Het Matteüsevangelie (I) _________________ I Het boek en zijn auteur § 1. Het Matteüsevangelie (in het vervolg Mt) staat op de eerste plaats in de rij van vier, omdat het volgens de traditie het eerst geschreven is, en nog wel door een apostel. Sommige Schriftkenners blijven daarvan overtuigd, maar vrij algemeen wordt aangenomen dat het in elk geval jonger is dan het Marcusevangelie (Mc), waaruit het overvloedig put, en niet kan geschreven zijn door de tollenaar Levi die Jezus' leerling en apostel is geworden. (Voor het gemak blijven we hem hier Matteüs noemen.) Waarschijnlijk is de auteur van Mt een tot het christelijk geloof bekeerde joodse schriftgeleerde en was zijn doelgroep een christelijke gemeente die hoofdzakelijk uit bekeerde joden bestond. Exegeten menen een zelfportret van de auteur te kunnen lezen in het besluit van Jezus' parabelrede. "Zo lijkt iedere schriftgeleerde die leerling in het koninkrijk van de hemel is geworden op een huismeester die uit zijn voorraadkamer nieuwe en oude dingen te voorschijn haalt" (13,52). De 'nieuwe dingen' zijn de woorden en handelingen van Jezus, de 'oude dingen' de hele joodse wet en de profeten. 1.1. Volgens de meeste exegeten is Mt geschreven na de verwoesting van de tempel in het jaar 70. Veel joden werden gedood of als slaven verkocht. Kort voordien waren enkele farizeeën uit Jeruzalem gevlucht naar een plaats ten zuiden van het huidige Tel Aviv, waar ze een nieuw soort Sanhedrin ('hoge raad') vormden. Van daaruit probeerden ze de joodse cultuur en godsdienst te redden door o.m. de identiteit ervan strak af te lijnen. Christelijke joden beschouwden ze als een sekte van nieuwlichters die uit hun synagoge werd gesloten. Dit alles verklaart de moeilijke situatie van de Matteüsgemeente. Ze leefde in conflict met het officiële jodendom en leed onder de interne verdeeldheid over een beslissende keuze: zo dicht mogelijk bij het joodse erfgoed blijven aansluiten, ofwel resoluut opteren voor openheid voor christenen van niet-joodse afkomst. Een en ander weerspiegelt zich op verschillende plaatsen in Mt. Men moet het voor ogen houden om een aantal belangrijke passages goed te kunnen begrijpen. 1.2. Matteüs heeft meer dan 600 van de 661 verzen van Mc in zijn evangelie overgenomen en hij volgt ook de grote verhaallijn van zijn bron tamelijk trouw op de voet. Maar binnen dit kader springt hij creatief om met het tekstmateriaal en vult het aan met materiaal uit twee bijkomende bronnen. Naast Mc is zijn tweede bron de 'tweevoudige traditie': het (hypothetisch) document dat men Q (Quelle: bron) heeft genoemd en waar hij samen met Lucas gebruik van maakt. Daarnaast heeft hij nog een eigen bron, Sondergut genoemd: de 'enkelvoudige traditie'. Het beslaat meer dan een kwart van zijn evangelie. Zo heeft Matteüs wel degelijk een 'nieuw evangelie' geschreven, dus geen kopie van Mc met correcties en aanvullingen, een evangelie voor een 'nieuw volk' 1: de christelijke kerk. § 2. Bijna 60% van Mt is in lezingen op zon- en feestdagen opgenomen. Daarin zijn 5 hoofdstukken integraal en 6 zogoed als integraal vertegenwoordigd. Zes passages komen twee keren aan bod, waaronder vier buiten het A-jaar. Slechts uit drie hoofdstukken (8, 12 en 19) wordt helemaal niets gelezen. De reden lijkt eenvoudig: van sommige passages daaruit leest men de parallellen bij Mc of Lc in het B-jaar of C-jaar. 2.1. Bij het preken over Mt is het goed een centrale stelling van de evangelist voor ogen te houden. De persoon en het werk van Jezus, alles wat hij gezegd en gedaan heeft en wat met hem is gebeurd, is de vervulling van profetische voorspellingen en beloften. Men merkt dit duidelijk aan de zgn. vervullingcitaten: citaten uit het Oude Testament, ingeleid met de stereotiepe formule: "zo ging in vervulling wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd", of een vergelijkbare formule. De eerste treft men aan in hoofdstuk 1, de laatste in het voorlaatste. 2.2. Ook de structuur van Mt heeft haar belang voor de predicatie. Het geografische kader is hetzelfde als bij de andere synoptici, maar anders dan Marcus en Lucas geeft Matteüs er geen theologische betekenis aan. (In Mc krijgt Jeruzalem een uitgesproken negatieve betekenis, in Lc een positieve.) De ruggengraat van Mt wordt gevormd door vijf lange 'redevoeringen' van Jezus, waarin de evangelist zijn woordmateriaal systematisch heeft georganiseerd. Dit bepaalt zijn Jezusbeeld: hij presenteert hem als een joodse rabbi: leraar en pastor. Tussen deze 'redevoeringen' plaats Matteüs telkens een verhalend ensemble, over genezingen en wonderen van Jezus. Men heeft aan elk van die 'redevoeringen' een kenmerkende naam gegeven: - de bergrede (de gerechtigheid van het koninkrijk van de hemel) - de zendingsrede (de boodschappers van het koninkrijk) - de parabelrede (de geheimen van het koninkrijk) - de gemeenterede (de kinderen van het koninkrijk) - de rede over de eindtijd (de waakzaamheid en de trouw aan het koninkrijk). Omdat Matteüs in die 'redevoeringen' materiaal dat in de andere evangelies her en der verspreid staat, samenbrengt en naar zijn hand zet, kan het bij de uitleg van bepaalde passages nuttig en soms nodig zijn ze naast de parallellen in de andere evangelies te leggen. II De ouverture § 1. Zoals Lucas opent Matteüs zijn boek met twee hoofdstukken over de aanvang van Jezus' leven die een samenvattende voorafspiegeling zijn van het hele evangelie. Ze verdienen een bijzondere aandacht omdat ze grotendeels in de evangelies van de kersttijd worden gelezen. 1.1. Vooraan staat een stamboom van Jezus. In de bijbelse literatuur is dat niet ongewoon. Stambomen van belangrijke personen vindt men in verschillende bijbelboeken, o.m. van Noach, van Abraham, van Mozes en Aäron, van David, enz. In 1 Kronieken staat er een hele reeks. Matteüs maakt gebruik van twee zulke stambomen: die van David, opklimmend tot Abraham (1 Kronieken 1,28-2,15) en die van Jechonja, in de tijd van de Babylonische gevangenschap (1 Kronieken 3,1-16). Jezus' stamboom wordt ingedeeld, zoals de evangelist uitdrukkelijk zegt, in drie lijsten van elk 14 (2x7) generaties, die elk een periode in de joodse geschiedenis bestrijken: "van Abraham tot David, van David tot de Babylonische gevangenschap, van de Babylonische gevangenschap tot Christus" (Mt 1,17). Driemaal veertien klopt chronologisch niet, maar dat is Matteüs geen zorg. "De lijst van verwekkingen waarin Jezus het licht zal zien, is... niet zozeer een genealogische als wel een theologische stamboom" (N. ter Linden, p. 176). De eerste periode evolueert in de joodse geschiedenis in opgaande lijn, de tweede is er een van neergang en schijnbare ondergang, de derde krijgt haar voleinding in Jezus. 1.1.1. In de stamboom worden vier vrouwen vermeld die 'buitenbeentjes' in de verwekkingen waren. Tamar was na twee huwelijken kinderloos gebleven. Om niet kinderloos te moeten sterven, verkleedde ze zich als hoer en verleidde haar schoonvader Juda. Ze schonk hem een nakomeling die voorvader van koning David zou worden (zie Genesis 38). Rachab was een bordeelhoudster aan de stadsrand van Jericho die de joodse verkenners onderdak heeft verleend en in bescherming heeft genomen (zie Jozua 2). Ruth, zoals Rachab geen joodse, wist haar joodse werkgever te bekoren en ook hun zoon werd een voorvader van David (zie Ruth 3). De vrouw van Uria, Batseba, is door David verleid en werd de moeder van koning Salomo (zie 2 Samuel 11-12). 1.1.2. In Jezus' stamboom volgens Lucas (3,23-36) wordt van deze vrouwen geen gewag gemaakt. Waarom zet Matteüs ze in de verf? Het wordt op verschillende manieren uitgelegd. De meest plausibele uitleg lijkt te vinden in de vermelding van Jezus' moeder Maria, de vijfde vrouw in de rij, vergelijkbaar met haar bekende voorgangsters, die aan het volk de koning-messias heeft geschonken. "Als de nood hoog was, wisten (deze) vrouwen alternatieve routes uit te stippelen en hun creatieve oplossingen hebben dikwijls bijgedragen aan het voortbestaan van het huis van Isra‰l" (F. Van Segbroeck, p. 149). 1.1.2. In de drievoudige lijst van opeenvolgende generaties staan nog enkele opvallende gegevens. Via David is Jezus 'zoon van Abraham'. Abraham was zelf een nakomeling van Noach en Noach's stamboom klimt op tot Adam, 'de mens' (zie 1 Kronieken 1,1-27). Zo bevestigt Matteüs zonder het te zeggen wat Lucas (3,36) uitdrukkelijk zegt: Jezus is zoon van Adam, zoon ('evenbeeld') van God. Aan Abraham heeft Jahwe een universeel nakomelingschap beloofd: "Alle volken op aarde zullen in jou gezegend worden" (Genesis 12,3). 1.1.3. Van de zonen van Jakob wordt alleen Juda met naam genoemd. Hij is de stamvader van de koninklijke dynastie in Israël geworden. Het was hem door zijn vader toegezegd: "Jou zullen je broers bejubelen, voor jou buigt de vijand de nek, voor jou zullen mijn zonen zich buigen... In Juda's handen zal de scepter blijven" (Genesis 49,8.10). Hier ziet men hoe de belofte aan Abraham beperkt blijft tot het joodse volk. Maar de beloofde universaliteit is alleen verloren "opdat de bevoorrechte erfgenaam zou verschijnen, de Christus, die de Immanuel zal zijn: God met ons" (A. Paul, p. 18). Het belangrijkste gegeven is dat aan het einde van de stamboom de stereotiepe formule 'A verwekte B, B verwekte C...' niet verschijnt achter de naam van Jozef. Hij wordt 'de man van Maria' genoemd en van haar wordt gezegd dat bij haar Jezus werd verwekt (1,16). 1.2. De afkomst van Jezus wordt apart en uitvoerig beschreven in een verhaal waarin Jozef figureert als hoofdpersoon. Toen Jozef met Maria zou gaan trouwen, ontdekte hij tot zijn ontsteltenis dat zijn verloofde zwanger was. Van een andere man, moet hij gedacht hebben. Omdat hij een rechtschapen man was, wilde hij van haar vermeende ontrouw geen publieke zaak maken maar in het geheim de verloving verbreken. Maar hij krijgt een verschijning van een engel, boodschapper van God, die hem informeert over de zwangerschap van zijn verloofde: haar kind is "verwekt door de heilige Geest". Wat de kern van het verhaal betreft is er geen verschil met Lc 1,26-35), maar het is wel een ander verhaal. Jozef wordt voor een voldongen feit geplaatst, terwijl in Lc aan Maria gevraagd wordt in te stemmen met haar zwangerschap. Jozef krijgt de opdracht met zijn verloofde te trouwen, wat hij ook gedaan heeft. De reden hiervoor is duidelijk. De engel spreekt hem aan als 'zoon van David'. Door Maria tot vrouw te nemen, maakt hij haar kind een juridische (theologische) nakomeling van koning David. Hij oefent ook het recht van een vader uit door het kind zijn naam te geven. Met die naam zal Jezus door het leven gaan en de status hebben van wettelijke zoon van David. Maar Jezus krijgt nog een andere naam. Die wordt aangebracht door het eerste vervullingcitaat in Mt: vervuld wordt het teken door de profeet aan koning Achaz gegeven, dat nl. de jonge vrouw (maagd) zwanger is en een zoon baren en hem Immanuel noemen (Jesaja 7,14). Matteüs citeert letterlijk, behalve op ‚‚n beslissend punt. Hij verandert de naamgever. "Ze zullen (men zal) hem de naam Immanuel geven". Het is het volk dat Jezus zal noemen 'God met ons'. Jezus zal de belofte vervullen die besloten lag in de naam Jahwe die God aan Mozes bekend had gemaakt. Hij zal Gods aanwezigheid bij het volk zijn. Niemand heeft Jezus tijdens zijn leven Immanuel genoemd. Pas na zijn verrijzenis heeft men het gedaan. Het staat in de laatste zin van het evangelie: "Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld" (28,20). 1.2.1. Er is veel gediscussieerd over de betekenis van het Griekse woord parthenos (ook in Lc 1,27). Moeten we het verstaan als 'jonge vrouw' (zoals ongetwijfeld in Jesaja), of (zoals in de christelijke traditie) als 'maagd'? Volgens A. Paul (p. 63) was de maagdelijkheid van Maria in de Matteüsgemeente een verworven geloofspunt en zag de evangelist daarom geen reden om het apart te bevestigen. We mogen gerust aannemen dat haar biologische maagdelijkheid voor hem geen punt is. Zijn punt is dat Maria een theologische maagd was (N. ter Linden, p. 176). Het gaat Matteüs om haar zoon, hoe ook "verwekt door de heilige Geest". 'Heilige Geest' moeten we in dezelfde zin verstaan als in Lc 1,35: de kracht van de Allerhoogste die als een schaduw Maria komt overdekken. De heilige Geest is de scheppingskracht van God die het universum heeft doen ontstaan, die zich door herhaalde interventies in de geschiedenis heeft doen gelden en in de komst van Jezus haar voltooiing heeft bereikt. Het werd door Jezus ook bevestigd: "Als ik door de Geest van God demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God bij jullie gekomen" (12,28). § 2. Vooral over de vroegste kindertijd van Jezus heeft Matteüs een ander verhaal dan Lucas: het bezoek van magiërs uit het Oosten, de vlucht van Jezus en zijn ouders naar Egypte, de kindermoord waaraan Jezus ontsnapt, de terugkeer naar Nazareth. 2.1. Het verhaal over de magiërs doet denken aan de waarzegger Bileam, die door de koning van Moab "uit het bergland in het Oosten" werd geroepen (Numeri 23,7). In een visioen liet Jahwe hem de toekomst schouwen: "een ster komt op uit Jakob, een scepter uit Israül" (Numeri 24,17). Die toekomst gaat in vervulling in de ster die de magiërs hebben zien opgaan. Herodes en niemand in Jeruzalem weten ervan, maar van de hogepriesters en schriftgeleerden verneemt Herodes dat de koning geboren is in Betlehem. Dat hebben ze gelezen in de Schrift. (Opnieuw heeft Matteüs het vervullingcitaat naar zijn hand gezet, door een combinatie van Michea 5,1 en 2 Samuel 5,2.) Het verdere verhaal is gebouwd op een tegenstelling tussen Betlehem en Jeruzalem en tussen Jezus en Herodes. 2.2. De geschenken die de magiêrs Jezus aanbieden hebben een symbolische waarde. Men heeft ze op verschillende manieren uitgelegd. Volgens de Kerkvaders eerden de magiërs Jezus met goud als koning, met wierook als God en met mirre als mens. Nuchtere middeleeuwers dachten er anders over. De magiërs brachten goud mee omdat Jozef en Maria arme mensen waren, wierook om de slechte geuren in hun huis te bestrijden en mirre als geneeskrachtig middel tegen de kinderziekten van Jezus. Zeker lijkt wel dat Matteüs zelf een allusie maakt op een profetie van Jesaja over Jeruzalem (60,3-6). "Sta op, je licht is gekomen... Volken laten zich leiden door jouw licht, koningen door de glans van je schijnsel." Er lijkt ook een verwijzing in te zitten naar het bezoek van de koningin van Saba, met rijke geschenken van goud, reukwerk en edelstenen, aan Salomo (1 Koningen 10,1-2). Schiftkenners zeggen dat Matteüs mirre aan goud en wierook heeft toegevoegd om te verwijzen naar Jezus' dood. Mirre is een gomhars dat gebruikt werd om lijken te balsemen (zie Johannes 19,39). Jezus zelf zal later naar de koningin van Saba verwijzen. "Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen... Hier ziet u iemand die meer is dan Salomo!" (Mt. 12,42). Eerder al had hij, in zijn reactie op het geloof van een Romeinse honderdman, gewaarschuwd: "Bij niemand in Israël heb in zo'n geloof gevonden. Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en het westen zullen komen en met Abraham, Isaak en Jakob aanliggen in het koninkrijk van de hemel, maar de erfgenamen van het koninkrijk zullen worden verbannen naar de duisternis" (8,10-12). 2.3. Jezus ontsnapt aan de kindermoord van Herodes, zoals Mozes eertijds in Egypte ontsnapt is aan de kindermoord bevolen door de koning. Het verwijzingscitaat betreft de klacht over de kinderen van Isra‰l die gedeporteerd waren. Maar Jahwe laat de profeet beloven dat ze uit het land van de vijand zullen terugkeren (Jeremia 31,15v.). 2.4. In Egypte krijgt Jozef van een engel de opdracht met zijn gezin naar Israël terug te keren. Jezus verschijnt vanuit Egypte als de nieuwe Mozes. Uit schrik voor de opvolger van de gestorven Herodes durft Jozef echter niet naar Betlehem of Jeruzalem terugkeren. Hij wijkt uit naar Galilea en gaat met zijn gezin in Nazareth wonen. Vandaar de naam 'Jezus van Nazareth'. Een zelfde vrees, nu voor de nieuwe Herodes die Johannes de Doper gevangen had genomen, doet Jezus aan het begin van zijn publiek optreden uitwijken naar Galilea. Opnieuw gaat een profetie in vervulling. Voor het volk in duisternis verschijnt een schitterend licht. II De gerechtigheid van Gods koninkrijk § 1. Eigen aan Matteüs is de formule 'koninkrijk van de hemel'. Men zegt dat hij de rabbijnse gewoonte volgt die uit eerbied voor God zijn naam niet uitspreekt maar vervangt door 'hemel' of 'hemelen'. Maar ook 'koninkrijk van God' komt een aantal keren in Mt voor. Het klopt in elk geval niet dat de evangelist lijdt aan de rabbijnse scrupules bij het gebruik van Gods naam. Het zou kunnen dat hij wil beklemtonen dat Gods nabije koninkrijk geen aards maar een transcendent, uit de hemel komend rijk is. Dit is dan van belang voor de uitleg van een aantal parabels. Aan het begin van zijn publiek optreden heeft Jezus vanop "de berg", zoals Mozes, de mensenmassa onderricht gegeven over de wet van het koninkrijk: de Bergrede. Matteüs heeft de bergrede opgebouwd volgens het model van de wetgeving van Mozes. Met de 'tien woorden' (de 'grondwet': Exodus 20,2-17) corresponderen de acht zaligsprekingen. Daarna volgen de concrete bepalingen van een 'boek van het verbond' en in Mt een aantal concretiseringen van het 'boek van het nieuwe verbond'. (In Lc 6,17 daalt Jezus de berg af en geeft hij onderricht "op een plaats waar het vlak was".) § 2. In welke zin is het 'nieuwe verbond' nieuw? In elk geval niet in die zin, dat een nieuwe wet in de plaats komt van de oude. Jezus zegt het met nadruk. Hij is niet gekomen om de Wet of de Profeten af te schaffen. Hij komt ze tot vervulling brengen (5,17v.). Vervulling betekent dat Jezus zijn eigen interpretatie van de wet geeft, tegen die van de traditie en met name die van de farizeeën. Matteüs formuleert het scherp, in een reeks van zes toepassingen: 'er is jullie gezegd..., maar ik zeg jullie...' (5,21-48). In één zin samengevat: de gerechtigheid van hen die Jezus willen volgen moet die van de schriftgeleerden en de farizeeën overtreffen, anders komen ze zeker niet binnen in Gods koninkrijk (5,20). § 3. De lijst van zaligsprekingen (gelukwensen) in Mt (5,3-12 - evangelie van 4de zondag) verschilt wezenlijk van het korte lijstje in Lc 6,20-23. Matteüs heeft ze niet alleen uitgebreid, maar hij heeft er vooral een andere betekenis aan gegeven. Op twee cruciale plaatsen voegt hij het sleutelwoord 'gerechtigheid' toe. Een beslissende verandering zit in de eerste zaligspreking. Gelukgewenst worden zij die arm van geest zijn (NBV: 'nederig van hart'). Armoede is niet, zoals in Lc, een gebrek aan levensmiddelen, een situatie waarin men honger en dorst moet lijden. Het is een morele gezindheid. "De mensen worden niet meer zalig geprezen omdat ze tekort hebben, maar om hun morele houding" (P. Seethaler, p. 15). Vier gelukwensen (door Matteüs toegevoegd) expliciteren wat 'arm van geest' zijn inhoudt: zachtmoedig zijn, barmhartig, zuiver van hart, vredelievend. We lezen daarin bijna letterlijke citaten uit enkele psalmen. "Wie nederig zijn, zullen het land bezitten en gelukkig leven in overvloed en vrede" (ps 37,11). "Wie mag de berg van de HEER bestijgen...? Wie reine handen heeft en een zuiver hart, zich niet inlaat met leugens en niet bedrieglijk zweert" (ps. 24,3v.). Honger en dorst zijn voor Matteüs geen fysieke kwelling maar een morele gedrevenheid die uit is op de gerechtigheid van Gods koninkrijk. Het zijn die gedreven mensen aan wie verzadiging wordt beloofd. Zo worden de gelukgewenste slachtoffers in Lc bij Matteüs morele activisten. Hij heeft de zaligsprekingen 'gemoraliseerd'. 3.1. De zaligsprekingen worden afgesloten met een aansporing gericht tot Jezus' leerlingen om hun opdracht te vervullen. Als ze beantwoorden aan de morele eisen van de zaligsprekingen, zullen ze werken als het zout in de aarde en het licht in de wereld zijn (5,1316 evangelie 5de zondag). In Lc 14,35 wordt van zout gezegd dat het dient voor de bemesting van de grond. Het bevordert de vruchtbaarheid. Bij Mt vindt men dit niet terug. 'Aarde' heeft hier dezelfde betekenis als 'wereld'. Werken als zout wil dan zeggen dat men in de wereld vruchtbaar, bewarend en smaakgevend optreedt. 'Licht in de wereld' kan men lezen als de vervulling van een profetie van Jesaja: Jahwe zal zijn volk Israël maken "tot een licht voor alle volken, opdat de redding die ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt". Door te leven zoals de zaligsprekingen voorschrijven, zullen de christenen voor de mensen stralend licht zijn dat hen ertoe brengt aan de Vader eer te bewijzen. § 4. Hoe Jezus de overleverde joodse wet tot vervulling komt brengen, wordt in Mt duidelijk gemaakt in zes antithesen die aangeven waarin de gerechtigheid die hij wil doen heersen méér is, overvloediger dan wat door de schriftgeleerden en farizeeën wordt voorgehouden (5,17-48 evangelie van 6de en 7de zondag). Maar eerst wordt met nadruk gewaarschuwd dat de oude wetten door hun vervulling niet worden afgeschaft. Elke jota, elke titel in de wet blijft van kracht zolang hemel en aarde bestaan (5,18). Exegeten onderkennen hier een dubbele bedoeling van Matteüs. Hij keert zich tegen de 'antinomisten' in zijn gemeente: niet-joodse christenen die meenden dat de joodse wetten niet meer telden. Hij vermaant hen: u mag uw geloof niet los zien van de joodse traditie. Maar tegelijk wil hij de joodse christenen in zijn gemeente op het hart drukken dat de joodse traditie niet wordt prijsgegeven maar op een hoger niveau wordt getild als ze Jezus volgen. Anders gezegd: joodse christenen mogen hun niet-joodse geloofsgenoten niet beschuldigen van morele laksheid en niet-joodse mogen de anderen geen traditionalisme aanwrijven. Aan het einde van de antithesen staat een samenvatting: "Wees dus volmaakt (Willibrordbijbel: 'onverdeeld goed'), zoals jullie hemelse Vader volmaakt is" (5,48 - In Lucas 6,36 staat 'wees barmhartig... Matteüs heeft dat veranderd.). Mensen evenaren op menselijke wijze de goddelijke volmaaktheid in de mate dat ze de 'overvloedige gerechtigheid' van Gods rijk in praktijk brengen. In hedendaagse termen omgezet: de seculiere ethiek wordt niet vervangen door de christelijke ethiek, maar in overvloed tot haar vervulling gebracht. 4.1. Het spreekt voor zich dat de eerste antithese het verbod van te doden niet afschaft. Ze verbreedt en radicaliseert het begrip 'moordenaar'. Je vermoordt een mens als je haat tegen hem of haar haat koestert, hem of haar boycot, grondig kleineert of verkettert. En hoe kun je rekenen op Gods verzoening voor je schuld als je je niet eerst verzoent met je broeder of zuster met wie je in conflict ligt? Wacht ook niet tot hij of zij naar jou toe komt. Neem zelf het initiatief. 4.2. Ook de tweede antithese is een radicalisering van een oud verbod: geen overspel plegen. Ze herhaalt wat het negende van de 'tien woorden' voorschrijft: zet je zinnen niet op de vrouw van een ander (Exodus 20,17). Je moet daarin radicaal zijn. Het is beter je begerig oog uit te rukken en je grijpgrage hand af te hakken dan je schuldig te maken aan overspel. 4.3. In de antithese over de echtscheiding is de zinsnede over de uitzondering van 'ontucht' (NBV: 'een ongeoorloofde verbintenis') een kluif voor moraaltheologen. Predikanten kunnen er niet omheen de tijdsgebonden context van deze antithese te belichten. In de joodse opvatting was een vrouw eigendom van haar echtgenoot. Hij kon afstand doen van zijn eigendom en moest dit schriftelijk bevestigen, zodat de vrouw met iemand anders kon trouwen. Vrouwen was deze mogelijkheid (dit recht) ontzegd. Jezus schaft deze discriminatie af. Een man is evenzeer aan zijn vrouw gebonden als een vrouw aan haar man. Bovendien mag geen van beiden de ander de bons geven. In 19,6-9 zegt Jezus in een twistgesprek met farizeeën: "Wat God verbonden heeft, mag een mens niet scheiden." Als de wet een man toch toestaat van zijn vrouw te scheiden, geeft hij toe aan het feit dat "u harteloos en koppig bent". Maar het is in strijd met Gods oorspronkelijke bedoeling. Wie zijn vrouw verstoot en met een andere trouwt, pleegt overspel. In Mc 10,11 v. en Lc 16,18 wordt eraan toegevoegd dat net hetzelfde geldt voor een vrouw. De uitzondering op de regel (in geval van 'ontucht') staat alleen bij Mt. 'Een ongeoorloofde verbintenis' is een interpretatie van de NBV. Volgens die interpretatie zou een huwelijk van niet-joden vóór hun bekering in een graad van verwantschap die de joodse wet verbood, ontbonden moeten worden. Moraaltheologen leggen hier een verband met het 'paulinische privilege (1 Korintiërs 7,12-15): als in een huwelijk van twee niet gedoopte mensen een van de partners zich laat dopen, dus katholiek wordt, kan dit huwelijk ontbonden worden.Dit is echter maar één mogelijke interpretatie. De andere interpretatie verstaat het woord 'ontucht' letterlijk. Dit zou betekenen dat Matteüs hier blijk geeft van pastoraal realisme. Als een van de huwelijkspartners zich schuldig maakt aan duurzame ontrouw, verbreekt hij of zij de huwelijksband. Dan bestaat het huwelijk feitelijk niet meer, al blijft natuurlijk de schuld van de ontrouwe partner bestaan. 4.4. De antithese over het zweren behoort tot de enkelvoudige traditie van Mt. Ze behoeft niet veel commentaar. In feite schaft ze de bepalingen van de joodse wet af. Je moet helemaal niet zweren, bij niemand of niets, zo ben je ook verlost van alle spitsvondige discussies over een geldige of ongeldige eed. Je moet met je hele persoon staan achter wat je zegt, en wat je doet mag wat je zegt niet tegenspreken. 4.5. De laatste twee antithesen (5,38-45) vormen het hoogtepunt van de hele reeks. Het zijn de meest bekende en de meest radicale. 4.5.1. 'Oog om oog, tand om tand' is allesbehalve een barbaarse regel, zoals vaak wordt gedacht, maar het basisprincipe van de rechtvaardigheid. In joodse wetgeving werd de regel ingevoerd om de praktijk ongebreidelde vergelding in te perken (zie Exodus 21,24): niet meer dan één oog voor één oog dat in een gevecht werd getroffen. Standaert (p. 125) legt goed uit waarin de rechtvaardigheid van de vergeldingswet bestaat. Je mag, ten eerste, geen rechter in eigen zaak spelen, je moet de vergelding van geleden kwaad in de handen van een onpartijdige derde geven. Ten tweede, de vergelding moet dezelfde maat hebben als het aangerichte kwaad. Rechtvaardigheid vereist gelijkheid of gelijkwaardigheid. Ten derde, eenmaal het kwaad vergolden, mag er geen wrok meer gekoesterd worden. De 'overvloedige rechtvaardigheid' van Jezus' volgelingen doorbreekt de spiraal van alsmaar herhaalde wraak en weerwraak door af te zien van elke vergelding en, in plaats daarvan, verzoening aan te bieden. Dit wordt geïllustreerd met drie concrete voorbeelden. In de Romeinenbrief 12,19.21 wordt het goed samengevat. "Neem geen wraak..., maar laat God uw wreker zijn. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede." 4.5.2. De 'overvloedige rechtvaardigheid' culmineert in de liefde waarvan Jezus' volgelingen blijk moeten geven. Het is een liefde die zich niet beperkt tot de naasten: familie, mensen van het eigen volk en de eigen godsdienst, maar zo ver gaat dat ze zelfs de vijanden insluit. Terecht onderstreept Green (97 v.) dat we erop moeten letten dat 'liefhebben' hier de betekenis van het Griekse agapè heeft. Vreemden en vijanden heb je niet lief met je gevoel, tenzij misschien met een gevoel van tegenzin, maar met je wil en metterdaad. Wie zijn vijanden liefheeft, evenaart de volmaaktheid van God, die de zon laat opgaan en regen laat vallen voor goede en slechte mensen. Uit de sectie 6,1-18, over drie voorname religieuze praktijken: liefdadigheid, bidden en vasten, is niets in het zondagslectionarium van het A-jaar opgenomen, dus ook niet het bidden van het Onzevader, dat in de bergrede een centrale plaats heeft. De reden is ongetwijfeld dat voor de versie van Lucas in het C-jaar is gekozen, wellicht wegens de vermelding dat Jezus' leerlingen hem zagen bidden en hem uitdrukkelijk vroegen het ook hen te leren (Lc 11,1). § 5. In de daarop volgende sectie (6,19-7,12) heeft de evangelist een aantal stukken uit de tweevoudige traditie bijeengebracht en op zijn manier georganiseerd. Een essentieel onderdeel is de passage over de christelijke zorgeloosheid (6,24-34 - evangelie voor 8ste zondag). 5.1. Christenen bidden tot God de Vader dat hij hun elke dag het brood zou geven dat ze nodig hebben. De betreffende passage legt uit hoe ze moeten leven als ze dit gebed ernstig willen nemen. Matteüs heeft ze uit haar oorspronkelijk verband gehaald (Lc 12,22-32), waar ze een gedragsregel voor Jezus' leerlingen is. Op hun prediktochten moeten ze niet teveel gespannen staan op hun levensonderhoud, om zich volledig te kunnen wijden aan hun verkondigingswerk (aldus Seethaler, p. 25). Dezelfde teneur heeft de passage over de kostprijs van twee mussen in de zendingsrede in Mt (10,29-33 - evangelie voor 12de zondag). Er valt niet ‚één mus dood neer zonder dat de Vader het wil. Wees daarom niet bang, want jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen. In de bergrede is gericht tot de hele christelijke gemeente. Als je kiest voor God en tegen het geld (de mammon: de geldafgod), zal je niet toegeven aan een verslavende zorg voor voeding en kleding. De vogels en de lelies danken het aan Gods scheppende zorg dat de natuur hun alles verschaft wat ze nodig hebben. Hoeveel te meer geldt dit dan niet voor de mensen! Stel dus je prioriteiten. Bekommer je éérst (dit is: niet uitsluitend) om het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, al het andere komt nadien en erbij. 5.2. In de epiloog van de bergrede (7,13-27) staat een aantal ethische oproepen en vermaningen, met aan het einde een korte parabel. Ze plaatsen de bergrede in het perspectief van het (niet lang meer uitblijvende) einde der tijden. Vóór dat einde aanbreekt, zullen er valse profeten komen. (Waren ze al niet aan het werk in de Matteüsgemeente?) Voor die valse profeten, "die velen zullen misleiden", wordt ook gewaarschuwd in de eschatologische rede (24,11). Ze mogen dan in schaapskleren gehuld zijn, het zijn wolven, en eigenlijk kun je ze gemakkelijk van echte profeten onderscheiden. Kijk naar hun gedrag (hun 'vruchten'): ze brengen zelf niets terecht van wat ze preken, ze plegen onrecht. Als op de laatste dag de eindbalans wordt opgemaakt, zal blijken wie het koninkrijk zal binnengaan. Alleen zij die het niet bij luisteren en bidden hebben gelaten, maar Jezus' woorden in hun wijze van leven hebben waargemaakt. Dat is de boodschap van de parabel van de verstandige man (evangelie voor 9de zondag). Je moet het huis van je leven zo opbouwen en inrichten dat het bestand is tegen alle stormweer en overeind blijft staan tot op de laatste dag. 'Een nieuw evangelie voor een 'nieuw volk' is de titel van de eerste bijdrage in een bundel van negen, uitgegeven onder redactie van F. Van Segbroeck (zie de literatuurlijst). Uit dit boek is veel inspiratie geput. 1 Gebruikte literatuur Michael GREEN, The Message of Matthew. Leicester, 2000 Jan LAMBRECHT, Maar Ik zeg u. De programmatische rede van Jezus. Acco, Leuven, 1983 Adrian LESKE, Matteüs, in E. EYNIKEL e.a. (red.), Internationaal commentaar op de bijbel, deel II. Averbode, 2001, p. 1456-1544 André PAUL, L'Evangile de l'Enfance selon Saint Matthieu (Lire la Bible 17). Cerf, Parijs, 1968 Jean PERRON, Au fil de l'année: l'Evangile, les dimanches de l'année A (Lire la Bible 52). Cerf, Parijs, 1980 Paula SEETHALER, Die vier Evangelien. Herder, Freiburg, 1970 Benoît STANDAERT, In de school van Matteüs. Licap, Brussel, 1995 Frans VAN SEGBROECK (red), Matteüs opnieuw. VBS/Acco, Leuven, 1999 Nico TER LINDEN, Het verhaal gaat..., deel 2. Van Halewyck, Leuven, 1999, p. 171-286 Wim WEREN, Matteüs (Belichting van het bijbelboek). 's Hertogenbosch, 1994