Derde Wereld is niet geholpen met geliberaliseerde markt In geredigeerde vorm geplaatst in CV-Koers - opinieblad voor de christen vandaag – Januari 2006 Een liberaal handelsbeleid zou ten goede komen aan de ontwikkelingslanden, luidt het credo van instituten als de Wereldhandelsorganisatie WTO. Maar voor arbeiders en boeren in het Zuiden én in het Noorden zou het juist beter zijn als zij hun inkomsten zouden kunnen beschermen door importtarieven, betoogt Milieukundige Guus Geurts. Want liberalisering leidt niet tot armoedebestrijding Afgelopen december werd in Hong Kong een WTO-top gehouden. De zogenaamde Doha Ontwikkelingsronde werd hier voortgezet. De naam impliceert dat de huidige liberaliseringsvoorstellen vooral ten goede zullen komen aan ontwikkelingslanden. Maar evenals een groot deel van het overige westerse ontwikkelingsbeleid, betreft dit vooral loze retoriek. Komt dit beleid dan wel ten goede aan arbeiders en boeren in het Noorden? Weer moet de vraag ontkennend worden beantwoord, want zij zijn evenals hun collega’s in het Zuiden vooral slachtoffer. Ook zullen deze voorstellen leiden tot een nog verdere uitputting van natuurlijke hulpbronnen, kap van de laatste oerwouden en vergroting van het broeikaseffect. Maar voor wie doen we het dan wel? Op de eerste plaats wordt een marktfundamentalistische ideologie verder in de praktijk gebracht. Deze overheerst sinds de jaren 80 op universiteiten, onder politici en ministeries, en binnen instituties als de Wereldbank en het IMF. Dit zorgt ervoor dat het huidige beleid in binnen –en buitenland, kan worden gekarakteriseerd door liberalisering (het wegnemen van handelsbelemmeringen), privatisering van publieke diensten, en deregulering (een terugtrekkende overheid). Mede hierdoor leeft de opvatting dat armoedebestrijding vooral via export op een geliberaliseerde wereldmarkt zou moeten plaatsvinden, en is er een totale miskenning van productie voor zelfvoorziening, en voor de lokale - en de nationale markt. Op de tweede plaats past dit neoliberale beleid precies in de doelstellingen van het multinationale bedrijfsleven. Zij zijn gedwongen door hun zucht naar groeiende winsten (voor hun aandeelhouders), op zoek te gaan naar de goedkoopste grondstoffen en producten, en daarbij zijn zij steeds op zoek naar nieuwe markten. Een multinational kan namelijk geen winsten behalen, als plaatselijke boeren en andere producenten hun lokale markt volledig voorzien. Dat oude leveranciers vervolgens door het wegnemen van importtarieven van hun markten worden verdreven, wordt echter vooral vergeten door de marktfundamentalisten. De theorie zegt dat zij altijd naar een andere sector kunnen uitwijken, waar dit land een comparatief voordeel in zou hebben. En juist hier lopen theorie en praktijk uit elkaar. Want wat zijn de gevolgen van de huidige WTO-voorstellen? Allereerst wordt binnen landbouw gestreefd naar verlaging van importtarieven, het afschaffen van exportsubsidies en het verlagen van andere handelsverstorende subsidies. De laatste twee doelstellingen moeten inderdaad behaald worden, maar vooral de EU en de VS passen allerlei trucs toe, om deze handelsverstorende inkomenssubsidies niet te hoeven te verlagen. Ontwikkelingslanden hebben echter geen financiële middelen om deze subsidies te verstrekken, zij kunnen hun landbouw slechts beschermen via importtarieven. Maar niet alleen binnen de WTO, maar ook door Structurele Aanpassingsprogramma’s van Wereldbank en IMF, moeten juist deze worden verlaagd. Dus de dumping op hun markten gaat gewoon door, zodat de meerderheid van kleine boeren die voor de eigen markt wil produceren, van de markt gedrukt worden. Niet alleen in het Zuiden, maar ook steeds meer in het Noorden. Door liberalisering komen zij terecht in een onnodige concurrentiestrijd, gekarakteriseerd door overproductie en lage prijzen. Dus zowel voor boeren in Zuid als Noord, is hernieuwde invoering van importtarieven op kostendekkend prijsniveau de oplossing. Door productiebeheersing op eigen consumptieniveau in de EU en de VS, wordt ook de dumping gestopt. Alle subsidies die werden verstrekt als compensatie voor prijsverlaging in de EU kunnen dan worden afgeschaft. Maar boeren die iets extra’s leveren aan de maatschappij op gebied van landschap, milieu en natuur, moeten hiervoor een kostendekkende betaling krijgen. Dit wil niet zeggen dat we stoppen met alle import van producten uit ontwikkelingslanden. Tropische producten als koffie, bananen, rijst, en zelfs suikerriet zullen we blijven importeren, maar dan zullen we voortaan wel een eerlijke prijs moeten betalen hiervoor. Dit betekent het opnieuw op de agenda plaatsen van grondstoffenovereenkomsten voor producten als koffie, en het verder uitbreiden van gequoteerde import van rietsuiker uit Minst Ontwikkelde Landen. Door de suikerhervormingen in de EU werd de prijs echter verlaagd, zodat deze toegang via preferenties minder waard werd. Daarentegen zullen de efficiëntste producenten, zoals grootgrondbezitters in Brazilië, de winnaars zijn van deze afbouw van regulering. Binnen industriële producten, als textiel is een vergelijkbaar proces gaande. Het goed werkende Multivezel Akkoord, beschermde zowel textielarbeiders in Europa, en zorgde voor veel werkgelegenheid in MOL’s binnen b.v. Zuidelijk Afrika, Cambodja en Bangladesh. Zij mochten namelijk quota voor een goede prijs exporteren naar de EU. Op 1 januari 2005, liep dit akkoord af en profiteerde China van de liberalisering, zij zijn namelijk de meest efficiëntste textielproducent. Wederom ten koste van werkgelegenheid in zowel de EU als MOL’s. Van de suikerhervormingen profiteert de voedingsmiddelenindustrie, van de textielliberalisering de detailhandel. Zij hebben dan ook grote invloed op het standpunt van de EU over de WTO. Zo wil de EU nu ook handel in industrieproducten verder liberaliseren. Dit betekent dat opkomende industrielanden, of landen die nu nog hoofdzakelijk agrarisch zijn, hun tarieven moeten verlagen, en ook in de toekomst niet mogen verhogen. Hoewel alle succesvolle industrielanden, zich hebben ontwikkeld achter tariefmuren, wordt dit nu voor andere landen onmogelijk gemaakt. Vooral Afrikaanse landen zijn hiervan de dupe. Maar ook hier verliest ook Europa langzaam maar zeker haar werkgelegenheid aan Azië. Dit zijn echter - in tegenstelling tot wat de politiek ons doet geloven - bewuste keuzes. We zouden er ook voor kunnen kiezen om elk continent (of land) een eigen levensvatbare economie te laten behouden, waarbij elk land zelf soeverein beslist wanneer men tarieven verlaagt en verhoogt. Binnen de dienstenonderhandelingen tenslotte willen de EU en de VS dat elk land een groot aantal deelsectoren aanwijst, waarop men buitenlandse bedrijven toelaat. Dit kan echter ook publieke diensten als watervoorziening en onderwijs betreffen. Wederom zijn het multinationals in b.v. detailhandel, transport, banken en verzekeringen die zo nieuwe markten in ontwikkelingslanden willen binnendringen en investeringsbescherming willen. Veel lokale werkgelegenheid dreigt zo verloren te gaan. De politiek vertelt ons dat Nederland en de EU sterk in diensten zijn, en dat er zo banen in worden geschapen. Maar ook hier zien we outsourcing van diensten naar landen als India plaatsvinden, die hier het goedkoopste in is. Samenvattend liggen de belangen van boeren en arbeiders in ontwikkelingslanden en de EU veel dichterbij elkaar dan men denkt. Liberalisering brengt beiden in problemen, en leidt vooral tot grotere winsten van grootgrondbezitters en multinationals in handel en industrie. Bedrijven die het weinig uitmaakt waar werkgelegenheid geschapen of verloren gaat. Pas als dit besef doordringt bij vakbonden maar ook binnen het Midden – en Klein Bedrijf, kunnen we werkelijk een vuist maken richting politiek die steeds minder het maatschappelijk belang vertegenwoordigt, en zeker niet de belangen van ontwikkelingslanden. Als we ontwikkelingslanden werkelijk willen hebben, moeten we verder hun schulden aflossen, zodat zij onder de invloed van Wereldbank, IMF en de WTO uitkomen. Hierdoor kunnen zij weer soeverein beslissingen nemen en hun eigen ontwikkelingspad kiezen. Een pad dat meer gericht is op de eigen (regionale) markt, ontwikkeling van alle sectoren en minder op het voor lage prijzen in de uitverkoop doen van schaarse natuurlijke hulpbronnen naar het Noorden. Maar hiervoor moeten ook grondstoffenovereenkomsten terug op de agenda, en moeten quotasystemen worden uitgebreid en niet verminderd. Dus in plaats van globalisering en een race to the bottom op een geliberaliseerde wereldmarkt, zou een hernieuwde regionale oriëntatie moeten ontstaan. Dit leidt tenslotte ook tot de minste bijdrage aan klimaatverandering, omdat veel transport wordt voorkomen. En juist de armsten in ontwikkelingslanden dreigen het slachtoffer te worden hiervan. Guus Geurts Milieukundige, en werkzaam bij XminY Solidariteitsfonds 16 december 2005 [email protected] www.guusgeurts.nl