Onderwijs- en examenregeling 2015-2016

advertisement
Onderwijs- en examenregeling 2015-2016
van de
Nederlandstalige
masteropleidingen
Algemene sociale wetenschappen
Culturele antropologie
Sociologie
Onderwijskunde
Pedagogische wetenschappen
Psychologie
binnen de
Faculteit Sociale Wetenschappen
van de
Universiteit Utrecht
1
In de Onderwijs- en Examenregeling (OER) zijn de opleidingsspecifieke rechten en plichten
opgenomen van studenten enerzijds en de Universiteit Utrecht anderzijds. In het (algemene
universitaire) Studentenstatuut staan de rechten en plichten die voor alle studenten gelden.
Deze regeling is vastgesteld door de decaan van de Faculteit Sociale Wetenschappen op 13 mei
2015 met instemming van de faculteitsraad d.d. 21 april 2015.
2
Inhoudsopgave
Deel 1 – regels
Paragraaf:
1
2
3
4
5
6
7
8
Onderwerp:
Algemene bepalingen
Toelating
Inhoud en inrichting van de opleiding
Onderwijs
Toetsing
Examen
Studiebegeleiding
Overgangs- en slotbepalingen
Bladzijde:
5
7
14
15
18
23
25
26
Deel 2 – doel van de opleiding
Algemene sociale wetenschappen
Culturele antropologie
Sociologie
Onderwijskunde
Pedagogische wetenschappen
Psychologie
Bladzijde:
28
34
36
39
44
48
Bijlagen
Bijlage:
1
2
3
Onderwerp:
Pre-mastertraject
Opbouw van de programma’s
Overgangsregelingen
Bladzijde:
63
67
71
Deel 1
REGELS
4
PARAGRAAF 1 – ALGEMENE BEPALINGEN
art. 1.1 – toepasselijkheid van de regeling
Deze regeling geldt voor het studiejaar 2015-2016 en is van toepassing op het onderwijs, de
toetsen en het examen van de Nederlandstalige masteropleidingen die worden verzorgd door de
Graduate School of Social and Behavioural Sciences van de Faculteit Sociale Wetenschappen van
de Universiteit Utrecht (hierna te noemen: de opleiding dan wel de opleidingen) en op alle
studenten die voor de opleiding staan ingeschreven 1. De Nederlandstalige masteropleidingen en
hun programma’s zijn:
Masteropleidingen:
Programma’s:
Algemene sociale
wetenschappen




Arbeid, zorg en welzijn: beleid en interventie (in afbouw);
Arbeid, zorg en participatie;
Jeugdstudies;
Multiculturalisme in vergelijkend perspectief (in afbouw).
Culturele antropologie

Multiculturalisme in vergelijkend perspectief (in afbouw).
Sociologie


Actuele sociale vraagstukken;
Vraagstukken van beleid en organisatie (in afbouw).
Onderwijskunde


Onderwijskundig ontwerp en advisering (in afbouw);
Onderwijswetenschappen.
Pedagogische
wetenschappen



Jeugdstudies (in afbouw);
Maatschappelijke opvoedingsvraagstukken;
Orthopedagogiek.
Psychologie









Arbeids- en organisatiepsychologie (in afbouw);
Jeugdstudies (in afbouw);
Kinder- en jeugdpsychologie (in afbouw);
Klinische kinder- en jeugdpsychologie;
Klinische en gezondheidspsychologie;
Neuropsychologie;
Sociale psychologie (in afbouw);
Sociale en organisatiepsychologie;
Toegepaste cognitieve psychologie.
art. 1.2 – begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. contract onderwijsvoorzieningen: het door de opleiding en de gehandicapte student afgesloten
contract waarin is vastgelegd op welke noodzakelijke en redelijke voorzieningen de student
recht heeft;
b. examen: het afsluitend masterexamen van de opleiding dat met goed gevolg is afgelegd als
aan alle verplichtingen van de gehele masteropleiding is voldaan;
c. faculteit, de: de faculteit sociale wetenschappen;
d. Final Grade Point Average: het gemiddelde cijfer van de resultaten die zijn behaald binnen het
examenprogramma van de opleiding, gewogen naar studiepunten en uitgedrukt op een schaal
van 1 tot en met 4 met twee decimalen;
1
De OER wordt jaarlijks vastgesteld en is van toepassing op alle studenten die voor de opleiding staan
ingeschreven. Bij een verandering van de regels gelden de nieuwe regels voor iedereen, tenzij er een
overgangsregeling van toepassing is op een bepaalde groep studenten. Voor de overgangsregelingen zie
bijlage 3.
5
e.
gedragscode taal: de op grond van art. 7.2 sub c van de wet door het college van bestuur
vastgestelde gedragsregels ten aanzien van het verzorgen van het onderwijs en de examens in
een andere taal dan het Nederlands;
f. Graduate School of Social and Behavioural Sciences (GSSBS): de School waarbinnen de
masteropleidingen van de faculteit sociale wetenschappen worden verzorgd;
g. Internationaal Diploma Supplement (IDS): de bijlage bij het mastergetuigschrift waarin een
toelichting is opgenomen m.b.t. de aard en de inhoud van de opleiding (mede in internationale
context);
h. mastercoördinator: de in art. 13 van het Faculteitsreglement bedoelde coördinator van het
masterprogramma;
i. onderdeel: een onderwijseenheid (cursus) van de opleiding, opgenomen in de Universitaire
Onderwijscatalogus;
j. opleiding: de masteropleiding genoemd in art. 1.1 van deze regeling. Eén opleiding kan
meerdere masterprogramma’s bevatten;
k. programma: een samenhangend geheel van onderwijseenheden binnen een opleiding, zoals
beschreven in bijlage 2 van deze regeling;
l. student: degene die is ingeschreven aan de universiteit voor het volgen van het onderwijs
en/of het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding;
m. studiepunt (afgekort: stp): eenheid, soms beschreven als ‘EC’, die gelijk staat aan 28 uur
studeren;
n. toets: tentamen als bedoeld in art. 7.10 van de wet;
o. Universitaire Onderwijscatalogus: het onder verantwoordelijkheid van het college van bestuur
gehouden register van de binnen de universiteit verzorgde cursussen;
p. wet, de: de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW).
De overige begrippen hebben de betekenis die de wet daaraan toekent.
6
PARAGRAAF 2 – TOELATING
art. 2.1 – toelatingseisen opleiding
Tot de programma’s in afbouw worden geen nieuwe studenten toegelaten.
2.1.1 – Toelaatbaarheid.
2.1.1.1 – ALGEMENE SOCIALE WETENSCHAPPEN:
1. Toelaatbaar tot de opleiding algemene sociale wetenschappen is de bezitter van een
Nederlands of een buitenlands diploma van hoger onderwijs, die aantoont te beschikken over
de volgende competenties op universitaire bachelorniveau:
 kennis op het gebied van en inzicht in discipline overstijgende sociaal-wetenschappelijke
theorieën, hetzij de mogelijkheden en moeilijkheden van het combineren van sociaalwetenschappelijke disciplinaire benaderingen;
 kennis op het gebied van en inzicht in verschillende wetenschapstheoretische
benaderingen;
 kennis op het gebied van en inzicht in een sociaal vraagstuk op het terrein van arbeid, zorg
en participatie of jeugd.
2. Voor de onderscheidene programma’s van de opleiding geldt, dat in het kader van het in het
eerste lid bepaalde, aan de volgende toelatingsvoorwaarden moet zijn voldaan:
programma Arbeid, zorg en participatie:
Men is toelaatbaar tot het programma Arbeid, zorg en participatie indien men aantoont te
beschikken over de volgende competenties:

kennis op het gebied van en inzicht in discipline overstijgende sociaal-wetenschappelijke
theorieën;

kennis op het gebied van en inzicht in een sociaal vraagstuk op het terrein van arbeid, zorg en
participatie;

kennis over methoden en technieken van kwalitatief en kwantitatief sociaal-wetenschappelijk
onderzoek op bachelorniveau;

kennis van en inzicht in sociale beleids- en interventietheorieën;

in staat zijn om sociaal-wetenschappelijk onderzoek op bachelorniveau op te zetten, uit te
voeren en hierover schriftelijk te rapporteren.
programma Jeugdstudies:
Men is toelaatbaar tot het programma Jeugdstudies indien men aantoont te beschikken over de
volgende competenties:

In staat zijn om complexe theorieën , gebaseerd op verschillende sociaal-wetenschappelijke
theorieën over belangrijke maatschappelijke vraagstukken over jeugd, te duiden en toe te
passen;

Kennis en vaardigheden over kwantitatieve methoden en technieken van sociaal
wetenschappelijk onderzoek op bachelorniveau;

In staat zijn om ‘onder supervisie’ kwantitatief sociaal-wetenschappelijk onderzoek op te
zetten, uit te voeren, te analyseren en hierover schriftelijk te rapporteren;

Helder en effectief kunnen communiceren, afgestemd op de gesprekspartner(s) en de
specifieke setting/situatie en in staat zijn om hierover adequaat verslag te doen in zowel
mondeling als schriftelijke vorm.
2.1.1.2 – SOCIOLOGIE:
programma Actuele sociale vraagstukken:
Toelaatbaar tot het programma Actuele sociale vraagstukken van de opleiding sociologie is de
bezitter van een Nederlands of een buitenlands diploma van hoger onderwijs, die aantoont te
beschikken over de volgende competenties op universitair bachelorniveau:

kennis van en inzicht in theorievorming op het gebied van één van de sociaalwetenschappelijke disciplines en dit kunnen toepassen op specifieke cases;
7




in staat zijn om maatschappelijke problemen en vraagstukken adequaat te analyseren vanuit
een samenhang tussen macroniveau (sociale/structurele factoren) en microniveau (individuele
oriëntaties, beslissingen en gedragingen);
in staat zijn om sociaal-wetenschappelijk onderzoek op te zetten, uit te voeren, te analyseren
en hierover schriftelijk te rapporteren;
in staat zijn om kwantitatief georiënteerde onderzoeksstrategieën en de bijbehorende
dataverzameling- en analysemethoden toe te passen;
beschikken over ervaring met het gebruik van statistische software, zoals SPSS, op
bachelorniveau.
2.1.1.3 – ONDERWIJSKUNDE:
programma Onderwijswetenschappen:
Toelaatbaar tot het programma Onderwijswetenschappen van de opleiding onderwijskunde is de
bezitter van een Nederlands of een buitenlands diploma van hoger onderwijs, die aantoont te
beschikken over de volgende competenties op universitair bachelorniveau:

Onderzoeksmatige competenties: opzetten, uitvoeren, kwalitatief en kwantitatief analyseren
van en rapporteren over onderzoek;

Onderwijskundige competenties op universitair bachelorniveau op het gebied van:
o ontwikkeling van onderwijs
o training en bedrijfsopleidingen
o initiëren en begeleiden van onderwijsverandering
o toetsing en evaluatie van leerresultaten en competenties
o onderwijskundige theorievorming en toepassing daarvan in of ten
o behoeve van onderwijs (praktijk of beleid)

Academische competenties op het gebied van zoeken, selecteren en verwerken van literatuur
kritische reflectie op kennisbestanden, en mondelinge en schriftelijke weergave van deze
reflectie op academisch niveau;

Sociaal-communicatieve competenties die nodig zijn om de opleiding met succes te kunnen
voltooien.
2.1.1.4 – PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN:
1. Toelaatbaar tot de opleiding pedagogische wetenschappen is de bezitter van een Nederlands of
een buitenlands diploma van hoger onderwijs, die aantoont te beschikken over de volgende
competenties op universitair bachelorniveau:
 onderzoeksmatige competenties: kennis over en vaardigheid in het opzetten, uitvoeren,
statistisch analyseren en rapporteren over een pedagogisch vraagstuk;
 kennis van methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek in de sociale
wetenschappen en deze kunnen toepassen;
 kennis van en inzicht in opvoedings- en ontwikkelingstheorieën en de handelings-en
praktijkvelden van de pedagogiek;
 vaardigheden op het gebied van het zoeken, selecteren en verwerken van
wetenschappelijke literatuur, kritisch kunnen reflecteren op kennisbestanden en dit
mondeling en schriftelijk weergeven;
 sociaal-communicatieve competenties die nodig zijn om de opleiding met succes te kunnen
voltooien. Dit betreft vooral de communicatieve attitude en vaardigheden die vereist zijn
om goed te kunnen functioneren op een stageplaats in de masteropleiding.
2. Voor de onderscheidene programma’s van de opleiding geldt, dat in het kader van het in het
eerste lid bepaalde, aan de volgende toelatingsvoorwaarden moet zijn voldaan:
programma Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken
Men is toelaatbaar tot het programma Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken indien men
aantoont te beschikken over de volgende competenties:

kennis van en inzicht in theorieën en perspectieven uit de sociale wetenschappen;

kennis en inzichten op het gebied van opvoedings- en ontwikkelingstheorieën, belangrijke
maatschappelijk-pedagogische vraagstukken in de samenleving en de handelingsvelden van de
pedagogiek;

kennis over methoden en strategieën van praktijkontwikkeling, praktijkinnovatie en
beleidsprocessen, waaronder de organisatie van de pedagogische en onderwijskundige
werkvelden;
8



communicatieve en overige sociale competenties die vereist zijn om goed te kunnen
functioneren op een stageplaats in het werkveld;
academische en analytische competenties: het kunnen opzetten en uitvoeren van en mondeling
en schriftelijk rapporteren over een analyse van een maatschappelijk-pedagogisch vraagstuk
(kernvragen, achtergronden, overwegingen en oplossingsrichtingen);
competenties op het gebied van methoden en technieken van sociaal wetenschappelijk
onderzoek zoals onderzoeksvaardigheden, specifieke methoden van sociaal-wetenschappelijk
onderzoek alsmede verslaglegging van onderzoeksresulaten.
programma Orthopedagogiek:
Men is toelaatbaar tot het programma Orthopedagogiek indien men aantoont te beschikken over de
volgende competenties:

kennis van, inzicht in en het kunnen toepassen van theorieën en perspectieven op het terrein
van sociale wetenschappen in het algemeen en de pedagogische wetenschappen in het
bijzonder;

kennis van, inzicht in en het kunnen toepassen van theorieën en perspectieven op het terrein
van (ortho)pedagogische diagnostiek en behandeling;

het kunnen analyseren, synthetiseren en interpreteren van informatie in wetenschappelijke
artikelen op het terrein van sociaal-wetenschappelijke vraagstukken in het algemeen en
pedagogische vraagstukken in het bijzonder;

het kunnen opzetten, uitvoeren, statistisch analyseren en interpreteren van de verzamelde
gegevens van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van pedagogische vraagstukken bij
voorkeur, maar niet uitsluitend, gericht op problematische opvoedingssituaties;

kennis van, inzicht in en het kunnen toepassen van methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek bij voorkeur, maar niet uitsluitend, toegepast op pedagogische
vraagstukken;

persoonlijke effectiviteit die vereist is om goed te kunnen functioneren op een stageplaats in
orthopedagogische werkvelden op het terrein van flexibel handelen, integriteit,
stressbestendigheid en zelfreflectie.
2.1.1.5 – PSYCHOLOGIE:
1. Toelaatbaar tot tenminste één programma binnen de opleiding psychologie is de bezitter van
een Nederlands of een buitenlands diploma van hoger onderwijs, die aantoont te beschikken
over de volgende competenties op universitair bachelorniveau:

basiskennis van de belangrijkste deelgebieden van de psychologie, zoals de functieleer, de
ontwikkelingspsychologie, de klinische en gezondheidspsychologie en de sociale- en
organisatiepsychologie;

verdiepende kennis en inzicht op het gebied van een programma binnen de
masteropleiding psychologie, die de student in staat stelt complexe psychologische
theorieën te begrijpen en toe te passen op de typerende problematiek in het betreffende
deelgebied van de psychologie;

voldoende kennis van en inzicht in methodologie en statistiek om in de psychologie de
literatuur op haar merites te kunnen beoordelen;

voldoende oefening in het verrichten van wetenschappelijk onderzoek om onder supervisie
kwantitatief onderzoek uit te kunnen voeren op het gebied van het betreffende programma
van de masteropleiding psychologie, bij voorkeur blijkend uit een thesis over een
onderzoek waarbij de gehele empirische cyclus is doorlopen;

voldoende kennis, inzicht en vaardigheden om op het gebied van het betreffende
programma van de masteropleiding een praktijk- of onderzoeksstage te kunnen volgen.
2. Voor de onderscheidene programma’s van de opleiding geldt, dat in het kader van het in het
eerste lid bepaalde, aan de volgende toelatingsvoorwaarden moet zijn voldaan:
programma Klinische kinder- en jeugdpsychologie:
Men is toelaatbaar tot programma Klinische kinder- en jeugdpsychologie indien men aantoont te
beschikken over de volgende competenties:

op systematische en kritisch constructieve manier kunnen duiden, analyseren en oplossen van
problemen en vraagstukken op de belangrijkste deelgebieden van de psychologie, in het
bijzonder de kinder- en jeugdpsychologie;

adequaat kunnen hanteren van diagnostische besluitvormingsmodellen – procedures en
instrumenten bij relatief eenvoudige (papieren) diagnostische casus;
9





onder supervisie (sociaal) wetenschappelijk onderzoek kunnen opzetten, uitvoeren, statistisch
analyseren en rapporteren;
kritisch kunnen reflecteren op eigen handelen, ontwikkelingen in de beroepspraktijk en
discipline, en de conclusies daarvan te vertalen naar onderbouwde initiatieven voor
verbetering;
helder en effectief kunnen communiceren (zowel mondeling als schriftelijk) afgestemd op de
(gespreks)partner(s) en de specifieke setting/situatie;
kunnen samenwerken en sociaal vaardig kunnen handelen in (professionele) situaties waarin
dat vereist is (als basis voor het ontwikkelen van het professioneel handelen);
aantoonbare actuele wetenschappelijke kennis hebben op het gebied van kinder- en
jeugdpsychologie m.b.t. normale en afwijkende ontwikkeling en factoren die deze ontwikkeling
beïnvloeden en deze kennis kunnen toepassen in (gefingeerde) praktijksituatie.
programma Klinische en gezondheidspsychologie:
Men is toelaatbaar tot programma Klinische en gezondheidspsychologie indien men aantoont te
beschikken over de volgende competenties:
Gemeenschappelijk voor beide varianten Klinische psychologie en Gezondheidsbevordering:

in staat zijn om kwesties rondom gezondheid en ziekte op integere en kritisch constructieve
wijze te analyseren op basis van recente wetenschappelijke psychologische inzichten;

in staat zijn om zelfstandig (onder supervisie) kwantitatief empirisch psychologisch
wetenschappelijk onderzoek op verantwoorde wijze voor te bereiden, te verrichten, te
rapporteren en kritisch constructief te evalueren;

in staat zijn om resultaten van empirisch psychologisch onderzoek te implementeren in de
dagelijkse praktijk;

effectief en helder kunnen communiceren, afgestemd op de gesprekspartner(s) en de
specifieke setting/situatie, en kunt hierover adequaat verslag doen in zowel mondelinge als
schriftelijke vorm
Alleen voor van de variant Klinische Psychologie:

in staat zijn om op valide wijze diagnostisch onderzoek te verrichten op basis van recente
inzichten uit de psychopathologie
programma Neuropsychologie:
Men is toelaatbaar tot programma Neuropsychologie indien men aantoont te beschikken over de
volgende competenties:

op academisch niveau kunnen analyseren, duiden en oplossen van problemen en vraagstukken
op het terrein van de psychologie, in het bijzonder neuropsychologie;

adequaat kunnen hanteren van neuropsychologische diagnostische besluitvormingsmodellen,
procedures en instrumenten bij een enkelvoudige diagnostische casus;

onder supervisie kunnen opzetten, uitvoeren, analyseren van wetenschappelijk onderzoek
waarbij gebruik gemaakt wordt van de juiste statische procedures en hierover rapporteren;

professioneel kunnen handelen in relatie tot zichzelf, de omgang met cliënten en collega’s en
met de taken en verantwoordelijkheden in het werk;

effectief en helder kunnen communiceren, afgestemd op de gesprekspartner(s) en de
specifieke setting/situatie en hierover adequaat verslag doen in zowel mondelinge als
schriftelijke vorm
10
programma Sociale- en organisatiepsychologie:
Men is toelaatbaar tot programma Sociale- en organisatiepsychologie indien men aantoont te
beschikken over de volgende competenties:

basiskennis hebben van de belangrijkste deelgebieden van de psychologie;

op academisch niveau kunnen analyseren, duiden en oplossen van problemen en vraagstukken
op het terrein van de psychologie, in het bijzonder de sociale en organisatiepsychologie;

kunnen beoordelen van wetenschappelijke en meer praktisch georiënteerde vakliteratuur aan
de hand van voldoende kennis en inzicht in methodologie en statistiek (waaronder multivariate
statistiek);

onder supervisie kunnen opzetten, uitvoeren, analyseren van kwantitatief wetenschappelijk
onderzoek op het gebied van de sociale of organisatiepsychologie waarbij de gehele empirische
cyclus wordt doorlopen en gebruik gemaakt wordt van de juiste statische procedures
(multivariate statistiek) en hierover rapporteren;

hebben van gespreks- en communicatiekennis en vaardigheden om een praktijk – of
onderzoeksstage te kunnen volgen op het gebied van de sociale of organisatiepsychologie te
kunnen volgen
programma Toegepaste cognitieve psychologie:
Men is toelaatbaar tot programma Toegepaste cognitieve psychologie indien men aantoont te
beschikken over de volgende competenties:

academisch kunnen denken op bachelorniveau;

op kwalitatieve of kwantitatieve manier aspecten van menselijk gedrag kunnen meten en of
interpreteren.
2.1.2 – Selectie.
Selectie van studenten geschiedt op basis van een oordeel over de volgende kerncompetenties van
belangstellenden:
a) motivatie en talent (mede op basis van GPA en studievoortgang);
b) niveau van de relevante kennis en van de beheersing van methoden en technieken uit het
betreffende vakgebied;
c) algemeen academisch denk- en werkniveau;
d) beheersing van de in het programma gehanteerde taal of talen.
Aan de hand hiervan wordt bezien of betrokkene in staat is om het masterprogramma met goed
gevolg af te ronden binnen de nominale duur.
art. 2.2 – Taaleis bij buitenlands diploma
De bezitter van een buitenlands diploma kan zich pas inschrijven:
a. nadat voldaan is aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal door het met
goed gevolg afleggen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma 2 dan wel
het certificaat Nederlands als Vreemde Taal, ‘Profiel Academische Taalvaardigheid’ (PAT) of
‘Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs’ (PTHO) en
b. nadat is aangetoond dat voldaan is aan de eis van voldoende beheersing van de Engelse taal.
Deficiënties in de vooropleiding in Engels worden voor aanvang van de opleiding vervuld door
het afleggen van één van de volgende toetsen:
IELTS (International English Language Testing System), academic module. De minimum
vereiste IELTS score (overall band) moet zijn: 6,5 met tenminste 6,0 voor het onderdeel
‘writing’;
TOEFL (Test Of English as a Foreign Language). De minimum vereiste score is 93 (internetbases test);
Cambridge EFL (English as a Foreign Language) Examinations, met een van de volgende
certificaten:

Cambridge Certificate in Advanced English; minimum score: B;

Cambridge Certificate of Proficiency in English, minimum score: C.
art. 2.3 – toelatingsprocedure
1. De toelating tot de opleiding en de onderscheiden programma’s is opgedragen aan de
toelatingscommissie van de opleiding.
11
2. Met het oog op de toelating tot de opleiding en het programma onderzoekt de
toelatingscommissie:

de in art. 2.1.1 genoemde kennis, het inzicht en de vaardigheden van de kandidaat. In
aanvulling op schriftelijke bewijzen van de gevolgde opleiding(en) kan de commissie
bepaalde kennis, inzicht en vaardigheden laten toetsen door deskundigen in of buiten de
universiteit;

de in artikel 2.1.2 genoemde kerncompetenties van de kandidaat;

of de kandidaat voldoet dan wel tijdig zal voldoen aan de gestelde voorwaarden.
Op basis hiervan komt de toelatingscommissie tot een oordeel over de geschiktheid van de
kandidaat om met voldoende inspanning binnen de daarvoor gestelde tijd de eindkwalificaties
van het masterprogramma te kunnen halen.
3. Het toelatingsonderzoek vindt één keer per jaar plaats.
4. Een verzoek te worden toegelaten tot de opleiding en een bepaald programma wordt voor 1
april ingediend bij de toelatingscommissie. De deadline van 1 april zal, indien er voldoende
capaciteit binnen het masterprogramma is, verlengd worden naar 1 juni. Dit ter beoordeling
aan de mastercoördinator.
5. De toelatingscommissie beslist binnen een termijn van 3 weken vanaf het moment dat het
dossier compleet binnen is. De toelating wordt verleend onder de voorwaarde dat de kandidaat
uiterlijk op de begindatum van de opleiding zal voldoen aan de in art. 2.1 bedoelde eisen t.a.v.
kennis en vaardigheden, zoals die blijken uit getuigschriften van door hem gevolgde
opleidingen.
6. De kandidaat ontvangt een schriftelijk bewijsstuk van de toelatings- c.q. afwijzingsbeslissing
tot de opleiding en een bepaald programma. Hierin wordt gewezen op de beroepsmogelijkheid
bij het College van beroep voor de examens.
art. 2.4 – speciale instroomtrajecten masterprogramma’s
Voor de bezitter van een universitair bachelordiploma:
Op schriftelijke aanvraag van de bezitter van een bachelordiploma van een Nederlandse universiteit
die niet aan de toelatingseisen genoemd in art. 2.1 voldoet, beslist de toelatingscommissie van de
masteropleiding of met een op het masterprogramma toegesneden traject aan de toelatingseisen
voldaan kan worden.
Voor de bezitter van een HBO-einddiploma:
1. De in de bijlage onder 1 vermelde HBO-einddiploma’s geven toegang tot het daar opgenomen
pre-mastertraject van 30 studiepunten voor HBO-gediplomeerden, mits voorafgaand het
bijbehorende selectietraject van 22,5 studiepunten is afgerond.
2. Een verzoek te worden toegelaten tot het pre-mastertraject voor HBO-gediplomeerden wordt
voor 31 december ingediend bij de toelatingscommissie.
Geldigheidsduur onderdelen van het selectietraject en het pre-mastertraject:
De geldigheid van een onderdeel van het selectietraject en het pre-mastertraject voor HBOgediplomeerden vervalt, indien selectietraject en pre-mastertraject samen niet binnen twee jaren
zijn afgerond. Na het verstrijken van deze periode of bij kwalitatief of kwantitatief onvoldoende
deelname kan de Board of Studies van de Graduate School de student uitsluiten van verdere
deelname aan het selectietraject en het pre-mastertraject voor HBO-gediplomeerden.
Afbouw pre-mastertraject van het collegejaar 2012-2013 en eerder:
1. Studenten die het pre-mastertraject ‘oude stijl’ niet hebben afgerond, stappen over naar het
nieuwe programma, dat bestaat uit een selectietraject van 22,5 stp en een pre-mastertraject
van 30 stp.
2. In afwijking van het in het vorige lid bepaalde krijgen studenten die in het collegejaar 20122013 of eerder begonnen zijn met het deeltijd pre-mastertraject Onderwijskunde van 60 stp tot
en met het collegejaar 2015-2016 de gelegenheid om dat pre-mastertraject af te ronden.
Studenten die op 1 september 2016 het pre-mastertraject deeltijd Onderwijskunde ‘oude stijl’
niet hebben afgerond, stappen over naar het nieuwe programma, dat bestaat uit een
selectietraject van 22,5 stp en een pre-mastertraject van 30 stp.
12
art. 2.5 – afbouw programma’s
1. De volgende programma zijn in afbouw:

Opleiding Algemene sociale wetenschappen:
o Programma Arbeid, zorg en welzijn: beleid en interventie;
o Programma multiculturalisme in vergelijkend perspectief.

Opleiding Culturele antropologie:
o Programma multiculturalisme in vergelijkend perspectief.

Opleiding Sociologie:
o Programma Vraagstukken van beleid en organisatie.

Opleiding Onderwijskunde:
o Programma Onderwijskundig ontwerp en advisering.

Opleiding Pedagogische wetenschappen:
o Programma Jeugdstudies.

Opleiding Psychologie:
o Programma Arbeids- en organisatiepsychologie;
o Programma Jeugdstudies;
o Programma Kinder- en jeugdpsychologie;
o Programma Sociale psychologie.
Er worden geen nieuwe studenten tot deze programma’s toegelaten;
2. Met ingang van 1 september 2017 worden de in het eerste lid genoemde programma’s
geschrapt uit Universitair Register Opleidingen (URO) van de Universiteit Utrecht;
3. Studenten die al begonnen zijn met de in het eerste lid genoemde programma’s krijgen tot en
met 31 augustus 2017 de gelegenheid om het programma af te ronden.
13
PARAGRAAF 3 – INHOUD EN INRICHTING VAN DE OPLEIDING
art. 3.1 – doel van de opleiding
De doelen van de opleidingen zijn beschreven in deel 2 van deze regeling.
art. 3.2 – vorm van de opleiding
De opleidingen Algemene sociale wetenschappen, Culturele antropologie, Sociologie, Pedagogische
wetenschappen en Psychologie worden voltijds verzorgd.
De opleiding Onderwijskunde wordt zowel voltijds als in deeltijd verzorgd.
art. 3.3 – taal waarin de opleiding wordt verzorgd
1. De opleidingen worden in het Nederlands verzorgd.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen een of meer onderdelen van de
opleidingen in het Engels worden verzorgd. Daarbij is de gedragscode Taal van de Universiteit
Utrecht van toepassing.
art. 3.4 – studielast
De opleidingen hebben een studielast van 60 studiepunten.
art. 3.5 – startmomenten van de programma’s
Alle programma’s starten één keer per jaar: op 1 september.
art. 3.6 – samenstelling programma’s
1. De programma’s omvatten de in bijlage 2 vermelde onderdelen met de daarbij vermelde
studielast;
2. Een masterprogramma bevat (minimaal) één keuzecursus van 5 stp. Voor keuze komen alle
masteronderdelen verzorgd door een Nederlandse universiteit in aanmerking;
3. In de Universitaire Onderwijscatalogus/cursushandleiding worden de inhoud en de
onderwijsvorm van de onderdelen van de onderscheiden programma’s nader omschreven,
onder vermelding van de voorkennis, die gewenst is om aan het desbetreffende onderdeel met
goed gevolg te kunnen deelnemen.
art. 3.7 – feitelijke vormgeving onderwijs
1. Het aantal contacturen (aantal geprogrammeerde contacturen voor de verschillende cursussen
en daarbovenop de geprogrammeerde of genormeerde begeleidingstijd) bedraagt, gemiddeld
over de gehele universiteit, minimaal 12 uur per week. De scriptietijd valt daarbuiten.
2. In de Universitaire Onderwijscatalogus, of waar de Onderwijscatalogus niet in deze informatie
voorziet in de studiehandleiding of op Blackboard, is van elke cursus aangegeven:
a. de programmering van de onderwijsactiviteiten
b. de roosters en programmering van de uren
c. de geprogrammeerde contacttijd per cursus
d. de overige gestructureerde contacturen voor de algemene begeleiding van studenten
(stage- en scriptiebegeleiding, tutoraat, studiebegeleiding, etc.) waarbij een
docent/medewerker dat uur beschikbaar is voor de student
e. waar en wanneer de tentamens en aanvullende toetsen van de cursussen plaatsvinden.
De student kan de roosters van het onderwijs waarvoor hij staat ingeschreven, tevens inzien
op Osiris Student.
14
PARAGRAAF 4 – ONDERWIJS
art. 4.1 – cursus
Alle cursussen die deel uit kunnen maken van de opleiding zijn opgenomen in de Universitaire
Onderwijscatalogus.
art. 4.2 – voorkennis cursussen
In de Universitaire Onderwijscatalogus/cursushandleiding wordt bij elke cursus aangegeven welke
voorkennis gewenst is om daaraan met goed gevolg te kunnen deelnemen.
art. 4.3 – ingangseisen cursussen
Aan de volgende onderdelen kan pas worden deelgenomen nadat voor de daarbij vermelde
cursussen een voldoende is behaald. Op gemotiveerde verzoeken om ontheffing van de
ingangseisen beslist de mastercoördinator.
4.3.1 – ALGEMENE SOCIALE WETENSCHAPPEN:
Programma Arbeid, zorg en participatie:
Cursus:
Masterproject AZP A: praktijkstage + masterthesis
of
Masterproject AZP B: onderzoeksstage +
masterthesis
Na behalen van:
Interventies en beleid 1: praktijkoriëntatie of Social
risks in Europe: protection, activation and diversity
en
Social innovations in policy and practice of Integration
and cultural diversity
Programma Jeugdstudies:
Cursus:
Stage en masterthesis
Na behalen van:
Capita selecta Jeugdstudies
4.3.2 – SOCIOLOGIE:
Cursus:
Stage en arbeidsmarkt-oriëntatie
Masterthesis
Na



behalen van:
Beleidsonderzoek en advies
Organisaties en onderzoek in de praktijk
Eén van de drie tracks met bijbehorende twee
verplichte trackcursussen.
Track Criminaliteit en veiligheid:

Criminology and Safety

Neighborhoods and Crime
Track Internet, sociale media en netwerken:

Internet, sociale media en netwerken

Sociale beïnvloeding
Track Zorg, beleid en organisatie:

Zorg, beleid en organisatie

Organisatieontwikkeling

Beleidsonderzoek en advies

Organisaties en onderzoek in de praktijk

Eén van de drie tracks met bijbehorende twee
verplichte trackcursussen.
Track Criminaliteit en veiligheid:

Criminology and Safety

Neighborhoods and Crime
Track Internet, sociale media en netwerken:

Internet, sociale media en netwerken

Sociale beïnvloeding
Track Zorg, beleid en organisatie:

Zorg, beleid en organisatie
Organisatieontwikkeling
15
4.3.3 – ONDERWIJSKUNDE:
Cursus:
Masterstage
Masterthesis
Na behalen van:
Learning in organizations of
Instructional design and evaluation
Learning in organizations of
Instructional design and evaluation
Voor studenten onderwijskunde die het programma 2014-2015 of eerder volgen:
Cursus:
Verdiepingsthema’s Assessment: ontwikkelen,
valideren en gebruiken, en Pedagogisch-didactische
vormgeving van beroepsonderwijs, en Assessment
van competenties van docenten, en Implementatie en
evaluatie van leerarrangementen, en Management en
HRD in het regulier onderwijs, en Leren door discussie
en argumentatie, en Ontwerpbenaderingen en tools,
en Ontwikkelen en implementeren van
competentiegericht onderwijzen en opleiden, en HRD
en lerende organisaties
Na behalen van:
Kerncursus Learning in organizations of
kerncursus Instructional design and evaluation
art. 4.4 – inschrijving voor cursussen
Aan een cursus kan pas worden deelgenomen nadat de student zich tijdig daarvoor heeft
inschreven 2.
art. 4.5 – aanwezigheids- en inspanningsverplichting
1. Voor elke student is actieve deelname aan de cursus waarvoor hij staat ingeschreven
verplicht.
2. Naast de algemene eis dat de student actief participeert in het onderwijs, worden de
aanvullende eisen per onderdeel in de Universitaire Onderwijscatalogus/cursushandleiding
omschreven.
3. Bij een kwalitatief of kwantitatief onvoldoende deelname kan de cursuscoördinator de student
uitsluiten van verdere deelname aan de cursus of een gedeelte daarvan.
art. 4.6 – ordeverstoring tijdens deelname aan de cursus
1. De student die tijdens de cursus na gewaarschuwd te zijn de orde verstoort kan door de docent
uit het betreffende college worden verwijderd, waarna de student door de cursuscoördinator
uitgenodigd wordt voor een toelichtend gesprek.
2. Bij recidive kan de student door de cursuscoördinator worden verwijderd uit de cursus.
art. 4.7 – deelname aan cursussen
Een onderdeel waarvoor een voldoende is behaald, mag niet opnieuw gevolgd worden.
2
Alleen van toepassing indien de student niet automatisch voor de cursus wordt ingeschreven.
16
art. 4.8 - plaatsvinden cursussen
Alle in de Universitaire Onderwijscatalogus vermelde cursussen dienen doorgang te vinden. Bij een
inschrijving van minder dan tien studenten kan de cursuscoördinator in overleg met de
mastercoördinator en de studenten het onderwijs in een andere werk- en beoordelingsvorm
aanbieden, dan wel een vervangende cursus aanbieden.
17
PARAGRAAF 5 – TOETSING
art. 5.1 – algemeen
1. Tijdens de cursus wordt de student op academische vorming getoetst en wordt getoetst of de
student in voldoende mate de gestelde leerdoelen bereikt. De toetsing van de student is
afgerond bij het einde van de cursus/het onderdeel.
2. In de Universitaire Onderwijscatalogus staat beschreven aan welke prestaties de student moet
voldoen om de cursus met succes af te ronden en wat de criteria zijn waarop de student
beoordeeld wordt. Deze criteria kunnen nader geëxpliciteerd worden in de cursushandleiding.
3. In het ‘Reglement examencommissie’ staat de gang van zaken bij toetsing beschreven.
4. Toetsing vindt niet plaats in de maand augustus.
art. 5.2 – examencommissie
1. De decaan stelt voor elke opleiding of groep van opleidingen een examencommissie in en
draagt er zorg voor dat het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie
voldoende wordt gewaarborgd.
2. De decaan benoemt de voorzitter en de leden van de examencommissie voor een termijn van
drie jaar op basis van hun deskundigheid op het terrein van de betreffende opleiding(en) of het
terrein van toetsing, waarbij:
 ten minste één lid afkomstig is van buiten de desbetreffende (groep van) opleiding(en), en
 ten minste één lid als docent verbonden is aan de desbetreffende (groep van)
opleiding(en).
Herbenoeming is mogelijk. Alvorens tot benoeming over te gaan, hoort de decaan de leden van
de desbetreffende examencommissie.
3. Als lid of voorzitter van de examencommissie kan niet benoemd worden diegene die een
managementfunctie met financiële verantwoordelijkheid bekleedt of (deel)verantwoordelijkheid
voor een onderwijsprogramma heeft. Hieronder worden in ieder geval verstaan: de decaan,
vice-decaan, directeur/hoofd/manager van een departement, lid van een departementaal
management/bestuursteam, directeur/hoofd/manager van een afdeling, lid van een afdelingsmanagement/bestuursteam, lid/voorzitter van de board of studies van de Graduate School of
Undergraduate School en de onderwijsdirecteur.
4. Het lidmaatschap van de examencommissie eindigt bij het verstrijken van de
benoemingstermijn. Voorts wordt aan de voorzitter en de leden door de decaan op eigen
verzoek ontslag verleend. De voorzitter en de leden worden door de decaan ontslagen, indien
zij niet meer voldoen aan de vereisten genoemd in lid 2 of lid 3 van dit artikel. Voorts kan de
decaan de voorzitter en de leden ontslaan indien is gebleken dat zij de wettelijke taken
onvoldoende uitvoeren.
5. De decaan maakt de samenstelling van de examencommissie(s) aan de studenten en docenten
bekend.
art. 5.3 – toetsing stage of onderzoekopdracht
1. De toetsing van een stage wordt verricht door de desbetreffende begeleider en één of meer
andere interne en/of externe deskundigen.
2. De masterthesis/het masteronderzoek wordt door twee docenten beoordeeld.
18
art. 5.4 – cijfers en alfanumerieke resultaten
1. Cijfers worden gegeven op een schaal van 1 tot en met 10. De eindbeoordeling van een cursus
is voldoende dan wel onvoldoende, in cijfers uitgedrukt: 6 of hoger, respectievelijk 5 of lager.

onvoldoenden t/m 4,99 worden niet afgerond

5,00 t/m 5,49 = 5

voldoenden worden in hele of halve cijfers uitgedrukt.
De afronding geschiedt als volgt.
Onvoldoende:
0,00 - 4,99 wordt niet afgerond
5,00 – 5,49 = 5
Voldoende:
5,50
6,25
6,75
7,25
7,75
8,25
8,75
9,25
9,75
– 6,24 = 6
- 6,74 = 6½
- 7,24 = 7
- 7,74 = 7½
- 8,24 = 8
- 8,74 = 8½
- 9,24 = 9
- 9,74 = 9½
- 10 = 10
Als een volgende decimaal op 5 of hoger uitkomt, dan wordt naar boven afgerond; als een
volgende decimaal op 4 of lager uitkomt, dan wordt naar beneden afgerond.
2. Alfanumerieke resultaten kunnen in de volgende gevallen worden toegekend:

ONV (onvoldoende) of NVD (niet voldaan): de student heeft niet aan alle toetsonderdelen
deelgenomen of voldaan;

V (voldaan/voldoende): de student heeft voldaan aan een onderdeel, maar ontvangt
hiervoor geen cijfer;

VR (vrijstelling): de student heeft voor een onderdeel een vrijstelling ontvangen;

FR (fraude): de examencommissie heeft bij een onderdeel fraude geconstateerd.
art. 5.5 – reparatie: aanvullende of vervangende toets
Indien de student aan alle inspanningsverplichtingen tijdens de cursus heeft voldaan, wordt hij
uitsluitend bij een onvoldoende eindbeoordeling van ten minste een niet afgeronde 4,0 eenmaal in
de gelegenheid gesteld een aanvullende of een vervangende toets af te leggen.
art. 5.6 – toetsvorm
1. Toetsing binnen een cursus vindt plaats op de wijze als vermeld in de Universitaire
Onderwijscatalogus. Dit kan nader worden geëxpliciteerd in de cursushandleiding.
2. Op verzoek kan de examencommissie toestaan dat een toets op een andere wijze dan
krachtens het eerste lid is bepaald, wordt afgelegd.
19
art. 5.7 – mondelinge toetsen
1. Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getoetst, tenzij de examencommissie
anders heeft bepaald.
2. Het mondeling afnemen van een toets is openbaar, tenzij de examencommissie of de
desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student
daartegen bezwaar heeft gemaakt.
art. 5.8 – toetsvoorziening bijzondere gevallen
1.
2.
Indien het niet verlenen van een individuele toetsvoorziening zou leiden tot een ‘bijzonder
geval van onbillijkheid van overwegende aard’ kan de mastercoördinator besluiten een
toetsvoorziening toe te kennen.
Verzoeken om een bijzondere toetsvoorziening moeten zo snel mogelijk met bewijsstukken
worden ingediend bij de mastercoördinator.
art. 5.9 – termijn beoordeling
1. Het resultaat van de mondelinge toets wordt binnen 24 uur bepaald en bekend gemaakt aan de
student.
2. De examinator zorgt dat de uitslag van een schriftelijk of op andere wijze afgenomen toets
binnen 10 werkdagen na de dag waarop deze is afgenomen via OSIRIS-student ter beschikking
van de student is gesteld.
3. Daarbij wordt de student gewezen op het inzagerecht, bedoeld in art. 5.11 en op de
beroepsmogelijkheid bij het College van beroep voor de examens.
art. 5.10 – geldigheidsduur
1. De geldigheidsduur van behaalde onderdelen en vrijstellingen is acht jaar. In afwijking hiervan
kan de examencommissie in geval van bijzondere omstandigheden, op verzoek van de student,
voor een onderdeel een verlengde geldigheidsduur bepalen.
2. Deeltoetsen en opdrachten die behaald zijn binnen een onderdeel dat niet met goed gevolg is
afgelegd, vervallen na het studiejaar waarin zij zijn behaald.
3. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde vervalt de geldigheid van een onderdeel van het
selectietraject en het pre-mastertraject voor HBO-gediplomeerden, indien selectietraject en
pre-mastertraject samen niet binnen twee jaren zijn afgerond. Voor studenten van het
selectietraject en het pre-mastertraject deeltijd Onderwijskunde geldt een termijn van vier
jaren. Na het verstrijken van deze periode of bij kwalitatief of kwantitatief onvoldoende
deelname kan de Board of Studies van de Graduate School de student uitsluiten van verdere
deelname aan het selectietraject en het pre-mastertraject voor HBO-gediplomeerden.
art. 5.11 – inzagerecht
3
1. Gedurende tenminste dertig dagen na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijke
toets krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk.
Tevens wordt hem op zijn verzoek tegen kostprijs een kopie verschaft van dat werk.
2. Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van
vragen en opdrachten van de desbetreffende toets, alsmede zo mogelijk van de normen aan de
hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden.
3
Het recht op nabespreking is geregeld in art. 11 van het Reglement Examencommissie.
20
art. 5.12 – bewaartermijn toetsen
1. De opgaven, uitwerkingen en het beoordeelde werk van de schriftelijke toetsen worden in
papieren of digitale vorm gedurende twee jaar na de beoordeling bewaard.
2. Het afstudeerwerk en de beoordeling daarvan worden in papieren of digitale vorm gedurende
zeven jaar na de beoordeling bewaard.
art. 5.13 – vrijstelling
De examencommissie kan de student op diens verzoek, gehoord de desbetreffende examinator,
vrijstelling verlenen van een onderdeel van het programma, indien de student:
a. hetzij een qua inhoud en niveau overeenkomstig onderdeel van een universitaire of hogere
beroepsopleiding voorafgaand aan de start van de masteropleiding heeft voltooid;
b. hetzij aantoont door werk- c.q. beroepservaring over voldoende kennis en vaardigheden te
beschikken m.b.t. het desbetreffende onderdeel.
art. 5.14 – fraude en plagiaat
1.
Onder fraude en plagiaat wordt verstaan het handelen of nalaten van een student waardoor
een juist oordeel over zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk
wordt.
Onder fraude valt onder meer:
tijdens het tentamen spieken. Degene die gelegenheid biedt tot spieken is medeplichtig aan
fraude;
tijdens het tentamen in het bezit te zijn (d.w.z. bij zich te hebben/te dragen) van
hulpmiddelen (voorgeprogrammeerde rekenmachine, mobiele telefoon, smartwatch,
smartglasses, boeken, syllabi, aantekeningen etc.), waarvan de raadpleging niet
uitdrukkelijk is toegestaan;
door anderen laten maken van (delen van) een studieopdracht en het voordoen als eigen
werk;
zich voor de datum of het tijdstip waarop het tentamen zal plaatsvinden, in het bezit te
stellen van de vragen, opgaven of antwoorden van het desbetreffende tentamen;
fingeren van enquête- of interviewantwoorden of onderzoekgegevens;
Van plagiaat is sprake bij het in een scriptie of ander werkstuk gegevens of tekstgedeelten
(van anderen) overnemen zonder bronvermelding. Onder plagiaat valt onder meer:
het knippen en plakken van tekst van digitale bronnen zoals encyclopedieën en digitale
tijdschriften zonder aanhalingstekens en verwijzing;
het knippen en plakken van teksten van het internet zonder aanhalingstekens en
verwijzing;
het overnemen van gedrukt materiaal zoals boeken, tijdschriften en encyclopedieën zonder
aanhalingstekens en verwijzing;
het opnemen van een vertaling van bovengenoemde bronnen zonder aanhalingstekens en
verwijzing;
het parafraseren van bovengenoemde teksten zonder (deugdelijke) verwijzing: parafrasen
moeten als zodanig gemarkeerd zijn (door de tekst uitdrukkelijk te verbinden met de
oorspronkelijke auteur in tekst of noot), zodat niet de indruk wordt gewekt dat het gaat om
eigen gedachtegoed van de student;
het overnemen van beeld-, geluids- of testmateriaal van anderen zonder verwijzing en
zodoende laten doorgaan voor eigen werk;
het zonder bronvermelding opnieuw inleveren van eerder door de student gemaakt eigen
werk en dit laten doorgaan voor in het kader van de cursus vervaardigd oorspronkelijk
werk, tenzij dit in de cursus of door de docent uitdrukkelijk is toegestaan;
het overnemen van werk van andere studenten en dit laten doorgaan voor eigen werk.
Indien dit gebeurt met toestemming van de andere student is de laatste medeplichtig aan
plagiaat;
ook wanneer in een gezamenlijk werkstuk door een van de auteurs plagiaat wordt
gepleegd, zijn de andere auteurs medeplichtig aan plagiaat, indien zij hadden kunnen of
moeten weten dat de ander plagiaat pleegde;
het indienen van werkstukken die verworven zijn van een commerciële instelling (zoals een
internetsite met uittreksels of papers) of die tegen betaling door iemand anders zijn
geschreven.
21
2.
3.
4.
5.
a. Wanneer fraude of plagiaat wordt geconstateerd of vermoed, deelt de examinator dit
schriftelijk mee aan de student en aan de examencommissie.
b. De examencommissie stelt de student in de gelegenheid:
schriftelijk daarop te reageren;
te worden gehoord.
De examencommissie stelt vast of er sprake is van (medeplichtigheid aan) fraude of plagiaat
en deelt de student schriftelijk haar besluit en de sancties conform het bepaalde in het vierde
lid mede, onder vermelding van de beroepsmogelijkheid bij het College van beroep voor de
examens.
Fraude en plagiaat of medeplichtigheid daaraan wordt door de examencommissie als volgt
bestraft:
a. In ieder geval:
 ongeldig verklaren van het ingeleverde werkstuk of tentamen;
 berisping, die aangetekend wordt in OSIRIS;
 het niet meer in aanmerking komen voor een positief judicium (cum laude) als bedoeld
in art. 6.2.
b. En eventueel voorts, afhankelijk van aard en omvang van de fraude of plagiaat, en van de
studiefase van de student, één of meer van de volgende sancties:
 verwijderen uit de cursus;
 uitsluiting van deelname aan tentamens of andere vormen van toetsing die behoren bij
het betreffende onderwijsonderdeel voor het lopende academisch jaar, dan wel voor
een periode van 12 maanden;
 volledige uitsluiting van deelname aan alle tentamens of andere vormen van toetsing
voor een periode van 12 maanden.
c. Indien de student reeds eerder een berisping heeft gekregen:
volledige uitsluiting van deelname aan alle tentamens of andere vormen van toetsing voor
een periode van 12 maanden en het advies de opleiding te verlaten.
d. Bij zeer ernstige en/of herhaalde fraude kan de examencommissie het college van bestuur
voorstellen de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene definitief te beëindigen.
Als de examencommissie vaststelt dat er sprake is van grootschalige of georganiseerde
fraude, welke van een omvang is dat het de tentamenresultaten in hun geheel zal
beïnvloeden, beslist de examencommissie onverwijld dat het desbetreffende tentamen
ongeldig is en dat alle deelnemers op korte termijn het hele tentamen moeten overdoen.
Daarbij stelt de examencommissie de datum vast waarop het tentamen moet worden
overgedaan. Deze datum ligt uiterlijk twee weken na vaststellen van de fraude, zodat de
deelnemers nog baat hebben bij hun voorbereiding voor het tentamen.
22
PARAGRAAF 6 – EXAMEN
art. 6.1 – examen
1. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast en reikt het getuigschrift als
bedoeld in art. 6.4 uit, zodra de student aan de eisen van het examenprogramma heeft
voldaan.
2. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen, kan de examencommissie zelf een
onderzoek instellen naar de kennis van de student m.b.t. een of meer onderdelen of aspecten
van de opleiding, indien en voor zover de uitslagen van de desbetreffende toetsen haar daartoe
aanleiding geven.
3. Beoordeling van het examendossier maakt deel uit van het afsluitend examen. Als datum voor
het examen geldt de laatste werkdag van de maand waarin de examencommissie heeft
vastgesteld, dat de student aan de eisen van het examenprogramma heeft voldaan.
4. Voor het behalen van het examen geldt als voorwaarde dat voor alle onderdelen een voldoende
is behaald.
5. Voor het behalen van het examen en de afgifte van het getuigschrift geldt tevens als
voorwaarde dat de student ingeschreven was voor de opleiding in de periode dat de toetsen
zijn afgelegd. Ingeval de student niet aan deze voorwaarde voldoet, kan het college van
bestuur een verklaring van geen bezwaar afgeven met betrekking tot het behalen van het
examen en de afgifte van het getuigschrift nadat de student de verschuldigde collegegelden en
administratiekosten voor de 'ontbrekende' perioden heeft betaald.
6. Degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd en aanspraak heeft op uitreiking van
een getuigschrift, kan de examencommissie verzoeken daartoe nog niet over te gaan. Dit
verzoek moet worden ingediend binnen twee weken nadat de student op de hoogte is gebracht
van de uitslag van het examen. Bij dit verzoek geeft de student aan wanneer hij het
getuigschrift wil ontvangen. De examencommissie willigt het verzoek in het studiejaar 20152016 in ieder geval in wanneer de student:

een bestuursfunctie gaat vervullen waarvoor een bestuursbeurs van de Universiteit Utrecht
beschikbaar is;

een stage of onderdeel in het buitenland gaat volgen.
De examencommissie kan het verzoek tevens inwilligen indien het niet inwilligen van het
verzoek zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard vanwege de omstandigheid dat
betrokkene in de studieplanning geen rekening heeft kunnen houden met het automatisch
afstuderen.
art. 6.2 – judicium cum laude
Aan de uitslag van het masterexamen kan het predicaat “cum laude” worden verbonden indien de
student heeft voldaan aan de volgende eisen:
 een gewogen gemiddelde van ten minste een niet afgeronde 8,0 waarbij de weging geschiedt
op basis van studiepunten;
 het gewogen gemiddelde wordt berekend over de eindcijfers van de onderdelen;
 geen enkel onderdeel mag beoordeeld zijn met minder dan 7,0 in de OSIRIS-registratie;
 de masterthesis 4 dient in één keer met ten minste 8,0 beoordeeld te zijn;
 de stage, indien van toepassing, dient in één keer met ten minste 8,0 beoordeeld te zijn;
 het masterexamen is binnen één jaar behaald. Studenten van de deeltijdopleiding
onderwijskunde moeten het examen binnen twee jaar behaald hebben.
Vrijstellingen tellen niet mee.
Indien de student onderdelen heeft voltooid bij andere opleidingen, waaronder buitenlandse, dan
tellen deze mee bij de bepaling van een cum laude, mits deze onderdelen van tevoren zijn
goedgekeurd door de examencommissie.
De student van wie door de examencommissie is vastgesteld dat hij fraude heeft gepleegd, komt
niet in aanmerking voor het judicium cum laude.
In die gevallen waarin de regeling niet voorziet beslist de examencommissie.
4
Als de masterthesis uit meerdere onderwijsonderdelen bestaat, dan moet het gewogen gemiddelde van al
deze onderwijsonderdelen minimaal een niet afgeronde 8,0 zijn. De weging geschiedt op basis van
studiepunten.
23
art. 6.3 – graad
1. Aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad “Master of
Science” verleend.
2. De verleende graad wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend.
art. 6.4 – getuigschrift
1. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd wordt door de examencommissie een
getuigschrift uitgereikt. Per opleiding wordt één getuigschrift uitgereikt, ook al rondt een
student meerdere programma’s af.
2. De examencommissie voegt aan dit getuigschrift het Internationaal Diploma Supplement (IDS)
toe, waarmee (internationaal) inzicht wordt verschaft in de aard en inhoud van de afgeronde
opleiding.
art. 6.5 – final Grade Point Average (final GPA)
1. Voor studenten die per september 2007 of later hun masteropleiding zijn aangevangen is op
het Internationaal Diploma Supplement het final Grade Point Average vermeld om de
academische prestaties van een student weer te geven.
2. Het final GPA is het gemiddelde cijfer van de cursusresultaten die zijn behaald binnen het
examenprogramma van de opleiding, gewogen naar studiepunten en uitgedrukt op een schaal
van 1 tot en met 4 met twee decimalen.
3. De berekening van het final GPA gaat als volgt:
 alle geldende cursusresultaten behaald in het examenprogramma van de masteropleiding
worden omgerekend naar quality points;
 quality points zijn het geldend cursusresultaat x aantal studiepunten van het betreffende
onderdeel;
 het totaal aantal behaalde quality points gedeeld door het totaal aantal behaalde
studiepunten geeft het gemiddeld cursusresultaat;
 het gemiddeld cursusresultaat wordt omgezet in het final GPA.
24
PARAGRAAF 7 – STUDIEBEGELEIDING
art. 7.1 – studievoortgangsadministratie


De faculteit registreert de individuele studieresultaten van de studenten en stelt deze via
Osiris-student ter beschikking.
Bij het Studiepunt van de faculteit kan een gewaarmerkt studievoortgangsdossier worden
verkregen.
art. 7.2 – studiebegeleiding
1. De faculteit draagt zorg voor de studiebegeleiding van de studenten, die voor de opleiding zijn
ingeschreven.
2. De studiebegeleiding omvat:
 toewijzing van een studiebegeleider die zorg draagt voor;
o het bevorderen van het communitygevoel van studenten;
o begeleiding bij keuzes in het programma;
o begeleiding bij de oriëntatie op de arbeidsmarkt.
 het bieden van verwijzing en hulp bij door studenten ervaren moeilijkheden tijdens de studie.
art. 7.3 – handicap
Aan de student met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden het onderwijs te volgen en
de toetsen af te leggen op de wijze zoals vastgelegd in zijn Contract onderwijsvoorzieningen.
Verzoeken om een studiecontract af te sluiten worden ingediend bij de studieadviseur.
25
PARAGRAAF 8 – OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
art. 8.1 – vangnetregeling
In die gevallen waarin deze Onderwijs- en examenregeling niet voorziet, niet duidelijk voorziet of
tot kennelijke onredelijke uitkomsten leidt, wordt door of namens de decaan beslist, na de
examencommissie te hebben gehoord. Indien de beslissing op basis van de wet behoort tot de
bevoegdheden van de examencommissie, stuurt de decaan het verzoek naar de examencommissie
ter afhandeling.
art. 8.2 – overgangsregelingen
De overgangsregelingen zijn opgenomen in bijlage 3.
art. 8.3 – wijziging
1. Wijzigingen van deze regeling worden door de decaan, gehoord de opleidingscommissie en na
overleg met de faculteitsraad, bij afzonderlijk besluit vastgesteld.
2. Een wijziging van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij de
belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad.
3. Een wijziging kan voorts niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige andere
beslissing, die krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van
een student.
art. 8.4 – bekendmaking
De decaan draagt zorg voor bekendmaking van deze regeling, alsmede van elke wijziging via
internet.
art. 8.5 – inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 september 2015.
26
Deel 2
DOEL VAN DE OPLEIDING
27
ALGEMENE SOCIALE WETENSCHAPPEN:
programma Arbeid, zorg en participatie
Met het programma wordt beoogd:
Het programma heeft als doel het opleiden van deskundigen die:
 kennis hebben van de mogelijkheden van interventies in en beleid ten aanzien van arbeid, zorg
en participatie van kwetsbare burgers (ouderen, alleenstaande moeders, arbeidsgehandicapten,
werklozen, immigranten en etnische minderheden, etc.)
 praktijk- en beleidsgericht onderzoek naar vraagstukken van arbeid,zorg en participatie kunnen
verrichten en beoordelen. Zij beschikken daartoe over de wetenschappelijke en professionele
vaardigheden om beleids- en interventieprocessen te onderzoeken, te implementeren, te
sturen, te evalueren en daarover met deskundigen en een groot publiek te communiceren.
Het programma beoogt dat studenten:
 beschikken over inhoudelijke en domeinspecifieke kennis op de domeinen arbeid, zorg en
participatie,
alsmede
inzichten
en
vaardigheid
ten
behoeve
van
beleidsen
interventieonderzoek en de implementatie van interventie en beleid;
 zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze hedendaagse sociale vraagstukken en
sociale beleids- en interventiepraktijken leren analyseren en evalueren en daarover leren
rapporteren. Dit vanuit aan verschillende disciplines ontleende theorieën en elkaar aanvullende
onderzoeksstrategieën;
 voorbereid zijn op de beroepsuitoefening als deskundige die praktijk- en beleidsgericht
onderzoek naar sociale vraagstukken kan verrichten en beoordelen en die over de
wetenschappelijke en professionele vaardigheden beschikt om beleids- en interventieprocessen
te onderzoeken, implementeren, te sturen en te evalueren.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in:
 de actuele ontwikkelingen die zich voordoen in de institutionele context van de
verzorgingsstaat, met name op het terrein van arbeid, zorg en participatie;
 de theorievorming waarop beleid en sociale interventies worden gebaseerd;
 de theorievorming over de organisatorische context van sociaal beleid en sociale interventies;
 de interdisciplinaire theorieën en modellen die toegepast worden bij het bestuderen van
verschillende sociale vraagstukken;
 de onderzoeksmethoden en strategieën welke toegepast worden in de bestudering van sociale
vraagstukken en in evaluatieonderzoek op het terrein van sociale interventies en sociaal beleid.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde is in staat om:
 complexe sociale vraagstukken vanuit interdisciplinaire theoretische perspectieven te
analyseren en deze te relateren aan concepten die een rol spelen bij de studie van beleid en
interventie in de domeinen arbeid, zorg en participatie, zelfstandig onderzoek te doen en
conclusies, zowel schriftelijk als mondeling, helder en ondubbelzinnig over te brengen op een
publiek van specialisten en niet-specialisten. En daarbij ook aan te geven welke kennis,
motieven en overwegingen hieraan ten grondslag liggen;
 zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze begrippen en theorieën over de relatie
tussen individu en samenleving, over sociale vraagstukken en over sociaal beleid en sociale
interventiepraktijken te analyseren, te integreren en te evalueren;
 in de analyse, evaluatie en implementatie van beleidsmatige en interventie- praktijken de
relatie tussen beleid, management en uitvoeringsniveau te betrekken.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde kan:
 kritisch reflecteren op bestaande beleids- en interventiepraktijken, vanuit theoretische,
analytische, methodologische, beleidsmatige en interventiestrategische overwegingen;
 in complexe en/of relatief onbekende situaties van het werkveld komen tot een
wetenschappelijk verantwoord oordeel.
Communicatie
De afgestudeerde is in staat om:
 op adequate wijze te functioneren als sociale wetenschapper;
28

zowel schriftelijk als mondeling, helder en ondubbelzinnig te communiceren met een publiek
van specialisten en niet-specialisten
De afgestudeerde van het masterprogramma toont:
 een eerlijke en kritische houding met betrekking tot onderzoeksplannen en resultaten;
 een respectvolle en verantwoordelijke houding t.o.v. studenten, collega’s, respondenten,
cliënten, opdrachtgevers, enz.;
 een zakelijke en klantgerichte houding t.o.v. studenten, collega’s, respondenten, cliënten,
opdrachtgevers, enz.
Leervaardigheden
De afgestudeerde is in staat om:
 zich werkveldspecifieke vaardigheden eigen te maken die betrekking kunnen hebben op het
onderzoeken, implementeren en evalueren van beleids- en interventiepraktijken, en deze op
een wetenschappelijk verantwoorde wijze toe te passen;
 resultaten van een wetenschappelijke analyse op verantwoorde wijze te beschrijven of in
andere vorm te presenteren;
 interdisciplinaire theorieën en concepten te operationaliseren ten behoeve van een uitvoerbaar
onderzoeksvoorstel;
 in teamverband wetenschappelijk onderzoek te verrichten;
 het wetenschappelijk werk van collega’s te beoordelen en op wetenschappelijk verantwoorde
wijze van constructief commentaar te voorzien;
 in een complexe organisatorische context beleids- en interventievoorstellen te ontwikkelen en
te implementeren en daarbij rekening te houden met de specifieke karakteristieken van de
betrokken actoren.
programma Jeugdstudies
Met het programma wordt beoogd:
Het programma beoogt studenten kennis, analytische vermogens en vaardigheden
bij te brengen ten aanzien van vraagstukken van Jeugd in de hedendaagse samenleving.
Het programma leidt studenten op tot academische professionals die:
 onderzoek kunnen uitvoeren;
 beleid kunnen analyseren en ontwikkelen op basis van de stand van zaken van
wetenschappelijke kennis;
 steun kunnen bieden bij de ontwikkeling en uitvoering van concrete interventies (wat is bekend
over wat werkt en waarom, hoe kunnen op basis van deze kennis nieuwe interventies en/of
nieuw beleid ontwikkeld worden);
 kunnen onderzoeken wat de effectiviteit van bepaalde interventies is met behulp van gedegen
wetenschappelijk effectonderzoek (RCT’s);
 kunnen helpen bij de implementatie van effectief gebleken interventies.
Studenten die het masterprogramma Jeugdstudies hebben afgerond zijn in staat om:
 zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze maatschappelijke vraagstukken van
jeugdigen te analyseren, evalueren en daarover mondeling en schriftelijk te communiceren;
 daarbij verschillende concepten en theorieën, waarmee de genoemde verschijnselen worden
beschreven en verklaard (in het bijzonder de combinatie van gedragswetenschappelijke en
maatschappijwetenschappelijke perspectieven), te hanteren, kritisch te beoordelen en toe te
passen op concrete vraagstukken van Jeugdigen in de hedendaagse samenleving;
 zelfstandig bij te dragen aan beleidsontwikkeling- en interventies gericht op het voorkomen of
bijsturen van problemen van jeugdigen.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in:
 de actuele ontwikkelingen die zich voordoen in moderne samenlevingen in de leefwereld van
jeugdigen;
 de (inter)disciplinaire theorieën en modellen die toegepast kunnen worden bij het bestuderen
van vraagstukken van jeugdigen;
 de onderzoeksmethoden en strategieën welke toegepast worden in een verantwoorde
bestudering van deze vraagstukken;
 de basisprincipes van verschillende disciplinaire perspectieven (i.h.b. gedragswetenschappen en
maatschappijwetenschappen), en geleerd om deze in de analyse van bepaalde problemen te
combineren.
29
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde is in staat om:
 complexe sociale vraagstukken rondom jeugdigen vanuit verschillende theoretische
perspectieven te analyseren en deze te relateren aan concepten die een rol spelen bij de studie
van jeugdigen in verschillende maatschappelijke en institutionele contexten;
 de basisprincipes van de verschillende disciplinaire perspectieven te combineren in een
interdisciplinaire benadering en toe te passen in de analyse van bepaalde jeugdvraagstukken;
 zelfstandig onderzoek te doen en conclusies, zowel schriftelijk als mondeling, helder en
ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. En daarbij
ook aan te geven welke kennis, motieven en overwegingen hieraan ten grondslag liggen.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde:
 kan kritisch reflecteren op bestaande maatschappelijke verhoudingen en beleids- en
interventiepraktijken, vanuit theoretische, analytische en methodologische overwegingen;
 kan kritisch reflecteren op het eigen handelen als professional ten opzichte van cliënten,
participanten in onderzoek, interventies en beleid;
 kan in complexe en/of relatief onbekende maatschappelijke situaties komen tot een
wetenschappelijk verantwoord oordeel;
 heeft oog voor de ethische aspecten van de toepassing van wetenschappelijke kennis in het
betreffende beroepsveld.
Communicatie
De afgestudeerde is in staat om:
 op adequate wijze te functioneren als sociale wetenschapper, i.h.b. in staat om cliënten en/of
participanten in onderzoek en collega’s te benaderen, een werkrelatie aan te gaan, en zich ten
opzichte van hen voor beroepsmatige acties en conclusies te verantwoorden;
 zowel schriftelijk als mondeling, helder en ondubbelzinnig te communiceren met een publiek
van specialisten en niet-specialisten, en daarbij de resultaten van wetenschappelijk empirisch
onderzoek te rapporteren.
De afgestudeerde van het masterprogramma toont:
 een eerlijke en kritische houding met betrekking tot onderzoeksplannen en resultaten;
 een respectvolle en verantwoordelijke houding t.o.v. studenten, collega’s, respondenten,
cliënten, enz.
Leervaardigheden
De afgestudeerde is in staat om:
 resultaten van een wetenschappelijke analyse op verantwoorde wijze te beschrijven of in
andere vorm te presenteren;
 sociaal-wetenschappelijke theorieën en concepten te operationaliseren ten behoeve van een
uitvoerbaar onderzoeksvoorstel;
 te kunnen leren van literatuur, mondelinge overdracht van kennis en kunde en van feedback op
eigen academische en beroepsactiviteiten;
 in teamverband wetenschappelijk onderzoek te verrichten;
 het wetenschappelijk werk van collega’s te beoordelen en op wetenschappelijk verantwoorde
wijze van constructief commentaar te voorzien.
Programma Arbeid, zorg en welzijn: beleid en interventie (in afbouw)
Met het programma wordt beoogd:
Het programma heeft als doel het opleiden van deskundigen die:
 kennis hebben van de mogelijkheden van interventies in en beleid ten aanzien van arbeid, zorg
en welzijn vanuit een interdisciplinair sociaal-wetenschappelijk perspectief;
 praktijk- en beleidsgericht onderzoek naar vraagstukken van arbeid,zorg en welzijn kunnen
verrichten en beoordelen. Zij beschikken daartoe over de wetenschappelijke en professionele
vaardigheden om beleids- en interventieprocessen te onderzoeken, te implementeren, te
sturen, te evalueren en daarover met deskundigen en een groot publiek te communiceren.
Het programma beoogt dat studenten:
 beschikken over inhoudelijke en domeinspecifieke kennis op de domeinen arbeid, welzijn, zorg,
gezin en hulpverlening alsmede inzichten en vaardigheid ten behoeve van beleids- en
interventieonderzoek en de implementatie van interventie en beleid;
30


zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze hedendaagse sociale vraagstukken en
sociale beleids- en interventiepraktijken leren analyseren en evalueren en daarover leren
rapporteren. Dit vanuit aan verschillende disciplines ontleende theorieën en elkaar aanvullende
onderzoeksstrategieën;
voorbereid zijn op de beroepsuitoefening als deskundige die praktijk- en beleidsgericht
onderzoek naar sociale vraagstukken kan verrichten en beoordelen en die over de
wetenschappelijke en professionele vaardigheden beschikt om beleids- en interventieprocessen
te onderzoeken, implementeren, te sturen en te evalueren.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in:
 de actuele ontwikkelingen die zich voordoen in de institutionele context van de
verzorgingsstaat, met name op het terrein van arbeid, zorg en welzijn;
 de theorievorming waarop sociale interventies worden gebaseerd;
 de theorievorming over de organisatorische context van beleid en interventies;
 de interdisciplinaire theorieën en modellen die toegepast worden bij het bestuderen van
verschillende sociale vraagstukken. Dit sluit aan bij de opgedane kennis in de bachelorfase en
overtreft en verdiept het eindniveau van de bachelor;
 de onderzoeksmethoden en strategieën welke toegepast worden in de bestudering van sociale
vraagstukken en in evaluatieonderzoek op het terrein van interventies en beleid.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde is in staat om:
 complexe sociale vraagstukken vanuit interdisciplinaire theoretische perspectieven te
analyseren en deze te relateren aan concepten die een rol spelen bij de studie van beleid en
interventie in de domeinen arbeid, zorg, welzijn en gezinsleven;
 zelfstandig onderzoek te doen en conclusies, zowel schriftelijk als mondeling, helder en
ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. En daarbij
ook aan te geven welke kennis, motieven en overwegingen hieraan ten grondslag liggen;
 zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze begrippen en theorieën over de relatie
tussen individu en samenleving, over sociale vraagstukken en over beleid en
interventiepraktijken te analyseren, te integreren en te evalueren;
 in de analyse, evaluatie en implementatie van beleidsmatige en interventie- praktijken de
relatie tussen beleid, management en uitvoeringsniveau te betrekken.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde kan:
 kritisch reflecteren op bestaande beleids- en interventiepraktijken, vanuit theoretische,
analytische, methodologische, beleidsmatige en interventiestrategische overwegingen;
 in complexe en/of relatief onbekende situaties van het werkveld komen tot een
wetenschappelijk verantwoord oordeel.
Communicatie
De afgestudeerde is in staat om:
 op adequate wijze te functioneren als sociale wetenschapper;
 zowel schriftelijk als mondeling, helder en ondubbelzinnig te communiceren met een publiek
van specialisten en niet-specialisten
De afgestudeerde het masterprogramma toont:
 een eerlijke en kritische houding met betrekking tot onderzoeksplannen en resultaten;
 een respectvolle en verantwoordelijke houding t.o.v. studenten, collega’s, respondenten,
cliënten, enz.;
 een zakelijke en klantgerichte houding t.o.v. studenten, collega’s, respondenten, cliënten,
opdrachtgevers, enz.
Leervaardigheden
De afgestudeerde is in staat om:
 zich werkveldspecifieke vaardigheden eigen te maken die betrekking kunnen hebben op het
onderzoeken, implementeren en evalueren van beleids- en interventiepraktijken, en deze op
een wetenschappelijk verantwoorde wijze toe te passen;
 resultaten van een wetenschappelijke analyse op verantwoorde wijze te beschrijven of in
andere vorm te presenteren;
31




interdisciplinaire theorieën en concepten te operationaliseren ten behoeve van een uitvoerbaar
onderzoeksvoorstel;
in teamverband wetenschappelijk onderzoek te verrichten;
het wetenschappelijk werk van collega’s te beoordelen en op wetenschappelijk verantwoorde
wijze van constructief commentaar te voorzien;
in een complexe organisatorische context beleids- en interventievoorstellen te ontwikkelen en
te implementeren en daarbij rekening te houden met de specifieke karakteristieken van de
betrokken actoren.
Programma Multiculturalisme in vergelijkend perspectief (in afbouw)
Met het programma wordt beoogd:
Het programma is erop gericht studenten kennis, analytische vermogens en vaardigheden bij te
brengen op het terrein van de studie van multiculturalisme om als academische professional een
werkkring te vinden in de sfeer van beleid, onderzoek, advisering e.d. Studenten die het
programma Multiculturalisme in vergelijkend perspectief hebben afgerond zijn in staat om:
 zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze maatschappelijke verschijnselen en
processen van migratie, etnisch-cultureel conflict en in- en uitsluiting, politiek en burgerschap
in multiculturele samenlevingen vanuit een vergelijkend en/of interdisciplinair perspectief te
analyseren, evalueren en daarover mondeling en schriftelijk te communiceren;
 daarbij verschillende concepten en theorieën, waarmee de genoemde verschijnselen worden
beschreven en verklaard, te hanteren, kritisch te beoordelen en toe te passen op concrete
uitingsvormen van etnisch-culturele diversiteit en multiculturalisme;
 zelfstandig bij te dragen aan beleidsontwikkeling- en interventies op het terrein van
multiculturaliteit/multiculturalisme.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in:
 de actuele ontwikkelingen die zich voordoen in moderne samenlevingen op het terrein van
multiculturalisme en het organiseren van culturele diversiteit;
 de interdisciplinaire theorieën en modellen die toegepast worden bij het bestuderen van
vraagstukken van multiculturalisme en integratie. Dit sluit aan bij de opgedane kennis in de
bachelorfase en overtreft en verdiept het eindniveau van de bachelor;
 de onderzoeksmethoden en -strategieën welke toegepast worden in de verantwoorde
bestudering van deze vraagstukken.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde is in staat om:
 complexe sociale vraagstukken vanuit (interdisciplinair/vergelijkend) theoretisch perspectief te
analyseren en deze
te relateren aan concepten die een rol spelen bij de studie van
multiculturalisme en integratie in verschillende maatschappelijke en institutionele contexten;
 zelfstandig onderzoek te doen en conclusies, zowel schriftelijk als mondeling, helder en
ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. En daarbij
ook aan te geven welke kennis, motieven en overwegingen hieraan ten grondslag liggen.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde kan:
 kritisch reflecteren op bestaande maatschappelijke verhoudingen en beleids- en
interventiepraktijken, vanuit theoretische, analytische en methodologische overwegingen;
 in complexe en/of relatief onbekende maatschappelijke situaties komen tot een
wetenschappelijk verantwoord oordeel.
Communicatie
De afgestudeerde is in staat om:
 op adequate wijze te functioneren als sociale wetenschapper;
 zowel schriftelijk als mondeling, helder en ondubbelzinnig te communiceren met een publiek
van specialisten en niet-specialisten.
De afgestudeerde van het masterprogramma toont:
 een eerlijke en kritische houding met betrekking tot onderzoeksplannen en resultaten;
 een respectvolle en verantwoordelijke houding t.o.v. studenten, collega’s, respondenten,
cliënten, enz.
32

een zakelijke en klantgerichte houding t.o.v. studenten, collega’s, respondenten, cliënten,
opdrachtgevers, enz.
Leervaardigheden
De afgestudeerde is in staat om:
 resultaten van een wetenschappelijke analyse op verantwoorde wijze te beschrijven of in
andere vorm te presenteren;
 interdisciplinaire theorieën en concepten te operationaliseren ten behoeve van een uitvoerbaar
onderzoeksvoorstel;
 in teamverband wetenschappelijk onderzoek te verrichten;
 het wetenschappelijk werk van collega’s te beoordelen en op wetenschappelijk verantwoorde
wijze van constructief commentaar te voorzien.
33
CULTURELE ANTROPOLOGIE:
programma Multiculturalisme in vergelijkend perspectief (in afbouw)
Met de opleiding wordt beoogd:
De opleiding is erop gericht studenten kennis, vaardigheden en inzichten bij te brengen op het
terrein van multiculturalisme om als professional een werkkring te vinden in de sfeer van beleid,
onderzoek en advisering bij zowel overheid als bij non-gouvernementele organisaties in binnen- en
buitenland. Studenten die het programma Multiculturalisme in vergelijkend perspectief hebben
afgerond zijn in staat om:
 zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze maatschappelijke verschijnselen en
processen van migratie, ethnisch-cultureel conflict en in- en uitsluiting, politiek en burgerschap
in multiculturele samenlevingen en vanuit een vergelijkend en/of interdisciplinair perspectief te
analyseren, evalueren en daarover mondeling en schriftelijk te communiceren;
 daarbij verschillende concepten en theorieën, waarmee de genoemde verschijnselen worden
beschreven en verklaard, te hanteren, kritisch te beoordelen en toe te passen op concrete
uitingsvormen van etnisch-culturele diversiteit en multiculturalisme.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in:
 de belangrijkste actuele ontwikkelingen die zich voordoen op het thema van de master;
 de belangrijkste theorieën en modellen die toegepast worden bij het bestuderen van
vraagstukken van multiculturalisme. Dit sluit aan bij de opgedane kennis in de bachelorfase en
overtreft en verdiept het eindniveau van de bachelor;
 de onderzoeksmethoden en –strategieën welke toegepast worden in de verantwoorde
bestudering van het thema van de master.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde is in staat om:
 complexe vraagstellingen vanuit (interdisciplinair/vergelijkend) theoretisch perspectief te
analyseren en deze te relateren aan wetenschappelijke en maatschappelijke debatten;
 zelfstandig onderzoek te doen, daaruit conclusies te trekken en die zowel schriftelijk als
mondeling, helder en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en nietspecialisten.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde kan:
 reflecteren op ontwikkelingen en discussies in wetenschap en samenleving inzake
multiculturalisme, op grond van gefundeerde theoretische, analytische en methodologische
overwegingen;
 kritisch reflecteren op zelf verzamelde gegevens over kernthema’s betreffende
multiculturele samenlevingen op grond van theoretische, methodologische en
maatschappelijke overwegingen;
 kritisch na denken over de beroepsethiek van antropologen binnen een brede
maatschappelijke context.
Communicatie
De afgestudeerde is in staat om:
 wetenschappelijke kennis en inzichten op het terrein van multiculturalisme over te brengen aan
collega-academici door het schriftelijk rapporteren in artikelen en papers en het mondeling
verwoorden van wetenschappelijke debatten en van eigen onderzoekresultaten;
 wetenschappelijke discussies te vertalen naar een breder publiek door het trekken van
(beleids)conclusies uit eigen onderzoek naar een concreet onderwerp op het terrein van
multiculturalisme;
 een eerlijke en kritische houding aan te nemen met betrekking tot onderzoeksplannen en
onderzoeksresultaten.
Leervaardigheden
De afgestudeerde is in staat om:
 resultaten van een wetenschappelijke analyse op verantwoorde wijze te beschrijven of in een
andere vorm te presenteren;
34



zelfstandig theoretische en methodologische inzichten te operationaliseren in een uitvoerbaar
onderzoeksvoorstel;
individueel of in teamverband wetenschappelijk onderzoek te verrichten;
het wetenschappelijk werk van collega’s te beoordelen en op wetenschappelijk verantwoorde
wijze van constructief commentaar te voorzien.
35
SOCIOLOGIE:
Programma: Actuele sociale vraagstukken
Het programma heeft tot doel om studenten op te leiden tot academische professionals die met
sociologische kennis en daarbij aansluitende ethische reflectie een bijdrage kunnen leveren aan het
in kaart brengen, analyseren en oplossen van actuele sociale vraagstukken in diverse contexten
(overheid, bedrijfsleven).
Daarbij leren zij zelfstandig toepassingsgericht sociaalwetenschappelijk onderzoek te verrichten,
leren zij samenhang te creëren tussen wetenschappelijke kennis en praktijkvraagstukken,
ontwikkelen zij bewustzijn van de contextuele bepaaldheid van
praktijkvraagstukken en werken ze aan de ontwikkeling van een professionele identiteit.
Door middel van een keuzecursus en een trackcursus uit een andere discipline leren zij zich
interdisciplinair te verdiepen in de relatie tussen onderzoeksvragen en praktijkvraagstukken,
alsmede de context daarvan binnen en buiten het eigen domein.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis en inzicht
Afgestudeerden hebben kennis van en inzicht in:
 belangrijke theorieën en modellen voor de bestudering van actuele sociale vraagstukken;
 specifieke kennis en inzicht met betrekking tot één van de aangeboden tracks, te weten:
o voor de track Zorg, Beleid en Organisaties: kernbegrippen uit de governance &
netwerktheorie in relatie tot zorgvraagstukken;
o voor de track Criminaliteit en Veiligheid: kernbegrippen uit de criminologie in
relatie tot maatschappelijke veiligheidsvraagstukken;
o voor de track Internet, Sociale Media en Netwerken: kernbegrippen uit de sociale
netwerktheorie in relatie tot sociale vraagstukken;
 sectoraal en internationaal vergelijkend (beleids- en organisatie)onderzoek;
 wetenschappelijke en veldinhoudelijke ontwikkelingen binnen een maatschappelijke sector of
organisatie;
 de kenmerken van verschillende domeinspecifieke probleemcontexten.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde is in staat om:
 complexe vraagstellingen vanuit (sociologisch/interdisciplinair/vergelijkend) theoretisch
perspectief te analyseren en deze te relateren aan wetenschappelijke en maatschappelijke
debatten;
 (eerder opgedane) sociaalwetenschappelijke kennis te vertalen naar actuele sociale
vraagstukken;
 zelfstandig theoretische, methodologische en praktijkgerichte inzichten te operationaliseren in
een uitvoerbaar onderzoeksvoorstel;
 zelfstandig onderzoek te doen, daaruit conclusies te trekken en die zowel schriftelijk als
mondeling, helder en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en nietspecialisten;
 samenhang te creëren tussen wetenschappelijke kennis, onderzoeksvragen en
praktijkvraagstukken;
 een verantwoord beleids- of organisatieadvies uit te brengen aan een opdrachtgever.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde kan:
 reflecteren op ontwikkelingen en discussies in wetenschap en samenleving inzake actuele
sociale vraagstukken, op grond van gefundeerde theoretische, analytische, methodologische en
praktijkgerichte overwegingen;
 kritisch reflecteren op zelfverzamelde gegevens over actuele sociale vraagstukken op grond van
theoretische, methodologische, praktijkgerichte en maatschappelijke overwegingen;
 een eerlijke en kritische houding aannemen met betrekking tot onderzoeksplannen en
onderzoeksresultaten;
 kritisch nadenken over de beroepsethiek van sociologen binnen een brede maatschappelijke
context;
 kritisch nadenken over de beroepsethiek van actoren binnen het toekomstige beroepenveld;
 een verantwoorde afweging maken tussen de wetenschappelijke kwaliteit van voorgestelde
maatregelen en de organisationele, politiek-bestuurlijke en maatschappelijke haalbaarheid van
het beleids- of organisatieadvies dat wordt geformuleerd.
36
Communicatie
Afgestudeerden:
 kunnen zelfstandig mondeling en schriftelijk op een wetenschappelijk verantwoorde wijze
verslag doen van hun werkzaamheden en een helder advies presenteren aan
belanghebbenden;
 beschikken over vaardigheden op het gebied van communicatie en interactie met collega’s en
vakgenoten in de toekomstige beroepspraktijk;
 kunnen op heldere en gestructureerde wijze schriftelijk rapporteren over de resultaten van
eigen onderzoek of advies aan opdrachtgever(s) of vakgenoten;
 kunnen op heldere en gestructureerde wijze mondeling rapporteren over de resultaten van
eigen onderzoek of advies aan opdrachtgever(s) en vakgenoten;
 kunnen op constructieve wijze commentaar en kritiek leveren op de rapportage van
medestudenten, vakgenoten, collega’s en opdrachtgever(s);
 kunnen wetenschappelijke discussies vertalen naar een breder publiek door het trekken van
(beleids)conclusies uit eigen onderzoek in de praktijk naar een concreet onderwerp op het
terrein van een actueel sociaal vraagstuk.
Leervaardigheden
De afgestudeerde is in staat om:
 te reflecteren op de eigen professionele identiteitsontwikkeling en consequenties daaraan te
verbinden door het ontwikkelen van eigen competenties (levenslang leren);
 te reflecteren op vraagstukken over beroepsethiek in het toekomstige beroepenveld;
 ten aanzien van ethische aspecten op weloverwogen wijze te handelen als academisch
professional;
 deel uit te maken van de maatschappelijke context, rekening te houden met belanghebbenden
en daarbij wetenschappelijk en professioneel integer te handelen;
 zelfstandig te functioneren in de beroepspraktijk;
 samen te werken met professionals uit andere wetenschappelijke disciplines.
Programma Vraagstukken van beleid en organisatie (in afbouw)
Met de opleiding wordt beoogd:
 gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van: analyse van
maatschappelijke problemen en beleidsprocessen, beleids- en organisatieonderzoek,
beleidsadvisering, sociaalwetenschappelijke theorieën over beleidsprocessen en de toepassing
van deze processen op concrete maatschappelijke velden en organisaties;
 voor te bereiden op de beroepsuitoefening als beleidsonderzoeker/beleidsadviseur.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis en inzicht
Afgestudeerden hebben kennis en inzicht in vraagstukken van beleid en organisatie en voor beleid
en organisatie.
Afgestudeerden hebben kennis van en inzicht in:
 de belangrijkste theoretische benaderingen van beleid en organisatie;
 sectoraal en internationaal vergelijkend beleidsonderzoek en organisatieonderzoek;
 de vertaling van (eerder opgedane) sociaalwetenschappelijke kennis naar vraagstukken van
beleid en organisatie;
 wetenschappelijke en veldinhoudelijke ontwikkelingen binnen een maatschappelijke sector of
organisatie.
Toepassen van kennis en inzicht
Afgestudeerden zijn getraind om hun kennis en inzicht toe te passen op originele
wetenschappelijke vraagstellingen op het gebied van beleid en organisatie en op actuele
maatschappelijke problemen. Afgestudeerden kunnen:
 kritisch reflecteren op de belangrijkste theoretische benaderingen van beleid en organisatie en
deze benaderingen kritisch bespreken;
 de verworven kennis van en inzicht in theoretische benaderingen van beleid en organisatie
toepassen op actuele maatschappelijke problemen, organisatievraagstukken en
beleidsmaatregelen;
 vanuit de theoretische en praktische reflectie onderzoeksvragen formuleren;
 maatschappelijke randvoorwaarden van beleidsmaatregelen op heldere wijze analyseren;
37



zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze een beleidsonderzoek of
organisatieonderzoek verrichten en daarbij veldinhoudelijke kennis toepassen;
op wetenschappelijk verantwoorde wijze een bestaand beleidsonderzoek of
organisatieonderzoek kritisch bepreken;
een verantwoord beleids- of organisatieadvies uitbrengen aan een opdrachtgever.
Oordeelsvorming
Afgestudeerden kunnen zich een oordeel vormen over de wetenschappelijke kwaliteit en
aanvaardbaarheid van beleidsmaatregelen of voorstellen voor organisatieverandering binnen de
(complexe) randvoorwaarden die worden gesteld vanuit politiek, organisatie, bestuur, of
maatschappij.
Afgestudeerden kunnen:

maatschappelijke randvoorwaarden van beleidsmaatregelen of organisatieadviezen op heldere
wijze analyseren;
 op grond van de eigen theoretische analyse een beredeneerde inschatting maken van de
acceptatie van voorgestelde beleidsmaatregelen of van organisatieadviezen, alsmede
voorstellen doen ter verbetering van de acceptatie;
 een verantwoorde afweging maken tussen de wetenschappelijke kwaliteit van voorgestelde
maatregelen en de organisationele, politiek-bestuurlijke en maatschappelijke context waarin
het beleids- of organisatieadvies wordt geformuleerd.
Communicatie
Afgestudeerden kunnen zelfstandig mondeling en schriftelijk op een wetenschappelijk
verantwoorde wijze verslag doen van hun werkzaamheden en een helder advies presenteren aan
belanghebbenden. Daarnaast hebben ze vaardigheden op het gebied van communicatie met
collega’s en vakgenoten in de toekomstige beroepspraktijk.
Afgestudeerden kunnen:
 op heldere en gestructureerde wijze schriftelijk rapporteren over de resultaten van eigen
beleidsonderzoek, organisatieonderzoek of advies aan opdrachtgever(s) of vakgenoten;
 op heldere en gestructureerde wijze mondeling rapporteren over de resultaten van eigen
beleidsonderzoek, organisatieonderzoek of advies aan opdrachtgever(s) en vakgenoten;
 op constructieve wijze commentaar en kritiek leveren op de rapportage van medestudenten,
vakgenoten, collega’s en opdrachtgever(s).
Leervaardigheden
Afgestudeerden kunnen zelfstandig beleidsonderzoek of organisatieonderzoek uitvoeren en
zelfstandig functioneren in de toekomstige beroepspraktijk.
Afgestudeerden kunnen:
 zich toegang verwerven tot een organisatie en daar zelfstandig gegevens verzamelen;
 zelfstandig een beleids- of organisatieonderzoek op wetenschappelijk verantwoorde wijze
verrichten;
 zelfstandig een beleidsadvies uitbrengen aan een opdrachtgever dat afgewogen en verantwoord
is;
 samenwerken met medestudenten, collega’s, vakgenoten en belanghebbenden binnen een
beleidsveld of organisatie.
38
ONDERWIJSKUNDE:
programma Onderwijswetenschappen
Met de opleiding wordt beoogd:
Studenten op te leiden tot een onderwijskundig professional die als expert op het gebied van leren
wetenschappelijke kennis actief kan toepassen in de praktijk en bij kan dragen aan de ontwikkeling
van het beroep. Naast de ontwikkeling van academische expertise beoogt de opleiding ontwikkeling
van vakspecifieke expertise op drie onderwijskundige gebieden, te weten (1) ontwikkeling en
assessment van competenties, (2) ontwerpen van leeromgevingen, educatief materiaal en
leerarrangementen, en (3) professionalisering en consultancy in (onderwijs)organisaties (regulier
onderwijs, beroepsonderwijs & volwasseneneducatie, en bedrijfsopleidingen).
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis en inzicht
Bij kennis en inzicht gaat het om kennis en inzicht met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek
en kennis en inzicht op het specifieke inhoudelijke domein van onderwijskundig ontwerp,
assessment en professionalisering in organisaties. Daarnaast speelt kennis van en inzicht in actuele
onderwijskundige vraagstukken een belangrijke rol.
Het niveau van kennis en inzicht kent zowel een verbredend als verdiepend aspect. Voor het
functioneren in de beroepspraktijk is een brede basis nodig om onderwijskundige projecten
adequaat te kunnen plannen, managen en coördineren. Het gaat om een multidisciplinair overzicht
van het gehele domein van onderwijskundig ontwerp, assessment en professionalisering.
De afgestudeerde van het masterprogramma Onderwijskundig Ontwerp en Advisering heeft kennis
van en inzicht in:
Educatief design en implementatie:
 methodologie en theorievorming omtrent educatief design en implementatie;
 de nieuwste ontwikkelingen en actuele problemen in educatief design en implementatie;
Ontwikkeling en assessment van competenties:
 het concept competentie en daaraan gerelateerde begrippen zoals competentieontwikkeling,
competentiegericht onderwijs en competentiebeoordeling;
 actuele problemen en ontwikkelingen rondom competentiegericht ontwikkelen, opleiden en
beoordelen;
Professionalisering en consultancy:
 theoretische benaderingen met betrekking tot professionalisering, kwaliteitsverbetering en
organisatieverandering;
 vraagstukken, die urgent en actueel zijn binnen deze drie gebieden.
Toepassen van kennis en inzicht
Toepassen van kennis en inzicht vraagt van de onderwijskundige academische en onderwijskundige
vaardigheden.
Studenten die de masteropleiding hebben afgerond zijn in staat om:
a) complexe vraagstukken op het gebied van onderwijskundig ontwerp, assessment en
professionalisering in organisaties vanuit meervoudige theoretische perspectieven te
analyseren en deze te relateren aan wetenschappelijke en maatschappelijke debatten;
b) resultaten van bestaand onderzoek te interpreteren en toe te passen in de beroepspraktijk
op academisch niveau;
c) specialisatiespecifieke vaardigheden op het gebied van ontwerpmethodologie, toetsing en
evaluatie, en ontwikkeling van professionaliseringstrajecten op een wetenschappelijk
verantwoorde wijze in te zetten;
d) zelfstandig onderzoek te doen op het gebied van onderwijskundig ontwerp, assessment en
professionalisering in organisaties, en daarbij methoden te kiezen geschikt voor complexe
casussen en realistische praktijksituaties;
e) onderwijskundige projecten te plannen, managen en coördineren, en innovaties te
implementeren.
39
Educatief design en implementatie:
 geschikte ontwikkelmethoden voor verschillende praktijksituaties te selecteren en toe te
passen;
 educatieve problemen op systematische wijze te analyseren, naar doelen, doelgroep en kennisof taakdomein en op basis daarvan relevante leerarrangementen te ontwikkelen;
 omtrent de implementatie van leerarrangementen te adviseren op grond van uitgevoerd
evaluatieonderzoek;
Ontwikkeling en assessment van competenties:
 te werken met het concept competentie en daaraan gerelateerde begrippen zoals
competentieontwikkeling, competentiegericht onderwijs en competentiebeoordeling;
 ontwerpen en invoeringsplannen voor competentiegericht onderwijs te beoordelen en daarover
te adviseren;
 beleid, instrumenten en procedures voor toetsing en beoordeling (assessment) te ontwikkelen
en te evalueren;
Professionalisering en consultancy:
 professionaliserings-, kwaliteits- en organisatieproblemen te analyseren en onderzoeken vanuit
een wetenschappelijke en waar mogelijk empirisch onderbouwde invalshoek;
 leer- en ontwikkeltrajecten van individuele onderwijsprofessionals en
-managers
(professionalisering) te kunnen vormgeven en uit te voeren;
 verbeteringstrajecten in onderwijsorganisaties (kwaliteitsverbetering) en veranderingstrajecten
van organisaties (organisatieverandering) vorm te geven en te begeleiden.
Oordeelsvorming
Afgewogen oordeelsvorming en daarbij rekening houden met maatschappelijke en ethische
verantwoordelijkheden, is een integraal onderdeel van het functioneren als onderwijskundige. In
het contact met verschillende belanghebbenden (opdrachtgever, lerenden, onderzochten, andere
betrokkenen) moeten verschillende, soms tegenstrijdige belangen zorgvuldig worden afgewogen.
Studenten die de masteropleiding hebben afgerond zijn in staat om:
a) verantwoordelijk te handelen als professional en gevolgen van eigen handelen ten opzichte
van andere betrokkenen kritisch-reflectief te beschouwen;
b) kritisch te reflecteren op zelf verzamelde gegevens op grond van theoretische,
methodologische en maatschappelijke overwegingen;
c) kritisch te reflecteren op ontwikkelingen en discussies in wetenschap en samenleving op
het gebied van actuele vraagstukken met betrekking tot onderwijskundig ontwerp
assessment en professionalisering in organisaties op grond van gefundeerde theoretische
en door onderzoek onderbouwde overwegingen, en eigen opvattingen en inzichten kritisch
te toetsen aan recente ontwikkelingen;
d) kritisch na te denken over de beroepsethiek van academici in de wijdere maatschappelijke
context van kennisvergaring en –toepassing.
Communicatie
In de uitoefening van het beroep van onderwijskundige is
effectieve en heldere communicatie van het ontwerp, oordeel of advies naar opdrachtgever, andere
professionals en andere betrokkenen van essentieel belang. Professionele rapportage (mondeling of
schriftelijk) impliceert een duidelijke structuur, explicitering van bronnen, theoretische en
methodische onderbouwing, systematische afweging van argumenten en transparantie in conclusie
of advies.
Studenten die de masteropleiding hebben afgerond zijn in staat om:
a) samen te werken met andere onderwijskundigen, docenten, vakdeskundigen,
opdrachtgevers, en andere betrokkenen;
b) wetenschappelijke kennis en inzichten op het terrein van onderwijskundig ontwerp,
assessment en professionalisering in organisaties over te brengen aan collegaonderwijskundigen, studenten binnen het hoger onderwijs, opdrachtgevers, en andere
betrokkenen, door het schriftelijk rapporteren in artikelen en papers en het mondeling
verwoorden van wetenschappelijke kennis, inzichten, debatten en eigen
onderzoeksresultaten;
c) wetenschappelijke discussies, publicaties van wetenschappelijk onderzoek en resultaten
van eigen onderzoek te vertalen in termen van concrete activiteiten of beleidsconclusies.
40
Leervaardigheden
Voor een professionele beroepsbeoefenaar is een kritische en reflectieve academische houding met
betrekking tot eigen expertiseontwikkeling en professionaliteit, en het herkennen van de eigen
leerbehoeften en deze actief te vervullen noodzakelijk voor het blijvend wetenschappelijk en
ethisch verantwoord uitoefenen van het beroep.
Studenten die de masteropleiding hebben afgerond zijn in staat om:
a) zelfstandig op de hoogte te blijven (onder andere met inzet van ICT) van de
wetenschappelijke literatuur en ontwikkelingen op het gebied van onderwijskundig
ontwerp, assessment en professionalisering in organisaties;
b) te leren van persoonlijke communicatie en feedback;
c) de eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven door de bereidheid en het vermogen om de
eigen competenties verder te ontwikkelen en bij te dragen aan (de ontwikkeling van) het
vakgebied.
Programma Onderwijskundig ontwerp en advisering (in afbouw)
Met de opleiding wordt beoogd:
Studenten op te leiden tot een onderwijskundig professional die als expert op het gebied van leren
wetenschappelijke kennis actief kan toepassen in de praktijk en bij kan dragen aan de ontwikkeling
van het beroep. Naast de ontwikkeling van academische expertise beoogt de opleiding ontwikkeling
van vakspecifieke expertise op drie onderwijskundige gebieden, te weten (1) ontwikkeling en
assessment van competenties, (2) ontwerpen van leeromgevingen, educatief materiaal en
leerarrangementen, en (3) professionalisering en consultancy in (onderwijs)organisaties (regulier
onderwijs, beroepsonderwijs & volwasseneneducatie, en bedrijfsopleidingen).
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis en inzicht
Bij kennis en inzicht gaat het om kennis en inzicht met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek
en kennis en inzicht op het specifieke inhoudelijke domein van onderwijskundig ontwerp,
assessment en professionalisering in organisaties. Daarnaast speelt kennis van en inzicht in actuele
onderwijskundige vraagstukken een belangrijke rol.
Het niveau van kennis en inzicht kent zowel een verbredend als verdiepend aspect. Voor het
functioneren in de beroepspraktijk is een brede basis nodig om onderwijskundige projecten
adequaat te kunnen plannen, managen en coördineren. Het gaat om een multidisciplinair overzicht
van het gehele domein van onderwijskundig ontwerp, assessment en professionalisering.
De afgestudeerde van het masterprogramma Onderwijskundig Ontwerp en Advisering heeft kennis
van en inzicht in:
Educatief design en implementatie:
 methodologie en theorievorming omtrent educatief design en implementatie;
 de nieuwste ontwikkelingen en actuele problemen in educatief design en implementatie;
Ontwikkeling en assessment van competenties:
 het concept competentie en daaraan gerelateerde begrippen zoals competentieontwikkeling,
competentiegericht onderwijs en competentiebeoordeling;
 actuele problemen en ontwikkelingen rondom competentiegericht ontwikkelen, opleiden en
beoordelen;
Professionalisering en consultancy:
 theoretische benaderingen met betrekking tot professionalisering, kwaliteitsverbetering en
organisatieverandering;
 vraagstukken, die urgent en actueel zijn binnen deze drie gebieden.
Toepassen van kennis en inzicht
Toepassen van kennis en inzicht vraagt van de onderwijskundige academische en onderwijskundige
vaardigheden.
Studenten die de masteropleiding hebben afgerond zijn in staat om:
f) complexe vraagstukken op het gebied van onderwijskundig ontwerp, assessment en
professionalisering in organisaties vanuit meervoudige theoretische perspectieven te
analyseren en deze te relateren aan wetenschappelijke en maatschappelijke debatten;
g) resultaten van bestaand onderzoek te interpreteren en toe te passen in de beroepspraktijk
op academisch niveau;
h) specialisatiespecifieke vaardigheden op het gebied van ontwerpmethodologie, toetsing en
evaluatie, en ontwikkeling van professionaliseringstrajecten op een wetenschappelijk
verantwoorde wijze in te zetten;
41
i)
j)
zelfstandig onderzoek te doen op het gebied van onderwijskundig ontwerp, assessment en
professionalisering in organisaties, en daarbij methoden te kiezen geschikt voor complexe
casussen en realistische praktijksituaties;
onderwijskundige projecten te plannen, managen en coördineren, en innovaties te
implementeren.
Educatief design en implementatie:
 geschikte ontwikkelmethoden voor verschillende praktijksituaties te selecteren en toe te
passen;
 educatieve problemen op systematische wijze te analyseren, naar doelen, doelgroep en kennisof taakdomein en op basis daarvan relevante leerarrangementen te ontwikkelen;
 omtrent de implementatie van leerarrangementen te adviseren op grond van uitgevoerd
evaluatieonderzoek;
Ontwikkeling en assessment van competenties:
 te werken met het concept competentie en daaraan gerelateerde begrippen zoals
competentieontwikkeling, competentiegericht onderwijs en competentiebeoordeling;
 ontwerpen en invoeringsplannen voor competentiegericht onderwijs te beoordelen en daarover
te adviseren;
 beleid, instrumenten en procedures voor toetsing en beoordeling (assessment) te ontwikkelen
en te evalueren;
Professionalisering en consultancy:
 professionaliserings-, kwaliteits- en organisatieproblemen te analyseren en onderzoeken vanuit
een wetenschappelijke en waar mogelijk empirisch onderbouwde invalshoek;
 leer- en ontwikkeltrajecten van individuele onderwijsprofessionals en
-managers
(professionalisering) te kunnen vormgeven en uit te voeren;
 verbeteringstrajecten in onderwijsorganisaties (kwaliteitsverbetering) en veranderingstrajecten
van organisaties (organisatieverandering) vorm te geven en te begeleiden.
Oordeelsvorming
Afgewogen oordeelsvorming en daarbij rekening houden met maatschappelijke en ethische
verantwoordelijkheden, is een integraal onderdeel van het functioneren als onderwijskundige. In
het contact met verschillende belanghebbenden (opdrachtgever, lerenden, onderzochten, andere
betrokkenen) moeten verschillende, soms tegenstrijdige belangen zorgvuldig worden afgewogen.
Studenten die de masteropleiding hebben afgerond zijn in staat om:
e) verantwoordelijk te handelen als professional en gevolgen van eigen handelen ten opzichte
van andere betrokkenen kritisch-reflectief te beschouwen;
f) kritisch te reflecteren op zelf verzamelde gegevens op grond van theoretische,
methodologische en maatschappelijke overwegingen;
g) kritisch te reflecteren op ontwikkelingen en discussies in wetenschap en samenleving op
het gebied van actuele vraagstukken met betrekking tot onderwijskundig ontwerp
assessment en professionalisering in organisaties op grond van gefundeerde theoretische
en door onderzoek onderbouwde overwegingen, en eigen opvattingen en inzichten kritisch
te toetsen aan recente ontwikkelingen;
h) kritisch na te denken over de beroepsethiek van academici in de wijdere maatschappelijke
context van kennisvergaring en –toepassing.
Communicatie
In de uitoefening van het beroep van onderwijskundige is
effectieve en heldere communicatie van het ontwerp, oordeel of advies naar opdrachtgever, andere
professionals en andere betrokkenen van essentieel belang. Professionele rapportage (mondeling of
schriftelijk) impliceert een duidelijke structuur, explicitering van bronnen, theoretische en
methodische onderbouwing, systematische afweging van argumenten en transparantie in conclusie
of advies.
Studenten die de masteropleiding hebben afgerond zijn in staat om:
d) samen te werken met andere onderwijskundigen, docenten, vakdeskundigen,
opdrachtgevers, en andere betrokkenen;
e) wetenschappelijke kennis en inzichten op het terrein van onderwijskundig ontwerp,
assessment en professionalisering in organisaties over te brengen aan collegaonderwijskundigen, studenten binnen het hoger onderwijs, opdrachtgevers, en andere
betrokkenen, door het schriftelijk rapporteren in artikelen en papers en het mondeling
verwoorden van wetenschappelijke kennis, inzichten, debatten en eigen
onderzoeksresultaten;
f) wetenschappelijke discussies, publicaties van wetenschappelijk onderzoek en resultaten
van eigen onderzoek te vertalen in termen van concrete activiteiten of beleidsconclusies.
42
Leervaardigheden
Voor een professionele beroepsbeoefenaar is een kritische en reflectieve academische houding met
betrekking tot eigen expertiseontwikkeling en professionaliteit, en het herkennen van de eigen
leerbehoeften en deze actief te vervullen noodzakelijk voor het blijvend wetenschappelijk en
ethisch verantwoord uitoefenen van het beroep.
Studenten die de masteropleiding hebben afgerond zijn in staat om:
d) zelfstandig op de hoogte te blijven (onder andere met inzet van ICT) van de
wetenschappelijke literatuur en ontwikkelingen op het gebied van onderwijskundig
ontwerp, assessment en professionalisering in organisaties;
e) te leren van persoonlijke communicatie en feedback;
f) de eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven door de bereidheid en het vermogen om de
eigen competenties verder te ontwikkelen en bij te dragen aan (de ontwikkeling van) het
vakgebied.
43
PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN:
programma Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken
Met het programma wordt beoogd:
 gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van maatschappelijke
opvoedingsvraagstukken te verwerven. De vakspecifieke bekwaamheden betreffen:

het analyseren van maatschappelijke opvoedingsvraagstukken aan de hand van
wetenschappelijke inzichten;

het uitvoeren en evalueren van wetenschappelijk onderzoek;

het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van beleid en interventies gericht op
maatschappelijke opvoedingsvraagstukken.
 voor te bereiden op de wetenschappelijke beroepsuitoefening als pedagoog op het gebied van
 maatschappelijke opvoedingsvraagstukken.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen voor het programma Maatschappelijke
Opvoedingsvraagstukken:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken heeft
kennis van en inzicht in:
 de belangrijkste actuele maatschappelijk-pedagogische vraagstellingen binnen het betreffende
thema waarin de student gedurende het masterjaar praktijkervaring opdoet. Objecten zijn
collectief gedrag (gedrag van jeugdigen, opvoeders, professionals), pedagogische infrastructuur
(systemen van opvang, onderwijs, zorg, sport, vrijetijd), beleid en regelgeving (beleid inzake
jeugd, onderwijs, integratie, publieke opinie);
 de belangrijkste empirische theorieën en modellen welke toegepast worden in het betreffende
thema, waarbij deze kennis voortborduurt op de opgedane kennis in bachelorfase en het
eindniveau van de bachelor overtreft/verdiept. Het betreft hier kennis van theorieën over
collectief gedrag en effectieve strategieën van collectieve gedragsverandering; kennis van
theorieën over organisaties en effectieve strategieën van innovatie van organisaties; kennis
van
theorieën
over
beleid,
beleidsontwikkeling
en
effectieve
strategieën
van
beleidsverandering;
 de wijze waarop interventies, programma’s en beleid ten aanzien van maatschappelijkpedagogische vraagstellingen ontworpen, geëvalueerd en geanalyseerd worden.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken is in staat
om:
 maatschappelijke opvoedingsvragen als samenspel van verschillende sociaal-ecologische
systemen theoretisch en empirisch te analyseren;
 (de pedagogische grondslagen van) beleidsnota’s, wet- en regelgeving, en publieke debatten
rond maatschappelijke opvoedingsvragen te analyseren;
 pedagogische en onderwijskundige interventies volgens de regulatieve cyclus, op project-,
systeem- en beleidsniveau te ontwerpen, uit te voeren en te evalueren;
 organisaties en netwerken van organisaties te sturen, en professionals te coördineren;
 te rapporteren over analyse, interventie en evaluatie voor wetenschappelijk, professioneel en
bestuurlijk-politiek publiek;
 maatschappelijke opvoedingsvraagstukken aan de hand van wetenschappelijke inzichten te
analyseren;
 wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en te evalueren;
 beleid en interventies gericht op maatschappelijke opvoedingsvraagstukken te ontwerpen, uit
te voeren en te evalueren.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken is in staat
om:
 kritisch-reflectief
bij
te
dragen
aan
publieke
debatten
over
maatschappelijke
opvoedingsvraagstukken in populaire media;
 in complexe en/of relatief onbekende situaties van het werkveld te komen tot een
wetenschappelijk verantwoord oordeel.
44
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken toont:
 een eerlijke en kritische houding met betrekking tot onderzoeksplannen en resultaten;
 een respectvolle, zakelijke en verantwoordelijke houding t.o.v. collega’s, opdrachtgevers en het
algemeen publiek.
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken heeft:
 de bereidheid om tijdens de verdere loopbaan te blijven leren, zichzelf verder te ontwikkelen,
en bij te dragen aan het vakgebied;
 inzicht in en kan reflecteren op het eigen leerproces en studieloopbaanontwikkeling en kan
daaraan consequenties verbinden door het aanvullen van de eigen competenties.
programma Orthopedagogiek
Met het programma wordt beoogd:
 gespecialiseerde kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van problematische opvoeding
en ontwikkeling, onderwijs of jeugdzorg zowel op het gebied van hulpverlening als op het
gebied van praktijkontwikkeling en beleid bij te brengen. De vakspecifieke bekwaamheden
betreffen:
 het uitvoeren en evalueren van wetenschappelijk onderzoek;
 het hanteren van diagnostische modellen en technieken;
 het uitvoeren en/of evalueren van pedagogische interventies;
 het analyseren van bestaande praktijkproblemen;
 en het formuleren en evalueren van praktijkinnovaties.
 voor te bereiden op de wetenschappelijke beroepsuitoefening als basis-orthopedagoog op het
gebied van hulpverlening en/of innovatie van orthopedagogische zorgsystemen.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen voor het programma Orthopedagogiek:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Orthopedagogiek heeft kennis van en inzicht in:
 de belangrijkste actuele vraagstellingen in het orthopedagogische werkveld, inclusief die waarin
de student gedurende het masterprogramma praktijkervaring opdoet;
 theorieën en modellen welke toegepast worden in het orthopedagogische werkveld, waarbij
deze kennis voortbouwt op de opgedane kennis in de bachelorfase en het eindniveau van de
bachelor overtreft en verdiept;
 methoden en programma’s voor zorg- en hulpverlening op het terrein van problematische
opvoedsituaties;
 belangrijke kaders en procedures in de zorg, het onderwijs en andere pedagogische
voorzieningen die van toepassing zijn op het orthopedagogische werkveld;
 ethische aspecten van het handelen als academische professional.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Orthopedagogiek is in staat om:
 complexe orthopedagogische vraagstellingen vanuit meervoudige theoretische perspectieven te
analyseren en deze te relateren aan concepten die een rol spelen bij de studie van het
(ortho)pedagogisch handelen in de werkvelden van de orthopedagogiek;
 zelfstandig onderzoek te doen en conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die
hieraan ten grondslag liggen, zowel schriftelijk als mondeling, helder en ondubbelzinnig over te
brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten;
 zich vaardigheden eigen te maken die betrekking kunnen hebben op diagnostiek, behandeling,
behandelingscoördinatie, zorginnovatie, beleid en preventie, en deze op een wetenschappelijk
verantwoorde wijze toe te passen;
 ethische aspecten van het handelen als academische professional zowel wetenschappelijk als
professioneel toe te passen.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Orthopedagogiek is in staat om:
 kritisch te reflecteren op bestaande orthopedagogische praktijken, vanuit theoretische,
methodologische, diagnostische en interventiestrategische overwegingen;
 in complexe en/of relatief onbekende situaties van het werkveld te komen tot een
wetenschappelijk verantwoord oordeel;
45

een oordeel te vormen omtrent zijn/haar professionele handelen in zowel de orthopedagogische
praktijk als het wetenschappelijk onderzoek en kan hier kritisch op reflecteren.
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Orthopedagogiek is in staat om:
 op adequate wijze te functioneren als orthopedagoog binnen de kaders van de beroepscodes
van het betreffende werkveld inclusief op een adequate wijze schriftelijk en mondeling te
communiceren met professionals in de orthopedagogische praktijk;
 verworven competenties die aansluiten bij behoeften van de arbeidsmarkt mondeling en
schriftelijk weer te geven.
De afgestudeerde van het masterprogramma orthopedagogiek toont:
 een eerlijke en kritische houding met betrekking tot onderzoeksplannen en resultaten;
 een respectvolle, verantwoordelijke, zakelijke en klantgerichte houding t.o.v. studenten,
collega’s, respondenten, cliënten, enz..
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Orthopedagogiek heeft:
 inzicht in, en kan reflecteren op, het eigen leerproces en studieloopbaanontwikkeling en kan
daaraan consequenties verbinden door het aanvullen van de eigen competenties;
 de bereidheid om tijdens de verdere professionele loopbaan te blijven leren, zichzelf verder te
ontwikkelen, en bij te dragen aan het vakgebied.
programma Jeugdstudies (in afbouw)
Met het programma wordt beoogd:
 Het masterprogramma Jeugdstudies wil studenten opleiden tot pedagogische professionals, die
beschikken over de kennis, competenties en methodische vaardigheden die hen geschikt
maken voor een breed scala aan academische functies in het brede veld van de zorg voor
jeugdigen (jeugdbeleid, onderwijs, jeugd(gezondheids)zorg. Studenten moeten daartoe leren
om onderzoek uit te voeren, beleid te analyseren en ontwikkelen, op basis van de stand van
zaken van wetenschappelijke kennis steun te bieden bij de ontwikkeling en uitvoering van
concrete interventies (wat is bekend over wat werkt en waarom, hoe kunnen op basis van deze
kennis nieuwe interventies en/of nieuw beleid ontwikkeld worden), kunnen onderzoeken wat de
effectiviteit van bepaalde interventies is met behulp van gedegen wetenschappelijk
effectonderzoek (Randomized Controlled Trials [RCT]) en kunnen helpen bij de implementatie
van effectief gebleken interventies.
 Het programma leidt studenten op tot pedagogische academici die geschikt zijn voor functies
als stafmedewerker, manager, beleidsmedewerker of onderzoeker op het terrein van de zorg
voor jeugd. Daarbij kan het gaan om functies bij de (landelijke, provinciale of gemeentelijke)
overheid, maar ook om functies in de jeugd(gezondheids)zorg de jeugdhulpverlening, of
functies in landelijke gespecialiseerde instituten gericht op onderzoek, kennisontwikkeling,
kennistoepassing en implementatie van wetenschappelijk gefundeerde kennis van
vraagstukken over jeugd. De laatste jaren staat de kwaliteitsverhoging van het professionele
werken in dit veld volop in de belangstelling. De uitvoering van meer toegepast, maar ook meer
fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, naar jeugdvraagstukken maakt hier een belangrijk
onderdeel van uit. De master sluit goed aan bij deze ontwikkelingen en beoogt studenten op te
leiden voor functies in dit proces.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Jeugdstudies heeft kennis van en inzicht in:
 de recente ontwikkeling en actuele stand van zaken met betrekking tot de kennis op het gebied
van Jeugdstudies;
 het beroepsveld (of de beroepsvelden) waarbinnen de kennis van dat gebied van de
pedagogiek wordt toegepast;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
strategieën ten grondslag liggen;
 gebruikelijke methoden van onderzoek op het gebied van Jeugdstudies.
Toepassen van kennis en inzicht
46
De afgestudeerde van het masterprogramma Jeugdstudies is in staat:
 op gevorderd niveau inzicht te laten zien in de toepassingen van pedagogische kennis binnen
Jeugdstudies;
 kennis op het gebied van de Jeugdstudies te gebruiken om pedagogische vraagstukken in het
betreffende vakgebied adequaat te analyseren;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd op basisniveau uit te voeren;
 wetenschappelijk onderzoek op het betreffende gebied op te zetten, uit te voeren en te
rapporteren.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Jeugdstudies is in staat:
 gevolgen van eigen handelen als professional ten opzichte van respectievelijk cliënten en
participanten in onderzoek en hun directe omgeving, en interventies en beleid kritisch-reflectief
te beschouwen;
 oog te hebben voor ethische aspecten van de toepassing van Jeugdstudies met inbegrip van
het onderzoek;
 inzicht te tonen in het besef van beperkte kennis en vaardigheden en hier naar te handelen;
 kritisch te zijn ten aanzien van pedagogische kennis en praktijk; in het bijzonder in het licht
van wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering.
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Jeugdstudies is in staat:
 cliënten en/of participanten in onderzoek en collega's te benaderen, een werkrelatie aan te
gaan en zich ten opzichte van hen voor beroepsmatige acties en conclusies te verantwoorden;
 kennis uit het vak over te dragen aan collega's en aan mensen buiten het vak, in het bijzonder
met betrekking tot onderwerpen op het gekozen beroepsveld;
 empirisch onderzoek te rapporteren.
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Jeugdstudies is in staat:
 te leren van literatuur, mondelinge overdracht van kennis en kunde en van feedback op eigen
academische en beroepsactiviteiten;
 te leren op zelfsturend en autonoom niveau.
47
PSYCHOLOGIE:
programma Klinische kinder en Jeugdpsychologie
Met het programma wordt beoogd:
 Gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de (Klinische) Kinder- en
jeugdpsychologie bij te brengen, leidend tot de hieronder genoemde eindkwalificaties.
 In de ontwikkelingspsychologie worden veranderingen in gedragingen en belevingen met
verloop van leeftijd bestudeerd. Ontwikkelingspsychologisch onderzoek is gericht op
beschrijving en theorievorming die de menselijke ontwikkeling gedurende (een deel van) de
levensloop in kaart brengen. Centraal staan systematische veranderingen in de levensloop van
het individu, de ontwikkelingsprocessen die hieraan ten grondslag liggen en de sociale context
van
ontwikkelingsveranderingen.
In
het
masterprogramma
Klinische
Kinderen
jeugdpsychologie ligt de nadruk op de kinder- en jeugdperiode. Het programma is gericht op
het aanbrengen van (verdiepte) kennis en vaardigheden op het terrein van de psychologische
diagnostiek en de interventie (en preventie) van ontwikkeling van kinderlijke en jeugdige
gedragingen en mentale processen. De nadruk ligt hierbij op de optimalisering van normale
ontwikkeling en de bijsturing van problematische ontwikkeling en de bijdrage die psychologen,
beleid en organisaties daar aan kunnen leveren.
 Momenteel is het werkveld van Kinder- en Jeugdpsychologen erg in verandering. Met de komst
van de Jeugdwet (januari 2015) is sprake van een herschikking van instellingen en
verantwoordelijkheden. De verwachting is dat Kinder- en Jeugdpsychologen ook in de toekomst
in verschillende werkvelden en functies werkzaam zullen zijn. Afgestudeerden kunnen zich op
masterniveau laten registreren in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Vervolgperspectieven zijn
instroom in het registratietraject tot Kinder & Jeugdpsycholoog SKJ (Voorheen Kinder- en
Jeugdpsycholoog NIP), tot de postacademische opleiding Schoolpsycholoog of de
postacademische opleiding tot Gezondheidszorgpsycholoog (mits ook in de bachelorfase
voldaan is aan de gestelde eisen). Men kan zich zelfstandig vestigen of gaan werken (na postmaster opleiding) als eerstelijns psycholoog. Activiteiten omvatten veelal de begeleiding van de
jongeren zelf zowel als die van de ouders of verzorgers. Afgestudeerden gaan ook werken in
samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs, schoolbegeleidingsdiensten en scholen, bijv. in
het speciaal onderwijs.
of in landelijke, provinciale, of gemeentelijke instellingen. De
werkzaamheden omvatten hulpverlening en begeleiding, maar ook beleidsontwikkeling en
methodiekontwikkeling en evaluatie van beleid en toegepast onderzoek.
Kinder- en
jeugdpsychologie is een internationaal erkend vak dat ook in andere landen kan worden
bedreven. De regelgeving die het mogelijk maakt dat men zich kan vestigen als psycholoog is
per land verschillend.
 Voorbereiding op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van de psychologie in het
algemeen, en de Kinder- en jeugdpsychologie in het bijzonder.

Binnen de masteropleiding Klinische Kinder- en jeugdpsychologie is het mogelijk je d.m.v. een
profileringsvak en keuze voor een specifieke stage of thesisonderwerp te profileren op een
bepaald gebied of onderwerp binnen de Kinder- en Jeugdpsychologie, bijv. Forensische
ontwikkelingspsychologie.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen van het programma Klinische Kinder- en
jeugdpsychologie:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Klinische Kinder- en jeugdpsychologie heeft kennis
van en inzicht in:
 de recente ontwikkelingen en actuele stand van zaken met betrekking tot de kennis op het
gebied van de Kinder- en jeugdpsychologie;
 het beroepsveld (of de beroepsvelden) waarbinnen de kennis van dat gebied van de
psychologie wordt toegepast;
 diagnostiek zoals die in het beroepsveld wordt uitgevoerd en de theorieën die hieraan ten
grondslag liggen;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
strategieën ten grondslag liggen;
 gebruikelijke methoden van onderzoek op het gebied van de Kinder- en jeugdpsychologie.
48
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Klinische Kinder- en jeugdpsychologie is in staat:
 op gevorderd niveau inzicht te laten zien in de toepassingen van psychologische kennis binnen
de Kinder- en jeugdpsychologie;
 kennis op het gebied van de Kinder- en jeugdpsychologie te gebruiken om psychologische
vraagstukken in het betreffende vakgebied adequaat te analyseren;
 diagnostiek in het betreffende beroepsgebied op basisniveau uit te voeren, zowel waar het het
besluitvormingsproces betreft als met betrekking tot het uitvoeren en rapporteren van het
diagnostisch onderzoek
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd op basisniveau uit te voeren;
 eenvoudig wetenschappelijk onderzoek op het betreffende gebied op te zetten, uit te voeren en
te rapporteren.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Klinische Kinder- en jeugdpsychologie is in staat:
 gevolgen van eigen handelen als professional ten opzichte van respectievelijk cliënten
betrokkenen, en participanten in onderzoek en hun directe omgeving kritisch-reflectief te
beschouwen;
 oog te hebben voor ethische aspecten van de toepassing van de Kinder- en jeugdpsychologie
met inbegrip van het onderzoek;
 inzicht te tonen in het besef van beperkte kennis en vaardigheden en hier naar te handelen;
 kritisch te zijn ten aanzien van (toepassing van) psychologische kennis en praktijk; in het
bijzonder in het licht van wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering.
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Klinische Kinder- en jeugdpsychologie is in staat:
 cliënten, betrokkenen en/of participanten in onderzoek en collega's te benaderen, een
werkrelatie aan te gaan en zich ten opzichte van hen voor beroepsmatige acties en conclusies
te verantwoorden;
 kennis uit het vak over te dragen aan collega's en aan mensen buiten het vak, in het bijzonder
met betrekking tot onderwerpen op het gekozen beroepsveld;
 empirisch onderzoek te rapporteren.
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Klinische Kinder- en jeugdpsychologie is in staat:
 te leren van literatuur, mondelinge overdracht van kennis en kunde en van feedback op eigen
academische en beroepsactiviteiten;
 te leren op zelfsturend en autonoom niveau.
programma Klinische en Gezondheidspsychologie
Met het programma wordt beoogd:
 Gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de Klinische en
gezondheidspsychologie bij te brengen, en het bereiken van de eindkwalificaties genoemd in
het tweede lid;
 Het masterprogramma Klinische en gezondheidspsychologie bereidt voor op het uitoefenen van
een functie als hulpverlener, onderzoeker of interventie- of beleidsontwikkelaar op academisch
niveau. Naast grondige psychologische kennis van problemen op het gebied van de geestelijke
dan
wel
lichamelijke
gezondheid,
worden
in
de
track
Klinische
Psychologie
psychotherapeutische basiskennis en vaardigheden verworven en wordt de student verder
gevormd op het gebied van de psychodiagnostiek. De student verdiept zich voorts in de
gedragstherapie en cognitieve therapie. Speciale aandacht gaat binnen deze track uit naar
gevolgen van en interventies na ingrijpende gebeurtenissen (trauma en rouw);
angststoornissen; lichamelijke chronische aandoeningen; en zelfregulatie van gezondheid. Het
programma legt een sterk accent op de verwerving van zowel professionele vaardigheden
relevant voor de uitoefening van het beroep in een praktische setting als academische
vaardigheden nodig voor het begrijpen, ontwikkelen en toepassen van wetenschappelijke
inzichten. Praktijkstage en empirisch onderzoek vormen dan ook voorname onderdelen van het
masterprogramma. Binnen de track Gezondheidsbevordering staan kennis en vaardigheden op
het gebied van de bevordering van lichamelijke en psychische gezondheid centraal alsmede de
preventie van lichamelijke ne psychische aandoeningen centraal. De student verdiept zich in
het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van gezondheidsbevorderende interventies en
49



preventieve technieken alsmede in kennis van omgevingskenmerken die kunnen bijdragen aan
een goede lichamelijke en psychische gezondheid (nudges). Net als in de klinische track wordt
een sterk accent gelegd op de verwerving van professionele vaardigheden die van belang zijn
voor de beroepsuitoefening en van academische vaardigheden die vereist zijn om
wetenschappelijke inzichten te begrijpen, te ontwikkelen en toe te passen
Afgestudeerden binnen de track Klinische Psychologie kunnen, na selectie, doorstromen in
verschillende post-masters opleidingen, mits ook in de bachelorfase voldaan is aan eisen die
gesteld worden. In Nederland zijn dat met name de opleiding tot GZ-psycholoog (die na
voltooiing en selectie gevolgd kan worden door de opleiding tot specialist-Klinisch Psycholoog of
de opleiding tot Psychotherapeut) en de opleiding tot lid van een specialistische
psychotherapievereniging. De track klinische psychologie kan, afhankelijk van de gekozen
stageplaats en na goedkeuring van het betreffende verslag, voldoen aan de eisen van de NIPaantekening psychodiagnostiek. Afgestudeerden worden gevraagd voor diagnostische en
begeleidingsen
interventiewerkzaamheden
in
praktijkfuncties
in
ziekenhuizen,
gezondheidscentra, verzorgings- en verpleegtehuizen. Anderen worden gevraagd in onderzoekof onderwijsfuncties in het hoger onderwijs of in particuliere (onderzoek)bureaus. Voorlichting,
training en staf/beleidsfuncties in de somatische en geestelijke gezondheidszorg zijn ook
functies waarin afgestudeerden aan de slag gaan. Afgestudeerden binnen de track
Gezondheidsbevordering kunnen terecht in voor het ontwikkelen en begeleiden van preventieve
en gezondheidsbevorderende interventies bij GGD’s, in ziekenhuizen en gezondheidscentra. Zij
vinden ook emplooi in onderzoek- of onderwijsfuncties in het hoger onderwijs of in
onderzoeksinstellingen. Daarnaast kunnen zij terecht in functies op het gebied van programmaen beleidsontwikkeling (zoals bijvoorbeeld RIVM, NIGZ, Voedingscentrum) op het gebied van
voorlichting, training en staf/beleidsfuncties op het gebeid van gezondheidsbevordering en
preventie
Klinische psychologie en gezondheidspsychologie zijn erkende beroepen die ook in andere
landen kunnen worden beoefend. De regelgeving die het mogelijk maakt dat men zich kan
vestigen in een ander land of in het buitenland een postmaster beroepsopleiding kan volgen is
per land verschillend.
Voorbereiding op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van de psychologie in het
algemeen, en de Klinische dan wel Gezondheidsbevordering in het bijzonder.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen van het programma Klinische en
gezondheidspsychologie:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Klinische en gezondheidspsychologie heeft met beide
tracks kennis van en inzicht in:
 de recente ontwikkeling en actuele stand van zaken met betrekking tot de kennis op het gebied
van de Klinische en gezondheidspsychologie;
 het beroepsveld (of de beroepsvelden) waarbinnen de kennis van dat gebied van de
psychologie wordt toegepast;
 assessments die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
assessments ten grondslag liggen;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
strategieën ten grondslag liggen;
 gebruikelijke methoden van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de Klinische en
gezondheidspsychologie.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Klinische en gezondheidspsychologie is in staat:
 op gevorderd niveau inzicht te laten zien in de toepassingen van psychologische kennis binnen
de Klinische en gezondheidspsychologie;
 kennis op het gebied van de Klinische en gezondheidspsychologie te gebruiken om
psychologische vraagstukken in het betreffende vakgebied adequaat te analyseren;
 assessments in het betreffende beroepsgebied op basisniveau uit te voeren;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd op basisniveau uit te voeren
en te evalueren;
 wetenschappelijk onderzoek op het betreffende gebied op te zetten, uit te voeren en erover te
rapporteren.
50
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Klinische en gezondheidspsychologie is in staat:
 gevolgen van eigen handelen als professional ten opzichte van mensen in het algemeen en,
patiënten, cliënten en onderzoeksparticipanten en hun directe omgeving in het bijzonder
kritisch-reflectief te beschouwen;
 heeft oog voor ethische aspecten van de toepassing van de
Klinische en
gezondheidspsychologie met inbegrip van het onderzoek;
 inzicht te tonen in het besef van beperkte kennis en vaardigheden en hier naar te handelen;
 kritisch te zijn ten aanzien van psychologische kennis en praktijk; in het bijzonder in het licht
van wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering.
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Klinische en gezondheidspsychologie is in staat:
 mensen in het algemeen en patiënten, cliënten en/of participanten in onderzoek en collega’’s in
het bijzonder te benaderen, een werkrelatie aan te gaan en zich ten opzichte van hen voor
beroepsmatige acties en conclusies te verantwoorden;
 kennis uit het vak over te dragen aan collega's en aan mensen buiten het vak, in het bijzonder
met betrekking tot onderwerpen op het gekozen beroepsveld;
 over empirisch onderzoek te rapporteren.
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Klinische en gezondheidspsychologie is in staat:
 te leren van wetenschappelijke literatuur, mondelinge overdracht van kennis en kunde en van
feedback op eigen academische en beroepsactiviteiten;
 te leren op zelfsturend en autonoom niveau.
programma Neuropsychologie
Met het programma wordt beoogd:
 Gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de Neuropsychologie bij te
brengen, en het bereiken van de eindkwalificaties genoemd in het tweede lid;
 De neuropsychologie onderzoekt de relatie tussen hersenen en gedrag. Het gaat hier om
verschillende psychologische functies zoals perceptie, geheugen, denken, taakverwerking,
aandacht, motivatie en emotie. Het gebied bestudeert hoe deze functies door de hersenen
worden uitgevoerd, maar ook wat de gevolgen zijn van beschadigingen aan de hersenen en hoe
stoornissen behandeld kunnen worden. Dergelijke stoornissen kunnen o.a. ontstaan door een
ongeval, een beroerte, overmatig drankgebruik of degeneratie in de hersenen (bijvoorbeeld bij
de ziekte van Alzheimer). Het doel van het masterprogramma Neuropsychologie is tweeledig.
 In de eerste plaats gaat het om het overbrengen van inhoudelijke kennis en praktische
vaardigheden op het terrein van de klinische neuropsychologie, waarmee voldaan kan worden
aan de eisen van de NIP diagnostiekaantekening en de afgestudeerde zich op de arbeidsmarkt
kan begeven.
 Ten tweede biedt een afgeronde masteropleiding Neuropsychologie toegang tot de
beroepsopleiding voor GZ-psycholoog (cf. wet BIG). Dit is mede afhankelijk van de gekozen
vakken tijdens de bachelorfase.
 De afgestudeerden kunnen, indien zij dat willen en een plaats kunnen krijgen, de GZ-opleiding
in Nederland of een vergelijkbare postdoctorale opleiding in het buitenland gaan volgen. De
opleiding biedt aan afgestudeerde neuropsychologen de mogelijkheid om als neuropsycholoog
(NIP-diagnosticus) diagnostische werkzaamheden in de gezondheidszorg (ziekenhuizen,
psychiatrische klinieken en instellingen voor revalidatie en bejaardenzorg) te verrichten. Ook
onderzoekfuncties in instellingen die werkzaam zijn op het gebied van de gezondheidszorg,
variërend van psychiatrische ziekenhuizen tot de farmaceutische industrie, behoren tot de
beroepsmogelijkheden.
Studenten die naar het buitenland willen kunnen zich voorbereiden op een PhD traject. De
regelgeving die het mogelijk maakt dat men zich kan vestigen in een ander land of een
postmaster beroepsopleiding kan gaan volgen, zijn per land verschillend.
 Voorbereiding op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van de psychologie in het
algemeen, en de Neuropsychologie in het bijzonder.
51
Vertaling van de doelstelling in eindtermen van het programma Neuropsychologie:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Neuropsychologie heeft kennis van en inzicht in:
 de recente ontwikkeling en actuele stand van zaken met betrekking tot de kennis op het gebied
van de Neuropsychologie;
 het beroepsveld (of de beroepsvelden) waarbinnen de kennis van dat gebied van de
psychologie wordt toegepast;
 assessments die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
assessments ten grondslag liggen;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
strategieën ten grondslag liggen;
 gebruikelijke methoden van onderzoek op het gebied van de Neuropsychologie.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Neuropsychologie is in staat:
 op gevorderd niveau inzicht te laten zien in de toepassingen van psychologische kennis binnen
de Neuropsychologie;
 kennis op het gebied van de Neuropsychologie te gebruiken om psychologische vraagstukken in
het betreffende vakgebied adequaat te analyseren;
 assessments in het betreffende beroepsgebied op basisniveau uit te voeren;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd op basisniveau uit te voeren;
 eenvoudig wetenschappelijk onderzoek op het betreffende gebied op te zetten, uit te voeren en
te rapporteren.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Neuropsychologie is in staat:
 gevolgen van eigen handelen als professional ten opzichte van respectievelijk patiënten,
cliënten en participanten in onderzoek en hun directe omgeving kritisch-reflectief te
beschouwen;
 heeft oog voor ethische aspecten van de toepassing van de Neuropsychologie met inbegrip van
het onderzoek;
 inzicht te tonen in het besef van beperkte kennis en vaardigheden en hier naar te handelen;
 kritisch te zijn ten aanzien van psychologische kennis en praktijk; in het bijzonder in het licht
van wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering.
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Neuropsychologie is in staat:
 patiënten, cliënten en/of participanten in onderzoek en collega's te benaderen, een werkrelatie
aan te gaan en zich ten opzichte van hen voor beroepsmatige acties en conclusies te
verantwoorden;
 kennis uit het vak over te dragen aan collega's en aan mensen buiten het vak, in het bijzonder
met betrekking tot onderwerpen op het gekozen beroepsveld;
 empirisch onderzoek te rapporteren.
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Neuropsychologie is in staat:
 te leren van literatuur, mondelinge overdracht van kennis en kunde en van feedback op eigen
academische en beroepsactiviteiten;
 te leren op zelfsturend en autonoom niveau.
programma Sociale en organisatiepsychologie
Met het programma wordt beoogd:
Academische professionals integreren hun diepgaand begrip van praktijkproblemen met hun kennis
van wetenschappelijke inzichten en methoden in de Sociale en/of Arbeids- en
Organisatiepsychologie. De bevindingen bij het oplossen van praktijkproblemen genereren input
voor kennisontwikkeling in het academische en/of praktijkdomein van de Sociale en/of Arbeids- en
Organisatiepsychologie of werpen nieuwe vragen op voor wetenschappelijk onderzoek. Het
masterprogramma Sociale en Organisatiepsychologie onderscheidt daarom de volgende doelen:
 Kennis van, en inzicht in, relevante wetenschappelijke ontwikkelingen binnen de Sociale en/of
Arbeids- en Organisatiepsychologie;
52



Systematisch kunnen ontrafelen van een praktijkprobleem binnen de Sociale en/of Arbeids- en
Organisatiepsychologie in een maatschappelijke, politieke of organisatiecontext ;
Kunnen kiezen uit, en toepassen van, de best aansluitende wetenschappelijk onderbouwde
(evidence-based) methoden binnen de Sociale en/of Arbeids- en Organisatiepsychologie om het
praktijkprobleem aan te pakken;
Kunnen bijdragen aan de (evidence-based) kennisbasis in de Sociale en/of Arbeids- en
Organisatiepsychologie en het opwerpen van nieuwe wetenschappelijke vragen om de aanpak
van vergelijkbare praktijkproblemen in de toekomst te optimaliseren. Het ontwikkelen van een
professionele identiteit als Sociaal en/of Arbeids- & Organisatiepsycholoog speelt hierbij een
belangrijke rol.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen van het programma Sociale en
organisatiepsychologie:
Kennis en inzicht
 Kennis van, en inzicht in, relevante wetenschappelijke ontwikkelingen binnen de Sociale en/of
Arbeids- en Organisatiepsychologie;
 Kunnen bijdragen aan de (evidence-based) kennisbasis in de Sociale en/of Arbeids- en
Organisatiepsychologie en het opwerpen van nieuwe wetenschappelijke vragen om de aanpak
van vergelijkbare praktijkproblemen in de toekomst te optimaliseren;
 Op gevorderd niveau overzicht hebben van en inzicht hebben in wetenschappelijke kennis en
onderzoeksmethoden binnen de Sociale en/of Arbeids- en Organisatiepsychologie;
 Kennis hebben over en inzicht hebben in de maatschappelijke, politieke of organisatiecontext
van een praktijkprobleem.
Toepassen kennis en inzicht
 Systematisch kunnen ontrafelen van een praktijkprobleem binnen de Sociale en/of Arbeids- en
Organisatiepsychologie in een maatschappelijke, politieke of organisatiecontext;
 Weten toegang te krijgen tot wetenschappelijke kennis binnen de Sociale en/of Arbeids- en
Organisatiepsychologie en die kunnen gebruiken om psychologische vraagstukken in het
betreffende vakgebied adequaat te analyseren;
 Kennis hebben over en vaardigheden hebben in het interacteren met de maatschappelijke,
politieke of organisatiecontext van een praktijkprobleem;
 Kunnen werken volgens adequate wetenschappelijk onderbouwde en bewezen methoden,
procedures en interventies zoals deze binnen de Sociale en/of Arbeids- en
Organisatiepsychologie gebruikelijk zijn; het gaat hierbij onder meer om het op basisniveau
kunnen uitvoeren van assessments en interventies.
Oordeelsvorming
 Kunnen kiezen uit, en toepassen van, de best aansluitende wetenschappelijk onderbouwde
(evidence-based) methoden binnen de Sociale en/of Arbeids- en Organisatiepsychologie om het
praktijkprobleem aan te pakken;
 Kritisch zijn ten aanzien van psychologische kennis en praktijk; in het bijzonder in het licht van
wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering;
 In ethische termen kunnen reflecteren op de toepassing van de Sociale en/of Arbeids- en
Organisatiepsychologie met inbegrip van onderzoek;
 Inzicht hebben in de ethische aspecten van het handelen als academisch professional ten
opzichte van respectievelijk patiënten, cliënten en participanten in onderzoek en hun directe
omgeving.
Communicatie
 Vaardig zijn in het uitvoeren van en mondeling en schriftelijk rapporteren over
(praktijk)onderzoek binnen de Sociale en/of Arbeids- en Organisatiepsychologie, om zo bij te
dragen aan kennis- en praktijkontwikkeling binnen het werkveld;
 Kunnen communiceren en interacteren met de praktijk: patiënten, cliënten en/of participanten
in onderzoek en collega's kunnen benaderen, een werkrelatie met hen aan kunnen gaan en zich
ten opzichte van hen voor beroepsmatige acties en conclusies kunnen verantwoorden.
Leervaardigheden
 Inzicht hebben in en kunnen reflecteren op de eigen professionele identiteitsontwikkeling als
Sociaal en/of Arbeids- & Organisatiepsycholoog en daaraan consequenties kunnen verbinden
door het aanvullen van de eigen competenties (levenslang leren).
53
programma Toegepaste Cognitieve Psychologie
Met het programma wordt beoogd:
 Gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de Toegepaste Cognitieve
Psychologie bij te brengen, en het bereiken van de eindkwalificaties genoemd in het tweede lid;
 Het gaat in dit masterprogramma onder andere om:

kennis van informatieverwerkingsprocessen in het menselijke brein en welke invloed
bijvoorbeeld omgeving en cognitieve belasting hierop kunnen hebben;

kennis van het adviseren over optimaliseren van informatieoverdracht gebaseerd op
bovenstaande kennis;

ontwerpen van ergonomisch verantwoorde interfaces;
 De student zal na het volgen het programma getraind zijn in het toepassen en vertalen van
fundamentele kennis naar praktijksituaties:

cognitieve ergonomie (bijvoorbeeld onderzoek naar gebruikersgemak, veiligheid, menscomputerinteractie en mens-omgevinginteractie);

communicatiedesign en advisering over optimalisering informatie overdracht (bijvoorbeeld:
begeleiding van campagnes: voorlichting, marketing, reclame etc.).
 De markt voor afgestudeerden ligt in de designindustrie, onderwijsresearch, gezondheidszorg,
de ICT-sector en de marketing- en reclamesector, als adviseur of als toegepast onderzoeker.
Zij die zich meer ergonomisch hebben georiënteerd kunnen een werkkring vinden bij
spoorwegbedrijven, telecommunicatie, luchthavensector/ruimtevaart of productontwikkeling in
de industrie. Omdat het om een internationaal erkende specialisatie gaat, kan men ook in
andere landen gemakkelijk zijn of haar beroep uitoefenen.
 Voorbereiding op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van de psychologie in het
algemeen, en de Toegepaste Cognitieve Psychologie in het bijzonder.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen van het programma Toegepaste Cognitieve
Psychologie:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Toegepaste Cognitieve Psychologie heeft kennis van
en inzicht in:
 de recente ontwikkeling en actuele stand van zaken met betrekking tot de kennis op het gebied
van de Toegepaste Cognitieve Psychologie;
 het beroepsveld (of de beroepsvelden) waarbinnen de kennis van dat gebied van de
psychologie wordt toegepast;
 assessments die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
assessments ten grondslag liggen;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
strategieën ten grondslag liggen;
 gebruikelijke methoden van onderzoek op het gebied van de Toegepaste Cognitieve
Psychologie.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Toegepaste Cognitieve Psychologie is in staat:
 op gevorderd niveau inzicht te laten zien in de toepassingen van psychologische kennis binnen
de Toegepaste Cognitieve Psychologie;
 kennis op het gebied van de Toegepaste Cognitieve Psychologie te gebruiken om
psychologische vraagstukken in het betreffende vakgebied adequaat te analyseren;
 assessments in het betreffende beroepsgebied op basisniveau uit te voeren;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd op basisniveau uit te voeren;
 eenvoudig wetenschappelijk onderzoek op het betreffende gebied op te zetten, uit te voeren en
te rapporteren.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Toegepaste Cognitieve Psychologie is in staat:
 gevolgen van eigen handelen als professional ten opzichte van respectievelijk patiënten,
cliënten en participanten in onderzoek en hun directe omgeving kritisch-reflectief te
beschouwen;
 heeft oog voor ethische aspecten van de toepassing van de Toegepaste Cognitieve Psychologie
met inbegrip van het onderzoek;
 inzicht te tonen in het besef van beperkte kennis en vaardigheden en hier naar te handelen;
 kritisch te zijn ten aanzien van psychologische kennis en praktijk; in het bijzonder in het licht
van wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering.
54
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Toegepaste Cognitieve Psychologie is in staat:
 patiënten, cliënten en/of participanten in onderzoek en collega's te benaderen, een werkrelatie
aan te gaan en zich ten opzichte van hen voor beroepsmatige acties en conclusies te
verantwoorden;
 kennis uit het vak over te dragen aan collega's en aan mensen buiten het vak, in het bijzonder
met betrekking tot onderwerpen op het gekozen beroepsveld;
 empirisch onderzoek te rapporteren.
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Toegepaste Cognitieve Psychologie is in staat:
 te leren van literatuur, mondelinge overdracht van kennis en kunde en van feedback op eigen
academische en beroepsactiviteiten;
 te leren op zelfsturend en autonoom niveau.
programma Arbeids- en organisatiepsychologie (in afbouw)
Met het programma wordt beoogd:
 Gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de Arbeids- en
organisatiepsychologie bij te brengen, en het bereiken van de eindkwalificaties genoemd in het
tweede lid;
 Het masterprogramma Arbeids- en organisatiepsychologie richt zich op menselijk gedrag in
relatie tot arbeid en (arbeids)organisaties. Het gaat hierbij niet alleen om individueel gedrag,
maar juist ook om het functioneren van teams en de organisatie als geheel. De A&Opsychologie heeft tot doel meer inzicht te krijgen in gedrag in organisaties en om uiteindelijk de
‘fit’ tussen mensen en hun werkomgeving te kunnen optimaliseren. A&O-psychologie is
derhalve een toegepaste wetenschap, waarin fundamenteel onderzoek en praktische toepassing
gecombineerd worden.
 Het Utrechtse masterprogramma Arbeids- en organisatiepsychologie kenmerkt zich door de
evenredige aandacht voor zowel inhoudelijke kennis als diagnose- en interventievaardigheden
op het gebied van de arbeidspsychologie, organisatiepsychologie en personeelspsychologie.
 Het programma biedt afgestudeerden goede beroepsperspectieven en sluit goed aan bij
verdere postmaster-opleidingen en registraties op het gebied van organisatieadvies,
groepstraining en –begeleiding, human resource management en beroepskeuze- en
loopbaanbegeleiding.
 Voorbereiding op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van de psychologie in het
algemeen, en de Arbeids- en organisatiepsychologie in het bijzonder.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen van het programma Arbeids- en
organisatiepsychologie:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Arbeids- en organisatiepsychologie heeft kennis van
en inzicht in:
 de recente ontwikkeling en actuele stand van zaken met betrekking tot de kennis op het gebied
van de Arbeids- en organisatiepsychologie;
 het beroepsveld (of de beroepsvelden) waarbinnen de kennis van dat gebied van de
psychologie wordt toegepast;
 assessments die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
assessments ten grondslag liggen;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
strategieën ten grondslag liggen;
 gebruikelijke
methoden
van
onderzoek
op
het
gebied
van
de
Arbeidsen
organisatiepsychologie.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Arbeids- en organisatiepsychologie is in staat om:
 op gevorderd niveau inzicht te laten zien in de toepassingen van psychologische kennis binnen
de Arbeids- en organisatiepsychologie;
 kennis op het gebied van de Arbeids- en organisatiepsychologie te gebruiken om
psychologische vraagstukken in het betreffende vakgebied adequaat te analyseren;
 assessments in het betreffende beroepsgebied op basisniveau uit te voeren;
55


interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd op basisniveau uit te voeren;
eenvoudig wetenschappelijk onderzoek op het betreffende gebied op te zetten, uit te voeren en
te rapporteren.
56
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Arbeids- en organisatiepsychologie is in staat:
 gevolgen van eigen handelen als professional ten opzichte van respectievelijk patiënten,
cliënten en participanten in onderzoek en hun directe omgeving kritisch-reflectief te
beschouwen;
 heeft oog voor ethische aspecten van de toepassing van de Arbeids- en organisatiepsychologie
met inbegrip van het onderzoek;
 inzicht te tonen in het besef van beperkte kennis en vaardigheden en hier naar te handelen;
 kritisch te zijn ten aanzien van psychologische kennis en praktijk; in het bijzonder in het licht
van wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering.
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Arbeids- en organisatiepsychologie is in staat:
 patiënten, cliënten en/of participanten in onderzoek en collega's te benaderen, een werkrelatie
aan te gaan en zich ten opzichte van hen voor beroepsmatige acties en conclusies te
verantwoorden;
 kennis uit het vak over te dragen aan collega's en aan mensen buiten het vak, in het bijzonder
met betrekking tot onderwerpen op het gekozen beroepsveld;
 empirisch onderzoek te rapporteren.
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Arbeids- en organisatiepsychologie is in staat:
 te leren van literatuur, mondelinge overdracht van kennis en kunde en van feedback op eigen
academische en beroepsactiviteiten;
 te leren op zelfsturend en autonoom niveau.
programma Jeugdstudies (in afbouw)
Met het programma wordt beoogd:
 Gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de Jeugdstudies bij te
brengen, en het bereiken van de eindkwalificaties genoemd in het tweede lid;
 Het masterprogramma Jeugdstudies wil studenten opleiden tot psychologische professionals,
die beschikken over de kennis, competenties en methodische vaardigheden die hen geschikt
maken voor een breed scala aan academische functies in het brede veld van van de zorg voor
jeugdigen (jeugdbeleid, onderwijs, jeugd(gezondheids)zorg. Studenten moeten daartoe leren
om onderzoek uit te voeren, beleid te analyseren en ontwikkelen, op basis van de stand van
zaken van wetenschappelijke kennis steun te bieden bij de ontwikkeling en uitvoering van
concrete interventies (wat is bekend over wat werkt en waarom, hoe kunnen op basis van deze
kennis nieuwe interventies en/of nieuw beleid ontwikkeld worden), kunnen onderzoeken wat de
effectiviteit van bepaalde interventies is met behulp van gedegen wetenschappelijk
effectonderzoek (Randomized controlled trials) en kunnen helpen bij de implementatie van
effectief gebleken interventies.
 Het programma leidt studenten op tot psychologische academici die geschikt zijn voor functies
als stafmedewerker, manager, beleidsmedewerker of onderzoeker op het terrein van de zorg
voor jeugd. Daarbij kan het gaan om functies bij de (landelijke, provinciale of gemeentelijke)
overheid, maar ook om functies in de jeugd(gezondheids)zorg de jeugdhulpverlening, of
functies in landelijke gespecialiseerde instituten gericht op onderzoek, kennisontwikkeling,
kennistoepassing en implementatie van wetenschappelijk gefundeerde kennis van
vraagstukken over jeugd. De laatste jaren staat de kwaliteitsverhoging van het professionele
werken in dit veld volop in de belangstelling. De uitvoering van meer toegepast, maar ook meer
fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, naar jeugdvraagstukken maakt hier een belangrijk
onderdeel van uit. De master sluit goed aan bij deze ontwikkelingen en beoogt studenten op te
leiden voor functies in dit proces. Internationaal sluit de master aan bij onderzoek en beleid dat
internationaal vergelijkend is opgezet. Studenten kunnen elders in Europa toegang zoeken tot
meer
gespecialiseerde
opleidingen
en
tot
functies
in
landenoverstijgende
onderzoeksinstellingen (zoals het EMCDDA, het European Monitoring Centre for Drug and Drug
Addiction, de WHO). Ten behoeve van deze internationalisering zal expliciet gezocht worden
naar de mogelijkheid om stages in het buitenland te lopen in het kader van de master.
 Voorbereiding op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van de psychologie in het
algemeen, en de Jeugdstudies in het bijzonder.
57
Vertaling van de doelstelling in eindtermen van het programma Jeugdstudies:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Jeugdstudies heeft kennis van en inzicht in:
 de recente ontwikkeling en actuele stand van zaken met betrekking tot de kennis op het gebied
van de Jeugdstudies;
 het beroepsveld (of de beroepsvelden) waarbinnen de kennis van dat gebied van de
psychologie wordt toegepast;
 assessments die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
assessments ten grondslag liggen;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
strategieën ten grondslag liggen;
 gebruikelijke methoden van onderzoek op het gebied van de Jeugdstudies.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Jeugdstudies is in staat:
 op gevorderd niveau inzicht te laten zien in de toepassingen van psychologische kennis binnen
de Jeugdstudies;
 kennis op het gebied van de Jeugdstudies te gebruiken om psychologische vraagstukken in het
betreffende vakgebied adequaat te analyseren;
 assessments in het betreffende beroepsgebied op basisniveau uit te voeren;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd op basisniveau uit te voeren;
 wetenschappelijk onderzoek op het betreffende gebied op te zetten, uit te voeren en te
rapporteren.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Jeugdstudies is in staat:
 gevolgen van eigen handelen als professional ten opzichte van respectievelijk cliënten en
participanten in onderzoek en hun directe omgeving, en interventies en beleid kritisch-reflectief
te beschouwen;
 oog te hebben voor ethische aspecten van de toepassing van de Jeugdstudies met inbegrip van
het onderzoek;
 inzicht te tonen in het besef van beperkte kennis en vaardigheden en hier naar te handelen;
 kritisch te zijn ten aanzien van psychologische kennis en praktijk; in het bijzonder in het licht
van wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering.
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Jeugdstudies is in staat:
 cliënten en/of participanten in onderzoek en collega's te benaderen, een werkrelatie aan te
gaan en zich ten opzichte van hen voor beroepsmatige acties en conclusies te verantwoorden;
 kennis uit het vak over te dragen aan collega's en aan mensen buiten het vak, in het bijzonder
met betrekking tot onderwerpen op het gekozen beroepsveld;
 empirisch onderzoek te rapporteren.
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Jeugdstudies is in staat:
 te leren van literatuur, mondelinge overdracht van kennis en kunde en van feedback op eigen
academische en beroepsactiviteiten;
 te leren op zelfsturend en autonoom niveau.
programma Kinder- en jeugdpsychologie (in afbouw)
Met het programma wordt beoogd:
 Gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de Kinder- en
jeugdpsychologie bij te brengen, en het bereiken van de eindkwalificaties genoemd in het
tweede lid;
 In de ontwikkelingspsychologie worden veranderingen in gedragingen en belevingen met
verloop van leeftijd bestudeerd. Ontwikkelingspsychologisch onderzoek is gericht op
beschrijving en theorievorming die de menselijke ontwikkeling gedurende (een deel van) de
levensloop in kaart brengen. Centraal staan systematische veranderingen in de levensloop van
het individu, de ontwikkelingsprocessen die hieraan ten grondslag liggen en de sociale context
van ontwikkelingsveranderingen. In het masterprogramma Kinder- en jeugdpsychologie ligt de
nadruk op een deel van het gehele levensloopproces, nl. de kinder- en jeugdperiode. Het
58



programma is gericht op het aanbrengen van kennis en vaardigheden op het terrein van de
psychologische diagnostiek en de interventie (en preventie) van ontwikkeling van kinderlijke en
jeugdige gedragingen en mentale processen. De nadruk ligt hierbij op de optimalisering van
normale ontwikkeling en de bijsturing van problematische ontwikkeling en de bijdrage die
beleid en organisaties daar aan kunnen leveren.
Ontwikkelingspsychologen vinden emplooi in vele sectoren van de samenleving. Functies, taken
en werkzaamheden zijn divers. Vervolgperspectieven nationaal zijn: instroom in de
postacademische opleiding tot Gezondheidszorgpsycholoog (mits in de bachelorfase voldaan is
aan de eisen) voor degenen die een carrière in de gezondheidszorg ambiëren bijvoorbeeld (in
de Psychiatrie, de Gehandicaptenzorg, in de RIAGG’s en in justitiële instellingen). Men heeft
toegang tot het registratietraject tot Kinder & Jeugdpsycholoog van de beroepsvereniging NIP,
tot de postacademische opleiding Schoolpsycholoog of men kan zich vestigen of gaan werken
(na post-master opleiding) als eerstelijns psycholoog. Dit omvat zowel de begeleiding van de
jongeren zelf als de begeleiding van de ouders of verzorgers. Afgestudeerden gaan ook werken
in schoolbegeleidingsdiensten en speciaal onderwijs of in landelijke, provinciale, of
gemeentelijke instellingen. De werkzaamheden omvatten hulpverlening en begeleiding, maar
ook beleidsontwikkeling en methodiekontwikkeling en evaluatie van beleid en toegepast
onderzoek. Vervolgperspectief internationaal: (klinische) ontwikkelingspsychologie is een
internationaal erkend vak dat ook in andere landen kan worden bedreven. De regelgeving die
het mogelijk maakt dat men zich kan vestigen als psycholoog is per land verschillend.
Voorbereiding op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van de psychologie in het
algemeen, en de Kinder- en jeugdpsychologie in het bijzonder.
Binnen
de
masteropleiding
Kinderen
jeugdpsychologie
is
het
mogelijk
een differentiatie Forensische ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek te volgen.
Voor
deze
opleiding
gelden
dezelfde
eindtermen
als
voor
de
reguliere
opleiding
Kinderen
jeugdpsychologie,
met
dien
verstande
dat
de
doelen
worden behaald binnen dit specifieke werkveld.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen van het programma Kinder- en
jeugdpsychologie:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Kinder- en jeugdpsychologie heeft kennis van en
inzicht in:
 de recente ontwikkeling en actuele stand van zaken met betrekking tot de kennis op het gebied
van de Kinder- en jeugdpsychologie;
 het beroepsveld (of de beroepsvelden) waarbinnen de kennis van dat gebied van de
psychologie wordt toegepast;
 diagnostiek zoals die in het beroepsveld wordt uitgevoerd en de theorieën die hieraan ten
grondslag liggen;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
strategieën ten grondslag liggen;
 gebruikelijke methoden van onderzoek op het gebied van de Kinder- en jeugdpsychologie.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Kinder- en jeugdpsychologie is in staat:
 op gevorderd niveau inzicht te laten zien in de toepassingen van psychologische kennis binnen
de Kinder- en jeugdpsychologie;
 kennis op het gebied van de Kinder- en jeugdpsychologie te gebruiken om psychologische
vraagstukken in het betreffende vakgebied adequaat te analyseren;
 diagnostiek in het betreffende beroepsgebied op basisniveau uit te voeren;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd op basisniveau uit te voeren;
 eenvoudig wetenschappelijk onderzoek op het betreffende gebied op te zetten, uit te voeren en
te rapporteren.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Kinder- en jeugdpsychologie is in staat:
 gevolgen van eigen handelen als professional ten opzichte van respectievelijk cliënten
betrokkenen, en participanten in onderzoek en hun directe omgeving kritisch-reflectief te
beschouwen;
 oog te hebben voor ethische aspecten van de toepassing van de Kinder- en jeugdpsychologie
met inbegrip van het onderzoek;
 inzicht te tonen in het besef van beperkte kennis en vaardigheden en hier naar te handelen;
59

kritisch te zijn ten aanzien van psychologische kennis en praktijk; in het bijzonder in het licht
van wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering.
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Kinder- en jeugdpsychologie is in staat:
 cliënten, betrokkenen en/of participanten in onderzoek en collega's te benaderen, een
werkrelatie aan te gaan en zich ten opzichte van hen voor beroepsmatige acties en conclusies
te verantwoorden;
 kennis uit het vak over te dragen aan collega's en aan mensen buiten het vak, in het bijzonder
met betrekking tot onderwerpen op het gekozen beroepsveld;
 empirisch onderzoek te rapporteren.
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Kinder- en jeugdpsychologie is in staat:
 te leren van literatuur, mondelinge overdracht van kennis en kunde en van feedback op eigen
academische en beroepsactiviteiten;
 te leren op zelfsturend en autonoom niveau.
programma Sociale psychologie (in afbouw)
Met het programma wordt beoogd:
 Gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de Sociale psychologie bij te
brengen, en het bereiken van de eindkwalificaties genoemd in het tweede lid;
 Het programma biedt verdieping in de kerngebieden van de sociale psychologie, inclusief
centrale toepassingsvelden. In het bijzonder omvat het masterprogramma de domeinen van
sociaal-psychologische processen op het gebied van sociale beïnvloeding en het toepassen van
sociaal-psychologische theorieën op sociale problemen. Studenten specialiseren zich op een
concreet inhoudelijk en professioneel terrein in hun stage en afstudeerproject. Centraal staat
het vergroten van kennis en vaardigheden met betrekking tot sociaal-psychologische theorieën,
onderzoek en toepassingen op de niveaus van: het individu, sociale relaties en groepen.
 Het masterprogramma bereidt voor op professionele functies op het gebied van de Sociale
psychologie, met name onderzoek in niet-universitaire instellingen, alsmede voor praktijk- en
beleidsfuncties op het gebied van de toegepaste Sociale psychologie. Daarnaast sluit het
programma goed aan bij nationale en internationale research masters op het gebied van de
Sociale Psychologie.
 Voorbereiding op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van de psychologie in het
algemeen, en de Sociale psychologie in het bijzonder.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen van het programma Sociale psychologie:
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Sociale psychologie heeft kennis van en inzicht in:
 de recente ontwikkeling en actuele stand van zaken met betrekking tot de kennis op het gebied
van de Sociale psychologie;
 het beroepsveld (of de beroepsvelden) waarbinnen de kennis van dat gebied van de
psychologie wordt toegepast;
 assessments die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
assessments ten grondslag liggen;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd en de theorieën die aan deze
strategieën ten grondslag liggen;
 gebruikelijke methoden van onderzoek op het gebied van de Sociale psychologie.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde van het masterprogramma Sociale psychologie is in staat:
 op gevorderd niveau inzicht te laten zien in de toepassingen van psychologische kennis binnen
de Sociale psychologie;
 kennis op het gebied van de Sociale psychologie te gebruiken om psychologische vraagstukken
in het betreffende vakgebied adequaat te analyseren;
 assessments in het betreffende beroepsgebied op basisniveau uit te voeren;
 interventiestrategieën die in het beroepsveld worden gehanteerd op basisniveau uit te voeren;
 eenvoudig wetenschappelijk onderzoek op het betreffende gebied op te zetten, uit te voeren en
te rapporteren.
60
Oordeelsvorming
De afgestudeerde van het masterprogramma Sociale psychologie is in staat:
 gevolgen van eigen handelen als professional ten opzichte van respectievelijk patiënten,
cliënten en participanten in onderzoek en hun directe omgeving kritisch-reflectief te
beschouwen;
 heeft oog voor ethische aspecten van de toepassing van de Sociale psychologie met inbegrip
van het onderzoek;
 inzicht te tonen in het besef van beperkte kennis en vaardigheden en hier naar te handelen;
 kritisch te zijn ten aanzien van psychologische kennis en praktijk; in het bijzonder in het licht
van wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering.
Communicatie
De afgestudeerde van het masterprogramma Sociale psychologie is in staat:
 patiënten, cliënten en/of participanten in onderzoek en collega's te benaderen, een werkrelatie
aan te gaan en zich ten opzichte van hen voor beroepsmatige acties en conclusies te
verantwoorden;
 kennis uit het vak over te dragen aan collega's en aan mensen buiten het vak, in het bijzonder
met betrekking tot onderwerpen op het gekozen beroepsveld;
 empirisch onderzoek te rapporteren.
Leervaardigheden
De afgestudeerde van het masterprogramma Sociale psychologie is in staat:
 te leren van literatuur, mondelinge overdracht van kennis en kunde en van feedback op eigen
academische en beroepsactiviteiten;
 te leren op zelfsturend en autonoom niveau.
61
BIJLAGE
62
Bijlage 1.
Pre-mastertraject (art. 2.4)
Het pre-mastertraject start op 1 februari en heeft een omvang van 30 stp. Een verzoek te worden
toegelaten tot het pre-mastertraject moet voor 31 december worden ingediend bij de
toelatingscommissie. Op 31 december moet het HBO-einddiploma zijn behaald en het aan het premastertraject voorafgaande selectietraject zijn afgerond. De cursussen van het selectietraject
worden niet als regulier onderwijs aangeboden, maar als contractonderwijs. Op de cursussen van
het selectietraject zijn de “Algemene voorwaarden Selectietraject van het Instroomprogramma
hbo’ers” van toepassing.
Bijlage 1.1 – ALGEMENE SOCIALE WETENSCHAPPEN:
Bijlage 1.1.1 - Arbeid, zorg en participatie
Toelating tot het pre-mastertraject ASW: Arbeid, zorg en participatie:
De bezitter van één van de hieronder vermelde einddiploma’s van een HBO-opleiding met een
omvang van 240 stp krijgt toegang tot het pre-mastertraject ASW: Arbeid, zorg en participatie
onder de voorwaarde dat voorafgaand het bijbehorende selectietraject van 22,5 stp is afgerond.
CROHO-categorie5
Onderwijs
6
Gedrag en maatschappij
Gezondheidszorg
Economie
Opleiding
Lerarenopleiding Basisonderwijs
Lerarenopleiding Aardrijkskunde
Lerarenopleiding Geschiedenis
Lerarenopleiding Maatschappijleer
Alle richtingen
Verpleegkunde (HBO-V)
Psychomotorische therapie
Ergotherapie
Sport, gezondheid, management
Leefstijl, arbeid en gezondheid
Sociale gerontologie
Alle richtingen
Inhoud bijbehorende selectietraject ASW: Arbeid, zorg en participatie (22,5 stp):
 De sociale stand van Nederland: sociale vraagstukken en sociaal beleid (7,5 stp)
 M&T: methoden en technieken van sociaal wetenschappelijk onderzoek (7,5 stp)
 Academische vaardigheden Algemene sociale wetenschappen (2,5 stp)
 Pre-master Kwantitatieve data-analyse (5 stp).
Inhoud pre-mastertraject ASW: Arbeid, zorg en participatie (30 stp):
 Keuze (7,5 stp) uit:
o Individualisering en publieke dienstverlening (7,5 stp)
o Migranten en integratie (7,5 stp)
 Geavanceerde kwantitatieve en kwalitatieve analysemethoden (7,5 stp)
 Solidarity between young and old (7,5 stp)
 Pre-masterthesis ASW (7,5 stp).
Bijlage 1.1.2 - Jeugdstudies
Toelating tot het pre-mastertraject ASW: Jeugdstudies:
De bezitter van één van de hieronder vermelde einddiploma’s van een HBO-opleiding met een
omvang van 240 stp krijgt toegang tot het pre-mastertraject ASW: Jeugdstudies onder de
voorwaarde dat voorafgaand het bijbehorende selectietraject van 22,5 stp is afgerond.
5
CROHO = Centraal Register Opleidingen in het Hoger Onderwijs.
Studenten van opleidingen uit de sectoren Onderwijs en Gezondheid die niet specifiek genoemd worden maar
die wel menen dat het door hen genoten onderwijs aansluit bij de thema’s van het masterprogramma Arbeid,
zorg en participatie kunnen de toelatingscommissie vragen om toelating tot het pre-mastertraject. Zij dienen in
een motivatiebrief aan te geven, welke aansluiting zij tussen hun HBO-opleiding en deze (pre-)master zien.
6
63
CROHO-categorie
Onderwijs
Gedrag en maatschappij
Opleiding
Alle richtingen
Alle richtingen
Inhoud bijbehorende selectietraject ASW: Jeugdstudies (22,5 stp):
 Risicogedrag en verslaving in de adolescentie (7,5 stp)
 M&T: methoden en technieken van sociaal wetenschappelijk onderzoek (7,5 stp)
 Academische vaardigheden Algemene sociale wetenschappen (2,5 stp)
 Pre-master Kwantitatieve data-analyse (5 stp).
Inhoud pre-mastertraject ASW: Jeugdstudies (30 stp):
 Adolescent development (7,5 stp)
 Jongeren en seksualiteit (7,5 stp)
 Geavanceerde kwantitatieve en kwalitatieve analysemethoden (7,5 stp)
 Pre-masterthesis ASW (7,5 stp).
Bijlage 1.2 – SOCIOLOGIE:
Toelating tot het pre-mastertraject:
De bezitter van één van de hieronder vermelde einddiploma’s van een HBO-opleiding met een
omvang van 240 stp krijgt toegang tot het pre-mastertraject Sociologie: Actuele sociale
vraagstukken onder de voorwaarde dat voorafgaand het bijbehorende selectietraject van 22,5 stp
is afgerond.
CROHO-categorie
Onderwijs
Gedrag en maatschappij
Gezondheidszorg
Economie
Opleiding
Alle richtingen
Alle richtingen
Alle richtingen
Alle richtingen
Inhoud bijbehorende selectietraject Actuele sociale vraagstukken (22,5 stp):
 Sociale problemen (7,5 stp)
 Inleiding sociologie (3,75 stp)
 Methoden en statistiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek 1 (7,5 stp)
 Methoden en statistiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek 2 (3,75 stp).
Inhoud pre-mastertraject Actuele sociale vraagstukken (30 stp):
 Sociology of organisations (7,5 stp) wordt in het Engels aangeboden
 Leeronderzoek oriëntatiefase: probleemverkenning en vragenlijstconstructie (7,5 stp)
 Leeronderzoek sociale stratificatie en gezinssociologie (7,5 stp)
 Sociale sturing van Nederland (7,5 stp)
Bijlage 1.3 – ONDERWIJSKUNDE:
Toelating tot het pre-mastertraject:
De bezitter van één van de hieronder vermelde einddiploma’s van een HBO-opleiding met een
omvang van 240 stp krijgt toegang tot het pre-mastertraject Onderwijskunde onder de voorwaarde
dat voorafgaand het bijbehorende selectietraject van 22,5 stp is afgerond.
CROHO-categorie
Onderwijs
Gedrag en maatschappij
Gezondheidszorg
Opleiding
Alle richtingen
Alle richtingen
Alle richtingen
Voltijd:
Inhoud bijbehorende selectietraject Onderwijswetenschappen voltijd (22,5 stp):
 Onderwijspsychologie en academisch schrijven (10 stp)
 Methoden en statistiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek 1 (7,5 stp)
 Methoden en statistiek van onderwijskundig onderzoek (5 stp).
64
Inhoud pre-mastertraject Onderwijswetenschappen (30 stp):
 Ontwikkelen van assessment- en evaluatie: instrumenten voor onderwijssituaties (7,5 stp)
 Onderwijskundige veranderingsinterventies (7,5 stp)
 Ontwerpen van leersituaties (7,5 stp)
 Onderzoeksvaardigheden/Leeronderzoek (7,5 stp).
Deeltijd:
Inhoud selectietraject Onderwijswetenschappen deeltijd (37,5 stp):





Onderwijspsychologie en academisch schrijven (10 stp)
Methoden en statistiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek 1 (7,5 stp)
Methoden en statistiek van onderwijskundig onderzoek (5 stp)
Ontwikkelen van assessment- en evaluatie: instrumenten voor onderwijssituaties (7,5 stp)
Onderwijskundige veranderingsinterventies (7,5 stp)
Inhoud pre-mastertraject Onderwijswetenschappen deeltijd (15 stp):
 Ontwerpen van leersituaties (7,5 stp)
 Onderzoeksvaardigheden/Leeronderzoek (7,5 stp).
Deeltijders Onderwijskunde hebben een aangepaste roostering. Zij volgen dientengevolge Selectietraject en
premastertraject door elkaar heen. Voor hen geldt het volgende.
De selectiecursus ‘Ontwikkelen van assessment- en evaluatie: instrumenten voor onderwijssituaties’ mag
alleen worden gevolgd als de selectiecursussen ‘Methoden en statistiek van sociaal wetenschappelijk
onderzoek 1’ en ‘Methoden en statistiek van onderwijskundig onderzoek’ zijn behaald.
De premastercursus ‘Ontwerpen van leersituaties’ mag alleen worden gevolgd als de selectiecursus
‘Onderwijspsychologie en academisch schrijven’ is behaald.
Bijlage 1.4 – PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN:
Bijlage 1.4.1 – Maatschappelijke opvoedingsvraagstukken
Toelating tot het pre-mastertraject:
De bezitter van één van de hieronder vermelde einddiploma’s van een HBO-opleiding met een
omvang
van
240
stp
krijgt
toegang
tot
het
pre-mastertraject
Maatschappelijke
opvoedingsvraagstukken onder de voorwaarde dat voorafgaand het bijbehorende selectietraject
van 22,5 stp is afgerond.
CROHO-categorie
Onderwijs
Gedrag en maatschappij
Gezondheidszorg
Opleiding
Alle richtingen
Alle richtingen
Alle richtingen
Inhoud bijbehorende selectietraject Maatschappelijke opvoedingsvraagstukken (22,5 stp):
 Culturele diversiteit in opvoeding, onderwijs en jeugdhulpverlening (7,5 stp)
 Ontwikkeling en opvoeding van kinderen en jeugdigen met een beperking (3,75 stp)
 Methoden en statistiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek 1 (7,5 stp)
 Methoden en statistiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek 2 (3,75 stp).
Inhoud pre-mastertraject Maatschappelijke opvoedingsvraagstukken (30 stp):
 Opvoeding en ontwikkeling 2 (7,5 stp)
 Praktijkontwikkeling, onderzoek en beleid (7,5 stp)
 Thesis (15 stp).
65
Bijlage 1.4.2 – Orthopedagogiek
Toelating tot het pre-mastertraject:
De bezitter van één van de hieronder vermelde einddiploma’s van een HBO-opleiding met een
omvang van 240 stp krijgt toegang tot het pre-mastertraject Orthopedagogiek onder de
voorwaarde dat voorafgaand het bijbehorende selectietraject van 22,5 stp is afgerond.
CROHO-categorie
Onderwijs
Gedrag en maatschappij
Gezondheidszorg
Opleiding
Alle richtingen
Alle richtingen
Alle richtingen
Inhoud bijbehorende selectietraject Orthopedagogiek (22,5 stp):
 Emotional and behavioral disturbances (7,5 stp)
 Ontwikkeling en opvoeding van kinderen en jeugdigen met een beperking (3,75 stp)
 Methoden en statistiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek 1 (7,5 stp)
 Methoden en statistiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek 2 (3,75 stp).
Inhoud pre-mastertraject Orthopedagogiek (30 stp):
 Diagnostiek (7,5 stp)
 Behandeling (7,5 stp)
 Thesis (15 stp).
66
Bijlage 2.
Opbouw van de programma’s (art. 3.6 lid 1)
Alle programma’s hebben een omvang van 60 stp.
Bijlage 2.1 – ALGEMENE SOCIALE WETENSCHAPPEN:
Bijlage 2.1.1 - programma Arbeid, zorg en participatie
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Interventies en beleid 1: praktijkoriëntatie
Social risks in Europe: protection, activation and diversity
Interventies en beleid 2: onderzoekoriëntatie
Social Innovations in policy and practice
of
Integration and cultural diversity
Keuzecursus op masterniveau 7
Masterproject AZP A: praktijkstage + masterthesis
of
Masterproject AZP B: onderzoeksstage + masterthesis
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
30 stp
Bijlage 2.1.2 - programma Jeugdstudies
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Interventies en beleid 1: praktijkoriëntatie
Jeugdstudies: een interdisciplinaire benadering
Interventies en beleid 2: onderzoeksoriëntatie
Keuzecursus op masterniveau 7
Capita selecta Jeugdstudies
Masterproject Jeugdstudies A: praktijkstage (15 stp) + masterthesis (15 stp)
of
Masterproject Jeugdstudies B: onderzoeksstage + masterthesis
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
30 stp
Bijlage 2.2 – SOCIOLOGIE:
programma Actuele sociale vraagstukken
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Beleidsonderzoek en advies
Organisaties en onderzoek in de praktijk
Keuze uit een van de drie tracks met bijbehorende twee verplichte trackcursussen.
Track Criminaliteit en Veiligheid:

Criminology and safety (aangeboden in het Engels)

Neighborhouds and Crime (aangeboden door Sociale Geografie, in het Engels)
Track Internet, Sociale media en Netwerken:

Internet, sociale media en netwerken

Sociale beïnvloeding (aangeboden door Sociale Psychologie)
Track Zorg, Beleid en Organisatie:

Zorg, beleid en organisatie

Organisatieontwikkeling (aangeboden door Sociale Psychologie)
Keuzecursus op masterniveau
Stage en arbeidsmarktoriëntatie
Masterthesis
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
2 x 5 stp
5 stp
15 stp
15 stp
7
Vanuit ASW worden de volgende keuzecursussen aangeboden en aanbevolen: Methodische en statistische
aspecten van sociaal wetenschappelijk onderzoek (5 stp), Philosophy of social sciences (5 stp) en Strategic HRM
in a changing society (5 stp).
67
Bijlage 2.3 – ONDERWIJSKUNDE:
programma Onderwijswetenschappen
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Instructional design and evaluation
Learning in Organizations
Educational design and consultancy
Keuzecursus op masterniveau
Stage
Onderzoeksplan masterthesis
Masterthesis
studielast
5 stp
7,5 stp
7,5 stp
5 stp
5 stp
10 stp
5 stp
15 stp
Bijlage 2.4 – PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN:
Bijlage 2.4.1 - programma Maatschappelijke opvoedingsvraagstukken
onderwijsonderdelen
Paradigma’s en Praktijken
Globale Perspectieven
Preventie 3.0: Perspectieven en Design
Jeugd en Digitale media
Academic Professional (lintmodule)
Keuzecursus op masterniveau
Stage
Thesis
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
10 stp
20 stp
Bijlage 2.4.2 - programma Orthopedagogiek
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Kritische analyse van orthopedagogische vraagstukken
Systemische begeleiding
Keuzecursus op masterniveau
Stage
Thesis
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
20 stp
20 stp
Bijlage 2.5 – PSYCHOLOGIE:
Bijlage 2.5.1 - programma Klinische kinder- en jeugdpsychologie
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Effectieve jeugdhulp
Cognitieve gedragstechnieken in de jeugdhulp
Keuzecursus op masterniveau 8
Stage
Thesis
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
20 stp
20 stp
8
Vanuit Klinische kinder- en jeugdpsychologie worden de volgende keuzecursussen aangeboden en
aanbevolen: Forensische psychopathologie bij kinderen en jongeren (5 stp), Interventies in gezin, school en
wijk (5 stp) en Toegepaste ontwikkelingspsychologie (5 stp).
68
Bijlage 2.5.2 - programma Klinische en gezondheidspsychologie
Variant Klinische psychologie:
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Klinische psychologie en gezondheidsbevordering
Gedragstherapie en cognitieve therapie
Keuzecursus op masterniveau
Stage
Thesis
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
20 stp
20 stp
Variant Gezondheidsbevordering:
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Klinische psychologie en gezondheidsbevordering
Van theorie naar interventie
Keuzecursus op masterniveau 9
Keuzecursus op masterniveau
Stage
Thesis
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
15 stp
20 stp
Bijlage 2.5.3 - programma Neuropsychologie
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Neuropsychologische revalidatie
Ontwikkelingsneuropsychologie of Cognitieve neuropsychiatrie
Keuzecursus op masterniveau
Stage
Thesis
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
25 stp
15 stp
Bijlage 2.5.4 - programma Sociale- en organisatie psychologie
Variant Arbeid en organisatie:
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Van theorie naar interventie
Werk, gezondheid en prestatie
Organisatieontwikkeling
Keuzecursus op masterniveau 10
Keuzecursus op masterniveau
Stage
Thesis
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
15 stp
15 stp
Variant Sociale beïnvloeding van gedrag:
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Van theorie naar interventie
Leiderschap en communicatie
Sociale beïnvloeding: voorlichting en reclame
Keuzecursus op masterniveau 11
Keuzecursus op masterniveau
Stage
studielast
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
5 stp
15 stp
9
Bijvoorbeeld: Nudging
Aanbevolen: intern keuzevak Sociale beïnvloeding: voorlichting en reclame
11
Aanbevolen: intern keuzevak Organisatieontwikkeling
10
69
Thesis
15 stp
Bijlage 2.5.5 - programma Toegepaste cognitieve psychologie
onderwijsonderdelen
Academic Professional (lintmodule)
Toegepaste cognitieve psychologie
Onderzoek in een commerciële omgeving
Keuzecursus op masterniveau
Stage
Thesis
studielast
5 stp
10 stp
5 stp
5 stp
10 stp
25 stp
70
Bijlage 3.
Overgangsregelingen (art. 8.2)
Voor de studenten die ingestroomd zijn in een eerder curriculum geldt, tenzij zij overstappen naar
het nieuwe curriculum, t/m 31 augustus 2017 het ‘oude’ curriculum, zoals opgenomen in de
Onderwijs- en examenregeling van het studiejaar 2014-2015 of eerder, met de volgende
overgangsregelingen.
Bijlage 3.1 – ALGEMENE SOCIALE WETENSCHAPPEN:
Bijlage 3.1.1 - programma Arbeid, zorg en welzijn: beleid en interventie
Indien niet behaald
Van bescherming naar sociale investering (7,5 stp)
Onderzoeksstrategieën voor sociaal beleid (7,5 stp)
Nieuwe sociale risico’s in Europa (7,5 stp)
Evaluatie van sociaal beleid (7,5 stp)
Master Thesis Design (5 stp)
+
Master Thesis arbeid, zorg en welzijn (25 stp)
Dan afronden
Social risks in Europe: protection, activation and
diversity (5 stp) + 2,5 stp die worden ingevuld
door de eindopdracht uit te breiden
Interventies en beleid 1: praktijkoriëntatie (5 stp)
+ 2,5 stp die worden ingevuld door de
eindopdracht uit te breiden
Social Innovations in policy and practice (5 stp) +
2,5 stp die worden ingevuld door de eindopdracht
uit te breiden
Interventies en beleid 2: onderzoeksoriëntatie
(5 stp) + 2,5 stp die worden ingevuld door de
eindopdracht uit te breiden
Masterproject AZP (30 stp)
Bijlage 3.1.2 - programma Jeugdstudies
Indien niet behaald
Jeugd in een veranderende jeugdwereld (7,5 stp)
Methodologische en statistische aspecten van
sociaalwetenschappelijk onderzoek (7,5 stp)
Praktijkoriëntatie jeugdstudies (7,5 stp)
Masterstage Jeugdstudies (15 stp)
Thesis Jeugdstudies (22,5 stp)
Dan afronden
Jeugdstudies: een interdisciplinaire benadering
(5 stp) + 2,5 stp die worden ingevuld door de
eindopdracht uit te breiden.
Methodologische en statistische aspecten van
sociaalwetenschappelijk onderzoek (5 stp) +
2,5 stp die worden ingevuld door een extra
college en toets over interventieonderzoek
Interventies en beleid 1: praktijkoriëntatie (5 stp)
+ 2,5 stp die worden ingevuld door uitbreiding
van de eindopdracht.
Masterstage Jeugdstudies (15 stp)
Capita selecta Jeugdstudies (5 stp) + Thesis
Jeugdstudies (15 stp) + 2,5 stp die worden
ingevuld door uitbreiding van de masterscriptie
Bijlage 3.1.3 - programma Multiculturalisme in vergelijkend perspectief
Indien niet behaald
Modernisering en mondialisering in historisch perspectief
(7,5 stp)
Politics of Multiculturalism (7,5 stp)
Etnisch-culturele diversiteit in westerse samenlevingen (7,5
stp)
Methodologie en onderzoeksopzet (7,5 stp)
Combinatie van 2 cursussen:
Modernisering en mondialisering in historisch perspectief
(7,5 stp);
Dan afronden
Social risks in Europe: protection, activation and
diversity (5 stp) + 2,5 stp die i.o.m. de
programmacoördinator worden ingevuld
Global connections and cultural diversity
(5 stp) + 2,5 stp die i.o.m. de
programmacoördinator worden ingevuld
Integration and cultural diversity (5 stp) +
2,5 stp die i.o.m. de programmacoördinator
worden ingevuld
Interventies en beleid 2: onderzoekoriëntatie
(5 stp) + 2,5 stp die i.o.m. de
programmacoördinator worden ingevuld
Social risks in Europe: protection, activation and
diversity (5 stp) + Integration and cultural
diversity (5 stp) + Global connections and cultural
71
Politics of Multiculturalism (7,5 stp);
Etnisch-culturele diversiteit in westerse samenlevingen (7,5
stp).
Combinatie van 2 cursussen:
Methodologie en onderzoeksopzet (7,5 stp)
+ één van de volgende cursussen:
Modernisering en mondialisering in historisch perspectief
(7,5 stp) / Politics of Multiculturalism (7,5 stp) / Etnischculturele diversiteit in westerse samenlevingen (7,5 stp)
Combinatie van 3 cursussen:
Methodologie en onderzoeksopzet (7,5 stp)
+ twee van de volgende cursussen:
Modernisering en mondialisering in historisch perspectief
(7,5 stp) / Politics of Multiculturalism (7,5 stp) / Etnischculturele diversiteit in westerse samenlevingen (7,5 stp)
Masterproject multiculturalisme in vergelijkend perspectief
(30 stp)
diversity (5 stp)
Integration and cultural diversity (5 stp) +
Interventies en beleid 1: praktijkoriëntatie (5 stp)
+ Interventies en beleid 2: onderzoekoriëntatie
(5 stp)
Integration and cultural diversity (5 stp) + Global
connections and cultural diversity (5 stp) +
Interventies en beleid 1: praktijkoriëntatie (5 stp)
+ Interventies en beleid 2: onderzoekoriëntatie
(5 stp) + 2,5 stp die i.o.m. de
programmacoördinator worden ingevuld
Masterproject Arbeid, Zorg en Participatie (30 stp)
Bijlage 3.2 – Culturele antropologie:
programma Multiculturalisme in vergelijkend perspectief
Indien niet behaald
Modernisering en mondialisering in historisch perspectief
(7,5 stp)
Politics of Multiculturalism (7,5 stp)
Multiculturalisme en de ‘nieuwe wereldorde’ (7,5 stp)
Masterthesis: methodologie en onderzoeksopzet CA (7,5
stp)
Masterthesis: onderzoek CA (22,5 stp)
Masterthesis: rapportage CA (7,5 stp)
Dan afronden
Anthropology of globalization (5 stp) + paper
(2,5 stp)
Social sustainability and contestation (5 stp) +
paper (2,5 stp)
Citizenship in the new world order (5 stp)
+ paper (2,5 stp)
Ethnographic methods and research design
(5 stp) + extensie (2,5 stp)
Etnographic fieldwork and thesis (20 stp) +
extensie (2,5 stp)
Etnographic fieldwork and thesis (5 stp) +
extensie (2,5 stp)
Bijlage 3.3 – SOCIOLOGIE:
programma Vraagstukken van beleid en organisatie
Indien niet behaald
Beleid: van probleem naar onderzoek (7,5 stp)
Beleid en organisaties in de zorg (3,75 stp)
Sociale ongelijkheid en beleid: bedoelde en onbedoelde
gevolgen (3,75 stp)
Buurten: problemen en hun aanpak (3,75 stp)
Sociale ongelijkheid en beleid: bedoelde en onbedoelde
gevolgen (3,75 stp)
+
Buurten: problemen en hun aanpak (3,75 stp)
Organisaties: theorie en onderzoek (7,5 stp)
Integratie van etnische minderheden: tussen onderzoek en
beleid (3,75 stp)
Masterstage en arbeidsmarktoriëntatie (7,5 stp)
Dan afronden
Beleidsonderzoek en advies (5 stp). De
ontbrekende 2,5 stp worden in overleg met de
programmacoördinator ingevuld
Zorg, beleid en organisaties (in aangepaste vorm
van 3,75 stp i.p.v. 5 stp, in overleg met de
programmacoördinator)
Criminology and safety (in aangepaste vorm van
3,75 stp i.p.v. 5 stp, in overleg met de
programmacoördinator)
Criminology and safety (in aangepaste vorm van
3,75 stp i.p.v. 5 stp, in overleg met de
programmacoördinator)
Criminology and safety (in aangepaste vorm van
3,75 stp i.p.v. 5 stp, in overleg met de
programmacoördinator)
+
Internet, sociale media en netwerken (in
aangepaste vorm van 3,75 stp i.p.v. 5 stp, in
overleg met de programmacoördinator)
Onderzoek in de praktijk (5 stp). De ontbrekende
2,5 stp worden in overleg met de
programmacoördinator ingevuld
Integratie en culturele diversiteit (ASW) (in
aangepaste vorm van 3,75 stp i.p.v. 5 stp, in
overleg met de programmacoördinator)
Masterstage en arbeidsmarktoriëntatie (7,5 stp)
72
Masterthesis (22,5 stp)
Masterstage en arbeidsmarktoriëntatie (7,5 stp)
+
Masterthesis (22,5 stp)
Masterthesis (22,5 stp)
Masterstage en Arbeidsmarktorientatie
(15 stp) +
Masterthesis (15 stp)
Bijlage 3.4 – ONDERWIJSKUNDE:
programma Onderwijskundig ontwerp en advisering
Indien niet behaald
Integratiecursus master Onderwijskundig ontwerp en
advisering (3 stp)
Kerncursus Learning in organizations (7,5 stp)
Kerncursus Instructional design and evaluation
(7,5 stp)
Eén verdiepingsthema (3 stp)
Twee verdiepingsthema’s (2 x 3 stp)
Stage Onderwijskundig ontwerp en advisering
(18 stp)
Masterthesis Onderwijskundig ontwerp en advisering (18
stp)
Dan afronden
Academic professional Onderwijswetenschappen, deelvariant (3 stp)
Learning in organizations (7,5 stp)
Instructional design and evaluation (7,5 stp)
Eén verdiepingsthema (3 stp)
Educational design and consultancy met
aanvullende opdracht van 1 stp (5 + 1 stp)
Stage Onderwijskundig ontwerp en advisering
(18 stp)
Masterthesis Onderwijskundig ontwerp en
advisering (18 stp)
Bijlage 3.5 – PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN:
Bijlage 3.5.1 - programma Jeugdstudies
Indien niet behaald
Jeugd in een veranderende jeugdwereld (7,5 stp)
Methodologische en statistische aspecten van
sociaalwetenschappelijk onderzoek (7,5 stp)
Praktijkoriëntatie Jeugdstudies (7,5 stp)
Stage Jeugdstudies (15 stp)
Thesis Jeugdstudies (22,5 stp)
Dan afronden
Jeugdstudies: een interdisciplinaire benadering
(5 stp) + 2,5 stp worden ingevuld door de
eindopdracht uit te breiden.
Methodologische en statistische aspecten van
sociaalwetenschappelijk onderzoek (5 stp) + de
ontbrekende 2,5 stp worden i.o.m. de
cursuscoördinator ingevuld
Interventies en beleid 1: Praktijkoriëntatie (5 stp)
+ 2,5 stp worden ingevuld door uitbreiding van de
eindopdracht.
Masterstage Jeugdstudies (15 stp)
Capita Selecta Jeugdstudies (5 stp) + Thesis
Jeugdstudies (15 stp) + 2,5 stp worden ingevuld
door uitbreiding van de masterscriptie.
Bijlage 3.5.2 - programma Maatschappelijke opvoedingsvraagstukken (MOV)
Indien niet behaald
Inleidend cursus Maatschappelijke opvoedingsvraagstukken
(7,5 stp)
Jeugdbeleid en preventie (5 stp)
Internationale pedagogische vraagstukken (5 stp)
Praktijkanalyse (3,75 stp)
Jeugdrecht (1,25 stp)
Stage (15 stp)
Thesis (22,5 stp)
Dan afronden
Paradigma’s en Praktijken (5 stp) + in overleg met
mastercoördinator wordt een vervangend
onderdeel van 2,5 stp gevolgd
Preventie 3.0: Perspectieven en Design (5 stp)
Globale Perspectieven (5 stp)
Alle onderdelen lintmodule Academic professional
van (alleen) blok 1, blok 2 en blok 3 (3,75 stp)
In overleg met mastercoördinator wordt een
zelfstudieonderdeel gevolgd op basis van opnames
hoorcollege, literatuur en tentamen (1,25 stp)
Stage (15 stp)
Thesis (22,5 stp)
73
Voor studenten die in februari 2015 met het programma MOV zijn gestart:
Studenten die in het 2e semester van het studiejaar 2014-2015 het programma MOV zijn
ingestroomd volgen het volgende programma:

2e semester 2014-2015: Stage (15 stp) en Thesis (22,5 stp);

1e semester 2015-2016: Paradigma’s & Praktijken (5 stp), Globale Perspectieven (5 stp),
Preventie 3.0: Perspectieven en Design (5 stp), Jeugd en Digitale media (5 stp), alle
onderdelen lintmodule Academic professional van (alleen) blok 1 en blok 2 (2,5 stp).
Bijlage 3.5.3 - programma Orthopedagogiek
Indien niet behaald
Werkveldcursus (5 stp)
Jeugdrecht (1,25 stp)
Effectieve interventies (1,25 stp)
Neuropsychologische diagnostiek en behandeling (2,5 stp)
Systemische ouderbegeleiding (2,5 stp)
Schoolverzuim (2,5 stp)
Hulpverlening aan delinquente jongeren vanuit
orthopedagogisch perspectief (2,5 stp)
Masterstage orthopedagogiek (22,5 stp)
Masterthesis orthopedagogiek (22,5 stp)
Dan afronden
Kerncursus ‘Kritische analyse van
orthopedagogische vraagstukken’ (5 stp)
Zelfstudie i.o.m. mastercoördinator (1,25 stp)
Vervangend onderdeel i.o.m. mastercoördinator
(1,25 stp)
Vervangend onderdeel i.o.m. mastercoördinator
(2,5 stp)
Vervangend onderdeel i.o.m. mastercoördinator
(2,5 stp)
Vervangend onderdeel i.o.m. mastercoördinator
(2,5 stp)
Vervangend onderdeel i.o.m. mastercoördinator
(2,5 stp)
Masterstage Orthopedagogiek (22,5 stp)
Masterthesis Orthopedagogiek (22,5 stp)
Voor studenten die het interdisciplinaire programma Forensische ontwikkelingspsychologie en
orthopedagogiek hebben gekozen:
Indien niet behaald
Dan afronden
Forensische ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek I: Keuzecursus Forensische zorg (5 stp) en
analyse en theoretische achtergronden (7,5 stp)
onderdelen Academic professional van blok 1 en 2
(2,5 stp)
Forensische ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek
Keuzecursus Forensische zorg (5 stp) en
II: preventie en behandeling
onderdelen Academic professional van blok 1 en 2
(7,5 stp)
(2,5 stp)
Forensische ontwikkelingspsychologie emorthopedagogiek I: Kritische analyse van orthopedagogische
analyse en theoretische achtergronden (7,5 stp)
vraagstukken (5 stp), keuzecursus Forensische
en
zorg (5 stp) Systemische begeleiding (5 stp)
Forensische ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek
II: preventie en behandeling
(7,5 stp)
Masterstage orthopedagogiek (22,5 stp)
Masterstage Orthopedagogiek (22,5 stp)
Masterthesis orthopedagogiek (22,5 stp)
Masterthesis Orthopedagogiek (22,5 stp)
Voor studenten die in februari 2015 met het interdisciplinaire programma Forensische
ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek zijn gestart:
Studenten die in het 2e semester van het studiejaar 2014-2015 het interdisciplinaire programma
Forensische ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek zijn ingestroomd volgen het volgende
programma:

2e semester 2014-2015: thesis (22,5 stp) en twee themacursussen (2 x 2,5 stp);

1e semester 2015-2016: stage (22,5 stp), Kerncursus Actuele orthopedagogische
vraagstukken (5 stp) en Keuzecursus Forensische zorg (5 stp).
Voor dit cohort geldt:
Indien niet behaald
Themacursus (2,5 stp)
Thesis (22,5 stp)
Dan afronden
Vervangend onderdeel i.o.m. mastercoördinator
(2,5 stp)
Thesis (22,5 stp)
74
Bijlage 3.6 – PSYCHOLOGIE:
Bijlage 3.6.1 - programma Arbeids- en organisatiepsychologie (A&O)
Indien niet afgerond
Occupational Health and Performance (5 stp)
Organization Development (5 stp)
Strategic Human Resource Management (5 stp)
Stage Arbeids- en organisatiepsychologie (22,5 stp)
Thesis Arbeids- en organisatiepsychologie (22,5 stp)
Dan afronden
Werk, gezondheid en prestatie (5 stp)
Organisatieontwikkeling (5 stp)
Leiderschap en communicatie (5 stp)
Stage Arbeids- en organisatiepsychologie
(22,5 stp)
Thesis Arbeids- en organisatiepsychologie
(22,5 stp)
Voor studenten die in februari 2015 met het programma A&O zijn gestart:
Indien niet afgerond
Occupational Health and Performance (5 stp)
Organization Development (5 stp)
Strategic Human Resource Management (5 stp)
Stage Arbeids- en organisatiepsychologie (22,5 stp) +
Thesis Arbeids- en organisatiepsychologie (22,5 stp)
Dan afronden
Werk, gezondheid en prestatie (5 stp)
Organisatieontwikkeling (5 stp)
SHRM in changing society (5 stp)
Van theorie naar interventie (5 stp) +
Stage Arbeids- en organisatiepsychologie (15 stp)
+
Thesis Arbeids- en organisatiepsychologie
(15 stp) +
Lintmodule Academic professional (5 stp) +
Keuzevak (5 stp)
Bijlage 3.6.2 - programma Jeugdstudies
Indien niet behaald
Jeugd in een veranderende jeugdwereld (7,5 stp)
Praktijkoriëntatie Jeugdstudies (7,5 stp)
Stage Jeugdstudies (15 stp)
Thesis Jeugdstudies (30 stp)
Dan afronden
Jeugdstudies: een interdisciplinaire benadering
(5 stp) + 2,5 stp die worden ingevuld door de
eindopdracht uit te breiden.
Interventies en beleid 1: Praktijkoriëntatie (5 stp)
+ 2,5 stp die worden ingevuld door uitbreiding
van de eindopdracht.
Masterstage Jeugdstudies (15 stp)
Capita Selecta Jeugdstudies (5 stp) + Thesis
Jeugdstudies (15 stp) + 10 stp die worden
ingevuld door uitbreiding van de masterscriptie.
Bijlage 3.6.3 - programma Kinder- en jeugdpsychologie
Indien niet behaald
Ontwikkelingspsychopathologie II (7,5 stp)
Preventie en interventie in de kinder- en
jeugdpsychologische praktijk (7,5 stp)
Ontwikkelingspsychopathologie II (7,5 stp) en Preventie en
interventie in de kinder- en jeugdpsychologische praktijk
(7,5 stp)
Stage Kinder- en jeugdpsychologie (22,5 stp)
Thesis Kinder- en jeugdpsychologie (22,5 stp)
Dan afronden
Effectieve jeugdhulp (5 stp) met een extra
opdracht voor 2,5 studiepunten
Forensische psychopathologie bij kinderen en
jongeren (5 stp) met een extra opdracht voor 2,5
studiepunten
Effectieve jeugdhulp (5 stp) en Forensische
psychopathologie bij kinderen en jongeren (5 stp)
en keuzecursus op masterniveau (5 stp)
Stage Kinder- en jeugdpsychologie (22,5 stp)
Thesis Kinder- en jeugdpsychologie (22,5 stp)
Voor studenten die het interdisciplinaire programma Forensische ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek
hebben gekozen:
Indien niet afgerond
Forensische ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek
1: theoretische achtergronden
(7,5 stp)
Forensische ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek
2: preventie, behandeling en begeleiding (7,5 stp)
Forensische ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek
1: theoretische achtergronden
(7,5 stp)
en
Dan afronden
Forensische psychopathologie bij kinderen en
jongeren (5 stp) met een extra opdracht voor 2,5
studiepunten
Systemische interventies (5 stp) met een extra
opdracht voor 2,5 studiepunten
Forensische psychopathologie bij kinderen en
jongeren (5 stp) en Systemische interventies (5
stp) en keuzecursus op masterniveau (5 stp)
75
Forensische ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek
2: preventie, behandeling en begeleiding (7,5 stp)
Masterstage (22,5 stp)
Masterthesis (22,5 stp)
Masterstage (22,5 stp)
Masterthesis (22,5 stp)
Bijlage 3.6.4 - programma Klinische en gezondheidspsychologie
Indien niet behaald
Gedragstherapie en cognitieve therapie (7,5 stp)
Keuzecursus: Verlies en psychotrauma (7,5 stp) of
Angststoornissen (7,5 stp)
Gedragstherapie en cognitieve therapie (7,5 stp)
en
Verlies en psychotrauma/ Angststoornissen (7,5 stp)
Stage Klinische en gezondheidspsychologie
(20 – 25 stp)
Thesis Klinische en gezondheidspsychologie
(20 – 25 stp)
Dan afronden
Gedragstherapie en cognitieve therapie
(5 stp) met een extra opdracht voor 2,5 stp
Verlies en Psychotrauma (5 stp) of
Angststoornissen (5 stp) plus een extra opdracht
voor 2,5 stp
Gedragstherapie en cognitieve therapie
(5 st), Verlies en Psychotrauma (5 stp) en
Angststoornissen (5 stp)
Stage Klinische en gezondheidspsychologie
(20 – 25 stp)
Thesis Klinische en gezondheidspsychologie
(20 – 25 stp)
Bijlage 3.6.5 - programma Neuropsychologie
Indien niet behaald
Ontwikkelingsneuropsychologie (5 stp)
Cognitieve neuropsychiatrie (5 stp)
Neuropsychologische revalidatie (5 stp)
Stage Neuropsychologie (22,5 – 30 stp)
Thesis Neuropsychologie (15 – 22,5 stp)
Dan afronden
Ontwikkelingsneuropsychologie (5 stp)
Cognitieve neuropsychiatrie (5 stp)
Neuropsychologische revalidatie (5 stp)
Stage Neuropsychologie (22,5 – 30 stp)
Thesis Neuropsychologie (15 – 22,5 stp)
Voor studenten die in februari 2015 met het programma Neuropsychologie zijn gestart:
Indien niet behaald
Ontwikkelingsneuropsychologie (5 stp)
Cognitieve neuropsychiatrie (5 stp)
Neuropsychologische revalidatie (5 stp)
Stage Neuropsychologie (22,5 – 30 stp)
Thesis Neuropsychologie (15 – 22,5 stp)
Dan afronden
Ontwikkelingsneuropsychologie (5 stp)
Keuzecursus
binnen
de
Faculteit
wetenschappen (5 stp)
Neuropsychologische revalidatie (5 stp)
Stage Neuropsychologie (22,5 – 30 stp)
Thesis Neuropsychologie (15 – 22,5 stp)
sociale
Bijlage 3.6.6 - programma Sociale psychologie
Indien niet behaald
Toegepaste sociale psychologie: van theorie tot
interventie (7,5 stp)
Sociale beïnvloeding, voorlichting en reclame
(7,5 stp)
Toegepaste sociale psychologie: van theorie tot
interventie (7,5 stp)
en
Sociale beïnvloeding, voorlichting en reclame
(7,5 stp)
Stage Sociale psychologie (7,5 – 15 stp)
Thesis Sociale psychologie (30 – 37,5 stp)
Dan afronden
Van theorie naar interventie (5 stp) met een extra
opdracht voor 2,5 stp
Sociale beïnvloeding, voorlichting en reclame
(5 stp) met een extra opdracht voor 2,5 stp
Van theorie naar interventie (5 stp) en Sociale
beïnvloeding, voorlichting en reclame (5 stp) en
keuzecursus op masterniveau (5 stp)
Stage Sociale psychologie (7,5 – 15 stp)
Thesis Sociale psychologie (30 – 37,5 stp)
Voor studenten die in februari 2015 met het programma Sociale psychologie zijn gestart:
Studenten die in het 2e semester van het studiejaar 2014-2015 het programma Sociale psychologie
zijn ingestroomd volgen het volgende programma:
Stage Sociale psychologie (15 stp), Thesis Sociale psychologie (15 stp), Van theorie naar
interventie (5 stp), Communicatie en leiderschap (5 stp), Sociale beïnvloeding, voorlichting en
reclame (5 stp), Twee keuzecursussen op masterniveau (2 x 5 stp), Lintmodule Academic
professional (5 stp).
76
Bijlage 3.6.7 - programma Toegepaste cognitieve psychologie
Indien niet behaald
Toegepaste cognitieve psychologie II (15 stp)
Stage Toegepaste cognitieve psychologie (15 – 30 stp)
Thesis Toegepaste cognitieve psychologie (15 – 30 stp)
Dan afronden
Toegepaste cognitieve psychologie (10 stp) en
keuzecursus (5 stp)
Stage Toegepaste cognitieve psychologie
(15 – 30 stp)
Thesis Toegepaste cognitieve psychologie
(15 – 30 stp)
Bijlage 3.7 – Pre-mastertrajecten:
Bijlage 3.7.1 – Pre-mastertraject Algemene sociale wetenschappen:
Indien niet behaald
Kwalitatieve data-analyse (2,5
stp)
Pre-masterthesis ASW (5 stp)
Dan afronden
Deeltoets Kwalitatieve data-analyse
uit Geavanceerde kwantitatieve en
kwalitatieve analysemethoden (2,5
stp)
Pre-masterthesis in overleg met de
cursuscoördinator (5 stp)
Opmerking
Aftekenen voor 2,5 stp onder de
oude cursuscode: 201300023
Aftekenen voor 5 stp onder de oude
cursuscode: 201300036
Bijlage 3.7.2 – Selectietraject en pre-mastertraject Sociologie:
Indien niet behaald
Beleid en evaluatieonderzoek (3,75 stp)
Inleiding sociale wetenschappen (7,5 stp)
Dan afronden
Inleiding sociologie (3,75 stp)
Sociology of organisations (7,5 stp)
Bijlage 3.7.3 – Afbouw pre-mastertrajecten oude stijl (van het collegejaar 2012-2013 en
eerder):
1. Studenten die het pre-mastertraject ‘oude stijl’ niet hebben afgerond, stappen over naar het
nieuwe programma, dat bestaat uit een selectietraject van 22,5 stp en een pre-mastertraject
van 30 stp.
2. In afwijking van het in het vorige lid bepaalde krijgen studenten die in het collegejaar 20122013 of eerder begonnen zijn met het deeltijd pre-mastertraject Onderwijskunde van 60 stp tot
en met het collegejaar 2015-2016 de gelegenheid om dat pre-mastertraject af te ronden.
Studenten die op 1 september 2016 het pre-mastertraject deeltijd Onderwijskunde ‘oude stijl’
niet hebben afgerond, stappen over naar het nieuwe programma, dat bestaat uit een
selectietraject van 22,5 stp en een pre-mastertraject van 30 stp.
77
Download