Verschillende leeftijden Ondanks het unieke van elk kind wordt het omgaan met verlies mee bepaald door zijn leeftijd. Om een indruk te geven hoe een kind een verlies beleefd, wordt er een onderscheid gemaakt in leeftijdsfases. Het is wel de bedoeling deze fases als zeer flexibel te zien en je als volwassene niet vast te pinnen op … Want ook hier komt erbij dat elk kind uniek is. Sommige kinderen zijn in hun ontwikkeling (of in een deel ervan) iets vroeger of later. Sommige kinderen hebben vanuit hun persoonlijke ervaringen een ander begrip opgebouwd. Er is gekozen voor o o o o o o Baby (onder 1 jaar) Peuter (1 tot 3 jaar) Van 3 tot 6 jaar: kleuter Van zes tot negen jarige Negen tot twaalf jaar 12 jaar en ouder Bij elke leeftijd wordt ingegaan op een aantal aspecten uit de ontwikkeling van het kind die relevant zijn in verband met verliesverwerking. Tot 1 jaar Een baby leeft in een zintuiglijke wereld waar veiligheid en geborgenheid centraal staan. Voor een baby is zijn lichaam de meest tastbare manier van zijn. De band met moeder of vader concretiseert zich door lichamelijk contact: de baby vasthouden, knuffelen, zachtjes over de wang wrijven om te troosten, … Baby’s nemen informatie op via hun zintuigen. Ziekte en dood zijn daarom abstracte begrippen waar een baby geen weet van heeft, waar er geen zintuiglijke werkelijkheid voor bestaat. Op het ogenblik dat bijvoorbeeld moeder ziek wordt en niet meer in staat is om een kind te verzorgen, dan is er sprake van scheiding. Een baby merkt wel als hij verlaten wordt, als hij gescheiden wordt van een liefdevolle verzorger. Indien een baby lange tijd gescheiden blijft van een liefdevolle zorg voor zijn behoeften en noden, dan kunnen er problemen ontstaan in de hechting. Indien er in de continuïteit van zorg verzekerd is, iemand anders neemt de taak op van de verzorger, dan blijven problemen uit. Een baby kan zich effectief hechten aan meerdere personen. Net als bij ziekte, reageert een baby vooral op het gescheiden worden als een opvoeder overlijdt of als ouders uit elkaar gaan. Een baby heeft nood aan een vaste structuur in zijn leven. Het leven is veilig als het voorspelbaar en duidelijk is voor het jonge kind. Indien het noodzakelijk is dat een nieuwe opvoeder tijdelijk of definitief de taak van vader of moeder overneemt, dan wordt best de vaste dagindeling waaraan de baby gewend is, behouden. De manier van communiceren uit het verleden wordt het best overgenomen. Het is toepassen van dezelfde gewoontes en rituelen van vroeger. Het is natuurlijk evident dat als iemand wegvalt, er bij de volwassenen emoties zijn. Het lijkt eenvoudig om zomaar de taak van de liefdevolle verzorger over te nemen, want er spelen vaak emoties bij. Emoties bij baby’s zijn diffuus. Het is eerder een globale beleving, er wordt geen onderscheid gemaakt tussen lichamelijke gewaarwordingen, gevoelens of gedachten. De emoties van een baby drijven op de sfeer die thuis aanwezig is. Indien een sterfgeval thuis de sfeer helemaal verandert, dan kan dit gemerkt worden door de baby. Indien tijdelijk niemand aandacht schenkt aan de band tussen de baby en verzorgende, … Hevige emoties worden door een baby gemerkt. Als ouders intens verdrietig zijn omwille van het overlijden van een kind, kan een baby de link naar dit overlijden niet leggen. De baby kan deze emoties niet scheiden van de emoties van ouders voor hem, ook al ligt de oorzaak buiten hemzelf. Het gevoel van verlaten worden kent een baby wel en daarbij horend de schrik om verlaten te worden. Van 1 tot 3 jaar Een peuter speelt met evenwicht tussen zelfstandigheid en de schrik om verlaten te worden, hij experimenteert daar voortdurend mee. Tijdens deze ik-fase streeft een peuter naar meer autonomie. Dit maakt echter dat een feitelijke scheiding van een verzorgende, iemand die niet meer terugkomt, een serieuze impact heeft. De mogelijkheden van een peuter om de wereld te begrijpen zijn nog beperkt. Het is een wereld van ontdekken door zintuigen zoals zien, horen, ruiken, smaken, door motorische handelingen zoals bewegen, stappen, actie, … Het is een wereld waarop een kind probeert controle te krijgen, doch merkt dat dit niet altijd mogelijk is. Indien er in huis een verandering plaats grijpt, bijvoorbeeld iemand wordt ziek, dan zal de peuter ook proberen controle te verwerven. En dan komt de ontdekking dat dit niet mogelijk is. Net als bij baby’s komen de reacties op het gescheiden worden van een liefdevol persoon. Bij peuters is er geen besef van dood. Ze kennen het onderscheid tussen levende en niet-levende dingen niet. Een steen kan een eigen leven hebben. Ze beleven wel degelijk een scheiding van een dierbare. Het leven van een kind wordt ontregeld door het niet meer aanwezig zijn van de persoon van wie hij afhankelijk is. Het is lijden onder dit verlies. Kinderen reageren op hun eigen wijze op de dood. Ze reageren vanuit hun eigen behoeften en vertonen geen angst voor het dode lichaam. Het zijn vaak de volwassenen die angst voor de dood overbrengen op kinderen. Angst om gescheiden te worden is sterk aanwezig. Want net als bij baby’s zijn de emoties van een peuter vaak de afspiegelingen van de emoties van volwassenen. Emoties bij peuters komen met golven. Een moment van intens verdriet om de zieke moeder kan twee minuten later gevolgd worden door een golf van plezier in het spel. Kinderen voelen aan dat de sfeer in huis is veranderd. Ze beseffen niet echt wat er aan de hand is. Een ouder die rouw na een betekenisvol verlies, reageert vaak op een andere manier op het gedrag van kinderen, dan voor het verlies. En kinderen merken dat er minder echt geluisterd wordt, dat de ouder wel meespeelt, doch niet zo betrokken is als vroeger. Net als de emoties zijn vaak ook de gedragingen van een peuter een afspiegeling van het gedrag van de volwassenen. Sommige kleuters zullen zich afzonderen en komen stil over. Andere kleuters vertonen soms agressief gedrag ten opzichte van de personen die ze graag zien. Op deze leeftijd zoeken kinderen bescherming. Ze kunnen nog niet onder woorden brengen wat er allemaal aan de hand is. Het kan voorkomen dat kinderen op die leeftijd dan juist meer de rok van moeder gaan opzoeken dan vroeger. Dat kinderen veel aanhankelijker en afhankelijker worden van een ouder. Kinderen hebben nood aan contact met een ouder, zowel op lichamelijk vlak (eens goed knuffelen) als op communicatief vlak (luisteren). Van 3 tot 6 jaar Een kleuter heeft enige autonomie opgebouwd, gaat vaak naar school waar hij een eigen wereld ontdekt, en beschouwt zichzelf als centrum van het universum. Het is vanuit dit perspectief dat een kleuter kijkt naar de wereld en probeert die te begrijpen. Kinderen kunnen rechtlijnige verbanden leggen tussen twee gebeurtenissen: “mama is in het ziekenhuis, dus is ze ziek”. Op die leeftijd bestaat er echter vaak magisch denken. Kinderen gaan ervan uit dat als zij iets doen of wensen dit ook zal uitkomen. Ze denken als het ware dat wat je denkt ook zal gebeuren. “Als ik gehoorzaam ben, dan wordt mama beter”. Op deze leeftijd zijn kinderen snel geneigd om de schuld van de gebeurtenissen bij zichzelf te zoeken, zij zien zichzelf als het centrum van de wereld. “Mijn vader is verhuisd omdat ik wou dat hij weg ging”. Kleuters hebben taal ter beschikking. Ze gebruiken woorden als ziek en dood in hun fantasiespel. Kinderen schieten in fantasie elkaar dood en twee minuten later mag iedereen terug mee spelen. “Ik heb je dood geschoten”. Ze weten echter niet wat dood precies inhoudt. Ze geven de doden nog vaak de eigenschappen van levende personen. Ook als weten ze dat dieren en mensen doodgaan, het onomkeerbare van de dood is er nog niet. De dood is iets tijdelijks en de persoon komt wel op één of andere manier terug. Kinderen stellen veel vragen. Praktische vragen over wat er aan de hand is. o Kan de dokter papa beter maken? o Is het niet triest om alleen in een kist te liggen? o Als jullie niet meer samen wonen, wie brengt me op zaterdag naar de baskettraining? Kinderen blijven vragen stellen, soms tot vervelens toe. Kinderen hebben nood aan een leeftijdsgebonden uitleg. Enkel lichamelijk contact maken na een vraag volstaat niet meer. Ze willen antwoorden. In een volgend hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de vragen van kinderen. Soms is er wel schrik voor dood te gaan of om zelf ziek te worden. Bij kleuter is er vaak een schuldgevoel. Door hun denken hebben ze de gebeurtenis teweeggebracht, zij zijn de schuldige aan het uit elkaar gaan van hun ouders. Net als bij jongere kinderen blijft de angst om verlaten te worden sterk aanwezig. Het is de angst dat iemand anders ook weg zal gaan. Ouders of andere vertrouwenspersonen merken dat het kind zich letterlijk aan hen vastklampt op het ogenbik van een verlies. Kleuters beschouwen zichzelf wel als het centrum van de wereld, maar op die momenten is troost van iemand die ze kunnen vertrouwen nodig. Een kleuter gebruikt ook spel en fantasie om met de angst te leren omgaan. In zijn fantasiespel over kanker en ziek zijn, gaat een kind door de angst heen. In functie van onder ander het magisch denken, probeert een vertrouwenspersoon aan het kind duidelijk te maken dat het niet zijn schuld is. Dat fantasie en realiteit niet hetzelfde zijn. Het is aanleren dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen fantasie en realiteit. Er is bij kleuters een groeiend besef dat dood en verdriet met elkaar te maken hebben. Dat is ook zo voor ziekte. Ze nemen gevoelens en gedrag over van de volwassenen. Kleuters blijven gevoelig voor de sfeer die er in huis aanwezig is. Van 6 tot 9 jaar De leefwereld van een kind wordt groter. Naast thuis heeft het kind een eigen leven op school, in verenigingen, clubs, e.d. Kinderen worden meer onafhankelijk van ouders, maar blijven deze wel nodig hebben. Hun reacties en emoties zijn niet meer een afspiegeling van de reacties en emoties van hun ouders. Ze kunnen op hun eigen manier reageren op gebeurtenissen. Op deze leeftijd kunnen ze eveneens verbanden leggen tussen verschillende gebeurtenissen. Ze begrijpen vaak wat er rondom hen gebeurt, doch de vaardigheden om met deze veranderingen om te gaan, zijn nog niet aanwezig. En dit maakt kinderen op deze leeftijd kwetsbaar. Ze proberen te begrijpen wat ziekte is, doch het is niet duidelijk hoe ze ermee moeten omgaan. Er is een begin van tijdsbesef, bepaalde woorden als altijd, nooit krijgen inhoud. Er komt bij kinderen een besef dat de dood onomkeerbaar is. Als iemand overleden is dan is dit onherroepelijk, de persoon komt nooit meer terug. Het blijft zeer moeilijk te begrijpen wat dit in werkelijkheid inhoudt. Ze begrijpen nog niet dat dood onvermijdelijk is en dat uiteindelijk iedereen zal doodgaan. Het is erg verwarrend. Het maakt kinderen vaak angstig want ze kunnen niet omgaan met alle informatie die ze proberen te begrijpen. Kinderen merken ook dat mensen van wie je houdt ook dood kunnen gaan. Het besef komt dat dood onomkeerbaar is. Dat de dood onvermijdelijk is en dat iedereen dood gaat begrijpen kinderen niet. Ze beginnen te beseffen dat de dood onherroepelijk en definitief is, maar ze kunnen nog heel moeilijk begrijpen wat de werkelijkheid inhoudt. Het is erg verwarrend. Het maakt kinderen vaak angstig. Dat heeft ook te maken met het feit dat ze steeds beter begrijpen dat ook mensen van wie je houdt dood kunnen gaan. Ziekte, echtscheiding, ouders die niet meer samen wonen zijn begrippen die duidelijker worden, maar daarom niet eenvoudiger om mee om te gaan. Kinderen gebruiken nog altijd hun zintuigen om te begrijpen wat er gebeurt (een dode persoon voelt koud aan), alleen wensen ze ook talige informatie van ouders, leerkrachten omtrent wat ze meemaken. Het magische denken is nog niet verdwenen. Het denken in verband met oorzaak en gevolg wordt complexer, alhoewel schuld nog vaak terugkomt. Op deze leeftijd zijn kinderen meer vatbaar voor de inzichten die een volwassene kan bijbrengen in verband met oorzaak en gevolg. De impact van hun sociale wereld wordt groter. Op die leeftijd willen kinderen niet anders zijn dan hun leeftijdsgenoten. Als zijn moeder kanker heeft en in het ziekenhuis ligt, maakt dit een kind anders. Als haar broer verongelukt, maakt dit het meisje anders. En dit wensen kinderen juist niet. Soms worden feiten en gebeurtenissen door kinderen verzwegen zodat ze conform de groep zijn. Er is niet alleen ontkennen van verlies, een verlies kan ook leiden tot mindere schoolprestaties: minder concentratie en aandacht, slechtere studieresultaten, slecht slapen en vermoeidheid. Op deze leeftijd gedragen kinderen zich na een verlies nog als kleuters. Ze klampen zich vast aan de ouder waarbij ze wonen. Er is angst om verlaten te worden, om alleen achter gelaten te worden. Er is angst dat nadat vader is verhuisd, moeder ook zal verhuizen. En toch is er hoop en verwachting dat ouders na een scheiding het nog zullen goedmaken. Hoop is een gevoel dat lang aanwezig blijft – ook op latere leeftijd. Op deze leeftijd kunnen kinderen zich zo gedragen dat ze alles doen zodat moeder en vader weer zouden samenwonen. Dit verlangen is sterk aanwezig. Ook al weten ze wat scheiding is, het blijft voor kinderen moeilijk ermee om te gaan. Van 9 tot 12 jaar Er ontwikkelen zich meer en meer relaties buiten het gezin, vriendschappen ontstaan tussen kinderen. Sommige kinderen zullen bij verlies op zoek gaan naar andere kinderen die hetzelfde hebben meegemaakt en minder hun ouders opzoeken. Kinderen vinden vaak steun en troost bij leeftijdsgenoten. Kinderen kunnen circulaire (is dit een goed woord) verbanden leggen. Ze beschouwen een ziekte als kanker niet meer als gevolg van één bepaalde gebeurtenis. Ze begrijpen dat medicatie, chemotherapie en bestraling kunnen bijdragen tot het beter worden. Het besef dat alles wat leeft dood gaat is aanwezig. Dit geldt voor dieren, planten en mensen. Deze kinderen zijn minder afhankelijk van volwassenen dan jongere kinderen. Ze vragen niet zoveel aandacht, ze willen er zelf uitkomen,. Ze willen niet kinderachtig lijken. Soms is er opstandig gedrag omdat ze niet uit de wirwar van hun emoties geraken. Soms is er ontkenning van gevoelens, steken ze het achter stoer gedrag weg. Al laten ze het niet merken op deze leeftijd ze hebben bij verliesmomenten wel aandacht en troost nodig. Ook op deze leeftijd kunnen kinderen teruggaan in hun ontwikkeling na een verlies. Er is regressie naar kinderlijk gedrag dat niet meer bij hun leeftijd past. Andere kinderen worden na een betekenisvol verlies wijs. Ze gaan op een verstandige manier om met het verlies en sluiten qua denken en emoties meer aan bij een oudere leeftijdsgroep. 12 jaar en ouder Jongeren zijn op zoek naar een eigen identiteit. Ze maken zich los van hun thuismilieu en willen zelfstandig omgaan met problemen. Omgaan met verlies is een individuele zaak geworden. Leeftijdsgenoten zijn nu heel belangrijk. Pubers kunnen complexe verbanden doorzien. Ze zijn in staat om na te denken over dingen die ze zelf niet hebben meegemaakt. Tieners beschrijven hun eigen ziekte vaak door middel van symptomen als moeheid, niet alles kunnen doen, maar ze begrijpen wel hoe het komt dat ze zich zo voelen. Dat iedereen moet sterven vroeg of laat dringt door. Hun verstandelijke ontwikkeling is zo ver dat ze de dood kunnen zien als het onvermijdelijke einde van het leven. Sterven en dood zijn op verstandelijk niveau uit te leggen aan jongeren. Vaak is er het idee dat het iedereen kan overkomen behalve mensen in hun omgeving. Dit verandert drastisch wanneer jonge mensen te maken krijgen met de dood van iemand in hun naaste omgeving. Omwille van de groei naar zelfstandigheid is het moeilijk gevoelens, gedachten te uiten in de aanwezigheid van een volwassene. Praten met leeftijdsgenoten is niet altijd evident. Waar kan een jongere lotgenoten vinden? Want jongeren die nog geen verlies hebben meegemaakt, die kunnen er niet over meepraten. Emoties zijn er echter wel. Vaak worden deze gevoelens afgeweerd: ze willen niet anders zijn dan leeftijdsgenoten en bij volwassenen kunnen ze niet terecht. Het is moeilijk om manieren te vinden om deze emoties te uiten, soms uit zich dat in gedrag: overdreven drankgebruik, opzoeken van gevaar, … Jongeren hebben wel nood aan veiligheid. De confrontatie met de dood maakt dat de vragen en soms ook de verwarring van de jongere rondom leven en dood toenemen. Hun reacties op verlies kunnen onvoorspelbaar zijn en erg wisselend. Ze willen zelf alles in handen kunnen nemen. Op deze leeftijd komen er vaak lichamelijke en psycho-somatische klachten. Er zijn op die leeftijd veel zingevingsvragen. o Waarom en waarvoor leven we? o Waarom moest dit ons gezin overkomen? o Wat voor zin heeft het dat mijn beste vriend leukemie heeft? Vragen die ‘gecamoufleerd’ soms wel aan vertrouwenspersonen zoals een leerkracht worden gesteld.