Hoofdstuk 1 Uitwerking 1.1 Rendement en risico (p. 36) Vraag a Project B heeft een kleiner risico dan A en C en een gelijke of hogere verwachtingswaarde; B is dus dominant ten opzichte van A en C. De dominantie is niet aanwezig ten opzichte van project D. De keuze is afhankelijk van de risicohouding van de beslisser die moet afwegen of het extra risico dat bij D wordt gelopen voldoende wordt gecompenseerd door de extra verwachtingswaarde van 100. Uitwerking 1.2 Projecten (p. 36) Vraag a Project C komt in geen geval in aanmerking om uitgevoerd te worden. Ten opzichte van de projecten A en D is namelijk de verwachtingswaarde van de uitkomst van project C lager, maar het risico groter. Vraag b Project D zal als eerste voor uitvoering in aanmerking komen, daar dit project de hoogste verwachtingswaarde heeft en het laagste risico. Vraag c De keuze voor een tweede project zal moeten worden gemaakt uit de projecten A en B. Afhankelijk van de risico-aversiteit van de beslisser zal een van beide projecten worden gekozen. Vraag d Gezien het feit dat de verwachtingswaarde van de projecten het rekenkundige gemiddelde van de mogelijke uitkomsten is en gegeven dat de standaarddeviaties relatief groot zijn, is de kans dat de verwachtingswaarde van een project daadwerkelijk wordt gerealiseerd, relatief klein. Hoofdstuk 2 Uitwerking 2.1 Toonstra NV (p. 75) Vraag a Begrote balans per 31 december 2004 (na winstverdeling) (bedragen x € 1.000.000) 1 Vaste activa Debiteuren Voorraden Effecten Liquide middelen 146 55 30 33 10 Eigen vermogen Hypotheeklening Obligatielening Voorziening Rekening-courant krediet Crediteuren Te betalen belasting 274 51 75 35 20 49,5 33 10,5 274 Vraag b De kasstroom op winstbasis is netto winst plus afschrijvingen plus dotaties aan de voorziening plus rentelast minus belastingbesparing op de rentelast. De kasstroom op winstbasis is € 44.250.000 (= 19.500.000 + 9.000.000 + 6.000.000 + 15. 000.000 - (0,35 x 15.000.000)). Vraag c De kasstroom op operatiebasis is kasstroom op winstbasis plus mutatie in het geïnduceerd netto werkkapitaal (exclusief liquide middelen). Geïnduceerd NWK 2003 : Begroot geïnduceerd NWK 2004: 35.000.000 – 39.500.000 = € 95.500.000 118.000.000 – 43.500.000 = € 74.000.000 Mutatie geïnduceerd NWK: 74.500.000 – 95.500.000 = - € 21.000.000 De kasstroom op operatiebasis is € 65.250.000 (= 44.250.000 - (- 21.000.000)). Vraag d De vrije kasstroom is de kasstroom op operatiebasis minus de bruto-investeringen in duurzame activa. De bruto-investeringen zijn nul, zodat de vrije kasstroom € 65.250.000 is. Vraag e Kasstroomoverzicht Toonstra (bedragen x € 1.000.000) Herkomst Besteding Kasstroom op operatiebasis Kasstroom op winstbasis 44,25 Mutatie geïnduceerd netto werkkapitaal (exclusief liquide middelen) 21 Investeren in duurzame activa 2 Afstoting van duurzame activa --- Mutaties in het autonome vermogen Storting van eigen vermogen --vreemd vermogen lang --vreemd vermogen kort --- Bruto-investering in duurzame activa --- Terugbetaling aan eigen vermogen vreemd vermogen lang vreemd vermogen kort --10 26 Vergoeding voor het ter beschikking stellen van vermogen Netto rentelast Contant dividend 9,75 19,50 Mutaties in liquide middelen Afname liquide middelen --- --- Toename liquide middelen Uitwerking 2.2 X en Y (p. 76) Vraag a Vrije kasstroom X: 1.500.000 - 0,75 x 1.500.000 = € 375.000 Vrije kasstroom Y: 1.500.000 - 0,60 x 1.500.000 = € 600.000 Vraag b Rendement X: (0,06 x 1.500.000)/(0,75 x 1.500.000) = 8 % Rendement Y: (0,06 x 1.500.000)/(0,60 x 1.500.000) = 10 % Vraag c Onderneming X: 1,06 x 375.000 = € 397.500 Onderneming Y: 1,06 x 600.000 = € 636.000 Vraag d Waarde X: (1,06 x 397.500)/(0,08 - 0,06) = € 19.875.000 Waarde Y: (1,06 x 600.000)/(0,08 - 0,06) = € 31.800.000 Gezien het feit dat de waarde van onderneming Y groter is dan die van onderneming X gaat de voorkeur naar onderneming Y uit. Vraag e Onderneming Y creëert waarde, omdat de geëntameerde projecten meer opleveren dan de kostenvoet van het daarin vastgelegde vermogen (10 % > 8 %). Onderneming X creëert géén waarde, omdat het rendement op de investering gelijk is aan de kostenvoet van het vermogen (beide 8 %). Vraag f De groeivoet is gelijk aan de inhoudingsquote vermenigvuldigd met het rendement. Groeivoet is: 1,2 x 0,1 = 12 % 3 Vraag g Vrije kasstroom is: 1,12 x 1.500.000 - 1,2 x (1,12 x 1.500.000) = - € 336.000 Vraag h Wanneer men verplicht is om voor langere duur zo snel te groeien, is de situatie moeilijk. Echter, wanneer men de mogelijkheid van opties (zie ook hoofdstuk 11) heeft om de groei naar een lager niveau te brengen, zodat de vrije kasstromen positief kunnen worden, moet aan Z de voorkeur worden gegeven. Dit betekent dat als men noodgedwongen moet accepteren dat de vrije kasstromen negatief zijn, het bezit van een dergelijk project een last is. Heeft men echter de mogelijkheid om in te grijpen en derhalve de groeivoet aan te passen, dan kan men daarmee de hoogte van de vrije kasstromen - uiteraard binnen zekere grenzen - sturen. Gezien de eisen van de vermogensmarkt ten aanzien van de vrije kasstromen zal men de hoogte van de groeivoet en derhalve de omvang van de herinvesteringsquote bepalen. Vraag i De mogelijkheid om de groeivoet (en derhalve de inhoudingsquote) te verlagen. Een lagere groeivoet betekent lagere investeringen. Dit laatste leidt tot hogere vrije kasstromen. Vraag j Rendement O: (0,04 x 1.500.000)/(0,75 x 1.500.000) = 5,33 % Vraag k Niet groeien. Immers, groeien vernietigt bij deze onderneming waarde aangezien het op de geherinvesteerde bedragen gerealiseerde rendement lager is dan de vermogenskostenvoet. Hoofdstuk 3 Uitwerking 3.1 Molenbeek NV (p. 120) Vraag a a1 IVIB Belasting (30 %) Afschrijvingen Kasstroom op winstbasis 5000 1500 3500 1000 € 4500 a2 Kasstroom op winstbasis 4500 Mutatie geïnduceerd NWK (- 300 - 600 + 100 + 100 =) - 700 Kasstroom op operatiebasis € 5200 4 a3 Kasstroom op operatiebasis Bruto-investering vaste activa (afschrijvingen + balansmutaties) (1000 - 200 + 500 + 100 =) Vrije kasstroom 5200 1400 € 3800 Vraag b b1 Gemiddelde opslagduur voorraden grondstoffen: (0,5 x (1800 + 2100) / 12.000) x 365 = 59 dagen b2 Gemiddelde opslagduur voorraden eindproducten: ((0,5 x (2800 + 3400)) / 35.000) x 365 = 32 dagen N.B. Aangezien de kostprijs van de verkochte producten niet bekend is, nemen we hier de omzet (verkoopprijzen); de werkelijke opslagduur zal hierdoor hoger zijn dan het cijfer dat we zojuist hebben berekend. b3 Gemiddelde kredietduur debiteuren: (0,5 x (3300 + 3200) / 35.000) x 365 = 34 dagen b4 De rentabiliteit van het geïnvesteerd totaal vermogen (RTV) kan met behulp van de onderstaande vergelijking worden bepaald: (IVIB / Omzet) x (Gemiddelde activa / Omzet) De omloopsnelheid van de activa wordt voornamelijk bepaald door de omlooptijden van de vlottende activa; de bovenstaande kengetallen drukken deze omlooptijden uit. Vraag c c1 – Boekwaarden kunnen niet altijd objectief worden bepaald (boekhoudkundige waarderingsproblematiek van activa); – momentopname; – creatief boekhouden/window dressing; – balanscijfers zeggen weinig over de in de nabije toekomst te verwachten kasstromen. Vraag d Nettowinst als percentage van de omzet 9,2 % (= 3.220.000/35.000.000). Groei omzet in het komende jaar 20 % (7.000.000/35.000.000). Mutatie investering geïnduceerd vlottende activa 5 0,20 x (1800 + 2800 + 3300) Toename geïnd. kort VV: 0,20 x 2500 Investering geïnduceerd NWK Investering vaste activa Te financieren Winstinhouding: 0,5 x 0,092 x 42 000 Autonoom te financieren 1580 500 1080 3000 4080 1932 € 2148 Uitwerking 3.2 Kansrijk (p. 122) Vraag a RTV = 59.000 / 750.000 = 7,87 %. Vraag b Bedrijfsresultaat 59.000 Rentelasten - 30.000 Winst voor belasting (= netto winst) € 29.000 REV = 29.000 / 250.000 = 11,6 %. of REV = RTV + (RTV - kv) x (VV / EV) REV = 7,87 + (7,87 - 6) x (500 000 / 250 000) = 11,6 % Vraag c RTV = 7,87 %. Vraag d Winst voor belasting Belasting (35 %) Netto winst 29.000 - 10.150 € 18.850 REV = 18.850 / 250.000 = 7,5 %. of REV = (1 - 0,35) (7,87 + (7,87 - 6) x (500 / 250)) = 7,5 %. Vraag e Basisrentabiliteit: (1 - 0,35) x (7,87) = 5,1 %. Financieringsbijdrage: (1 - 0,35)((7,87 - 6) x (500.000 / 250.000)) = 2,4 %. Hoofdstuk 4 Uitwerking 4.1 Obligo NV (p. 158) Vraag a De waarde van een obligatie is € 918,00 (= 50 * 4,100 + 1000 * 0,7130 = 205,00 + 713,00). 6 Vraag b Het couponrendement voor het eerste jaar is 5,45 % (= 50 / 918). Vraag c Het koersrendement voor het eerste jaar is 1,55 % (= 7 - 5,45). Vraag d Het couponrendement is in het vierde jaar kleiner dan in het eerste jaar. Immers, de koers stijgt over de beschouwde periode van € 918,00 in jaar 0 tot € 1000 in jaar 5. Het couponrendement is het couponbedrag gedeeld door de koers. Bij een gelijkblijvend couponbedrag en een stijgende koers neemt het couponrendement af. Vraag e De kostenvoet bedraagt momenteel 5,92 %: kv = (( 50 + 40 / 5)) / (960 + 1000)/2 kv = 58 / 980 kv = 0,0592 Uitwerking 4.2 Nieuwerbeek (p. 158) Vraag a De conversieprijs bedraagt € 24 (= (1000 + 200) / 50)). De conversiekoers bedraagt 480 % (= (24 / 5) * 100 %). Vraag b De conversiewaarde is € 700 (= ((50 * 18) - 200). Vraag c Het conversie-equivalent bedraagt € 25 (= (1050 + 200) / 50). Vraag d Het conversie-agio is 38,9 % (= (25 - 18) / 18 * 100 %). Hoofdstuk 5 Uitwerking 5.1 Wansink NV (p. 191) Vraag a Bij een jaarlijkse dividenduitkering van € 3.000.000 bedraagt de marktwaarde van het gewoon eigen vermogen € 30.000.000. De kostenvoet is 0,10 ( = 3.000.000 / 30.000.000) Vraag b Kostenvoet van Wansink 30 /100 * 0,10 + 10/100 * 0,07 + 40/100 * 0,06 * 0,65 + 20/100 * 0,05 * 0,65 = 0,0591 7 Uitwerking 5.2 Pascalis NV (p. 192) Vraag a De beurskoers voor aankondiging is € 650 (= 65 / 0,10). Vraag b De geprognosticeerde resultatenrekening (x € 1000) ziet er als volgt uit: Omzet 5000 x 1,1 = 5500 Kosten v/d omzet 3500 x 1,1 = 3850 Bedrijfsresultaat 1650 Rente 500 Winst voor belasting 1150 Belasting (35 %) 402,50 Winst/dividend 747,50 Nieuw dividendbedrag 747.500 Voor nieuwe aandeelhouders (10 % van 1.000.000) 100.000 Beschikbaar voor 'oude' aandeelhouders € 647.500 Er staan 10.000 ‘oude’ aandelen uit Dit betekent een dividend per aandeel van € 64,75 De maximale emissieprijs bedraagt € 647,50 (= 64,75 / 0,10) Vraag c De theoretische waarde van de claim bedraagt: € 49,50 (= (647,50 - 400) / (4 + 1)) Vraag d De beurskoers na emissie bedraagt: MPA(na) = MPA(voor) - Cl MPA(na) = 647,50 - 49,50 MPA(na) = € 598. Het dividendpercentage is 59,8 % (= 747.500 / 1.250.000). Vraag e Het totale verschil tussen de koers voor en na aankondiging bedraagt € 52 (= 650 - 598) Dit verschil wordt verklaard doordat de oude aandeelhouders per aandeel € 0,25 minder dividend ontvangen. Bij een kostenvoet van het eigen vermogen van 10 % leidt deze dividendverlaging tot een waardedaling van € 2,50. Voorts is de koers met de theoretische waarde van de claim ad € 49,50 gedaald. 8 Hoofdstuk 6 Uitwerking 6.1 Docuvam NV (p. 228) Vraag a Bedrijfsresultaat Rentelast Belasting (35 %) Winst na belasting 4.141.000 - 558.000 3.583.000 - 1.254.000 € 2.329.000 Vraag b Het geëiste rendement bedraagt 10,5 %. Rj = Rf + ß(Rm - Rf) Rj = 4 + 1,25(9,2 - 4) Rj = 10,5 % Vraag c De boekwaarde van het eigen vermogen bedraagt € 16.800.000 (= 26.100.00 - 9.300.000 of 14.000.000 + 2.800.000). Vraag d De marktwaarde van het eigen vermogen bedraagt € 22.181.000 (= 2.329.000 / 0,105). Vraag e De marktwaarde van het vreemd vermogen bedraagt € 11.160.000 (= (6/5) * 9.300.000). Vraag f Marktwaardebalans Docuvam NV Activa 33.341.000 Eigen vermogen 22.181.000 Vreemd vermogen 11.160.000 € 33.341.000 € 33.341.000 Vraag g Boekwaardebalans : 1,81 (= 16.800.000 / 9.300.000) Marktwaardebalans: 1,99 (= 22.181.000 / 11.160.000) De verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen is op de marktwaardebalans hoger dan op de boekwaardebalans. De vermogensmarkt oordeelt de solvabiliteitspositie gunstiger dan uit de boekwaardebalans blijkt. Vraag h Docuvam is een agressief aandeel omdat ß > 1. 9 Uitwerking 6.2 Novybor Glas NV (p. 229) Vraag a De standaarddeviatie van de rendementen van de marktportefeuille bedraagt 0,569. 2,35 = 0,7614 /(σm)2 σm = 0,569 Vraag b De fondsbèta van Bearisch Drinks bedraagt 0,9. ß = 0,2916 / (0,569)2 ß = 0,9 Vraag c Novybor Glas is een agressief aandeel en Bearisch Drinks een defensief aandeel. Vraag d Vraag e De bètacoëfficiënt van de beleggingsportefeuille bedraagt 1,4075. ß = (0,65 * 0,9) + (0,35 * 2,35) ß = 1,4075 Vraag f (X * 0,9) + ((1 - X) * 2,35) = 1,5 X = 0,586 Om voor de portefeuille een ß van 1,5 te bereiken dient 58,6 % in Bearisch Drinks en 41,4 % in Novybor Glas te worden belegd. Vraag g 10 Door in meerdere bedrijfstakken te beleggen spreidt men het beleggingsrisico. Hoofdstuk 7 Uitwerking 7.1 Corné en Dela (p. 253) Vraag a De winst na belasting van onderneming Corné is over 2002 en 2003 respectievelijk € 2.270.000 en € 2.383.500. De afschrijvingen over 2002 ter grootte van € 500.000 impliceren dat de vaste activa op 1 januari 2002 € 5.000.000 bedroegen. De groei in vaste activa is 5 %. Op 1 januari 2003 is de waarde van de vaste activa € 5.250.000. De investeringen bedragen € 750.000. Hiervan zijn € 500.000 vervangingsinvesteringen en € 250.000 additionele investeringen. De vrije kasstroom over 2002 is € 2.000.000. De kasstroom op operatiebasis is € 2.750.000 (= 2.000.000 + 750.000). De kasstroom op winstbasis is € 2.770.000 (= 2.750.000 + 20.000). Er zijn geen rentelasten en geen voorzieningen. Dit betekent dat de kasstroom op winstbasis gelijk is aan de winst na belasting plus de afschrijvingen. De winst na belasting over 2002 is € 2.270.000 (= 2.770.000 - 500.000). De afschrijvingen over 2003 zijn € 525.000. Op 1 januari 2004 is de waarde van de vaste activa € 5.512.500. De investeringen bedragen € 787.500, verdeeld in € 525.000 vervangingsinvesteringen en € 262.500 additionele investeringen. De vrije kasstroom over 2003 is € 2.100.000 (= 1,05 * 2.000.000). De kasstroom op operatiebasis is € 2.887.500 (= 2.100.000 + 787.500). De kasstroom op winstbasis is € 2.908.500 (= 2.887.500 + 1,05 * 20.000). Er zijn geen rentelasten en geen voorzieningen. Dit betekent dat de kasstroom op winstbasis gelijk is aan de winst na belasting plus de afschrijvingen. De winst na belasting over 2003 is € 2.383.500 (= 2.908.500 - 525.000). N.B. Merk op dat de winst na belasting over 2003 ook als volgt kan worden gevonden € 2.383.500 (= 1,05 * 2.270.000). Vraag b De waarde van het eigen vermogen van onderneming Corné op 1 januari 2003 is de contant gemaakte vrije kasstromen aangezien alles met eigen vermogen is gefinancierd en de vrije kasstromen aan de vermogensverschaffers ter beschikking worden gesteld. € 42.000.000 (= 2.100.000 / (0,10 - 0,05)). Vraag c De winst na belasting van onderneming Dela is over 2002 en 2003 respectievelijk € 1.620.000 en € 1.758.500. 11 De afschrijvingen over 2002 ter grootte van € 500.000 impliceren dat de vaste activa op 1 januari 2002 € 5.000.000 bedroegen. De groei in vaste activa is 5 %. Op 1 januari 2003 is de waarde van de vaste activa € 5.250.000. De investeringen bedragen € 750.000. Hiervan zijn € 500.000 vervangingsinvesteringen en € 250.000 additionele investeringen. De vrije kasstroom over 2002 is € 2.000.000. De kasstroom op operatiebasis is € 2.750.000 (= 2.000.000 + 750.000). De kasstroom op winstbasis is € 2.770.000 (= 2.750.000 + 20.000). De rentelasten bedragen € 1.000.000 en er zijn geen voorzieningen. Dit betekent dat de kasstroom op winstbasis gelijk is aan de winst na belasting plus de afschrijvingen plus de rentelast minus het fiscaal voordeel over de rentelast. De winst na belasting over 2002 is € 1.620.000 (= 2.770.000 - 1.000.000 - 500.000 + 0,35 * 1.000.000). De afschrijvingen over 2003 zijn € 525.000. Op 1 januari 2004 is de waarde van de vaste activa € 5.512.500. De investeringen bedragen € 787.500, verdeeld in € 525.000 vervangingsinvesteringen en € 262.500 additionele investeringen. De vrije kasstroom over 2003 is € 2.100.000 (= 1,05 * 2.000.000). De kasstroom op operatiebasis is € 2.887.500 (= 2.100.000 + 787.500). De kasstroom op winstbasis is € 2.908.500 (= 2.887.500 + 1,05 * 20.000). De rentelasten zijn € 1.000.000 en er zijn geen voorzieningen. Dit betekent dat de kasstroom op winstbasis gelijk is aan de winst na belasting plus de afschrijvingen plus de rentelast minus het fiscaal voordeel over de rentelast. De winst na belasting over 2003 is € 1.758.500 (= 2.908.500 - 1.000.000 - 500.000 + 0,35 * 1.000.000). Vraag d De waarde van het eigen vermogen van Dela bedraagt € 33.875.000. VV: € 12.500.000 (= 1.000.000 / 0,08) VD = VC + f VVD VD = 42.000.000 + 0,35 * 12.500.000 VD = € 46.375.000 VD = EVD + VVD EVD = VD - VVD EVD = 46.375.000 - 12.500.000 EVD = € 33.875.000 Vraag e De kostenvoet van het eigen vermogen van Dela bedraagt 10,48 %. ke(L) = ko(U) + (1-f) * (ko(U) - kv(L)) * VV / EV ke(L) = 0,10 + (1 - 0,35) * (0,10 - 0,08) * (12.500.000 / 33.875.000) 12 ke(L) = 0,1048 N.B. Beslist fout is wanneer de kostenvoet van het eigen vermogen wordt berekend door de winst na belasting als percentage van de waarde van het eigen vermogen te nemen. Uitwerking 7.2. Oki NV en Doki NV (p. 254) Vraag a Doki is overgewaardeerd. Gegeven het model van M&M dienen beide ondernemingen eenzelfde waarde te hebben. Vraag b Arbitragewinst kan worden behaald door de verkoop van Doki en de aankoop van Oki. Verkoop Doki: Opbrengst: € 100.000 (= 0,10 * 1.000.000) De jaarlijkse inkomsten van Doki waren: Bedrijfsresultaat 150.000 Rentelast (0,06 * 300.000) - 18.000 Winst (= dividend) € 132.000 Dividendbedrag op het 10 % belang in Doki: € 13.200 (= 0,10 * 132.000). Koop belang in Oki: Men dient een dusdanig belang in Oki te kopen dat de persoonlijke leverage gelijk is aan de leverage van Doki (0,30 = 300.000 / 1.000.000). Jansen heeft € 100.000 (= EV) en dient derhalve € 30.000 (= VV) te lenen. Zijn persoonlijke leverage is dan gelijk aan die van Doki (0,30 = 30.000 / 100.000). Jansen kan met het beschikbare bedrag van € 130.000 een belang van 10,833 % (= 130.000 / 1.200.000) in Oki kopen. De jaarlijkse inkomsten in de tweede situatie zijn: Dividend op belang in Oki (0,10833 * 150.000) Rentelast (0,06 * 30.000) 16.250 - 1.800 € 14.450 De arbitragewinst bedraagt € 1.250 (= 14.450 - 13.200). Vraag c In het M&M-model zonder belastingen is de waarde van de onderneming altijd gelijk, ongeacht de vermogensstructuur. Indien Oki juist is geprijsd (€ 1.200.000), dient de waarde van Doki hetzelfde te zijn. De totale waarde van Doki is € 1.200.000. 13 De waarde van het vreemd vermogen van Doki is € 300.000. De waarde van het eigen vermogen van Doki is € 900.000 (= 1.200.000 - 300.000). Vraag d In het M&M-model zonder belastingen is de kostenvoet van de onderneming constant, ongeacht de vermogensstructuur. De kostenvoet is derhalve 12,5 % (= 150.000 / 1.200.000). De kostenvoet van het eigen vermogen kan op verschillende manieren worden berekend. Manier I: Bedrijfsresultaat Rentelast (0,06 * 300.000) Winst (= dividend) 150.000 - 18.000 € 132.000 De kostenvoet van het eigen vermogen is 14,67 % (= 132.000 / 900.000). Manier II: ke = ko + (ko - kv) VV/EV ke = 0,125 + (0,125 - 0,06)(300.000 / 900.000) ke = 0,1467 Manier III: ko = ke (EV / TV) + kv (VV / TV) 0,125 = ke (900.000 / 1.200.000) + 0,06 (300.000 / 1.200.000) ke = 0,1467 Vraag e In het M&M-model zonder belastingen is de waarde van de onderneming altijd gelijk, ongeacht de vermogensstructuur. Indien Doki juist is geprijsd (€ 1.300.000), dient de waarde van Oki hetzelfde te zijn. De totale waarde van Oki is derhalve € 1.300.000. Vraag f De kostenvoet van Oki alsmede de kostenvoet van het eigen vermogen van Oki bedraagt 11,54% (= 150.000 / 1.300.000). Vraag g In het M&M-model zonder belastingen is de kostenvoet van de onderneming constant, ongeacht de vermogensstructuur. De kostenvoet is derhalve 11,54% (= 150.000 / 1.300.000). De kostenvoet van het eigen vermogen kan op verschillende manieren worden berekend. Manier I: Bedrijfsresultaat 150.000 14 Rentelast (0,06 * 300.000) Winst (= dividend) - 18.000 € 132.000 De kostenvoet van het eigen vermogen is 13,2 % (= 132.000 / 1.000.000). Manier II: ke = ko + (ko - kv) VV/EV ke = 0,1154 + (0,1154 - 0,06)(300.000 / 1.000.000) ke = 0,132 Manier III: ko = ke (EV / TV) + kv (VV / TV) 0,1154 = ke (1.000.000/1.300.000) + 0,06 (300.000/1.300.000) ke = 0,132 Hoofdstuk 8 Uitwerking 8.1 Phoenix NV (p. 277) Vraag a De intrinsieke waarde van het eigen vermogen van Phoenix bedraagt € 12.000.000 (= (4.500.000 - 1.000.000) + 3.500.000 + 5.000.000). Vraag b De rentabiliteitswaarde van het eigen vermogen van Phoenix bedraagt € 17.500.000 (= 1.750.000 / 0,10). Vraag c De vrije kasstroom van Phoenix in 2002 bedroeg € 2.302.500. Winst na belasting Rentelast Bel. besparing rentelast 1.750.000 850.000 - 297.500 € 2.302.500 N.B. In een niet-groei situatie zijn de vervangingsinvesteringen gelijk aan de afschrijvingen. De totale marktwaarde van Phoenix volgens het discountmodel bedraagt € 28.781.250 (= 2.302.500 / 0,08). Vraag d De marktwaarde van het vreemd vermogen lang bedraagt € 6.923.077 (= 6.000.000 x 0,075 / 0,065). 15 De marktwaarde van het rekening-courantkrediet bedraagt € 6.000.000. De marktwaarde van het eigen vermogen van Phoenix bedraagt € 15.858.173 (= 28.781.250 - 6.923.077 - 6.000.000). Uitwerking 8.2 Van Baren BV (p. 278) Vraag a ko = 0,04 + 1,3 * (0,10 – 0,04) = 0,118 VB = 1.000.000 / 0,118 = € 8.474.576 Vraag b Een mogelijke verklaring kan zijn dat er op de boekwaardebalans activa voorkomen die feitelijk minder waard zijn dan op de balans wordt getoond. Investeringen die in het verleden zijn gedaan, kunnen boekhoudkundig nog wel een bepaalde waarde hebben maar niet of nauwelijks geld opleveren in het operationele proces. Deze activa kosten geld, maar leveren onvoldoende op om waarde aan de organisatie te kunnen toevoegen. Het plan bestaat om begin januari 2004 enkele belangrijke investeringen te doen ter grootte van € 5.000.000 die volledig met vreemd vermogen zullen worden gefinancierd. De kostenvoet van het aan te trekken vreemd vermogen bedraagt 7 %. Verwacht wordt dat door deze investeringen de vrije kasstroom van Van Baren in 2004 zal toenemen tot € 1.100.000 en verder elk jaar met 2 % zal groeien. Vraag c ßBl = 1,3 x (1 + (1 – 0,35) * 5.000.000/8.474.576) ßBl = 1,7986 Vraag d ke = 0,04 + 1,7986 * (0,10 – 0,04) = 0,14792 ko = 8.474.576/13.474.576 * 0,14792 + 5.000.000/13.474.576 * 0,65 * 0,07 = 0,1099 VB = 1.100.000 / (0,1099 – 0,02) = € 12.235.818 Hoofdstuk 9 Uitwerking 9.1 NFA NV (p. 306) Vraag a Initiële kasstroom = - 62.500 + 15.000 = - € 47.500 Exploitatiekasstroom jaar 1 t/m 4: Besparing grondstoffen/energiekosten Extra afschrijvingen (10.000 - 2000) Extra netto winst Afschrijvingen Kasstroom 15.000 8.000 7.000 8.000 € 15.000 16 N.B. Daar afschrijvingen geen ‘kasachtige’ kosten zijn, bestaat de kasstroom feitelijk uit de bespaarde grondstof- en energiekosten. Kasstroom laatste jaar: Exploitatiekasstroom Restwaarde (12 500 - 5000) Kasstroom 15 000 7 500 € 22 500 Vraag b NCW = - 47 500 + 15 000 x a4/4 + 22 500 x A5/4 NCW = - 47 500 + 15 000 x 3,630 + 22 500 x 0,822 NCW = - 47 500 + 54 450 + 18 495 NCW = € 25 445 Conclusie: het is financieel aantrekkelijk om de machine te vervangen omdat de NCW van dit vervangingsproject positief is. Vraag c Initiële kasstroom = - € 47.500 Exploitatiekasstroom jaar 1 t/m 4: Besparing grondstoffen/energiekosten Extra afschrijvingen (10.000 - 2000) Extra winst voor belasting Belasting (35%) Extra netto winst Afschrijvingen Kasstroom Kasstroom laatste jaar: Exploitatiekasstroom Restwaarde (12 500 - 5 000) Kasstroom NCW NCW NCW NCW 15.000 8.000 7.000 2.450 4.550 8.000 € 12.550 12.550 7.500 € 20.050 = - 47.500 + 12.550 x a4/4 + 20.050 x A5/4 = - 47.500 + 12.550 x 3,630 + 20.050 x 0,822 = - 47.500 + 45.557 + 16.481 = € 14.538 Conclusie: het is financieel aantrekkelijk om de machine te vervangen. Vraag d Initiële kasstroom = - € 47.500 Jaar 1 2 3 Kasstroom 15.000 15.000 - 2.450 = 12.550 15.000 - 2.450 = 12.550 17 4 5 6 15.000 - 2.450 = 12.550 15.000 - 2.450 + 7.500 = 20.050 - 2.450 NCW = - 47.500 + 15.000 x A1/4 + 12.550 x (a4/4 - a1/4) + 20.050 x A5/4 – 2.450 x A6/4 NCW = - 47.500 + 15.000 x 0,962 + 12.550 x (3,630 - 0,962) + 20.050 x 0,822 – 2.450 x 0,790 NCW = € 14.959 Conclusie: doordat de belastingen met een vertraging aan de fiscus worden afgedragen, wordt dit vervangingsproject financieel aantrekkelijker. Een snellere oplossing gaat als volgt: In vergelijking met de situatie van vraag a ontvangt de fiscus de desbetreffende bedragen een jaar later. Dit uitstel is voor de fiscus nadelig en voor de onderneming voordelig. De afdracht aan de fiscus was bij vraag 3c: Jaar: 1 2 3 4 5 Bedrag: 2450 2450 2450 2450 2450 De afdracht aan de fiscus wordt: Jaar: 1 2 3 Bedrag: 0 2450 4 2450 5 6 2450 2450 2450 Het voordeel voor de onderneming is per saldo dat een bedrag van € 2450 niet op tijdstip 1 maar op tijdstip 6 wordt betaald. De contante waarde van dit uitstel is: 2450 A1/4 - 2450 A6/4 = 2450 x 0,962 - 2450 x 0,790 = € 421 Door het uitstel van betaling aan de fiscus wordt de netto contante waarde van het project met € 421 verhoogd van € 14.538 naar € 14.959. Uitwerking 9.2 Hensing BV (p. 307) Vraag a Project X Project Y Omzet 1.562.500 Variabele kosten 312.500 Vaste kosten 500.000 Afschrijvingen 500.000 Winst voor belasting 250.000 Belasting (35%) 87.500 Netto winst 162.500 1.800.000 600.000 500.000 300.000 400.000 140.000 260.000 18 Netto winst Afschrijvingen Kasstroom Vraag b NCW (project X) NCW (project Y) 162.500 500.000 € 662.500 260.000 300.000 € 560.000 = - 2.500.000 + 662.500 x a5/4 = - 2.500.000 + 662.500 x 4,452 = € 449.450 = - 1.500.000 + 560.000 x a5/4 = - 1.500.000 + 560.000 x 4,452 = € 993.120 Vraag c Project Y zal worden gekozen omdat de NCW van dit project groter is dan van project X. Vraag d IR(project x) 0 = - 2.500.000 + Σ (662.500/(1+IR)t ) (t = 1,2,3,4,5) Via ‘trial and error’ Æ IR = 10,178 % IR(project y) 0 = - 1.500.000 + Σ (560.000/(1+IR)t ) (t = 1,2,3,4,5) Via ‘trial and error’ Æ IR = 25,195 % Vraag e Project Y zal worden gekozen omdat IRy > IRx. Hoofdstuk 10 Uitwerking 10.1 Pasanonic NV (p. 336) Vraag a Combinatie I Kans Kasstroom Combinatie II Kans Kasstroom Combinatie III Kans Kasstroom 0,3 0,4 0,3 0,3 0,4 0,3 0,3 0,4 0,3 700.000 800.000 900.000 400.000 800.000 1.200.000 1.000.000 800.000 600.000 Vraag b De verwachte jaarlijkse kasstroom van elke combinatie is gelijk aan € 800.000. De verwachte netto contante waarde van elk project is dus ook gelijk. 19 E(NCW(I)) = -2.000.000 + 800.000 x a5/4 = -2.000.000 + 800.000 x 4,452 = € 1.561.600 Zoals gezegd geldt derhalve ook: E(NCW(II)) = € 1.561.600 E(NCW(III)) = € 1.561.600 Vraag c σ(I) = √(0,3 x (700.000 - 800.000)2 + 0,4 x (800.000 - 800.000)2 + 0,3 x (900.000 - 800.000)2) = € 77.460. σ(NCW(I) = 77.460 x a5/4 = 77.460 x 4,452 = € 344.852 σ(II) = (0,3 x (400.000 - 800.000)2 + 0,4 x (800.000 - 800.000)2 + 0,3 x (1 200.000 - 800.000)2) = € 309.839. σ(NCW(II)) = 309.839 x a5/4 = 309.839 x 4,452 = € 1.379.403 σ(III) = √(0,3 x (1.000.000 - 800.000)2 + 0,4 x (800.000 800.000)2 + 0,3 x (600.000 - 800.000)2 = € 154.919. σ(NCW(III) = 154.919 x a5/4 = 154.919 x 4,452 = € 689.699 Vraag d De risicoafkerige ondernemingsleiding zal kiezen voor combinatie I, omdat deze combinatie van alle drie de combinaties (die allen eenzelfde verwachte NCW van € 1 369.000 hebben) het kleinste risico heeft. Vraag e P + Combinatie I Kans Kasstroom P + Combinatie II Kans Kasstroom P + Combinatie III Kans Kasstroom 0,3 0,4 0,3 0,3 0,4 0,3 0,3 0,4 0,3 5.300.000 5.000.000 4.700.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.600.000 5.000.000 4.400.000 De verwachte kasstroom van de onderneming met elke combinatie bedraagt € 5.000.000. Echter, het risico van de onderneming inclusief combinatie II is nul. De risicoafkerige ondernemingsleiding zal in dit geval voor uitvoering van combinatie II kiezen. 20 Vraag f De antwoorden op de vragen 3d en 3e verschillen, omdat bij vraag 3d de partiële analyse van investeringsprojecten is toegepast en bij vraag 3e de totale analyse. Bij de totale analyse wordt rekening gehouden met de invloed van een toe te voegen project op de onderneming. Bij partiële analyse wordt een project zelfstandig beoordeeld. Uitwerking 10.2 K en L (p. 337) Vraag a De jaarlijkse kasstroom van project K bedraagt: Omzet Variabele kosten Vaste kosten Belasting (35%) Netto winst 20.000.000 17.250.000 2.000.000 750.000 262.500 € 487.500 De vrije kasstroom bedraagt: 487.500 + 200.000 = € 687.500 NCW(project K) = - 1.000.000 + 687.500 3,790 = € 1.605.625 De jaarlijkse kasstroom van project L bedraagt: Omzet Variabele kosten Vaste kosten Belasting (35%) Netto winst 9.500.000 7.500.000 1.750.000 250.000 87.500 € 162.500 De vrije kasstroom bedraagt: 162.500 + 100.000 = € 262.500 NCW(project L) = - 500.000 + 262.500 x 3,790 = € 494.875. Vraag b NCW = - 1.000.000 + kas x 3,790 ≥ 0 kas ≥ 263 852 (1 - 0,35)((20 - 17,25) x Q - 2.000.000) + 200.000 ≥ 263.852 Q ≥ 762.994 Vraag c NCW = - 500.000 + kas x 3,790 ≥ 0 kas ≥ 131.926 (1 - 0,35)((9,50 - 7,50) x Q – 1.750.000) + 100.000 ≥ 131.926 Q ≥ 899.558 21 Vraag d (1 - 0,35)((p - 17,25) x 1.000.000 - 2.000.000) + 200.000 ≥ 263.852 p ≥ € 19,35 Vraag e (1 - 0,35)((p - 7,50) x 1.000.000 - 1.750.000) + 100.000 ≥ 131.926 p ≥ € 9,30 Vraag f NCW = - 1.000.000 + kas x 3,79 - 300.000 x 0,621 ≥ 1.605.625 kas x 3,79 ≥ 2.791.925 kas ≥ 736.656 (1 - 0,35)((20 - 17,25) x Q - 2.000.000) + 200.000 ≥ 736.656 Q ≥ 1.027.497 Vraag g NCW = - 500.000 + kas x 3,79 - 225.000 x 0,621 ≥ 494.875 kas x 3,79 ≥1.134.600 kas ≥ 299.367 (1 - 0,35)((9,50 - 7,50) x Q – 1.750.000) + 100.000 ≥ 299.367 Q ≥ 1.028.359 Vraag h Indien minder voorraden volstaan treden de volgende effecten op. Ten eerste zal er een minder grote initiële investering hoeven plaats te vinden. Ten tweede zal de kasstroom van het laatste jaar ook afnemen. Beide effecten zorgen in eerste instantie voor een hogere netto contante waarde. Dit houdt in dat met een lagere afzet bij een gelijkblijvende netto contante waarde kan worden volstaan. Vraag i NCW = - 1.000.000 + 687.500 x factor = 1.204.219 factor = 3,206. Dit houdt in dat de vermogenskostenvoet mag stijgen tot maximaal 17 %. Vraag j NCW = - 500.000 + 262.500 x factor = 296.925 factor = 3,036 Dit houdt in dat de vermogenskostenvoet mag stijgen tot maximaal 19 %. 22 Vraag k Stel prijs P = 0, dan is de omzet 0. Indien wij afzien van belastingcompensatie is de netto winst - € 19.250.000 en de vrije kasstroom - € 19.050.000. NCW (project K) = - 1.000.000 - 19.050.000 x 3,79 = - € 73.199.500 De grafiek van de NCW-functie snijdt de horizontale as wanneer NCW(K) = 0. Dan moet voor de jaarlijkse vrije kasstroom (VK) gelden: - 1.000.000 - VK x 3,79 = 0. VK = € 263.850 (afgerond). De afschrijvingen bedragen € 200.000, zodat de netto winst € 63.850 (= 263.850 - 200.000) bedraagt. De winst voor belasting is € 98.230 (= 63.850/(1 - 0,35)). De omzet is € 19.348.230 (= 98.230 + 17.250.000 + 2.000.000). Aangezien de afzet 1.000.000 stuks bedraagt, geldt dat voor een prijs van 23 € 19,35 (= 19.348.230/1.000.000) de NCW van project K gelijk aan nul is. Hoofdstuk 11 Uitwerking 11.1 Belbek (p. 361) Vraag a Beginsaldo liquide middelen Debiteuren Crediteuren Vaste kosten Verkoopkosten Huur Belasting Eindsaldo liquide middelen Oktober November December 85.000 + 240.000 - 165.000 - 10.000 - 13.500 - 45.000 136.500 + 270.000 - 180.000 - 10.000 - 12.500 159.000 + 250.000 - 200.000 - 10.000 - 10.000 - 60.000 136.500 159.000 129.000 Uitwerking 11.2 Rooibosch NV (p. 361) Vraag a Dekkingsbijdrage (= 1.000.000 x (10,50 - 3,25)) Vaste kosten Bedrijfsresultaat Rentelasten Winst voor belasting Belasting (35 %) Winst na belasting in 2004 Vraag b Dekkingsbijdrage 1,2 x 1.000.000 x (10,25 - 3,00) Vaste kosten Bedrijfsresultaat Rentelasten Winst voor belasting Belasting (35 %) Verwachte winst na belasting in 2005 7.250.000 - 3.500.000 3.750.000 - 750.000 3.000.000 - 1.050.000 € 1.950.000 8.700.000 - 3.700.000 5.000.000 - 800.000 4.200.000 - 1.470.000 € 2.730.000 De hefboomwerking van de kostenstructuur (en ook van de vermogensstructuur) wordt bepaald aan de hand van de situatie in 2005. De gegevens betreffende 2004 zijn historie en derhalve voor de bepaling van de hefboomwerking van de kostenstructuur niet relevant. Veronderstel dat de omzet, en daarmee de dekkingsbijdrage, is verdubbeld. Bepaal in dat geval de grootte van de mutatie in het bedrijfsresultaat, onder de (irreële) veronderstelling dat de vaste kosten niet zijn toegenomen. 24 Dekkingsbijdrage Vaste kosten Bedrijfsresultaat Rentelasten Winst voor belasting Belasting (35 %) Verwachte winst na belasting over 2005 17.400.000 - 3.700.000 13.700.000 - 800.000 12.900.000 - 4.515.000 € 8.385.000 Vraag c Bij een verdubbeling van de omzet (200 %) neemt het bedrijfsresultaat toe met 274 % (= 13.700.000 – 5.000.000 / 5.000.000). De hefboomwerking van de kostenstructuur is derhalve 1,37 (= 2,74 / 2). Vraag d In het voorbeeld gegeven onder vraag 4c neemt de winst na belasting toe met 307 % (= 8.385.000 - 2.730.000 / 2.730.000) keer zo groot. De hefboomwerking van de vermogensstructuur is 2,24 (= 3,07 / 1,37). Hoofdstuk 12 Uitwerking 12.1 Wear In Inc. (p. 383) Vraag a De afzet per week bedraagt 25.000 / 50 = 500 stuks De veiligheidsvoorraad is 2 × 500 = 1.000 stuks Vraag b De optimale bestelgrootte bedraagt: √ ((2 × 25.000 × 50) / (7 + (0,077 × 39))) = 500 stuks Vraag c De opslagkosten per stuk zijn: 7 + (0,077 × 39) = € 10 Opslagkosten roulerende voorraad: (500 / 2) × 10 = € 2.500 Opslagkosten veiligheidsvoorraad: 1.000 × 10 = € 10.000 Totale bestelkosten: (25.000 / 500) × 50 = € 2.500. Totale voorraadkosten: € 15.000 (= 2.500 + 10.000 + 2.500). Vraag d Gemiddelde voorraad: 1.000 + (500 / 2 ) = 1.250 stuks. Gemiddeld geïnvesteerd vermogen: 1.250 × 39 = € 48.750. Vraag e Maximale voorraad: 1.000 + 500 = 1.500 stuks. Maximaal geïnvesteerd vermogen: 1.500 × 39 = € 58.500. 25 Vraag f Maximale hoeveelheid: 46.800 / 39 = 1.200 stuks. 1.000 stuks is de veiligheidsvoorraad, dan kunnen er maximaal 200 stuks per keer worden besteld. Vraag g Opslagkosten roulerende voorraad: (200 / 2) × 10 = € 1.000. Opslagkosten veiligheidsvoorraad: 1.000 × 10 = € 10.000. Bestelkosten: (25.000 / 200) × 50 = € 6.250. Totale kosten: € 17.250. Vraag h De vermogensrestrictie ‘kost’ € 2.250 (= 17.250 - 15.000). Uitwerking 12.2 Mona BV (p. 384) Vraag a Contant 1 maand 2 maanden 65.500 6.550.000 -- 70.500 7.050.000 1% 75.500 7.550.000 2% Contante waarde - verwachte ontvangsten 6.550.000 6.924.1071 - variabele uitgaven -150.000 - vaste uitgaven --- 7.282.0222 300.000 300.000 224.1073 132.0224 Aantal Omzet Wanbetaling NCW 1) (0,99 x 7.050.000)/1,008 = € 6.924.107 2) (0,98 x 7.550.000)/(1,008)2 = € 7.282.022 3) – 6.550.000 - 150.000 + 6.924.107 = € 224.107 4) – 6.650.000 - 300.000 - 300.000 + 7.282.022 = € 132.022 De voorkeur gaat uit naar een krediettermijn van één maand. Vraag b Indien de NCW bij een krediettermijn van twee maanden groter is dan de NCW bij een krediettermijn van één maand en de NCW bij contante betaling. Voorwaarde 1: De NCW bij een krediettermijn van twee maanden moet groter zijn dan de NCW bij een krediettermijn van één maand. - 300.000 - 300.000 + (0,98 x 7 550.000)/(1+x)2 > - 150.000 + (0,99 x 7.050.000)/(1+x) 26 - 600.000 + 7 399.000/(1+x)2 > - 150.000 + 6 979 500/(1+ x) - 600.000(1+ x)2 + 7 399.000 > - 150.000(1+ x)2 + 6 979 500(1+ x) 600.000(1+ x)2 – 7.399.000 < 150.000(1+ x)2 - 6 979 500(1+x) 450.000(1+ x)2 – 7.399.000 + 6.979.500(1+ x) < 0 450.000x2 + 6.979.500x + 30.500 < 0 Deze vergelijking oplossen geeft voor x de volgende waarden: - 0,0044 en - 15,51. Indien de disconteringsvoet ligt tussen – 1551 % en - 0,44 % verdient een krediettermijn van twee maanden de voorkeur boven een krediettermijn van één maand. Merk op dat disconteringsvoeten altijd positief zijn, zodat aan genoemd criterium nooit is voldaan. Voorwaarde 2: De NCW bij een krediettermijn van twee maanden moet groter zijn dan de NCW bij contante betaling. - 300.000 - 300.000 + (0,98 x 7.550.000)/(1+ x)2 > 6.550.000 7.399.000/(1+ x)2 > 7.150.000 (1+ x)2 < 1,0348 - 1,0173 < 1+ x < 1,0173 - 2,0173 < x < 0,0173 Indien de disconteringsvoet ligt tussen - 201,73 % en 1,73 % verdient een krediettermijn van twee maanden de voorkeur boven directe betaling. Merk op dat een disconteringsvoet altijd positief is, zodat aan voorwaarde 2 wordt voldaan indien 0 < x < 0,0173. Echter, aan en voorwaarde 1 en voorwaarde 2 moet worden voldaan, maar aan voorwaarde 1 wordt nooit voldaan. Dit betekent dat bij géén enkele disconteringsvoet gekozen zal worden voor betaling na twee maanden. Vraag c Indien de NCW bij een krediettermijn van één maand groter is dan de NCW bij een krediettermijn van twee maanden en de NCW bij contante betaling. Uit de beantwoording van vraag 9b blijkt dat de NCW bij een krediettermijn van één maand altijd groter is dan de NCW bij een krediettermijn van twee maanden. Dit betekent dat voor een krediettermijn van één maand wordt besloten indien de NCW bij een krediettermijn van één maand altijd groter is dan de NCW bij contante betaling. - 150.000 + 6.979.500/(1+ x) > 6.550.000 6.700.000 (1+ x) < 6.979.500 (1+ x) < 1,0417 x < 0,0417 Indien de disconteringsvoet kleiner is dan 4,17 % per maand gaat de voorkeur uit naar een krediettermijn van één maand. Is de disconteringsvoet groter dan 4,17 % per maand, dan gaat de voorkeur uit naar contante betaling. 27 Vraag d Korting Betaling 10e dag Betaling na 1 maand Oninbaar Debiteurensaldo 0% 0% 100 % 1% 587.5001 1% 20 % 79 % 3% 40 % 59 % 5% 50 % 49 % 1% 509.1672 1% 430.8333 1% 391.6674 1) 0 % korting: 7.050.000 x 1/12 = € 587.500 2) 1 % korting: betaling 10e dag: (0,2 x 7.050.000 = 1.410.000) gemiddeld per jaar (1.410.000 x 10/360) = betaling plus oninbaar na 1 maand: (0,8 x 7.050.000 = 5.640.000) gemiddeld per jaar (5.640.000 x 1/12) = 39.167 470.000 € 509.167 3) 3 % korting: (0,4 x 7.050.000 x 10/360) + (0,6 x 7.050.000 x 1/12) = 78.333 + 352.500 = € 430.833 4) 5 % korting: (0,5 x 7.050.000 x 10/360) + (0,5 x 7.050.000 x 1/12) = 97.917 + 293.750 = € 391.667 Vraag e NCW (1 % korting)= - 6.924.107 + (0,99 x 0,2 x 7.050.000)/1,0081/3 + (0,79 x 7.050.000)/1,008 = - 6.924.107 + 1.392.197 + 5.525.298 = - € 6612 NCW (3 % korting)= - 6.924.107 + (0,97 x 0,4 x 7.050.000)/1,0081/3 + (0,59 x 7.050.000)/1,008 = - 6.924.107 + 2.728.144 + 4.126.488 = - € 69.475 NCW (5 % korting)= - 6.924.107 + (0,95 x 0,5 x 7.050.000)/1,0081/3 + (0,49 x 7.050.000)/1,008 = - 6.924.107 + 3.339.867 + 3.427.083 = - € 157.157 Conclusie: Geen van de drie kortingsalternatieven creëert waarde. Dit houdt in dat uit oogpunt van waardemaximalisatie bij een krediettermijn van één maand géén korting dient te worden aangeboden. 28 Hoofdstuk 13 Uitwerking 13.1 DDK (p. 417) De oplossingen van opgave 13.1 zijn per ongeluk in het boek afgedrukt als opgave 13.3 op p. 419. Uitwerking 13.2 Amsterwaal en Rottermaas (p. 418) Vraag a Op de markt voor vastrentende waarden kan Amsterwaal 1 % goedkoper lenen (= 6,75 % - 5,75 %). Op de markt voor leningen met een variabele rente is Amsterwaal 0,375 % (= (Euribor + 0,5 %) - (Euribor + 0,125 %)) goedkoper uit. Het comparatief kostenverschil is: 1 % - 0,375 % = 0,625 %. Een swap is dus mogelijk. Vraag b Amsterwaal leent tegen een vaste rente van 5,75 %. Rottermaas leent tegen een rente van Euribor + 0,5 %. Rottermaas vergoedt gedurende de looptijd van de lening jaarlijks 6 % aan Amsterwaal. Amsterwaal betaalt aan Rottermaas een rente van Euribor + 0,125 %. Per saldo betaalt Amsterwaal een variabele rente en Rottermaas een vaste rente. Vraag c Amsterwaal betaalt aan Rottermaas Euribor + 0,125 %. Daarnaast betaalt zij aan de markt 5,75 %, terwijl zij van Rottermaas 6 % vergoed krijgt. Per saldo betaalt Amsterwaal Euribor - 0,125 %. Indien Amsterwaal rechtstreeks op de variabel rentende markt had geleend, had zij Euribor + 0,125 % moeten betalen. Haar voordeel is hier 0,25 %. Rottermaas betaalt aan Amsterwaal 6 %. Daarnaast betaalt zij aan de markt Euribor + 0,5 %, terwijl zij van Amsterwaal Euribor + 0,125 % vergoed krijgt. Per saldo betaalt Rottermaas 6,375 %. Indien Rottermaas rechtstreeks op de vast rentende markt had geleend, had zij 6,75 % moeten betalen. Haar voordeel is hier 0,375 %. 29 Het voordeel van beide ondernemingen tezamen (0,625 %) is gelijk aan het comparatief kostenverschil. 30