespaard en milieu-effecten ten gevolge van de finale afvalverwijdering van het gebruikte product en/of de extractie van primaire grondstoffen vermeden of op zijn minst verminderd worden (zie ook paragraaf 4.1). 6.3.6 Scheidbare bouwmaterialen en bouwproducten Een belangrijke voorwaarde om bouwmaterialen en bouwproducten op het einde van hun gebruiksduur opnieuw te kunnen hergebruiken of te recycleren is dat zij op dat moment gemakkelijk van de andere materialen en producten in het gebouw gescheiden moeten kunnen worden. Met andere woorden, de initiële configuratie en samenstelling van het gebouw en de toegepaste bouwproducten en bouwmaterialen moeten selectieve sloop van de verschillende samenstellende materialen op het einde van hun levensduur toelaten. Vervolgens moet er een systeem bestaan, waarin zij apart ingezameld, opgehaald en verwerkt (nl. hergebruikt of gerecycleerd) kunnen worden. De initiële toepassing van gemakkelijk scheidbare materialen en producten in een bouwwerk stimuleert hergebruik en recyclage op het einde van hun levensduur. 6.3.7 Bouwmaterialen en bouwproducten op basis van hernieuwbare grondstoffen Het belangrijkste milieuvoordeel van de toepassing van hernieuwbare materialen (d.w.z. materialen afkomstig uit de land- en bosbouw) binnen de bouwsector bestaat erin dat uitputting van natuurlijke primaire grondstoffen voor de productie van bouwmaterialen en bouwproducten op die manier vermeden kan worden. Maar, opdat de toepassing van hernieuwbare grondstoffen voordelig zou zijn voor het milieu, dienen een aantal voorwaarden vervuld te zijn. In de eerste plaats zijn hernieuwbare grondstoffen enkel onuitputtelijk, indien zij deel uitmaken van een duurzame ontginning en een verantwoord beheer van bossen en velden. Dit betekent dat de ontginning gecompenseerd dient te worden door een doordachte heraanplanting van de ontgonnen plantaardige of dierlijke grondstoffen (vb. bomen, hennep, vlas, schapen, ...). Hieromtrent bestaan er verschillende initiatieven, waaronder de FSC en PEFC labels voor hout en andere bosproducten (zie ook paragraaf 3.1 voor meer informatie aangaande dit onderwerp). Ten tweede kunnen hernieuwbare grondstoffen enkel tijdig aangevuld worden, indien de gebruiksduur van de materialen en producten op basis van deze hernieuwbare grondstoffen Page 41 minimum even lang is als de ontwikkelingsperiode van de benodigde nieuwe basisgrondstoffen (vb. groeiperiode van gewassen of dieren). Ten derde dienen, zoals ook het geval is voor alle materialen en producten, de milieu- en gezondheidsimpact van zowel de productie van de primaire grondstoffen (d.w.z. van de land- en bosbouw) als de productie van de bouwmaterialen en bouwproducten, die ermee gemaakt worden (vb. toevoegen van biocides, brandvertragers, energieverbruik, ...), alsook de impact van de gebruiksfase van de bouwproducten (vb. het onontbeerlijke onderhoud van houten producten) zoveel mogelijk beperkt te worden. Studies hebben namelijk aangetoond dat, vaak omwille van een vrij hoge milieu-impact tijdens de productiefase, hernieuwbare materialen en producten in sommige gevallen een hogere milieu-impact hebben dan hun niet-hernieuwbare alternatieven (vb. katoen (vooral ten gevolge van het gebruik van pesticides)) [48][50][56][57][58]. Daarnaast blijkt het transport van primaire grondstoffen en van bouwmaterialen en bouwproducten tussen de plaats van teelt/productie (nl. het veld, het woud en/of de fabriek) en de bouwwerf vanuit milieuoogpunt soms zeer belangrijk te zijn (vb. kurk, katoen en bamboe worden over zeer grote afstanden getransporteerd). Het kiezen van hernieuwbare materialen met een milieulabel type I garandeert dat het materiaal relatief gezien milieuvriendelijk is (zie ook paragrafen 3.1 en 6.3.1). Tot slot dient ook de technische en functionele kwaliteit van de hernieuwbare bouwmaterialen en bouwproducten gegarandeerd te worden. Dit laatste kan aangetoond worden door de aanwezigheid van verplichte en/of vrijwillige keurmerken, zoals CE-markering, ETA, ATG en BENOR (zie paragraaf 2 voor meer informatie hierover). Daarnaast stellen sommige milieulabels eveneens technische eisen aan de betrokken producten (zie ook paragraaf 3.1 voor meer details aangaande milieulabels). 6.3.8 Lokale grondstoffen, bouwmaterialen en bouwproducten In vele gevallen levert het transport van bouwmaterialen en bouwproducten van fabriek tot werf een niet te onderschatten bijdrage aan de globale milieu-impact van het materiaal of product (zie Figuur 14A). Dankzij de toepassing van lokale grondstoffen en lokaal geproduceerde bouwmaterialen en bouwproducten kunnen grote transportstappen (vb. transport van de ene kant van de wereld naar de andere) en de bijhorende emissies en milieu-impact vermeden worden en kan de totale milieu-impact van het product verminderd worden. Toch blijkt het transport niet altijd de doorslaggevende factor te zijn. Met andere woorden, lokale producten hebben niet per definitie een lagere milieu-impact dan producten uit een ander werelddeel (vb. lokale productie van keramische tegels versus productie van houten planken in Afrika; zie Figuur 14B). Dit komt omdat de productiefase vaak heel belangrijk is en omdat de transporteffecten sterk afhankelijk zijn van de gebruikte vervoermiddelen. Zo zijn de impacten van een bestelwagen (met de grootste milieu-impact en veelal gebruikt voor korte afstanden) groter dan deze van een vrachtwagen, een trein en een schip (met de kleinste milieu-impact en veelal gebruikt voor grotere afstanden). Page 42 A. B. Figuur 14: A. Bijdrage van de transport- (roze) en productiefase (groen) aan de totale milieu-impact van natuursteentegels uit Azië (ingevoerd; uitgaand van 573 km vrachtwagen + 19.940 km schip tot Antwerpen). Hieruit blijkt dat de bijdrage van het transport aan de verschillende milieu-impactcategorieën zeker niet te verwaarlozen valt (ReCiPe Endpoint (H) V1.06 / ReCiPe Europe H/A). B. Vergelijking van de milieu-impact van een plankenvloer uit Azobe hout, afkomstig uit Centraal-Afrika (ingevoerd; groen), en een tegelvloer uit lokaal geproduceerde keramische tegels (geel). Hieruit blijkt dat het transport niet altijd de bepalende factor voor de totale milieu-impact van het product is (ReCiPe Endpoint (H) V1.06 / ReCiPe Europe H/A). 6.3.9 Bouwmaterialen en bouwproducten met beperkte, teruggenomen, herbruikbare en/of recycleerbare verpakking Verpakkingen van bouwmaterialen en bouwproducten vormen een niet-verwaarloosbaar deel van het bouw- en sloopafval binnen de Belgische bouwsector (vb. plastieken of papieren zakken, houten paletten, ...). Zowel hun initiële productie (vb. gebruik van primaire grondstoffen) als hun finale afvalverwijdering (storten of verbranden, vaak na eenmalig gebruik) zorgen voor een bepaalde milieubelasting. Om deze milieubelasting te verminderen, bestaan er verschillende mogelijkheden. In de eerste plaats kan verpakking zoveel mogelijk beperkt of zelfs vermeden worden (vb. door middel van grotere verpakkingen of levering in bulk). Ten tweede kan ervoor gezorgd worden dat de verpakkingen gerecupereerd kunnen worden, waarna ze direct herbruikbaar zijn voor een volgende reeks van materialen of producten (vb. houten paletten). Voorwaarde hier is dat de verpakkingen na levering van de materialen of producten in hun geheel verwijderd, apart ingezameld en afgevoerd kunnen worden om elders opnieuw toegepast te worden. Ten derde kan gekozen worden voor verpakkingen, die gerecycleerd kunnen worden. Ook hier dienen zij na gebruik verwijderd, apart ingezameld en afgevoerd te kunnen worden naar de relevante recyclagefaciliteit, om daarna elders opnieuw toegepast te worden. Dankzij deze maatregelen kunnen afval en primaire grondstoffen uitgespaard worden en kunnen milieueffecten ten gevolge van de initiële productie en de finale afvalverwijdering van verpakkingen vermeden of verminderd worden. 6.3.10 Milieumanagementsystemen Een laatste manier om bij te dragen tot een verminderde milieu-impact van bouwmaterialen en bouwproducten is te kiezen voor producten en materialen, die geproduceerd worden binnen een bedrijf, dat gebruik maakt van een milieumanagementsysteem (vb. ISO 14001 of EMAS (Europees Management en Audit Schema)) [66]. Page 43 Milieumanagementsystemen van bedrijven zijn niet direct productgerelateerd (het zijn niet de producten, die gecontroleerd worden, maar wel het bedrijf), maar certificatie van zulk een systeem (vb. ISO 14001, EMAS) toont aan dat de producent de voornaamste bronnen van verontreiniging geïdentificeerd heeft en dat hij constante inspanningen doet om deze verontreiniging te verminderen of te vermijden. Met andere woorden, de aanwezigheid van een milieumanagementsysteem wijst erop dat het bedrijf zich bewust is van de milieuproblematiek door duidelijke doelstellingen voorop te stellen en constant te streven naar verbeteringen wat betreft de veroorzaakte milieubelasting tijdens de productie. 6.4 Bouwmaterialen en bouwproducten zonder schadelijke effecten op de menselijke gezondheid Mensen spenderen gemiddeld 90% van hun tijd binnenshuis [67]. Studies hebben echter aangetoond dat de kwaliteit van de binnenlucht vaak slechter is dan deze van de buitenlucht. Dit is onder meer het gevolg van schadelijke stoffen, zoals vluchtige organische stoffen of VOCs, formaldehydes, fijne partikels, kankerverwekkende stoffen, ammoniak, geuren, ..., die geëmitteerd worden door de gebruikte bouwmaterialen en bouwproducten (vooral afwerkingsproducten, zoals soepele vloerbekledingen, houten binnenafwerkingen, verven en vernissen, ...). Deze stoffen kunnen aanleiding geven tot irritaties en allergieën, ademhalingsproblemen, vermoeidheid en hoofdpijn. Vandaar dat het belangrijk is om bij de keuze van duurzame bouwmaterialen de voorkeur te geven aan laag-emissieve materialen en producten, die tijdens hun gebruiksperiode geen schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid met zich meebrengen. Deze producten kunnen herkend worden aan specifieke lage-emissielabels (zie Tabel 10 voor enkele voorbeelden) of milieulabels type I, waarin eisen rond emissies tijdens de gebruiksfase opgenomen zijn (zie Tabel 3 voor enkele voorbeelden) [15]. Ook in sommige EPD-systemen (vb. INIES) wordt informatie aangaande emissies van gevaarlijke stoffen uit de betrokken producten en materialen mee opgenomen (zie Tabel 4 voor enkele voorbeelden). Tabel 10: Overzicht van enkele vrijwillige lage-emissielabels voor bouwproducten en hun voornaamste kenmerken [15]. Lage-emissielabels voor bouwproducten Lage-emissielabels M1 Emission Class for Building Material EMICODE – EC1 Kenmerken van het label oorsprong: Finland emissieclassificatie van bouwmaterialen getest op TVOC, formaldehyde, ammoniak, carcinogenen en geuren meer informatie: http://www.rakennustieto.fi/index/english/emissionclassificationofbuild ingmaterials.html oorsprong: Duitsland voor solventvrije en laagemissieve vloerbedekkingen, adhesieven en gerelateerde bouwmaterialen 3 niveaus: EC 2 – laagemissief; EC 1 – zeer laagemissief; EC 1 plus – extreem laag emissief getest op VOCs, carcinogenen en semi-volatiele organische componenten meer informatie: www.emicode.com Page 44 GUT Greenguard The Indoor Climate Label over heel Europa voor tapijten en andere vloerbedekkingen criteria: milieu, verontreinigende stoffen, emissies van VOCs en kankerverwekkende stoffen, geur en recycleerbaarheid herziening: 3-5 jaar meer informatie: www.gut-ev.org oorsprong: Verenigde Staten van Amerika bouwproducten en andere producten voor intern gebruik getest op formaldehyde, VOCs, respiratoire partikels, ozon, CO, NO x en CO2-emissies meer informatie: http://www.greenguard.org/ oorsprong: Denemarken en Noorwegen bouwproducten en andere producten voor intern gebruik getest op o.a. VOCs en fijne partikels meer info: http://www.dsic.org/dsic.htm Omwille van een gebrek aan eenvormigheid op het vlak van gezondheidscriteria en beproevingsmethodes werden op Europees niveau, bijkomend bij de REACH Verordening [68], twee initiatieven aangaande bouwproducten en hun mogelijke effecten op de menselijke gezondheid ondernomen [67]. In de eerste plaats werd in 1989 de mogelijke impact van bouwmaterialen op de binnenluchtkwaliteit opgenomen als derde fundamentele eis voor bouwwerken en bouwproducten in de Europese Bouwproductenrichtlijn (BPR) (zie paragraaf 2.1.1 voor meer informatie) [4][5][6][7]. Ten tweede werd onder mandaat van de Europese Commissie het Technisch Comité CEN TC 351 ‘Bouwproducten: evaluatie van de emissie van gevaarlijke stoffen’ opgericht, dat tot doelstelling heeft geharmoniseerde Europese normen aangaande meetmethodes voor de bepaling van gevaarlijke stoffen, die kunnen vrijkomen uit bouwmaterialen tijdens de gebruiksfase, uit te werken [67]. Resultaten van dit Technisch Comité worden verwacht tegen eind 2013. Op het gebied van vloerbedekkingen werden er gedurende de laatste jaren een aantal nationale initiatieven ondernomen [67]. Zo dienen in Duitsland vloerbedekkingsmaterialen verplicht getest te worden op de uitstoot van gevaarlijke stoffen en zijn het gebruik en de commercialisering ervan enkel toegelaten, indien zij voldoen aan de citeria van het AgBB-protocol [67][69]. In Frankrijk bestaat sinds 2011 een verplichte etikettering van bouwproducten, muur- en vloerbekledingen en verven en vernissen voor gebruik binnenshuis wat betreft hun emissies naar het binnenmilieu [70]. Ook in België werden recentelijk belangrijke stappen gezet. Zo werd in 2012 een ontwerp-Koninklijk Besluit uitgewerkt tot vaststelling van de drempelniveaus voor de emissies naar het binnenmilieu van bouwproducten voor bepaalde beoogde gebruiken [71]. Daarnaast omvat de Belgische norm NBN EN 14041 vereisten aangaande de emissies van schadelijke stoffen uit soepele vloerbekledingen [72]. Tot slot zijn schadelijke effecten op de menselijke gezondheid ten gevolge van de toepassing van bouwmaterialen en bouwproducten, naast de gebruiksfase, ook mogelijk tijdens de andere fasen van hun levenscyclus, zijnde de ontginnings-, productie-, installatie-, ontmantelings- en afvalverwerkingsfase. Ook hier moeten maatregelen genomen worden om de gezondheid van de Page 45 betrokken arbeiders te beschermen. Op Europees vlak werden hiertoe reeds enkele stappen ondernomen. Als voorbeeld kunnen hier twee Europese richtlijnen aangaande VOC-emissies van verven en vernissen tijdens hun toepassing in het atelier en op de werf aangehaald worden (i.e. Richtlijn 1999/13/EG en Richtlijn 2004/42/EG) [73][74]. 6.5 Bouwmaterialen en bouwproducten met goede economische en sociale prestaties Ook economische en sociale aspecten kunnen bij de keuze voor duurzame bouwmaterialen meegenomen worden. De economische aspecten omvatten, onder andere, een correcte prijs-kwaliteitsverhouding, beperkt onderhoud, betrouwbaarheid en alle kosten, die tijdens de gehele levenscyclus van de betrokken bouwmaterialen en bouwproducten gemaakt dienen te worden, de zogenaamde levenscycluskosten. Bij dit laatste gaat het meer specifiek om alle kosten voor de aankoop, het transport, de installatie, het gebruik, de schoonmaak, het onderhoud, de herstellingen, de vervangingen en de afvalverwerking van de beschouwde materialen en producten. Deze kosten kunnen berekend worden met behulp van een Lifecycle Cost analyse of LCC. Het in acht nemen van de levenscyclus financiële kosten in een duurzaamheidsevaluatie van producten en materialen is van belang, omdat (initiële) kostprijs nog steeds één van de doorslaggevende factoren is bij de keuze van bouwmaterialen en bouwproducten. Op sociaal gebied kunnen verschillende aspecten meegenomen worden, naast een beperkte impact op de menselijke gezondheid (zie paragraaf 6.4). Een voorbeeld van deze aspecten is de sociale compatibiliteit van het productieproces, d.w.z. overeenstemming met de internationale mensenrechten, zoals o.a. vastgelegd in de ILO/IAO conventies (International Labour Organisation/Internationale Arbeidsorganisatie) [75]. Deze conventies omvatten o.a. een totaal verbod op dwangarbeid, discriminatie en kinderarbeid en een recht op vrijheid van vereniging, collectieve onderhandeling en gelijke verloning en fundamentele rechten op het werk. Specifieke vrijwillige sociale labels, zoals het Belgisch Sociaal Label, alsook sommige milieulabels type I (vb. NaturePlus) of specifieke labels voor bepaalde bouwmaterialen (vb. FSC en PEFC label voor hout en houten producten en Xertifix label voor natuursteen) tonen aan dat dit inderdaad het geval is voor de gehele productketen [14][15][22][27][28][76]. Page 46 BIBLIOGRAFIE [1] FOD Economie, 2012, Een gewijzigd kader voor het verhandelen van bouwproducten, Van Richtlijn 89/106/EEG tot Verordening (EU) nr. 305/2011, Brochure, D/2012/2295/02, 64 p. [2] ISO, 2008, ISO/FDIS 15392:2008(E), Sustainability in building construction – General principles, International Standard, ISO/TC59/SC17, 20 p. [3] Van Dessel J. & Putzeys K., 2007, Keuzecriteria voor duurzame bouwmaterialen, WTCB-Contact, nr. 13, Maart 2007, p. 5 [4] ECC, 1988, Richtlijn van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake voor de bouw bestemde produkten, 89/106/EEG, geconsolideerde tekst samengesteld door het CONSLEG systeem van het bureau voor officiële publicaties der Europese gemeenschappen, Consleg 1989L016-20/11/2003, 21 p., website www.wtcb.be [5] EEC, 1993, Council Directive 93/68/EEC of 22 July 1993 amending Directives 87/404/EEC, 88/378/EEC, 89/106/EEC, 89/336/EEC, 89/392/EEC, 89/686/EEC, 90/384/EEC, 90/385/EEC, 90/396/EEC, 91/363/EEC, 92/42/EEC and 73/23/EEC, European Council, 27 p., website http://eurlex.europa.eu [6] Europees Parlement, 2011, Geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten ***II, Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2011 over het standpunt, door de Raad in eerste lezing vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (10753/3/2010 – C7-0267/2010 – 2008/0098(COD)), 65 p. [7] Europese Unie, Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van de Richtlijn 89/106/EEG van de Raad / Regulation (EU) No 305/2011 of the European Parliament and of the Council of 9 March 2011 laying down harmonised conditions for the marketing of construction products and repealing Council Directive 89/106/EEC, March 2011, 39 p. [8] WTCB, 2011, CE markering, website www.wtcb.be [9] Europese Commissie, 2011, Enterprise and Industry, website aangaande de Europese Bouwproductenrichtlijn http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/construction/documents/legislation/cpd/index_en.htm [10] BENOR-ATG InfoPoint, 2008, CE-markering en vrijwillige conformiteitsmerken / Systemen van Verklaring van Overeenstemming / Het BENOR-merk voor bouwproducten, website BENOR-ATG InfoPoint www.benoratg.org [11] BCCA, 2011, Belgian Construction Certification Association vzw, website www.bcca.be [12] WTCB, 2011, Technische Goedkeuring, website www.wtcb.be Page 47 [13] BUtgb-UBAtc, 2011, Belgische Unie voor de technische goedkeuring in de bouw, website www.butgb.be [14] Putzeys K., 2007, Milieurelevante productinformatie: stand van zaken in België en Europa, WTCB-Dossiers, nr. 1/2007, Katern nr. 3, 9 p. [15] Labelinfo.be, 2012, Databank productlabels voor bewuste gebruikers, www.labelinfo.be [16] ISO, 2000, ISO 14020, Environmental labels and declarations. General principles, Genève, International Organisation for Standardisation, september 2000. [17] ISO, 1999, ISO 14021, Environmental labels and declarations. Self-declared environmental claims (type II environmental labelling), Genève, International Organisation for Standardisation, september 1999. [18] ISO, 1999, ISO 14024, Environmental labels and declarations. Type I environmental labelling. Principles and procedures, Genève, International Organisation for Standardisation, april 1999. [19] ISO, 2006, ISO FDIS 14025, Environmental labels and declarations. Type III environmental declarations. Principles and procedures, Genève, International Organisation for Standardisation, augustus 2006. [20] FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2012, Europees Ecolabel, website www.ecolabel.be [21] European Commission, 2012, Industry and Technology, EU Ecolabel, website European Commission, Environment, website http://ec.europa.eu/environment/ecolabel [22] Natureplus, 2012, Natureplus for better living, website www.natureplus.org [23] NaturePlus, 2011, Award Guideline RL0000, Basic Criteria for the award of the Quality label NaturePlus, issued May 2011, 14 p. [24] Cradle to Cradle, 2012, website www.mbdc.com [25] Der Blaue Engel, 2012, website www.blauer-engel.de [26] Ecolabel.se, 2012, Nordic Swan, websites www.svanen.se en www.svanen.nu [27] WWF, 2012, Forest Stewardship Council, FSC Belgium, websites http://fsc.wwf.be/ en www.fsc.org [28] PEFC, 2012, PEFC, website www.pefc.be [29] ISO, 2007, ISO 21930:2007, Sustainability in building construction – Environmental declaration of building products, Genève, International Organisation for Standardisation, oktober 2007, 34 p. [30] European Committee for Standardisation, 2006, CEN WI 00350004 Product Category Rules for Construction Products, CEN, Brussel, 2006. Page 48 [31] NBN, 2010, NBN EN 15643-1:2010, Sustainability of construction works – Assessment of Buildings – Part 1: General framework, CEN, februari 2010 [32] NBN, 2011, NBN EN 15643-2:2011, Sustainability of construction works – Assessment of buildings – Part 2: Framework for the assessment of environmental performance, CEN, 2011 [33] NBN, 2012, NBN EN 15804:2012, Sustainability of construction works – Environmental product declarations – Core rules for the product category of construction products, CEN, 2012 [34] NBN, 2012, NBN EN 15978:2012, Sustainability of construction works – Assessment of environmental performance of buildings – Calculation method / Contribution des ouvrages de construction au développement durable — Évaluation de la performance environnementale des bâtiments — Méthode de calcul / Duurzaamheid van constructies – Beoordeling van milieuprestaties van gebouwen - Rekenmethode, CEN, 2012 [35] CEN, 2010, TR 15941:2010 – Sustainability of construction works – Environmental product declarations – Methodology for selection and use of generic data, CEN, 2010 [36] INIES, 2011, Base de données française de référence sur les caractéristiques environnementales et sanitaires des produits de construction, Fiches de déclaration environnementale et sanitaire (FDES) des produits de construction, website www.inies.fr [37] MRPI, 2011, Milieurelevante Productinformatie, website www.mrpi.nl [38] BRE, 2011, Environmental Profiles, websites www.greenbooklive.com en http://www.bre.co.uk/page.jsp?id=53 [39] EPD, 2011, The International EPD system – a communication tool for international markets, website www.environdec.com [40] IBU, 2011, IBU Umwelt-Deklarationen, Institut Bauen und Umwelt e.v. (IBU), website http://bau-umwelt.de [41] Desmyter J. & Martin Y., 2001, De milieu-impact van bouwmaterialen en gebouwen, een bijkomend criterium in het keuzeproces. WTCB-tijdschrift, winter 2001, p. 3-13 [42] Janssen A., 2012, Levenscyclusanalyse of LCA, WTCB-infofiche, www.wtcb.be, 6 p. [43] ISO, 2006, ISO 14040 Environmental Management – Life cycle assessment – Principles and framework, International Organisation for Standardisation, Second Edition, July 2006 [44] ISO, 2006, ISO 14044 Environmental Management – Life cycle assessment – Requirements and guidelines, International Organisation for Standardisation, 2006 [45] RIVM, CML, PRé Consultants, Radboud Universiteit Nijmegen & CE Delft, 2012, ReCiPe methodology for Life Cycle Assessment Impact Assessment, website http://www.lcia-recipe.net/ [46] Ecoinvent Centre, 2012, Swiss Centre for Lifecycle Inventories, website www.ecoinvent.org Page 49 [47] Universiteit Leiden, 2011, CML methode, Universiteit Leiden, Institute of Environmental Sciences (CML), website http://cml.leiden.edu/software/data-cmlia.html [48] Delem L. & Van Dessel J., 2010, Milieu-impact van hellende daken, WTCB-Contact nr. 28 (42010), website WTCB, www.wtcb.be [49] KBOB, 2009, Liste des écobilans dans la construction 2009/1, Confédération Suisse, website http://www.bbl.admin.ch/kbob/00493/00495/index.html?lang=fr [50] NIBE, 2012, NIBE’s Basiswerk Milieuclassificaties Bouwproducten, Nederlands Instituut voor Bouwbiologie en Ecologie bv, websites www.nibe.org en www.nibe.info [51] BRE, 2008, Green Guide to Specification, website www.thegreenguide.org.uk [52] CSTB, 2011, Elodie, logiciel d’analyse de cycle de vie des bâtiments, website http://www.elodiecstb.fr/ [53] BRE, 2011, BREEAM, website www.breeam.org [54] Deutsche Gesellschaft für Nachhaltiges Bauen, 2012, DGNB System, www.dgnb.de [55] SECO, BCCA & WTCB, 2008, Valideo, website www.valideo.org [56] CSTC, 2010, Isolants naturels, Note Cabinet Nollet, 8 p. [57] Putzeys K., Janssen A., Allacker K., De Troyer F., Debacker W., Sustainability, Financial and Quality Evaluation of Dwelling types, SuFiQuaD, Intermediate note on representative cases, February 2010, in opdracht van Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid, Wetenschap voor een duurzame ontwikkeling (Belspo), 261 p. [58] Allacker K., De Troyer F., Trigaux D., Geerken T., Debacker W., Spirinckx C., Van Dessel J., Janssen A., Delem L. & Putzeys K., 2010, Sustainability, Financial and Quality evaluation of Dwelling types, SuFiQuaD, Final Report, SD/TA/12, in opdracht van Belgian Science Policy Office (Belspo), Science for a Sustainable Development, 101 p. [59] Wastiels L. & Grégoire Y., 2012, Milieu-impact van ETICS, WTCB-Contact 2012/3, p. 10, website WTCB, www.wtcb.be [60] WTCB, 2010, Referentieel Duurzame Woning [61] LNE, 2010, Afwegingsinstrument Duurzaam Wonen en Bouwen in Vlaanderen, Vlaamse Overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), in samenwerking met Centrum Duurzaam Bouwen vzw, Daidalos-Peutz, EVR-architecten, SUM en WTCB, 134 p. [62] Referentiel B – Ref-B, 2012, website www.ref-b.be [63] WRAP, 2008, Reclaimed building products guide, A guide to procuring reclaimed building products and materials for use in construction projects, http://rcproducts.wrap.org.uk/construction/reclaimed_building.html, 80 p. Page 50 [64] WRAP, 2008, Environmental impact of higher recycled content in construction projects, http://www.wrap.org.uk/sites/files/wrap/Environmental%20assessment%20report%20FINAL%2001 1007.pdf, 12 p. [65] WTCB, 2011, RECYhouse, website www.recyhouse.be [66] Portaal Belgium.be, 2011, EMAS en ISO 14001, website http://www.belgium.be/nl/leefmilieu/duurzaam_consumeren/milieulabels/emas/ [67] Lor M. & Vausse K., 2008, Bouwmaterialen en gezondheid, WTCB-Dossier, nr. 2/2008, katern nr. 1, 4 p. [68] Europees Parlement en Europese Raad, 2006, Verordening (EG) Nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie, 278 p. [69] Ausschuss zur gesundheitlichen Bewertung von Bauprodukten (AgBB), 2012, website www.umweltbundesamt.de/produkte-e/bauprodukte/agbb.htm [70] CNIDEP, 2011, Note de veille réglementaire, Qualité de l’air intérieur : l’étiquetage obligatoire des produits de construction et de décoration, 2011, website www.cnidep.com/D580.pdf [71] FOD Leefmilieu, 2012, Koninklijk Besluit tot vaststelling van de drempelniveaus voor de emissies naar het binnenmilieu van bouwproducten voor bepaalde beoogde gebruiken. [72] NBN, 2004, NBN EN 14041:2004, Revêtements de sol résilients, textiles et stratifiés – Caractéristiques essentielles (+AC:2005+2006), NBN, 48 p. [73] Conseil de l’Union Européenne, 1999, Directive n° 1999/13/CE du 11 mars 1999 relative à la réduction des émissions de composés organiques volatils dues à l’utilisation de solvants organiques dans certaines activités et installations, 31 p. [74] Conseil de l’Union Européenne, 2004, Directive n° 2004/42/CE du Parlement Européen et du Conseil du 21 avril 2004 relative à la réduction des émissions de composés organiques volatils dues à l’utilisation de solvants organiques dans certains vernis et peintures et dans les produits de retouche de véhicules et modifiant la directive 1999/13/CE, 10 p. [75] International Labour Organisation, 2012, www.ilo.org [76] Xertifix, 2012, Xertifix label voor natuursteen, www.xertifix.de Page 51