Door: Begeleider: Anja Jansen Maarten Loonen September – November, 2004 Inhoud Voorwoord 2 Samenvatting / Abstract 3/4 Inleiding 5 Cycli 6 De lemmingen 9 Roofvogels 12 De middelste jager 14 Herkenning Verspreiding en migratie Reproductie Dieet - in de broedperiode - buiten de broedperiode reactie op lemmingdal reactie op lemmingpiek De sneeuwuil 14 14 14 15 15 15 15 16 17 Herkenning Verspreiding en migratie Reproductie Dieet - in de broedperiode - buiten de broedperiode reactie op lemmingdal reactie op lemmingpiek Conclusie / Discussie 17 17 17 18 18 18 18 18 19 Cycli Roofvogels 19 21 Literatuur 22 Bijlagen 24 Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 24 25 26 27 Omslag: van links naar rechts, van boven naar beneden: middelste jager, sneeuwuil, lemming. 1 Voorwoord Ik heb dit onderwerp gekozen omdat ik gefascineerd ben door het arctische gebied en de processen die zich daar afspelen. In eerste instantie was ik van plan om een scriptie te schrijven over de middelste jager, maar mede omdat er over de middelste jager zelf nog vrij weinig bekend is (en dus vrij weinig over te vinden), heb ik besloten mij toch meer op het grotere ecologische geheel waar de middelste jager een grote rol in speelt te gaan richten, en ook te gaan schrijven over de lemmingcyclus waar de middelste jager en eigenlijk alle arctisch levende dieren van afhankelijk zijn. Veel mensen hebben mij geweldig geholpen met deze scriptie. Ik heb ladingen informatie gekragen van Ko de Korte, Hans Schekkerman heeft mij observatiedata laten zien en mij verteld over de middelste jager in het veld. Verder zijn vele mensen mij zeer behulpzaam geweest door mij informatie te sturen via de e-mail en de post. Tenslotte wil ik mijn begeleider Maarten Loonen bedanken voor alle hulp en steun die hij mij gegeven heeft. Deze scriptie is een acht - weeks scriptie. Ik heb er meer tijd aan besteed dan vereist. Mijn interne begeleider was Maarten Loonen, en mijn externe begeleider was Ko de Korte. Ik heb deze scriptie gedaan bij het Arctisch centrum. Uiteindelijk heb ik, onder andere door deze scriptie, veel interesse gekregen in de lemmingcyclus, de hiervan afhankelijke Arctisch broedende roofvogels en de middelste jager. 2 Samenvatting De lemmingcyclus beïnvloedt de vegetatie en het dierenleven op de toendra. Veel dieren zijn afhankelijk van lemmingen. Naast de lemmingcyclus bestaan er ook nog andere cycli, zoals bijvoorbeeld de boreale cyclus van de sneeuwhaas en de lynx. Een ding wat opvalt bij deze cycli is dat hoe noordelijker je kijkt, hoe korter ze zijn. Naast de cyclus van de prooidieren zoals lemmingen en sneeuwhazen die direct de aantallen predatoren beïnvloedt bestaan er ook secundaire cycli, de predatoren jagen namelijk ook op andere soorten en deze aantallen zullen zich dan ook cyclisch gaan gedragen. De precieze oorzaken van cycli zijn onbekend, er zijn wel verschillende theorieën over. De twee basis theorieën zijn: bottom-up control (de cyclus wordt veroorzaakt door een element (planten) dat onderaan de voedselketen staat) en top-down control (de cyclus wordt veroorzaakt door een element (predatoren) dat bovenaan de voedselketen staat). Waarschijnlijk worden cycli door een combinatie van deze factoren veroorzaakt. De vorm van een cyclus wordt beïnvloed door verscheidene factoren. De belangrijkste factor zijn waarschijnlijk de predatoren. Predatoren kunnen de populatieaantallen van hun prooidier stabiliseren, of juist de populatiecrash langer en dieper maken. De lemming cyclus loopt niet gelijk over de hele Arctis. Dit betekent dat in sommige gebieden de lemmingen in grote dichtheden voorkomen, terwijl in andere gebieden en bijna geen lemmingen zijn. De dichtheid van broedende roofvogels neemt toe met de lemmingdichtheid. Ook het totaal aantal uitgevlogen jongen per populatie neemt toe. Als de lemmingdichtheid aan de lage kant is broedt de middelste jager niet, de sneeuwuil jaagt naast lemmingen dan ook op andere dieren. Als de lemmingdichtheid zeer laag is broedt ook de sneeuwuil niet. Roofvogels zijn belangrijke lemming predatoren, met name de middelste jager en de sneeuwuil. De middelste jager broedt in zeer grote dichtheden als de lemmingdichtheid hoog is, en broedt niet als er weinig lemmingen zijn, dan trekt hij uit het gebied weg. Als er weinig lemmingen zijn zullen sneeuwuilen niet broeden, maar op de toendra blijven rondtrekken. Een familie sneeuwuilen heeft erg veel lemmingen nodig in de broedperiode. Een sneeuwuil vangt jonge vogels voor zijn jongen als er niet voldoende lemmingen zijn. Er is nog meer onderzoek nodig naar de lemmingcyclus en de daarvan afhankelijke dieren. 3 Abstract The lemming cycle influences vegetation and animals on the tundra. A lot of animals are dependent on the lemming. Other population cycles exists besides the lemming cycle, like the boreal cycle of the snowshoe hare and the lynx. The further you get northward, the shorter these cycles get. Next to predator-prey cycles like the lemming and the snowshoe hare which directly influence the numbers of predators, secondary cycles exist, because the predators hunt on other species too, and those population numbers will behave in a cyclic way as well. The exact causes of cycles are unknown, but there are many theories. The basics of those theories are: bottom-up control (the cycle is caused by an element (plants) on the bottom of the food chain) and top-down control (the cycle is caused by an element (predators) on the top of the food chain). Probably the cycles are caused by a combination of these factors. The shape of a cycle is influenced by different factors. The most important factor is probably the predators. Predators can stabilize the numbers of their prey, or they can make a population crash longer and deeper. The lemming cycle doesn’t have the same phase all over the arctic, which means that in some areas the lemmings can get quite abundant, while in other areas there are just a few. The density of breeding predatory birds increases with lemming density. The number of fledglings also increases. If the lemming density is low the pomarine skua will not breed, the snowy owl will hunt other prey next to lemmings. If the lemming density is extreme low the snowy owl won’t breed either. Birds of prey are important lemming predators, in particular the pomarine skua and the snowy owl. The pomarine skua will breed in very high densities if lemming abundance is high, but it won’t breed and will leave the area if there are few lemmings. A family of snowy owls needs a lot of lemmings in the breeding period. A snowy owl will sometimes catch a young bird for its chicks if the lemming abundance is low. If there are few lemmings the snowy owls won’t breed at all, and fly around on the tundra, searching for food. There is more research needed on the lemming cycle and the animals depending on the lemming cycle. 4 Inleiding De toendra is een bijzonder gebied. Ondanks de extreme omstandigheden en de schaarse vegetatie komen er iedere lente weer veel vogels om te broeden. Dit maakt de toendra een belangrijk gebied voor veel vogelsoorten. De lemming is een belangrijk element van de toendra. Lemmingen beïnvloeden de vegetatie en het dierenleven op de toendra. Lemmingen eten de vegetatie, roofdieren eten de lemmingen, en als er niet genoeg lemmingen zijn eten deze roofdieren andere dieren. Zo beïnvloedden de lemminghoeveelheden bijna alle dieren die op de toendra leven. De lemminghoeveelheden volgen een cyclus. Dit houdt in dat er het ene jaar veel lemmingen zijn, de aantallen afnemen tot een minimum is bereikt, dan de aantallen weer toenemen, tot een piek en dan weer afnemen. De lemmingcyclus duurt ongeveer vier jaar. Waar deze cyclus precies door veroorzaakt wordt is niet bekend, al zijn er veel theorieën over. De cyclus beïnvloedt veel dieren en zelfs planten op de toendra, in deze dieren en planten zijn ook vierjarige cycli zichtbaar. Ieder jaar komen er veel roofvogels naar de toendra om te broeden. De meeste van deze roofvogels hebben de lemmingen als hun belangrijkste prooi. Ze hebben de lemmingen nodig om zichzelf en hun jongen te voeden. Als er niet genoeg lemmingen zijn moeten de roofvogels zich aanpassen. Op welke manieren kunnen ze dat doen? De middelste jager is een zeevogel die in de broedperiode een lemmingspecialist is (daarom zal ik hem in deze scriptie een roofvogel noemen). Buiten de broedperiode leeft deze vogel op zee. Hij voedt zich dan voornamelijk door voedsel te stelen van andere zeevogels. Er is nog vrij weinig bekend van deze vogel, men weet bijvoorbeeld niet hoeveel er van zijn, en wat hij precies doet als er weinig lemmingen zijn. Hier zijn verschillende theorieën over. In de broedperiode is de sneeuwuil afhankelijk van lemmingen. Ook jagen ze wel op kleine en jonge vogels. Buiten de broedperiode eet de sneeuwuil bijna alle kleine dieren die op de toendra leven. Omdat de middelste jager en de sneeuwuil belangrijke lemming predatoren zijn, die voor hun broedsucces afhankelijk zijn van de lemmingcyclus, heb ik deze vogels uitgekozen als onderwerp van deze scriptie. De vraag die hieruit voortkomt is hoe broedende roofvogels op de toendra, met name de sneeuwuil en de middelste jager, zich aanpassen aan de wisselende hoeveelheden lemmingen. Deze vraag ga ik proberen te beantwoorden door te kijken naar hoe cycli zoals de lemmingcyclus in zijn werk gaan, en hoe de verschillende predatoren, met name roofvogels, hier op reageren. 5 Cycli In enkele soorten zoogdieren zijn dichtheidscycli waar te nemen, waarbij de aantallen dieren om de zoveel jaar variëren en de aantallen predatoren dat patroon volgen met ongeveer een jaar vertraging. De toename van predator dichtheid als reactie op de toename van de prooi dichtheid noemt men een numerieke respons. Hoe simpeler de leefgemeenschap, hoe duidelijker zo’n cyclus in een ecosysteem naar voren komt. Deze duidelijke cycli worden dus voornamelijk gevonden in gebieden waar de soortenrijkdom relatief laag is, zoals in de arctische en de boreale gebieden. Cycli zijn het best zichtbaar bij voedselspecialisten die niet migreren. Veel dieren richten zich op een andere soort voedsel als het geprefereerde voedsel zeldzaam is, en dan zal de cyclus minder duidelijk zijn. Ook kunnen dieren wegtrekken naar andere gebieden als hun geprefereerde prooi (of een vervangende prooi) niet voldoende aanwezig is. De aanpassingen van het gedrag van de predatoren afhankelijk van de prooi dichtheid noemt men een functionele respons. Een voorbeeld van een predator prooi cyclus is de cyclus van de poolvos, de sneeuwuil, de hermelijn en de arctisch broedende roofvogels met de lemmingen en de veldmuizen; deze cyclus is vierjarig, en komt voor in arctische gebieden. Een ander voorbeeld is de cyclus van de lynx, de coyote en de rode vos met de sneeuwhaas; deze cyclus is tienjarig, en komt voor in boreale gebieden. Hieronder is een 4 jarige arctische cyclus: de hermelijn - lemming cyclus (figuur 1), en een 10 jarige boreale cyclus: de lynx - sneeuwhaas cyclus (figuur 2) grafisch weergegeven. Figuur 1: De hermelijn - lemming cyclus. Het is in deze figuur duidelijk te zien dat de lemming cyclus ongeveer 4 jaar duurt, en dat de aantallen van de hermelijn de aantallen van de lemmingen met enkele vertraging volgen. (bron: Gilg et al. 2003) 6 Figuur 2: De lynx – sneeuwhaas (hare) cyclus. Het is in deze figuur duidelijk te zien dat de sneeuwhaas cyclus ongeveer 10 jaar duurt, en dat de aantallen van de lynx de aantallen van de sneeuwhaas met enkele vertraging volgen. (bron: MacLulich 1937) De cycli van herbivoren (prooidieren) kunnen beïnvloed worden door interne en externe factoren: Voorbeelden van externe factoren zijn: voedsel beschikbaarheid en voedsel kwaliteit, de dichtheid van predatoren, en ziektes en parasieten. Voorbeelden van interne factoren zijn: stress, en de overleving van jongen en het geslachtsrijp worden van jongen. (White, 1998, Sedal et al. 1993) Cycli zijn ook aanwezig bij dieren die niet direct afhankelijk zijn van lemmingen of sneeuwhazen. In de cyclus van de lynx en de sneeuwhaas is het opvallend dat de hoenders ook een cyclus hebben die gelijk op loopt met die van de sneeuwhaas en de lynx (Hammarstrom, 2001). In de cyclus van de lemmingen en zijn predatoren is het opvallend dat die gelijk op loopt met een cyclus in arctisch broedende ganzen (Bety et al. 2001) en andere arctisch broedende vogels zoals steltlopers (Blomqvist et al. 2002). Dit lijkt veroorzaakt te worden door dat de predatoren, als hun prooi op een minimum zit, over moeten schakelen naar een andere prooi. Omdat enkele predatoren een piek lijken te beleven als hun gewoonlijke prooi begint af te nemen (Gilg et al. 2003, Angerbjorn et al.1999), hebben ze veel vervangend voedsel nodig. Dit heeft een behoorlijke invloed op de populatie van de alternatieve prooisoort. Ook kunnen deze cycli veroorzaakt zijn door dat de planten die deze dieren eten intensief gegeten zijn door de lemmingen of de sneeuwhaas, en het volgende jaar in kleine aantallen voorkomen of veel afweerstoffen hebben. De precieze oorzaak van een populatiecyclus is niet bekend. Het kan zijn dat de predatoren de cyclus veroorzaken (top-down control) of de beschikbaarheid en kwaliteit van het voedsel van het prooidier (bottom-up control), maar waarschijnlijk is de oorzaak een combinatie van deze factoren. 7 In tabel 1 staat een overzicht van verschillende cycli in arctisch en boreaal gebied, en de mogelijke oorzaken van deze cycli. De cycli in arctisch gebied en de cycli binnen boreaal gebied worden voornamelijk veroorzaakt door plant herbivoor en predator - prooi relaties. De cycli binnen een gebied hangen met elkaar samen, omdat het ene dier afhankelijk is van de dichtheid van het andere dier. Het lijkt er op dat de duur van de duidelijke cycli afneemt met de toename van de breedtegraad (Akcakaya, 1992). Waar dit door veroorzaakt wordt is niet zeker, maar gezien aan de basis van de arctische cyclus de lemming staat, en aan de basis van de boreale cyclus de sneeuwhaas, is het mogelijk dat de duur van de cycli samenhangt met deze diersoort en diens levenscyclus. Een voorbeeld van een cyclus waarvan de timing bepaald wordt door de levenscyclus van een nematode parasiet is de cyclus van het schotse moerassneeuwhoen (Lagopus lagopus scoticus). In tegenstelling tot de arctische en boreale cycli heeft deze cyclus geen duidelijke invloed op het hele ecosysteem. Tabel 1: Enkele voorbeelden van cycli en hun mogelijke oorzaken. Onder de arctische predatoren vallen o.a. de poolvos en de sneeuwuil, onder boreale predatoren vallen o.a. de lynx. Cyclus gebied duur oorzaak referentie Lemmingen (Lemmus sp.) arctisch 4 jaar voedselkwaliteit Sedal et al. 1993 predatie Gilg et al. 2003 Predatoren arctisch 4 jaar voedselkwantiteit Angerbjorn et al. 1999 Ganzen arctisch 4 jaar predatie Bety et al. 2001 Steltlopers arctisch 4 jaar predatie Blomqvist et al. 2002 Sneeuwhaas (Lepus americanus) boreaal 10 jaar predatie Keith et al. 1984 voedselkwantiteit Krebs et al. 1995 Predatoren Kraaghoen (Bonasa umbellus) boreaal 10 jaar voedselkwantiteit Breitenmoser et al. 1993 boreaal 10 jaar predatie Hammarstrom, 2001 gematigd 5 jaar parasiet Dobson et al. 1992 Schotse moerassneeuwhoen (Lagopus lagopus scoticus) Een verklaring voor het voorkomen van duidelijke cycli in arctische en boreale gebieden is dat de ecosystemen daar biologisch gezien vrij simpel in elkaar zitten (Bliss et al. 1973). De soortenrijkdom is vrij laag door de vele limiterende factoren in het milieu, en hierdoor kunnen deze ecosystemen niet makkelijk bufferen tegen fluctuaties en instabiliteit in het milieu, voedsel of populatie hoeveelheden (White, 1998). Dus als een soort op een dichtheids-minimum zit hebben de predatoren maar beperkte keus in andere prooidieren om naar over te schakelen, waardoor een cyclus duidelijk zichtbaar wordt in al deze dieren in het ecosysteem. 8 De lemmingen Een belangrijk element van de toendra is de lemming. Op de Europese/Russische toendra is de Siberische lemming (Lemmus sibiricus) het meest algemeen, met daarna de halsbandlemming (Dicrostonyx torquatus) (Wiklund et al. 1999). Verder spelen veldmuizen ook een rol; ze komen voor op de toendra, en hun aantallen volgen dezelfde trend als de lemming cyclus. Bijna alle predatoren op de toendra zijn afhankelijk van de lemmingen. De hoeveelheid lemmingen op de toendra is onderhevig aan een cyclus: het ene jaar zijn er veel meer lemmingen dan in het andere jaar. Ook verschilt het aantal per plaats. Deze plaatselijke verschillen in lemmingdichtheid worden veroorzaakt door barrières in het landschap. Zo kan aan de ene kant van een rivier of een bergketen de lemming heel algemeen zijn, en aan de andere kant vrij zeldzaam. Uit de metingen van lemmingaantallen in verschillende gebieden door onder andere Erlinge in 1994 (Angerbjorn et al. 1999) (zie bijlage 1). Hier komt uit naar voren dat de lemmingcyclus niet over de hele Arctis gelijk loopt, maar dat er grote verschillen zijn per locatie. Door de grote variatie in aantallen lemmingen per jaar moeten de predatoren die hiervan afhankelijk zijn zich aanpassen. Enkele manieren om aan te passen aan fluctuerende prooi hoeveelheden zijn wegtrekken naar een ander gebied of overstappen op een andere voedselbron (functionele respons). De residente predatoren stappen over op een andere voedselbron, en de migrante predatoren trekken weg. Bijvoorbeeld de poolvos en de sneeuwuil gaan ganzenkuikens en andere (jonge) vogels eten, de jagers trekken weer terug naar zee. Ook zullen al deze soorten geen of weinig jongen krijgen als er weinig lemmingen zijn. Waardoor de lemmingcyclus wordt veroorzaakt is een grote vraag, waar inmiddels verschillende theorieën over zijn bedacht. Een voorbeeld hiervan is de theorie dat de lemmingcyclus veroorzaakt zou zijn door predatoren (Gilg et al. 2003): top-down control, een ander voorbeeld is dat de cyclus veroorzaakt zou zijn door afweerstoffen in planten (Sedal et al. 1993): bottom-up control. Gilg e.a. (2003) vinden dat er geen bewijs is dat voedsel of ruimte voor lemmingen gelimiteerd zijn op het moment van een maximum en dat de cyclus dus niet door die factoren veroorzaakt kan worden. Dan blijven predatoren over als veroorzakers van de cyclus. Volgens Gilg e.a. zijn de belangrijkste lemmingpredatoren de hermelijn, de poolvos, de sneeuwuil en de kleinste jager. De hermelijn heeft een vertraagde respons op de lemmingaantallen, waarbij de aantallen volwassen hermelijnen hoog zijn een jaar nadat de lemmingaantallen hoog waren. De andere predatoren reageren direct op de stijging van de lemmingaantallen. De lemmingaantallen worden gestabiliseerd door de predatie van de poolvos, de sneeuwuil en de kleinste jager, en het cyclische patroon wordt door de vertraagde respons van de hermelijn veroorzaakt. 9 Angerbjorn e.a. (1999) hebben gevonden dat poolvossen door predatie de populatiecrash van de Siberische lemming dieper en langer maakten, maar geen bewijs gevonden dat de vossen deze cyclus ook daadwerkelijk veroorzaken. Wel wordt de vos sterk beïnvloed door de lemmingcyclus, de aantallen volwassen vossen is op een piek ongeveer 1 jaar nadat de lemming aantallen in dat gebied een piek hebben gehad. Dit komt doordat de vossen veel jongen kunnen grootbrengen in een lemmingpiek waardoor het jaar daarna er veel vossen in de vruchtbare leeftijd zullen zijn. Vogels migreren iedere zomer naar de Arctis, en als er een lemming piek is, zal dat ook in datzelfde jaar tot grote aantallen broedende roofvogels leiden, die jagen op de lemming. Pitelka e.a. (1955a) zegt dat roofvogels de lemmingcyclus dempen en verlengen, door in de zomermaanden op ze te jagen als er veel zijn, en ze met rust te laten als er weinig zijn. In de maanden juni, juli en augustus wordt er nauwelijks groei in de lemming populatie waargenomen doordat de lemmingen worden gegeten door de aanwezige roofvogels. De grootste groei van de lemmingpopulatie zit tussen augustus en juni. Zonder de predatie door roofvogels in de zomermaanden hadden de lemmingaantallen sneller hun top bereikt, en was de hele cyclus sneller verlopen. Sedal e.a. (1993) hebben getest of proteinase inhibitors geproduceerd door planten bij verwonding effect heeft op de lemming cyclus. Deze inhibitors zorgen ervoor dat eiwitten uit planten niet verteerd en opgenomen kunnen worden door herbivoren, maar uitgescheiden worden. Daar komt bij dat de pancreas als reactie op de verminderde eiwit vertering meer enzymen gaat uitscheiden, waardoor de herbivoor veel essentiële aminozuren verliest. De herbivoor zal hierdoor kleiner blijven, minder fit zijn en soms zelfs sterven. Verwondingen bij planten worden veroorzaakt door begrazing, dus als er veel lemmingen zijn zal de begrazing hoog zijn en zullen er veel inhibitors in planten aanwezig zijn. Dezen zullen ook enige tijd (1-2 jaar) in de planten aanwezig blijven. Sedal e.a. hebben bewezen dat er een cyclus bestaat in inhibitors in de voedselplanten van lemmingen, en dat de lemmingen sterk en nadelig door deze inhibitors beïnvloed worden. Zelfs bijvoeren is niet voldoende om het eiwitverlies aan te vullen, dit is een bewijs dat voedselkwaliteit belangrijker is dan voedselkwantiteit voor de lemmingafname. Ook kan de voedselkwaliteit een verklaring zijn voor het feit dat cycli synchroon lopen in verschillende diersoorten met een overlappend dieet, en dat er geen cycli zichtbaar zijn in populaties herkauwers die de inhibitors wel kunnen afbreken in hun spijsverteringskanaal. Gilg e.a. (2003) hebben geconcludeerd dat voedselkwantiteit en ruimte geen limiet waren voor het aantal lemmingen, maar hebben daarbij geen rekening gehouden met voedselkwaliteit. Sedal e.a. (1993) hebben de invloeden van de voedselkwaliteit op de lemming getest, en zijn tot de conclusie gekomen dat de kwaliteit een belangrijke invloed heeft op de fitness van de lemming. Ook wijst Sedal op het feit dat in afnemende lemmingpopulaties de lemmingen zich anders gedragen en er fysiek slechter aan toe zijn, wat niet door enkel predatie 10 veroorzaakt kan worden. Daarnaast is door Angerbjorn e.a. (1999) en Pitelka e.a. (1955a) gevonden dat de poolvossen en de roofvogels wel degelijk een effect hebben op de lemmingcyclus, en waarschijnlijk geldt dit ook voor de hermelijn. De vertraagde respons in aantallen van de poolvos (Angerbjorn et al.1999) en de hermelijn (Gilg et al. 2003) zal ook zeker een invloed hebben op de vorm van de cyclus. De overlevingskans van veel verschillende arctische dieren hangt af van de lemmingdichtheid. Als er weinig lemmingen zijn, zullen roofdieren en roofvogels in aantallen achteruit gaan, en gaan jagen op de andere dieren die op dat moment in de Arctis aanwezig zijn, of wegtrekken naar een ander gebied. 11 Roofvogels Veel roofvogels op de toendra zijn sterk afhankelijk van de lemmingen. Het is hun belangrijkste voedselbron, voornamelijk in het broedseizoen. In een jaar met weinig lemmingen zullen de meeste van deze vogels met weinig succes of niet broeden. In jaren waarin er veel lemmingen in een gebied zitten zullen vogels daar succesvol broeden. Vogels kunnen zich verplaatsen over grote gebieden, maar ze broeden over het algemeen binnen een bepaald gebied, en als hun prooi daar niet te vinden is kunnen ze niet broeden. Veel vogels jagen binnen een voedselterritorium, en om daar genoeg voedsel te kunnen vinden voor henzelf en hun jongen moeten de prooi dichtheden behoorlijk hoog zijn. Een opvallend fenomeen in de Arctis is non-breeding, wat inhoud dat van populaties vogels in sommige jaren maar enkele of helemaal geen vogels aan broeden toekomen. Enkele soorten roofvogels waarbij dit fenomeen voorkomt als de aantallen lemmingen erg laag zijn, zijn jagers, sneeuwuilen en ruigpootbuizerds. Pitelka e.a. (1955a) heeft op de toendra van Alaska onderzoek gedaan naar de belangrijkste lemmingetende roofvogels, en heeft gevonden dat de middelste jager, de sneeuwuil en de velduil het belangrijkst waren. Ook de grote burgemeester, de kleine jager en de kleinste jager spelen een rol, maar de grote burgemeester is niet gespecialiseerd in lemmingen, en de populaties van de kleine en kleinste jager waren vrij klein. Figuur 3: De belangrijkste lemming predatoren volgens Pitelka (1955a). Naast de vliegende predatoren zijn de poolvos en de hermelijn belangrijke lemming predatoren in Alaska. Ook in Siberië is de poolvos een belangrijke lemming predator (Wiklund et al. 1999). In de jaren waarin lemmingen vrij algemeen waren, broedden er grote dichtheden middelste jagers op de toendra. Sneeuwuilen kwamen niet in zulke hoge dichtheden voor als middelste jagers, maar sneeuwuilen kunnen wel meer jongen grootbrengen, en deze jongen hebben erg veel lemmingen nodig; gemiddeld 4 tot 5 lemmingen per dag (Pitelka et al. 1955a). Een overzicht van de hoeveelheden lemmingen en de hoeveelheden roofvogels in verschillende jaren 12 staat in tabel 2, waaruit naar voren komt dat de broeddichtheid van de roofvogels toeneemt met de dichtheid van de lemmingen. Tabel 2: Overzicht van de verschillen van de broeddichtheid van verschillende roofvogelsoorten en de verschillen van de lemmingdichtheden in drie opeenvolgende jaren nabij Barrow, Alaska. De dichtheid van de roofvogels neemt toe met de lemmingdichtheid. (Pitelka et al. 1955a). 1951 1952 1953 Brown/Siberian lemming (individuals per acre) 1 to 5 15 to 20 70 to 80 Pomarine jaeger Uncommon, no breeding 4 breeding pairs per square mile 18 breeding pairs per square mile Snowy owl Scarce, no breeding 0.2 to 0.5 breeding 0.2 to 0.5 breeding pairs per square mile; few nonbreeders Short-eared owl Absent One record 3 to 4 breeding pairs per square mile Pitelka e.a. (1955a) zegt dat de timing en de broedvoortgang van in de Arctis broedende roofvogels afhankelijk is van de tijd die een broedcyclus duurt tot de jongen vrijwel zelfstandig zijn, de ruiperiode tijdens het broeden die zorgt dat de ouders meer eten nodig hebben en niet te laat kunnen beginnen met broeden, de vermindering in lemmingaantallen voordat de zomer-reproduktie begint en de toename van lemmingaantallen door de jongen van de zomer-reproduktie. Wiklund e.a. (1998, 1999) heeft op de Siberische toendra onderzoek gedaan naar de distributie van roofvogels, en is er achter gekomen dat de grootste dichtheden kleinste jagers en middelste jagers op dezelfde plaatsen zijn als de grootste dichtheden sneeuwuilen, en dat daar ook de lemmingdichtheid het hoogst is. De ruigpootbuizerd nestelt ook waar de lemmingdichtheid het hoogst is, maar vermijdt gebieden waar de sneeuwuil dichtheid hoog is, waarschijnlijk omdat de jongen van de ruigpootbuizerd gevoelig zijn voor predatie, en gevaar lopen gedood te worden door een sneeuwuil. De grafieken van de roofvogeldichtheid vergeleken met de lemmingdichtheid zijn te zien in bijlage 2. Ook Krebs (2003) heeft de dichtheid van roofvogels en prooidieren op de toendra onderzocht. De grafieken hiervan zijn te vinden in bijlage 3. Uit deze grafieken zijn moeilijk harde conclusies te trekken, omdat er vrij weinig datapunten zijn. De belangrijkste vliegende lemming predatoren in Alaska zijn: de sneeuwuil, de middelste jager en de velduil (Pitelka et al. 1955a, Figuur 3), in Siberië zijn dit de sneeuwuil, de middelste jager, de ruigpootbuizerd en de kleinste jager (Wiklund et al. 1998, 1999). Ik zal de middelste jager en de sneeuwuil wat verder uitdiepen. 13 De middelste jager Herkenning De middelste jager (Stercorarius pomarinus) is de grootste soort van het genus Stercorarius. Opvallend aan de middelste jager is zijn zware, tweekleurige snavel en zijn staartprojectie: brede, lepel-vormige middelste staartveren die gedraaid zijn aan het einde (Olsen et al. 1997). Er zijn twee verschillende kleuren van volwassen vogels: een lichte en een donkere morph. De juveniele vogels zijn gevlekt zoals een jonge meeuw. Vrouwtjes zijn groter dan mannetjes, en mannetjes hebben een iets duidelijker staartprojectie. Verspreiding en migratie De jagers overwinteren op zee in tropische en subtropische gebieden; de jagers brengen driekwart van hun leven op zee door. De belangrijkste overwintergebieden in Europa en Afrika zijn: West Afrika (tussen Senegal en de Golf van Guinee), langs de rest van de West en de Oost Afrikaanse kust, en aan de oostkant van de Middellandse Zee (bij Israël en Egypte). Ook zijn er overwinterende middelste jagers gezien in Scandinavië, België en Groot Britannië. In Amerika overwinteren er middelste jagers zuidwaarts vanaf Noord Carolina en Oregon, langs de oostkust en westkust van Midden en Zuid Amerika, en op de Galapagos eilanden. In Azië overwinteren er middelste jagers langs de Perzische golf en de Arabische zee, verder zitten ze her en der in Indonesië, langs de kust van Australië en de noordkust van Nieuw Zeeland. Er zijn enkele exemplaren geobserveerd in Antarctica. De migratie noordwaarts vanuit de overwintergebieden begint rond maart, en de migratie zuidwaarts vanuit de broedgebieden begint in augustus. Zie bijlage 4 voor de verspreiding van de middelste jager. Middelste jagers broeden in de hele Arctis, met uitzondering van NO Canada en Groenland. De grootte van de totale broedpopulatie is onbekend. Dit komt doordat er per jaar grote variatie in aantallen jagers in de broedgebieden zijn. Reproductie Pitelka e.a. (1955b) hebben het broedgedrag van de middelste jager geobserveerd. Middelste jagers broeden vlakbij de Arctische oceaan, in vochtige, moerassige gebieden met veel water zoals riviertjes en meren; het leefgebied van de lemming. Het nest wordt op een hooggelegen stuk grond gebouwd. Middelste jagers bouwen geen nest van nestmateriaal of door een kuil te graven, ze nestelen op de open grond. De broedcyclus duurt ongeveer tien tot elf weken. De middelste jager is sterk afhankelijk van de lemmingen; het is het enige prooidier dat ze eten tijdens de broedperiode. Ze kunnen zich dan ook alleen succesvol voortplanten in periodes en op plaatsen met hoge lemmingdichtheid, ongeveer een keer per drie, vier jaar. (Wiley et al. 2000) 14 In jaren waarin lemmingen heel algemeen zijn, broeden er erg veel middelste jagers. Ze broeden dan in hogere dichtheden dan de meeste roofvogels. Middelste jagers leggen bij hoge lemming dichtheden maximaal twee eieren. Zowel het mannetje als het vrouwtje heeft twee broedpatches, elk groot genoeg voor een ei. Pitelka e.a. (1955b) heeft gevonden dat middelste jagers erg territoriaal zijn gedurende de hele nestcyclus. Foerageren gebeurt over het algemeen binnen het territorium. In een periode waarin lemmingen schaars zijn worden de territoria vergroot. De middelste jager eet uitsluitend lemmingen, zelfs als er nesten van andere vogels nabij zijn, zullen ze die kuikens niet grijpen. Dieet in de broedperiode De middelste jager is zeer afhankelijk van de lemmingen, omdat het hun enige prooi is in de broedperiode. Ze zijn dan ook zeer gespecialiseerd in het jagen op lemmingen, ze graven ze zelfs op uit hun holen. De dichtheid broedende jagers op de toendra is afhankelijk van de lemmingdichtheid. buiten de broedperiode Buiten de broedperiode voedt de middelste jager zich door voedsel te stelen van andere zeevogels en hierbij wil hij ook de vogels zelf nog wel eens te pakken nemen, als ze verzwakt zijn. Ook leeft deze vogel van aas. Reactie op lemmingdal In een lemmingdal legt de middelste jagers geen eieren, maar trekken ze bijna direct na aankomst op de toendra weer terug naar zee. Er bestaat een theorie dat middelste jagers in een lemmingdal op zoek gaan naar plaatsen met meer lemmingen om daar te gaan broeden, dit noemt men nomadisch broedgedrag (Pitelka et al. 1955a). De theorie van de nomadische broedpopulaties is waarschijnlijk ontstaan doordat de middelste jager in het ene jaar op punt A met een hoge lemmingdichtheid gezien wordt, en in het volgende jaar, als op punt A de lemming dichtheden laag zijn, op punt B waar dan een hoge lemmingdichtheid is. Een verklaring hiervan kan zijn dat de jagers op zoek gaan naar andere plaatsen om te broeden, maar het is ook mogelijk dat dit verschillende populaties jagers zijn, die ieder jaar naar hetzelfde gebied terugkeren en alleen gaan broeden als er genoeg lemmingen zijn, en anders terugkeren naar zee; dus dan zal het ene jaar populatie A broeden op punt A, en het volgende jaar populatie B op punt B. Dit zou overeenkomen met bijvoorbeeld het broedgedrag van de kleinste jager in groenland (De Korte, 1985, 1986). Pitelka e.a. (1955a) denkt dat de grote concentraties jagers die broeden in een lemming piek erop wijzen dat de jagers naar gebieden trekken waar de 15 lemmingdichtheid hoog is, en dat de soort moeilijk zou kunnen overleven als ze maar een keer in de drie - vier jaar zouden broeden. De kleinste jager kan zijn populatie op peil houden met een succesvol broedjaar in de drie tot vier jaar (De Korte, 1985, 1986). Dit gedrag lijkt echter niet voor te komen bij andere soorten jagers, de meeste jagers zijn behoorlijk trouw aan zowel hun partner als aan hun broedplek: het grootste deel keert terug naar hetzelfde broedterritorium, met dezelfde partner. Als er van territorium of partner wordt gewisseld (wat meestal met elkaar samenhangt) wordt dat over het algemeen veroorzaakt doordat de originele partner niet is teruggekeerd (Pietz et al. 1994). Ook zijn er regelmatig middelste jagers geobserveerd die na aankomst in de broedgebieden op de toendra vrijwel direct weer naar zee vertrokken (in tegenovergestelde richting als aankomst) als het voedselaanbod te laag was. (Schekkerman, ongepubliceerde migratie data). Reactie op lemmingpiek Pitelka e.a. (1955a) hebben gezien dat als de lemmingdichtheid gemiddeld is, dus nog niet op een piek (in 1952), alleen de jagers die al broedervaring hebben gaan broeden, en dat ze hun broeden ook zo getimed hebben dat de jongen uitkomen zodra de lemmingaantallen toenemen door de zomer-reproduktie van de lemmingen. Dus niet alle jagers broedden in 1952, maar degenen die broedden, waren erg succesvol. Het jaar daarna, in 1953, waarin de lemmingaantallen op een piek zaten, broedden er veel meer jagers, ook de jonge, onervaren dieren. Het broeden was niet gesynchroniseerd zoals in 1952, en er zijn veel nesten mislukt en vroegtijdig verlaten. Toch is het mogelijk dat door de grote aantallen jagers die in 1953 broedden er wel meer jongen zijn grootgebracht dan in 1952, want in 1953 was de dichtheid jagers vier tot vijf keer zo groot als in 1952. Ook is het opvallend dat in 1953 er veel verscheurde en half opgegeten lemmingen rondom de broedgebieden werden gevonden, terwijl in 1952 de hele lemming werd gegeten. 16 De sneeuwuil Herkenning De Sneeuwuil (Nyctea scandiaca) kan een spanwijdte hebben van 1,40 tot 1,70 meter en één tot twee kilo wegen. Vrouwelijke sneeuwuilen zijn wit met zwarte vlekjes, mannelijke sneeuwuilen zijn praktisch geheel wit. De sneeuwuilen krijgen meer wit naarmate ze ouder worden. Ze hebben gele ogen en een zwarte snavel. Jonge sneeuwuilen zijn bruinig van kleur. Verspreiding en migratie De sneeuwuil is de enige roofvogel die het gehele jaar door in de Arctis kan blijven (NGC), zolang er voldoende lemmingen zijn. De sneeuwuil leeft in open gebieden, en komt nauwelijks in bosgebied. Als er weinig voedsel beschikbaar is of als het extreem koud is in de winter, migreren ze ten zuiden van de poolcirkel. Onvolwassen mannetjes trekken dan het verst naar het zuiden, soms zelfs tot in Noord Amerika en halverwege Europa en Azië. Vrouwtjes blijven noordelijker. Zie figuur 5 voor de verspreiding van de sneeuwuil. Figuur 5: De verspreiding van de sneeuwuil. De blauwe gebieden zijn de gebieden waar de sneeuwuil in de winter voorkomt, de groene gebieden zijn de gebieden waar de sneeuwuil in de zomer voorkomt. ‘s Zomers komt de sneeuwuil voornamelijk boven de poolcirkel voor, ‘s winters trekken ze soms verder zuidelijk. (Bron: Owl) Reproductie Sneeuwuilen bouwen hun nest op droge, hoger gelegen delen van de toendra, waar de sneeuw vanaf is geblazen door de wind. Deze hooggelegen plaatsen liggen veilig voor smeltwateroverstromingen en zijn gemakkelijk om uit te kijken naar prooi of predator (Warren). Het nest is een uitgegraven kuiltje, dat wordt gevuld met stukjes vegetatie en veren. Sneeuwuilen kunnen tot twaalf eieren leggen, het aantal eieren hangt sterk af van de lemmingdichtheid. Beide ouders broeden en zorgen voor de jongen. De nestcyclus duurt drie tot drie en een halve maand. Een jonge sneeuwuil heeft zo’n vier tot vijf volgroeide lemmingen per dag nodig (Pitelka et al. 1955b). Een familie sneeuwuilen kan wel 1500 lemmingen eten voor de jongen uitvliegen! In een lemmingpiek kan het broedsucces bijna 100% zijn. als er weinig lemmingen zijn komen uilen voor in dichtheden van 1 uil per 26 km2, als er veel lemmingen zijn in dichtheden van 1 uil per 2,6 km 2 (Owl). 17 Dieet in de broedperiode Ze jagen in de broedperiode voornamelijk op lemmingen en veldmuizen, maar als lemmingen schaars zijn pakken ze soms ook de jonge kuikens van andere vogels zoals de sneeuwhoen. buiten de broedperiode Sneeuwuilen jagen op kleine zoogdieren als hazen, konijnen, muizen, ratten, eekhoorns en marmotten; vogels als sneeuwhoenders, fazanten, zangvogels, kustvogels, eenden, ganzen, meeuwen en kleinere uilen. Ook eten ze vis en aas. Reactie op lemmingdal Als er weinig lemmingen zijn legt een sneeuwuil geen eieren. In plaats daarvan zoekt hij naar gebieden waar wel genoeg te eten is om zelf te overleven. Zo kunnen sneeuwuilen op plaatsen terechtkomen waar je ze normaal niet zou verwachten, ver van hun broedgebied. Reactie op lemmingpiek In een lemmingpiek kan een vrouwtje tot twaalf eieren leggen. Het vrouwtje zit bij de jongen en scheurt de lemmingen in stukken om aan haar jongen te voeren als het mannetje haar een prooi brengt. Het mannetje jaagt bij mooi weer aan één stuk door. Hij vangt daarbij zo veel lemmingen, dat hij een voorraad aanlegt rondom zijn nest. (NGC) Bij slecht weer zijn de lemmingen minder actief, en zijn ze minder zichtbaar voor de jagende sneeuwuil, die daardoor minder voedsel kan vinden voor zijn jongen. Enkele dagen slecht weer achter elkaar kan de dood betekenen voor de kuikens. (Warren) 18 Conclusie / Discussie Cycli De vorm van een cyclus hangt af van de ingewikkeldheid van het voedselweb, de planten waar een herbivoor zich aan voedt en de predatie. Aan de basis van een cyclus staat een kleine, niet-herkauwende herbivoor, die de mogelijkheid heeft zich snel voort te planten. In omstandigheden waarbij er genoeg en goede kwaliteit voedsel beschikbaar is en er weinig predatoren aanwezig zijn, kunnen ze zich snel in aantallen uitbreiden. Doordat ze regelmatig in hoge dichtheden voorkomen zijn ze een makkelijke prooi voor predatoren, die dan ook in aantallen toenemen, en zo de aantallen van hun prooi beïnvloeden (numerieke respons). Als de aantallen herbivoren afnemen door minder ideale omstandigheden (meer afweerstoffen in planten en minder planten door toegenomen herbivorie, meer predatoren) reageren de predatoren daarop door een alternatieve prooi te eten, of door weg te trekken (functionele respons). Dit heeft als gevolg dat de aantallen predatoren afnemen, en minder jongen voortbrengen. Ook heeft de verhoogde predatie op de alternatieve prooi grote gevolgen; deze zal ook een cyclus in populatiedichtheid krijgen. Hoe noordelijker, hoe korter de cyclus. In arctische gebieden zijn de cycli ongeveer 3-5 jaar, in boreale gebieden ongeveer 10 jaar, en in Finland, op de overgang tussen arctische en boreale gebieden, duren de cycli van verschillende soorten hoenders (Auerhoen (Tetrao urogallus), Hazelhoen (Bonasa bonasia), Korhoen (Tetrao tetrix )) ongeveer 6-7 jaar (Hammarstrom, 2001). De cyclus in arctisch gebied duurt 4 jaar, met een centrale plaats voor de lemmingen. Deze cyclus wordt beïnvloed door het voedsel van de lemmingen, en beïnvloed door predatoren van de lemmingen, die weer een cyclus veroorzaken in dichtheden van soorten die gelden als alternatieve prooien. De cyclus in boreaal gebied duurt 10 jaar, met een centrale plaats voor de sneeuwhaas. Ook deze cyclus wordt beïnvloed door het voedsel van de sneeuwhaas, en beïnvloed door predatoren, die weer een cyclus veroorzaken in alternatieve prooien. Cycli komen voor in gebieden waarin de levensgemeenschap en het voedselweb vrij simpel in elkaar zitten. Als een voedselweb ingewikkelder in elkaar zit, dan hangt de overleving van predatoren niet zo sterk af van maar enkele soorten, en zal de het effect van predatie op deze soorten veel minder zijn. Ook zal dan de druk van de herbivoren niet op maar enkele plantensoorten liggen die, als de druk groot is, heftig zullen reageren door veel afweerstoffen aan te maken of sterk in aantallen te verminderen. De verschillende fases in een cyclus veroorzaken ook fysieke veranderingen in het dier; bij de sneeuwhaas zijn in verschillende fases van de cyclus verschillen 19 in conditie en geboortecijfer (Hodges et al. 1999b, Sinclair et al. 2003), ook bij de lemmingen zijn er ook grote verschillen in conditie te zien in de verschillende fases van de cyclus (Sedal et al. 1993). Cycli van de lemmingen en de sneeuwhaas waarschijnlijk veroorzaakt door meedere factoren; zowel predatie als voedselkwaliteit en kwantiteit. (Krebs 1996, Krebs et al. 1995, Hodges et al. 1999a) 20 Roofvogels Het broedsucces van roofvogels op de toendra hangt voornamelijk af van de dichtheid van lemmingen binnen het broedgebied. Zowel de concentratie broedende roofvogels als het aantal uitgevlogen jongen is hoger als de dichtheid lemmingen hoog is. Andere factoren die het broedsucces van roofvogels kunnen bepalen zijn het weer (een prooi is moeilijker zichtbaar bij slecht weer), de broedervaring van de ouders (jonge, onervaren ouders hebben een hogere kans op mislukking van het broedsel), en de plaatsing van het nest; of het op een verhoging ligt (tegen smeltwateroverstromingen en goed om naar prooi of indringers uit te kijken) of uit de buurt is van andere roofvogels (om predatie op de jongen te beperken). Als de dichtheid van de lemmingen vrij laag is, zullen roofvogels deels moeten terugvallen op een andere prooi, zoals andere kleine zoogdieren en jongen van vogels. Als de dichtheid van lemmingen erg laag is, zullen roofvogels helemaal niet broedden. De middelste jager valt niet terug op een andere prooi, maar zal niet broeden als de lemmingdichtheid erg laag is. De theorie bestaat dat de middelste jager naar andere gebieden trek waar er wel genoeg lemmingen zijn om te broeden, maar deze theorie botst met observaties, er is namelijk gezien dat de middelste jager direct weer richting zee vloog als er weinig lemmingen waren in het broedgebied. De sneeuwuil kan wel deels terugvallen op een andere prooi, maar zal ook niet broeden als er te weinig lemmingen zijn, een familie sneeuwuilen heeft namelijk behoorlijk veel voedsel nodig om te overleven. Als er te weinig lemmingen zijn zullen sneeuwuilen blijven rondtrekken op de toendra, op zoek naar voedsel. Er is nog vrij weinig bekend van het gedrag en de populatiegrootte van roofvogels op de toendra. Ook zou het belangrijk zijn om meer te weten van de lemmingcyclus, met name de invloeden van roofvogels op de lemmingcyclus en vice versa. Omdat er zo weinig bekend is, worden er veel theorieën die nog niet goed bewezen zijn herhaald en aangenomen door andere onderzoekers. Om meer te weten te komen over de lemmingcyclus en de dieren die daarvan afhankelijk zijn, is er meer onderzoek nodig in verschillende jaren en in verschillende gebieden, het liefst experimenteel in plaats van beschrijvend onderzoek. Ook is het belangrijk om uit te zoeken wanneer er sprake is van topdown of bottom-up control. 21 Literatuur: Akcakaya HR (1992) Population-cycles of mammals – evidence for a ratio-dependent predation hypothesis. ECOLOGICAL MONOGRAPHS 62: 119-142 Angerbjorn A, Tannerfeldt M, Erlinge S (1999) Predator-prey relationships: Arctic foxes and lemmings. JOURNAL OF ANIMAL ECOLOGY 68: 34-49 Bety J, Gauthier G, Giroux JF, Korpimaki E (2001) Are goose nesting success and lemming cycles linked? Interplay between nest density and predators. OIKOS 93: 388-400 Bliss LC, Courtin GM, Pattie DL, Riewe RR, Whitfield DWA, Widden P (1973) Arctic tundra ecosystems. ANNUAL REVIEW OF ECOLOGY AND SYSTEMATICS 4: 359-399 Blomqvist S, Holmgren N, Akesson S, Hedenstrom A, Pettersson J (2002) Indirect effects of lemming cycles on sandpiper dynamics: 50 years of counts from southern Sweden. OECOLOGIA 133: 146-158 Breitenmoser U, Slough BG, Breitenmoserwursten C (1993) Predators of cyclic prey – is the Canada lynx victim or profiteer of the snowshoe hare cycle. OIKOS 66: 551-554 Dobson AP, Hudson PJ (1992) Regulation and stability of a free-living host-parasite system – (Trichostrongylus tenuis) in red grouse. Two population-models. JOURNAL OF ANIMAL ECOLOGY 61: 487-498 Gilg O, Hanski I, Sittler B (2003) Cyclic dynamics in a simple vertebrate predator-prey community. SCIENCE 302: 866-868 Hammarstrom A (2001) Long time fluctuations of three willow grouse populations in Sweden. Master thesis, Department of Animal Ecology Swedish University of Agricultural Sciences Hodges KE, Krebs CJ, Sinclair ARE (1999a) Snowshoe hare demography during a cyclic population low. JOURNAL OF ANIMAL ECOLOGY 68: 581-594 Hodges KE, Stefan CI, Gillis EA (1999b) Does body condition affect fecundity in a cyclic population of snowshoe hares? CANADIAN JOURNAL OF ZOOLOGY-REVUE CANADIENNE DE ZOOLOGIE 77: 1-6 Keith LB, Cary JR, Rongstad OJ, Brittingham MC (1984) Demography and ecology of a declining snowshoe hare population. JOURNAL OF WILDLIFE MANAGEMENT M90: 1-43 Korte J de (1985) Clutch size, laying date and incubation in relation to energy reserves. BEAUFORTIA 35: 93-127 Korte J de (1986) Breeding success and growth of young. Bijdr. Dierk., Amsterdam. 56: 1-23 Krebs CJ (1996) Population cycles revisited. JOURNAL OF MAMMALOGY 77: 8-24 Krebs CJ, Boutin S, Boonstra R, Sinclair ARE, Smith JNM, Dale MRT, Martin K, Turkington R (1995) Impact of food and predation on the snowshoe hare cycle. SCIENCE 269: 1112-1115 Krebs CJ, Danell K, Angerbjorn A, Agrell J, Berteaux D, Brathen KA, Danell O, Erlinge S, Fedorov V, Fredga K, Hjalten J, Hogstedt G, Jonsdottir IS, Kenney AJ, Kjellen N, Nordin T, Roininen H, Svensson M, Tannerfeldt M, Wiklund C (2003) Terrestrial trophic dynamics in the 22 Canadian Arctic. CANADIAN JOURNAL OF ZOOLOGY-REVUE CANADIENNE DE ZOOLOGIE 81: 827-843 MacLulich DA (1937) Fluctuations in the Number of the Varying Hare (Lepus americanus). Univ. of Toronto Press, Toronto NGC: Holt D (2004) Owls: Silent hunters, National Geographic Channel Olsen KM, Larsson H (1997) Skuas and jaegers. A guide to the skuas and jaegers of the world. GMB uitgeverij, The Netherlands Owl, http://www.owlpages.com/species/nyctea/scandiaca/Default.htm, accessed nov 26. Pietz PJ, Parmelee DF (1994) Survival, site and mate fidelity in south polar skuas Catharacta maccormicki at Anvers Island, Antarctica. IBIS 136: 32-38 Pitelka FA, Tomich PQ, Treichel GW (1955a) Ecological relations of jaegers and owls as lemming predators near Barrow, Alaska. ECOLOGICAL MONOGRAPHS 25: 85-118 Pitelka FA , Tomich PQ, Treichel GW (1955b) Breeding behavior of jaegers and owls near Barrow, Alaska. CONDOR 57: 3-18 Sedal T, Andersen KJ, Hogsted G (1993) Grazing-induced proteinase inhibitors: a possible cause for lemming population cycles. OIKOS 70: 3-11 Sinclair ARE, Chitty D, Stefan CI, Krebs CJ 2003 Mammal population cycles: evidence for intrinsic differences during snowshoe hare cycles. CANADIAN JOURNAL OF ZOOLOGY-REVUE CANADIENNE DE ZOOLOGIE 81: 216-220 Warren L, http://magma.nationalgeographic.com/ngm/0212/feature6/, accessed oct 27. White I (1998) http://www.envf.port.ac.uk/geog/teaching/environ/tundra/index.htm, accessed nov 1. Wiklund CG, Angerbjorn A, Isakson E, Kjellen N, Tannerfeldt M (1999) Lemming predators on the Siberian tundra. AMBIO 28: 281-286 Wiklund CG, Kjellen N, Isakson E (1998) Mechanisms determining the spatial distribution of microtine predators on the Arctic tundra. JOURNAL OF ANIMAL ECOLOGY 67: 91-98 Wiley RH, Lee DS (2000) Pomarine Jaeger (Stercorarius pomarinus): THE BIRDS OF NORTH AMERICA 483. The Birds of North America, Inc.,Philadelphia, PA. 23 Bijlage 1 De verschillen in lemmingdichtheid tussen verschillende plaatsen. In deze tabel is de lemmingdichtheid per onderzoeksplaats opgenomen. Hierin is duidelijk te zien dat in hetzelfde jaar op verschillende plaatsen de lemmingcyclus in een andere fase is. (Bron: Angerbjorn et al. 1999) 24 Bijlage 2 De dichtheid van roofvogels tegen de lemmingdichtheid rough legged buzzard R2 = 0.0622 snowy owl R2 = 0.2126 1.8 0.7 1.6 0.6 predator per km2 predator per km2 1.4 1.2 1 0.8 0.6 0.4 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0.2 0 0 0 0 5 10 15 20 lem m ing index per km 2 (# lem m ings and voles per 100 trap days) a. 10 15 20 lem m ing index per km 2 (# lem m ings and voles per 100 trap days) b. R2 = 0.0678 long tailed skua R2 = 0.0257 1.4 4 1.2 3.5 1 3 predator per km2 predator per km2 5 0.8 0.6 0.4 pomarine skua 2.5 2 1.5 1 0.2 0.5 0 0 5 10 15 0 20 0 lem m ing index per km 2 (# lem m ings and voles per 100 trap days) c. d. R2 = 0.0739 In grafiek a tot en met d is de roofvogel dichtheid uitgezet tegen de prooidichtheid, in grafiek e is de sneeuwuil tegen de ruigpootbuizerd uitgezet. snowy owl vs rough legged buzzard 1.8 1.6 1.4 rough legged buzzard 5 10 15 20 lem m ing index per km 2 (# lem m ings and voles per 100 trap days) In grafiek a is de ruigpootbuizerd te zien, waarvan de dichtheden niet met de lemmingdichtheid lijken toe te nemen. In grafiek b, c en d nemen de roofvogeldichtheden wel toe met de lemmingdichtheid. Dit verschil is te verklaren doordat de ruigpootbuizerd hoge dichtheden sneeuwuilen vermijdt. Dit is te zien in grafiek e. 1.2 1 0.8 0.6 0.4 0.2 0 -0.2 0 0.2 0.4 0.6 0.8 (Bron: Wiklund et al. 1998) snow y ow l e. 25 Bijlage 3 De dichtheid van roofvogels tegen de prooidichtheid gyrfalcon R2 = 0.0905 0.09 0.1 0.08 0.09 predator density per km2 predator density per km2 R2 = 0.0001 0.07 0.06 0.05 0.04 0.03 0.02 0.01 0 snowy owl 0.08 0.07 0.06 0.05 0.04 0.03 0.02 0.01 0 0 20 40 60 80 0 prey density per km 2 2000 4000 6000 prey density per km 2 a. b. R2 = 0.0169 In grafiek a en b is de roofvogel dichtheid uitgezet tegen de prooidichtheid, in grafiek c is de giervalk tegen de sneeuwuil uitgezet. gyrfalcon vs snowy owl 0.09 In grafiek a is de giervalk te zien, waarvan de dichtheden niet echt lijken toe te nemen met prooidichtheid. In grafiek b is de sneeuwuil te zien, en daarvan lijken de dichtheden wel toe te nemen met prooidchtheid. In grafiek c is te zien dat de giervalk hoge dichtheden sneeuwuilen niet lijkt te vermijden. Wel kan het verschil tussen de sneeuwuil en de giervalk verklaard worden door te weinig data. falcon density per km2 0.08 0.07 0.06 0.05 0.04 0.03 0.02 0.01 (Bron: Krebs et al. 2003) 0 0 0.02 0.04 0.06 0.08 0.1 ow l density per km 2 c. 26 Bijlage 4 De verspreiding van de middelste jager De verspreiding van de middelste jager. De lichtgrijze gebieden zijn de gebieden waar de middelste jager overwinterd, de donkergrijze gebieden zijn de broed gebieden van de middelste jager. Als de middelste jager niet broedt komt hij in de gestreepte gebieden voor. (Bron: Olsen et al. 1997) 27