1 - ICRH

advertisement
Onderzoeksopdracht
Vlaams wetenschappelijk onderzoek
en Science Sharing
Ontwerprapport voor de
Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid
Ingediend door:
FROMOTOREN:
Prof. Dr. Marleen Temmerman
Prof. Dr. Jan Blommaert
Prof. Dr. Ruddy Doom
Prof. Dr. Godelieve Gheysen
Prof. Dr. Ir. Patrick Van Damme
Prof. Em. Dr. Marc Van Montagu
TEAM:
Lou Dierick
Janniek De Clercq
Wouter Vanhove
An De bisschop
Kris Rutten
UNIVERSITEIT GENT
versie 1.1
1 november 2004
1-1
Inhoudstafel
1. Inleiding
2. Doelstellingen en Methodologie
3. Ontwikkelingsrelevantie
4. Structuur van de onderzoeksfinanciering
5. Inventarisatie onderzoeksprojecten
6. Expertisegebieden
A. Natuurwetenschappen

Landbouw

Biologie

Milieu
B. Exacte Wetenschappen
C. Technologie
D. Menswetenschappen
E. Sociale Wetenschappen
F. Gezondheidswetenschappen
7. Hoofdactoren
8. Verslag workshop 5 december 2003
9. Conclusies
10. Aanbevelingen
Lijst van afkortingen
Annexen
1-2
1. Inleiding
De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid wenst te weten hoe er meer aandacht kan gaan naar Vlaams
wetenschappelijk onderzoek met ontwikkelingslanden, "science sharing". In deze studie wordt hiertoe
een eerste aanzet gegeven. De promotoren en het team, hierbij gevolgd en ondersteund door de
VRWB-stuurgroep en het VRWB-secretariaat, wensten inzicht te verwerven in de bestaande toestand:
welke Vlaamse teams doen onderzoek in, met of voor ontwikkelingslanden, welke gebieden van de
wetenschap komen aan bod, en hoe zit de financiering van dit onderzoek in elkaar ?
Vooreerst wordt echter ingegaan op de vraag naar het ruimer kader. Waarom verdienen
ontwikkelingslanden een apart, geïntensiveerd onderzoeksbeleid ? Wanneer is onderzoek relevant voor
de ontwikkelingslanden ? Welke soorten onderzoek zijn minder of meer ontwikkelingsrelevant ?
Onderzoek naar de vraagzijde is een boeiende oefening: wie bepaalt de themata en prioriteiten voor
onderzoek ? Zijn het de donoren en financiers die de krijtlijnen uittekenen, de Westerse
onderzoeksinstellingen ? Of de partners in ontwikkelingslanden ?
De aanbodzijde blijkt eveneens divers in elkaar te zitten, met een gamma van project-, mandaat- en
vormingsfinanciering over de verschillende administratieve niveau's in ons land en daarbuiten. Deze
onderzoeksprogramma's tonen verschillende thematische foci en geografische concentraties. De
uitvoerders van wetenschappelijk onderzoek vinden we in belangrijke mate in de academische wereld
en eveneens daarbuiten (privé, NGO's).
Een belangrijke vaststelling van dit onderzoek was de relatieve intransparantie van het
wetenschappelijk landschap. De gegevens over onderzoeksprojecten die aan de gang zijn waren niet
gemakkelijk toegankelijk, wat in contrast staat met de inherente noodzaak aan vlotte beschikbaarheid
van onderzoeksgegevens, een essentiële voorwaarde voor vooruitgang in deze internationale en
resultaatgerichte wetenschapssector.
Uit een steekproef van een duizendtal recente projecten werden overzichtskaarten gemaakt van de
specifieke expertiseniches over alle domeinen van de wetenschap heen. Gelijklopende projecten
werden bij elkaar geclusterd en gekwantificeerd op basis van de onderzoeksbudgetten. Dit geeft een
boeiend beeld van de expertise van de Vlaamse teams, de belangrijkste themata, de belangrijkste
partnerlanden.
Een vijftigtal van deze teams bleken een aanzienlijke activiteit in deze sector te ontwikkelen en via een
vragenlijst kwam men meer te weten over eigen perceptie, plannen en ideeën van deze
onderzoeksteams.
Dit alles werd op 5 december 2003 voorgesteld in een druk bijgewoonde workshop (60 participanten),
met discussies resulterend in een eindrapport gestoeld op een breed draagvlak. Zowel beleidsmensen
als onderzoekers bleken een dynamische groep, diep doordrongen van het belang van internationaal
onderzoek met ontwikkelingslanden en bezorgd over de toekomst van deze specifieke sector.
Dit rapport eindigt met besluiten en aanbevelingen. Het belangrijkste besef dat uit deze oefening
groeit is dat er heel wat onontgonnen terrein is voor verder onderzoek. De aanbevelingen concentreren
zich vooral op direct toepasbare maatregelen op Vlaams niveau om onderzoekswerk in, met en voor
ontwikkelingslanden te ondersteunen, te consolideren en te versterken.
in naam van de promotoren en het team,
Marleen Temmerman, UGent
1-1
2. Doelstellingen en Methodologie
Doelstellingen

Het inventariseren van projectgegevens over recent onderzoek ( > 2000-nu) in / met of voor
ontwikkelingslanden.

Het schematiseren van de voornaamste expertisegebieden

Het identificeren van de voornaamste actoren, zowel instellingen als researchteams

Het formuleren van conclusies en aanbevelingen teneinde de expertise in Vlaanderen op gebied
van ontwikkelingssamenwerking te optimaliseren
Methodologie
De methodologie bestond uit de volgende stappen:

Het oprichten van een research antenne binnen ICRH bestaande uit
o
Lou Dierick (1/2 tijds, februari-december), co-ordinator + gezondheidswetenschappen
o
Janniek De Clercq (juni-augustus), natuurwetenschappen
o
Wouter Van Hove (juli-augustus), natuurwetenschappen
o
Kris Rutten (augustus), sociaal-culturele wetenschappen
o
An De bisschop (september-oktober), ontwikkelingsrelevantie
Binnen het team werden de taken verdeeld en een activiteitenplan uitgewerkt

Het in kaart brengen van de donoren, onderzoeksprogramma's en verantwoordelijke administraties
(de aanbodzijde).

Het inventariseren van projectgegevens over recent onderzoek (>2000-nu) in / met of voor
ontwikkelingslanden. Deze gegevens werden in eerste instantie gezocht bij de donoren en
onderzoeksprogramma's , aangevuld met gegevens van belangrijke instellingen.

De gegevens werden in een interactieve workshop (augustus) door het team 'geclusterd' naar
expertise-niches.

Regelmatige vergaderingen van het team met de promotoren teneinde de resultaten te bespreken en
verdere planning af te spreken.

Bijwonen van de vergaderingen van de stuurgroep van de VRWB.

Identificeren van de voornaamste actoren (instellingen en researchteams); aan 60 teams werd een
questionnaire gestuurd (augustus, rappels september); verwerking van de antwoorden.

Schrijven van een overzicht van de huidige stand van denken in verband met het begrip
'Ontwikkelingsrelevantie'.

Organiseren van een workshop (5 december) ter voorstelling van de onderzoeksresultaten en om te
peilen naar conclusies en mogelijke aanbevelingen.

Formuleren van conclusies en aanbevelingen in het eindrapport (januari 2004)
Het eigenlijk verloop van het onderzoek wordt geschetst in hoofdstuk 5.
2-2
Afbakening van het onderzoeksdomein
De onderzoeksopdracht van de VRWB was veelomvattend, en een duidelijker afbakening was een
eerste vereiste.
onderzoeksactiviteiten in / met / voor ontwikkelingslanden
We vertrekken vanuit concrete, recente onderzoeksactiviteiten die ofwel in ontwikkelingslanden
gebeuren (dus ook bvb archeologische opgravingen), ofwel met partners in ontwikkelingslanden (dus
ook bvb rond high-tech-problematieken) ofwel voor ontwikkelingslanden (bvb beleidsvoorbereidend
deskwerk in België).
Dit betekent dat we buiten beschouwing laten:

het onderzoekspotentiëel van Vlaamse instellingen dat eventueel van nut zou kunnen zijn voor
ontwikkelingslanden, maar dat momenteel geen enkele band met die landen heeft.

slechts zijdelings belichten we individuele capaciteitsondersteuning: cursussen, conferenties,
beurzen en andere activiteiten die ongetwijfeld het onderzoekspeil van wetenschappers uit
ontwikkelingslanden opkrikken, maar die buiten de mogelijkheden vallen van de huidige
onderzoeksopdracht. Mandaten (FWO, BOF, IWT, VLIR) komen wel aan bod. Dit betekent dat de
focus kennisoverdracht (science sharing als werkwoord) niet systematisch aan bod komt.

de kwaliteitsbeoordeling van het geleverde onderzoek

een beoordeling van het onderzoek door de partners in het Zuiden

de beoordeling of een project 'ontwikkelingsrelevant' (=tegemoetkomend aan de noden van
ontwikkelingslanden ?) of niet 'relevant' is Deze problematiek komt wel uitvoerig aan bod in
hoofdstuk 3, 'Ontwikkelingsrelevantie'.
Deze beperkingen drongen zich op vanuit het beperkte tijds- en middelenbestek. Bij de uitvoerige
besprekingen met de promotoren en de stuurgroep, alsook uit de reacties op de workshop bleek dat elk
van de buiten beschouwing gelaten issue's wellicht een studie op zich vormt (zie de aanbevelingen).
thematisch
het onderzoek betrof ALLE gebieden van de wetenschap, dus een opdeling was nodig

De VRWB onderzoeksopdracht deelde de wetenschap op in 4 gebieden: Natural - Social - Cultural
- Life Sciences. Dit bleek een niet-universeel gebruikte opdeling te zijn die in de praktijk wel
hanteerbaar was (als 3 gebieden: Natural - Socio-Cultural en Life Sciences) maar verder uitgediept
moest worden.

Voor het opstellen van de IWETO-fiches gebruikt men de Europese Cerif-indelingen voor
disciplinecodes en toepassingscodes. De indeling van disciplinecodes kon gevolgd worden voor de
hoofdindelingen van de bovenvermelde domeinen, maar de expertiseniches in verband met
research in/met/voor ontwikkelingslanden bevinden zich dikwijls op een nog lager micro-niveau.

de trefwoordenindeling van de onderzoeksdatabase Cordis (eveneens EG, DG RTD) bleek
uiteindelijk voldoende gedetailleerd om de specifieke expertiseniches te klasseren in grotere
gehelen.
geografisch
In het overzicht van het ontwikkelingsrelevant onderzoek in Vlaanderen ligt de focus vaak op
onderzoek dat in of naar bepaalde regio’s gebeurt. In ruimere zin gaan we ervan uit dat het potentieel
2-3
ontwikkelingsrelevant onderzoek gericht moet zijn op de continenten Afrika, Latijns Amerika en
Azië en ook het Midden-Oosten. We sluiten hierbij ex-USSR en Centraal-Azië uit. Dit is echter een a
priori onderscheid dat wordt gemaakt waarvoor ongetwijfeld een aantal pro’s en contra’s gegeven
kunnen worden. Dit onderscheid is desalniettemin te verantwoorden vanuit de classificaties zoals die
door de officiële instanties als de World Bank (WB) en United Nations Development Program (UNDP)
worden opgesteld.
De WB maakt een vierdelige classificatie die gebaseerd is op het BNP per hoofd van de bevolking. Een
onderscheid wordt gemaakt tussen low-income countries/ lower middle income countries/ uppermiddle income countries/ high income economies. Er zijn echter drie groepen die niet gemakkelijk in
deze taxonomie passen. Een aantal petroleum exporterende landen uit het Midden Oosten zoals Oman,
Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten die volgens BNP/cap. bij de ‘high income
countries’ gerekend zouden kunnen worden, maar waar de economieën veel traditioneler zijn dan in de
andere landen uit die groep. Drie andere landen, Israel – Singapore – Hongkong, worden door de
Verenigde Naties als ontwikkelingslanden gezien ondanks het feit dat zij een hoog BNP/cap. hebben
(Perkins e.a. 2001) (Singapore zullen wij echter uitsluiten; zie verder) Daarnaast zijn er nog de OostEuropese economieën waaronder ook Rusland die niet als dusdanig als ontwikkelingslanden worden
beschouwd maar die vaak de term transitie-economieën meekrijgen (ibid).
Het is zo dat sinds de vroege jaren ’70 economische ontwikkeling tot ongeziene rijkdom en
mogelijkheden heeft geleid in de zogenaamde Newly Industrialized Countries (NIC’s) zoals Taiwan,
Singapore en Maleisië. Dit zijn dan ook landen die binnen ons onderzoek ‘uitgesloten’ worden.
Daarnaast was men ook getuige van de opkomst van olie-economieën zoals Saudie-Arabië, Venezuela
en Nigeria waar men wel een zekere mate van politieke en economische ontwikkeling kon waarnemen
maar waar de sociale kosten in termen van corruptie, schendingen van mensenrechten en
milieuverloedering zeer hoog waren (Dodds 2002). Vandaar dat ons onderscheid naast de vierdelige
classificatie van de WB ook gebaseerd is op de Human Development index (HDI) die wordt opgesteld
door het UNDP en waarin een combinatie gemaakt wordt van levensverwachting, geletterdheid en
BNP/cap.
We zijn er ons dus van bewust dat eender welk onderscheid men maakt tussen ontwikkelingslanden en
andere landen een probleem stelt. We denken in de eerste plaats aan Oost-Europese landen zoals
Albanië en Joegoslavië die ongetwijfeld arm zijn en als het ware voor een crisis van de term Derde
Wereld zelf geleid hebben maar die desondanks toch ‘uitgesloten’ worden. Toch denken we dat onze
focus op Afrika, Azië, Latijns-Amerika en het Midden-Oosten te verantwoorden is vanuit de huidige
officiële standpunten ten aanzien van het ‘erkennen van’ ontwikkelingslanden. Dit neemt niet weg dat
we pleiten voor aandacht voor deze problematiek en de erkenning dat de opdeling ontwikkelingslanden
– ontwikkelde landen een dynamisch eerder dan een statisch gegeven is.
Referenties:
2-4
-
DODDS, Klaus, The Third World, developing countries, the south, poor countries, in DESAI,
V. & POTTER, B., The Companion to Development Studies, London, Arnold Publishers,
2002, pp. 3-7.
-
PERKINS, e.a., Economics of Development, Norton, London, 2001.
3. ONTWIKKELINGSRELEVANTIE
INLEIDING
Géén beoordeling…
In deze bijdrage over ontwikkelingsrelevantie is het allerminst de bedoeling de geinventariseerde
onderzoeksactiviteiten te beoordelen naar hun graad van ontwikkelingsrelevantie. Dit lijkt ons enerzijds
onmogelijk gezien we niet beschikken over voldoende contextinformatie (waar precies wordt het
project uitgevoerd, wie zijn de diverse betrokken actoren,….) en procesinformatie (wie gaf de aanzet
tot het opzetten van het onderzoeksproject, wordt er gewerkt aan de doorstroming van de
onderzoeksresultaten in het Zuiden,…) Anderzijds lijkt het ons onwenselijk, gezien
‘ontwikkelingsrelevantie’ geen objectief toetsingsbegrip is, dat kan worden vastgelegd in een checklist
met universeel toepasbare criteria. Uitgebreider onderzoek zou voor dergelijke evaluatie van bestaande
activiteiten noodzakelijk zijn.
…wél een noodzakelijk agendapunt!
Toch is het urgent de ‘ontwikkelingsrelevantie’ van wetenschappelijk onderzoek op de agenda te
plaatsen. Dit in de eerste plaats omwille van de veranderende betekenis van onderzoek voor
ontwikkeling (zie verder 1) en de enorme ethische verantwoordelijkheid die hiermee gepaard gaat voor
iedereen die betrokken is bij kennisopbouw (zie verder 2). Maar ook in meer pragmatische zin vraagt
het begrip om discussie en verduidelijking, omdat het vandaag een vaak gebruikt maar zelden
geëxpliciteerd criterium voor onderzoeksfinanciering en –evaluatie is. In zijn nieuwe vijfjarenplan voor
universitaire ontwikkelingssamenwerking (2002) pleit de VLIR dan ook voor het verhogen van
transparantie van het gevoerde ontwikkelingsgericht wetenschapsbeleid door het nader toelichten van
frequent gebruikte termen als ‘ontwikkelingsrelevantie’ en ‘duurzaamheid’.
Een aanzet tot discussie
Hoewel in het verleden in Vlaanderen reeds studies naar de criteria voor ontwikkelingsrelevant
onderzoek, zogenaamd ‘development related research’ werden uitgevoerd (de O.R.O.-enquete, 1981)
ontbreekt het ons nog steeds in de eerste plaats aan een duidelijke (beleids)visie, zonder dewelke een
coherente ontwikkelingsgerichte wetenschapspolitiek en –praktijk onmogelijk is. Doel van deze
bijdrage is dan ook een aanzet te geven tot deze visieontwikkeling.
Enerzijds vertrekken we hiertoe vanuit de pragmatische eisen die door VLIR en andere organisaties aan
ontwikkelingsrelevantie worden verbonden, anderzijds bedden we de discussie in in de ruimere
politieke onderzoeks-en ontwikkelingskaders op niveau van de EU, de UNDP en UNESCO. Dit laatste
omdat fondsen- en donorcoördinatie vanuit het standpunt van ontwikkelingslanden reeds langer een
noodzaak is (UN, 2003), en de Vlaamse politiek terzake bijgevolg geen geïsoleerde maar een extern
afgestemde politiek dient te zijn.
Naast deze politieke omkadering maken we ook gebruik van wetenschappelijke literatuur. Dit om
bestaande regelgeving te plaatsen, maar vooral om een gefundeerde discussie te kunnen voeren op het
snijpunt van wetenschap en beleid.
3-1
1.
DE VERANDERENDE BETEKENIS VAN
ONDERZOEK VOOR ONTWIKKELING
Om te kunnen spreken over ‘ontwikkelingsrelevant’ onderzoek hebben we een visie nodig op
ontwikkeling -als een wereldwijd fenomeen- en de plaats die derde wereldlanden hierin innemen.
Zonder grootse theorieën te willen poneren of ontwikkelingsblamen te willen uitspinnen, lijken ons
twee stellingen binnen het bestek van deze bijdrage relevant. Ten eerste moet ons spreken over
ontwikkelingsrelevant onderzoek uitgaan van de structurele, nog steeds reële (machts)ongelijkheid
tussen Noord en Zuid (zie 2). Ten tweede moeten we ontwikkelingsrelevantie beschrijven vanuit de
actuele en complexe ontwikkelingswetten die ontwikkeling in het Noorden, evenals in het Zuiden
sturen. Hierbij is net de betekenis van onderzoek voor ontwikkeling sterk veranderd, en dit in dubbele
zin:
1.1. Kennis als sleutel tot actuele ontwikkeling:
een toenemend ontwikkelingspotentieel voor
onderzoek
Globalisering en de kennisgebaseerde maatschappij
In het actuele ontwikkelingsdenken kunnen we niet heen om het fenomeen van de globalisering, die
grenzen van natiestaten heeft geopend en ontelbare verbindingen tot stand bracht tussen culturen,
plaatsen en individuen. Het proces is vandaag doorgedrongen tot de meest afgelegen hoeken van de
wereld, en wordt in de eerste plaats gekenmerkt door een verhoogde mobiliteit van kapitaalstromen,
producten en technologie (Ohmae, 1996). Deze veranderde aard van productie en handel gaat gepaard
met een veranderde status en betekenis van kennis en onderzoek in het productieproces. Het vrije
verkeer van kennis schept zo’n groot potentieel voor ontwikkeling dat men de huidige maatschappij
omschrijft als ‘kennisgebaseerd’(EU, 2002; UNDP, 2001). In dergelijke kennisgebaseerde samenleving
-waarin kennis als primaire motor voor ontwikkeling wordt beschreven (Gibbons, 1999)- is een
ontwikkelingsbegrip gestoeld op de basic needs-gedachte problematisch. “De idee dat
ontwikkelingslanden in versneld tempo de (industriele) ontwikkeling van de westerse landen zullen
overdoen – en hun actuele noden bijgevolg af te leiden zijn uit vroegere westerse ontwikkelingsstadiaklopt niet in de context van de huidige kenniseconomie. Ontwikkeling als wereldgegeven is niet
hegeliaans, niet continue en progressief. Denkend vanuit de heersende noord-zuid-machtsverschillen is
ontwikkeling een proces met sprongen, waarbij onderzoek vandaag een uitermate belangrijk
investeringsveld is." (Van Damme, 2003). Want niet enkel economische maar ook sociaal-culturele
ontwikkeling is in toenemende mate afhankelijk van kennis over de eigen ontwikkelingsnoden en
capaciteiten om aan deze noden te beantwoorden. De UNDP vat dit nieuwe bewustzijn als volgt samen
in het Human Development Report 2001: " if the development community continues to ignore the
explosion of technological innovation in food, medicine and information, it risks marginalizing itself
and denying developing countries opportunities that, if harnessed effectively, could transform the lives
of poor people and offer breakthrough development opportunities to poor countries"
De potentiële betekenis van onderzoek voor ontwikkeling is dus toegenomen en dit wordt tevens
politiek erkend. Bijvoorbeeld wordt het gereflecteerd in de gewijzigde investeringspolitiek van de
Wereldbank inzake onderwijs. Eind jaren ´90 bracht de studie ‘Higher education in Developing
Countries, Peril and Promise’ een ommekeer teweeg in de totdantoe felle beklemtoning van het
basisonderwijs als meest noodzakelijke investering in ontwikkelingslanden (Wereldbank, 1999).
Tegenover de dominante ‘education for all’-strategie onderstreepten een Task Force van de
Wereldbank en Unesco het cruciale belang voor ontwikkelingslanden om hun hogeronderwijssector
verder op te bouwen, om als motor te kunnen fungeren voor ontwikkeling in een wereldeconomie die
3-2
steeds meer op kennis is gebaseerd. De Wereldbank legde haar nieuwe strategie in 2002 neer in haar
strategienota ‘Constructing Knowledge Societies: New Challenges for Tertiary Education’ (Hopper,
2002).
De kennismaatschappij en decentralisering
Maar we leven niet enkel in een kennisgebaseerde maatschappij, ook leven we in een
kennismaatschappij, d.w.z. dat kennis zélf als product verhandeld wordt (Gibbons e.a.,1994; Gibbons
& Wittrock, 1985). Globalisering zorgde er wat dit betreft voor dat de kansen voor vrije uitwisseling
van kennis als een publiek goed aanwezig zijn. Maar kennis is geen neutraal product, noch staat een
intensief kennisverkeer garant voor een toename van ‘ontwikkelingsrelevante’ kennis. Decentralisatie,
vaak beschreven als de tegenhangende kracht van globalisering (Gibbons, 1999), bekijken we daarom
als de roep om een (onderzoeks-)ontwikkelingsvisie die mensen centraal stelt (Stiglitz,1999).
Decentralisering stelt, binnen de verruimde mogelijkheden om met onderzoek in te grijpen op
ontwikkeling, nieuwe eisen aan dit onderzoek en aan kennisproductie opdat de beoogde ontwikkeling
duurzaam en ethisch verantwoord zou zijn. De wereldwijde flow aan kennis en informatie is
bijvoorbeeld betekenisloos voor ontwikkelingslanden indien niet wordt geïnvesteerd in lokale
capaciteit voor adaptatie van deze kennis of contextspecifieke assimilatie. Ook leidt de reële erkenning
van de noden in het zuiden tot een veranderde onderzoeksagenda, in die zin dat ook de geschiedenissen
en natuurlijke omgevingen van het Zuiden vragen om bestudeerd en ‘verwetenschappelijkt’ te worden
(RAWOO, 2001).
Globalisering en decentralisering vormen de belangrijkste algemeen maatschappelijke dynamieken
waarvan een actuele ontwikkelingspolitiek zich bewust dient te zijn. De kennisgebaseerde- en de
kennismaatschappij staan voor de nieuwe status van kennis in deze nieuwe ontwikkelingsruimte.
Kennis en onderzoek kunnen vandaag een toegenomen bijdrage leveren aan ontwikkeling, en dit meer
bepaald door:
-
de vorming van menselijke hulpbronnen die externe kennis kunnen opnemen en aanpassen en die
plaatselijke kennis kunnen genereren en overdragen.
-
de locale capaciteit voor kritische analyse, beleidsplanning en –uitvoering uit te bouwen waardoor
landen de mogelijkheid krijgen hun eigen modellen uit te werken en te verdedigen op
internationale fora.
-
de problemen waarmee ontwikkelingslanden geconfronteerd worden als voorwerp van onderzoek
te nemen en bij te dragen tot aangepaste oplossingen 1
1.2. De nieuwe mode van kennisproductie: een
bemoeilijkte relatie tussen onderzoek en
ontwikkeling
Kennis vandaag is een marktgoed, ‘a commodity’ (Gibbons & Wittrock, 1985) en is onderhevig aan de
wetten van marketing en commercialisatie. Er zijn belangrijke parallellen te trekken tussen het
onderzoek van industrieën en bedrijven enerzijds en dat van universiteiten en zogenaamde
‘onafhankelijke’ kenniscentra anderzijds. Beide opereren immers in eenzelfde marktplaats en
ondervinden dat intense competitie in het centrum staat van de actuele vraag naar specialistische kennis
(Porter, 1990). De ruimte voor kennisopbouw en -ontwikkeling is in toenemende mate gepolitiseerd en
geëconomiseerd. Bruggen tussen industrie en wetenschap variëren van het leveren van
onderzoeksfondsen door industrieën aan onderzoeksinstellingen tot de aanwezigheid van grote
Deze drie modi van bijdrage vinden we terug in het Vijfjarenplan van de VLIR voor universitaire
ontwikkelingssamenwerking 2003-2007. We sluiten ons bij deze pijlers aan.
1
3-3
onderzoeksinstellingen binnen industrieën zelf (Marshall, 1992). De vraag die we hierbij minstens
kunnen stellen is in hoeverre onderzoeksnoden nog gericht zijn op menselijke ontwikkeling, dan wel
eerder op de ontwikkeling van de economie als zelfstandig subsysteem.
Ook ging de transitie naar de kennissamenleving gepaard met een verandering inzake het type kennis
en onderzoek dat vandaag, om het letterlijk te stellen ‘in de markt ligt’. “Eén van de grote implicaties
van het primaat van de economie, van het denken in deliverables, voor onderzoek is dat onderzoek
vandaag bij voorkeur casuïstisch is. We moeten snoeien in de breedte -een (in de ogen van sponsors)
herkenbare selectie maken uit het te onderzoeken materiaal- en in de lengte - onderzoeksprojecten
beperken zich vandaag meestal tot een horizon van 4 jaar- van onderzoeksprojecten. Hierdoor wordt
onderzoek tot een fundamenteel niveau en daadwerkelijk ingrijpen op ‘ontwikkeling’ haast onmogelijk,
aangezien ontwikkeling zich voltrekt op het niveau van structuren en bijna per definitie generationeel
is. Voor de sociale wetenschappen betekent dit dat we zeer weinig toegepast onderzoek kunnen
uitvoeren. Het opleiden van een klein aantal literacy-experten in een ruraal gebied bijvoorbeeld, past
niet in dit economisch onderzoeksparadigma, en zal niet als ‘onderzoek’ maar als een ‘project’worden
bekeken.” (Blommaert, 2003).
UNESCO (2002) beschrijft de huidige situatie zelfs als een trendbreuk met het traditionele universitair
onderzoek dat vrij en lange-termijnonderzoek kon zijn. “De huidige context prefereert andere criteria,”
zo stelt men, “voornamelijk onmiddellijke toepassing en gediversifieerde subsidiebronnen. Het
resultaat is een trend van academische kapitalisatie of privatisering van hoger onderwijs en onderzoek,
waarbij kennis als verhandelbaar goed primeert.” Dat deze trendbreuk de relatie tussen onderzoek en
ontwikkeling bemoeilijkt, wordt ondermeer door de UNDP in haar Human Development Report 2001
erkend. Ze duiden hierin bijvoorbeeld het probleem van het korte-termijnonderzoek, door te stellen dat
“current politics and the short-term planning horizons of many bilateral and multilateral donor agencies
limit investments in S&T and technology-based development programmes that require long-term
experimentation before they show results.” (UNDP, 2001)
2.
ONDERZOEK ALS POLITIEK-ETHISCHE
VERANTWOORDELIJKHEID
Met de beklemtoning van de toenemende betekenis van kennis voor ontwikkeling enerzijds en de
bemoeilijkte condities waarmee aan kennisverwerving kan worden gedaan anderzijds, willen we erop
wijzen dat de vraag naar ‘ontwikkelingsrelevant onderzoek’ geen objectieve maar een normatieve
inhoud kent. We bevinden ons hiermee in een ideologische discussie en moeten in de eerste plaats een
grondige visie vormen waarop we een duurzaam en ontwikkelingsgericht onderzoeksbeleid kunnen
baseren. Deze visie is verwant aan vragen als ‘hoe begrijpen we ontwikkeling?’ en ‘in welke mate
kiézen we voor het zuiden en zetten we onze eigen onderzoeksprioriteiten in bij onderhandelingen over
onderzoeksnoden?’.
2.1. Ontwikkeling is meer dan economische
vooruitgang
Veel landen in het zuiden hebben een economische ontwikkeling meegemaakt doorheen de laatste
decennia, maar de verschillen tussen Noord en Zuid zijn vergroot en het aantal mensen dat in armoede
leeft, is gegroeid (Nair & Menon, 2002). Ontwikkeling in zijn menselijke betekenis is dus meer dan
economische vooruitgang, en toch worden ‘de markt’ en zijn afgeleiden nog steeds graag als metafoor
voor ontwikkeling gebruikt. Men stelt de markt voor als een natuurfenomeen, als een geheel van
verzakelijkte relaties waarop de mens geen invloed hoort uit te oefenen. Problematisch in relatie tot het
ontwikkelingsvraagstuk is de ingebeelde gelijkheid waarop het marktprincipe is gestoeld (Doom, 2000)
en die contrasteert met de feitelijke ongelijkheid op het wereldtoneel. Het resultaat van deze letterlijk
3-4
irrealistisch werkende logica is dat, indien niet wordt gecorrigeerd, de bestaande ongelijkheid zichzelf
reproduceert.
Ook de verspreiding van kennis wordt quasi exclusief bepaald via dezelfde principes van de markt die
het wereldsysteem sturen. En de onvoorstelbare kloof die er een direct gevolg van is, sluit grote
groepen buiten en reduceert hun autonome keuzes tot nul (Doom, 2000). Ontwikkelingsgericht
onderzoeksbeleid mag de markt noch als enige voorwaarde voor (onderzoek wordt toevertrouwd aan
landen en centra waar reeds onderzoekscapaciteit aanwezig is), noch als enige doel voor (onderzoek op
grondstoffen voor een nieuwe gsm-microchip gebeurt misschien in ontwikkelingslanden, eventueel met
lokale onderzoekscapaciteit, maar dient geen ontwikkelingsdoel alsdusdanig maar een
marktdoelstelling) kennisverwerving hanteren.
2.2. Ontwikkeling bestrijdt structurele armoede
Eerder dan menselijke ontwikkeling te willen definiëren op basis van of tegenover economische
ontwikkeling, lijkt het ons vruchtbaar voor een ontwikkelingsgericht onderzoeksbeleid zich te
baseren op de realiteit van armoede. Binnen het kader van duurzame ontwikkeling neemt armoede
sowieso een centrale rol in: niet alleen zal absolute schaarste op een onevenredige manier de meest
kwetsbaren treffen, armoede zelf ondergraaft duurzaamheid (Doom, 2000). Actuele meetinstrumenten
definiëren armoede multidimensioneel en zijn rechtstreeks bruikbaar om een beleid uit te tekenen. In de
Human Development Index (HDI), die in 1990 door de UNDP werd geïntroduceerd, is armoede een
combinatie van de pijlers inkomen, levensverwachting en opvoeding. Met de Human Poverty Index
(UNDP, 1997) wordt dit ruime armoedebegrip en zijn implicaties voor ontwikkeling verder uitgewerkt:
“The HDI measures progress in a community or a country as a whole. The HPI measures the extent of
deprivation, the proportion of people in the community who are left out of progress”(UNDP, 1998, 25).
Naast deze genuanceerde meetschalen die armoede en ontwikkeling bruikbaar in kaart brengen, is het
voor een beleid ook belangrijk op een fundamenteler niveau na te denken over armoede om politieke
keuzes te verantwoorden. Het aanvankelijk overtrokken optimisme inzake het dichten van de
ontwikkelingskloof -men sprak zelfs van “the developing decade”- werd met de ontnuchterende
conclusie van de “widening gap” definitief in de kiem gesmoord (Robinson, 2002). Na de jaren ’70 en
’80 –waarin de ontwikkelde wereld z’n belangen steviger definieerde en de derde wereld voor ’t eerst
ook op het politieke toneel verscheen- maakte men eind jaren tachtig opnieuw de rekening op en
introduceerde men de nu nog steeds dominante armoedestrategie. In het wereldbankrapport “Poverty”
(1990), dat voor dit gedachtengoed illustratief is, stelde men vast dat sinds 1960 “poverty has declined
and the incomes even of those remaining in poverty have increased” en dat wat traditioneel als de derde
wereld gold steeds verder gedifferentieerd is2. De herwerkte strategie van armoedebestrijding wordt
een combinatie van “the productive use of the poor’s most abundant asset’s – labor” en “to provide
basic social services”. Met andere woorden, de hoofdstroom van het denken rond armoede heeft de
opvattingen rond structurele ongelijkheid verlaten. Op wereldvlak bestaan geen fundamentele
antagonismen meer en dus is er enkel nog nood aan efficiënt management in een als ‘lineair’
gedefinieerde ontwikkeling (Doom, 2000).
Net deze structurele armoede en structurele ongelijkheid lijkt ons het onderwerp van een
ontwikkelingsgericht (onderzoeks)beleid. Hoe kunnen we ongelijkheid bestrijden door ze (passief) te
ontkennen? Verdienstelijke pogingen om permanente breuklijnen opnieuw op de agenda te plaasten
worden o.m. ondernomen door Wallerstein -die als doel van z’n wereldsysteemanalyse
wetenschappelijke ontleding ondergeschikt acht aan verandering- en in het debat rond duurzame
Latijns-Amerika en Sub-Sahara Afrika volgen de armoedereductietrend niet, andere landen maakten
voor wat hun industriële capaciteit betreft de sprong naar de eerste wereld.
2
3-5
ontwikkeling, al is de ecologische schaarste waarop het paradigma zich beroept alweer een
gepolitiseerde zaak3.
2.3. Ontwikkelingsrelevant onderzoek vangt aan bij
de ongelijke machtsbalans inzake onderzoek
De dubbele evolutie inzake de betekenis van onderzoek voor ontwikkeling (zie 1) en het gebrek aan
politieke visievorming over het thema gaf in het verleden meermaals aanleiding tot onduidelijke
politieke impulsen. Een recent voorval op Europees niveau waarbij de Commissaris en administratie
DEV (Ontwikkeling) en de Commissaris en administratie RTD (Onderzoek) de materie dan weer wel
en dan weer niet naar zich toetrekken is hiervan een mooie illustratie. 4 De beleidslijnen onderzoek en
ontwikkeling kruisen elkaar wanneer we het hebben over ontwikkelingsrelevant onderzoek, zoals
correct wordt aangevoeld door UNESCO dat in z’n Rationale van het ‘Forum on Higher Education,
Research and Knowledge’ (2002) stelt dat onderzoek vandaag moet bekeken worden in termen van
kenniscreatie én z’n bijdrage tot ontwikkeling. Een centraal ontwikkelingsprobleem, zo stelt UNESCO
is gerelateerd aan de aanwezigheid van onderzoek om een antwoord te bieden op de lokale
ontwikkelingsnoden van ontwikkelingslanden. Onderzoek is noodzakelijk om regeringen te helpen
cruciale problemen op een duurzame manier aan te pakken.
De ontwikkelingslanden bezitten zeer weinig onderzoekscapaciteiten en het door hen geproduceerde
onderzoek is een peulschil in vergelijking met de onderzoeksacitiviteit in de geïndustrialiseerde wereld.
Minder ontwikkelde landen participeren nauwelijks in het definiëren of formuleren van problemen en
de huidige stroom van snel geproduceerde kennis is erg onevenwichtig gespreid over de wereld. Deze
onevenwichtige situatie heeft, in het licht van het toenemende belang van kennis voor ontwikkeling,
verschillende gevolgen, aldus UNESCO:
“Environmentalism in the North is oriented by leisure values of a post-scarcity society, while a green
and conservatist movement rejects the modern capitalism production system and lifestyle.
Environmentalism in the South is surging as a rebellion of the poor for survival: thus peasants and
indigenous peoples are mobilizing because of extreme poverty generated by degradation of the
environment, their resistance to marginalization and their claims to recover their cultural rights and
control over their natural resources.” Leff, E. (1996) From ecological economics to productive ecology:
perspectives on sustainable development from the South. In: Constanza, R; Segura, O & MartinezAlier, J. (eds.) Getting down to earth. Practical applications of ecological economics. Island Press,
Washington DC.
4
Het in 1999 door de E.U. DG Ontwikkeling goedgekeurde rapport ‘Research and Technology for
Development’ was aanvankelijk hoopgevend. Krachtlijnen van het rapport waren het faciliteren van de
omgeving voor wetenschap in ontwikkelingslanden en het versterken van wetenschappelijke
samenwerking tussen de Europese en derde-wereld onderzoekscentra, en het rapport was een
antwoord op door de Europese Commissie vastgestelde tekortkomingen als:
3
-
onvoldoende
betrokkenheid
van
civiele
organisaties
bij
het
articuleren
van
onderzoeksprioriteiten, met al te academische projecten als resultaat.
te zwakke impact van noord-zuid onderzoekssamenwerking op ontwikkeling, o.m. veroorzaakt
door de haast exclusieve focus op management van natuurlijke bronnen, landbouw en gezondheid
(ICT is hierin afwezig) en de afwezigheid van een gemeenschappelijke visie onder Europese
donors en de Regeringen van ontwikkelingslanden over de cruciale rol van RTD in het
ontwikkelingsproces.
Amper een jaar later echter besliste het DG Ontwikkeling van de EU tot de ‘mainstreaming’ van RTD
en verloor hiermee in belangrijke mate z’n politieke en programmatische interesse in de RTD-dialoog
die opgezet was met diverse vertegenwoordigers van onderzoekseenheden in ontwikkelingslanden.
Gevolg was dat Europese donor-agentschappen hun vertrouwen in DG ontwikkeling verloren en
aansluiting zochten bij de S&T-politiek van de Wereldbank. (Greenidge & Engelhard, 2002). In
augustus 2001 echter, initieerde het DG Onderzoek van Europese Commissie (in hoofde van Philippe
Busquin) een nieuwe dialoog met ontwikkelingslanden. Hij stelde de ACP Group of States de
oprichting voor van een duurzaam ACP-EU partnerschip rond Wetenschap en Technologie. Tijdens het
ACP-EU forum over onderzoek voor duurzame ontwikkeling Kaapstad (2002) werd vervolgens een
‘ACP-EU Shared Vision for Research for Sustainable Development’ en een voorlopig actieplan
opgesteld. Een nieuwe eerste stap in een proces dat reeds gekarakteriseerd is door vele valse stappen
volgens sommigen (Greenidge & Engelhard, 2002). Het recente actieplan van de EU ‘Science and
Society: Towards a new Partnership’4 wordt dan ook met dubbele gevoelens onthaald. Is het een stap
in het overbruggen van de huidige wetenschaps-en technologiekloof tussen HCs en LCs of speelt
eerder de bekommernis van de EU om tegen 2010 's werelds grootste competitieve en dynamische
kennis-gebaseerde economie te worden?
3-6
-
ontwikkelingslanden hebben onvoldoende toegang tot externe kennis en kunnen reeds bestaande
kennis onvoldoende toepassen en bruikbaar maken voor problemen waarmee zij worden
geconfronteerd; ontwikkelingslanden profiteren kortom onvoldoende van internationaal
onderzoek.
-
Intellectuele eigendomsrechten en patenten vormen een bron van ongelijkheid, gezien NoordZuidonderzoekssamenwerking vaak werkt met onduidelijke richtlijnen hierrond.
-
Data keren onvoldoende terug naar het land waar ze verzameld zijn en er zijn te weinig
mogelijkheden voor mensen in het Zuiden om te leren van onderzoeksprocessen.
Een consensus is gegroeid dat de ongelijke distributie van technische know-how en
informatieproblemen in het zuiden obstakels zijn voor ontwikkeling en in het bijzonder hen treffen die
in armoede leven (Nair & Menon, 2002). Een situatie waarin onderzoekskennis en -vaardigheden in
handen worden gehouden door een elite heeft zich ontwikkeld. De ongelijke machtsbalans tussen
Noord en Zuid inzake onderzoek is overduidelijk maar toch wordt de enorme ethische
verantwoordelijkheid van al wie betrokken is bij kennisopbouw en kennisdistributie onvoldoende
erkend door het Noorden (Nair & Menon). Immers, “Sharing the fruits of scientific and technological
progress is one of the most important ways that rich countries can help poor countries fight poverty”
(UNDP, 2003)
De opbouw van deze onderzoekscapaciteit is een vereiste voor het zuiden, en een morele
verantwoordelijkheid voor het noorden, en vergt dus overleg in en tussen landen in het zuiden, evenals
tussen het noorden en het zuiden. (Nair & Menon, 2002) Maar omdat het competitief kennisveld met
ongelijke startkansen wordt betreden (Gibbons, 1994) moet het Noorden in de eerste plaats handelen
met een bewustzijn van zijn relatieve machtspositie: “Bridging the knowledge gap will require
considerable investments in science and technology in the South, yet the current levels of investments
are on average less than 0.5% of GDP, compared with 4-5% in the North. Because the former lack the
resources to invest in science and technology, the North can play a vital role in building and
strengthening such capacities within the framework of North-South research partnerships” (Retout,
1998).
Tenslotte…“Rich countries need to act – because eliminating human suffering is an ethical imperative.
For rich countries to deliver on their commitments is a matter not just of charity but of policy…”
(UNDP, 2003)
3.
DE REELE ONDERZOEKSNODEN VAN
ONTWIKKELINGSLANDEN: NOOD AAN EEN
NIEUWE ONDERZOEKSBENADERING
3.1. Lokale noden als correctie of als uitgangspunt?
De recente explosie van wetenschappelijke kennis in High Income Countries werd significant
vergemakkelijkt door de vlugge vooruitgang in computermogelijkheden en de verspreiding van de
computer als een 'basic good'. Succes in onderzoek -op wereldschaal- is cruciaal afhankelijk van de
beschikbaarheid van computerkracht en toegang tot het internet. Het ICT-netwerk in LIC's laat in deze
zin veel te wensen over. Deze ongelijke start resulteert vandaag in een discrepantie tussen de
wereldwijde onderzoeksagenda en de onderzoeksnoden van LIC's. (Greenidge& Engelhard, 2002)5.
Ter illustratie van het onevenwicht aan middelen: In HIC's bedraagt het onderzoeksbudget van een
private actor als Monsanto meer dan 10 biljoen Usdollar. De 16 tropische onderzoeksinstituten
daarentegen, die samen de Consultive Group for International Agricultural Reserach (CGIAR) en die de
onderzoeksnoden van LIC's op de agenda plaatsen, werken met een budget van minder dan 400
5
3-7
Bijvoorbeeld stelde de Commissie Onderzoek en Ontwikkeling van de Wereldgezondheidsorganisatie
(1995) vast dat slechts 10% van het wereldwijde gezondheidsonderzoek wordt gewijd aan
gezondheidsproblemen van 90% van de wereldbevolking. Het onevenwicht tussen wetenschappelijke
inspanningen en sociale nood kunnen we meten door de totale uitgave voor onderzoek voor een
bepaalde ziekte te delen door het voorkomen ervan. Voor malaria bijvoorbeeld levert dit een proportie
op van 1/20. Deze ziekte leidt jaarlijks tot meer dan 1 miljoen doden en is bijna uitsluitend aanwezig in
arme landen (99%). 6
Clive Thomas (1979) beklemtoont daarom de noodzaak te verzekeren dat ‘onderzoek voor
ontwikkeling’ gerelateerd is aan de vraag van ontwikkelingslanden. Kennis mag als product dan al
universeel zijn, ze is steeds de uitkomst van een kennisvraag die steeds in een bepaalde context, in een
bepaalde cultuur is gesteld en dus in de eerste plaats relevant is voor deze sociaal-culturele context. De
lokale noden van het zuiden zijn vanuit de wisselwerking tussen globalisering en decentralisering om te
beginnen een belangrijke correctie op een ontwikkelingsconcept dat louter economiegebaseerd is. “The
more the world is culturally fluid and permeable, the louder are assertions on all sides of cultural
differences” (Spencer, 1990:290). Zonder lokaal-specifiek vraaggestuurd onderzoek kan de
ongelijkheid binnen en tussen culturen en natiestaten niet effectief worden aangepakt (Nair & Menon,
ECDPM, 2002).
Hoewel quasi alle beleidsinstrumenten aangaande onderzoek en ontwikkeling vandaag lokale noden
van ontwikkelingslanden in hun programma opnemen, menen we gezien de blijvende discrepantie
tussen het aandeel onderzoeksonderwerpen relevant voor de westerse wereld en deze die fundamenteel
en in de eerste plaats de ontwikkelingslanden ten goede komen, nog een stap verder te moeten gaan:
Worden lokale noden van ontwikkelingslanden slechts als correctie op onze eigen onderzoeksagenda
behandeld of durven we deze noden ook als uitgangspunt voor ontwikkelingsrelevant onderzoek
hanteren? De nieuwe woordenschat in de actuele Noord-Zuidonderzoekssamenwerking -‘partnership’,
‘capacity-building’,…(zie 4)- kan weliswaar een poging zijn om lokale noden inherent te betrekken in
onderzoekssamenwerking, net zo goed echter kan het een elegante manier zijn om blijvende prioriteit
te geven aan de eigen agenda (Doom, 2003).
3.2. Glokaliteit en de nood aan‘capaciteit’
Met het beschrijven van de reële onderzoeksnoden van ontwikkelingslanden als uitgangspunt voor
Noord-Zuidonderzoekssamenwerking beklemtonen we de vraag wie een onderzoeksonderwerp als
‘noodzakelijk’ naar voor schuift. Traditioneel bepaalt het Noorden met zijn ontwikkelingsconcept de
onderzoeksagenda, zelfs meent het in veel gevallen de spreekbuis te kunnen zijn voor de belangen van
ontwikkelingslanden (Nair & Menon, 2002). Deze benadering keert de logica om en neemt de situatie
in het zuiden –wat zijn de noden en welke capaciteit is reeds aanwezig om hieraan te beantwoorden- als
startpunt om ontwikkelingsrelevantie van onderzoek te definiëren.
Dit betekent echter niet dat noden gearticuleerd door het Zuiden per definitie slechts refereren aan de
lokale ontwikkeling, en hiermee afgesneden zijn van ontwikkeling als een wereldwijd fenomeen.
Bijvoorbeeld is het actuele wiskunde-onderwijs in Latijns-Amerika van vrij goed niveau en adequaat
om te functioneren in de samenleving ginder vandaag. "Het probleem ontstaat pas wanneer men wil
verder studeren…” (Soetaert, 2003). Levenskwaliteit moeten we dan ook, zo stelt Amartya Sen (2002),
miljoen US dollar om hun onderzoeksbeleid voor de periode 2000-2010 te implementeren. (Pardey,. &
Beitema N.M. (2001). Slow Magic: Agricultural R&D a Century after Mendel. IFPRI, Washington DC.
6
Deze uitkomsten zijn niet verrassend indien we oorsprong en motieven van gezondheidsonderzoek
bekijken. Farmaceutische verenigingen en rijke landen zorgen voor 93% van de wereldwijde
spendering aan gezondsheidsonderzoek. Arme landen en ziekten van armen betekenen weinig in
markttermen omdat ontwikkelingslanden slechts voor 2% deel uitmaken van de markt voor het
merendeel van de farmaceutische producten. Het resultaat is dat arme landen slechts baat hebben bij
globale investeringen in gezondheidsonderzoek voorzover ze te kampen hebben met ziekten die ook
de rijke landen treffen. Het meest actuele voorbeeld hierbij is HIV/AIDS.
3-8
meten in termen van de individuele mogelijkheid of potentie om te realiseren wat men wil. Streven naar
rechtvaardigheid betekent dat basismogelijkheden voor eenieder gelijk moeten zijn, of met andere
woorden ‘patent injustices’ (armoede, genderongelijkheid) (Sen, 2002) moeten worden bestreden.
In de geglobaliseerde wereld wordt het zo snel duidelijk dat lokale noden van het Zuiden beïnvloed
worden door de globale ontwikkeling (Soetaert, 2003), en dat ‘glokale noden’ een betere typering zijn
om over de onderzoeksnoden van ontwikkelingslanden te spreken. Het definiëren van
ontwikkelingsnoden voor het zuiden is het zoeken van een evenwicht tussen lokale en globale
ontwikkeling. Want of ze willen of niet, derde wereldlanden draaien mee in het (economisch)
wereldsysteem…empowerment in deze context betekent dat het Zuiden de capaciteiten vormt om vat te
krijgen op de eigen ontwikkeling (Sen, 2002)
In dit streven naar een actieve rol voor het Zuiden aangaande elk ontwikkelingsthema, beklemtonen we
de relatie tussen lokale onderzoeksnoden en -capaciteiten. Wetenschap en technologie zullen enkel
lange-termijneffecten hebben indien onderzoek sociaal relevant en lokaal aanvaardbaar is (Nair &
Menon, 2002). Een aantal NGO’s 7 zoeken daarom naar de integratie van onderzoek en technologie in
hun armoedebestrijdingsprogramma’s door middel van ‘lokaal gecontextualiseerde’ kennis, en
beklemtonen hierbij actieve deelname en zelfredzaamheid als belangrijke doelstellingen. Globalisering
zorgde er immers voor dat voorheen ‘afwezige’ volkeren op het wereldtoneel hun noden kunnen
articuleren via internationale netwerken. Lokalisering of decentralisering aan de andere kant
beklemtoont de blijvende noodzaak van lokale participatie in het zoeken naar oplossingen voor acute
noden (Greenidge & Engelhard, 2002).
Opdat “all regions should be enabled to benefit from increased research and innovation’ (E.U., 2003) is
het dus niet overbodig onderzoekscapaciteiten van ontwikkelingslanden als een overkoepelende nood
voor arme landen te benoemen en van onderzoek in en met ontwikkelingslanden te eisen hier -ongeacht
het type onderzoek- aandacht voor te hebben. En we spreken hier over menselijke én technologische
capaciteiten. Ontwikkelingseconomisten als Jeffrey Sachs (2002) tonen immers aan dat aan dat het
gebrek aan investering in institutionele onderzoekscapaciteiten en technologische innovatie systemen in
ontwikkelingslanden de inspanningen van deze landen om armoede, ziekte en ecologische problemen
te bekampen ondermijnt. De groeiende kloof in ICT-capaciteit tussen geïndustrialiseerde en
ontwikkelingslanden dreigt voor deze laatsten te leiden tot een structurele handicap en actie hierrond is
een dringende vraag (UNESCO, 2002; ACP-EU, 2001). Niet voor niets is het toegankelijk maken van
nieuwe
technologieën
–voornamelijk
informatie-en
communicatietechnologievoor
ontwikkelingslanden één van de actiepunten van het achtste Millenium Ontwikkelingsdoel -het
ontwikkelingsdoel dat de verantwoordelijkheid van de rijke landen omschrijft- (UN, 20038).
3.3. Een verruimd armoedebegrip en de nood aan
onderzoeksruimte voor lokale thema’s
Maar in de huidige onevenwichtige middelensituatie houdt het streven naar een actieve rol voor het
Zuiden voor de internationale onderzoekspolitiek meer in dan het werken aan onderzoekscapaciteit in
het Zuiden. Gezien de ontwikkelde landen nog steeds in overgrote mate de onderzoeksagenda in
handen hebben, is de opmerking van UNDP dat de onderzoeksactiviteiten van ontwikkelingslanden
niet zomaar een afgeleide mogen zijn van de onderzoeksagenda die door de globale markt naar voor
wordt geschoven, hier op z’n plaats: “if any form of development is empowering in the 21 st century, it
is development that unleashes human creativity and creates technological capacity. Many developing
Het werk van de NGO BAIF Development Research Foundation in Pune is een goed voorbeeld. Zie
hiervoor Engelhard, R.J. (1989) BAIF: Monitoring and Evaluation Policies and Implementation
Strategies. Report Prepared for IDRC, Ottawa.
8
UN (2000) United Nations Millenium Declaration. New York, September 2000. Available from:
[http://www.un.org/millennium/declaration/ares552e.htm]
7
3-9
countries are already taking up the challenge to make this happen. Global initiatives that recognize this
will not only provide solutions to immediate crises, but will also build the means to cope with future
ones." (Human Development Report, 2001)
Hiermee grijpen we terug naar het ruime armoedebegrip en de les die we hieruit trekken. De HDI leert
ons namelijk dat de relatie tussen economische welvaart en HDI niet evident is (de VS scoort
bijvoorbeeld slecht, Cuba scoort goed) en niet automatisch is (sommige ‘arme’ landen doen het goed,
bijvoorbeeld Vietnam; sommige rijke landen doen het slecht, bijvoorbeeld Koeweit). Ook sociale en
culturele factoren bepalen de welvaart en het welzijn van een land. Voor onderzoek betekent dit dat
onderzoeksonderwerpen de economische ontwikkeling moeten overstijgen en tevens het sociaal- en
cultureel zelfverstaan van derde wereldlanden een plaats horen te geven. “Governmental and nongovernmental organizations should sustain traditional knowledge systems through active support to the
societies that are keepers and developers of this knowledge, their ways of life, their languages, their
social organization and the environments in which they live…” (UNESCO, 1999). De sociale en vooral
culturele situatie in het Zuiden is –zo leert ons een blik op het gevoerde onderzoek in en met
ontwikkelingslanden- nog té weinig voorwerp van onderzoek en wordt te weinig gevalideerd als
ontwikkelingsrelevante materie (Soetaert, 2003; Blommaert, 2003). We pleiten dan ook zonder meer
voor meer openheid in de onderzoeksagenda voor deze thema’s, die overigens des te belangrijker
blijken in het kader van de nieuwe onderzoeksbenadering die zich opdringt inzake onderzoek voor
ontwikkeling (zie verder).
3.3. Een nieuwe onderzoeksbenadering als algemene lokale
nood
De verschillende discussies over wat nu precies ontwikkelingsrelevant onderzoek is kunnen
grotendeels gevat worden in de zoektocht naar een nieuwe kennis- en onderzoeksbenadering, die
onderzoek en ontwikkeling verbindt. “Ontwikkelingsrelevant onderzoek is onderzoek dat gericht is op
de verbetering van situaties in ontwikkelingslanden. In de confrontatie van de vragen ‘hoe is de
situatie?’ en ‘hoe zou de situatie kunnen zijn?’ onstaat een onderzoeksparadigma dat meer nadruk legt
op kwalitatief en actiegericht onderzoek.” (Soetaert, 2003). Michael Gibbons (19949) stelt wat dit
betreft dat er twee manieren van kennisproductie bestaan. In de conventionele wetenschapsbenadering
gaat men ervan uit dat kennis als objectief gegeven technologische en sociale innovatie stimuleert. De
validiteit van dit ‘science push’-model is twijfelachtig, vooral in het zuiden, waar technologie de kloof
tussen rijk en arm heeft vergroot en in vele gevallen de veerkracht van sociale systemen deed afnemen.
In een alternatieve benadering van kennisontwikkeling betrekt men de plaatsgebonden
ontwikkelingsnoden in de onderzoeksvraag en primeert de sociale aansprakelijkheid op
wetenschappelijke ambitie (Gibbons, 1994).
Een veranderde onderzoeksbenadering
Deze alternatieve kennisbenadering -intussen gekend als de ‘mode 2 van kennisproductie’ (Gibbons,
1994) houdt implicaties in voor de type kennis dat relevant wordt geacht voor onderzoek in
ontwikkelingslanden, maar ook –en vooral- voor de wijze van onderzoek. Betreffende dit laatste is het
in de eerste plaats belangrijk dat niet enkel het onderzoeksproduct, maar ook het onderzoeksproces een
belangrijke factor wordt in het opzetten en evalueren van onderzoek. “De kwaliteit van onderzoek
wordt niet meer enkel bepaald door het nagestreefde ‘product’ maar ook door het doorlopen proces van
onderzoek, zo stelt Laws (2003). Masein (2003) benoemt participatie als een centraal thema in
onderzoek dat zich richt op duurzame ontwikkeling en blijvende veranderingen in
Gibbons, M. et. al. (1994). The new Production of Knowledge: The dynamics of Science and
Research in Contemporary Societies. Sage. Londen.
9
3-10
ontwikkelingslanden. Meer concreet zijn voor actuele onderzoekers in dit licht drie reflecties
belangrijk:
-
Betrekt men de expertise die aanwezig is bij de diverse maatschappelijke actoren?
-
Is het onderzoek maatschappelijk relevant?
-
Is er een maatschappelijk draagvlak voor de onderzoeksresultaten en indien niet, wordt hier aan
gewerkt?
Communicatie tussen wetenschap en maatschappij wordt met andere woorden uitermate belangrijk, en
de vroegere éénzijdige kennisoverdracht wordt vervangen door een benadering waarin kennis
gezamenlijk wordt geconstrueerd door wetenschappers en civiele organisaties (Laws, 2003). Het
betrekken van de verschillende stakeholders en relevante partnerorganisaties is belangrijk doorheen de
verschillende fasen van het onderzoeksproces (Soetaert, 2003). Niet enkel is bij civiele organisaties en
andere betrokkenen vaak reeds enige kennis aanwezig over het onderzoeksonderwerp (onderzoek sluit
op deze manier aan bij de lokale kennis), ook is het belangrijk samen te werken met de potentiële
gebruikers van de onderzoeksresultaten en het onderzoek op te zetten als een ‘gedeelde onderneming’
(op deze manier creëert of verbetert men het draagvlak voor de onderzoeksresultaten) (Laws, 2003).
Tenslotte, maar niet in het minst, is het belangrijk de onderzochten zelf aan het woord te laten en hun
visie op het onderzoeksproces en hun perceptie van de onderzoeksresultaten te valideren in het
reflectieproces doorheen het onderzoek.
Een veranderde kennisbenadering
Logischerwijs gaat een veranderde onderzoeksbenadering ook gepaard met een nieuwe visie op kennis.
Wat dit betreft beklemtoont men vooral transdisciplinariteit als een belangrijke houding om problemen
in ontwikkelingslanden aan te pakken en te onderzoeken (Gibbons, 1994). Ernstige
ontwikkelingsproblemen komen veelal tot stand door een wisselwerking tussen verschillende factoren
(sociale, geografische, culturele,…) en het bestuderen van deze factoren in hun samenhang is dan ook
uitermate rendabel en relevant. Deze opmerking geldt des te meer daar de globalisering van de
wetenschap geleid heeft tot een toename van wetenschappelijke specialismen en een sterk
gedifferentieerde, heterogene vorm van kennisgroei (Gibbons, 1994; Laws, 2003). “Momenteel is er
een grote mate van fragmentering van diverse onderzoeksvormen en is een programma om over de
verschillende disciplines heen te discussieren afwezig. Het gevolg is dat je steeds weer gedwongen
wordt om het warm water uit te vinden. Om in te gaan tegen deze tendens werken we momenteel aan
een IUS-project in Western Cape waarin we de verschillende onderzoeksvelden integreren en de
meerwaarde van een gezamelijke contextualisatie in praktijk trachten te brengen.” (Blommaert, 2003)
Integratie is een belangrijke kritische succesfactor om met onderzoek duurzame ontwikkelingseffecten
te bereiken (Masein, 2003).
In het bijzonder voor positieve wetenschappen geldt hier dat meer aandacht nodig is voor de sociale
inbedding van onderzoeksresultaten en voor de doorwerking ervan naar andere onderzoeksdomeinen.
Zoals op het ‘Forum on Higher Education, Research and Knowledge’ van UNESCO (2002) werd
beargumenteerd zorgt globalisering in het onderzoeksveld algemeen voor een beklemtoning van de
nood aan onderzoek in de sociale en culturele wetenschappen, niet enkel opdat onderzoeksresultaten
‘lokaal relevant’ zouden zijn, maar ook om de primaire krachten verbonden met wereldomvattende
onderzoeksthema’s zoals democratie en mensenrechten, conflict-beheersing en milieuverontreiniging te
begrijpen (Unesco, 2002). Het is evenwel spijtig te moeten vaststellen dat vraagstukken en discussies
over de relatieve waarde van beta- en alfawetenschappen nog steeds vast zit in de wereld van de
stereotypen, zo stelt Blommaert (2003): “Het paradigma van de duurzaamheid erkent ontwikkeling als
holistisch en wereldwijd proces en onderschrijft de idee dat ontwikkeling niet enkel via symptomen kan
worden onderzocht, maar ook zit in de onzichtbare dingen. Hierover moeten we kennis verwerven
3-11
willen we met onderzoek maatschappelijk iets betekenen. Er is meer aandacht nodig voor de
contextualisering van onderzoek.”
Door de aandacht te vestigen op deze veranderde onderzoeks- en kennisbenadering maken we echter
allerminst een keuze tussen alfa-of bètawetenschappen, noch tussen een positivistische en een sociaalconstructivistische onderzoeksbenadering. Beide wetenschaps- en onderzoekstypen zijn
complementaire onderdelen van een ontwikkelingsgericht onderzoekssysteem (Laws, 2003) en moeten
gevalideerd worden vanuit hun verschillende logica. Enkel kaarten we met deze beklemtoning het nog
steeds bestaande onevenwicht aan waarmee beide kennis- en onderzoeksbenaderingen internationaal
worden gewaardeerd en uiteindelijk in praktijk gebracht in ontwikkelingslanden.
4.
DE ACTUELE GRAMMATICA VAN ONDERZOEK
VOOR ONTWIKKELING: POTENTIES EN
STRUCTURELE AANDACHTSPUNTEN
In de zoektocht naar een betere aanpak van onderzoek in, voor en met ontwikkelingslanden maken
enkele termen opgang die de actieve betrokkenheid van het zuiden bij het opzetten, uitvoeren en
evalueren van onderzoek beklemtonen. We schenken beknopt aandacht aan deze begrippen om twee
redenen. Ten eerste zijn ze inherent of expliciet aanwezig in de Vlaamse onderzoekspolitiek en –
praktijk in ontwikkelingslanden maar wordt vaak onvoldoende geduid voor welke inhoud ze precies
staan. Ten tweede, en aansluitend, nemen we de begrippen op omdat ze het reële gevaar inhouden van
het fenomeen van oude wijn die in nieuwe zakken wordt verkocht. De politieke betekenis van
capaciteitsopbouw, partnerschap en vraaggestuurd onderzoek wordt nog te veel overschaduwd door de
diverse invullingen die aan de begrippen worden gegeven, gepaard gaand met een meervoudige
praktijk waarin de context van ongelijkheid niet doorbroken maar bestendigd wordt.
4.1. Capaciteitsopbouw
In een ruime definitie van capaciteitsopbouw- die het veld van onderzoek overstijgt- staat het begrip
voor ‘het proces waarbij individuen, groepen, organisaties, instituties en gemeenschappen hun
mogelijkheden vergroten om (1) sleutelfuncties uit te voeren, problemen op te lossen, doelen te
definiëren en te bereiken en (2) hun ontwikkelingsnoden te begrijpen en aan te pakken in een globale
context en op duurzame wijze (UNDP, 1997). Algemeen is men het erover eens dat capaciteitsopbouw
in het zuiden een voorwaarde is om de bestaande kloof inzake onderzoek en technologie tussen HICs
en LICs werkbaar en duurzaam evoluerend te dichten. Overheden, civiele organisaties, de private
sector en donoren erkennen allen de noodzaak van capaciteitsopbouw als eerste bekommernis of
belangrijk neveneffect van onderzoekssamenwerking tussen noord en zuid (UNDP, 2001; Wereldbank,
2002, 1999; VLIR, 2002)10. Op basis van een evaluatie van bestaande praktijken inzake
capaciteitsopbouw en de hierin waargenomen gemeenschappelijke uitgangspunten omschrijft de UNDP
de principes van capaciteitsopbouw nader als (1) capaciteit is even noodzakelijk voor ontwikkeling als
economische doelstellingen, (2) capaciteit verwijst niet enkel naar individuele mogelijkheden maar is
tevens institutioneel en gemeenschappelijk en (3) kennis kan niet worden getransfereerd maar moet
worden aangeleerd.
(Reflecties over de recente Participatorische Armoedemeting door de Wereldbank stellen
bijvoorbeeld dat één van de belangrijkste uitkomsten van het programma de huidige aanwezigheid
van ervaring en kennis omtrent participatorische onderzoeksbenaderingen bij de betrokken regeringen
en onderzoeksorganisaties is (Norton, 1998).
10
3-12
We menen deze uitgangspunten te kunnen onderschrijven vanuit de vraagstelling naar criteria voor
ontwikkelingsrelevant onderzoek. Meerbepaald zijn aandachtspunten voor onderzoek in
ontwikkelingslanden in dit licht (sommige haalden we reeds aan):
-
Sluit men aan bij de aanwezige capaciteiten en
-
worden onderzoeksprojecten voldoende ingebed in de lokaal aanwezige kennis?
-
Wordt in de evaluatie van onderzoeksprojecten ruimte gelaten voor de inbreng van de zuidelijke
partners –instituties, civiele organisaties en de doelgroepen zelf?
-
Heeft men aandacht voor de doorgroei van onderzoeksresultaten in de zuidelijke context – zodat
de ‘wetenschappelijke lift’ ook na de feitelijke samenwerking betekenisvol blijft?
-
Worden machtsongelijkheden aangekaart? Capaciteitsopbouw is geen machtsneutrale zaak en
vergt moedige dialoog en een transparante onderzoekscultuur.
-
Ademt het onderzoeksproces een fundamenteel respect uit voor de lokale waarden?
-
(Lopez & Thieson, 2003)
4.2. Partnerschap
Partnerschap tussen onderzoekseenheden in het noorden en het zuiden wint aan interesse als
instrument voor capaciteitsopbouw (zie o.m. VLIR, 2002). Het is een valide methode om de overdracht
van kennis en bronnen te faciliteren en in het zuiden de opbouw van een onderzoekscultuur te
faciliteren. Toch zijn de valkuilen ook hier niet gering en beklemtoont de literatuur rond partnerschap
de noodzaak meer aandacht te schenken aan een uitklaring van de verantwoordelijkheden en rechten
van de betrokken partners (James, 2000; Mohiddin, 1998). Precondities voor een duurzaam
partnerschap als staf-opleiding in het zuiden (om brain-drain tegen te gaan), de aanwezigheid van een
kwalitatief ICT-netwerk en de ontwikkeling van lokale kennis moeten ernstig worden genomen
(Nwamuo, AAU, 2002) wil men niet verzanden in traditionele afhankelijkheidsrelaties. De 11principes voor onderzoekspartnerschap met ontwikkelingslanden opgesteld door de Zwitserse
Commissie voor onderzoekspartnerschap met ontwikkelingslanden 11 vormen een goed kader en
reflectiegrond voor reeds bestaande en nog op te zetten partnerrelaties.
Veel Noord-Zuid onderzoekspartnerschips worden vandaag gedomineerd door de Noordelijke partners,
die dikwijls de onderzoeksagenda bepalen en analytische en methodologische parameters hanteren die
gebaseerd zijn op Noordelijke expertise eerder dan zich te baseren op de condities in het zuiden (Jones,
2000). Nog te vaak heeft men enkel aandacht voor wetenschappelijke relevantie waardoor het project
aan ontwikkelingsrelevantie inboet. Vermeldenswaardig in dit vraagstuk zijn de Multi-Annual
Multidisciplinary Research Programmes (MMRPs) die in de vroege jaren ’90 werden opgezet door het
Nederlandse Directoraat Generaal voor Ontwikkelingssamenwerking. Vertrekkend vanuit de erkenning
dat de meeste onderzoekssamenwerkingen getypeerd worden door een asymmetrische relatie verleent
DGIS in deze nieuwe programma’s lange-termijn ondersteuning en zijn de zuidelijke partners
autonoom in termen van programma-management, het bepalen van de onderzoeksagenda en de
implementatie van onderzoek. Hoewel de MMRP’s bepaalde intenties niet hebben gehaald
(voornamelijk netwerking bleef beperkt), hebben ze substantieel bijgedragen tot een cultuur van
vraaggestuurd onderzoek en demonstreren ze dat onderzoekers in het Zuiden in staat zijn hun eigen
capaciteiten op te bouwen, zonder overkoepelende ‘intellectuele transfer’ vanuit het noorden maar met
gerichte samenwerking.
KFPE (1998). Guidelines for Research in Partnership with Developing Countries. Swiss Commission
for Research Partnership with developing Countries. KFPE. Available on
[http://www.kfpe.unibe.ch/guidelines_e.html]
11
3-13
4.3. Vraaggestuurd onderzoek
Vraaggestuurd onderzoek of ‘demand-led research’ is een laatste methodiek waarbij we een
kanttekening willen plaatsen. Vraaggestuurd onderzoek sluit direct aan bij de vraag naar de reële noden
van ontwikkelinglanden, en heeft als belangrijkste assumptie dat indien stakeholders betrokken worden
in het bepalen van de onderzoeksagenda, zij de onderzoeksnoden aanwezig in de gemeenschap zullen
reflecteren (Nair & Menon, 2002). Dit uitgangspunt is grotendeels correct en bovendien faciliteert
stakeholder-participatie niet enkel de vraaggestuurdheid van onderzoek, het verzekert ook dat de
gegenereerde kennis contextueel relevant en toegankelijk is (zoals eerder aangehaald). Deze benadering
reflecteert niet enkel een alternatieve benadering van ontwikkeling maar is ontwikkeling zélf, indien we
kennisontwikkeling en empowerment als hand-in-hand gaande processen opnemen in het streven naar
duurzame ontwikkeling. Net als capaciteitsontwikkeling en partnerschap getuigt ook vraaggestuurd
onderzoek van het bewustzijn van een veranderende onderzoeks- en kennisbenadering (Gibbons,
1994). En toch heeft ook dit paradigma een pikant kantje: indien enkel diegenen met ‘macht’ worden
gehoord -wie zijn de stakeholders?- kan vraaggestuurd onderzoek evenzeer de noden van
gemarginaliseerden en armen ongearticuleerd laten. Daarom pleit men internationaal voor de noodzaak
van onderzoekers die zich toespitsen op de vraag wat onderzoeksnoden zijn in een bepaalde sociaaleconomische context. (Nair & Menon, 2002).
5.
VAN ONDERZOEK NAAR POLITIEK: HOE DE
KLOOF TE OVERBRUGGEN?
Nood aan politieke visie en een kader
De invloed van onderzoek op politieke maatregelen is geenszins vanzelfsprekend. Academisch
onderzoek heeft dikwijls minder impact dan onderzoekers zouden hopen (Finch, 1986) 12. Redenen
hiervoor liggen enerzijds op het onderzoeksniveau zelf (zie verder) maar in de eerste plaats is een
coherent politiek kader voor onderzoek voor ontwikkeling onontbeerlijk. Het vastgestelde gebrek aan
coherentie in ontwikkelingsgerichte onderzoekspraktijken en de rapportage ervan (fiches) wijst erop
dat Vlaanderen wat dit betreft staat voor een interne en externe afstemmingsopdracht. Deze
afstemming is onmogelijk zonder een duidelijke politieke visie: waar staan we als Vlaanderen voor met
onze onderzoekspolitiek in, met en voor ontwikkelingslanden? En vervolgens hoe verhouden we ons
tot politieke spelers in het veld (Europa, UN, Wereldbank,…)?
Vanuit het standpunt van ontwikkelingslanden is donor-coördinatie een urgente vraag (UNDP, 2003)
en is het dus noodzakelijk dat ook minder grote politieke niveaus (zoals Vlaanderen) hun beleid en
activiteiten weten te plaatsen tegenover en naast andere visies en praktijken die de ontwikkeling van
onderzoek in derde wereldlanden mee bepalen. Dit houdt in dat we als Vlaanderen niet opnieuw het
warme water hoeven uit te vinden en dat een blik op de visie van andere organisaties 13 ons kan helpen
een eigen beleidsvisie te ontwikkelen en ons intern afstemmingsprobleem op coherente wijze aan te
pakken.
Onderzoek als vertikaal én horizontaal agendapunt
We stipten reeds meermaals aan dat onderzoek voor ontwikkeling zich bevindt op de kruising tussen de
beleidslijnen onderzoek en ontwikkelingssamenwerking. Deze kruispuntpositie zorgt voor een
Finch, J. (1986). Reserach and Policy: The uses of qualitative methods in social and educational
research. Falmer Press. Lewes.
13
We denken hierbij ondermeer aan SIDA en ECDPM. Het kader voor onderzoek in
ontwikkelingslanden voorgesteld door ECDPM, als resultaat van het onderzoeksproject "ACP-EU Policy
Dialogue on Research and Technology for Development" , een project uitgevoerd door het ECDPM in
opdracht van het Directoraat Generaal Ontwikkeling van de Europese Commisie in 2000-2002, is
bijvoorbeeld interessant.
12
3-14
bijkomende moeilijkheid tot het uitwerken van een doordachte en strategische aanpak van het thema.
Momenteel worden hiertoe vanuit DGOS in het kader van bilaterale samenwerking akkoorden gesloten
met de Belgische Universiteiten (VLIR aan Vlaamse kant), met de VVOB en met wetenschappelijke
instellingen zoals het Instituut voor Tropische Geneeskunde en het Koninklijk Museum voor MiddenAfrika, en wordt onderzoek voor ontwikkeling als het ware apart behandeld binnen de
ontwikkelingspolitiek, als een vertikaal agendapunt. In een actueel door ECDPM voorgesteld kader
voor onderzoek (het resultaat van het onderzoeksproject "ACP-EU Policy Dialogue on Research and
Technology for Development") pleit men er daarentegen voor RTD te laten aansluiten bij de globale
ontwikkelingspolitiek. Deze benadering is relevant gezien de doelstelling van het Cotonou-akkoord
(Art.30D) om onderzoek als horizontaal agendapunt te hanteren. Voor individuele landen vergroot dit
de mogelijkheden om RTD-prioriteiten aan te kaarten in hun ACP-EU samenwerkingsprogramma’s
(National Indicative Plans, NIPs) en hun regionale strategieen (Regional Indicative Plans, RIPs).
Concreet betekent dit dat we de mogelijkheid dienen te bekijken om ‘onderzoek’ als een horizontaal
thema doorheen de actueel als prioritair geformuleerde themata (landbouw en voedselveiligheid,
sociale economie, gender,…. DGOS, 2003) te behandelen.
Vanuit onderzoeksoogpunt stelt zich hetzelfde probleem in omgekeerde zin. Onderzoek in, met en voor
ontwikkelingslanden wordt grotendeels behandeld als een afgescheiden deel van de globale
onderzoeks- en wetenschapsontwikkeling. We kunnen er dan ook voor pleiten om het thema tot een
noodzakelijk agendapunt te maken binnen elke wetenschapstak. De validering die wetenschappers
krijgen voor hun inspanningen in ontwikkelingslanden lijkt ons hiertoe een belangrijk obstakel (Van
Damme, 2003).
Geografische concentratie
Indien we de feitelijke activiteit van Vlaamse wetenschappelijke teams matchen met de op politiek
niveau gehanteerde prioritaire landen, merken we dat beide wereldkaarten anders zijn gestructureerd.
We kunnen ons enerzijds vinden in de prioritaire gerichtheid op ‘poorest countries’ – zoals nu ook de
VLIR zijn gedifferentieerd landenbeleid hervormde tot de keuze voor samenwerking met LDCs en
LMICs en in die zin aansluiting vond bij andere politieke niveaus (E.U., U.N.D.P.,Wereldbank)-.
Anderzijds willen we wijzen op het gevaar van discontinuïteit ten aanzien van de reeds opgebouwde
expertise, die tevens gelokaliseerd is in landen die niet vallen onder deze actuele filter. De uitbouw van
een relevante geografische concentratie-politiek op Vlaams niveau dient ons inziens ook de reeds
bestaande Vlaamse expertise in ontwikkelingslanden in rekening te brengen.
Publiek-private samenwerking
Onderzoek in, met en voor ontwikkelingslanden is lang niet enkel meer een zaak van louter publieke
middelen. De competitieve kennisontwikkeling en het feit dat de kost van onderzoek in
ontwikkelingslanden relatief laag is, maar tevens ethisch verantwoorde ontwikkelingsdoelen hebben
ervoor gezorgd dat private instellingen strategieën en praktijken van onderzoek in, met en voor derde
wereldlanden hebben ontwikkeld, waar we als publieke actor niet om heen kunnen kijken (Gibbons,
1994). Deze reëel bestaande evolutie pleit -opnieuw vanuit het standpunt van ontwikkelingslanden die
een weg zoeken naar onderzoeksfinanciering- voor meer aandacht voor partnerships tussen publieke en
private middelen (Vandamme, 2003). Het spreekt evenwel voor zich dat we hier als publieke partner
een zeker ethisch protocol, gebaseerd op de notie ‘ontwikkelingsrelevantie’ en op intellectuele
eigendomsrechten, horen te hanteren.
Nood aan een strategische benadering
Al bij al hebben we nood aan een strategische benadering van ontwikkelingsproblemen en hoe deze
mede via onderzoek constructief aan te pakken. Zoals Philippe Busquin (2000) zegt "is het hoog tijd
dat Europa (en bij uitbreiding de wereld) zijn specifieke historische en culturele tradities aangrijpt door
3-15
de rollen om te draaien en de plaats die de wetenschap binnen de cultuur inneemt en de rol die de
wetenschappers gevraagd wordt in de maatschappij te spelen opnieuw te bekijken." "We behandelden
hierboven onderzoek in, met en voor ontwikkelingslanden als een politiek-ethische
verantwoordelijkheid, een verantwoordelijkheid die om een strategische benadering vraagt" voegen we
er graag aan toe. Want “het werkt eenvoudig niet om onderzoek –hoewel mogelijk excellent- te
verspreiden, geïsoleerd van diegenen die uit het onderzoek zouden moeten leren, en dan te verwachten
dat de onderzoeksresultaten hen sowieso interesseren”, zo stelt Sophie Laws (2003) in haar recente gids
voor onderzoek voor ontwikkeling. “Men moet analyseren op welk niveau de beslissingen die men
wenst te beïnvloeden worden gemaakt en destilleren welk type onderzoeksmateriaal hierbij
aanvaardbaar is en welke actoren hierbij geconsulteerd moeten worden.” (Laws, 2003).
Een strategische benadering is noodzakelijk op het onderzoeksniveau zelf, in die zin dat het belangrijk
is reeds in een vroeg onderzoeksstadium een ‘ownership’ op te bouwen met relevante organisaties en
politieke niveaus. De toenemende aandacht voor de interactie tussen onderzoek en de nationale politiek
in ontwikkelingslanden (VLIR, 2002; ECDPM, 2002) lijkt ons in deze een goede evolutie.
Maar ook -en vooral- willen we pleiten voor een strategische aanpak op het overkoepelend (Vlaams)
politiek niveau, waarin de verschillende onderzoeken zich inbedden. Zoniet ontwikkelen we afhankelijk van de onderzoeksinstelling en diens visie- geïsoleerde strategieën, waarin een
overkoepelende visie ontbreekt. Onderzoeksinstellingen die werken met ontwikkelingslanden hebben
nood aan dergelijk politiek-strategisch kader en een aansluitend overlegplatform. Niet enkel omdat
politieke strategievorming niet hun expertisedomein is, maar tevens opdat hun reële ervaringen met
onderzoek in ontwikkelingslanden en de relatieve politieke impact ervan bruikbaar zouden zijn voor
strategie-optimalisatie op politiek niveau…over een ezel, een steen en twee stoten…
6.
TOT SLOT: WIE DIENEN WE?
Tot slot willen we de vraag stellen die het startpunt zou moeten vormen voor het uittekenen van een
politieke visie en strategie over onderzoek in, met en voor ontwikkelingslanden: wie of wat dienen we?
Zijn armen en de ontwikkeling in derde wereldlanden daadwerkelijk prioritair in ons
ontwikkelingsgericht onderzoeksbeleid, of is het onze eigen (wetenschap)ontwikkeling die vooral de
vruchten dient te plukken van onze onderzoeksactiviteiten in ontwikkelingslanden? 14 Zoals Blommaert
(2003) stelt is het niet moeilijk vast te stellen dat meer dingen een rol spelen bij het bepalen van
‘ontwikkelingsrelevant onderzoek’ (wie/wat/waar) dan het belang van "de mensen" in
ontwikkelingslanden. “Bijvoorbeeld heeft België een bestaande expertise in Oost-Kongo die het zou
kunnen benutten door tegemoet te komen aan de actuele nood aan bemiddelaars in deze streek. Echter,
we genieten weinig steun en geloofwaardigheid in deze regio omdat we de kolonisatie nog steeds niet
ten volle hebben erkend. Deze erkenning zullen we niet halen met onze excuses aan te bieden, maar
door ook ‘high-profile’ -via publicaties en de oprichting van een studiecentrum- de impact van de
kolonisatie te bestuderen. Door onze historische verantwoordelijkheid ten aanzien van de voormalig
gekoloniseerde gebieden op deze manier feitelijk op te nemen zouden we onze ‘geloofwaardigheid’
terugwinnen en kunnen we onze expertise in de regio ook politiek benutten” (Blommaert, 2003). Of
start ontwikkeling misschien niet bij het erkennen van het bestaande? Eventueel een geschiedenis van
kolonisatie waarin we, als toekomstig noordelijke ‘partner’, een minder mooie rol hebben gespeeld?
Met dit laatste voorbeeld is het niet onze bedoeling een ‘algemeen schuldgevoel’ te creëren. Wél willen
we aanduiden dat niet enkel bestaande regelgevingen en economische ontwikkelingen ons boven het
hoofd hangen bij een resolute keuze voor de ontwikkeling in derde wereldlanden, maar dat dit laatste
tevens een inzet van onszelf -met onze eigen wetenschapsambities en nagestreefde ontwikkelingvraagt. We hopen dat beleidsmakers in Vlaanderen bereid zijn tot deze inzet, zich ervan bewust zijn dat
14
Zie de voetnoot betreffende de Europese politiek in punt 2.3. als illustratie van deze vraagstelling.
3-16
‘ontwikkelingsrelevant’ onderzoek niet noodzakelijk de agenda dient van diegenen met sociale en
politieke macht (Finch, 1986), en tot slot de politieke wil hebben te kiezen voor de ontwikkeling van de
meest kanslozen.
REFERENTIELIJST
ACP-EU. (2001). Bridging the Technological Divide. Legon Statement on Science and Technology for
Development in ACP Countries. ACP-EU Policy Workshop on Research and Technology for
Development. University of Ghana, Legon, 29-31 January 2001.
Busquin, B. in Lambotte C. (2000) Verslagtekst van ontmoeting van Commissaris Philippe Busquin
met Tony Blair, gedurende zijn bezoek aan de Europese Commissie in Brussel, 23 februari 2000 ©
CE/Christian Lambotte. Available from:
[http://europa.eu.int/comm/commissioners/busquin/on_the_job/oj3_nl.html]
CGIAR (2001) CGIAR Annual Report 2000: The Challenge of Climate Change: Poor Farmers at Risk.
CGIAR, Washington DC.
Doom, R. (2000). Armoede. Een essay van de open deur. In: Mazijn, B. (Ed.) (2000) Duurzame
ontwikkeling meervoudig bekeken. Academia Press, Gent.
Europees Parlement. (Rap. Zorba, M.) (2002). Ontwerpverslag over het voorstel voor een beschikking
van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling
en demonstratie: "Structureren van de Europese onderzoekruimte" (2002-2006) Europees Parlement,
Commissie Industrie, Externe handel, Onderzoek en Energie. Maart 2002.
Available from [www.europarl.eu.int/meetdocs/committees/itre/20020415/461659nl.pdf]
Europese Commissie (2002). Sience and Society Action Plan. Europese Commissie, Luxemburg.
Europese Commissie (2003). Investing in research: an action plan for Europe. Europese Commissie,
Brussel.
Finch, J. (1986). Research and Policy: The issues of qualitative methods in social and educational
research. Falmer Press, Lewes.
Gibbons, M.; Limoges, C.; Nowotny, H.; Schwartzman, S.; Scott, P.; Trow, M. (1994) The New
Productions of Knowledge: The dynamics of Science and Research in Contemporary Societies, Sage
Publications, London.
Gibbons, M. & Wittrock, B. (eds). (1985). Science as a Commodity: Threats to the Open Community of
Scholars.Longman, Harlow.
Greenidge, C. & Engelhard, R. (ECDPM). (2002). The Need for a Policy Dialogue on Science and
Technology for Development in ACP Countries. ECDPM, Maastricht.
James, R. (2000). Power, partnership and capacity building. Ontrac Capacity Building News, 4.
Jones, M. (2000). Twinning as a tool for Sustainable Organisational Capacity Building. In ECDPM
(2000). Partnership –An Instrument for Capacity Building? Capacity.org Newsletter.Issue 6, July 2000.
Laws, S. (2003). Research for Development. A Practical Guide. Sage Publications. London,Thousand
Oaks, New Delhi.
Leff, E. (1996) From ecological economics to productive ecology: perspectives on sustainable
development from the South. In: Constanza, R; Segura, O & Martinez-Alier, J. (eds.) Getting down to
earth. Practical applications of ecological economics. Island Press, Washington DC.
Mohiddin, A. (1998). Partnership: a new buzz-word or realistic relationship? Development, 41, 4.
3-17
Marshall, E. (1992). NSF: being blown off course? Science, 258 (5084): 880-2
Nair, K.N. & Menon, V. (ECDPM) (2002). Capacity Building for Demand-led Rearch: Issues and
Priorities. Policy Management Brief, 14.
Norton, A. (1998). Some reflections on the PPA process and lessons learned. In: Holland, J. &
Blackburn, J. (eds.) Whose Voice? Participatory research and policy change. Intermediate Technology
Publications, London.
Nwamuo, C. (2000). Capacity Building through North-South Partnership. The African University
Sector. In ECDPM. (2000). Partnership – An Instrument for Capacity-Building? Capacity.Org.
Newsletter, Issue 6, July 2000.
Ohmae, K. (1996).The end of the nation-state: the rise of regional economies.Harper-Collins, London.
Peleman, M. (1981) Ontwikkelingsrelevant onderzoek aan Belgische Universiteiten
Onderzoeksinstellingen. (O.R.O.-enquête) Afrika Vereniging van de Rijksuniversiteit Gent, 142 p.
en
Pardey, P.G. & Beitema N.M. (2001). Slow Magic: Agricultural R&D a Century after Mendel. IFPRI,
Washington DC.
Porter, M.E. (1990). The Competitive Advantage of Nations. Free Press, New York.
RAWOO (2001). Utilization of Reserach for Development Cooperation: Linking Knowledge
Production to Development Policy and Practice. Publication No 21. RAWOO, The Hague, 2001.
Retout, O. (1998) Do developing countries need scientific research? Developing World, Jan-Feb 1998.
Robinson, M. (2002). Now is the time for action. Human Rights High Commissioner tells Third
Committee, as it takes up racism conference Report. UN, Press Release. Available from:
[http://www.un.org/News/Press/docs/2002/GASHC3679.doc.htm]
Sachs, J. (2002). The essential ingredient. New Scientist, 17 augustus 2002.
Sen, A. (2002) How to Judge Globalism? The American Prospect, vol. 13 no. 1, January 1, 2002 January 14, 2002.
Stiglitz, J.E. (1999). Knowledge as a public good. In: Kaul, I. e.a. Global Public Goods: International
Cooperation in the 21st Century, Oxford University Press, New York.
Thomas, C. Y. (1979) Dependence and Transformation. MRP, New York.
UN (2000) United Nations Millenium Declaration. New York, September 2000. Available from:
[http://www.un.org/millennium/declaration/ares552e.htm]
UNESCO (2002). The UNESCO Forum on Higher Education, Reserach and Knowledge. Draft Project
Document. Available from [http://unesdoc.unesco.org/images/0012/001291/129172eo.pdf
UNESCO (1999). Declaration on Science. UNESCO, September 1999. Available from:
[http://csf.colorado.edu/mail/elan/may99/msg00552.html]
UNDP. (2001). Human Development Report. Oxford University Press, New York.
UNDP. (1998). Human Development Report. Oxford University Press, New York.
UNDP (1997). Capacity Development. Technical Advisory Paper II. Capacity Development Resource
Book. Management Development and Governance Division. UNDP.
VLIR. (2002). Het vijfjarenplan van de VLIR voor de universitaire ontwikkelingssamenwerking van de
Vlaamse universiteiten 2003-2007. VLIR, oktober 2002.
Worldbank. (2000). Higher education in Developing Countries, Peril and Promise. World Bank, marsh
2000, Washington, D.C.
3-18
Worldbank. (1999). World Development Report 1998-1999: Knowledge for Development.World bank,
Washington, D.C.
Worldbank. (1990). Poverty. World Development Report, 1990. Oxford University Press.
World Health Organization. (1995). World health Report, 1995. WHO, Genève.
Hopper, R.(ed.) (Worldbank). (2002). Constructing Knowledge Societies: New Challenges for Tertiary
Education.World Bank, Washington, D.C.
Mondelinge bronnen
Van Damme, Dirk. Voorzitter Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR)
Interview, 15 september 2003.
Doom, Rudy. Vakgroepvoorzitter Vakgroep Studie van de Derde Wereld (UG)
Interview, 2 september 2003.
Soetaert, Ronald. Vakgroepvoorzitter Academische Initiële Lerearenopleiding (UG)
Interview, 9 september 2003.
Blommaert, J. Voorzitter Afrikavereniging Universiteit Gent (AVRUG) en Vakgroepvoorzitter
Vakgroep Afrikaanse talen en Culturen (UG)
Interview, 17 september 2003.
Van Damme, P. Faculteit Landbouwkunde en Toegepaste Biologische Wetenschappen.
Overleg naar aanleiding van het voorgelegde rapport, 24 oktober 2003.
3-19
4. Structuur van de
researchfinanciering
Zoals beschreven in de methodologie, was onze eerste opdracht het in kaart brengen van de
aanbodzijde van onderzoeksfondsen. Door wie worden de Vlaamse teams gesteund en gesponsord om
hun onderzoekstaken uit te voeren ? We stellen vast dat er een groot aantal programma’s bestaan die
wetenschappelijk onderzoek sponsoren als hoofd- of bijfinaliteit. Het beheer van de programma’s ligt
in handen van een (overheids)administratie voor wie deze programma’s al dan niet een hoofdtaak
uitmaken. De oorsprong van de onderzoeksfondsen kan opgesplitst worden volgens de opeenvolgende
bevoegdheidsniveau’s (Vlaamse overheid, Federale overheid, Europese overheid, Internationale of
multilaterale organisaties, privé-organisaties, caritatieve trusts, Niet-goevernementele organisaties) (zie
figuur 1).
4-1
Ook aan de kant van de recipiënten van onderzoeksfondsen is het van belang duidelijkheid te
scheppen in de structuren, en onder meer juist te identificeren op welk organisatorisch niveau het
eigenlijke wetenschappelijke team zich bevindt. Eerder zelden zal het een volledige vakgroep of
departement zijn die zich met onderzoek met ontwikkelingslanden bezighoudt. Veelal is het een team
of een promotor binnenin een vakgroep (figuur 2).
Figuur 2: situering van het team
onderzoeksteams
Terminologie
universiteiten /
hogeschool / privé / ...
instituut /
organisatie
Instelling
faculteit / vakgroep /
afdeling enz.
onderzoeksteam
Implementor
subteam / individu
Ter illustratie: bij de bevraging van de top-60 teams (zie hoofdstuk 7) bleek meerdere malen dat de
vakgroepvoorzitter (ons eerste contactpunt) niet eens op de hoogte was van de ontwikkelingsrelevante
activiteiten van zijn collega’s.
De instelling waaronder de onderzoeksteams ressorteren (universiteit, instituut, hogeschool, museum,
firma, NGO...) speelt meermaals verschillende rollen:

het onderzoek is een van de maatschappelijke of commerciële finaliteiten van de instelling; de
stafleden worden gestimuleerd of vrijgesteld om zoveel mogelijk onderzoeksprojecten uit te
voeren; de wetenschappelijke verworvenheden dienen de uitstraling en groei van de
organisatie;

de instelling verstrekt een aantal diensten die
(onderzoeksbeleid, administratieve diensten);

in het geval van de universiteiten beheren zij het Bijzonder Onderzoeks Fonds, dat we hier
moeten beschouwen als een van de donorprogramma’s;

de instellingen zijn vertegenwoordigd in de talrijke commissies die beslissen over
wetenschapsbeleid in het algemeen en het toewijzen van de fondsen in het bijzonder;
het onderzoek vergemakkelijken
Een bijzondere plaats is weggelegd voor de instituten, overheidsinstellingen die vroeger voornamelijk
op nationaal niveau gesitueerd waren en nu behoudens enkele uitzonderingen (KMMA, Nationale
Plantentuin) op het regionale niveau of met speciaal statuut (ITG). Op Vlaams niveau zijn de voorbije
decennia belangrijke onderzoekstaken en – fondsen toevertrouwd aan nieuwe instituten, voornamelijk
in de natuur- en toegepaste wetenschappen;
4-2
De recent opgerichte Vlaamse instituten (IWT, VITO, VIB, CLO, WIV (IHE/IP)...) nemen een
groeiend aandeel van het wetenschappelijk onderzoek voor hun rekening. Net als de Universiteiten
kunnen zij hierin verschillende rollen vervullen: hun wetenschappelijke teams voeren research uit
(implementatie), de instituten zelf voeren een wetenschappelijke strategie met wetenschappelijke en
maatschappelijke finaliteit (concentratie), zij brengen de wetenschappelijke capaciteiten in verbinding
met andere actoren (interface) en sommigen beheren mandaats- of projectenprogramma's (administratie
/ programmatie, bvb IWT).
In onze steekproef van projecten kwamen deze instituten beduidend weinig, en eerder tangentiëel aan
bod, bvb VITO via ruimte-observatie-projecten. Bij navraag op de verschillende departementen die met
ontwikkelingswerk zouden kunnen te maken hebben (bvb duurzame ontwikkeling, milieu, informatietechnologie) bleek het nut voor de ontwikkelingslanden helemaal niet als deel van hun opdracht
gepercipiëerd te worden.
Toch weerhielden wij een vijftigtal IWT-mandaten in onze steekproef, voornamelijk omdat ze
uitgevoerd worden binnen universitaire teams die met relevant onderzoek bezig zijn.
IMEC komt als een van de weinige niet-universitaire instellingen naar boven in onze steekproef, via
enkele technologische samenwerkingsprojecten (AWI, bilaterale) met Zuid-Afrika, China en Chili ter
waarde van € 250,000.
VITO voert een tiental projecten uit in Zuid-Afrika (AWI, bilaterale), China (DWTC en AWI,
bilaterale) en India (EU, EESD), voornamelijk op het gebied van remote sensing en milieutechnologie,
ter waarde van € 660,000.
Ook enkele activiteiten van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid Louis Pasteur, WIV
(een samensmelting (1997) van het vroegere Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie en het Institut
Pasteur Brussel) gebeuren in samenwerking met ontwikkelingslanden of zijn relevant door hun
thematische focus (epidemiologie, HIV, cervixkanker)
Het Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde bekleedt een aparte plaats binnen het rijtje
van Vlaamse instituten, enerzijds door zijn juridisch statuut en anderzijds omdat het onderwijs-,
onderzoeks- en dienstverleningsprofiel van het ITG nu net essentiëel gericht is op ontwikkelingslanden.
Door de aanwezigheid van quasi alle ITG-teams op het internationale, Europese en binnenlandse toneel
is het instituut sterk vertegenwoordigd in de lijst van hoofdactoren in de Gezondheidswetenschappen.
Op Federaal niveau blijven slechts twee instituten over die meteen ook van belang zijn voor ons
onderzoek:

Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) heeft een belangrijke wetenschappelijke
opdracht en voert tientallen onderzoeksprojecten uit, zowel op het gebied van de
Natuurwetenschappen als de Sociaal-culturele wetenschappen.

De Nationale Plantentuin van België, met zijn unieke verzamelingen en onderzoekswerk over
tropische flora.
4-3
Voor onze studie-opdracht hebben we de donorprogramma’s en de wetenschappelijke instellingen
vooreerst bekeken vanuit het oogpunt van de data-acquisitie: waar vonden we de meeste informatie
over ontwikkelingsresearch bijeen, zonder teveel overlappingen en lacunes. We benaderden dus de
donoren in eerste instantie en de instellingen in tweede instantie als ‘data-leveranciers’ voor
projectgegevens in bestandsvorm of op papier (Figuur 3).
4-4
A.
Vlaams niveau
Onderzoeksprogramma’s
De Vlaamse Administratie Wetenschap en Innovatie (AWI, www.innovatie.vlaanderen.be) beheert
twee programma's waarbinnen voor ons relevante projecten gesponsord worden:

de bilaterale samenwerking op onderzoeksgebied, waarbij ruim 120 projecten met partners in de
ontwikkelingslanden Chili, China en Zuid-Afrika gefinancierd worden. (Niet-ontwikkelingslanden
waarmee samengewerkt wordt zijn Hongarije, Polen, Tsjechië, Rusland en Roemenië, voorheen
ook Québec.) De kortlopende (2-3 jaar) projecten worden toegekend via een tweejaarlijkse oproep
per groep landen (groep 1: China, Zuid-Afrika, oproep 2004-; groep 2: Chili, oproep 2005-). Het
onderzoeksbudget bedraagt maximaal € 100,000. De totale enveloppe voor de recente projecten in
ontwikkelingslanden bedraagt ongeveer € 9m. Er wordt geen thematische beperking opgelegd en
de projecten omspannen dan ook het ganse gamma van natuurwetenschappen, sociale, culturele en
levenswetenschappen. Wat wel opvalt is de hoge graad van samenwerking in fundamenteel
wetenschappelijke thema's, vooral in de natuur- en toegepaste wetenschappen. Op 1 februari 2002
besliste de Vlaamse regering om deze middelen te integreren in het Bijzonder Onderzoeksfonds
(zie verder)

de ondersteuning door de Vlaamse Administratie voor steun van multilaterale organisaties betreft
de programma's van de Europese Commissie (6e Kaderprogramma, COST, INCO) en de
Verenigde Naties. Relevant voor ontwikkelingslanden is vooral het UNESCO-luik, dat
rechtstreeks door Vlaanderen gefinancierd wordt, met bijdragen aan het International Hydrological
Programme (IHP) en het programma van de Intergouvernmental Oceanographic Commission
(IOC). In het kader van deze programma's wordt wetenschappelijke ondersteuning verleend door
Vlaamse teams rond het thema 'water'.
Het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO-Vlaanderen) is het belangrijkste programma voor
projecten en mandaten, voornamelijk voor fundamenteel onderzoek. Uit de IWETO databank
identificeerden we een 150-tal projecten en mandaten in/met of voor ontwikkelingslanden, en uit de
FWO-jaarverslagen 2001-2002 nog 50 extra relevante projecten en mandaten; de grootte-orde van
FWO in de projecten in de steekproef is dus ongeveer 20 %. Een vijftigtal hiervan zijn groepsprojecten.
De Vlaamse Ministerraad heeft plannen om het statuut en beleidsniveau van het FWO-Vl en enkele
Vlaamse Instituten te wijzigen. Vanuit de wetenschappelijke wereld komt hierop reactie teneinde de
onafhankelijkheid van deze instellingen ten aanzien van de politieke wereld te behouden.
Uit het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) weerhielden we een 100-tal relevante projecten (10 % van
het totaal), verdeeld over de Vlaamse Universiteiten die dit BOF zelf beheren. Sinds 2002 werd voor
het eerst ook het luik 'bilaterale samenwerking' in de BOF geïntegreerd. We beschikken over te weinig
data om hierover uitspraken te doen (de eerste projecten van oproep 2002 gaan pas nu van start).
Opmerkelijk is dat de Onderzoeksraad van de VUB in een whitepaper van 1/10/2003 oproept om dit
luik wegens zijn atypisch karakter opnieuw uit het BOF te lichten. 15
citaat: "De "Bilaterale Wetenschappelijke Samenwerking" kan beter weer uit het BOF worden
gehaald en opnieuw als apart financieringskanaal in interuniversitaire competitie worden aangeboden.
Gezien de essentiële rol die de overheid speelt (overeenkomsten met de partnerlanden, coördinatie,
...) is het ook logisch om oproep en selectie op dit niveau te situeren. De randvoorwaarden die in dit
programma worden opgelegd zijn in tegenstelling met de logica van het BOF als beleidsinstrument
van de universiteiten. De toevoeging aan het BOF was eerder artificieel en bovendien misleidend, daar
het aanleiding gaf tot een verkeerde perceptie van verhoogde BOF-middelen."
15
4-5
De onderzoeksprogramma's van de Universitaire Ontwikkelingssamenwerking (UOS) van de Vlaamse
Interuniversitaire Raad (VLIR) behandelen we bij de Federale Overheid, vermits deze programma's
voornamelijk met federale (ontwikkelings)fondsen werken.
Ontwikkelingsprogramma’s
De Vlaamse bevoegdheden voor 'Samenwerkingsontwikkeling' zijn nog zeer beperkt maar de politieke
consensus lijkt toch wel in de richting van een defederalisering te gaan, hoeveel vraagtekens er ook bij
de zin en opportuniteit van deze operatie geplaatst worden, ook vanuit de wetenschappelijke wereld.
(Doom, BVO 2001)
Toch lijkt de wetenschappelijke omkadering van de ontwikkelingsactiviteiten reeds van bij de aanvang
een bekommernis van de verantwoordelijken voor Ontwikkelingssamenwerking. Ook het departement
Onderwijs sponsorde voorheen een aantal research- en capacity buildingprojecten.
De landenpakketten die door de Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand
(VVOB) beheerd worden komen meermaals tot stand met medewerking van Vlaamse researchteams en
uit het overzicht van de VVOB projecten blijkt dat ondersteuning van wetenschappelijke- en
onderwijsinstellingen in partnerlanden een belangrijke prioriteit is.
Steunpunten
De Vlaamse overheid werkt eveneens met Steunpunten, maar ondanks het feit dat er een aantal
raakpunten denkbaar zijn (duurzame landbouw, gelijkekansenbeleid, milieu en gezondheid,
milieubeleidswetenschappen, ondernemerschap, ondernemingen en innovatie, bijvoorbeeld), vonden
we de teams die deze steunpunten bezetten niet terug in de lijst van teams die met de
ontwikkelingsproblematiek bezig zijn, en behoort dit aspect blijkbaar niet tot hun opdracht.
B.
Belgisch niveau
Onderzoeksprogramma’s
De federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden (DWTC,
ressorterend onder de Eerste Minister) verzorgen horizontale taken voor coördinatie en programmering
van onderzoeksactiviteiten op federaal vlak.
DWTC beheert twee programma's die met ontwikkelingslanden te maken hebben:

onderzoeksprojecten in het kader van de bilaterale samenwerking met Argentinië, China, en
Vietnam (naast Bulgarije, Polen en Rusland de landen waar mee samengewerkt wordt)

multilaterale projecten: van belang voor ons is hier vooral de inbreng in UNESCO, waarvan
een deel 'aardwetenschappen' via het KMMA uitgevoerd wordt. Daarnaast is er samenwerking
in het kader van OESO, NAVO, ruimtevaartonderzoek en milieuonderzoek.
Ontwikkelingsprogramma’s
Het Directoraat-Generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGOS) beheert het alsnog federaal budget
voor ontwikkelingssamenwerking. De centrale opdracht van DGOS draait rond duurzame ontwikkeling
en armoedebestrijding, in het kader van de Millenium Development Goals. Volgens een recente
evolutie wil men zoveel mogelijk middelen inzetten in het kader geschapen door de poverty reduction
strategy papers (PRSP) van de Wereldbank, en zou ook het beleidsvoorbereidend onderzoek volledig in
dit kader moeten worden uitgevoerd.
4-6
De Belgische goevernementele ontwikkelingssamenwerking, waarvan de Belgische Technische
Coöperatie (BTC) de voornaamste uitvoerder is, werkt met een beperkt aantal partnerlanden. Sinds 12
november 2003 is dit aantal teruggebracht op 18: D.R. Congo, Rwanda, Burundi (focus op de Grote
Meren), Uganda, Tanzania, Zuid-Afrika, Mozambique, Palestina, Marokko, Algerije, Benin, Niger,
Senegal, Mali, Vietnam, Peru, Ecuador en Bolivië. (7 landen vallen af: Bangladesh, Ethiopië,
Ivoorkust, Burkina Faso, Cambodja, Laos en de SADC (Southern African Development Community)).
In het kader van ontwikkelingsactiviteiten wordt zeer frequent research uitgevoerd. Sommigen beweren
dat ontwikkelingsactiviteiten waarvan de inhoud niet gestoeld is op wetenschappelijk verzamelde
gegevens en die niet op wetenschappelijk verantwoorde manier geëvalueerd worden weinig effectief en
opbouwend kunnen zijn. Het is echter uitermate moeilijk om de onderzoeks- en
ontwikkelingscomponent en hun respectievelijke budget in concrete projecten te scheiden. De in de
steekproef opgenomen gegevens, ons verstrekt door het BTC, geven ongetwijfeld slechts een
fragmentair beeld van de totale input van onderzoek in de ontwikkelingsprojecten.
De niet-goevernementele samenwerkingsfondsen van DGOS omvatten steun aan:

NGO's: Ook hier gaat het voornamelijk om ontwikkelingswerk, hoewel sommige NGO's een
belangrijke onderzoeksprioriteit hebben (voornamelijk op medisch en landbouw-vlak). In het kader
van de huidige opdracht konden we hier geen overzicht krijgen.

VLIR: zie verder

VVOB: zie hierboven

Wetenschappelijke instellingen: onder meer belangrijke
beheerscontracten met het KMMA en het ITG (zie aldaar)
kaderovereenkomsten
en
De Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) is sinds 1995 verantwoordelijk voor de Universitaire
Ontwikkelingssamenwerking (UOS), en het UOS secretariaat beheert de volgende programma's:

Specifieke projecten voor ontwikkelingsrelevant onderzoek worden geselecteerd uit voorstellen
van academische teams in het kader van het Eigen Initiatieven-programma. Voorstellen worden
beoordeeld zowel vanuit criteria van ontwikkelings- als wetenschappelijke relevantie. Deze
projecten zijn allemaal in de steekproef opgenomen.

De Interuniversitaire Samenwerking (IUS) is een langetermijn samenwerkingsverband (10 jaar)
tussen een groep Vlaamse teams en verschillende departementen van 1 bepaalde Universiteit in het
Zuiden, met vooral aandacht voor curriculumuitbouw en wetenschappelijke samenwerking.
Momenteel lopen er IUS-programma's met University of Nairobi, Kenia, Sokoine University of
Agriculture en University of Dar es Salam, Tanzania, University of the Western Cape, ZuidAfrika, Mekelle University, Ethiopië, University of Zambia, University of Harare, Zimbabwe,
Universidad Mayor de San Simon, Bolivië, Escuela Superior Polytécnica del Litoral, Ecuador,
Universidad Central Marta Abreu de las Villas, Cuba, Can Tho University en Hanoi University of
Technology, Vietnam en Network of the Saint Louis University and Benguet State University,
Filippijnen.

Beleidsvoorbereidend Onderzoek (BVO), dat gebruik maakt van de voorhanden-zijnde expertise in
de academische wereld (expertise die wetenschappelijk gefundeerd, neutraal en niet-partijdig is)
voor zowel punctuele adviezen als specifieke onderzoeksopdrachten in bepaalde domeinen. Na
grondige evaluaties van het bestaande programma neemt men hier de richting van het uitwerken
van een beperkt aantal universitaire steunpunten, die zich volgens het beleid echter vooral zouden
bevinden op het domein van de bovengenoemde PRSPs.

Noord en Zuid-acties: vormingsprogramma's, conferenties, en beurzen
4-7
C.
Europa
Ook op Europees niveau vinden we de tweespalt Onderzoek (Directoraat Generaal RTD, voorheen
XII) en Ontwikkeling (DG DEV, voorheen DG VIII voor ACP-landen (Conventie van Cotonou), DG
RELEX (IA) voor Asia-Latin-America (ALA) en MEDiterranean), en het uitvoerend orgaan
EuropeAID/AIDCO, voorheen SCR).
Belgische onderzoeksteams bleken vooral goed vertegenwoordigd in het INCO/DEV programma
(voorheen STD en INCO/DC) dat life sciences en landbouwonderzoek sponsorde voor
ontwikkelingslanden. De relevante projecten konden zeer eenvoudig geoogst worden uit de CORDISdatabase. Bij het opstellen van de prioriteiten voor de massa-programma's van het zesde
kaderprogramma bleek research for development sector ietwat tussen de mazen van het net gevallen,
maar voorlopig worden deze activiteiten toch nog steeds gesponsord via regelmatige calls for proposals
met kleine budgetenveloppes (net als de KMO-sector).
Om de hierboven gegeven redenen (ivm de Belgische ontwikkelingssamenwerking) kwamen we
evenmin toe aan een systematische identificatie van onderzoekselementen in de
ontwikkelingsprogramma's van de Europese Unie (Europees Ontwikkelingsfonds, specifieke
budgetlijnen).
D.
Internationaal
Uit de antwoorden op de questionnaire die aan 60 Vlaamse onderzoeksteams gestuurd werd (zie
hoofdstuk 7) blijkt dat de grotere teams opgenomen zijn in internationale samenwerkingsverbanden of
netwerken op hun specialisatieterrein. Sponsoring door nationale onderzoeksprogramma's blijkt
meestal in het kader van deze samenwerkingsverbanden te gebeuren en slechts zelden krijgt een
individueel team uit een ander land toegang tot de nationale onderzoeksfondsen. Navraag bij IDRC
(Canada) leverde bijvoorbeeld slechts 2 Belgische teams op die ooit een researchproject hadden
gecoördineerd. De evolutie naar echt internationale calls for proposals (in bvb USA en UK) levert
internationaal competitieve groepen natuurlijk mogelijkheden op.
Op gebied van ontwikkelingssamenwerking is de internationale openheid en de erkenning van
vakexpertise wel verder geëvolueerd. De combinatie van interventieprojecten met een
researchcomponent is een regelmatig gebruikt middel voor universitaire teams om aan de nodige core
funding te komen. Dikwijls moeten zij hiervoor echter ingaan op een internationale aanbesteding in
competitie met privé-ondernemeningen of allianties sluiten met consultancy-companies.
E.
Multilaterale organisaties
Vele internationale organisaties, binnen de VN-structuur of daarbuiten, zijn specifiek gericht op de
promotie van ontwikkelingslanden. Voor elk van de expertiseniches van het wetenschappelijk
onderzoek is minstens één UN organisatie bevoegd, en meestal zijn ook enkele andere multilaterale
organisaties actief. Sommige organisaties hebben specifieke onderzoekscentra in ontwikkelingslanden
opgericht (ILRAD, ICRAF, OCCGE...). Andere onderzoeksprojecten worden toebedeeld via
internationale 'calls for proposals' of uitbesteed aan netwerken (networks of excellence), steunpunten
(resource centres), erkende centra (collaborative centres) of individuele experts. Informatie over
Vlaamse teams, waarvan we weten dat ze wel degelijk aan bod komen in dit landschap, wordt niet op
een systematische manier verzameld en wordt slechts zelden doorgegeven aan bvb IWETO. We
konden slechts zicht krijgen projecten van multilaterale organisaties die rechtstreeks steun krijgen van
Belgische/Vlaamse overheden (bvb. UNESCO).
4-8
F.
Niet-goevernementele programma’s
Van bijzonder belang is het onderzoek dat in sommige sectoren gevoerd wordt door nietgoevernementele organisaties, door privé-bedrijven (vooral productontwikkeling, bvb farmacie of
biotechnologie) of NGO's (bvb. duurzame ontwikkeling, eerlijke handel, conflictbeheersing, sociale
thema's...) en andere not-for-profit organisaties (bvb. Wellcome Trust, dat over een groter
researchbudget beschikt dan de Medical Research Council in het Verenigd Koninkrijk). Ook hier
hebben we slechts sporadische informatie kunnen verzamelen door de feedback van implementoren.
H.
Focus
Onderstaande vergelijkende tabel vat een aantal eigenheden samen van de belangrijkste
goevernementele onderzoeksdonoren in België.
Niveau
Type
Donor/
administratie
Programma
thematische
focus
Projecten
Mandaten
Duur
beperking
Federaal
Onderz.
DWTC
DGOS/VLIR
ruim
ruim
ontwikkelingsrelevant
beleidspriorit.
deel van OS
projecten
ruim
cluster 'water'
fundamenteel
onderzoek
fundamenteel
deel van OS
projecten
ruim
x
x
x
x
x
x
x
x
OS
*bilaterale
*multilaterale
*Eigen Init.
*IUS
*BVO
*OS-projecten
kort
lang
kort
lang
kort
kort
Int. org.
acad.
univ
acad.
Vlaams
OS
DGOS/BTC
Onderz.
Onderz.
BOF
AWI
FWO
Onderz.
OS
BOF/Univ.
Min.Vl.Gem.
Onderz
IWT
*bilaterale
*multilaterale
*projecten
*mandaten
*OS-projecten
x
x
x
x
x
x
x
x
kort
lang
kort
kort
kort
kort
Int. org.
univ
*projecten
x
kort
+ VL.
*mandaten
x
industrie
Onderz.: Onderzoek, OS: Ontwikkelingssamenwerking
thematische focus: diverse foci of beperkingen die eigen zijn aan dit programma
Duur van projecten / mandaten: kort < 5 jaar, lang >= 5jaar
Beperking mbt deelname: Univ(ersiteiten), academische instellingen, samen met internationale organisaties, Vlaamse
industriële partner vereist
4-9
I.
Geografische concentratie
Verscheidene donoren en programma's concentreren zich op een aantal ontwikkelingslanden in plaats
van de schaarse middelen over alle ontwikkelingslanden te verspreiden. (zie ook hoofdstuk 3).
Bijgaande kaarten geven achtereenvolgens weer:

DGOS/BTC - concentratielanden (18)

DWTC: landen waarmee bilaterale wetenschappelijke samenwerking gebeurt
4-10

BOF-bilateraal (VL): landen waarmee bilaterale wetenschappelijke samenwerking gebeurt

VVOB: landen waar ontwikkelingsprojecten uitgevoerd worden
4-11

VLIR: landen waarmee in het kader van de IUS samengewerkt wordt
Wanneer we deze kaarten superimposeren krijgen we het volgende beeld:
In de questionnaire van de belangrijkste teams die uit de projecten-steekproef naar voren kwamen
stelden we de vraag naar de geografische locatie van hun voornaamste samenwerkingsverbanden. Dit
leverde de volgende kaart op:
4-12
Vaste samenwerkingsverbanden van Vlaamse researchteams (n=45)
Samenwerking
met
<5 teams
5-10 teams
> 10 teams
4-13
5. Inventarisatie onderzoeksprojecten
A.
Opzet
De oorspronkelijke bedoeling (zie ook hoofdstuk 2) was om de lopende onderzoeksprojecten in, met, of
voor ontwikkelingslanden te inventariseren aan de hand van een beproefde methodologie 16:
1) opvragen van de databanken van de voornaamste nationale donoren: deze administraties hebben er
alle belang bij om over up-to-date, publieke en transparante gegevens te beschikken.
2) ondervragen van databanken van internationale donoren.
3) aanvullen met gegevens van zgn. 'concentratoren' (in Vlaanderen: Universiteiten, Instituten) en
van 'niche-donoren' (bvb Damiaanfonds voor lepra- en TB-onderzoek) die vanuit de eerste
overview (punt 1 en 2) naar voor kwamen.
4) gegevens opvragen van de implementoren gebeurt slechts pas in laatste instantie, omdat die
overbevraagd en, wegens een zekere competitie voor schaarse fondsen, soms onwillig zijn om
volledige gegevens te verstrekken. Bovendien zijn de gegevens die van implementoren verkregen
worden niet gestandardiseerd en vereisen ze dus veel manueel aanpassingswerk
5) beroep doen op gegevens uit partnerlanden is slechts zeer uitzonderlijk mogelijk.
B.
Gegevensset
Om de kans op respons te verhogen en om de onderlinge vergelijkbaarheid te garanderen is het
belangrijk te werken met een minimale standaardset van gegevens over onderzoeksprojecten. Het
volgende schema geeft weer welke gegevens opgevraagd werden aan researchadministraties:
primair
(nodig)
secundair
(nuttig)
WIE
WAAR
WAT
HOE
HOEVEEL
onderzoeksteams
geografisch
thema
methodologie
ingezette middelen
hoofdtype van
research
fondsen van deze
donor
secundaire types
staff / natura,
fondsen van andere
donoren
1) coordinator
2) VL partner
locaties in
hoofdontw.land(en) onderzoeksgebied
andere partners andere locaties
secondaire
gebieden
Ook is het belangrijk duidelijk te maken op welk niveau de gevraagde gegevens zich bevinden, wat we
de basiseenheden noemen. Informatie die zich op een ander niveau bevindt is ofwel te algemeen (bvb
universiteit, vakgroep ipv. eenheid) ofwel te specifiek (bvb. naam promotor ipv. eenheid), zodat
manuele verwerking nodig is, wat aanleiding geeft tot interpretatie- en classificatiefouten.
16
we verwijzen hier naar het inventarisatiemodel van Shared (http://shared-global.collexis.net), een EC
project sinds 1996.
5-1
WIE
WAAR
WAT
HOE
HOEVEEL
onderzoeksteams
geografisch
thema
methodologie
ingezette middelen
Mogelijke Niveau's:
supraindeling
universiteiten /
bvb ACP /
hogeschool / privé / ... Commonwealth
hoofdindeling
instituut /
organisatie
groepering per
continent
tussenindeling
faculteit / vakgroep /
afdeling enz.
groepering per
regio
basiseenheden
onderzoeksteam
land
onderverdeling
subteam / individu
site, localiteit of
regio intra-staat
budget van het
programma
natural, cultural, social,
classificatie van
life sciences
researchmethodologie
totaalbudget van het
project
niet-researchfondsen,
eigen contributie...
onderzoeksgebied
hoofdmethodologie
researchbudget
budgetverdeling
C. Verloop van de datacollectie
Al gauw bleek dat de zaken niet zo eenvoudig waren als verwacht. De bevoegdheden in België liggen
ook op dit vlak versnipperd, en zijn in volle (d)evolutie (zie het vorige hoofdstuk). De researchdonoren
en hun administraties (DWTC, AWI, FWO, VLIR) bezorgden ons vlot hun gegevens (als bestand of op
papier). Aan de kant van de ontwikkelingsdonoren en hun administraties (DGOS, Vlaamse
Gemeenschap, BTC, VVOB) was het al wat moeilijker om bruikbare gegevens op te sporen, vooral
omdat de klemtoon van de projecten hier natuurlijk op ontwikkelingswerk en niet op research ligt.
De internationale gegevens van met name de Europese Commissie rolden vlot uit de zoekmachine van
CORDIS. Ook SHARED (medische research) en WISANT (landbouw) leverden bruikbare informatie
op. De binnenlandse gegevensverzameling was echter zo arbeidsintensief dat we noodgedwongen de
internationale donoren verder slechts zijdelings (via info van concentratoren en implementoren) in
aanmerking konden nemen.
Voor een groot deel van de informatie kwamen we terecht bij de concentratoren, met name bij de
IWETO-databank (met name BOF gegevens zijn enkel daar terug te vinden). De web-database is reeds
enige tijd buiten gebruik 17, maar we konden gebruik maken van de nieuwe achterliggende databases
die volgens de huidige afspraken binnen IWETO gevoed worden door de (onderzoeksdiensten van) de
universiteiten.
Een eerste IWETO databank, 'coöperatie' bevat in principe alle internationale research-verbanden. Na
een summiere validatie bleek deze niet bruikbaar voor onze noden, vermits de gegevens niet langer
standaard doorgegeven worden aan IWETO.
17
De homepage luidt: "IWETO, upgraded with a re-designed relational data model introducing Person
as a new entity, will be accessible on a completely new website soon.
The present website remains accessible to the public, but users should be aware that recent information
is not available for the moment as the present website can no longer be updated for technical reasons.
We wish to apologize for the temporary inconvenience."
5-2
De projectendatabase (gevoed door de bekende IWETO-fiches) bleek wel bruikbaar, hoewel er per
universiteit sterke verschillen zijn inzake grondigheid, up-to-date-heid en accuraatheid van de
gegevens. Helaas blijken de gegevens die via de IWETO-fiche verzameld worden te summier voor
onze doelstelling. Zo ontbreekt een veld waar de locatie van de research kan ingevuld worden. Ook de
keywords (discipline- en toepassingscodes) bleken niet eenduidig genoeg voor onze noden. Een snelle
selectie op basis van geografische en thematische velden uit de database was dus onmogelijk.
Er zat niets anders op dan de recente projecten uit IWETO één voor één door te nemen. In de zomer
van 2003 nam ons team van experts op verscheidene domeinen, bijgestaan door de promotoren, de
titels en abstracts van meer dan 10,000 projecten door en selecteerde een kleine 1,000 projecten als
potentiëel in aanmerking komend.
Tijdens deze selectieprocedure werden voor elk domein van de wetenschap een aantal
classificatiecriteria scherp gesteld.
-
Onderzoek rond tropische dier- of plantensoorten (bvb. schorpioenen) werden geïncludeerd, tenzij
het gaat om modelorganismen voor basisonderzoek, veelbestudeerd maar louter toevallig tropisch
(bvb het zebravisje, Danio rerio of Arabidopsis thaliana)
-
Algemene rubrieken die op zich relevant zijn voor ontwikkelingslanden (zoals Duurzame
ontwikkeling, Klimaatsverandering, Duurzaam energiegebruik, uitputting fossiele brandstoffen)
werden niet per se geïncludeerd, enkel indien er een concreet aanknopingspunt bestaat.
-
HIV/AIDS: ook fundamenteel onderzoek in deze materie (bvb rond vaccins) kan van belang zijn
voor de bestrijding van de epidemie die vooral in ontwikkelingslanden woedt. De scheidingslijn
om het onderzoek al dan niet te includeren werd genomen als volgt:+ 1) toepasbaarheid op korte
termijn van eventuele resultaten van het onderzoek en 2) immunologisch basisonderzoek dat niet
gedifferentiëerd is naar HIV/AIDS en bvb ook van belang kan zijn voor kankeronderzoek werd
niet opgenomen.
De projecten werden daarna geklasseerd volgens vakgebied. De vaststelling dat de IWETO-keywords
niet bruikbaar bleken om projecten op een specifieke expertiseniche bijeen te brengen (wegens te breed
of niet eenduidig), zette ons op zoek naar een bruikbare classificatie die wel genoeg specificiteit toeliet.
Uiteindelijk besloten we te werken met de hierarchisch-georganiseerde sleutelwoorden van CORDIS
(de database van de Europese Commissie, DG RTD), hoewel we hier en daar nog enkele subniveau's
dienden bij te voegen.
De financiële gegevens van de geselecteerde projecten werden aangeleverd door IWETO (behalve voor
de KULeuven, waar de onderzoeksdienst zelf ons de gegevens liet ophalen).
De initiëel geselecteerde IWETO projecten werden samengevoegd met de lijsten van o.a. VLIR, FWO
(eveneens manueel geselecteerd op basis van de jaarrapporten), DWTC, AWI en BTC. De dubbels
waren soms moeilijk op te sporen (andere titels, promotor v. vakgroepvoorzitter, Engels/Nederlands,
verschillende co-ordinatoren, andere budgetten...). De projecten werden waar nodig toegewezen aan de
juiste teams (uit de IWETO-database) en van alle teams die een geselecteerd project hadden werd
opnieuw de volledige lijst overlopen ter inclusie van projecten die over het hoofd gezien waren of ter
exclusie van projecten van een team dat bij nader inzien toch niets met ontwikkelingslanden te zien
had.
Uiteraard stootten we geregeld op lacunes, zo konden een groot aantal projecten van het Instituut voor
Tropische Geneeskunde en het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika pas naderhand bijgevoegd
worden.
D. Projectenbestand
Het huidige bestand heeft de volgende kenmerken:
5-3

volledigheid: gegevens van specifiek ontwikkelingslanden-gericht onderzoek door universiteiten is
goed in kaart gebracht, maar gegevens van hogescholen, sommige instituten (bvb. Nationale
Plantentuin), privé-initiatieven en NGO's zijn slechts zeer fragmentair.

accuraatheid: over het algemeen kunnen we stellen dat de basisgegevens van donoren, IWETO en
andere bronnen een zeer goede accuraatheid vertonen. Zoals steeds in databestanden zakt de
betrouwbaarheid van de gegevens echter pijlsnel bij de koppeling van gegevens aan elkaar, door
interpretatie (bvb selectie op basis van de titels), classificatie (indeling in domeinen, subdomeinen,
niches van de wetenschap), en toewijzing (groeperen van projecten in het juiste onderzoeksteam).
De enige methode die hier kan baten is de terugkoppeling naar de originele verstrekker van de
gegevens (de teamleider) voor verificatie van de basisgegevens en validatie van de gelegde
relaties. Deze procedure wordt momenteel niet gebruikt door IWETO of door de donoren. In het
kader van onderhavige studie hebben wij hun projectenlijst voorgelegd aan een zestigtal teams, en
hieruit bleek dat 18 % van de projecten moesten geschrapt worden (waarvan de helft wegens geen
(gepercipiëerde) band met ontwikkelingslanden, maar ook nog wegens dubbels, afgelopen
projecten, nog niet begonnen, verkeerd team). De respondenten gaven anderzijds eveneens 18 %
nieuwe projecten op die blijkbaar (nog) niet in IWETO zaten of door de donoren opgegeven
waren. Ook de juistheid van gegevens (titel, looptermijn, naam van project- en teamleider,
budget...) van projecten die correct opgenomen waren bleek toch aan meer dan 10% fouten
onderhevig (dikwijls details of niet doorgeven van wijzigingen in contract).

up-to-date: dit is zeer wisselend. Sommige universiteiten hebben blijkbaar een serieuze achterstand
opgelopen.

Comprehensiviteit: welke projecten aan IWETO aangegeven worden is zeer sterk verschillend. De
meeste universiteiten geven enkel het minimum minimorum door. Eén universiteit (KULeuven)
includeert zelfs 'vrij' onderzoek, m.a.w. dat zonder apart budget gevoerd wordt in het kader van de
normale academische opdracht, en baseert neemt bij de ZAP-evaluatie enkel de research die in de
database opgenomen is in aanmerking. De kwaliteit en comprehensiviteit zijn navenant.

financiële gegevens: deze zijn slechts voor gemiddeld 87 % van de projecten beschikbaar. De
betrouwbaarheid van deze gegevens is bovendien laag, vermits we niet konden confirmeren dat het
enkel over de researchcomponent van het budget ging dat toegekend is aan dit researchteam.
Dikwijls betreft de opgave een volledig projectbudget, waar ook ontwikkelingsfondsen of andere
niet-researchfondsen inzitten, of waar het deel voor andere partners in België of in het partnerland
niet uitgesplitst is. De mysterieuze wegen van de boekhoudingsclassificatie in vele organisaties
laat bovendien vrezen dat personeels en investeringskosten soms wel, dan niet in het plaatje
opgenomen zijn.
E. Steekproef
Uiteindelijk kwamen we uit op een bestand van 1083 projecten. Wegens de hierboven geschetste
obstakels in de uitvoering van onze methodologie kunnen we zeker niet ambiëren dat dit een inventaris
is van alle Vlaamse projectwerk in / met / voor ontwikkelingslanden.
We hebben hier dus een steekproef van researchprojecten in / met / voor ontwikkelingslanden, die niet
volledig representatief is in de betekenis dat de werkelijke activiteiten verhoudingsgewijs op een
gebalanceerde wijze aan bod komen, er is zeker sprake van een aantal scheeftrekkingen (zie ook
hoofdstuk 7).
Dit probleem werd in juni 2003 met de stuurgroep van het project besproken, met de expliciete vraag of
het niet beter was het project een andere richting te geven of te wachten tot er meer betrouwbare en
complete informatie beschikbaar zou zijn. De stuurgroep kwam echter tot de conclusie dat
5-4

de moeizame beschikbaarheid van gegevens op zich reeds een interessante bevinding is

de steekproef, met inachtname van de beperkingen, toch bruikbare informatie kon opleveren voor
de uiteindelijke doelstellingen van de opdracht 1) in kaart brengen van de Vlaamse expertiseniches
en 2) identificeren van de voornaamste teams. (wie doet wat).
De gegevens van de steekproef werden dus gebruikt voor 2 analyses:

de expertiseniches in kaart brengen per domein van de wetenschap. Dit gebeurde door elk project
toe te wijzen aan een zeer specifieke niche binnen een model met tot zes hiërarchische niveaus. Zo
werden de projecten aan elkaar geclusterd, wat een visuele voorstelling mogelijk maakt (zie
hoofdstuk 6)

een (rudimentaire) selectie van researchteams die waarschijnlijk een rol van een zeker belang
spelen, op basis van het aantal projecten van dit team in onze steekproef (cutoff: 5 recente
projecten). Dit leverde 60 teams op, die elk een korte vragenlijst kregen (model in annex) en ook
gevraagd werden de lijst van hun projecten (zoals per ons databestand) te verifiëren, te valideren
en aan te vullen. De antwoorden werden deels verwerkt in hoofdstuk 6 (als correctie op het
databestand) en in hoofdstuk 7 (antwoorden op de questionnaire, reciprociteit van de erkenning als
belangrijk team op een vakgebied)
F. Ontwikkelingsrelevant ?
Voor het gegevensbestand werden alle projecten geselecteerd die in/met/voor ontwikkelingslanden
plaatsvinden. Binnen de stuurgroep, de promotoren- en teamvergaderingen kwam initiëel voortdurend
de vraag aan bod: ja, dit project is nu wel in een ontwikkelingsland, maar is het wel
ontwikkelingsrelevant ? Na rijp beraad en overleg kwamen we tot het volgende beleid:
1) alle projecten werden geïncludeerd, ontwikkelingsrelevantie is geen criterium voor opname in de
steekproef
2) uit de vaststelling dat ontwikkelingsrelevantie wel als een beoordelingscriterium gebruikt wordt
(ook in allerlei selectieprocedures) maar dat iedereen er iets anders onder verstaat, bleek dat het
nuttig is om een state-of-the-art overzicht te geven, en dat is het hoofdstuk 3 van dit rapport
geworden. Dit kan aanleiding geven tot gefundeerde operationele beoordelingscriteria die, naast
even belangrijke wetenschappelijke beoordelingscriteria, gebruikt kunnen worden door de
administraties en door selectiepanels bij het vastleggen van hun beleid terzake.
G. Workshop
Hoe passen we ontwikkelings- en wetenschappelijke relevantiecriterie in de praktijk toe op het rijk
geschakeerde landschap van expertise in Vlaanderen ? Het leek de moeite om beleidsmensen samen te
brengen met wetenschappers in een workshop om hier enkele vragen, conclusies en aanbevelingen op
te sporen.
H.
Eindrapport
Dit alles is verwerkt in een eindverslag..
5-5
6. Expertisegebieden
We hebben getracht om de resultaten van onze studie zo overzichtelijk mogelijk voor te stellen. Eerst
bekijken we op welke gebieden expertise aanwezig is in Vlaamse onderzoeksteams. Elk
onderzoeksproject in de steekproef werd geklasseerd volgens het meest specifieke expertisegebied (de
'niche') dat van toepassing is. Vervolgens werden gelijkaardige expertises samengevoegd in steeds
grotere clusters die uiteindelijk in de CORDIS-classificatie pasten. We stellen deze 'clustergrammen'
voor in 8 kaarten, waarin we het relatieve belang van elke expertise-niche aangeven door het aantal
projecten dat we hierbij in de steekproef onderverdeelden, en een benadering van het onderzoeksbudget
voor elke cluster18.
A. Natuurwetenschappen:

Clustergram 1: Landbouw (Landbouwkunde, Bodemkunde, Teelttechnieken, Bosbouw,
Dierlijke productie) 102 projecten, ongeveer € 12,7M (budget beschikbaar voor 89% van
de projecten)

Clustergram 2: Biologie (Biologie, Plantkunde, Dierkunde, Bio-engineering): 140
projecten, ongeveer € 14,4M (budget beschikbaar voor 79% van de projecten)

Clustergram 3: Milieu (Aardwetenschappen, Water, Beheer natuurlijke rijkdommen,
'Global change', Ecologie): 144 projecten, ongeveer € 12,2M (budget beschikbaar voor
80% van de projecten)
B. Exacte wetenschappen: Clustergram 4 (Scheikunde, Fysia, Wiskunde, Sterrenkunde, Informatica):
37 projecten, ongeveer € 3,6M (budget beschikbaar voor 89% van de projecten)
C. Technologie: Clustergram 5 (Technologie, Engineering): 60 projecten, ongeveer € 8,7M (budget
beschikbaar voor 88% van de projecten)
D. Menswetenschappen: Clustergram 6 (Geschiedenis, Literatuur, Taalwetenschappen, Kunst,
Informatiewetenschappen, Religieuze wetenschappen): 109 projecten, ongeveer € 13M (budget
beschikbaar voor 79% van de projecten)
E. Sociale wetenschappen: Clustergram 7 (Politieke wetenschappen, Juridische wetenschappen,
Economie, Pedagogiek, Cultuurstudies, Antropologie, Sociologie, Communicatiewetenschappen)
229 projecten, ongeveer € 19M (budget beschikbaar voor 95% van de projecten)
F.
Gezondheidswetenschappen: Clustergram 8 (Diergeneeskunde, Capaciteitsondersteuning, Humane
gezondheidswetenschappen (Volksgezondheid, Parasitologie, Virologie, Bacteriologie, Niet
overdraagbare aandoeningen, Farmacologie/diagnostica)): 262 projecten, ongeveer € 56M (budget
beschikbaar voor 92% van de projecten)
Elk clustergram is tot op vier niveau's onderverdeeld, en op elk niveau worden twee gegevens
symbolisch weergegeven: aantal projecten (cirkels) en geschat researchbudget (vierkanten). Kleur en
grootte van de symbolen geven de onderlinge verhoudingen weer. In sommige clusters worden een
aantal projecten die niet in een van de subclusters vallen, apart weergegeven, buiten de subclusters
maar binnen de ruimte van de cluster.
Per cluster wordt in dit hoofdstuk ook een korte uitleg / verantwoording gegeven. Bij de omvangrijke
clusters worden ook de voornaamste actoren en de geografische focus weergegeven.
18
Hierbij dient men wel voor ogen te houden dat slechts voor 87% van de projecten budgetgegevens
beschikbaar zijn (Natuurwetenschappen 82%, Socio-Culturele wetenschappen 90%,
Gezondheidswetenschappen 92%).
6-1
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de proporties tussen de verschillende hoofddomeinen voor
wat betreft de projecten (totaal 1083) en de (geëxtrapoleerde) budgetten (totaal 159 M€) die in de
steekproef opgenomen zijn.
100%
90%
80%
Gezondheid
70%
Sociale
Menswetenschappen
60%
Technologie
50%
Exacte
40%
Milieu
30%
Biologie
20%
Landbouw
10%
0%
projecten
6-2
budget
A.
Natuurwetenschappen
A.1.
Landbouw (Agriculture)
Landbouwkunde (Agronomics)
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
11-15
Ontwikkelingslanden algemeen
€ 1M - € 5M

KUL, Laboratorium voor Bodem en Water

KUL, Laboratorium voor fytopathologie en plantenbescherming
De groep ‘Landbouwkunde’ wordt verder opgesplitst in volgende expertisevelden:
Irrigatie (Irrigation): De irrigatie is van belang voor (sub)tropische gewassen in gebieden waar water
moeilijk toegankelijk is, of bij teelten die plaatsvinden in geïrrigeerde perimeters (bvb. rijst). De
irrigatie wordt bestudeerd door agronomen, bodemkundigen en landbouwkundig ingenieurs
gespecialiseerd in hydraulica.
Aantal projecten in cluster: 5
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Gewasbescherming (Crop Protection): Zowel chemische, mechanische als biologische middelen
worden ingezet.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Pesticiden (Pesticides): Algemene benaming voor chemische of biologische gewasbeschermingsmiddelen. Ze worden dikwijls specifieker aangeduid naargelang de belager die ze bestrijden:
insecticiden (insecten), herbiciden (onkruiden), fungiciden (schimmels), acariciden (mijten),
nematiciden (aaltjes), bactericiden (bacteriën),....
Aantal projecten in cluster: 4
Geschat researchbudget: € 500.000 - € 1.000.000
Teeltsystemen (Plant Cropping System): De teelt van bepaalde gewassen is vaak specifiek voor de
fysische, sociale en culturele omgeving waarin ze plaatsvindt. Afhankelijk van het gewas en zijn
omgeving, worden verschillende teeltsystemen gehanteerd. Bvb. wordt in de tropen heel vaak met
‘tussenteelten’ gewerkt, waarbij bvb. bonen tussen de maïs worden gezaaid.
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Bosbouw (Forest Science)
Bosecosystemen (Forest ecosystems): De biologische, biochemische en/of fysiologische interacties
tussen plant (boom), dier en bodem in bossen.
6-3
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Tropische Bosbouw (Tropical Forestry): Algemene groepering voor de studie van tropische bossen.
Binnen deze niche werden vooral projecten ingedeeld rond ‘duurzaam bosbeheer’ en/of ‘bosherstel’ in
de tropen. Projecten met specifiekere onderwerpen werden onder de betreffende niches geplaatst.
aantal projecten:
Geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
11-15
Oost-Afrika, Latijns-Amerika
€ 1M - € 5M

UGent, Departement Moleculaire Genetica

KUL, Laboratorium voor Bos, Natuur en Landschap
Sylvicultuur (Sylviculture): Omwille van hun economische waarde werden ook de projecten rond
bamboe hierin geplaatst.
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: < € 100.000
Teelttechnieken (Phytotechny)
aantal projecten:
<5
Geografisch:
Azië, Latijns-Amerika
geschat researchbudget:
€ 100.000 - € 250.000
De niche wordt opgedeeld in:
Fruitteelt (Small Fruit Trees): Hierin werden slechts 2 projecten geclassificeerd. Omwille van de
specifieke productie (fruit) werden ze niet onder sylvicultuur of tropische bosbouw geplaatst.
Tuinbouw (Horticulture): Het (enige) project dat in deze niche werd geplaatst, behandelt de teelt van
serretomaten in de tropen.
Bodemkunde (Soil Science)
Bodemchemie (Soil Chemistry): In deze niche werd slechts 1 project gecatalogeerd.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Bodemvruchtbaarheid (Soil Fertility): Een algemene niche voor projecten rond de vruchtbaarheid
van bodems die afhankelijk is van zijn chemische (cfr. supra), biologische en fysische factoren.
Belangrijk binnen deze groep zijn de projecten rond stikstofbiofertilisatie (zie hieronder).
aantal projecten:
Geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
6-4
31-40
Sub-Sahara Afrika, Latijns-Amerika
>€4M

KUL, Centrum voor Microbiële en Plantengenetica

KUL, Laboratorium voor Bodemvruchtbaarheid en –biologie

UGent, Afdeling Plant-Bacteriën-Interacties
Stikstofbiofertilisatie (Nitrogen-Biofertilisation): De plantensoorten uit de familie Fabaceae
(leguminosen) kunnen stikstof (N2) uit de lucht halen en omzetten in een voor de plant bruikbare
vorm. Dit gebeurt met behulp van een symbiotische bacterie die zich in nodules in de wortels van
deze planten vestigt (Rhizobium sp.). Deze symbiose maakt de teelt van bvb. bonen (Faba spp.) in
stikstofarme bodems alsnog mogelijk. De stikstofbiofertilisatie is dan ook uiterst belangrijk voor
teelten in de tropen. Bij rijst en andere graangewassen speelt Azospirillum sp. een grote rol in de
stikstofopname door deze planten in een complexe symbiose tussen plant, Azospirillum sp. en
wortelgelieerde bodemschimmels (mycorrhiza). Alle projecten specifiek rond Azospirillum sp. en
mycorrhiza werden in aparte niches ingedeeld.
Aantal projecten in subcluster: 33 (binnen de 36 projecten van ‘bodemvruchtbaarheid’)
Geschat researchbudget: € 3,7 M
Bodembeheer (Soil Management): Deze niche bevat alle projecten rond erosiebestrijding,
bodemwater, bodemfauna, etc. gefocused op een duurzame plantenteelt. Het beheer van
bodemvruchtbaarheid en bodemherstel werden onder een andere niche geplaatst. Bodembeheer is niet
beperkt tot landbouw, maar wordt ook toegepast in het kader van ecologie, erosiebestrijding,
waterwinning, enz.
.
aantal projecten:
Geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
21-30
Voornamelijk Sub-Sahara Afrika
> € 4M

KUL, Laboratorium voor Bodem en Water

KUL, Laboratorium voor Bodemvruchtbaarheid en –biologie

UGent, Afdeling Bodemkunde
Bodemfysica (Soil Physics): Deze niche bevat slechts één project rond de evaluatie van
bodemfysische eigenschappen van bepaalde kleigronden voor de productie van bananen.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Bodemherstel (Soil Remediation): Deze niche omvat het herstel van bodems met het oog op
landbouwkundig gebruik.
Aantal projecten in cluster: 4
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Dierlijke Productie (Zootechnics)
Deze niche omvat alle projecten rond technische ingrepen in de dierlijke productie. Gelijkaardige
projecten die technischer zijn van aard, werden onder ‘Agricultural Engineering’ geplaatst.
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
6-5
A.2.
Biologie (Biology)
Bio-Engineering
Genetische Manipulatie of Modificatie (Genetic Engineering): Omvat projecten waarbij bepaalde
planten 'genetisch’ veredeld werden om bepaalde eigenschappen als productie, ziekteresistentie,
koudetolerantie, etc. te verbeteren.
aantal projecten: 5-10
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
Ontwikkelingslanden algemeen
€ 1M - € 5M

KUL, Laboratorium voor Tropische Plantenteelt

UGent, Afdeling Toegepaste Moleculaire Genetica
Binnen deze niche werden verder onderverdelingen gemaakt voor genetische selectie (genetic
selection), waarbij op basis van genetische eigenschappen planten voor veredeling worden
weerhouden en Genetische Modificatie, waarbij de specifieke ontwikkeling van genetisch
gewijzigde/verbeterde planten/gewassen wordt beoogd. (3 projecten, geschat researchbudget: €
500.000 - € 1.000.000)
In Vitro Cultuur (In Vitro Culture): Deze vorm van vegetatieve vermeerdering is van belang bij
planten die moeilijk vermeerderbaar zijn of waarbij de ontwikkelingstijd van de plant langs de
klassieke weg te lang is. Bij genetische verbetering van planten wordt vaak van deze methode gebruik
gemaakt.
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Biologie (Biology)
Aquatische Biologie (Aquatic Biology):
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 500.000 - € 1.000.000
Evolutionaire Biologie (Evolutionary Biology): Binnen de evolutionaire biologie werd een aparte
niche onderscheiden voor de fylogenie (phylogeny), die meer in het bijzonder de evolutie van deze
organismen beschrijft.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
16-20
Latijns-Amerika (Galápagos), Azië
€ 1M - € 5M

RUCA, Evolutionaire Biologie

VUB, Biologie
Genoomanalyse (Genomics): De niche bevat enkel een project rond de genoomanalyse van Phaseolus
vulgaris, de gewone boon.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
6-6
Populatiegenetica (Population Genetics):
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: < € 100.000
Schimmels (Fungi): (zie ook schimmels als plantenziekten) Het enige project binnen deze niche
behandelt een taxonomisch-systematisch onderzoek van een bepaalde schimmel (Basidiomyceten).
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Industriële Microbiologie (Industrial Microbiology): De enige twee projecten in deze niche
bestuderen de fermentatie met behulp van gist.
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Populatiebiologie (Population Biology):
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Bodembiologie (Soil Biology): Organismen uit de bodem worden als aparte niche opgenomen omdat
ze veelal een grote rol spelen in het bodem-plant ecosysteem. Het enige project in deze niche handelt
over Actinomyceten in chinese bodems.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Taxonomie (Taxonomy): Deze niche bevat slechts één project omtrent de systematische revisie van
Afrikaanse stekelalen. Taxonomische studies over planten zijn ingedeeld bij de niche ‘taxonomische
plantkunde’.
Aantal projecten in cluster: 1
Plantkunde (Botany)
Medicinale Planten (Medicinal Plants): Onderzoeksprojecten rond medicinale planten kunnen een
waaier aan disciplines omvatten: (etno)botanie, taxonomie, agronomie, analytische chemie, etc. Ze
worden echter als aparte niche weerhouden omwille van hun enorm potentieel in de mondiale
volksgezondheid en hun belang in de debatten rond intellectuele eigendomsrechten die zich vooral in
de sfeer van medicinale planten afspelen.
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Palynologie (Palynology):
Aantal projecten in cluster: 4
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Fytopathologie (Phytopathology): De onderzoeksprojecten binnen de fytopathologie worden
hieronder verder gespecifieerd: insecten, bacteriën, schimmels, nematoden, plagen door hogere dieren
en virussen.
Schimmels (Fungi): Niche rond schimmels als plantenziekte
6-7
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Ontwikkelingslanden algemeen
€ 500.000 - € 1.000.000

KUL, Laboratorium voor fytopathologie en plantenbescherming

UGent, Afdeling Aquatische Biologie - Afdeling Mycologie

UGent, Laboratorium voor Fytopathologie
Insecten (Insects): In deze niche zitten exclusief projecten m.b.t. sprinkhanen als
gewasbeschadigers.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
11-15
Ontwikkelingslanden algemeen
> € 2M

KUL, Afdeling Vergelijkende Fysiologie en Morfologie der
Dieren
Bacteriën (Bacteria): Deze groep omvat onderzoeksprojecten rond bacteriën als veroorzakers van
plantenziekten bij tropische teelten.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Ontwikkelingslanden algemeen
€ 500.000 - € 1.000.000

UGent, Laboratorium voor Microbiologie
Nematoden (Nematodes):
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Sub-Sahara Afrika, Azië
> € 1M

KUL, Laboratorium voor Tropische Plantenteelt
Plagen door Hogere Dieren (Plant Pests): In het enige project in deze niche wordt de
ecologische bestrijding van knaagdieren als gewasbeschadigers beschreven.
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Virussen (Viruses): Slechts één project, rond virusbestrijding bij de banaan, wordt in deze niche
geklasseerd.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
6-8
Plantenanatomie (Plant Anatomy):
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Plantenfysiologie (Plant Physiology):. Binnen de plantenfysiologie worden twee niches beschreven
(zie hieronder).
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Ontwikkelingslanden algemeen
€ 500.000 - € 1.000.000

UGent, Afdeling Ethyleen
Plantontwikkeling (Plant Development):
Aantal projecten in cluster: 4 (van de 8 projecten binnen ‘Plantenfysiologie’)
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Stress (Stress):.
Aantal projecten in cluster: 3 (van de 8 projecten binnen ‘Plantenfysiologie’)
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Taxonomische Plantkunde (Systematic Botany):
Aantal projecten in cluster: 4
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Dierkunde (Zoology)
Ethologie (Ethology): De onderzoeksprojecten in deze niche betreffen
bonobo’s en mantelbavianen.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Sub-Sahara Afrika
€ 250.000 - € 500.000

UIA, Ethologie

RUCA, Gedragsbiologie
Morfologie (Morphology):
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
6-9
5-10
Ontwikkelingslanden algemeen
€ 500.000 - € 1.000.000

UIA, Functionele Morfologie
vooral het gedrag van
Dierlijke Voeding (Animal Nutrition): In het enige project in deze niche worden de
voedingspatronen van gorilla’s en chimpansees bestudeerd.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Dierlijke fysiologie (Animal Physiology) De niche bevat zowel een project rond de biochemische
werking van dierlijke hersenen als de bewegingsleer bij de bonobo’s.
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Dierlijke Reproductie (Animal Reproduction):
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Entomologie (Entomology): Deze niche bevat algemeen biologische studies over insecten. Specifiek
onderzoek naar insecten als gewasplaag werden geclassificeerd in de niche ‘insecten’ bij de
fytopathologie.
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Zoogeografie (Zoogeography): Het enige onderzoeksproject in deze niche handelt over de
verspreiding van bonobo’s in Congo, Rwanda en Oeganda.
Aantal projecten in cluster: 1
6-10
A.3.
Milieu (Environmental Sciences)
Deze grote supercluster omvat alle onderzoeksprojecten rond de omgeving van plant en dier. Hier en
daar kan discussie ontstaan omtrent de adequaatheid van de plaatsing van bepaalde niches binnen deze
supercluster. Meer bepaald de niches rond aquacultuur horen wellicht meer binnen de eerst beschreven
supercluster ‘Landbouw’. Aan de huidige indeling werd echter vastgehouden omdat ze een standaard
vormt voor de indeling van Europese onderzoeksprojecten (CORDIS).
Aardwetenschappen (Earth Sciences)
Geochemie (Geochemistry):
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Latijns-Amerkia
€ 100.000 - € 250.000

UGent, Faculteit Landbouwkundige en Toegepaste Biologische
Wetenschappen
Biogeochemie (Biogeochemistry): Deze niche bevat een over vier projecten verdeeld onderzoek
dat deze kringlopen in Vlaamse bossen met die in Chili vergelijkt.
Aantal projecten in cluster: 4 (van de 5 projecten binnen ‘Geochemie’)
Geschat researchbudget: < € 100.000
Geofysische Wetenschappen (Geophysical Science): Volgende niches worden erin onderscheiden:
geologie, hydrologie en tectoniek.
Aantal projecten in cluster: 21
Geschat researchbudget: > € 1M
{details over deze cluster, zie hieronder}
Geologie (Geology):
aantal projecten:
16-20
geografisch:
Azië, Latijns-Amerika
geschat researchbudget:
€ 100.000 - € 250.000
belangrijkste teams:

KUL, Afdeling Fysico-Chemische Geologie

KUL, Afdeling Fysische en Regionale Geografie
Geomorfologie (Geomorphology):
Aantal projecten in cluster: 3 (van de 16 projecten binnen ‘Geologie’)
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Pedologie (Pedology): Pedologie wordt hier onderscheiden van de bodemkunde zoals ze is
beschreven in het partim ‘Landbouw’ door het ontbreken van rechtstreeks landbouwkundige
toepassingen in de pedologie.
Aantal projecten in cluster: 2 (van de 16 projecten binnen ‘Geologie’)
6-11
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Petrologie (Petrology): In deze niche zit slechts 1 project waarin de vorming van gesteentes
uit magma (stollingsgesteentes) wordt beschreven .
Aantal projecten in cluster: 1 (van de 16 projecten binnen ‘Geologie’)
Sedimentologie (Sedimentology):
Aantal projecten in cluster: 3 (van de 16 projecten binnen ‘Geologie’)
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Vulkanologie (Volcanology):
Aantal projecten in cluster: 3 (van de 16 projecten binnen ‘Geologie’)
Geschat researchbudget:€ 100.000 - € 250.000
Tektoniek (Tectonics):
Aantal projecten in cluster: 2 (van de 21 projecten binnen ‘Geofysische Wetenschappen’)
Geschat researchbudget: < € 100.000
Hydrologie (Hydrology):
Aantal projecten in cluster: 1 (van de 21 projecten binnen ‘Geofysische Wetenschappen’)
Mariene Wetenschappen
Mariene Biodiversiteit (Marine Biodiversity): De mariene biodiversiteit is opgenomen bij de
milieuwetenschappen en niet bij de biologie omdat de hierin ingedeelde onderzoeksprojecten grote
groepen organismen en hun biodiversiteit bestuderen in mariene ecosystemen.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Vooral Indische Oceaan
€ 250.000 - € 500.000

UGent, Afdeling Aquatische Biologie
Mariene Ecosystemen (Marine Ecosystems): Binnen de mariene ecosystemen worden
benthische en kustecosystemen onderscheiden.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Alle oceanen
> € 1M

KUL, Afdeling Fysico-Chemische Geologie

UGent, Afdeling Mariene Biologie

UGent, Afdeling Aquatische Biologie
Benthische Ecosystemen (Benthic Ecosystems): De studie van de koraalriffen maakt hier
een essentieel onderdeel van uit.
6-12
Aantal projecten in cluster: 3 (van de 8 projecten binnen ‘Mariene Ecosystemen’)
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Kustecosystemen (Coastal Ecosystems):
Aantal projecten in cluster: 2 (van de 8 projecten binnen ‘Mariene Ecosystemen’)
Geschat researchbudget: € 149 053
Oceanografie (Oceanography):
Aantal projecten in cluster: 4
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Paleontologie (Paleontology):
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Sub-Sahara en Noord-Afrika
€ 100.000 - € 250.000

UGent, Afdeling Paleontologie
Ecologie
Dierlijke Ecologie (Animal Ecology):
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Aquatische Ecologie (Aquatic Ecology): De aquatische ecologie onderscheidt zich van de mariene
ecosystemen omdat het hier zoetwaterecosystemen betreft.
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: < € 100.000
Afvalbeheer (Waste Management): Het enige project in deze niche onderzoekt de mogelijkheid voor
recuperatie van afvalstoffen in landbouwsystemen in Kinshasa.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Global Change
Klimaatsveranderingen (Climate Change): De studie van de klimaatsveranderingen is een jonge
wetenschap, maar wordt door de impact van de veranderingen als uiterst belangrijk beschouwd. De
studie van deze klimaatsveranderingen wordt verder onderverdeeld in: aerosols, desertificatie,
broeikasgassen en paleoklimatologie.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
6-13
11-15
Vooral Sub-Sahara Afrika
> € 2M

KUL, Afdeling Fysische en Regionale Geografie

UGent, Afdeling Mariene Geologie

UGent, Afdeling Limnologie
Aerosols (Aerosols):
Aantal projecten in cluster: 2 (van de 11 projecten in ‘klimaatsveranderingen’)
Geschat researchbudget: < € 100.000
Desertificatie (Desertification): De ‘verwoestijning’ is een natuurlijk klimatologisch proces.
Door onachtzame maatregelen inzake landbouw- of waterbeheer, wordt de verwoestijning in
bepaalde gebieden echter sterk versneld.
Aantal projecten in cluster: 3 (van de 11 projecten in ‘klimaatsveranderingen’)
Geschat researchbudget: € 500.000 - € 1.000.000
Broeikasgassen (Greenhouse Gases):
Aantal projecten in cluster: 1 (van de 11 projecten in ‘klimaatsveranderingen’)
Geschat researchbudget: < € 100.000
Paleoklimatologie (Paleoclimatology):
Aantal projecten in cluster: 2 (van de 11 projecten in ‘klimaatsveranderingen’)
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Landschapsveranderingen (Land Cover Change): Deze niche bevat 1 onderzoeksproject rond de
veranderingen in vegetaties, bodemkarakteristieken, geomorfologie en fauna onder invloed van ‘global
change’ factoren (cfr. supra, ‘klimaatsveranderingen’).
Aantal projecten in cluster: 1
Beheer van Natuurlijke Rijkdommen (Natural Resources
Management)
Aquacultuur (Aquaculture): Binnen de aquacultuur worden volgende subniches onderscheiden:
dierlijke gezondheid (animal health), technologie (technology), biotechnologie (biotechnology),
voeding (nutrition). Deze subniches spreken ieder voor zich en worden dan ook niet verder
verduidelijkt.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
>5 (16)
Ontwikkelingslanden algemeen, meer in Azië en Latijns-Amerika
dan in Afrika
> € 2,5M

UGent, Laboratorium voor Aquacultuur

KUL, Afdeling Ecologie en Systematiek der Dieren
Dierlijke Gezondheid (Animal Health):
Aantal projecten in cluster: 4
Geschat researchbudget: € 500.000 - € 1.000.000
6-14
Technologie (Technology):
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Biotechnologie (Biotechnology):
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Voeding (Nutrition):
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 500.000 - € 1.000.000
Kustzonebeheer (Coastal Zone Management):
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Milieu Monitoring (Environmental Monitoring): Als subniches zijn er twee specifieke ecosystemen:
bos (forest) en mangroves. Deze laatste zijn ecosystemen aan kusten waarbij fauna en flora vanop het
land delen van het water veroveren. Hun ecologie is heel specifiek en kwetsbaar.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
11-15
Vooral Azië en Afrika
> € 1M

VUB, Algemene Plantkunde en Natuurbeheer

UGent, Afdeling Bosbeheerregeling en Ruimtelijke Informatietechnieken
Bos (forest):
Aantal projecten in cluster: 1 (van de 13 projecten in ‘Milieu Monitoring’)
Geschat researchbudget: < € 100.000
Mangrove:
Aantal projecten in cluster: 5 (van de 13 projecten in ‘Milieu Monitoring’)
Geschat researchbudget:€ 500.000 - € 1.000.000
Visbeheer (Fisheries Management): De mogelijkheden voor een duurzaam visbeheer worden in deze
niche bestudeerd.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Water (Water Science)
Afwateringsbeheer (Catchment Scale Water Management): In deze niche zit slechts één project
rond problemen met sedimenten bij de drainage in tropische berggebieden.
Aantal projecten in cluster: 1
6-15
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Afvalwaterbehandeling (Waste water Treatment):
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: < € 100.000
Waterbeheer (Water Management): In deze niche zitten alle projecten rond het beheer, in het
bijzonder de verdeling, van water in gebieden met waterschaarste. Dit beheer staat meestal in verband
met landbouwkundig gebruik van water. De limnologie is een subniche van deze groep onderzoeksprojecten.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
11-15
Afrika, Midden-Oosten (Palestina)
> € 1,4M

KUL, Laboratorium voor Bodem en Water
Limnologie (Limnology): Studie van zoetwaterreservoirs (rivieren, meren). Hierbij ligt de nadruk
op het beheer en gebruik van het water op zich en niet op de ecologische processen die zich binnen
deze reservoirs eventueel afspelen.
Aantal projecten in cluster: 2 (van de 11 projecten in ‘Waterbeheer’)
Geschat researchbudget: € 500.000 - € 1.000.000
Waterbeheer bij Waterschaarste (Water Scarcity Management): Deze niche staat los van de groep
waterbeheer omdat het specifiek onderzoek behelst naar beheersmaatregelen voor de verlichting van de
waterschaarste op zich.
Aantal projecten in cluster: 3
6-16
B. Exacte Wetenschappen (Physical Sciences)
Sterrenkunde (Astronomy)
Astrofysica (Astrophysics)
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Plasmafysica (Plasmaphysics):
Aantal projecten in cluster: 1 (van de 3 projecten in ‘Astrofysica’)
Geschat researchbudget: < € 100.000
Kosmologie (Cosmology)
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: > € 1M
Scheikunde (Chemistry)
Toegepaste Scheikunde (Applied Chemistry)
Voedingschemie (Food Chemistry):
Aantal projecten in cluster: 1
Biochemie (Biochemistry)
In deze niche werd slechts één project opgenomen met basis biochemisch onderzoek. Alle andere
projecten waarin biochemie als onderzoeksmethode wordt toegepast bij een bepaald thema, werden
onder het betreffende thema geclassificeerd.
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: < € 100.000
Heterogene Katalyse (Heterogeneous Catalyses)
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Organische Scheikunde (Organic Chemistry)
Organometalische Scheikunde (Organometallic Chemistry):
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Polymeerchemie (Polymer Chemistry):
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
6-17
Informatica (Informatics)
System Design
Neurale Netwerken (Neural Networks):
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Wiskunde (Mathematics)
Toegepaste Wiskunde (Applied Mathematics)
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: < € 100.000
Statistiek (Statistics)
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Fysica (Physics)
Fysicochemie (Chemical Physics)
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Vastematerie Eigenschappen (Condensed Matter Properties)
Kristallografie (Cristallography):
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Halfgeleiderfysica (Physics of Semiconductors):
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
China en Zuid-Afrika (bilateraal)
€ 500.000 - € 1.000.000

KUL, Afdeling Kern- en Stralingsfysica
Elektromagnetisme (Electromagnetism)
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Elektronica (Electronics)
CMOS-Technologie (CMOS-Technology):
6-18
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Foto-elektrische componenten (Photonic Components): Foto-elektrische componenten vinden o.a.
hun toepassing in zonnecellen.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Quantummechanica (Quantum Physics)
Atoomfysica (Atomic Physics)
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Thermodynamica (Thermodynamics)
Toegepaste Thermodynamica (Applied Thermodynamics):
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
6-19
C. Technologie (Technology)
Toegepaste Wetenschappen (Engineering)
Agrotechniek (Agricultural Engineering)
Omdat het begrip ‘agricultural engineering’ verwarring kan scheppen, werd hier de niche omschreven
als agrotechniek. Ze behelst alle projecten rond technologische toepassingen specifiek voor de
landbouw.
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Burgerlijke Bouwkunde (Civil Engineering)
Hier wordt met burgerlijke bouwkunde de studie bedoeld van alle constructies voor openbaar en privégebruik.
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
(toegepaste) Materiaalkunde (Materials Engineering)
Dit is de studie van de toepassingen van de fysische eigenschappen van bepaalde materialen in de
technologie.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
China
€ 250.000 - € 500.000

KUL, Afdeling Fysische Materiaalkunde

KUL, Afdeling Chemische Materiaalkunde
Technologie (Technology)
Biotechnologie (Biotechnology)
Deze niche bevat uitsluitend onderzoek naar toepassingen in de biologie en onderscheidt zich aldus van
‘genetische manipulatie’ zoals hoger beschreven.
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: > € 2,7M
Bouwtechniek (Construction Technology)
Constructie van gebouwen (Building Construction) : Studie van architectuur en constructie van
gebouwen voor privé en openbaar gebruik.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
6-20
Ontmijningstechnologie (Demining Technology)
De ontwikkeling van post-conflictgebieden wordt vaak afgeremd door met mijnen bezaaide landbouwen woongebieden. Deze niche bevat alle projecten rond technologie voor mijndetectie en ontmijning.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Ontwikkelingslanden algemeen
€ 250.000 - € 500.000

VUB, Elektronica en Informatieverwerking

RUCA, Evolutionaire Biologie

KUL, Afdeling Mechanische Materiaalkunde

KUL, Departement Burgerlijke Bouwkunde
Energietechnologie (Energy Technology)
CO2: Studie van technologische bijdrages aan de reductie van CO2 als broeikasgas.
Aantal projecten in cluster: 1
Hernieuwbare Energie (Renewable Energies): Hernieuwbare energie is een must in
ontwikkelingslanden die al te vaak van de producenten van traditionele energie afhankelijk zijn.
Technologie die specifiek met zonnecellen te maken heeft, wordt in de hieronder beschreven niche
opgenomen.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Zonnecellen (Solar Cells):
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 500.000 - € 1.000.000
Voedseltechnologie (Food Technology)
Volgende niches worden onderscheiden: fermentatie (fermentations), voedselbewaring (food
preservation), voedselopslag (food storage).
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
11-15
Ontwikkelingslanden algemeen
€ 1M - € 5M

KUL, Laboratorium voor Agrarische Bouwkunde
Fermentatie (Fermentations):
Aantal projecten in cluster: 3 (van de 12 projecten in ‘voedseltechnologie’)
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Voedselbewaring (Food Preservation):
Aantal projecten in cluster: 3 (van de 12 projecten in ‘voedseltechnologie’)
6-21
Geschat researchbudget: € 500.000 - € 1.000.000
Voedselopslag (Food Storage):
Aantal projecten in cluster: 4 (van de 12 projecten in ‘voedseltechnologie’)
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Brandstoftechnologie (Fuels Technology)
Ontbrandingscontrolesystemen (Combustion Control Systems):
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: < € 100.000
Industriële Technologie (Industrial Technology)
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Materiaaltechnologie (Materials Technology)
In tegenstelling tot de materiaalkunde (materials engineering), bevat deze niche projecten rond de
toepassing van bepaalde technologieën op materialen, en niet zozeer het gebruik van deze materialen
zelf.
Aantal projecten in cluster: 2
Geschat researchbudget: € 250.000 - € 500.000
Medische Technologie (Medical Technology)
Technologie met toepassingen in de geneeskunde. Om overlappingen met de ‘Life Sciences’ te
vermijden werden hierin enkel onderzoeksprojecten opgenomen waarbij de nadruk ligt op de
ontwikkeling van een bepaalde technologie. De toepassingen ervan werden binnen de ‘Life Sciences’
ondergebracht.
Aantal projecten in cluster: 3
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Nucleaire Technologie (Nuclear Technology)
Deze niche bevat slechts één project rond de beveiliging van kernreactoren.
Aantal projecten in cluster: 1
Fysische Instrumentaria (Physical Instruments)
Deze niche bevat slechts één project rond microscopische technologie bij ferromagnetisch onderzoek.
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Teledetectie (Remote Sensing)
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
6-22
Ruimtetechnologie (Space Technology)
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: < € 100.000
Communicatietechnologie (Communication Technology)
Netwerktechnologie – Draadloze Netwerken (Network Technology – Wireless Systems): Vooral in
ontwikkelingslanden is communicatie zonder tussenkomst van draadnetwerken een efficiënt alternatief.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Niet gespecifieerd
€ 250.000 - € 500.000

KUL, Departement Elektrotechniek (E.S.A.T.)
Telecommunicatietechnologie (Telecommunication
Technology)
Breedbandtechnologie:
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
Vervoerstechniek (Transport Technology)
Niche met alle technologisch onderzoek, toegepast in transport. De subniches zijn spoorwegen
(railway) en autowegen (road).
Spoorwegen (Railway):
Aantal projecten in cluster: 1
Autowegen (Road):
Aantal projecten in cluster: 1
Geschat researchbudget: € 100.000 - € 250.000
6-23
D. Menswetenschappen (Humanities)
Kunst
Er van uitgaande dat de artistieke productie van een maatschappij een sterke identiteitsfactor is, heeft
onderzoek naar deze artistieke productie de meerwaarde dat dit bijdraagt tot het identiteitsgevoel van
een bepaalde samenleving.
aantal projecten:
geschat researchbudget:
<5
€ 250.000 - € 500.000
Textielkunst
Die artistieke productie kan textiel inhouden. Binnen deze niche is er één onderzoek dat als
geografische focus een aantal ontwikkelingslanden heeft.
Geschiedenis
aantal projecten:
geschat researchbudget:
>50
€ 10M - € 20M
De Oudheid / Archeologie
Bovenstaande niches worden tezamen besproken, hoewel ze zich duidelijk onderscheiden door het feit
dat Geschiedenis van de Oudheid zich toelegt op de geschreven bronnen (en dus enkel periodes kan
bestuderen waarin reeds het schrift voorkwam) en archeologie materiële overblijfselen bestudeert. Het
omschrijven van deze niches als ontwikkelingsrelevant is echter om dezelfde redenen problematisch.
Het is moeilijk om een direct verband te leggen tussen de kennis over een bepaalde samenleving uit de
oudheid of de prehistorie en de ontwikkelingsproblematiek. De onderzoeken binnen deze niche
selecteerden we enkel omwille van hun geografische focus. Samenlevingen uit de oudheid of
prehistorie worden bestudeerd in gebieden die nu als ontwikkelingslanden beschouwd worden.
Assyriologie
Rekening houdend met bovenstaande bedenkingen is deze niche belangrijk omwille van haar
geografische focus.
Vergelijkende archeologie
Binnen deze niche zit één onderzoek dat gericht is op het oude Afrika, Istanbul (Byzantium) en Egypte.
Egyptologie
Deze subdiscipline binnen de Archeologie richt zich zoals de naam laat vermoeden op het oude
Egyptische Rijk. Deze niche omvat een groot aantal onderzoeken die omwille van hun geografische
focus geselecteerd zijn.
Kerkgeschiedenis
Geschiedenis van de Kristelijke kerk
Het gaat hier om onderzoek dat zich specifiek richt op ontwikkelingslanden.
6-24
Geschiedenis van de godsdiensten
Religie en haar instellingen spelen een belangrijke rol in vele samenlevingen. Ze kunnen een
stabiliserend effect hebben, maar kunnen integendeel ook een factor van instabiliteit zijn. Studie naar
de geschiedenis van deze vorm van maatschappelijke structuren in ontwikkelingslanden kan derhalve
een zicht geven op de rol van die instituten in de samenleving. Enerzijds kan een zicht op
(de)stabiliserende effecten van die instituten een bijdrage zijn bij conflictpreventie en
conflictmanagment. Anderzijds kan dit bijdragen aan een algemeen (holistisch) beeld over een
bepaalde maatschappij, wat ontwikkelingsprojecten een grotere kans op slagen geeft. Specifiek wordt
binnen een aantal onderzoeken de geschiedenis van de Christelijke Kerk in een aantal
ontwikkelingslanden onder de loep genomen. De bedenkingen die we bij de niches Geschiedenis van
de Oudheid en Archeologie maakten, gelden tevens hier.
Middeleeuwse Geschiedenis
Opnieuw is het moeilijk om de link te zien tussen kennis over Middeleeuwse samenlevingen en
ontwikkelingssamenwerking vandaag de dag. Deze niche is echter tot stand gekomen doordat een
aantal onderzoeken als geografische focus hedendaagse ontwikkelingslanden hebben.
Nieuwste Geschiedenis (Modern History)
Zo vertrekt deze niche ook vanuit een historisch perspectief maar dit onderzoek kan voor een groot stuk
bijdragen aan kennis over de historische oorzaken van bepaalde fenomenen en situaties in
ontwikkelingslanden vandaag de dag. Dit kan specifiek over gebeurtenissen binnen
ontwikkelingslanden, maar ook kan het ons een beeld geven van wat er op wereldvlak (in grote mate)
bepalend is geweest voor de situatie waarin vele ontwikkelingslanden zich nu bevinden.
Koloniale geschiedenis
Binnen de geschiedenis van de laatste 500 jaar is de belangrijkste en meest bepalende gebeurtenis voor
ontwikkelingslanden ongetwijfeld de Kolonisering geweest. Hoewel het onmogelijk is te spreken van
één bepaalde vorm van kolonisatie (neem maar het grote verschil tussen de kolonisatie in LatijnsAmerika en Afrika) wordt hier gewezen op het proces van expansie vanuit West-Europa en het
tegelijkertijd onderdrukken en economisch en cultureel uitbuiten van wat nu ‘ontwikkelingslanden’
zijn. Zo geeft dit onderzoek een duidelijk beeld van de gebeurtenissen en de ‘mentaliteit’ tijdens de
koloniale periode, maar leert het ons ook wat na de onafhankelijkheid in vele landen tijdens de
zogenaamde postkoloniale periode de bepalende gebeurtenissen waren voor het lot van vele van die
landen vandaag.
Informatiewetenschappen
Bibliotheekwetenschappen
Academisch en wetenschappelijk onderzoek is van zeer groot belang voor ontwikkelingslanden. Ter
bevordering van het academisch onderzoek moet er een goede verspreiding van wetenschappelijke
informatie mogelijk zijn. Bibliotheekwetenschappen onderzoeken hoe in ontwikkelinglanden gewerkt
kan worden niet alleen om onmisbare westerse publicaties in handen te krijgen maar ook om de
‘lokale’ publicaties het best te verspreiden en te ontsluiten. Onderzoek binnen deze niche houdt
rekening met de voor- en nadelen van de nieuwe communicatie technologieën en het Internet.
Taalwetenschap
aantal projecten:
6-25
16-20
geschat researchbudget:
€ 250.000 - € 500.000
Moderne Talen
Taal en Samenleving zijn zeer nauw met mekaar verbonden. Kennis over een taal leert ons veel over de
samenleving waarin die taal wordt gebruikt. Binnen ontwikkelingsonderzoek draagt die bij tot de
algemene kennis over een samenleving die onvermijdelijk is voor de implementatie en goede werking
van ontwikkelingsprojecten. Ook hier is vaak vanuit een etnografische focus een niche tot stand
gekomen.
Naast Afrikaanse talen wordt ook Arabisch (Hamo-Semitisch) en Chinees bestudeerd.
Linguïstiek
Toegepaste Linguïstiek
Onderzoek binnen linguïstiek is voornamelijk interessant voor ontwikkelingssamenwerking als het
gericht is op interculturele en internationale communicatie. Vooral binnen het debat over
conflictpreventie en conflictmanagment speelt interculturele communicatie een belangrijke rol en
kennis hierover kan zeer relevant zijn.
Literatuur
aantal projecten:
geschat researchbudget:
11-15
€ 500.000 - € 1.000.000
Net zoals we uit de artistieke productie veel kunnen leren over de ‘identiteit’ van een samenleving, is
dit bij literaire productie ook het geval. Vaak kan literatuur uit de koloniale en postkoloniale periode in
dit geval zeer relevant zijn. De niches zijn dan ook voornamelijk tot stand gekomen vanuit de plaats en
periode van de literatuur: Afrikaanse, Aziatische en Latijns-Amerikaanse literatuur.
Religieuze wetenschappen
aantal projecten:
geschat researchbudget:
5-10
€ 100.000 - € 250.000
Religie speelt tegenwoordig een zeer belangrijke rol op het politieke vlak. Meer en meer komt
religieuze identiteit bij (in wezen) politieke conflicten op de voorgrond te staan. Hoewel religie en het
met elkaar in contact komen van verschillende religies niet onvermijdelijk tot conflict moet leiden (net
zo min als het in contact komen van verschillende beschavingen tot een botsing tussen beschavingen
moet leiden) is dit onderzoek in grote mate belangrijk bij conflictpreventie en management. Onder
meer om een zicht te krijgen waarom vaak zeer politieke conflicten een religieuze dimensie krijgen of
omgekeerd hoe religieuze conflicten tot een politiek probleem kunnen leiden. Deze laatste vorm van
onderzoek zou ook onder Politieke wetenschappen geplaatst kunnen worden. De steekproef bevatte
onderzoeksprojecten in de niches Vergelijkende godsdienstwetenschappen, Theologie en Pastorale
studies. Binnen deze laatste niche is één onderzoek geselecteerd dat zich specifiek met de hierboven
geschetste problematiek bezig houdt, het nagaan van de mogelijkheden van een interreligieuze dialoog
tussen de drie boekgodsdiensten.
6-26
E. Sociale Wetenschappen
Antropologie
aantal projecten:
geschat researchbudget:
21-30
€ 1M - € 5M
Sociale & Culturele Antropologie
Antropologie kan als wetenschap een zeer grote bijdrage leveren aan kennis over samenlevingen in
ontwikkelingslanden. Antropologie probeert een samenleving van binnenuit te begrijpen en streeft
veelal een holostisch beeld na. Antropologie is van belang voor ontwikkelingssamenwerking omdat het
onmisbare informatie kan geven over de concrete implementatie van ontwikkelingsprojecten (bvb
welke beelden er bestaan over bepaalde ziekten e.d.) of waarom bepaalde ontwikkelingsprojecten
mislukken (bvb het tevergeefs proberen installeren van westers recht).
Sociologie
aantal projecten:
geschat researchbudget:
<5
< € 100.000
Er zijn een aantal belangrijke methodologische verschillen tussen sociologie en antropologie maar net
zoals bij het antropologisch onderzoek wordt hier onderzoek gedaan naar de sociale betekenis van
bepaalde gedragingen of naar het begrijpen van bepaalde maatschappelijke fenomenen.
Communicatiewetenschappen
aantal projecten:
geschat researchbudget:
<5
< € 100.000
Volgen we Manuel Castells dan kunnen we stellen dat we in een netwerkmaatschappij leven waarin
heel de wereld gelinkt wordt door informatiestromen en waarin het toegang hebben tot die informatie
‘levensnoodzakelijk’ is geworden. Deze toegang is echter niet verzekerd en daardoor ontstaat er iets als
de zogenaamde Digitale Kloof. Binnen deze vinden onderzoeken plaats die bijdragen aan het dichten
van deze Digitale Kloof.
Cultuurstudies
aantal projecten:
geschat researchbudget:
16-20
€ 1M - € 5M
Net zoals antropologie bestuderen Cultuurwetenschappen de gedragingen van mensen. In de eerste
plaats hebben Cultural Studies vaak een geografische focus. Vandaar de niches Afrikaanse en
Aziatische Studies (Chinese, Hindi). Afrika en Azie zijn twee continenten waar ontwikkelingsrelevant
onderzoek zich op kan richten. Cultural Studies bestuderen meer en meer ook de sociale
6-27
contextgebondenheid van fenomenen als taal, religie en geletterdheid,... Als methodologie grijpt men
binnen de Cultural Studies daarbij vaak terug naar de studie van discours (zo is er een studie naar het
pacificatiediscours in Zuid-Afrika).
Economie
aantal projecten:
geschat researchbudget:
>50
€ 5M - € 10M
Aangezien de classificatie ‘onderontwikkeld’ vaak vanuit een economisch concept vertrekt (hoewel er
ook andere indexen bestaan zoals de Human Development Index) is onderzoek naar de oorzaken van
de huidige economische situatie en mogelijkheden om uit de huidige impasse te geraken van zeer groot
belang voor ontwikkelingslanden. Onderstaande niches maken duidelijk in welke domeinen de studie
van economische processen van belang is.
Toegepaste economie
Binnen deze niche worden concrete economische toepassingen bestudeerd. Men krijgt bijvoorbeeld een
beter zicht op de financiële aspecten van de planning van projecten en op de reële economische situatie.
Ontwikkelingseconomie
Deze niche is gericht op de economische aspecten van de ontwikkelingsproblematiek. Hoewel hierbij
een onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen Ontwikkelingssamenwerking en
Ontwikkelingsstudies kunnen we algemeen stellen dat het hier gaat om onderzoek naar de economische
oorzaken en gevolgen van verstedelijking, arbeidsoverschotten en tekorten, productiviteit,
(on)evenwichtige import en export. Sommige van de onderzoeken binnen deze niche zouden een aparte
plaats onder de noemer van Gezondheidseconomie of Landbouweconomie kunnen krijgen, maar ze zijn
te plaatsen onder één noemer omdat ze allen in de eerste plaats op ontwikkelingslanden gericht zijn.
Plattelandsontwikkeling
Binnen ontwikkelingseconomie is er echter wel een belangrijke niche rond landbouw in
ontwikkelingslanden. Hoewel het een punt van discussie blijft of landbouw dan wel industrie (of
beiden) het meest gestimuleerd moet worden bij ontwikkelingssamenwerking is landbouw vaak de
enige of grootste economische sector in een ontwikkelingsland. Binnen deze niche vinden we de studie
van de economische aspecten van plattelandsontwikkeling.
Pedagogische wetenschappen
aantal projecten:
geschat researchbudget:
21-30
€ 1M - € 5M
Educatie
Educatie is van belang in algemene en in specifieke zin. Onderwijs, dus educatie in specifieke zin, is
een belangrijke pijler om ontwikkeling een kans op slagen te geven. Onderzoek binnen deze niche richt
zich dan voor een deel op de concrete implementatie van onderwijs in Ontwikkelingslanden. Meer
algemeen (educatie in de brede betekenis) vindt men ook onderzoek naar bijvoorbeeld de relatie tussen
6-28
sociale leeromgeving en duurzame ontwikkeling. Binnen deze niche vinden we ook onderzoek naar de
culturele aspecten van geletterdheid.
Vergelijkende educatie
In het kader van de studie van educatie in Ontwikkelingslanden vindt men binnen deze niche
voornamelijk een vergelijkende analyse van onderwijssystemen.
Curriculum Studies
Zeer specifiek wat de implementatie van onderwijs betreft wordt hier onderzocht welke curricula het
best geschikt zijn in een bepaalde leeromgeving.
Onderwijsmethodes
Hierbinnen vinden we specifieke expertise op het gebied van onderwijstechnologie, meer bepaald
gebruik van multimedia-technieken. Vanuit het belang en de diepgang van de huidige technologische
revolutie is deze niche tot stand gekomen door de aandacht die er vanuit sommige onderzoeken naar
digitale geletterdheid en het aanwenden van de nieuwe technologieën in onderwijs gaat.
Juridische wetenschappen
aantal projecten:
geschat researchbudget:
16-20
€ 1M - € 5M
Een belangrijke basis voor een stabiele samenleving is een rechtvaardig rechtssysteem en een goed
werkende en onafhankelijke rechtsbedeling. De bestrijding van corruptie en het handhaven van recht in
prille democratieën zijn voorbeelden. Binnen deze niche vindt men onderzoek naar de mogelijkheden
voor verschillende vormen van rechtssystemen in Ontwikkelingslanden.
Naast het domein van het Internationaal recht is er een zekere expertise rond intellectuele
eigendomsrechten. Tegenwoordig heerst er een levendig debat over het Intellectuele Eigendom. Dit is
mede een gevolg van de opkomst van nieuwe digitale technologieën, de opkomst van de
gentechnologie maar evenzo als gevolg van een aantal internationale verdragen zoals de TRIPS. De
vraag is echter of dergelijke verdragen zullen bijdragen tot de werkelijke bescherming van intellectuele
eigendomsrechten dan wel of ze tot monopolievorming zullen leiden. Het is binnen deze niche dat deze
discussie gevoerd wordt.
Internationaal recht
Binnen deze niche wordt nagegaan hoe op internationaal juridisch vlak maatregelen genomen kunnen
worden die ontwikkeling kunnen bevorderen. Dit kan gaan over internationale verdragen inzake
economische, sociale en culturele rechten, maar bijvoorbeeld ook over grensproblematiek en conflicten
tussen landen.
Mensenrechten
Een belangrijke niche binnen het ruimere internationale recht is dat van de mensenrechten. Een stabiele
samenleving waar de collectieve en individuele mensenrechten in evenwicht zijn, wordt algemeen als
grondvoorwaarde voor ontwikkeling beschouwd.
6-29
Politieke Wetenschappen
Policy Studies
aantal projecten:
geschat researchbudget:
>50
€ 1M - € 5M
Ontwikkelingsbeleid
Binnen de politieke wetenschappen en meer bepaald binnen de studie van beleid is onderzoek naar
ontwikkelingsbeleid een belangrijk thema. Hierbij wordt onderzocht hoe in binnen- en buitenland
ontwikkelingsbeleid gevoerd wordt en wordt aan beleidsvoorbereidend onderzoek gedaan.
Ontwikkelingsstudies
Hier gaat het niet zozeer over ontwikkelingsbeleid, maar over welke politiek (welk beleid) het best
gevoerd kan worden in ontwikkelingslanden. Zo wordt bijvoorbeeld onderzocht op welke manier het
samenspel tussen de verschillende actoren best kan plaatsvinden.
EU-beleid
Binnen deze niche wordt specifiek het beleid van de EU ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking
in het algemeen en ontwikkelingslanden in het bijzonder onderzocht.
Internationale Studies
Vredesstudies
Een betere omschrijving voor ‘peace studies’ zou conflictpreventie en management kunnen zijn.
Onderzoek binnen deze niche tracht de aard van conflicten te begrijpen om zodoende aan eventuele
conflictpreventie en management te doen. Gezien de vele conflicten in ontwikkelinglanden vandaag de
dag is onderzoek naar de oorzaken en mogelijkheden van conflicten van zeer groot belang omdat enige
vorm van stabiliteit noodzakelijk is om tot duurzame ontwikkeling te komen.
Public Policy
aantal projecten:
geschat researchbudget:
21-30
€ 1M - € 5M
Sociaal beleid
Economische vooruitgang van een land kan een vertekend beeld geven van de verbetering van het lot
van de inwoners van dat land. De economische welvaart kan in handen van een kleine elite zijn. Er zijn
verscheidene maatregelen die getroffen moeten worden om dit te voorkomen en één daarvan is de
uitbouw van een sociaal zekerheidstelsel. Binnen deze niche wordt onderzoek naar de eigenschappen
en mogelijkheden van sociale zekerheid in ontwikkelingslanden gedaan. Deze studies zijn
complementair met studies in het kader van de Volksgezondheid.
Sociale studies
Gender Studies
Ook in ontwikkelingslanden is er nog een grote nood aan een gelijke kansenbeleid voor vrouwen en
mannen. Dit blijkt uit onderzoek dat binnen deze niche uitgevoerd wordt.
Gezondheidsstudies
6-30
Sociologische studies naar de manier waarop in de gezondheidssector gewerkt wordt. NB: deze niche is
zeer verwant met de studie van de volksgezondheid (zie gezondheidswetenschappen).
Migratiestudies
Onderzoek naar de impact van migratie op ontwikkelinglanden en de rol die migranten kunnen spelen
in Ontwikkelingssamenwerking.
6-31
F. Gezondheidswetenschappen
De eerste opdeling hier is tussen veterinaire disciplines en de humane gezondheidswetenschappen.
Slechts bij de bestrijding van één bepaalde tropische ziekte (trypanosomiase) lopen de expertisevelden
in elkaar over. Een ander raakvlak is het gebruik van proefdiermodellen bij fundamenteel en klinisch
onderzoek. De veterinaire wetenschappen leunen dan weer aan bij de veeteelt en biologische
wetenschappen, die onder Natuurwetenschappen besproken zijn.
De expertisevelden, beschikbare budgetten en wetenschappelijke teams zijn, zoals te verwachten, veel
kleiner en meer overschouwelijk voor de diergeneeskunde dan voor de menselijke.
Diergeneeskunde
Op basis van de steekproef aan projecten kunnen we de volgende expertisevelden onderscheiden:
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
16-20
voornamelijk sub-Sahara Afrika
€ 1M - € 5M

ITG, Diergeneeskunde, S. Geerts

VUB, Cellulaire Immunologie, P. De Baetselier

UGent, Parasitologie en parasitaire ziekten, J. Vercruysse
Andere aandoeningen waarrond op kleinere schaal gewerkt wordt:

parasitologie: polyparasitisme, nematoden

virologie: East Coast Fever (o.a. vaccin), bovine viral diarrhea (behandeling)

batterijkippen: voedingsdeficiënties (Zuid-Afrika) en infecties (Azië)

infecties overgedragen door varkens (Vietnam)
Op het vlak van capacity building geven de Vlaamse teams ondersteuning aan o.a.

Veterinary services in Zambia

National Veterinary Laboratory, Rwanda

Centre for Ticks and Tickborne Diseases, Malawi

International Centre for Zoonosis, Ecuador

Univ. of Pretoria, ZA

Zoo van Antwerpen (tropische diersoorten)
6-32
Humane Gezondheidswetenschappen
Parasitologie
De Vlaamse wetenschappelijke teams zijn goed thuis in vier klassieke tropische parasitaire ziekten:
malaria
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
11-15
sub-Sahara Afrika, Z.O.Azië
€ 1M - € 5M

ITG, departement Parasitologie

UIA, Farmacognosie en fytochemie
leishmaniosis
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
Afrika, Latijns Amerika, Midden Oosten
€ 1M - € 5M

ITG, departement Parasitologie

Institute of Cellular Pathology

UA, Medicinale chemie
schistosomiasis
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
5-10
sub-Sahara Afrika
€ 250.000 - € 500.000

ITG, eenheid Helminthologie
trypanosomiasis (zie ook diergeneeskunde)
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
6-33
5-10
sub-Sahara Afrika, Z.O.Azië
€ 500.000 - € 1.000.000

ITG, departement Parasitologie

UA, Medicinale chemie

Institute of Cellular Pathology (ICP)

VUB, CIMM en DBIT
Meer dan 5 projecten liggen op het gebied van ontwikkeling van antiparasitaire middelen.
Voor elk van deze vier ziektes zijn de teams ingeschakeld in Europese samenwerkingsverbanden. De
research gebeurt veelal met ondersteuning van academische partners in ontwikkelingslanden (o.a.
UPCH, Peru (Leishmania), NIMPE, Vietnam, Laos en Cambodja (Malaria))
Bacteriologie
Hier is Tuberculose veruit de belangrijkste ziekte, en een sterke expertise-niche voor Vlaamse
researchteams
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
16-20
sub-Sahara Afrika, Latijns-Amerika
€ 1M - € 5M (belangrijke toelage Damiaanaktie)

ITG, eenheid Bacteriologie

WIV-(Pasteurinstituut)

UGent, Laboratorium farmaceutische biotechnologie

VUB, CIMM
Naast TB wordt ook nog onderzoek gewijd aan lepra (M. leprae), het Buruli-ulcer (eveneens
veroorzaakt door Mycobacterium spp.) en cholera.
Virologie
De virologische aandoeningen krijgen het leeuwendeel van de aandacht van zowel donoren als
wetenschappers. In de eerste plaats is de HIV-epidemie hiervoor verantwoordelijk. Ook de doorbraken
op het gebied van hepatitisbestrijding spelen een rol.
In de internationale strijd tegen HIV spelen Vlaamse wetenschappers een belangrijke rol. Bij onze
steekproef stelden we vast dat het fundamenteel onderzoek zich afspeelt op het grensdomein
immunologie - virologie - moleculaire biologie, waar de resultaten van belang zijn voor zowel (retro)virale aandoeningen als kankeronderzoek. We gebruikten als inclusienorm voor de steekproef 1)
specifiek op HIV/AIDS gericht onderzoek én 2) een directe bruikbaarheid / impact van
onderzoeksresultaten op de HIV-epidemie. Toch weerhielden we in het basiswetenschappelijke veld
nog 22 virologische projecten en 16 farmacologische projecten, dubbel zoveel projecten als de HIVprojecten die direct met ontwikkelingslanden te maken hadden (preventie, epidemiologie, behandeling,
klinische trials). We vatten dit samen in 2 tabellen:
fundamenteel HIV-onderzoek
aantal projecten:
6-34
41-50
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
niet van toepassing
€ 10M - € 20M

KULeuven, afdeling Virologie en chemotherapie, afdeling
Klinische en epidemiologische virologie en Laboratorium voor
farmacotechnologie en biofarmacie

ITG, eenheid Virologie

UA, Hematologie en bloedtransfusie

UGent, afdeling Immunologie en afdeling Evaluatie en
onderzoek van vaccins

verschillende farmaceutische firma's
klinisch en epidemiologisch HIV-onderzoek
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
21-30
sub-Sahara Afrika
€ 10M - € 20M

ITG, SOA/HIV research en interventie-eenheid

UGent, Internationaal centrum voor reproductieve gezondheid
Het klinisch en epidemiologisch HIV-onderzoek leunt dicht aan bij de algemene aanpak van SOA (zie
verder onder Volksgezondheid).
Ook rond de hepatitisvirussen (waarvan vooral hepatitis-B en -C een probleem vormen in
ontwikkelingslanden) is er heel wat expertise aanwezig, vooral wat betreft fundamenteel onderzoek en
vaccins.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
11-15
sub-Sahara Afrika, mediterraan bekken
€ 1M - € 5M

UGent, afdeling Immunologie en afdeling Evaluatie en
onderzoek van vaccins

UA, Epidemiologie en sociale geneeskunde

KULeuven, afdeling Virologie en chemotherapie

Innogenetics NV
Andere virussen die bestudeerd worden en die van belang zijn voor ontwikkelingslanden:

adenovirussen

flaviviridae
6-35

papillomavirus (HPV)
Volksgezondheid)

Marburgvirus

poliovirus

Toxoplasma gondii

gele koorts
(deze
projecten
zijn
geklasseerd
bij
cervixkanker,
onder
Het betreft hier telkens 1 of 2 projecten die meestal door een van de boven genoemde teams gevoerd
worden.
Daarnaast bevat onze steekproef ook nog een aantal onderzoeksprojecten gericht op het ontwikkelen
van niet-specifieke antivirale middelen of op betere toedieningswijzen.
Niet-overdraagbare aandoeningen
Onder deze noemer klasseren we de gezondheidsproblemen die niet infectieus van aard zijn, en
bovendien slechts zelden typisch zijn voor ontwikkelingslanden. Het betreft hier een pakket van een
twintigtal projecten in onze steekproef. Voor het overgrote deel gaat het hier om samenwerking tussen
Vlaamse artsen en hun collega's uit ontwikkelingslanden in het kader van bilaterale samenwerking. Een
overzicht:
aandoening
aantal projecten
budgetklasse
cardiologie
1
< € 100,000
endocrinologie
1
< € 50,000
gastro-enterologie
1
< € 100,000
genetica
2
< € 400,000
haematologie
3
< € 200,000
hypertensie
2
< € 150,000
toxicologie/schorpioengif
5
< € 400,000
psychosomatische problemen
2
< € 150,000
radiotherapie
1
< € 100,000
Volksgezondheid
Onderzoek naar de gezondheidssystemen, -organisatie en dienstverlening en hoe die te verbeteren en
te bestendigen met schaarse middelen is een belangrijke expertise-niche, die kan teruggrijpen op een
lange traditie in België. Ook vanuit de sociaal-culturele hoek komen er initiatieven.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
6-36
16-20
ontwikkelingslanden, geen echte concentratie
€ 1M - € 5M
belangrijkste teams:

ITG, departement Volksgezondheid

KULeuven, departement Sociale en culturele antropologie
Ook rond de algemene thema's epidemiologie, preventie en vaccinatie is ruim expertise beschikbaar,
die uiteraard meer aan bod komt bij de specifieke aandoeningen zoals hierboven beschreven.
Een derde cluster betreft Reproductieve gezondheid en Sexueel overdraagbare aandoeningen (SOA).
Hieronder vallen eveneens studies rond cervixkanker/HPV, zwangerschap, obstetrie en moeder-enkindzorg.
aantal projecten:
geografisch:
geschat researchbudget:
belangrijkste teams:
16-20
vooral sub-Sahara Afrika, ook Latijns-Amerika en Azië
€ 1M - € 5M

ITG, SOA/HIV research en interventie-eenheid en departement
Volksgezondheid

UGent, Internationaal centrum voor reproductieve gezondheid
Farmacologie en diagnostica
Zowel bij de parasitaire ziektes als de virologische en bacteriologische ziekteverwekkers zagen we dat
een belangrijk deel van het onderzoek gericht is op het ontwikkelen en testen van geneesmiddelen.
Naast onderzoek naar specifiek antiparasitaire, antivirale of antimicrobiële middelen groeperen we hier
een aantal projecten die met geneesmiddelen of diagnostica te maken hebben:
onderwerp
aantal projecten
budgetklasse
basisonderzoek geneesmiddelen
3
< € 300,000
resistentie
2
< € 400,000
productie (recombinant)
1
< € 200,000
promotie van onderzoek naar middelen tegen
verwaarloosde ziekten
1
< € 20,000
pijnbestrijding (bilateraal)
1
< € 100,000
traditionele geneesmiddelen
1
< € 10,000
medicinale planten
4
< € 450,000
diagnostica (mycotoxines)
1
< € 350,000
Capaciteitsondersteuning
Tegenwoordig gebeurt het leeuwendeel van de medische research in ontwikkelingslanden in een langetermijn samenwerking met lokale partners. Hierbij komt steeds een element van wetenschappelijke
6-37
groei van die partner. Een aantal projecten hebben die capaciteitsvergroting tot direct doel. We
onderscheiden:
soort ondersteuning
aantal projecten
budgetklasse
coaching en onderwijsmodules
10
< € 2,000,000
afstandsonderwijs
2
< € 200,000
infrastructuur (vooral laboratoria)
5
< € 1,500,000
informatieverspreiding over onderzoek
2
< € 300,000
6-38
7. Hoofdactoren
Selectie van teams
We voerden een (rudimentaire) selectie uit van researchteams die waarschijnlijk een rol van een zeker
belang spelen, op basis van het aantal projecten van dit team in onze steekproef (cutoff: minstens 5
recente projecten). Dit leverde 60 teams op, die elk een korte vragenlijst kregen (model in annex) en
ook gevraagd werden de lijst van hun projecten (zoals per ons databestand) te verifiëren, te valideren
en aan te vullen.
Deze selectie werd mogelijks beïnvloed door:


een negatieve bias (niet-selectie van belangrijke teams):

grotendeels buitenlandse of privé-financiering

niet vertegenwoordigd in de IWETO database (niet universitair)

IWETO-fiches niet up-to-date

researchwerk dat deel vormt van groter geheel en niet als dusdanig geklasseerd wordt
(bvb deel van ontwikkelingswerk, privé-onderneming of onderwijsinstelling)

teams toegewijd aan 1 of 2 grote projecten

uitsplitsing van teams op té gedetailleerd niveau (bvb 3 labo's van 1 afdeling)

uitbesteden van projectvoorstellen aan promotoren van andere vakgroepen (om jaloezie te
verminderen en selectiekansen te verhogen)

observer-bias
een positieve bias (selectie van niet-relevante teams of overrepresentatie van bepaalde
groepen)

teams met een groot aantal kleine projecten

IWETO-aangiftebeleid van de verschillende universiteiten

inclusie van een aantal perifere domeinen (HIV-basisonderzoek, archeologie) waar veel
research gebeurt.

observer-bias
Waar mogelijk werden hiervoor correctieve maatregelen genomen, maar we moeten er toch rekening
mee houden dat de lijst onvolkomen is.
Respons
60 teams kregen de questionnaire toegestuurd. Slechts 15 van de aangeschrevenen gaven helemaal geen
respons of lieten weten niet te zullen of kunnen antwoorden (overbevraging was een regelmatig
gehoorde kritiek). In een aantal gevallen werden we doorverwezen naar de echte promotor of eenheid
(emeriti, grote vakgroepen, herstructurering...). Op basis van die respons bleek het nodig een aantal
projecten te hergroeperen in een andere structuur. Ook vielen er bij enkele teams zoveel projecten weg
dat ze onder de 5-projecten grens vielen. De uiteindelijke lijst bevat daardoor 55 teams, en dient met de
nodige omzichtigheid gehanteerd, want de naam van de verantwoordelijke is niet noodzakelijk de
drijvende teamleider achter het pakket projecten met ontwikkelingslanden, maar bvb de
vakgroepvoorzitter of de administratief verantwoordelijke.
Hier volgt de lijst:
7-1
Instituut
Contactpersoon
Team
Natuur- en Exacte Wetenschappen, Technologie
IMEC
Decoutere
Stefaan
IMEC
expertisevelden
Halfgeleiders, CMOS-technologie, optische electronica
KMMA
Gryseels
Guido
Koninklijk Museum voor Midden-Afrika,
Natuurwetenschappen
Taxonomie van dieren, Dierlijke en aquatische ecologie, Visbeheer,
Entomologie, Plantenanatomie, Geofysika, Geologie, Geomorfologie,
Petrologie, Klimaatsveranderingen, Milieu-monitoring
KULeuven
Coppin
Pol
Laboratorium voor bos, natuur en landschap
Tropische bosbouw
KULeuven
Darras
Veerle
Entomologie, Locusta spp.
KULeuven
Feyen
Jan
Afdeling vergelijkende fysiologie en morfologie der
dieren
Laboratorium voor bodem en water
KULeuven
Langouche
Guido
Afdeling kern- en stralingsfysica
Halfgeleiders, Cristallografie
KULeuven
Merckx
Roeland
Laboratorium voor bodemvruchtbaarheid en -biologie
Bodem- en waterbeheer
KULeuven
Muchez
Philippe
Afdeling Fysico-chemische geologie
Fysico-chemische geologie, sedimentologie
KULeuven
Ollevier
Frans
Aquatische Biologie / Ecologie
KULeuven
Poesen
Jean
Afdeling ecologie en systematiek der dieren,
Laboratorium voor aquatische ecologie
Afdeling fysische en regionale geografie
KULeuven
Smets
Eric
Afdeling systematiek en ecologie der planten
Evolutionaire biologie, plantkunde, morfologie
KULeuven
Swennen
Rony
Laboratorium voor tropische plantenteelt
fytopathologie, Plantbiotechnologie, Musa spp.
KULeuven
Van Gool
August
Centrum voor microbiële en plantengenetica
Bio-fertilisatie, Rhizobium, Azospirillum
7-2
Bodemkunde, waterbeheer
Historische geografie
UA
Devreese
Jozef
Functionele morfologie
UA
Eens
Marcel
Ethologie
Zoölogie, Zoölogische Ecologie / Ethologie
UA
Leirs
Herwig
Evolutionaire Biologie
Evolutionaire biologie, fytopathologie
UGent
De Wulf
Robert
teledetectie, ecomanagement, environmental monitoring
UGent
Gheysen
Godelieve
UGent
Henriet
UGent
Hofman
Jean
Pierre
Georges
Afdeling Bosbeheerregeling en Ruimtelijke
Informatietechnieken
Instituut voor Plantenbiotechnologie voor
Ontwikkelingslanden (IPBO) en Afdeling Toegepaste
Moleculaire Genetica
Afdeling Mariene Geologie
UGent
Sorgeloos
Patrick
Bodemvruchtbaarheid en nutriëntenbeheer, bodemfysica,
bodemverontreiniging, bodemerosie en bodembehoud, Geostatistiek
Aquacultuur, artemia
UGent
Swings
Jean
Afdeling Bodemvruchtbaarheid en
Bodeminformatieverwerking
Laboratorium voor Aquacultuur en Artemia
referentiecentrum
Laboratorium voor Microbiologie
UGent
Van Cleemput
Oswald
Afdeling Toegepaste Fysico-chemie
UGent
Van Damme
Patrick
Tropische Landbouw en Etnobotanie
UGent
Van Ranst
Eric
UGent
Vyverman
Wim
Labo voor Bodemkunde, Geologisch Instituut, iTCPhysical land resources
Onderzoeksgroep Protistologie en Aquatische Ecologie
Etnobotanie, (sub)tropische landbouw, plattelandsontwikkeling, opzetten /
evaluatie van projecten, informele spaar- en kredietsystemen
Bodemkunde, landgebruiksplanning, landevaluatie, beheer van tropische
gronden
aquatische ecologie, limnologie, paleo-ecologie, algenkweek
VITO
Fransaer
Dirk
VITO
Global change, teledetectie
VUB
Koedam
Nico
Biologie, incl. Algemene Plantkunde en Natuurbeheer
evolutionaire biologie, mariene biologie, mangrove, ranidae, aquacultuur,
remote sensing
7-3
Plant biotechnologie, Plantensystematiek, moleculaire analyse van
tropische plantenbiodiversiteit
Mariene geologie, global change, geofysica
Plantenziekten, biofertilisatie, biodiversiteit, aquacultuur, bioactieve
componenten, rijstbacteriologie
Fysico-chemische bodemkunde
Gezondheidswetenschappen
ITG
Buvé
Anne
SOA/HIV research en interventie-eenheid
ITG
Geerts
Stanny
Departement Diergeneeskunde ITG
ITG
Coosemans
Marc
Departement Parasitologie
ITG
Kegels
Guy
Departement Volksgezondheid
ITG
Portaels
Françoise
Eenheid Mycobacteriologie
SOA, HIV& AIDS: preventiemethodes, diagnose, (toegang tot) therapie
(ARV), resistentie, interventie-onderzoek, epidemiologie, diensten
Diergeneeskunde: parasitologie (tryps): epidemiologie, diagnose, controle,
resistentie; cysticercose, BVO
Parasitologie: Malaria, Leishmaniose, Trypanosomiase, Schistosomiase:
preklinisch, epidemiologie, controle, therapie, gezondheidsdiensten
volksgezondheid: gezondheidssystemen, epidemiologie, voeding,
behandelingen, HIV, Reproductieve gezondheid
TB: diagnose, preventie, therapie, resistentie; Buruli
itg
van der Groen
Guido
Eenheid Virologie
Virologie, HIV: preklinisch onderzoek, vaccin
KULeuven
De Clercq
Erik
Afdeling virologie en chemotherapie
HIV: preklinisch onderzoek, therapie, resistentie
KULeuven
Vandamme
Afdeling Klinische en epidemiologische virologie
UA
Meheus
AnneMieke
Andre
UA
Vlietinck
Arnold
Farmacognosie en fytochemie
HIV: preklinisch onderzoek, therapie, resistentie, HIV/SIV en HTLV/STLV:
virus evolutie, moleculaire epidemiologie
Volksgezondheid: vaccinatie; klinische studies + HIV/AIDS/SOI;
Reproductive Health
Farmacologie, medicinale planten, traditionele geneesmiddelen, malaria
UGent
Leroux-Roels
Geert
Afdeling Evaluatie en Onderzoek van Vaccins
Virologie: HBV, HCV, HIV
UGent
Temmerman
Marleen
Internationaal Centrum voor Reproductieve Gezondheid
UGent
Vercruysse
Jozef
Parasitologie en parasitaire ziekten
Reproductieve gezondheid, SOA, HIV/AIDS, cervixkanker,
gezondheidsdiensten, beleid en advocacy; conflicten: preventie en
management, vluchtelingen, mensenrechten, HIV, vrouwenstudies,
ontwikkelingsbeleid
Diergeneeskunde, parasitologie; humane parasitologie
7-4
Epidemiologie en sociale geneeskunde
VUB
De Baetselier
Patrick
Cellulaire Immunologie
Trypanosomiase en TB: immunologie, moleculaire biologie
Kunst, Archeologie, Geschiedenis, Cultuurstudies, Literatuur, Musicologie,
Talen, Linguïstiek, Antropologie, Public Policy
Civiele participatie in beleidvorming en -uitvoering, rurale economie,
capaciteitsopbouw, migratie, conflicten: preventie en management,
armoede, handel
Conflicten: preventie en management, democratisering, vredesstudies
Sociale en Culturele Wetenschappen
KMMA
Gryseels
Guido
Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, Culturele teams
KULeuven
Berlage
Lodewijk
Departement economie, Werkgroep
Ontwikkelingseconomie
KULeuven
Delmartino
Frank
KULeuven
Foblets
KULeuven
Lemmens
MarieClaire
Paul
Afdeling Internationale Betrekkingen en Europees Beleid
- Inst. voor Internationaal en Europees Beleid (IIEB)
Departement sociale en culturele antropologie
KULeuven
Van Lerberghe
KULeuven
Afdeling publiek recht
Sociale en culturele anthropologie, postkoloniale studies, volksgezondheid,
mensenrechten, midden-Oosten
Mensenrechten
Karel
Afdeling Het oude nabije oosten
Archeologie, Egyptologie
Waelkens
Marc
Afdeling archeologie
Archeologie, biochemie
UA
Reyntjens
Filip
Instituut voor Ontwikkelingsbeleid (IOB)
UGent
Blommaert
Jan
Afdeling Afrikaanse talen en culturen
Ontwikkelingsstudies (development evaluation and management,
institutional aspects of development, globalisation, risks and opportunities
for DC, state, market and society), Ontwikkelingseconomie, armoede,
handel, sociale diensten
Afrikaanse cultuur en educatie, talen, postkoloniale studies
UGent
Doom
Ruddy
Afdeling Studie van de Derde Wereld
UGent
Pinxten
Rik
Afdeling Vergelijkende Cultuurwetenschappen
UGent
Soetaert
Ronald
Afdeling Onderwijskunde
7-5
Conflicten: preventie en management, islam, midden-oosten, vredesstudies,
ontwikkelingsbeleid, duurzame ontwikkeling
Vergelijkende ethnologie, conflicten: preventie en management
Cultuur & educatie, vergelijkend onderwijs, ICT & onderwijs, project
management
Profiel
Een korte doorlichting van deze 55 teams (op basis van de verzamelde gegevens plus eventuele
feedback):

12 teams uit de Sociale en Culturele wetenschappen, 14 Gezondheidswetenschappen, 29 Natuuren Exacte wetenschappen en Technologie

Deze teams nemen ongeveer 2/3 van alle projecten in de steekproef voor hun rekening

De meeste teams (14) willen op hetzelfde peil doorgaan met dit soort research, 8 willen meer doen
op dit vlak, en slechts 1 team wil minder .

Samen staan zij in voor ongeveer 70 % van het geschatte researchbudget

Ze werken samen met meer dan 53 ontwikkelingslanden (28 in Afrika, 4 in Midden-Oosten, 9 in
Azië, 12 in Latijns-Amerika).

o
22 teams werken samen met Zuid-Afrika, 13 met China, 12 met D.R. Congo, 11 met
Vietnam
o
tussen 5 en 10 teams werken samen elk van de landen Ethiopië, Zambië, Kenia, Rwanda,
Senegal, Tanzania, Brazilië, Mexico en Ecuador
Researchbudgetten:
< € 500,000
10 teams
€ 0,5M - € 1M
12 teams
€ 1M - € 2M
11 teams
€ 2M - € 3M
8 teams
€ 3M - € 4M
7 teams
> € 4M
7 teams
Ervaringen
Op de vraag
Uw ervaring uit afgelopen / lopend onderzoekswerk (opmerkingen bvb over financieringsmogelijkheden,
selectiecriteria, regionale en thematische focus van de verscheidene programma’s, verhouding administratief en
inhoudelijk werk, kwaliteit van opvolging en disseminatie...)
komen de volgende elementen aan bod (22 teamleiders beantwoordden deze vraag):
Algemeen:

excellent ! (1 team)

zeer enthousiast (1 ander team)
Visie, Beleid

de aanbodzijde is ondoorzichtig

geen lange-termijn en consistent beleid in België / Vlaanderen

de regionale concentratie is onterecht
7-6
Financiering

te weinig mogelijkheden voor financiering binnen België, grote concurrentie op de internationale
markt

de specificiteit van programma's (fundamenteel v. toegepast, mandaten v. werkingskosten,
verplichting van bepaalde partners te nemen) leidt tot beperking financieringsmogelijkheden

EU-financiering zal voor sommige domeinen afgesloten worden (6e KP)

budgetten worden kleiner, financieringsmogelijkheden zijn beperkt

gebrek aan core-funding leidt tot struggle for funds
Ondersteuning, administratie

VLIR administratie gaat de goede richting op

Vlaanderen biedt weinig capaciteitsondersteuning en behoud expertise en continuïteit worden
daardoor problematisch

administratief werk en management-overhead neemt verontrustend toe (vele teams) "dit project is,
gezien de enorme administratie, niet voor herhaling vatbaar"

internationale samenwerking is belangrijk, maar niet eenvoudig: administratie, logistiek, visums

beheer van projecten is niet flexibel genoeg

goede ervaringen met beheersovereenkomst / raamakkoord DGOS (ITG-team)

voorstellen schrijven kost veel academische tijd, die niet vergoed wordt

werken met ontwikkelingslanden brengt veel extra werk met zich mee, ook ATP werk, dat niet of
onvoldoende vergoed wordt (verscheidene teams).
Inhoud, structuur

moeilijkheden om donoren te (blijven) overtuigen van het belang van de eigen niche of de eigen
aanpak (verscheidene teams) (bvb moeilijkheden om sociaal-culturele projecten als
ontwikkelingsrelevant aanvaard te krijgen; bvb "ook fundamenteel onderzoek is belangrijk")

selectiecriteria zijn minder en minder aangepast aan de realiteit van de tropen

selectiecriteria zijn onduidelijk tot ongekend
Carrière

werk in ontwikkelingslanden biedt lage wetenschappelijke return, en is niet bevorderlijk voor A1publicaties en het CV van medewerkers en dat is alles wat blijkbaar telt op dit ogenblik, dit leidt
tot een afbouw van projecten met ontwikkelingslanden

geen Noord-projectleider meer mogelijk op sommige projecten
Motivatie

"om dit werk te blijven doen moet je een idealist zijn, of een idioot, of beide"

het wordt echt moeilijk om nog opvolgers te motiveren
Disseminatie en follow-up

7-7
evaluatie, opvolging, en disseminatie van onderzoeksresultaten is niet optimaal (meerdere teams)

er is een kloof tussen onderzoeksresultaten en hun omzetting in de praktijk
Aanbevelingen
Op de vraag:
Uw structurele aanbevelingen om Vlaamse research ten bate van ontwikkelingslanden te bevorderen:
kwamen de antwoorden:
Algemeen
Visie, Beleid

Vlaanderen: ontwikkel eerst een visie: waarin, waar en met wie, en zet er dan voldoende middelen achter

langdurige contacten, langere termijnprojecten met groei van lokale capaciteit (meerdere teams)

verschillen tussen universiteiten, instituten en hogescholen wegwerken

beperkt aantal recipiënt-landen

resultaatgerichte beheersovereenkomsten voor 'soliede' teams: responsabiliseren, flexibele werking (naar
analogie met raamakkoord ITG-DGOS)

betere coördinatie tussen researchteams: van een competitieve positie (voor dezelfde grants) naar
netwerken die complementair en additief zijn
Financiering

core funding (meest gemelde aanbeveling)

verschillende financiering voor kleine / nieuwe teams (via calls for proposals en kleine, korte grants) en voor
centres of excellence (via beheerscontracten of programmafinanciering)

meer kanalen voor mogelijke financiering stimuleren, onderzoek in België beter financieren
Ondersteuning, administratie

betere officiële ondersteuning (Vlaams niveau)

aanbodzijde: transparanter (1 loket), gecentraliseerde structuur

projectadministratie stroomlijnen, verbeteren en vereenvoudigen

meer ondersteuning vanuit de centrale administratie (van de instelling)

eenvoudige administratie (geen logframes ed)
Inhoud, structuur

prioriteiten bepalen met inspraak van de wetenschappers

grondige discussies met wetenschappers met duidelijke ervaring in de tropen om te evalueren welk
onderzoek wel relevant en mogelijk is in de tropen

beperkt aantal expertise-domeinen, maar liefst een niche zoeken waar onze Vlaamse expertise het verschil
kan maken
7-8

domeinen kiezen waar Vlaanderen sterk is, en dat dan als focuspunt nemen

ook fundamenteel onderzoek met niet direct economisch belang

meer aandacht voor [eigen niche]
Carrière

carrierekansen bieden aan Vlaamse onderzoekers

meer mogelijkheden om Vlaamse projectverantwoordelijken te sponsoren on-site

permanente Vlaamse deskundigen kunnen aanwerven, leidend tot PhD, parallel met counterparts, waar ook
PhD uit voortvloeit. Dit versterkt capaciteit in ontwikkelingslanden en behoudt expertise in Vlaanderen

uitsturen laatstejaars

meer beurzen

hier getrainde mensen uit ontwikkelingslanden laten terugkeren met een project
Motivatie

meer middelen en respect
Disseminatie en follow-up

opvolging na einde projecten, disseminatie verbeteren

info rond videoconferencing

intens nieuwskanaal (website) met info over lopend onderzoek in ontwikkelingslanden
7-9
8. Verslag workshop 5 december 2003
Op vrijdag 5 december 2003 had in het Monasterium Poortackere te Gent de workshop plaats ‘Vlaams
Wetenschappelijk Onderzoek en Science Sharing’. Het multidisciplinair onderzoeksteam van de
UGent, onder leiding van prof. Marleen Temmerman 19, dat in opdracht van de VRWB het gelijknamige
project uitvoerde, stelde er de resultaten voor aan wetenschappers en beleidsmakers met een bijzondere
interesse en/of expertise op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. De onderzoekers confronteerden
hen ook met de vraag naar de ontwikkelingsrelevantie van de bestaande wetenschappelijke
ontwikkelings-samenwerking. De workshop werd een moment van kritische reflectie.
Prof. em. Roger Dillemans, voorzitter van de VRWB-stuurgroep die dit Science Sharing project
begeleidt, heette de deelnemers (programma en deelnemerslijst in annex 3) welkom en situeerde het
project. Het idee ontstond toen de VRWB om advies werd gevraagd omtrent het voorstel van EUcommissaris Busquin voor de creatie van één Europese onderzoeksruimte. De VRWB vond toen dat
een Europese Onderzoeksruimte weliswaar een goed idee is, maar dat dit niet enkel mag gericht zijn op
het verbeteren van de concurrentiepositie van Europa ten opzichte van de VS en Japan, en tevens
gekenmerkt moet zijn door een mondiale openheid. Er moet ruimte gecreëerd worden voor initiatieven
die zich richten op Science Sharing, het delen van het wetenschappelijk potentieel met andere landen,
vooral ontwikkelingslanden. Dat ook Vlaanderen daarbij een rol te vervullen heeft, staat vast. De
VRWB, als adviesorgaan voor de Vlaamse overheid, wou hierin een stimulerende, anticiperende en
sensibiliserende rol spelen en gaf de opdracht voor een onderzoeksproject.
Promotor prof. Marleen Temmerman stelde het multidisciplinaire team voor en schetste de aanpak voor
dit project. De bedoeling was in eerste instantie de wetenschappelijke onderzoeksdisciplines in
Vlaanderen in kaart te brengen die van betekenis kunnen zijn in de grote wereldvraagstukken en de
specifieke problemen van ontwikkelingslanden. Wat kan Vlaanderen in bepaalde domeinen
(informatica, biogenetica, micro-elektronica, medisch onderzoek, staatsopbouw, recht, economie…)
aan deze landen bieden? Waar situeren zich de belangrijkste samenwerkingsverbanden?
Daarnaast moest ook aandacht gaan naar mogelijke trends die zich in die disciplines in de toekomst
kunnen aftekenen en naar de relevantie van al die onderzoeksprojecten voor ontwikkelingslanden. Dat
ontwikkelingsrelevantie niet eenvoudig te vatten is, zeer tijdsgebonden en subjectief is, bleek ook uit de
presentatie van prof. Ronald Soetaert, vakgroep Onderwijskunde UGent (zie annex 4). Hij
onderbouwde en illustreerde zijn betoog met voorbeelden uit zijn eigen onderzoeksgebied nl. de
culturele geletterdheid in het algemeen en media & digitale geletterdheid in het bijzonder.
De (nog niet definitieve) resultaten van de inventarisatieoefening werden door projectcoördinator Lou
Dierick en projectmedewerker Wouter Van Hove voorgesteld (annex 5). Eerst gaven zij een overzicht
van de belangrijkste donoren in Vlaanderen op het vlak van ontwikkelings -en
onderzoekssamenwerking en hun geografisch actieterrein. Vervolgens lichtten zij de werkwijze voor
het verzamelen en verwerken van de gegevens toe. Het aldus verkregen projectenbestand is geen
volledige inventaris geworden maar eerder een steekproef, representatief voor het onderzoekslandschap
in Vlaanderen. Hieruit konden een 55-tal onderzoeksteams geïdentificeerd worden als de voornaamste
spelers in het Vlaams wetenschappelijk onderzoek in/met en voor ontwikkelingslanden. Daarnaast
werden de gegevens geclusterd in expertiseniches. Dit geeft een duidelijk visueel overzicht van de
bestaande situatie.
19
Vakgroep Uro-Gynaecologie en directeur van het International Centre for Reproductive
Health (ICRH)
8-1
Na de middag werden de deelnemers aan de workshop in 2 parallelle sessies aan het werk gezet. Groep
A (verslag in annex 6) moest zich buigen over de vraag of de minst ontwikkelde landen en
wetenschappelijk onderzoek rond de basisbehoeften een centrale plaats moet krijgen en Science
Sharing op andere domeinen een eerder perifere plaats. Vragen zoals: ‘Is het interessant, wenselijk en
haalbaar om een socio-cultureel luik in een onderzoeksproject naar geneesmiddelen op te nemen? Hoe
betrek je de ontwikkelingslanden bij het uitstippelen van het onderzoeksproject, zodat de relevantie
verzekerd is? Moet zuid-zuid-samenwerking om die reden niet gestimuleerd worden?‘ kwamen er aan
bod. Groep B (verslag in annex 7) besprak de organisatorische kant van het onderzoek; de structuren,
strategieën, oriëntaties, programma’s en budgetten voor Vlaams ontwikkelingsonderzoek. Moet
Vlaanderen zich niet beperken tot een aantal expertise-domeinen, bij voorkeur in een niche waar onze
expertise het verschil kan maken en waar Vlaanderen sterk staat. Een belangrijk knelpunt blijkt ook de
geringe appreciatie en academische return voor ontwikkelingsrelevant onderzoek te zijn.
De workshop werd afgerond met een plenaire rapportering van de bespreking in beide sessies.
8-2
9. Conclusies
Op basis van de onderzoeksresultaten komen wij tot de volgende conclusies:

Vlaamse teams zijn actief op het domein van onderzoek in, met en voor ontwikkelingslanden

Dit onderzoek neemt verscheidene vormen aan:
o
research in ontwikkelingslanden, rond ontwikkelingsthema's en in samenwerking met
partnerteams in deze landen
o
fundamenteel en in België gebaseerd onderzoek op terreinen die van belang zijn voor
ontwikkelingslanden
o
wetenschappelijke samenwerking met instellingen in ontwikkelingslanden
o
onderzoek en evaluatie in het kader van ontwikkelingssamenwerkingprogramma's,
teneinde de effectiviteit van de programma's te onderzoeken en te verhogen.
o
onderzoek in ontwikkelingslanden met weinig directe relevantie voor het land zelf
o
ondersteuning van onderzoeksinstellingen in ontwikkelingslanden, vormingsactiviteiten
en kennisoverdracht

Dit breed gamma van activiteiten plaatst deze sector op een aparte plaats binnen de
wetenschapsuitoefening in Vlaanderen, verleent haar een aparte specificiteit

Deze sector is van belang:
o
voor de ontwikkeling van de partnerlanden, door directe of indirecte toepassing van de
onderzoeksresultaten
o
voor de Vlaamse onderzoeksinstellingen, die door deze internationale werking
belangrijke onderzoekservaring kunnen opdoen en uitstraling verwerven

Het VRWB-project heeft de huidige topologie van de sector in kaart gebracht, en stuitte daarbij op
een gebrek aan transparante, vergelijkbare, up-to-date en vlot beschikbare gegevens

De studie beperkte zich derhalve tot het verzamelen van een representatieve steekproef van
projectgegevens (>1000 recente onderzoeksprojecten), het clusteren in specifieke expertiseniches
en ruimere wetenschapsdomeinen en het selecteren en bevragen van een 60-tal (meestal
academische) teams.

De expertiseclusters van de Vlaamse teams bevinden zich zowel op het vlak van direct
ontwikkelingsgerichte domeinen zoals landbouw- en gezondheidswetenschappen, als op andere
domeinen waar wetenschappelijk onderzoek en samenwerking evenzeer van belang zijn

Het bijwijlen versnipperd landschap is ontstaan door een combinatie van verscheidene factoren,
voornamelijk:

9-1
o
de specificiteit van beschikbare financieringskanalen
o
persoons- en teamgebonden specialiteiten, interesses en initiatief in een internationale en
wetenschappelijk competitieve omgeving
De geografische focus en concentratie van Belgische en Vlaamse ontwikkelingssamenwerking
enerzijds en Belgisch en Vlaams onderzoeksbeleid anderzijds is slechts ten dele congruent en
coherent. Intensieve samenwerkingsverbanden tussen wetenschappelijke teams zijn er ook in
landen die door geen van de Belgische of Vlaamse beleidsinstrumenten gefinancierd kunnen
worden.

Bij de defederalisering van het wetenschapsbeleid gaat globaal minder aandacht naar research in /
met of voor ontwikkelingslanden. Met name in het mandaat en de werking van de diverse Vlaamse
Wetenschappelijke Instellingen en steunpunten is deze focus opvallend afwezig.

Onder de wetenschappers actief op het terrein bestaat een grote motivatie ten aanzien van hun
werk, gepaard met een groeiende bezorgdheid voor het behoud en optimale benutting van hun
expertise.
9-2
10. Aanbevelingen
Algemeen:

Het Vlaamse wetenschapsbeleid dient verruimde aandacht te schenken aan het belang en de
specificiteit van de sectoren waarin gewerkt wordt in, met of voor ontwikkelingslanden. De
bestaande know-how in Vlaanderen op dit gebied dient behouden en uitgebreid te worden.

Kennis, van belang voor ontwikkelingslanden, dient op bevoorrechte wijze aan deze landen
overgedragen te worden, waarbij een compromis moet gevonden worden tusen de primordiale
ontwikkelingsbelangen van de partnerlanden en de eigen Vlaamse wetenschappelijke of
commerciele overwegingen

Wetenschappelijke activiteiten in ontwikkelingslanden gebeuren niet in een maatschappelijk
vacuüm en de onderzoekers zullen er (als minimumnorm) over waken geen schade toe te brengen
aan bestaande structuren en instellingen en de lokale levensomstandigheden te verbeteren.
Mogelijkheden om deze structuren en instellingen verder uit te bouwen en de lokale
levensomstandigheden blijvend te verbeteren dienen gezocht en benut te worden in elk project.

Onderzoek in ontwikkelingslanden dient te gebeuren in samenwerking met plaatselijke experts en
instellingen, die bij alle stadia van het onderzoek en exploitatie van de resultaten betrokken
worden. De bestaande lokale expertise en technologie zal positief gevaloriseerd en ondersteund
worden. Vorming en carrière van researchers en academici in de partnerinstellingen moet de
nodige aandacht krijgen.

Naast onmiddellijk toepasbaar onderzoek rond primaire behoeften (gezondheid, voedsel) zijn ook
andere domeinen van onderzoek en wetenschappelijke samenwerking van belang. Een
genuanceerde benadering van het begrip 'ontwikkelingsrelevantie' dient gehanteerd te worden bij
de beoordeling van concrete voorstellen en activiteiten.

Het verstrekken van ontwikkelingssamenwerking dient hand in hand te gaan met de
wetenschappelijke toetsing van de effecten en resultaten van deze hulp, en de
ontwikkelingsdonoren kunnen hiervoor beroep doen op de bestaande expertise opgebouwd in
Vlaamse en partnerinstellingen.

Voorkeur dient te gaan naar het verder bouwen op bestaande expertise in bepaalde niches en
bestaande samenwerkingsverbanden verder uit te diepen, eerder dan, omwille van soms louter
politieke keuzes of modeverschijnselen, exclusiviteit of voorrang te verlenen aan nog op te
bouwen expertise of samenwerking met nieuwe landen.
Specifiek:

In deze faze van defederalisering van het wetenschapsbeleid is het nuttig dat de Vlaamse overheid
het volledige Vlaamse gamma van beleids- en financieringsinstrumenten ten aanzien van
ontwikkelingslanden analyseert en in een coherent kader onderbrengt dat in lijn is met het
nationale niveau en met de internationale stand van zaken; tevens dient voldoende aandacht
besteed aan
10-1
o
de complementariteit met ontwikkelingssamenwerkingprogramma's.
o
de eenvoud van administratie en beheer.
o

de rolverdeling tussen de verschillende actoren.
In de specifiek op ontwikkelingslanden gerichte financieringsinstrumenten dient wellicht
onderscheid gecreëerd tussen:
o
"core funding" van specifiek op ontwikkelingslanden gerichte Vlaamse instituten.
o
kadercontracten met een beperkt aantal expertise-centra of -netwerken, die een ruime
implementatie-autonomie krijgen en periodiek grondig geëvalueerd worden; hierbij hoort
ook institutionele samenwerking met partnerinstellingen in het Zuiden.
o
kortlopende (<5 jaar) project- en mandaatfinanciering op basis van de klassieke 'calls for
proposals' en een onafhankelijke expertenreview, open voor alle non-profit instellingen,
zonder quota per instelling of zelfbediening. Deze oproepen kunnen de thematische of
geografische interesses van de overheid volgen.
o
innovatieve projectfinanciering door middel van beperkte enveloppes voor bvb
terugkeerprojecten (voor hier opgeleide wetenschappers uit het Zuiden), piggy-back
financiering (bijkomende financiering voor projecten van Vlaamse teams die in
internationale calls geselecteerd werden), opvolgfinanciering (bij goede evaluatie, zonder
nieuwe competitieve procedure).

De research van teams zowel uit de academische wereld, de privé-ondernemingen en de socialprofit sector dient positief ondersteund in hun eigen specificiteit, en samenwerking tussen deze
teams dient positief gesteund te worden.

De universitaire overheden dienen erover te waken dat onderzoekers die kiezen voor dit type
onderzoek hierdoor geen nadeel lijden wat hun academische carrieremogelijkheden betreft.

In het mandaat van de verschillende Vlaamse Wetenschappelijke Instellingen dient plaats
gecreëerd te worden voor ontwikkelingsrelevant onderzoek. De Instellingen dienen in hun
jaarverslag te rapporteren over de gemaakte vooruitgang op dit punt.

De Vlaamse steunpunten rond relevante thema's (duurzame landbouw, gelijkekansenbeleid, milieu
en gezondheid, milieubeleidswetenschappen, ondernemerschap, ondernemingen en innovatie)
dienen een specifiek mandaat voor onderzoek ten bate van ontwikkelingslanden te krijgen.

De specificiteit van het onderzoek in, met of voor ontwikkelingslanden zou kunen leiden tot de
oprichting van een apart steunpunt of kennisnetwerk, na grondige analyse door de Vlaamse
Regering.

Betrouwbare informatie over onderzoeksactiviteiten dient gemakkelijk toegankelijk te zijn. De
IWETO-databases bieden hiervoor in principe de benodigde structuur (mits uitbreiding van de
huidige fiches), doch de update van de gegevens moet strikter opgevolgd worden. Alternatief kan
de database van het onderhavig onderzoek toevertrouwd worden aan een Vlaams steunpunt voor
verdere uitbouw en update.

Doorstroming van onderzoeksresultaten naar wetenschaps- en beleidsinstanties in het Zuiden dient
de nodige aandacht en opvolging te krijgen. Vroegtijdig betrekken van deze partners in het
onderzoek is hierbij cruciaal.
Verder onderzoek is nodig op de volgende vlakken:
1. vraagstukken die buiten beschouwing gelaten werden in het huidig
onderzoek:
10-2

in kaart brengen van het onderzoekspotentiëel van Vlaamse instellingen dat mogelijks van nut zou
kunnen zijn voor ontwikkelingslanden, maar dat momenteel geen enkele band met die landen
heeft; nagaan hoe dit potentiële aanbod aangeboord kan worden en benut ten gunste van
ontwikkelingslanden.

de kwaliteitsbeoordeling van het geleverde onderzoek door Vlaamse teams, op basis van
parameters zoals aantal en kwaliteit van publicaties, sterkte van capacity building (curricula,
PhD's) en van wetenschappelijke samenwerking (gezamenlijke publicaties, projecten, vorming en
uitwisseling).

een beoordeling en interpretatie van het Vlaamse onderzoek door de partners in het Zuiden.
2. studiewerk dat binnen het tijdsbestek niet kon uitgevoerd worden:

het vervolledigen van de topologie van bestaande activiteiten, voornamelijk mbt. privéorganisaties, NGO's, teams die voornamelijk met internationale fondsen werken.

in kaart brengen en analyseren van vormingsactiviteiten en aanbevelingen voor het bevorderen van
kennisoverdracht (science sharing als werkwoord).
3. vragen die uit de huidige conclusies naar voor komen:

analyse van het aandeel van de projecten en mandaten ivm ontwikkelingslanden in de algemene
wetenschappelijke fondsenstromen (FWO, BOF...).

huidige individuele carrièremogelijkheden voor wetenschappers uit Zuid en Noord en
aanbevelingen om de opgedane expertise zo efficiënt mogelijk aan te wenden ten bate van de
ontwikkelingslanden.
10-3
Lijst van Afkortingen
AAU:
Association of African Universities
AWI
Administratie Wetenschap en Innovatie (VL)
BOF
Bijzonder OnderzoeksFonds (Universiteiten)
BTC
Belgische Technische Cooperatie
BVO
BeleidsVoorbereidend Onderzoek
CGIAR
Consultive Group for International Agricultural Research
CLO
Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek
DWTC
Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele aangelegenheden (B)
DGOS
Directoraat Generaal OntwikkelingsSamenwerking (B)
EC
Europese Commissie
ECDPM
European Centre for Development Policy Management
EI
Eigen Initiatieven (VLIR)
ESF
European Science Foundation
EU
Europese Unie
FAO
Food and Agriculture Organization
FWO-Vl
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen
HICs
High Income Countries
ITG
Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde
IMEC
Interuniversitair Micro-Electronica Centrum
IUS
InterUniversitaire Samenwerking (VLIR)
IWT-Vl
Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in
Vlaanderen
KMMA
Koninklijk Museum Midden-Afrika
LMICs
Lower & Middle Income Countries
LICs
Low Income Countries
RTD
Research and Technology for Development,
Research, Technology, Development (Directoraat-Generaal van de EC, vroeger DG XII)
S&T
Science and Technology
SIDA
Swedish International Development Agency
UNDP
United Nations Development Program
UNESCO
United Nations Education, Scientific and Cultural Organization.
VIB
Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie
VITO
Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
1
VLIR-UOS VLIR- secretariaat Universitaire Ontwikkelingssamenwerking
VVOB
Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand.
WIV
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
WHO/WGO World Health Organization / Wereldgezondheidsorganisatie
2
Annexen
1. Inventarisatie projecten: basisdocument
2. Questionnaire belangrijkste teams
3. Programma en deelnemerslijst Workshop 5 december 2003
3
VRWB Onderzoeksopdracht ‘Science Sharing’
Inventarisatie projectgegevens Donoren
Inleiding
In het kader van deze VRWB onderzoeksopdracht20 verzamelen wij een aantal gegevens in over
recente onderzoeksprojecten met ontwikkelingsrelevantie die door uw organisatie worden gesponsord
of begeleid. Natuurlijk moeten de gegevens van de verschillende donoren in een formaat gebracht
worden dat vergelijkingen en analyses toelaat. Daartoe dienen de volgende instructies.
Indien er nog vragen zijn, contacteer dan de coördinator:
Lou Dierick, ICRH, [email protected], 09/240.35.64
1. Wat wordt er van u verwacht ?
U kunt kiezen uit twee mogelijkheden:
a.
b.
ofwel stelt u ons de ruwe gegevens over relevante projecten ter beschikking (welke velden ? zie
punt 4)
ofwel doet u zelf de analyse en geeft u ons de resultaten hiervan. (zie punt 3)
2. Welke projecten zijn relevant voor de
studie ?
volgende criteria zijn tegelijk van toepassing:
a.
b.
c.
d.
20
4
onderzoeksprojecten, of (ontwikkelings)projecten met een belangrijke (> € 100,000)
onderzoekscomponent
research in ontwikkelingslanden, of in partnership met organisatie(s) in ontwikkelingslanden, of
desk research die in functie staat van ontwikkelingslanden
ontwikkelingsrelevant: de research kan op een of andere manier bijdragen tot de ontwikkeling van
het derdewereldland
recent: criterium hier is dat het project in 2002 en/of 2003 aan de gang was. Met andere woorden
afsluitdatum van de activiteiten nà 1 januari 2002.
download de tekst van het onderzoeksvoorstel van allserv.rug.ac.be/~hdierick/shared
3. Welke gegroepeerde21 gegevens wensen
wij te kennen over de relevante projecten ?
Op het niveau van de projecten22:
a.
b.
c.
totaal researchbudget per onderzoeksteam, opgedeeld per onderzoeksgebied en eventueel per
hoofdmethodologie
totaal researchbudget per (ontwikkelings)land, opgedeeld per onderzoeksgebied en eventueel per
hoofdmethodologie
contactgegevens en principal investigator(s) per onderzoeksteam
Op het niveau van het volledige pakket / programma
a.
b.
c.
d.
e.
totaal relevant researchbudget, desgevallend opgedeeld per programma / budgetlijn, per
geografisch werkgebied en per thema of methodologie 23
selectiecriteria van projecten, motivering / (wettelijke) fundering van de programma’s (bvb. uit
mission statements, decretale bepalingen of budgetverantwoording)
beschrijving van de evolutie van het programma qua omvang en geografische gebieden (bvb uit
jaarrapporten)
plannen voor de toekomstige evolutie van het programma (bvb. uit beginselteksten of
beleidsverklarigen)
welke andere donoren of programma’s zijn in Vlaanderen actief op uw domein(en) ? Welke zijn de
voornaamste actoren (donoren, programma’s) op internationaal vlak ?
4. Minimumgegevens over projecten24







IDENTIFICATIE: titel, unieke identificatiecode(s), behorende tot welk programma / budgetlijn /
pakket
WANNEER: start- en einddatum
WIE: identificatie van de samenwerkende onderzoeksteams (team + instituut/organisatie,
nationaliteit)
 coördinerend team en Vlaamse partners: contactgegevens (e-mail of telefoon/fax), naam
van de principal investigator(s)
WAAR: ontwikkelingsland(en) waar de activiteiten zich afspelen of op gericht zijn; eventueel
(sub)continent of ‘alle ontwikkelingslanden’
WAT: hoofdonderzoeksgebied, eventueel FWO classificatie, anders zo gedetailleerd mogelijk
(herclassificatie gebeurt achteraf)
HOE: hoofdtype van researchmethodologie, zoals gedefiniëerd door de onderzoekers
(herclassificatie gebeurt achteraf)
BUDGET: researchbudget van deze donor voor dit project, opgedeeld per onderzoeksteam
5. Bijkomende informatie (welkom, maar niet
noodzakelijk)

21
historische projectgegevens (over projecten afgesloten voor 2002)
voor de definities van de verschillende entiteiten, zie annex A
indien de ruwe projectgegevens ter beschikking gesteld worden, maken we de analyses zelf.
23
ook indien de ruwe projectgegevens ter beschikking gesteld worden is het toch nodig de totale
enveloppes te kennen.
24
zie annex A voor definities
22
5






6
WIE: adressen en bijkomende gegevens over de onderzoeksteams
WAAR: informatie over onderzoekssites, locaties buiten ontwikkelingslanden
WAT: bijkomende onderzoeksgebieden
HOE: bijkomende methodologieën, andere classificaties
BUDGET: fondsen van andere donoren, totaalbudget van het project, eigen contributies,
budgetopdeling
PERSONEEL: aantal FTE wetenschappelijk personeel, andere ingezette middelen
Datadefinities
Onderstaande tabel tracht inzicht te geven in de mogelijke structuur van de projectgegevens, en op
welk niveau zich de basiseenheden bevinden die een grondige analyse toelaten.
VRWB-onderzoek Science Sharing
Opgevraagde informatie bij de DONOREN van Researchactiviteiten
1. Informatie op PROJECTniveau
NODIG
secundair
WIE
WAAR
WAT
HOE
HOEVEEL
onderzoeksteams
geografisch
thema
methodologie
ingezette middelen
hoofdtype van
research
fondsen van deze
donor
secundaire types
mensen / natura,
fondsen van andere
donoren
1) coordinator
2) VL partner
locaties in
hoofdontw.land(en) onderzoeksgebied
andere partners andere locaties
secondaire
gebieden
Niveau's:
supraindeling
universiteiten /
bvb ACP /
hogeschool / privé / ... Commonwealth
hoofdindeling
instituut /
organisatie
groepering per
continent
tussenindeling
faculteit / vakgroep /
afdeling enz.
groepering per
regio
basiseenheden
onderzoeksteam
land
onderverdeling
subteam / individu
site, localiteit of
regio intra-staat
WANNEER
budget van het
programma
natural, cultural, social,
classificatie van
life sciences
researchmethodologie
niet-researchfondsen,
eigen contributie...
onderzoeksgebied
hoofdmethodologie
enkel recente projecten (in 2002 of 2003 aan de gang)
historische gegevens secundair
7
totaalbudget van het
project
researchbudget
budgetverdeling
2. Informatie op het niveau van de researchprogramma's / pakketten:
WAAROM
selectiecriteria van projecten
motivering van de donor voor zijn programma(s)
8
VAN WAAR
evolutie van het programma qua omvang en domeinen
WAARHEEN
plannen voor de toekomst
WIE NOG ?
gegevens over andere belangrijke donoren in België en buurlanden
Annex 3: Programma en deelnemerslijst
Workshop
Vlaams Wetenschappelijk Onderzoek en Science Sharing
PROGRAMMA
Vrijdag 5 december
Monasterium Poortackere, Oude Houtlei 56, 9000 Gent
(zaal: ex-kloosterkerk St. Autbertus)
9:30 Registratie, welkomstkoffie
10:00 Welkom en Inleiding (R. Dillemans, M. Temmerman)
10:15 Ontwikkelingsrelevant onderzoek: een schets van de problematiek (R.
Soetaert)
10:45 Relevante onderzoekscapaciteit in Vlaanderen:
voorstelling van de onderzoeksresultaten: in welke niches van de
wetenschap zijn Vlaamse onderzoeksteams gespecialiseerd en wie zijn
de belangrijkste Vlaamse actoren?
(L. Dierick, W. Van Hove)
12:15 Voorbereiding werk in parallelle sessies
12:30 Middagpauze (broodjes, ter plaatse)
13:30 Parallelle sessies:
Hoe de capaciteiten beter laten aansluiten op de noden ?
A. De minst ontwikkelde landen en onderzoek rond basisbehoeften: een
centrale plaats ! ?
Science Sharing op andere domeinen (dan A): een perifere plaats ! ?
B. Organisatie van het onderzoek: structuren, strategieën, oriëntaties,
programma’s
en
budgetten voor Vlaams ontwikkelingsonderzoek
16:30 koffiepauze
17:00 Verslag van de rapporteurs: naar aanbevelingen voor de Vlaamse
Overheden
18:00 Sluiting van de workshop
1
DEELNEMERS
Mevrouw Anne
Prof.
Jean
Adams
Berlamont
UA
KULeuven
Prof.
De Heer
Dr.
De Heer
Dr.
Mevrouw
De Heer
De Heer
Mevrouw
Prof.
Mevrouw
Prof.
Prof.
De Heer
Prof.
Em.
Mevrouw
Jan
Peter
Patricia
Jan
Jacqueline
An
Dirk
Hugo
Eva
Rob
Janniek
Jan
Steven
Lou
Blommaert
Bossier
Claeys
Coenen
Couder
De bisschop
De Craemer
de Craen
De Vlieger
De Wulf
Declercq
Dequeker
Dessein
Dierick
UGent
UGent
UGent
ITG
VUB
UGent
UGent
UA
UA
UGent
UGent
KULeuven
KULeuven
UGent
Roger
Lieve
Dillemans
Dillen
KULeuven
Min. Vl. Gemeenschap
Prof.
Luc
MarieAnne
Duchateau
UGent
Fivez
UA
Gheysen
Gryseels
Herman
Huts
Jacobs
Janssen
Koedam
Langouche
Lemahieu
Leye
Michiels
Monard
Pallemaerts
Peters
UGent
ITG
Min. Vl. Gemeenschap
KULeuven
VIB
LUC
VUB
KULeuven
UGent
UGent
VLIR
Min. Vl. Gemeenschap
VUB
UGent
Mevrouw
De Heer
De Heer
Prof.
Dr.
Godelieve
Bruno
Rudy
An
Philippe
Paul
Nico
Guido
Ignace
Els
Carl
Elisabeth
M.
Ann
Anne
Marie
Kris
Chris
Ronald
François
Pieters
Rutten
Simoens
Soetaert
Stepman
VLIR
UGent
VLIR
UGent
Prof.
De Heer
De Heer
Prof.
Mevrouw
Dr.
Prof. Ir.
De Heer
Prof.
Georges
Marnix
Hugo
Marleen
Nancy
Els
Patrick
Dirk
Patrick
Stoops
Surgeon
Tas
Temmerman
Terreyn
Torreele
Van Damme
Van der Roost
Van der Stuyft
UGent
Min. Vl. Gemeenschap
VITO
UGent
UGent
Artsen Zonder Grenzen
UGent
ITG
ITG en UGent
Mevrouw
Prof.
Prof.
De Heer
Mevrouw
De Heer
Prof.
Prof.
Prof.
Prof.
Mevrouw
De Heer
Dr. Ir.
Prof.
Mevrouw
2
Dept. Onderzoek
Voorzitter VLIR-werkgroep UOS
Vakgroep Afrikaanse Talen en
Culturen
Lab aquacultuur en ARC
ICRH
Onderzoeksbeleid
team VRWB
Onderzoekscoördinatie
IOB
student Human Ecology
LA04/FCTBW
team VRWB
Laboratorium voor systematiek
ICRH
Aminal
Fysiologie, Biochemie en
Biometrie
Dienst Internationale Relaties
Vakgroep Moleculaire
Biotechnologie
Dept. WIM, AWI
Dienst Internationale Relaties
Technology protection manager
Onderzoeksraad
Eenheid DBIO
Onderzoeksaangelegenheden
ICRH
UOS
VRWB
VLIR- stuurgroep UOS
Afdeling Onderzoekscoordinatie
team VRWB
UOS
Vakgroep Onderwijskunde
Vakgroep Geologie en
Bodemkunde
Dept. WIM
ICRH
IPBO
Vakgroep Plantaardige Productie
Volksgezondheid
Dr.
Mevrouw
De Heer
Dr.
Mevrouw
Mevrouw
De Heer
van Egmont
Van Gysel
Van Hove
Van Roey
Verbruggen
Vercoutere
Verlaeckt
UGent
VIB
UGent
Tibotec
VLIR
Min. Vl. Gemeenschap
Min. Vl. Gemeenschap
ICRH
Communicatiemanager
team VRWB
VERONTSCHULDIGD
De Heer
Willy
Mevrouw Claire
Mevrouw Annick
Prof.
Jan
Mevrouw Martine
Mevrouw Ann
De Heer
Patrick
Blockx
Bosch
Clauwaert
Cornelis
Dekoninck
Demeulemeester
Develtere
VVOB
Fevia-Vlaanderen
ABVV
VUB
KULeuven
ACW
KULeuven
Secretaris-Generaal
Prof.
Prof.
Prof.
Doom
Doyen
Feyen
UGent
KULeuven
KULeuven
Prof.
De Heer
De Heer
De Heer
De Heer
Prof.
Prof.
Ruddy
Vik
Jan
MarieClaire
Dirk
Benno
Alwin
Philippe
Maurice
Marc
Foblets
Fransaer
Hinnekint
Loeckx
Mettens
Moens
Nyssen
Dept. Soc. en Cult. Antropologie
De Heer
Prof.
Mevrouw
Jean
Rik
Monika
Pauwels
Pinxten
Sormann
Mevrouw
De Heer
Barbara
José
MarieClaire
Tan
Traest
KULeuven
VITO
FWO-Vlaanderen
Coprogram
Federale Overheid
CLO
VUB
Vlaamse
Milieumaatschappij
UGent
Min. Vl. Gemeenschap
Vlaams Economisch
Verbond
FWO-Vlaanderen
Van de Velde
UGent
Onderzoeksraad
Marc
Eric
Ludo
Van Montagu
Van Ranst
Verhoeven
UGent
UGent
Agfa-Gevaert Group
I.P.B.O.
Labo voor bodemkunde
Wim
Peter
Paul
Vyverman
Wollaert
Zeeuwts
UGent
KAURI vzw
IWT
Mevrouw
Prof.
Em.
Prof.
De Heer
Prof.
De Heer
De Heer
3
Kathia
Ann
Wouter
Jens
Kristien
Kristien
Koen
UOS
VRWB
Dept. WIM, AWI
Ontwikkelingssamenwerking
HIVA - Duurzame ontwikkeling
Vakgroep Studie van de Derde
Wereld
DWTC
Lab. Agrozoölogie
VLIR-Ontwikkelingssamenwerking
Dept. WIM, AWI
Biologie, Protistologie en
aquatische ecologie
Download