Werkplan 2015 Kennisplatform Integratie en Samenleving

advertisement
Werkplan 2015 Kennisplatform
Integratie en Samenleving
Verwey-Jonker Instituut en Movisie
Financier:
Directie Integratie en Samenleving
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
29 november 2014
1
Inhoud
1.
Inleiding .................................................................................................... 3
2.
Coördinatie van het programma ....................................................................... 4
3.
De functies van het programma ....................................................................... 5
4.
3.1
Portaalfunctie ...................................................................................... 5
3.2
Signalerings- en agenderingsfunctie ........................................................... 6
3.3
Publieksfunctie ..................................................................................... 7
3.4
Onderzoeks- en analysefunctie ................................................................. 7
3.5
Praktijk- en implementatiefunctie ............................................................. 8
Thema’s en projecten ................................................................................... 9
4.1
Thema 1 Nieuwe Migratie ........................................................................ 9
4.2
Thema 2 Sociale Stabiliteit .................................................................... 16
4.3
Thema 3 Inclusie & Toegankelijkheid ........................................................ 24
4.4
Thema 4 Participatie ............................................................................ 35
2
1. Inleiding
In de voorbereiding van dit eerste werkprogramma van het Kennisplatform Integratie en Samenleving realiseerden we ons de breedheid van het begrip integratie. Het is van toepassing
op alle mogelijke beleidsterreinen en omvat een scala aan doelstellingen. In de zeer diverse
21e-eeuwse Nederlandse samenleving neemt integratie de betekenis aan van ‘samen leven’.
Nederland heeft inwoners met talloze etnische achtergronden, met vele religies en allerlei
culturele kleuren. Hoe vormen we een coherente samenleving die gebaseerd is op verschillen?
Nederlanders zijn er in soorten, maten en kleuren. Dat is de nieuwe realiteit die in een aantal
decennia gegroeid is.
Samen leven in diversiteit (etnisch, cultureel en religieus) gaat niet zonder problemen. Het doet ons genoegen dat wij de gelegenheid hebben gekregen bij te dragen aan een
optimale vormgeving daarvan. We maakten een programma dat verschillen wil respecteren,
de dialoog daartussen bevorderen en vooral wil voorzien in objectiverende informatie over de
problemen en de kansen. Zoals we in het meerjarenprogramma formuleerden: ‘Uitgangspunt
van onderhavig programma is dat het wil bijdragen aan de rationalisering van het beleid [op
basis van] de pijlers van de Nederlandse rechtsstaat …’.
Het meerjarenprogramma onderscheidde vier grote thema’s: nieuwe migratie; sociale
stabiliteit; inclusie en toegankelijkheid; participatie. Voor elk thema werden drie centrale
vraagstukken benoemd. Onderhavig programma voor 2015 is hiervan afgeleid, waarbij we
prioriteiten stellen en keuzes maken. Ieder hoofdstuk opent met een korte schets van het
thema, de drie centrale vraagstukken, en introduceert vervolgens de keuze voor de projecten. De projecten staan stuk voor stuk kort beschreven; hun aantal telt op tot 27. Daarbij
zij aangetekend dat het programma enige ruimte biedt voor nieuwe projecten.
De uitvoering van het programma krijgt een levendig karakter. Kennisontwikkeling willen we
nadrukkelijk gepaard doen gaan aan dialoog, signalering, implementatie, benutting, debat en
ontwikkeling. De samenleving moet er daadwerkelijk wat beter op worden, dat is de simpele,
maar ambitieuze doelstelling achter dit programma. Om die reden is de inhoud van het programma gekoppeld aan een portaalfunctie tussen enerzijds het programma en anderzijds
belanghebbenden (gemeenten, migrantenorganisaties, instellingen en professionals). Via een
zogenoemde ‘publieksfunctie’ willen we bijdragen aan dialoog en debat.
Het programma voorziet ten slotte in een signalerings- en agenderingsfunctie. Welke
nieuwe vraagstukken doen zich voor? Welke onderwerpen verdienen meer aandacht in de
beleidsagenda’s van het rijk, gemeenten en instellingen? Waarover zou het maatschappelijk
debat moeten gaan? Tegen die achtergrond nemen we ons voor de belanghebbenden en belangstellenden op te zoeken, te bevragen en beluisteren. In het inhoudelijke programma zijn
de voornoemde functies verdisconteerd. We lichten aan het begin van het programma de
opzet van deze functie nog kort toe.
3
2. Coördinatie van het programma
Voor de coördinatie van het programma denken we in termen van een zogenoemde kennisnetwerkstructuur. Deze moet het mogelijk maken om aan samenhangende kennisontwikkeling
voor het veld te doen, in wisselende samenstellingen en vanuit verschillende perspectieven.
Vragen vanuit zowel de praktijk als het beleid moeten gekoppeld kunnen worden aan wetenschappelijke en toegepaste kennis. Een kennisnetwerkstructuur biedt enkele voordelen: het
vraagstuk staat centraal en niet de instituties zelf, en er is geen sprake van centrale ontwikkeling met decentrale implementatie. We kiezen ervoor om dicht op de problemen en in
nauwe samenspraak met het veld (gemeenten en organisaties) te werken aan lerende praktijken en inhoudelijke innovatie. In een kennisnetwerkstructuur worden praktijkontwikkeling,
toegepast onderzoek en fundamenteel onderzoek aan elkaar gekoppeld en toegankelijk gemaakt voor de brede praktijk van overheid, instellingen en burger(initiatieven).
Ten behoeve van een brede kennisfunctie maken we onderscheid tussen wetenschappelijke
productie, geaggregeerde vraagstukken en praktijkvragen. Door samenwerking tussen het
Verwey-Jonker instituut, Movisie en een derde partij wordt flexibiliteit geboden in de expertise. Daarnaast is er de samenwerking met SCP en CBS, universiteiten en andere spelers, zoals
maatschappelijke organisaties, zelforganisaties en gemeenten op het terrein. Uitgangspunt in
de kennisproductie dient de kennisbehoefte te zijn. Dit vraagt om maatwerk waarin vanuit
een vaste functie wordt gewerkt met een flexibele schil. Deze organisatievorm vraagt ook om
een sterke coördinatie. Het Verwey-Jonker Instituut zal deze rol vervullen met Movisie als
vaste partner en de expertise-unit Sociale Stabiliteit als samenwerkingspartner wat betreft de
praktische ondersteuning aan gemeenten in de aanpak van radicalisering. Met elkaar moet
een samenhangend programma rond migratie en integratie worden gerealiseerd.
Om de coördinatie te laten werken is een aantal overlegmomenten noodzakelijk. Deze zijn
beschreven in het document: Afspraken samenwerking i.h.k.v. Meerjarenprogramma kennisfunctie Integratie.
4
3. De functies van het programma
Het Ministerie van SZW heeft het Verwey-Jonker Instituut gevraagd om gezamenlijk met Movisie een kennisfunctie op het terrein van integratie te vervullen. Gekozen is voor het realiseren van een Kennisplatform Integratie en Sameleving, waarin een breed palet van functies en
projecten wordt geleverd. Voor het realiseren van een flexibele kennisfunctie gaan we binnen
het programma actief op zoek naar de kennisbehoefte in het veld. Bij overheden, maatschappelijke organisaties, politiek en burgers bestaat behoefte aan kennis op het terrein van migratie en integratie, en over de vraagstukken die daaruit voortkomen. Om deze uiteenlopende belanghebbende partijen te bedienen, zijn aan het programma verschillende functies toegekend. Hierin onderscheiden we de functie van onderzoek en analyse, een portaalfunctie,
signalering en agendering, een praktijk- en implementatiefunctie en een publieksfunctie.
In dit hoofdstuk beschrijven we de verschillende functies en welke instrumenten worden opgezet.
3.1
Portaalfunctie
Om de diverse partijen en sectoren in de samenleving (gemeenten, professionals, politici en
(zelf)organisaties) op maat, inhoudelijk en integrerend te kunnen bedienen, moet de kennisinfrastructuur anders worden ingericht. Een portaalfunctie biedt de mogelijkheid om te kunnen bemiddelen tussen de kennisvragers en de kennisleveranciers. Het gaat hierbij om een
website (www.kis.nl), maar ook om het onderhouden van relaties met relevante partijen. In
het portaal moet verticaal geschakeld kunnen worden tussen vragen, vraagstukken en academische programma’s. Ten aanzien van sociale spanningen in de wijk er is bijvoorbeeld behoefte aan informatie over de concrete problemen in wijken, aan een overzicht van best
practices, inzicht in hun rendement en effectiviteit, maar ook in de betekenis ervan in het
kader van de democratische rechtsstaat. Het portaal Kennisplatform Integratie en Samenleving heeft de volgende functies:
1. Het voorziet in objectiverende informatie ten behoeve van diagnose van de problematiek
en mogelijke behandeling (toegepaste onderzoeksfunctie).
2. Kwalitatief biedt het zicht op nieuwe vormen en ontwikkelingen rond sociaaleconomische integratie en sociaal-culturele integratie.
3. Kwantitatief biedt het cijfers in een context, bijvoorbeeld over het aantal nieuwe migranten in vergelijking met andere gemeenten of met andere groepen ten aanzien van
onderwijs, ouderbetrokkenheid en huisvesting.
4. Het portaal ondersteunt vraagarticulatie en kan voorzien in opschaling van een kennisvraag tot onderzoeksvraagstuk (en terug).
5. Het portaal volgt wat er gebeurt (beschrijving en analyse) en bevordert dat door terugkoppeling op maat het goede gebeurt (systeemverantwoordelijkheid departement).
Binnen de portaalfunctie is de vraag vanuit het veld (gemeenten, politiek, (zelf)organisaties)
leidend. Daartoe worden een vraagbaakfunctie, een databank ‘lessons learned’ en een interactief platform ingericht voor werkers om hun kennis te delen. Het portaal zal starten door
middel van een website (zie werkplan 2014). Deze moet toegankelijk zijn voor het veld om
hun kennis- en informatievragen te kunnen stellen. De ervaring leert dat door de eigen netwerken te gebruiken een redelijk bereik van het veld mogelijk is. Daarnaast zullen we vraag-
5
verkenningen doen onder mogelijke afnemers van de portaalfunctie (gemeenten, professionals of instellingen, zelforganisaties of bepaalde groeperingen in de samenleving). De behandeling van deze vragen gaat via een intake en is gericht op maatwerk. Afhankelijk van de
vraag wordt een voorstel gemaakt om gewenste kennis te leveren. Indien nodig moet er zeer
snel gehandeld kunnen worden (bijvoorbeeld in geval van Kamervragen). Benadrukt zij dat
het hier gaat om een ondersteunende functie; zij kan niet in de plaats komen van het werk
van gemeenten en organisaties zelf.
Concrete producten in de portaalfunctie zijn:
 Het portaal wordt gestart door middel van een website (zie werkplan 2014). Deze moet
toegankelijk zijn voor het veld om hun kennis- en informatievragen te kunnen stellen.
 De ervaring leert dat door de eigen netwerken te gebruiken een redelijk bereik van
het veld mogelijk is. Daarnaast zullen we een vraagverkenning doen onder mogelijke
afnemers van de portaalfunctie (gemeenten, professionals of instellingen, zelforganisaties of bepaalde groeperingen in de samenleving).
 Binnen de begroting van het werkplan 2014 zullen we een interactief platform ontwikkelen. We stellen een communicatiemedewerker aan die gaat reageren op de discussies die op deze website gevoerd worden.
 Vraagbaakfunctie: Het bieden van objectiverende informatie ten behoeve van vragen die
er leven bij de stakeholders. De behandeling van deze vragen gaat via een intake en is gericht op maatwerk. Afhankelijk van de vraag wordt een voorstel gemaakt om gewenste
kennis te leveren, al dan niet in samenwerking met externe partijen.
 Realisatie van de databank lessons learned: De ervaringen en kennis die is opgedaan in
het portaal zal weer toegankelijk gemaakt worden via de website.
Een team van deskundigen zal de portaalfunctie vorm en inhoud geven. Met name voor dit
onderdeel geldt dat we willen uitgaan van de kracht van samenwerking. Hiervoor zullen we
een team samenstellen uit medewerkers van beide instituten. Vanuit het Verwey-Jonker instituut wordt een portaalcoördinator aangesteld die de functie van informatiemakelaar gaat
vervullen. Daarnaast zal de aan te stellen communicatieadviseur hier een belangrijke rol gaan
vervullen, aangevuld met een communicatiemedewerker en projectassistent. Vanuit Movisie
wordt er een webredacteur aangesteld die zich vooral bezig gaat houden met de redactie en
inhoud van de website.
3.2
Signalerings- en agenderingsfunctie
De werkwijze van het Verwey-Jonker Instituut en Movisie zal zo zijn dat de organisaties in
contact staan met diverse partijen en sectoren in de samenleving, om alert te kunnen zijn op
nieuwe ontwikkelingen. Het gaat erom alert te kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen en
open te staan voor signalen van buiten; in de jaarlijkse werkplannen zullen we ruimte reserveren voor nieuwe onderwerpen. Voor een accurate werkwijze koppelen we deze signalerings- en agenderingsfunctie aan de coördinatiefunctie. Onder andere vanuit het portaal –
maar ook vanuit andere functies - worden relevante contacten onderhouden en ontwikkelingen gespot, die tot nadere verdieping aanleiding geven. Het kan hierbij ook gaan om het proactief ‘ophalen’ van problemen die niet via het portaal zichtbaar worden. De analyse van ‘big
data’ is een mogelijk bron van signalering. Daartoe moet er ruimte binnen het programma
6
zijn, zodat we snel en alert kunnen reageren (flexibele schil). We kunnen signalen via een
kennisnetwerk uitzetten en onderzoeken. Dit kan, afhankelijk van het onderwerp, de drie
partijen binnen de kennisfunctie zelf betreffen, maar ook andere kennisorganisaties. Daarnaast is er een signalerende functie met betrekking tot de grotere kennisvragen.
Concrete producten in de portaalfunctie zijn:

Jaarbericht: jaarlijks zal een essay geschreven worden op basis van de gezamenlijke informatie die uit de verschillende functies naar voren komt. In overleg met de gezamenlijke instellingen zullen we jaarlijks een thema vaststellen op basis van trends in de data,
signalen uit het veld (gemeenten, instellingen, maatschappelijke organisatie). Dit essay
heeft een duidelijke agendazettende functie.

Dataverzameling en -ontsluiting: de bestaande data (big data)van SCP en CBS zal beschikbaar worden gesteld op een gebruikersvriendelijke wijze.

Het produceren van korte, informatieve en toegankelijke webartikelen, opiniestukken,
blogs en columns, en verspreiding via de website, social media, landelijke media e.a.
Daarnaast het onderhouden van contacten met het veld, verzorgen van presentaties en
leveren van input in debatten.
3.3
Publieksfunctie
Het programma dient eerst en vooral veranderingen in de samenleving teweeg te brengen.
Via concrete praktijken, interventies en strategieën dienen daadwerkelijk verbeteringen voor
de doelgroep(en) te worden gerealiseerd. De functie is onderdeel van het kennislemniscaat
en beoogt het samen met de praktijk ontwikkelen en versterken van interventies. De precieze
invulling van deze functie vindt plaats gedurende het jaar. In ieder geval zullen we in 2015
een aantal kennisateliers organiseren.

3.4
Kennisateliers: deze kennisateliers hebben een tweeledige functie. Enerzijds kennis
overdragen naar het veld en anderzijds kennis bij het veld te verzamelen ten behoeve
van de kennisnetwerkstructuur. We zullen jaarlijks verschillende kennisateliers organiseren voor de verschillende groepen en thema’s. Rond deze ateliers zullen persberichten, interviews en artikelen worden geproduceerd, en waar wenselijk en mogelijk zullen we de pers benaderen voor extra media-aandacht. We zullen de thema’s voor de
kennisateliers begin 2015 vaststellen.
Onderzoeks- en analysefunctie
De onderzoek- en analysefunctie biedt de wetenschappelijke onderbouwing van het integrale
kennisprogramma. Het onderzoek zal met name gericht zijn op de vraag welke kennis evidence-based en practice-based is die de basis kan vormen voor het nemen van initiatieven of het
7
ontwikkelen van (integratie)beleid. Daarnaast vormt onderzoek een informatiebron voor de
maatschappelijke ontwikkelingen en ondersteunt het als zodanig de innovatie in beleid en
uitvoering. Onderbouwing en innovatie ondersteunen een integraal kennisproces. Daarbij zij
aangetekend dat de uitvoering van de projecten veelal plaatsvindt in nauwe samenspraak met
betrokken partijen. In hoofdstuk vier staan de onderzoeksprojecten beschreven voor de vier
hoofdthema’s.
3.5
Praktijk- en implementatiefunctie
Het programma dient eerst en vooral veranderingen in de samenleving teweeg te brengen.
Via concrete praktijken, interventies en strategieën dienen daadwerkelijk verbeteringen voor
de doelgroep(en) te worden gerealiseerd. De functie is onderdeel van het kennislemniscaat
en beoogt het samen met de praktijk ontwikkelen en versterken van interventies, door middel
van handreikingen, toolkits, best practices of anderszins. Deze functie krijgt nadere invulling
in hoofdstuk 4 van dit werkplan.
8
4. Thema’s en projecten
4.1
Thema 1 Nieuwe Migratie
De term ‘nieuwe migratie’ verwijst naar groepen mensen die in het recente verleden naar
Nederland zijn gekomen om zich al dan niet tijdelijk te vestigen. Het gaat daarbij om vluchtelingen (bijvoorbeeld uit Syrië) en om arbeidsmigranten (met name uit Oost-Europa). Het
aantal migranten afkomstig uit de lidstaten van de Europese Unie nam de afgelopen vijf jaar
toe met 153.000 tot bijna 600.000 (Migrantenmonitor CBS 2013).
Hoewel de term nieuwe migranten betrekking heeft op een bredere groep van nieuwkomers, richten we ons in het werkplan 2015 specifiek op de EU-migranten. Vrij werknemersverkeer is een van de belangrijkste pijlers van de EU. Eén Europa met open grenzen is belangrijk voor Nederland. Nederland kent immers van oudsher een open, internationaal georiënteerde economie. In het algemeen leveren arbeidsmigranten uit andere EU-landen een positieve bijdrage aan onze economie. Daarnaast zijn er echter ook problemen ten aanzien van
huisvesting en de registratie van arbeidsmigratie, en zijn er signalen dat arbeidsmigranten en
hun kinderen onvoldoende aansluiting met de Nederlandse samenleving vinden. Er is echter
nog weinig bekend over de gezinnen achter de migranten. Migratie lijkt te leiden tot nieuwe
vormen van ongelijkheid en sociale problemen die zich vooral op lokaal niveau afspelen. Lokale overheden moeten op zoek naar geschikte instrumenten om de integratie van de nieuwe
arbeidsmigranten in goede banen te leiden. Dat heeft ertoe geleid dat in het meerjarenprogramma de volgende drie programmalijnen centraal staan:



Kerngegevens over de nieuwe migranten (arbeidsmigranten en vluchtelingen).
De positie van nieuwe EU-migranten en hun kinderen.
Geschikte instrumenten van gemeenten voor de integratie van nieuwe migranten.
Ten aanzien van de eerste vraag focussen we in het werkprogramma 2015 op de vraag welke
informatiebehoefte er is bij gemeenten als het gaat om de stand van zaken met betrekking
tot de nieuwe migranten in hun gemeenten. We gaan inventariseren of de gemeenten op de
hoogte zijn van het aantal en de achtergrond van de aanwezige migranten. Hebben gemeenten meer behoefte aan kennis over de nieuwe (arbeids)migratiestromen, de vestigingspatronen van migranten en het aantal niet geregistreerde migranten? Hoe monitoren zij de leefsituatie van nieuwe migranten? Door middel van een Quickscan onder gemeenten zullen we
nagaan welk beleid de gemeenten voeren ten aanzien van de nieuwe migranten en welke
instrumenten ze inzetten om knelpunten aan te pakken.
Ten aanzien van de tweede vraag zullen we een onderzoeksproject starten naar de
leefsituatie van migranten. Dit onderzoek gaat na in hoeverre recente arbeidsmigratie geleid
heeft tot problemen op het gebied van leefbaarheid en integratie. Welke instrumenten worden ingezet om deze problemen te voorkomen en tegen te gaan en wat is het effect van de
inzet van deze instrumenten? Wat ervaart de doelgroep zelf als belangrijke en werkzame
elementen van beleid of ondersteuning? Tevens kijkt het onderzoek specifiek naar de situatie
van de kinderen van arbeidsmigranten. Wat leren we van de ervaringen van de oudere migranten om de leefsituatie van de kinderen van recente migranten te verbeteren?
Ten derde zullen we op basis van deze inventarisaties een dialoog starten tussen gemeenten, zelforganisaties van arbeidsmigranten en betrokken professionals over hoe het integratiebeleid beter kan aansluiten bij de behoefte van migranten. Welke lessen kunnen we
hieruit trekken?
9
4.1.1
Quickscan gemeenten nieuwe migranten (Verwey-Jonker Instituut)1
De gemeenten spelen een belangrijke rol in de integratie van vluchtelingen en arbeidsmigranten in de Nederlandse samenleving. Veel knelpunten rondom bijvoorbeeld hun arbeidspositie,
huisvesting en gezinssituatie vragen om een specifiek immigratiebeleid op lokaal niveau. Als
het gaat om de aantallen nieuwe migranten en het gemeentelijke beleid zijn de verschillen
tussen de gemeenten in Nederland groot. Daarom stellen we een Quickscan voor waarin voor
een aantal thema’s geïnventariseerd wordt wat de stand van zaken is binnen de gemeenten.
Welk beleid voeren zij en welke kennisbehoefte is er?
Doelstelling
Doelstelling van de Quickscan nieuwe migranten is om meer informatie te krijgen over de
stand van zaken met betrekking tot nieuwe migranten in gemeenten en eventuele knelpunten
daarin. Aan de hand van een vragenlijst, uitgezet onder alle Nederlandse gemeenten, worden
de volgende onderzoeksvragen beantwoord:
 Zijn gemeenten op de hoogte van het aantal en de achtergrond van de aanwezige migranten? Hebben gemeenten meer behoefte aan kennis over de nieuwe (arbeids)migratiestromen, de vestigingspatronen van migranten en het aantal niet geregistreerde migranten?
 Welk beleid voeren de gemeenten ten aanzien van de nieuwe migranten, op welke terreinen? Welke middelen en preventiestrategieën zetten zij in om hun integratie in goede
banen te leiden?
 Op welke wijze wordt de leefsituatie van (nieuwe) migranten gemonitord? Welke behoefte is er aan kennis op het terrein van onderwijs, huisvesting, arbeid & inkomen, taal & inburgering, gezondheid, maatschappelijke participatie, criminaliteit en discriminatie?
Aanpak
Onder alle gemeenten in Nederland zal een internetvragenlijst worden uitgezet, teneinde een
representatief beeld te krijgen van het beleid dat gemeenten voeren en van de ervaren knelpunten. Het Verwey-Jonker Instituut heeft ervaring met een dergelijke grootschalige aanpak
rondom armoede en kindermishandeling (bereik van ruim de helft van de 403 gemeenten).
Voor een goede respons is het van belang dat er een telefonische belronde plaatsvindt met de
gemeenten die niet gereageerd hebben op het emailverzoek om de vragenlijst in te vullen.
Het kennis- en informatiecentrum Europese migranten Lize gaat in 2015 een onderzoek uitvoeren naar het netwerk van EU-migranten. Daarvoor willen zij ook gemeenten benaderen. In
de Quickscan zullen een aantal vragen toegevoegd worden die betrekking hebben op de initiatieven die gemeenten hebben genomen ten aanzien van het ondersteunen en initiëren van
netwerken van EU-migranten.
Resultaten
Deze Quickscan vormt de basis voor een aantal vervolgtrajecten op dit thema.
6. Ten eerste een overzicht van de informatiebehoefte die gemeenten hebben. Welke informatie (data) op gemeentelijk en wijkniveau zijn wenselijk in de vorm van een toegankelijke monitor (zie ook voorstel in thema 4, centraal vraagstuk b ).
7. Inzicht in welke gemeenten een actief gemeentelijk beleid voeren en op welke terrein
dat gericht is. Deze informatie vormt de basis voor een vervolgtraject waarin diepgaander
1
Achter de naam van elk project wordt de hoofduitvoerder genoemd.
10
onderzocht wordt wat de goede voorbeelden zijn van integratiebeleid en wat de oplossingen zijn voor mogelijke knelpunten (zie voorstel 4.1.2).
8. Rapportage over de stand van zaken van het integratiebeleid van gemeenten.
Samenwerkingspartners:
Het project zal in samenwerking met Lize en de VNG worden uitgevoerd.
Looptijd:
Januari tot en met april 2015.
4.1.2
Verdiepende studie naar de aard van de specifieke problemen die spelen bij ‘nieuwe
arbeidsmigratie’ (Verwey-Jonker Instituut)2
Er zal een verdiepende studie verricht worden onder EU-migranten naar wat de behoefte aan
ondersteuning is van nieuwe EU-migranten vanuit de gemeenten en instellingen. De studie zal
nagaan met welke problemen migranten geconfronteerd worden bij de integratie in de Nederlandse samenleving en welke oplossingen nodig zijn. In principe zijn deze migranten hier tijdelijk, maar de vraag is of dit voor iedereen opgaat en hoe tijdelijk ‘tijdelijk’ is. In onderzoek
van het SCP (2011) geeft iets meer dan de helft van de ondervraagde arbeidsmigranten aan
dat zij verwachten over een jaar nog in Nederland te zijn. Hoe kunnen gemeenten het beste
inspelen op de wensen en behoeften van deze al dan niet tijdelijke arbeidsmigranten?
Lize zal in 2015 de netwerken van EU-migranten in kaart brengen. Op basis van deze
inventarisatie zullen EU-migranten geworven worden om mee te werken aan deze verdiepende studie.
Doelstelling
Doel van deze verdiepende studie is om meer inzicht te krijgen in de mate waarin recente
arbeidsmigratie geleid heeft tot problemen op het gebied van leefbaarheid en integratie.
Welke instrumenten worden ingezet om deze problemen te voorkomen en tegen te gaan en
wat is het effect van de inzet van deze instrumenten? Wat ervaart de doelgroep zelf als belangrijke en werkzame elementen van beleid of ondersteuning? Welke lessen kunnen hieruit
worden getrokken?
Aanpak
Ten eerste zullen we een literatuurstudie verrichten naar wat er al bekend is over de verschillende groepen van migranten (Polen, Roemenen, Bulgaren, Grieken, Italianen, Spanjaarden en Portugezen). Aanvullend daarop zullen de onderzoekers met de groepen waarover
bepaalde kennis ontbreekt interviews houden.
Daarna gaan we met een aantal zelforganisaties of netwerken van arbeidsmigranten
en migranten in focusgroepen in gesprek over welke problemen en knelpunten zij signaleren
als het gaat om integratie en leefbaarheid. We zullen de arbeidsmigranten ook vragen welke
oplossingen zij zien: mogelijke oplossingen binnen hun eigen familie, gemeenschap, de buurt
waar ze wonen en dergelijke, en oplossingen die zij van de Nederlandse instanties, buren en
dergelijke verwachten.
2
In 2015 focussen wij ons op de relatief nieuwe groep arbeidsmigranten, na 2015 (ook) op andere
groepen nieuwe migranten, zoals de recente Syrische vluchtelingen.
11
De keuze van de doelgroepen die geïnterviewd worden en deelnemen aan de focusgroepen zal mede bepaald worden op basis van de netwerkverkenning van Lize. De afspraak is
dat Lize tijdens deze verkenning aan de (netwerken van) EU-migranten zal vragen of zij mee
willen werken aan deze verdiepende studie.
Resultaten
Het project zal een rapportage opleveren die vooral gericht is op mogelijke oplossingen vanuit het perspectief van EU-migranten:
 Welke problemen ervaren EU-migranten in het integratieproces in de Nederlandse samenleving?
 Welke instrumenten worden ingezet om deze problemen te voorkomen?
 Wat ervaart de doelgroep zelf als belangrijke werkzame elementen van beleid of
ondersteuning?
 Op welke wijze kunnen de gemeenten het beste inspelen op de behoeften en mogelijkheden van de nieuwe EU-migranten?
Samenwerkingspartners
Het project zal in samenwerking met Lize en de VNG worden uitgevoerd.
Looptijd:
Maart tot en met oktober 2015.
4.1.3
Dialoog en belangenbehartiging (Movisie)
Voorgaande studies (project 1.1 en 1.2) zijn opgezet vanuit het perspectief van gemeenten,
netwerkorganisaties van migranten en EU-migranten zelf. Daarbij komen verschillende vragen
aan bod:
1. Gemeenten: wat is het staand beleid en welke instrumenten zetten zij in om de integratie van arbeidsmigranten te bevorderen?
2. Netwerkorganisaties van migranten: welke rol spelen zij in de brugfunctie naar informatie, voorzieningen voor EU-migranten? En wat hebben zij nodig om hun functie van intermediair goed te kunnen vervullen?
3. EU-migranten zelf: welke problemen ervaren zij en wat hebben zij nodig?
In dit project vergelijken en analyseren de onderzoekers de resultaten van deze studies. De
centrale vraag daarbij is in hoeverre het integratiebeleid van de gemeenten aansluit op de
behoefte van de migranten. De resultaten vormen de inzet van een dialoog met de betrokken
partijen rondom het integratiebeleid.
Doel
 Het signaleren en agenderen van zorgpunten en problemen in de leefsituatie van arbeidsmigranten bij beleidsmakers, professionals en migranten zelf.
 Een vertaalslag maken naar de praktijk van gemeenten, professionals en organisaties. Op
welke domeinen sluiten het huidige integratiebeleid en de daarbij behorende initiatieven
aan bij de behoefte van EU-migranten? Waar is verbetering mogelijk ten behoeve van de
integratie van de migranten? Welke rol spelen de zelforganisaties, sleutelpersonen en intermediairs?
 Ter gelegenheid van het EU-voorzitterschap van Nederland in 2016: het agenderen van
het thema wegtrekkende en inkomende migranten binnen de Europese Unie.
12
Aanpak
 Vergelijking en analyse van de Quickscan onder gemeenten, de netwerkstudie van Lize en
de behoefteninventarisatie onder migranten).
 Drie dialoogbijeenkomsten met EU-migranten (deelnemers van de netwerken/zelforganisaties), vertegenwoordigers van de lokale overheden en maatschappelijke
organisaties die zich bezighouden met EU-arbeidsmigratie, op basis van de resultaten.
 Formulering van aandachtspunten voor beleidsmakers en professionals. Daarmee leggen
de onderzoekers de basis om in co-creatie verdere acties voor te bereiden, gericht op de
verbetering van de leefsituatie van migranten aan de hand van thema’s die zij zelf hebben geformuleerd. Dit resulteert in een gezamenlijke toekomstagenda.
We zullen de vorm van de dialoog nog nader bepalen in samenwerking met de netwerkorganisaties van migranten en in afstemming met Lize. We sluiten in ieder geval aan bij de geplande thematische bijeenkomsten die Lize gaat organiseren eind 2015.
Daarnaast stellen we in overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de
agenda van het thema ‘wegtrekkende en inkomende migranten binnen de Europese Unie’ op.
Resultaat
 Bewustwording bij arbeidsmigranten, professionals en beleidsmakers over hun leefsituatie
en mogelijkheden om deze te verbeteren.
 Agenda voor de toekomst (voor professionals, beleidsmakers en zelforganisaties van arbeidsmigranten).
 Agendering van het thema ‘wegtrekkende en inkomende migranten binnen de Europese
Unie’.
Samenwerkingspartners
Lize, de VNG, het Verwey–Jonker Instituut, werk- en zelforganisaties van EU-migranten.
Looptijd:
September tot en met december 2015.
4.1.4
Instrumenten voor het integratiebeleid (Verwey-Jonker Instituut)
Een vergelijkende studie naar een aantal vooroplopende gemeenten als het gaat om gemeentelijk beleid ten aanzien van arbeidsmigranten op lokaal niveau. Doel van het project is dat
gemeenten vooral van elkaar leren wat goede voorbeelden van integratiebeleid zijn. In vijf
gemeenten vindt er een verdiepende studie plaats naar wat daadwerkelijk het integratiebeleid van de gemeenten en instellingen is. Welke initiatieven, projecten en methoden zetten
organisaties in om de integratie van nieuwe arbeidsmigranten te bevorderen? De studie vergelijkt vijf gemeenten onderling om te leren hoe in andere steden succesvol lokaal beleid gevoerd wordt ten aanzien van de integratie van nieuwe migranten. Het project sluit af met een
manifestatie waarin de resultaten van het gehele project gepresenteerd worden en de gemeenten en betrokken zelf presenteren wat in hun opinie geschikte instrumenten zijn of geschikt beleid is.
13
Doel
Het ontwikkelen van een stappenplan voor gemeenten om succesvolle voorbeelden van gemeentelijk integratiebeleid toe te passen.
Aanpak
Op basis van de Quickscan en de vergelijkende studie selecteren we vijf steden die een actief
integratiebeleid voeren. In deze vijf steden we een systematische beleidsanalyse van wat er
binnen de gemeenten gebeurt op het terrein van integratie. Welke organisaties zijn actief, en
welk aanbod bieden ze als het gaat om het bevorderen van de integratie van nieuwe migranten? Hoe verhoudt het lokale aanbod en beleid zich tot de landelijke ontwikkelingen, zoals de
participatieverklaring of de arbeidsmarktmodule?
Van deze steden maken we een rapportage die het mogelijk maakt om de steden met elkaar
te vergelijken. In de rapportages geven wij een beeld van de rijkdom aan activiteiten die in
de desbetreffende gemeente ontplooid worden en van de publieke en private, professionele
en vrijwilligersorganisaties die bij de beleidsvorming betrokken (kunnen) worden. Op basis
van de conclusies bieden wij een beleidsadvies op maat.
Het Verwey-Jonker Instituut brengt door middel van documentanalyse, interviews, enquêtes
en bijeenkomsten het integratiebeleid voor de afzonderlijke steden in kaart:
 De beschikbare kerngegevens over de nieuwe migranten in de gemeente.
 De visie en uitgangspunten van de desbetreffende gemeente op integratiebeleid.
 De inhoud van het gemeentelijk integratiebeleid.
 Concrete projecten over integratiebeleid in de gemeente.
 De visie van de migranten en hun zelforganisaties op het gemeentelijke integratiebeleid.
 De inzet van het lokale maatschappelijke middenveld (maatschappelijke organisaties,
professionele organisaties en civil society) op het gebied van integratie.
 Partijen die samenwerken op dat gebied, het verloop van de samenwerking en mogelijke
verbeterpunten voor de samenwerking.
Daarna organiseren we een aantal thema-ateliers waarin we concreet met publieke en private
partijen aan de slag gaan om belemmeringen bij arbeidsmigratie weg te nemen. Bij de selectie van de stakeholders houden we rekening met het type arbeidsmigranten. Mogelijk zijn
parallelle thema-ateliers nodig als de betrokken stakeholders sterk verschillen.
Resultaten
 Beschrijvingen van het integratiebeleid van de gemeenten en aanbevelingen ten aanzien
van mogelijke verbeteringen van het beleid.
 De overkoepelende resultaten publiceren we in een slotrapport. Daarin maakt het instituut de balans op over het geheel, gaan we nader in op de overeenkomsten en verschillen
en geven we de gemeenten de gelegenheid om van elkaar te leren.
 Een manifestatie.
 De lokale thema-ateliers zijn gericht op het identificeren van werkzame elementen (voor
de betreffende gemeente) en overdraagbare elementen.
 We maken tot slot op basis van de uitkomsten een stappenplan voor andere gemeenten.
Samenwerkingspartners
De VNG en gemeenten.
Looptijd:
September 2015- september 2016.
14
4.1.5
Jonge kinderen van nieuwe migranten (Verwey-Jonker Instituut)
Dit project is een voorbeeld van snelle dienstverlening aan gemeenten en praktijkinstellingen
op basis van een beknopte inventarisatie.
Uit recent verkennend onderzoek naar de gezondheid en leefsituatie van kinderen van
nieuwe migranten van het SCP (2014) komt naar voren dat veel jonge kinderen zonder toezicht van volwassenen thuis zijn, vanwege de lange werkuren van (laagopgeleide) ouders, met
alle (ontwikkelings)risico’s van dien. Nadere inventarisatie is nodig van de opvangproblemen
en van mogelijkheden om deze te ondervangen. Daarbij kunnen we leren van de ervaringen
met oudere migrantengroepen waar zich soortgelijke problemen hebben voorgedaan, zoals de
Chinezen (bijvoorbeeld met betrekking tot conflicten met gastgezinnen en de tijdelijke terugkeer van kinderen naar familie in China).
Doel
Doel van het project is om bij te dragen aan de verbetering van de opvang van kinderen in
situaties, waarin ouders en hun directe informele kring onvoldoende oplossingen vinden. Dit
door middel van een factsheet met aandachtspunten voor beleid en praktijk, mede in te zetten voor lokale dialoog.
Aanpak
Onderdelen van dit project zijn:
1. Literatuurstudie (o.a. voortbouwend op de recente SCP-studie).
2. Gesprekken en focusgroepen met (ervarings)deskundigen en ouders uit de betrokken gemeenschappen: wat speelt er, in welke omvang, welke oplossingen vindt men, welke
voorzieningen gebruikt men/zou men willen gebruiken, wat zijn de knelpunten?
3. Het maken van een factsheet, inclusief aandachtspunten voor beleid en praktijk, voor
beleidsmakers, professionals en belangenbehartigers die met opvangproblemen worden
geconfronteerd, ook als instrument voor een lokale dialoog binnen gemeenschappen.
Resultaten
 Een factsheet over opvangproblematiek en mogelijkheden om deze te ondervangen.
Samenwerkingspartners
Sleutelfiguren/zelforganisaties van nieuwe migranten.
Looptijd
Januari – juli 2015.
15
4.2
Thema 2 Sociale Stabiliteit
Er zijn signalen dat er steeds meer parallelliteit ontstaat in de samenleving. Groepen migranten richten eigen voorzieningen op of trekken zich terug in eigen kring. Parallelliteit is potentieel een onwenselijke of zelfs gevaarlijke situatie. Er zijn echter voorbeelden waarbij sprake
is van een constructieve ontwikkeling, bijvoorbeeld bij het doorbreken van isolement of het
verbeteren van de aansluiting tussen migrantengroepen en reguliere ondersteuning (denk aan
opvoedingsondersteuning). Het ontstaan van parallelle voorzieningen kan in bepaalde opzichten ook worden beschouwd als een teken van emancipatie.
Een ander vraagstuk binnen het thema sociale stabiliteit is dat van (religieuze) intolerantie. Religieuze intolerantie heeft verschillende kanten, maar staat op zichzelf los van radicalisering. In de kern gaat het om de spanning die er ligt tussen de democratische rechtsstaat, die volop ruimte geeft aan de eigen cultuur, religie en identiteit en stromingen die
intolerant zijn ten opzichte van andersdenkenden. Orthodoxie als zodanig is niet het vraagpunt, maar wel of het belemmerend of bevorderend werkt.
In de samenleving gaat – terecht – veel aandacht uit naar radicalisering. Daarbij ligt
een grote nadruk op het moment dat het al zover is. Beleidsmatig is er echter ook veel behoefte aan kennis rond preventie en vroegsignalering. Het ministerie wil weten waar potentiele radicalisering zich voordoet en wie de kwetsbare jongeren zijn.
Binnen het thema sociale stabiliteit onderscheiden we – overeenkomstig het Meerjarenprogramma 2015-2018 - drie programmalijnen:
 Waardeontwikkeling binnen parallelle samenlevingen in relatie tot democratisch burgerschap.
 Verschijningsvormen van (religieuze) intolerantie.
 Radicaliseringsprocessen.
In het werkprogramma 2015 focussen we allereerst op de parallelle samenleving binnen het
veld van opvoeding, opvang, educatie en ontwikkeling van kinderen. In de volgende jaren
zullen we de focus verbreden naar andere velden.
Ten aanzien van religieuze intolerantie ligt de focus in het werkplan 2015 op de identiteitsontwikkeling van moslimjongeren. Gezien de ontwikkelingen rondom radicalisering en
jihadisme is dit thans een zeer actueel thema. Een ander onderwerp is de gevoelstemperatuur van migrantenjongeren. Voelen ze zich thuis in Nederland, worden ze gezien? Hoe ervaren zij de subtiele vormen van discriminatie en racisme? Verder zullen we een bijdrage leveren aan het debat over samenleven en wederzijdse tolerantie in de rechtsstaat, daar waar in
de multiculturele samenleving een conflict kan ontstaan over fundamentele waarden en opvattingen over vrijheden.
Gezien de actualiteit rondom het thema radicalisering zijn in het werkplan 2015
meerdere projecten opgenomen gericht op het verbeteren van de aanpak rond radicalisering.
Hierbij zullen we afstemmen met de ontwikkelingen en initiatieven rond het nieuw op te richten Expertisecentrum. Projecten in het werkplan 2015 zijn vroegsignalering van radicaliseringsprocessen op wijk- en gemeenteniveau, op basis van het combineren van kwantitatieve
en kwalitatieve (wijk)informatie; het ontsluiten van informatie ten behoeve van het voorkomen van spanningen op lokaal niveau voor gemeenten; de inventarisatie/beschrijving/methodiekarticulatie/versterking/disseminatie van interventies gericht op
het voorkomen van radicalisering.
16
4.2.1
Parallelle pedagogische civil society van migranten (Verwey-Jonker Instituut)
Migranten richten in toenemende mate eigen voorzieningen op. Vooral in de Turkse gemeenschap springt deze beweging in het oog, maar er zijn tekenen dat ook andere groepen zich
meer gaan manifesteren in het middenveld. Dit geldt zeker ook voor het veld van opvoeding,
opvang, educatie en zorg voor de jeugd. Parallelliteit kan risico’s omvatten voor de opvoeding en ontwikkeling van kinderen (minder kansen op het opbouwen van cultureel en sociaal
kapitaal t.b.v. aansluiting op de samenleving, de socialisatie van wantrouwen, polarisatie).
Het kan echter ook kansen in zich dragen (een aanvulling op bestaand aanbod, het doorbreken van isolement, betere aansluiting tussen migrantengroepen en reguliere voorzieningen).
Instellingen werken met de transformatie in het sociale domein steeds meer op wijkniveau.
Welk formele en informele aanbod ontwikkelt zich op dit niveau, waar liggen kansen en risico’s? Hoe kunnen we voorkomen dat parallelliteit negatief uitpakt, en bevorderen dat deze
constructief is, bijvoorbeeld door verbindingen met formele mainstream voorzieningen?
Doel
Onderzoek naar parallelle pedagogische voorzieningen (opvoedondersteuning, opvang, onderwijs, buitenschoolse educatie, jeugdwerk, zorg voor jeugd en gezin) onder verschillende minderheidsgroepen, met als doel de ontwikkeling van handvatten voor preventie van risico’s en
de bevordering van constructieve werkwijzen.
Aanpak
Het voorgestelde project kent de volgende onderdelen:
1. Verkenning van de (internationale) literatuur over parallelle voorzieningen in het jeugddomein, daaraan verbonden risico’s en kansen en mogelijkheden om deze te voorkomen,
respectievelijk bevorderen.
2. Individuele- en groepsgesprekken met sleutelfiguren en initiators van ‘eigen’ voorzieningen.
3. Nader kwalitatief onderzoek in enkele wijken die gekenmerkt worden door spanningen of
juist constructieve werkwijzen, bijvoorbeeld samenwerking met mainstream voorzieningen.
4. PM (vervolg in 2016). Op basis van de resultaten van 1, 2 en 3: het opstellen van een
handreiking voor professionals en beleidsambtenaren ten behoeve van de inschatting en
preventie van risico’s en het bevorderen van constructieve werkwijzen.
5. PM (2016). Focusgroepen met sleutelfiguren, professionals en beleidsambtenaren ten
behoeve van feedback op de handreiking.
6. PM (2016). Samenstelling van een definitieve versie van de handreiking.
7. Debatreeks in gemeenten in samenwerking met vertegenwoordigers van eigen voorzieningen.
Resultaten
 Een handreiking voor professionals en beleidsambtenaren in het jeugddomein ten behoeve
van de preventie van risico’s en de bevordering van constructieve werkwijzen ten aanzien
van eigen parallelle voorzieningen en de verbinding met mainstream voorzieningen.
 Een debatreeks voor het uitdragen van en een uitwisseling over de resultaten.
Samenwerkingspartners
We zullen samenwerken met sleutelfiguren/migrantenorganisaties uit het netwerk van de
onderzoekers.
17
Looptijd
April 2015 tot juni 2016.
4.2.2
Voorkomen van sociale spanningen (Verwey-Jonker Instituut)
Het domein waar sociale spanningen tussen bevolkingsgroepen het vaakst plaatsvinden is de
publieke en semipublieke ruimte in multiculturele wijken: in de buurt, op straat en in/nabij
het woonblok. Dit zijn de plekken waar bevolkingsgroepen elkaar tegenkomen, waar ze overbruggende contacten opdoen, waar begrip en wederzijdse beeldvorming (positief of negatief)
ontstaan maar ook overlast of conflicten tussen bevolkingsgroepen ontstaan. Het VerweyJonker Instituut heeft veel onderzoek verricht naar oorzaken en oplossingsrichtingen voor
sociale spanningen in buurten. Er bestaat veel behoefte aan kennisdeling. Hoe kom je daar
waar preventie van spanningen mogelijk is? Hoe benut je optimaal de kracht van burgers die
zich (willen) inzetten voor binding met de samenleving en positief samenleven tussen bevolkingsgroepen? Belangrijk is ook: hoe vergroot je de weerbaarheid van bewoners? Belangrijk bij
het ontstaan van spanningen is namelijk het gevoel van machteloosheid bij burgers om effectief iets aan ongewenste situaties in de buurt te kunnen veranderen, kortom, een gebrek aan
weerbaarheid. Er is behoefte aan kennis over weerbaarheid van wijken en burgers, evenals de
mogelijkheden om deze te vergroten, te ontsluiten, te dissemineren en toepasbaar te maken
voor de praktijk. Bij de aanpak van spanningen in veeleer een ‘acupuncturele aanpak’ vereist
(precieze interventies op straat- en blokniveau) dan een wijkbrede aanpak, omdat conflicten
en spanningen vaak ook plaatsvinden en/of een oorzaak hebben op straat- en blokniveau.
Forum heeft enkele jaren geleden een handleiding ‘Bouwstenen voor sociale stabiliteit’ ontwikkeld. We bouwen voort op deze handleiding door de toevoeging van praktische informatie
voor gemeenten over het vroegsignaleren (een combinatie van kwantitatieve data en kwalitatieve data), voorkomen (aanpakken) en de-escaleren van sociale spanningen tussen bevolkingsgroepen op lokaal niveau.
Doel
Doel van het project is een makkelijk bruikbare, up-to-date handleiding met praktische informatie voor gemeenten over het vroegsignaleren (een combinatie van kwantitatieve data en
kwalitatieve data), voorkomen (aanpakken) en de-escaleren van sociale spanningen tussen
bevolkingsgroepen op lokaal niveau.
Aanpak
Het voorgestelde project kent de volgende onderdelen:
 Een literatuur- en documentenstudie.
 Gesprekken met wijkprofessionals en experts.
 Onderzoek onder bewoners.
 Het opstellen van een handleiding.
Resultaat
Het project resulteert in een makkelijk bruikbare, up-to-date handleiding met praktische
informatie voor gemeenten over het vroegsignaleren (een combinatie van kwantitatieve data
en kwalitatieve data), voorkomen (aanpakken) en de-escaleren van sociale spanningen tussen
bevolkingsgroepen op lokaal niveau.
Looptijd
Januari tot en met december 2015.
18
4.2.3
Identiteitsontwikkeling van jongeren uit verschillende etnische en religieuze groepen
(Movisie)
Religie en etniciteit spelen een belangrijke rol in de identiteitsontwikkeling van jongeren.
Veel jongeren worstelen met hun identiteit in de Nederlandse samenleving. Door gevoelens
van uitsluiting en ervaren discriminatie, bijvoorbeeld bij het vinden van een stageplek, bestaat het risico dat zij zich gaan afzetten tegen de samenleving en zich terugtrekken in hun
eigen groep. Hiermee komen zij op gespannen voet te staan met de samenleving. Ook onderlinge verschillen tussen jongeren uit verschillende religieuze en etnische groepen dreigen
sociale spanningen in de hand te werken.
De inzet van dit project is positief. We willen jongeren ondersteunen om met elkaar en de
omringende samenleving in gesprek te gaan over vragen die zij zelf hebben rondom religie,
afkomst en identiteit in de context van de Nederlandse samenleving. Daarnaast zetten wij in
op een brede agendering en debat. Dit project loopt door in 2016 en 2017.
Doel
 Ruimte bieden aan jongeren om hun eigen identiteit te versterken zonder dat er een
mismatch ontstaat met heersende normen en waarden in de Nederlandse samenleving.
 Religie en afkomst inzetten als middel voor participatie, integratie en burgerschap van
deze jongeren.
 Jongeren weerbaar maken en leren omgaan met ervaren discriminatie.
 De preventie van sociale spanningen tussen groepen jongeren.
 Een brede agendering van het thema ‘religie, etniciteit, identiteit in de Nederlandse samenleving’, gericht op het creëren van begrip voor de problemen waar jongeren mee
worstelen.
Aanpak
 In de aanpak is zowel in landelijke als lokale activiteiten voorzien. We zullen aansluiten
bij de resultaten van een eerder door het Verwey-Jonker Instituut uitgevoerd onderzoek
rond jongeren en islam. Ook zullen we onderzoeken welke kennis en informatie van Forum en andere organisaties, zoals Islam en burgerschap en CMO’s, actueel en bruikbaar is.
 We gaan uit van een meerjarige en campagne-achtige aanpak. Als voorbeeld nemen we
de werkwijze van de Campagne We Can Young, over seksuele en relationele weerbaarheid
van jongeren. Deze gaat uit van de participatie en activering van jongeren en werkt met
individuele, zogenoemde ‘changemakers’ en organisaties (coalitiepartners) zoals gemeenten, scholen, jongerencentra, buurt- en clubhuizen en andere maatschappelijke organisaties. Individuele changemakers ondernemen in hun vriendenkring, in de buurt, op school
of op het werk acties om een positieve houding ten opzichte van het thema te stimuleren. De coalitiepartners doen hetzelfde binnen hun eigen organisatie.
 De aftrap krijgt de vorm van een conferentie, waar wij jongeren uit verschillende religieuze en etnische groepen zullen ondersteunen en faciliteren om antwoorden te geven
op hun vragen rondom religie, etniciteit, identiteit en omgaan met ervaren discriminatie
in de Nederlandse samenleving.
 Tegelijkertijd starten we met de campagne, waarbij we een (digitaal) netwerk creëren
waarin jongeren met elkaar in gesprek blijven en elkaar kunnen inspireren. Ook zetten we
stevig in op het stimuleren van lokale initiatieven door organisaties (coalitiepartners) en
jongeren zelf (changemakers) om de dialoog verder vorm te geven.
19



We zetten vijf lokale pilots op waarin we jongeren faciliteren en ondersteunen om zelf
activiteiten te ontwikkelen en uit te voeren. Deze zijn gericht op jongeren, professionals
en maatschappelijke organisaties. De pilots lopen door in 2016.
Op basis van de pilotervaringen rollen we de lokale activiteiten in 2016 verder uit. Ook
gaan we dan door met de campagne, en creëren we een publiek debat via artikelen in
kranten, social media, radio en tv.
De door deze activiteiten verzamelde kennis zullen we in 2016 en 2017 borgen en omzetten in aanpakken, toolkits en methodieken.
Resultaten

Het thema (religie, etniciteit en identiteit in de Nederlandse samenleving) zal zijn geagendeerd onder jongeren van verschillende etnische en religieuze groepen en breed in de
Nederlandse samenleving; jongeren en organisaties zullen op hun eigen manier met elkaar en met hun omgeving in gesprek zijn.

Landelijk en lokaal zal het debat zijn gevoerd en zullen lokale initiatieven zijn ontstaan
om over dit thema verder te discussiëren.

De jongeren zullen meer zelfvertrouwen, inspiratie en concrete handvatten hebben om
hun religie in de context van de Nederlandse samenleving vorm te geven en zullen een
positieve bijdrage leveren aan de maatschappij.

Jongeren zijn weerbaarder en weten beter hoe zij met ervaren discriminatie kunnen
omgaan.
Samenwerkingspartners
Universiteiten (Religie & Samenleving, Islamstudies), de Hogeschool Utrecht, VMBO- en Mboscholen, Studentenverenigingen (bijvoorbeeld IQRA, Erasmus Rotterdam), Islamitische zelforganisaties (landelijk en lokaal), moskeeën, politie, gemeenten, Marokko.nl, Habamam.nl,
Indian Feelings, maatschappelijke (jongeren)organisaties, jeugdinrichtingen, de campagne We
Can Young.
Looptijd
Januari tot en met december 2015. Het project loopt door in 2016.
4.2.4
Vroegsignalering van radicalisering (Verwey-Jonker Instituut)
Op grond van onderzoek is bekend welke factoren en voedingsbodems een rol spelen bij het
ontstaan van radicaliseringsprocessen. Over veel van deze factoren is enerzijds kwantitatieve
informatie bekend uit statistische registraties (zoals (jeugd)werkloosheid, vroegtijdige
schooluitval) en uit monitoringonderzoek (zoals ervaren discriminatie, ervaren ongelijkheid,
sociale spanningen). Ook is actuele (kwalitatieve) informatie beschikbaar via sleutelpersonen,
zoals wijkprofessionals en sleutelpersonen binnen relevante netwerken (een stad als Amsterdam heeft een netwerk van honderden relevante actoren). We kunnen bestaande data op een
slimme manier combineren ten behoeve van een vroegsignaleringsinstrument (of thermometer) radicalisering, dat inzicht geeft in prevalentie en trends van factoren en voedingsbodems
op wijk- en stadsniveau. Toepassing is ook mogelijk op landelijk niveau. Een dergelijk instrument verenigt meerdere wensen: vroegsignalering, gebruik kunnen maken van big data, en
trendanalyse. Aangezien voedingsbodems deels lokaal bepaald zijn, heeft het meerwaarde om
het instrument ook op lokaal niveau in te zetten. We stellen voor om een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren in 2015 in de gemeente Amsterdam (in samenwerking met O&S). Indien
haalbaar, kunnen we het vroegsignaleringsinstrument toepassen in Amsterdam en kan uitrol
20
volgen in andere steden en/of op landelijk niveau. We zullen hierbij nadrukkelijk afstemmen
en benutten wat in andere initiatieven aan informatie wordt ontwikkeld of verzameld (zoals
in de co-ex online community of practices (Harchoui; ABF)).
Doel
Doel van het project is een haalbaarheidsonderzoek en een beschrijving van het prototype
van een vroegsignaleringsinstrument c.q. thermometer radicalisering op basis van een combinatie van bestaande kwantitatieve en kwalitatieve data.
Aanpak
Het voorgestelde project kent de volgende onderdelen:
1. In samenwerking met de gemeente Amsterdam / Onderzoek en Statistiek, een verkenning
van de beschikbaarheid van gegevensbronnen binnen de gemeente, die informatie geven
over de aanwezigheid van factoren en voedingsbodems die een rol bij spelen bij het ontstaan van radicaliseringsprocessen.
2. Haalbaarheidsonderzoek over de mogelijkheden om deze relevante gegevensbronnen te
ontsluiten en te combineren tot inzichtelijke informatie en deze actueel te houden.
3. Beschrijving van een prototype voor een vroegsignaleringsinstrument.
De volgende activiteiten vinden plaats:
 Gesprekken met professionals en ambtenaren van de gemeente Amsterdam ten behoeve
van gebruiksdoelen en beoogde opbrengsten van het vroegsignaleringsinstrument evenals
aard en beschikbaarheid van relevante informatiebronnen.
 Gesprekken met professionals en ambtenaren binnen andere gemeenten over goede voorbeelden.
 Afstemming met en zo mogelijk benutting van wat in andere initiatieven (zoals co-ex
online community of practices; ABF) aan informatie wordt ontwikkeld of verzameld.
 Een literatuurstudie over wat beschikbaar is / waarover geleerd kan worden vanuit het
buitenland.
 Een documentenstudie.
 Een bestandsanalyse.
Resultaten
 Beschrijving van de haalbaarheid van een vroegsignaleringsinstrument/ thermometer radicalisering op basis van een combinatie van bestaande data.
 Beschrijving van een prototype van een vroegsignaleringsinstrument/ thermometer radicalisering. Dit prototype is de basis voor implementatie in Amsterdam in 2016 en uitrol
naar andere steden.
Samenwerkingspartners
Gemeente Amsterdam / Onderzoek en Statistiek.
Looptijd
Januari tot en met december 2015.
21
4.2.5
Methodiekarticulatie radicalisering. Wat werkt? (Verwey-Jonker Instituut)
Welke aanpakken werken om radicalisering te voorkomen? De eerste stap is om interventies
te beschrijven: methodiekarticulatie. Bij de zoektocht naar effectieve interventies is het
risico dat men zich blindstaart op RCT-onderzoek. Belangrijker is om te starten bij de basis:
nadenken over de relaties tussen vraagstuk, doelen en aanpak. Bij de ontwikkeling en toepassing van interventies kan meer gebruik worden gemaakt van bestaande kennis. Dat ontbreekt
in het sociale domein nogal eens en hier valt dan ook grote winst te behalen. Het is belangrijk
om ook buiten de landsgrenzen te kijken en samen te werken in bijvoorbeeld Europees verband, want effectiviteitsonderzoek is kostbaar en er is internationaal al veel kennis ontwikkeld. Het Verwey-Jonker Instituut participeert in het internationale IMPACT Europe project,
waarbinnen deze kennis beschikbaar is.
Doel
Veel concrete aanpakken van radicalisering hebben niet hun weg gevonden naar databanken
met effectieve interventies. Die aanpakken zijn namelijk niet op papier gezet, wat een voorwaarde is voor opname in de databank. Hierover is meer kennis nodig. Het eerste doel van
het project is daarom om concrete aanpakken van radicalisering die nog niet in de databank
met effectieve interventies zijn opgenomen te inventariseren, te beschrijven en deze te dissemineren onder gebruikers: methodiek-articulatie. We nemen hierin aanpakken en methodieken mee die op zichzelf niet direct zijn ontwikkeld voor het tegengaan van radicalisering,
maar hieraan wel een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Het tweede doel van het project
is een verkenning van de haalbaarheid en wenselijkheid van een databank effectieve interventies tegen radicalisering (of alternatieven voor een databank) en hoe deze zou moeten
worden georganiseerd.
Aanpak
Het project is een samenwerking tussen het Verwey-Jonker Instituut, Movisie en de Stichting
Interculturele Participatie en Integratie (SIPI). Het project sluit aan op de kwaliteitsverbetering van interventies tegen radicalisering (Movisie). We stemmen tevens af met het nieuw op
te zetten expertisecentrum.
De inventarisatie/beschrijving/methodiekarticulatie/disseminatie van interventies kent de
volgende onderdelen:
 Een literatuur- en documentenstudie aangaande interventies.
 Gesprekken met eindgebruikers en experts.
 De beschrijving van interventies/methodiekarticulatie.
 Het dissemineren onder gebruikers.
Tevens inventariseren we bij gebruikers van interventies de wenselijkheid van een databank
effectieve interventies tegen radicalisering (of heeft men juist behoefte aan alternatieven?),
de haalbaarheid (in termen van draagvlak, planning en kosten) en hoe dit zou moeten worden
georganiseerd.
Resultaten
 Het project resulteert in een inventarisatie/beschrijving/methodiekarticulatie/disseminatie van interventies.
 Inzicht in de wenselijkheid van een databank effectieve interventies tegen radicalisering
(of alternatieven), de haalbaarheid (in termen van draagvlak, planning en kosten) en hoe
dit zou moeten worden georganiseerd.
22
Samenwerkingspartners
Movisie en SIPI.
Looptijd
Januari tot en met december 2015.
4.2.6
Samenleven in de Rechtsstaat: opinie en debat (Movisie)
De basis van onze rechtsstaat is de Grondwet. Een aantal fundamentele normen en waarden
zijn hierin verankerd, zoals 'gelijkheid tussen man en vrouw', 'privacy', 'godsdienstvrijheid' en
de 'scheiding van kerk en staat'. In de praktijk van onze multiculturele samenleving komt een
aantal van deze waarden soms met elkaar in conflict. Regelmatig is er discussie over hoe bijvoorbeeld onderwijsvrijheid, godsdienstvrijheid, het recht op privacy en de vrijheid van meningsuiting zich tot elkaar verhouden. Hierover verschillen de meningen, op grond van onder
andere politieke, levensbeschouwelijke en culturele verschillen.
Doel
In gesprek blijven over politieke, levensbeschouwelijke en culturele verschillen. Met de activiteiten beogen we het debat over actuele issues aan te jagen en vanuit verschillende perspectieven te voeden.
Aanpak
 Het organiseren van de Nacht van de Rechtsstaat, waarin conflicterende waarden in de
multiculturele samenleving een belangrijk issue zal zijn. Deze debatten zijn gericht op
verschillende doelgroepen. Dit kan in de vorm van een Lagerhuisdiscussie, ‘meet &
greets’, ‘social innovation lab’ of TED(x). Voorstellen voor thema’s in 2015 zijn: ‘het
zelfbeschikkingsrecht van individuen in groepsgerichte gemeenschappen’ en ‘discriminatie op grond van afkomst, religie en huidskleur’.
 Een estafetteblog, waarin spraakmakende personen beurtelings hun visie geven op een
actueel vraagstuk (onder andere in samenwerking met Sociale Vraagstukken.nl?).
 Het aanjagen en voeden van de discussie zodra zich actualiteiten voordoen op het thema,
door middel van ingezonden brieven, opiniestukken, sociale media (Facebook, Twitter,
LinkedIn), via websites en fora (bijvoorbeeld Marokko.nl, Habamam, Indian Feelings, Republiek Allochtonië).
 Interviews en artikelen in diverse media, voor verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld
Zorg & Welzijn, Binnenlands Bestuur, Gemeente.nu en lokale migrantenmedia.
Resultaat
 Een levendig maatschappelijk debat over actuele vraagstukken in de multiculturele samenleving.
 Opinie- en visievorming voor beleidsmakers, politici, maatschappelijke organisaties, et
cetera, om weloverwogen (beleids)keuzes te kunnen maken.
Samenwerkingspartners
Diverse media (landelijke dagbladen, Binnenlands Bestuur, Gemeente.nu, Zorg & Welzijn,
Sociale Vraagstukken.nl, et cetera) en diverse spraakmakende personen op dit thema; De
Rode Hoed; Wereldjournalisten (via Mira-media), Marokko.nl, Hababam, Indian Feelings, FunX
en dergelijke.
Looptijd
Januari t/m december 2015.
23
4.3
Thema 3 Inclusie &Toegankelijkheid
Een centraal doel van het integratiebeleid is het bevorderen van de participatie van nieuwe
Nederlanders in de samenleving, in de kerninstituties van onderwijs, zorg en arbeidsmarkt,
maar ook in de bredere civil society. Dit vergt werken van twee kanten. Aan de ene kant door
het verbeteren van de toerusting van migranten en hun nazaten, zodat zij evenveel kans hebben om als autochtonen met succes te participeren. We werken dit thema verder uit in Thema 4, Participatie. Anderzijds is er aandacht nodig voor inclusief werken door algemene voorzieningen, voor het vergroten van hun openheid en kwaliteit, zodat zij het voor alle burgers,
ongeacht hun afkomst, even goed doen. Dit betekent ook het tegengaan van uitsluiting en
discriminatie.
Binnen dit thema onderscheiden we – overeenkomstig het Meerjarenprogramma 20152018 - drie programmalijnen:
 De verbinding tussen formele en informele voorzieningen.
 Het verbeteren van de diversiteitskwaliteit van instellingen.
 Het bevorderen van een niet-vrijblijvend, inclusief beleid in het bedrijfsleven.
Er zijn binnen migrantengezinnen talloze informele initiatieven ontwikkeld op lokaal (of
wijk)niveau ten aanzien van opvoeding, gehandicaptenzorg, ouderenzorg, mantelzorg, begeleiding in de gezondheidszorg en dergelijke. De betreffende informele werkers hebben vaak
een groot bereik onder groepen die op afstand staan van formele voorzieningen. Op dit informele aanbod bestaat nog vaak onvoldoende zicht. Ook is de afstand tussen deze informele
voorzieningen en de reguliere voorzieningen vaak groot vergeleken met ‘autochtone’ informele initiatieven. Dit terwijl de verbinding van formele met informele voorzieningen, mede gericht op het aansluiten op en versterken van de kracht van informele netwerken, steeds belangrijker wordt in het zorg- en welzijnsbeleid. Welke rol spelen nieuwe Nederlanders bijvoorbeeld in de wijk om bepaalde vraagstukken op te pakken? Hoe kan zodanig worden samengewerkt, dat de civil society rondom jeugd, gezinnen, zorgbehoevenden en ouderen
wordt versterkt, en dat het bereik en de toegankelijkheid van reguliere voorzieningen verbetert? Wat is er bekend over valkuilen en knelpunten, en welke conclusies zijn hieruit te trekken voor beleid en praktijk? Binnen het meerjarenprogramma vormt de verbinding tussen
informele en formele voorzieningen een belangrijk aandachtspunt. De komende jaren zullen
we programmatisch werken aan de opbouw van kennis en handvatten voor beleid en praktijk,
aan de hand van onderzoek naar verschillende subthema’s. In 2015 staat de verbinding centraal tussen formeel en informeel in het kader van de transformatie in de zorg rondom jeugd
en gezin, evenals in het kader van mantelzorg.
Instellingen zijn vaak nog erg gericht op een autochtoon publiek, zoals bijvoorbeeld in
de culturele- of zorgsector. Zij slagen er onvoldoende in om ook nieuwe Nederlanders te bereiken en binden. Voor beter maatwerk moet diversiteitsbeleid en ‘divers handelen’ structureel ingebed zijn. Dat voorkomt dat succesvolle praktijken afhankelijk blijven van incidentele
budgetten of gemotiveerde individuen, die - inclusief de opgebouwde aandacht en expertise weer kunnen verdwijnen. Voor het slagen van diversiteitsbeleid is bovendien een gelaagde
aanpak nodig. Het gaat daarbij om sturing vanuit gemeentelijk beleid, bestuurlijk commitment bij instellingen, aanpassing van hun (personeels)beleid, het diversiteitgevoeliger maken
van opleidingen voor professionals, maar ook om sensitiviteit voor de zienswijze en kracht van
mensen en hun informele netwerken. In de komende jaren zullen we structureel (verder)
werken aan de verbetering van inclusief werken door algemene voorzieningen. In 2015 richt
24
de aandacht zich op de ontwikkeling van een systeem van benchmarking, aan de hand waarvan instellingen in de zorgsector hun ‘diversiteitskwaliteit’ inzichtelijk kunnen maken.
Rond thema’s als uitsluiting en discriminatie wordt vaak lippendienst bewezen aan de inclusieve samenleving, maar in de praktijk blijken er tal van problemen op dit punt te zijn. In
2015 brengen we interventies in beeld, gericht op de preventie van discriminatie, en stimuleren we het gebruik van effectieve interventies door gemeenten, professionals en maatschappelijke instellingen. Daarnaast zullen we een kennisfunctie vervullen rondom de participatie
van Roma en Sinti, groepen die vaak nog niet goed in beeld zijn, en die kwetsbaar zijn voor
discriminatie en uitsluiting.
Aan instellingen die aan de overheid gerelateerd zijn kunnen meer eisen worden gesteld dan aan het bedrijfsleven als het gaat om diversiteit(sbeleid). In Nederland is er terughoudendheid om wettelijke maatregelen te treffen, terwijl de kansen op de arbeidsmarkt
voor (jonge) nieuwe Nederlanders niet gelijk zijn. Hoe zorgen we dat inclusief (personeels)beleid in Nederland niet facultatief is? Het voorkomen van discriminatie op de arbeidsmarkt en het bevorderen van inclusief beleid, en het ontwikkelen en delen van daartoe behulpzame handvatten, staat in de meerjarenprogrammering hoog in het vaandel. In 2015 zullen we daartoe werken aan de ontwikkeling van een self-auditsysteem voor het bedrijfsleven.
Ook zullen we ons richten op kennisdeling over ‘wat werkt’ bij ‘sociale firma’s’, die werknemers in dienst hebben die minder kans hebben op een baan, waaronder nieuwe Nederlanders.
4.3.1
Verbinding tussen formele en informele zorg rondom jeugd en gezin
(Verwey-Jonker Instituut)
In veel wijken en buurten bieden burgerinitiatieven en vrijwilligersorganisaties informele
steun aan gezinnen en jeugdigen, en organiseren en katalyseren ze onderlinge steun. De verbinding van formele voorzieningen, zoals wijkteams jeugd, met initiatieven van ‘autochtonen’
werkt daarbij beter dan de verbinding met initiatieven genomen door migranten. De laatste
zijn kwetsbaarder en soms is er zelfs sprake van concurrentie. In het kader van de transformatie van het jeugdbeleid is het vraagstuk van het op elkaar betrekken van de civil society
rondom jeugd en gezin en het netwerk van formele voorzieningen nog urgenter geworden.
Doel
De voorgestelde onderzoeks- en implementatielijn is gericht op de systematische ontwikkeling
van profielen van informele werkers (vrijwilligers uit o.a. migrantenzelforganisaties) in nauwe
samenspraak met wijkteams jeugd en betrokken professionals. Het werk van informele werkers is te zien als een vorm van in de wijk aanwezige ‘eigen kracht’. Het ontwikkelen van een
betere verbinding tussen formele en informele zorg draagt bij aan een versterking van de
eigen kracht van burgers en hun initiatieven. Ook kan dit bijdragen aan een betere aansluiting
tussen wijkteams en de buurt. De profielen geven de professionals in wijkteams jeugd concrete handvatten voor mogelijke samenwerkingsvormen met vrijwilligers en burgerinitiatieven
ten behoeve van de ondersteuning van jeugdigen en gezinnen. De profielen bouwen voort op
eerder wetenschappelijk onderzoek van de Kenniswerkplaats Tienplus (VU, promotieonderzoek van Elena Ponzoni). Het onderzoek heeft aangetoond dat de visies en werkwijzen van
informele werkers zeer relevante aanknopingspunten bieden voor verbinding met het gedachtegoed dat onderliggend is aan de transformatie.
25
Aanpak
Het project bestaat uit de volgende activiteiten:
1. Het ontwikkelen van een lijst van profielen van informele werkers op basis van reeds bestaande kennis. Onderdeel is een beschrijving van de samenwerkingsvormen met de formele zorg die bij elk profiel passen, mogelijke knelpunten en randvoorwaarden voor realisatie.
2. Aanscherping van de profielen op basis van tien interviews met informele werkers. Nadruk
heeft de vraag: wat doet de informele werker binnen elk profiel precies, en wat heeft hij
nodig van de wijkteams? Wat kan hij bieden?
3. Aanscherping van de profielen op basis van interviews met formele werkers (wijkteams).
Wat kan elke type informele werker bieden ten behoeve van het goed functioneren van
de wijkteams? Welke rol kan dit type informele werker aannemen? Onder welke voorwaarden?
4. Aanscherping van de profielen in een gerichte expertmeeting met beleidsmakers.
5. Kortlopend actieonderzoek binnen geselecteerde proeftuinen in enkele gemeenten, waarin we een samenwerking opzetten en tegelijkertijd de profielen aan de hand van de dagelijkse ervaring verder ontwikkelen. (Deze stap kan tegelijk met stap 2 van start gaan).
Resultaten
 Een toegankelijke rapportage waarin we de verschillende profielen en samenwerkingsmodellen uiteenzetten. Deze kan als concreet handvat dienen bij het opzetten van een samenwerking tussen formele en informele werkers.
 Concrete samenwerkingsprojecten die we met behulp van actieonderzoek opzetten.
Samenwerkingspartners
Movisie.
Looptijd
Januari tot en met december 2015.
4.3.2
Ondersteuning mantelzorg diversiteitsproof (Movisie)
Uit onderzoek van Evelien Tonkens (Alleen slechte vrouwen klagen; 2011) en de ervaringen
van stichting BMP met het project “Allochtone mantelzorgers werken aan hun toekomst”
(AMWAHT) blijkt, dat met name jonge vrouwen met een migrantenachtergrond onder grote
druk staan door zware mantelzorgtaken. Naar aanleiding van recent onderzoek van het Nibud
(Inkomenseffecten voor mantelzorgers, september 2014) signaleert het Steunpunt Emancipatie dat de problemen die deze vrouwen hierdoor ondervinden onderbelicht zijn. Sociaal isolement en groot risico op burn-out staan emancipatie en participatie in de weg. Bovendien
heeft overbelasting ook negatieve consequenties voor de kwaliteit van de zorg.
Duidelijk is ook dat met de herstructurering van de zorg de inzet van mantelzorg alleen maar toe zal nemen. Voor de ondersteuning van mantelzorgers zijn veel interventies en
aanpakken ontwikkeld, maar slechts een beperkt aantal is specifiek voor migranten. In plaats
van nieuwe aanpakken te ontwikkelen, willen wij bestaande aanpakken cultuursensitief maken, zodat zij toepasbaar worden voor de ondersteuning van mantelzorgende migranten.
26
Doel
 Aandacht vragen voor de specifieke problemen en vragen van mantelzorgers met een
migranten-achtergrond.
 Bestaande en beproefde aanpakken voor de ondersteuning van mantelzorgers bruikbaar
maken voor de ondersteuning van mantelzorgende migranten.
 Ontwikkelaars en uitvoerders van deze aanpakken toerusten om de cultuursensitieve
benadering in de praktijk toe te passen.
Aanpak
2015
 We starten met deskresearch, gevolgd door een expertmeeting met onder andere ontwikkelaars van de specifieke aanpakken zelf (bijvoorbeeld Amwaht) en lokale adviesraden.
Centraal hierin staat de vraag wat hun aanpak onderscheidt van de generieke ondersteuning voor mantelzorgers. Aanvullend daarop vragen we in een focusgroep migranten mantelzorgers zelf wat hun situatie specifiek maakt en welke ondersteuning zij nodig hebben.
Met welke extra/andere zaken moeten we rekening houden?
 Op basis van de resultaten van de expertmeeting en focusgroepen ontwikkelen we een
diverstiteitsscan voor ontwikkelaars van generieke aanpakken. Met de scan komen ‘blinde
vlekken’ in beeld en kunnen verbeterpunten geformuleerd worden om de eigen aanpak
‘diversiteitsproof’ te maken. Bij het ontwikkelen van deze scan maken we gebruik van
eerdere vergelijkbare instrumenten als de ‘diversiteitswijzer’ en ‘diversiteitsbril’.
 De scan wordt gepresenteerd opeen interactieve bijeenkomst met sociaal werkers, zorgverleners en organisaties die mantelzorgers ondersteunen. Tijdens deze bijeenkomst bespreken wij met de deelnemers wat zij nodig hebben om de geconstateerde ‘blinde vlekken’ aan te pakken.
2016
 Op basis daarvan zullen wij in 2016 een ondersteuningsaanbod formuleren. Hierbij gebruiken we dan, zo mogelijk, bestaande trainingen, materialen en tools.
Resultaat
 Een ‘diversiteitscan’ van bestaande en beproefde aanpakken voor de ondersteuning van
mantelzorgers en de presentatie ervan aan sociaal werkers, zorgverleners en organisaties
die mantelzorgers ondersteunen.
 Inzicht in de ondersteuningsbehoefte bij sociaal werkers, zorgverleners en organisaties
die mantelzorgers ondersteunen.
 (2016) Een ondersteuningsaanbod dat sociaal werkers, zorgverleners en organisaties die
mantelzorgers ondersteunen zal helpen om hun aanpak cultuursensitief in te zetten.
Samenwerkingspartners
Mogelijke partners zijn In voor Mantelzorg, Mozaïek welzijn, Vilans, Pharos, S-IPI en Mezzo.
Looptijd
Januari tot en met december 2015. Het project loopt door in 2016.
27
4.3.3
Benchmark diversiteitskwaliteit van non-profitorganisaties (Verwey-Jonker Instituut)
In het kader van de verhoging van hun bereik en effectiviteit dienen instellingen hun ‘diversiteitskwaliteit’ inzichtelijk te maken, te laten zien in welke mate zij openstaan voor iedereen,
ongeacht afkomst, en gebruikmaken van gevalideerde methoden om dit te bewerkstelligen. In
verschillende domeinen (de zorg, het onderwijs, de profitsector) zijn indicatorensets ontwikkeld voor kwaliteit(sverbetering) in relatie tot diversiteit (bijvoorbeeld de Meetladder Diversiteit Interventies, de Meetladder Diversiteit Onderwijs van Kenniswerkplaats Tienplus, diverse
instrumenten van andere Werkplaatsen Diversiteit, Handreiking interculturalisatie CJG, diverse instrumenten van Forum), waarbij de mate van evidence uiteenloopt. Er is dus al veel,
maar er is behoefte aan stroomlijning in een gecondenseerd, evidence-based, en ook praktisch handzaam instrument met een beperkt aantal generieke indicatoren. De gebruikseenvoud dient adoptie ervan in het veld te bevorderen. Daarmee kan het beoogde instrument
een basis bieden voor benchmarking, dat gemeenten en instellingen prikkelt tot verbetering
van de diversiteitskwaliteit van voorzieningen. Daartoe zullen we aan het instrument ook
handvatten voor de praktijk koppelen. Die handvatten kunnen per toepassingsgebied (bijvoorbeeld wijkteams jeugd, onderwijs, vrijwilligerswerk) verschillen. We zullen een doorlopende kennisbank inrichten met werkzame aanpakken, te koppelen aan de portaalfunctie als
plek waar de lokale vraag binnenkomt.
Doel
Het doel van het project is verbetering van de diversiteitskwaliteit en daarmee van de efficientie van instellingen die burgers ondersteunen of willen betrekken (zorg, welzijn, onderwijs,
vrijwilligerswerk) door de ontwikkeling van een handzaam screeningsinstrument en benchmarking door duurzaam gebruik ervan. Daaraan koppelen we een (doorlopende) kennisbank
met handvatten voor verbetering van diversiteitskwaliteit.
Aanpak
Het project kent de volgende onderdelen:
2015
1. Een literatuurstudie, gericht op 1) inventarisatie van beschikbare instrumenten, vooral in
de non-profit sector; 2) beoordeling van indicatoren op hun belang, consistentie en onderbouwing; en 3) het opstellen van een voorstel op basis hiervan.
2. Raadpleging van (ervarings)experts.
3. Vertaling van de bevindingen naar een eerste versie van het screeningsinstrument, inclusief het operationaliseren van indicatoren.
2016
4. Proefimplementatie van het instrument in twee verschillende sectoren.
5. Raadpleging van experts, het aanscherpen van het instrument.
6. Verzameling van reeds beschikbare, aan de indicatoren te koppelen, werkzame handvatten.
7. Een symposium voor gemeenten en professionals over het instrument.
8. Voortgaande ontwikkeling van handvatten en inrichting van een doorlopende kennisbank
diversiteitskwaliteit instellingen.
Resultaten
 Een overzicht van instrumenten voor meting van de diversiteitskwaliteit van non-profit
organisaties.
 Een instrument met een beperkte set van sterke, evidence-based indicatoren voor
(benchmarking op) de diversiteitskwaliteit van instellingen.
 Een overzicht van aan de indicatoren gekoppelde, werkzame handvatten voor de praktijk.
 Een symposium voor gemeenten en professionals.
28

De start van een kennisbank diversiteitskwaliteit instellingen.
Looptijd
April 2015- mei 2016.
4.3.4
Inclusief beleid in het bedrijfsleven: ‘self-audit’ instrument (Verwey-Jonker Instituut)
In Nederland heerst er terughoudendheid om wettelijke maatregelen voor inclusief beleid te
treffen, zoals bijvoorbeeld in Amerika, waar men spreekt van ‘equal opportunity employment’. Diverse organisaties, zoals de FNV en het Nationaal Register voor Commissarissen en
Toezichthouders, zijn bezig geweest met het opnemen van diversiteit in de ‘Code Tabaksblat’. Dit deden ze bijvoorbeeld door uitbreiding met extra criteria voor het profiel en de
samenstelling van de raad van commissarissen en een artikel over diversiteit. Toch lijken
deze initiatieven te stranden op dit thema. Sommige bedrijven, zoals IBM, zijn pioniers als
het gaat om het voeren van diversiteitsbeleid waarin diversiteit niet slechts tot een ‘benchmarking’ aspect van maatschappelijk verantwoord ondernemen is verworden. Hoe zorg je dat
inclusief (personeels)beleid in Nederland niet facultatief is en breder gedragen wordt in het
bedrijfs-leven?
Met het oog op het aanmoedigen van diversiteitsbeleid in het bedrijfsleven is het van
belang dat het initiatief voor deelname bij bedrijven zelf ligt. De motivatie van bedrijven om
mee te doen aan een ‘self-audit’ op diversiteit kan vooral bevorderd worden door middel van
het ‘business case’ argument. Uit verschillende onderzoeken (McKinsey, 2013; McKinsey,
2007)3 blijkt dat diversiteitbeleid binnen bedrijven ook financieel en zakelijk opbrengsten kan
genereren. Bedrijven die consistent en continu diversiteitsbeleid toepassen in verschillende
lagen van functioneren (in bestuurlijke, hogere en lagere managementlagen) blijken een betere omzet te draaien dan bedrijven die geen diversiteitsbeleid toepassen. In dit traject zullen we dit ‘business case’ argument inzetten om bedrijven te motiveren om meer in zetten op
diversiteitsbeleid en om dit ‘self-audit’ instrument jaarlijks en op langere termijn te gebruiken. Het doel van dit traject is om breed in te zetten op diversiteitsbeleid, waaronder gender
en etniciteit vanzelfsprekend vallen. Ook nemen we werknemers met een fysieke of geestelijke beperking mee in de benadering van diversiteit.
Doel
 Het in kaart brengen van bestaande initiatieven voor inclusief beleid in het bedrijfsleven.
 Het definiëren van risico- en beschermende factoren om inclusief beleid in het bedrijfsleven te laten ‘landen’ en draagvlak voor inclusief beleid te vergroten.
 Het ontwikkelen van een concreet ‘self-audit’ systeem dat bedrijven kunnen inzetten om
te zien waar zij staan met betrekking tot inclusief beleid.
Aanpak
1. Een overzicht van (inter)nationaal bestaande initiatieven en hun werkzaamheid: business
cases, wettelijke regelingen, sturing op richtlijnen, prestatie-indicatoren (vergt registratie), meetladders, commitment door dialoog, good practices (bijvoorbeeld sociale firma’s), inspectie en bestaande audits.
3
McKinsey (2013). Women Matter. Gender diversity in top management. Moving corporate culture, moving
boundaries.
McKinsey (2007). Women Matter. Gender diversity, a corporate performance driver.
29
2. Met een denktank van CEO’s, en betrokken expertorganisaties (o.a. het Ambassadeursnetwerk Diversiteit, kennis en kunde uit SterkTeam), problemen en kansen voor verbetering in kaart brengen, inclusief mogelijkheden voor vergroting van het draagvlak.
3. Het op basis van de voorgaande stappen ontwikkelen van (indicatoren voor) een ‘selfaudit’ instrument voor bedrijven, op basis waarvan zij op vrijwillige basis van advies kunnen worden voorzien.
4. Uitvoering van enkele pilots ter toetsing van het digitale ‘self-audit’ systeem, waarbij we
rekening zullen houden met verschillen naar regio en bedrijfsgrootte (multinationals,
mkb).
5. Vaststelling van het auditsysteem.
6. Een campagne gericht op het bedrijfsleven. Het ontwikkelen van een brochure met een
QR-code (app scan) die rechtstreeks toegang verstrekt tot (informatie over) het ‘selfaudit’ instrument. Deze brochure kan onder andere worden verspreid met behulp van de
Sociaal-Economische Raad waarmee het Verwey-Jonker Instituut een samenwerkingsrelatie heeft.
Resultaten
 Een overzicht van instrumenten voor inclusief beleid, inclusief gegevens over hun werkzaamheid.
 Een beschrijving van (internationale) goede voorbeelden, daarbij rekening houdend met
verschillen in regio en bedrijfsgrootte (multinationals, mkb).
 Een ‘self-audit’ systeem in de vorm van een digitaal instrument.
 Een brochure met QR-code die rechtsreeks toegang verstrekt tot (informatie over) het
‘self-audit’ instrument.
Samenwerkingspartners
De Sociaal-Economische Raad, VNO-NVW (in relatie tot de jaarlijkse Diversity Award meer
aandacht vragen voor het ‘self-audit’ instrument). We zullen deze partners vooral benaderen
voor de inbedding van de resultaten.
Opportunity in Bedrijf zal een adviserende rol krijgen (benadering en werving van bedrijven
voor de denktank en pilots).
Looptijd
Januari tot en met december 2015.
4.3.5
Innovatie in arbeidsparticipatie (Movisie)
In de afgelopen jaren zijn door de overheid en werkgevers veel aanpakken ontwikkeld en
maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie door migranten te vergroten.
Migranten zelf timmeren ook flink aan de weg. Onderzoek naar etnisch ondernemerschap (Forum, maart 2014) laat zien dat 16% van alle ondernemers in Nederland van migrantenafkomst is. In de bedrijven van etnische ondernemers zijn meer dan 600.000 personen
werkzaam.
Naast deze ‘gewone’ bedrijven is er ook een groeiende groep sociale ondernemingen, dan wel
sociale firma’s, die worden opgezet en gerund door migranten. Er kunnen verschillende typen
worden onderscheiden (Movisie, 2013):
1. Sociale ondernemingen die als doel hebben om werk te creëren voor mensen met een
afstand tot de arbeidsmarkt. Een voorbeeld is Colour Kitchen.
30
2. Sociale makelaars (stichtingen en zzp-ers) die tegen betaling zorginstellingen, scholen of
bedrijven helpen om ‘klanten’ uit migrantengroepen beter te bereiken en hun aanbod beter op hen af te stemmen. Voorbeelden zijn Unal Zorg, Stichting Salaam en Al Amal.
3. Sociale ondernemers die tegen betaling maatschappelijke vraagstukken rondom migranten helpen oplossen, bijvoorbeeld in adviestrajecten, trainingen of projecten. Voorbeelden zijn Adviesbureau Lissaan, Stichting Ihsan, bureau Hodo Diversiteit.
Recent onderzoek in opdracht van de gemeente Amsterdam ( ‘Sociale firma’s in beeld’, KPMG
2013) maakt duidelijk dat sociale firma’s kunnen bijdragen aan het creëren van nieuwe werkgelegenheid. Dit onderzoek besteedt echter geen specifieke aandacht aan initiatieven van
migranten. Ook bij Social Enterprise NL (een landelijk platform dat sociale ondernemingen
vertegenwoordigt, verbindt en ondersteunt) zijn migranten niet als specifieke doelgroep in
beeld. Movisie inventariseerde in 2013 de ondersteuningsvragen van sociale firma’s. Hieruit
kwam naar voren dat sociale firma’s gerund door migranten kwetsbaar zijn, onder andere
door hun beperkte netwerk in de formele sector en onbekendheid met ondersteunende maatregelen en voorzieningen.
Al met al is er nog weinig bekend over de omvang en waarde van de sociale ondernemingen van migranten, zeker niet als het gaat om hun bijdrage aan het vergroten van de arbeidsparticipatie door migranten. Met dit project willen wij daarom de kennis over sociale
ondernemingen van migranten vergroten en (in 2016) bijdragen aan hun versterking en continuïteit, gericht op het vergroten van de arbeidsparticipatie van migranten.
Doel
 Zicht krijgen op de omvang en waarde van sociale ondernemingen van migranten.
 In 2016: het versterken van sociale ondernemingen van migranten, zodat zij bijdragen aan
het vergroten van de arbeidsparticipatie van migranten.
Aanpak
 In het verlengde van het KPMG-onderzoek in Amsterdam zullen we een onderzoek uitvoeren onder sociale ondernemingen van migranten. Doel van het onderzoek is zicht te krijgen op de omvang en waarde van sociale ondernemingen van migranten, in het licht van
het verhogen van de arbeidsparticipatie van migranten.
 Het opzetten van een (digitaal) platform voor sociale firma’s van migranten en/of waar
veel migranten actief zijn, voor onderlinge uitwisseling, advies en informatie. Dit platform levert input voor het onderzoek en wordt actief beheerd.
 Met de uitkomsten van het onderzoek stellen we een plan op voor het verder ontwikkelen
van sociale firma’s, gerund door migranten.
Resultaten
 De omvang en waarde van sociale ondernemingen van migranten zullen in beeld zijn gebracht.
 Via korte, informatieve artikelen zullen de resultaten van het onderzoek zijn verspreid
onder gemeenten, migrantenorganisaties, sociale firma’s en het bedrijfsleven.
 Er zal een (digitaal) platform zijn van en voor sociale firma’s van migranten. Via dit platform zal input zijn geleverd voor het onderzoek en kunnen in 2016 activiteiten worden ingezet.
 Er zal inzicht zijn in hoe sociale firma’s van migranten kunnen bijdragen aan de verhoging
van de arbeidsparticipatie van migranten. In 2016 worden deze inzichten vertaald in concrete activiteiten.
31
Samenwerkingspartners
Mogelijke partners zijn Social Enterprise, de gemeente Amsterdam, Philips, Start Foundation,
etnische ondernemers, Lotto, Staatsloterij en gemeenten.
Looptijd
Januari tot en met december 2015.
4.3.6
Inzicht in effectieve interventies ter preventie van discriminatie (Movisie)
Recent onderzoek van het SCP (december 2013) laat zien dat het belangrijk is om te blijven
investeren in bestrijding van discriminatie op grond van afkomst, religie en huidskleur. Actuele ontwikkelingen hebben antisemitisme en islamofobie alleen nog doen toenemen. En met de
discussie rondom Zwarte Piet is ook discriminatie op grond van huidskleur weer prominent
geagendeerd.
Discriminatie en racisme zijn niet nieuw. In de afgelopen decennia zijn er veel methoden en aanpakken ontwikkeld en uitgevoerd om dit te voorkomen en bestrijden. De databank Praktijkvoorbeelden Antidiscriminatie – een initiatief van Art. 1 in samenwerking met
Movisie - geeft een goed overzicht van de scope en breedte van wat afgelopen jaren ontwikkeld is. Er is echter nog weinig zicht op de effectiviteit van de interventies. Eén van de redenen daarvoor is dat het vaak moeilijk (maar niet onmogelijk) is om interventies in het sociale
domein op hun effecten te evalueren. Vaak wordt ervan uitgegaan dat daarvoor een experimenteel design nodig is. Er zijn echter ook andere, eenvoudiger uit te voeren methoden die
inzicht kunnen bieden in de effecten van interventies. Een goed voorbeeld daarvan is de
‘theory-based’ of ‘realistic evaluation’ (Pawson & Tilley 1997). Bij zo’n evaluatie gaat het om
het beantwoorden van de vraag hoe plausibel het is dat de beoogde effecten optreden. De
onderzoekers evalueren de (veelal) impliciete vooronderstellingen. Op welke onderliggende
noties en theorieën is de interventie gebaseerd? Is er wetenschappelijk onderzoek beschikbaar in binnen- en buitenland waaruit blijkt dat deze interventies effectief zijn?
Movisie gaat deze insteek gebruiken om interventies ten behoeve van antidiscriminatie op grond van afkomst, religie en huidskleur te evalueren.
Doel
 Het in kaart brengen en evalueren van interventies en het gebruik hiervan stimuleren bij
gemeenten, professionals en maatschappelijke organisaties.
 Het borgen, actualiseren en toegankelijk maken van kennis over discriminatie voor gemeenten en professionals.
Aanpak
 We selecteren circa twaalf interventies. Daarbij onderscheiden we verschillende categorieën op basis van de doelen, bijvoorbeeld ontmoeting, voorlichting, wederzijds begrip of
campagne (nog nader te bepalen).
 We bekijken per interventie op basis van welke aannames een effect wordt verwacht en
of dit op basis van wetenschappelijk onderzoek onderbouwd kan worden. Uit deze evaluatie zal blijken wat de werkzame elementen van de onderzochte interventies zijn en wat
nog verder kan worden verbeterd.
 Op basis van de evaluaties maken we tevens een instrument waarmee organisaties zelf
hun interventie kunnen toetsen: bereikt deze aanpak het doel? Hierdoor kunnen nieuwe
interventies in de toekomst gemakkelijker ontwikkeld en verspreid worden.
32



Voor het te ontwikkelen instrument hoeven wij het wiel niet opnieuw uit te vinden. Wij
gaan hiervoor het instrument uit een vergelijkbare project (afgerond in juni 2015) op
maat maken.
We betrekken de ontwikkelaars van de geselecteerde aanpakken bij de evaluatie en de
ontwikkeling van het instrument. De resultaten van het onderzoek en het instrument presenteren we in een slotbijeenkomst met beleidsmakers en interventieontwikkelaars.
Op basis van het instrumenten bieden we concrete handreikingen en doen voorstellen
voor acties en geven daaraan ruchtbaarheid.
Resultaten
 Inzicht in wat werkt bij de preventie en bestrijding van discriminatie op grond van afkomst, religie en huidskleur. We zullen de uitkomsten verzamelen in een ‘wat werkt’ dossier. We publiceren een samenvatting in een factsheet.
 Een praktische instrument voor toetsing bij de ontwikkeling van nieuwe aanpakken, dan
wel verbetering van bestaande aanpakken.
 Met behulp van het instrument kunnen gemeenten, maatschappelijke organisaties en
professionals aan de slag met concrete acties.
Samenwerkingspartners
Radar/Art.1.
Looptijd
Juni 2015 tot en met mei 2016.
4.3.7
Kennisfunctie participatie Roma en Sinti (Movisie)
In lijn met de uitgangspunten van de Integratievisie ‘Integratie, binding en burgerschap’ van
16 juni 2011, heeft Nederland in december 2011 een set algemene beleidsmaatregelen opgesteld. Deze Nederlandse inbreng beschrijft het generieke beleid dat relevant is voor de positieverbetering van migranten. Het is daarbij van belang om inzicht te hebben in wat de effecten van dit beleid zijn voor verschillende groepen migranten. Dit vereist kennis van de afzonderlijke groepen. Voor de meeste groepen zijn gegevens beschikbaar via registerdata, echter
niet voor Roma (en ook niet voor Molukkers).
Juist Roma vormen een groep die op alle fronten te maken heeft met sociale uitsluiting en discriminatie. Een bijzondere groep, die onvoldoende tot niet bereikt wordt met
beleid en interventies gericht op migranten. Een groep waarover ook veel niet bekend is,
omdat de Gemeentelijke Basis Administratie hen niet apart registreert.
Getuige de uitkomsten van de monitor Inclusie die Movisie in 2013 in opdracht van het
ministerie van SZW uitvoerde, is het belangrijk om expliciet aandacht te hebben voor deze
groep en, samen met experts en Roma en Sinti zelf, op zoek te gaan naar hoe hun leefsituatie
verbeterd kan worden.
Tijdens het uitvoeren van de monitor werd duidelijk dat behoefte bestaat aan een
neutrale en centrale plek waar kennis en informatie te vinden is over de participatie, integratie en emancipatie van Roma en Sinti in Nederland. Juist omdat de GBA geen gegevens over
deze groep kan verstrekken, is het belangrijk dat beleidsmakers, professionals, burgers die
met de doelgroep werken en de Roma en Sinti zelf gebruik kunnen maken van kennis over
deze groepen, evenals van succesvolle voorbeelden van initiatieven voor de verbetering van
de leefsituatie van Roma en Sinti.
33
Doel
De opgedane ervaringen, verzamelde kennis en netwerken met betrekking tot Roma en Sinti
borgen, verspreiden en zo mogelijk uitbreiden.
Aanpak (doorlopend)
 Het netwerk onderhouden en uitbreiden.
 Bestaande kennis beschikbaar stellen in een kennisdossier.
 Kennis delen en verspreiden, bijvoorbeeld een factsheet op basis van de monitor.
 Het actief bijhouden van het dossier.
 Het bijhouden van goede voorbeelden op lokaal niveau en deze verspreiden.
 Mogelijkheden in kaart brengen van nieuwe programma’s, bijvoorbeeld geïnitieerd door
het ministerie, de Europese Unie of fondsen. Dit gebeurt samen met Roma en Sinti. Het
betreft programma’s gericht op empowerment, het entameren van wederzijds begrip en
het bijstellen van bestaande, negatieve beeldvorming.
Resultaten
 Bestaande kennis over Roma en Sinti zal beschikbaar zijn en verspreid zijn.
 Het netwerk zal zijn onderhouden en uitgebreid.
 Er zal zijn ingespeeld op nieuwe kansen, gericht op verbetering van de leefsituatie van
Roma en Sinti.
Samenwerkingspartners
Het Roma Platform, vertegenwoordigers uit de doelgroep zelf, adviseurs met expertise op het
gebied van Roma en Sinti, Roma gemeenten.
Looptijd
Januari tot en met december 2015.
34
4.4
Thema 4 Participatie
Een centraal doel van het integratiebeleid is het bevorderen van de participatie van nieuwe
Nederlanders in de samenleving, in de kerninstituties van onderwijs, zorg en arbeidsmarkt,
maar ook in de bredere civil society. Dit vergt werken van twee kanten. Aan de ene kant is
aandacht nodig voor inclusief werken door algemene voorzieningen, voor het vergroten van
hun openheid en kwaliteit, zodat zij het voor alle burgers, ongeacht hun afkomst, even goed
doen. We hebben dit thema verder uitgewerkt in Thema 3, Inclusie en toegankelijkheid. Anderzijds gaat het om het verbeteren van de toerusting van migranten en hun nazaten, zodat
zij evenveel kans hebben als autochtonen om met succes te participeren.
Binnen dit thema onderscheiden we – overeenkomstig het Meerjarenprogramma
2015-2018 - drie programmalijnen:



De ontwikkeling van taal bij mensen voor wie het Nederlands niet de primaire taal is;
Het funderen van handelingsperspectieven door het ontwikkelen of beschikbaar maken
van kwantitatieve gegevens over participatie van migranten;
Het vraagstuk van de relatie tussen opvoeding en participatie in de samenleving.
Daarnaast scharen we onder het thema van Participatie ook vraagstukken die te maken hebben met zelfbeschikking, dat een voorwaarde is om in de Nederlandse samenleving te kunnen
participeren.
Het huidige overheidsbeleid benadrukt dat mensen zelf verantwoordelijk zijn om te
participeren en de kennis en vaardigheden te verwerven die nodig zijn om een zelfredzaam
bestaan op te bouwen. Het leren van de taal is een eerste vereiste om mee te kunnen doen.
Daarnaast spelen vraagstukken op het terrein van onderwijs en toerusting voor de arbeidsmarkt. In 2015 werken we aan de borging van de K!X, een beproefde en succesvolle aanpak
voor jeugdwerkloosheid onder migrantenjongeren. In het thema Participatie willen we nadrukkelijk bijdragen aan het ontwikkelen en beschikbaar maken van een robuuste onderstroom aan kennis over de leefsituatie en participatie(kansen) van migranten(gezinnen). In
2015 focussen we op kerngegevens over taalverwerving van kinderen en volwassenen en op
indicatoren van de leefsituatie van migrantengezinnen op wijkniveau. Deze kerngegevens zijn
nodig om (vervolgens) onderzoek te kunnen doen naar de effectiviteit van beleid gericht op
het vergroten van de participatie (van migranten). In 2015 besteden we ook aandacht aan de
vraag welke methodieken/interventies effectief zijn als het gaat om arbeidsparticipatie.
Daarnaast verrichten we een voorstudie naar de mogelijke effecten van een geïntegreerde
interventie, gericht op ex-gedetineerde jongeren met een migratieachtergrond.
In het kader van de toerusting van jeugdigen spelen ouders vanzelfsprekend een
belangrijke rol; hun betrokkenheid kan bijvoorbeeld een stimulans betekenen voor het behalen van een diploma. In het algemeen is een toereikende opvoeding een voorwaarde voor
optimale participatie in de samenleving. In 2015 doen we onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling van (trainings)modulen voor opvoedondersteuning, die opvoedprofessionals de mogelijkheid bieden om ouders en andere opvoeders te ondersteunen bij de aanpak van specifieke, met migratie en diversiteit samenhangende opvoedvragen en behoeften.
Zelfbeschikkingsrecht is een belangrijke voorwaarde om te participeren in de samenleving. Het beleid zet in op het tegengaan van situaties waarin mensen zich onder druk voelen
staan van hun culturele of religieuze gemeenschap of hier slachtoffer van worden, zoals bij
huwelijksdwang, achterlating, non-acceptatie van homoseksualiteit, et cetera. In 2015 ondersteunen en adviseren we gemeenten en sociale wijkteams bij de preventie, signalering en
aanpak van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang. Ook ondersteunen we peer educators, voorlichters en trainers afkomstig uit migrantengroepen bij het voor-
35
kómen van schadelijke traditionele praktijken. Binnen het thema zelfbeschikkingsrecht onderzoeken we in 2015 tot slot handelingsperspectieven van LHBT’s en spanningen rond homoseksualiteit in migrantengemeenschappen. Het onderzoek zal uitmonden in handvatten voor
beleidsmakers en changemakers die het zelfbeschikkingsrecht, de veiligheid en de vrijheid
van lesbiennes en homoseksuelen willen bevorderen.
4.4.1
Beter beeld op taal! (Verwey-Jonker Instituut)
Doel
Doel van dit onderzoek is een kwantitatief overzicht te genereren op de verschillende deelgebieden binnen het programma Brede aanpak taal. Uitgangspunt is dat we kijken naar alle
onderdelen en doelgroepen in het programma, waarbij we specifiek in dit project aandacht
besteden aan de kwantitatieve gegevens die hierover beschikbaar zijn. In dit onderzoek zullen we de volgende deelgebieden meenemen:
1. Taal aan peuters: de deelname aan VVE (absoluut en verhoudingsgewijs).
2. Taal aan kinderen: de deelname aan ISK (absoluut en verhoudingsgewijs); de deelname
aan extra taalscholing in de reguliere opleidingen.
3. Taal aan volwassenen: aangezien de verantwoordelijkheid voor deelname aan een taalcursus tegenwoordig bij de inburgeringsplichtige ligt, zullen we deze informatie verzamelen via de leningaanvraag voor de taalcursus bij DUO (alle vluchtelingen krijgen deze lening, voor andere inburgeringsplichtigen is dit inkomensafhankelijk). We verzamelen informatie omtrent de leningaanvraag en toekenning van de lening via DUO; dit kunnen we
afzetten tegen het totaal aantal inburgeringsplichtigen.
4. Taal gefaciliteerd door gemeenten: hoeveel gemeenten bieden cursussen gratis of tegen
gereduceerde prijzen aan; hoeveel mensen worden bereikt?
Aanpak
In een representatieve steekproef van gemeenten zullen we een kwantitatief beeld schetsen
van bovengenoemde gegevens. We kiezen voor een aanpak op gemeenteniveau, aangezien op
dat niveau de verantwoordelijkheden liggen ten aanzien van dit thema. Op basis van een representatieve steekproef zullen we de gegevens vertalen naar het landelijke niveau. Aangezien maar een klein deel van deze gegevens (landelijk) verzameld beschikbaar is (DUO), zullen we in elke gemeente afzonderlijk gegevens moeten verzamelen en ordenen. Vandaar dat
we zullen kiezen voor een beperkt aantal gemeenten, die gezamenlijk een representatief
beeld voor heel Nederland geven, om toch een compleet beeld te verkrijgen. Uitgangspunt is
een steekproef van 21 gemeenten: 2 van de 4 G4-gemeenten, 6 van de 35 G32-gemeenten, 7
van de 227 gemeenten met 20.000-80.000 inwoners, en 6 van de 142 gemeenten met minder
dan 20.000 inwoners.
Bij DUO zullen we de gegevens van de leningaanvragen voor de taalcursus opvragen.
Hierbij vragen we enerzijds de gegevens van heel Nederland op en anderzijds de gegevens
van de afzonderlijke gemeenten in de steekproef. Via het CBS zullen we de gegevens van de
aantallen inburgeringsplichtigen voor heel Nederland en voor de gemeenten in de steekproef
opvragen.
Aanvullend op de ISK-gegevens zullen we ook kijken naar de onderstaande afspraken in het
Onderwijsachterstandenbeleid:
 De G32-gemeenten kunnen in het kader van de prestatieafspraken Grote Steden Beleid
maximaal 20% van het niet aan de schakelklassen in het PO bestede deel inzetten voor
het verminderen van taalachterstanden in het VO.
36

Alle gemeenten mogen de 15% van het Onderwijsachterstandenbudget die bedoeld is voor
coördinerende en overige activiteiten, ook besteden aan taalklassen in het VO.
Resultaten
 Het totaal aantal peuters in VVE, absoluut en als percentage van de doelgroep.
 Het totaal aantal kinderen in ISK, absoluut en percentueel.
 Deelname van niet-inburgeringsplichtige en inburgeringsplichtige volwassenen aan taalcursussen.
 Het aanbod van gemeenten van taalcursussen (gereduceerd tarief of gratis) plus het bereik hiervan.
 Hoeveel budget houden de steden in onze steekproef over van het niet aan de schakelklassen in het PO bestede deel, en hoeveel procent daarvan wordt ingezet voor het verminderen van taalachterstanden in het VO?
 Welk percentage besteden de gemeenten in onze steekproef aan taalklassen in het VO?
Looptijd
Juli tot en met december 2015.
4.4.2
Borging K!X (Movisie)
Het programma K!X is een beproefde en succesvolle aanpak voor jeugdwerkloosheid onder
migrantenjongeren. De aanpak is ontwikkeld door Forum en bij diverse scholen uitgevoerd.
In 2015 gaan we de expertise en materialen ontwikkeld in K!X borgen en scholen ondersteunen om dit programma zelfstandig te continueren.
Doel
 Scholen met actieve K!X-teams ondersteunen bij het continueren en verzelfstandigen van
deze teams binnen de school.
 Het borgen van de materialen en expertise ontwikkeld in K!X.
 Mogelijkheden verkennen om de K!X-aanpak verder uit te rollen.
Aanpak
 Het begeleiden van de scholen waar de 25 K!X-teams actief zijn, om lopende activiteiten
voor scholieren te continueren en met hen mee te denken over hoe zij de K!X-teams met
de coördinatoren zelfstandig kunnen voortzetten.
 Het opnemen van de reeds bestaande documentatie over K!X in de nog in te richten (digitale) portal van de nieuwe kennisfunctie.
Resultaat
 De methode K!X zal beschikbaar zijn via het digitale portal en kan dan door derden ingezet worden.
 Het eigenaarschap van K!X zal bij de scholen zelf berusten. Zij zullen handvatten hebben
gekregen voor hoe zij deze aanpak zelfstandig kunnen continueren, al dan niet met alternatieve ondersteuning, op initiatief en kosten van de scholen.
Samenwerkingspartners
(V)MBO-onderwijsinstellingen en studie- en loopbaanbegeleiders, werkgevers en stagebedrijven, de ministeries van SZW en OCW, de SER en het MKB, gemeenten.
37
Looptijd
Januari tot en met december 2015.
4.4.3
Basisinstrument Leefsituatie Nieuwe Nederlanders (Verwey-Jonker Instituut)
De gezonde en veilige ontwikkeling van iedereen die in Nederland woont, is van belang. Deze
ontwikkeling hangt samen met de leefsituatie van nieuwe Nederlanders. Goede informatieoverdracht daarover verbetert handelingsperspectieven om die leefsituatie te verbeteren.
Door het innovatief combineren van (lokale, regionale, provinciale en landelijke) data over de
leefsituatie van nieuwe Nederlanders, is het mogelijk dat handelingsgerichte perspectief te
verbeteren. Momenteel werkt ABF aan een basisapplicatie Leefsituatie Nieuwe Nederlanders,
die zicht geeft op een set van ‘harde’ gegevens omtrent de leefsituatie van nieuwe Nederlanders. Daarbij maakt ABF onderscheid tussen verschillende groepen nieuwe Nederlanders en
maken ze ook een vergelijking mogelijk met de leefsituatie van autochtone Nederlanders.
Wat hierin ontbreekt zijn gegevens over de participatie van nieuwe Nederlanders in de samenleving. Tot dusver waren deze ‘zachte’ gegevens alleen via vragenlijstonderzoek beschikbaar in Nederland (landelijk via CBS, SCP, NIVEL), maar hierin kon zelden goed onderscheid
gemaakt worden naar etnische herkomst, laat staan dat er iets over het gemeentelijk niveau
kon worden gezegd. Sinds kort is hier echter een nieuwe bron voor beschikbaar, die integrale
informatie levert over heel Nederland, met een dusdanige kritische massa dat op alle combinaties van niveaus (gemeenten, wijken, leeftijdsgroepen, etnische groepen) uitspraken gedaan kunnen worden. In die zin is dit een essentiële aanvulling op de door ABF op te leveren
monitor. Het thema van dit onderwerp betreft:

Participatie sportverenigingsleven
We zullen dit thema uitwerken via een koppeling van het nieuwe KISS-systeem van NOC*NSF
met het sociaal-statistisch bestand van het CBS. Het KISS-bestand bevat de volledig gecombineerde ledenbestanden op persoonsniveau van de 75 bij het NOC/NSF aangesloten sportbonden in Nederland. Wanneer iemand bij meerdere bonden is aangesloten, staat deze persoon
maar één keer in het bestand, maar wel met alle bonden waarbij hij/zij is aangesloten. Op
dit moment bestaat het bestand uit ongeveer 4.850.000 leden. Koppeling van dit bestand met
het Sociaal-Statistisch bestand geeft ruime mogelijkheden om de participatie van nieuwe
Nederlanders weer te geven. De gegevens die we hiermee verkrijgen betreffen onder andere:
 Het percentage nieuwe Nederlanders dat lid is van (één van) de sportbonden.
 Een vergelijking met Nederlanders.
 Een uitsplitsing naar verschillende etnische groepen.
 De sportbonden waar relatief de meeste nieuwe Nederlanders lid van zijn.
 Een uitsplitsing naar verschillende etnische groepen.
 De sporten waar relatief de minste nieuwe Nederlanders lid van zijn.
 Een uitsplitsing naar verschillende etnische groepen.
 Lidmaatschap van verenigingen naar gezinssamenstelling.
 Een vergelijking met Nederlanders.
 Een uitsplitsing naar verschillende etnische groepen.
 Het verband tussen het lidmaatschap van ouders en het lidmaatschap van kinderen.
 Een vergelijking met Nederlanders.
 Een uitsplitsing naar verschillende etnische groepen.
Het interessante van deze gegevens is dat ze op alle geografische niveaus beschikbaar zijn,
dus zowel op dat van gemeenten en van wijken, en voor alle wijken en gemeenten in Neder-
38
land, zonder uitzondering. Het uitgangspunt is dan ook dat de gegevens hiervan zijn op te
nemen in de ABF-monitor.
Doel
De genoemde gegevens kunnen zeer goed gebruikt worden als indicator voor het participatieniveau van nieuwe Nederlanders in de Nederlandse samenleving. Het verenigingsleven is een
belangrijk aspect van sociale participatie en een typisch Nederlands verschijnsel. Omdat we
alle groepen in de gegevens kunnen onderscheiden, zijn dus ook uitspraken te doen over de
verschillen in participatie van verschillende groepen. Omdat eveneens alle gegevens voor alle
gemeenten beschikbaar zijn, is het voor lokale bestuurders direct mogelijk om hun beleid aan
te passen op basis van de resultaten van deze indicatoren. Activiteiten richting verschillende
sportverenigingen zijn mogelijk, maar we kunnen ook activiteiten richting bepaalde specifieke groepen ondernemen op basis van de resultaten van de indicatoren.
Aanpak
Het project kent de volgende onderdelen:
1. Voorwaarden voor de koppeling: in overleg met het CBS en het NOC*NSF maken we afspraken over op wat voor manier de koppeling mogelijk is. Omdat het KISS-systeem geen
BSN-nummer bevat, zullen we moeten koppelen op basis van persoonsgegevens (naam,
sekse, geboortedatum, adres). Aangezien lidmaatschappen van sportbonden zich kenmerken door het achterlopen van adressen in verband met verhuizingen, zullen we hiervoor
bij het CBS (waar de gehele verhuisgeschiedenis van alle personen bekend is) op basis van
historische bestanden een ideale koppelingsmogelijkheid creëren. Ten aanzien van de
privacy van personen moeten we eveneens goede, sluitende afspraken maken. Vanwege
het feit dat het CBS de bekendste trusted third party in Nederland is, biedt dit waarschijnlijk de beste garantie dat deze koppeling ook tot stand zal komen. Eventueel is inmenging van VWS als belangrijkste financier van het NOC*NSF ook een optie om dit proces
te realiseren (mede omdat de gecombineerde gegevens een schat aan informatie opleveren die ook voor VWS van essentieel belang is).
2. Uitvoering van de koppeling in samenwerking met het CBS en het NOC*NSF.
3. Bepaling van de clusters (sporten en etnische groepen).
4. Oplevering van de landelijke indicatoren.
5. Oplevering van de indicatoren op gemeentelijk- en wijkniveau.
6. Koppeling met de ABF-monitor.
Resultaten
 Een instrument om de sociale participatie van nieuwe Nederlanders in beeld te brengen.
 We kunnen de participatie van alle verschillende groepen in beeld brengen in vergelijking
met elkaar en met autochtone Nederlanders.
 Een instrument dat niet alleen inzicht geeft in de situatie in Nederland maar ook in die
van alle regio’s in Nederland, alle gemeenten en alle wijken (de gebruiker kan hierin zelf
een keuze maken).
 Opname van het instrument in de monitor van ABF.
Voorwaarden: deelname en toestemming van het NOC*NSF is noodzakelijk, medewerking van
het ministerie van VWS is gewenst.
Looptijd
Januari tot en met juni 2015.
39
4.4.4
Opvoedingsondersteuning (Verwey-Jonker Instituut)
Bij toegenomen diversiteit doen zich bij ouders en professionele opvoeders vragen voor over
‘opvoeden tot binding aan de samenleving’, de ‘ontwikkeling van moraliteit die zich niet tot
de eigen gemeenschap beperkt’, de ‘bevordering van sociale competenties voor participatie
en burgerschap’, en het tegengaan van uitsluiting. Deze thema’s hangen nadrukkelijk samen
met het thema toegankelijkheid: professionals zijn vaak onvoldoende toegerust en de beschikbare interventies zijn nog niet toegesneden op opvoedkundige vragen in deze sfeer. Er is
behoefte aan onderzoek dat bouwstenen oplevert voor opvoedondersteuning van ouders en
deskundigheidsbevordering van professionals. Dit project richt zich op zowel de ‘klassieke’ als
de nieuwere migrantengroepen.
Doel
Doel van het project is de ontwikkeling van (trainings)modulen voor opvoedondersteuning, te
gebruiken in aanvulling op bestaande interventies zoals Triple P, en te adapteren voor andere
settings, zoals het onderwijs of informele netwerken. De modulen bieden opvoedprofessionals
de mogelijkheid om ouders en andere opvoeders te ondersteunen bij de aanpak van specifieke, met migratie en diversiteit samenhangende opvoedvragen en -behoeften.
Aanpak
Het project kent de volgende onderdelen:
2015
1. Een inventarisatie van casussen waarin met migratie en diversiteit samenhangende opvoedingsthematiek een rol speelt (via literatuur, wijkteams, welzijnswerk, scholen en
websites).
2. Een beschrijving van voorbeeldpraktijken waarin met ouders en andere opvoeders methodisch over deze thematiek wordt gesproken (bijvoorbeeld bijeenkomsten binnen diverse
gemeenschappen over taboeonderwerpen, gesprekken met ouders/leerlingen op gemengde scholen over wederzijdse verwachtingen/spanningen, voorbeeldinterventies uit migrantengemeenschappen).
3. Het opstellen van een onderbouwde basisbeschrijving van (trainings)modulen op grond en
met gebruikmaking van de resultaten uit 1, 2 en nadere literatuurstudie.
4. Focusgesprekken met sleutelfiguren, vrijwilligers, professionals en ouders ter toetsing en
verfijning van de outline.
2016
5. Uitwerking van de (trainings)modulen in samenwerking met ontwikkelaars met diversiteitsexpertise.
6. Een pilotstudie (op twee locaties) op basis waarvan we de (trainings)modulen en hun methodische onderbouwing waar nodig zullen aanpassen.
7. Een symposium voor professionals ten behoeve van kennisdeling.
Resultaten
 Een onderbouwde basisbeschrijving ten behoeve van de opzet van een module opvoedondersteuning in de multi-etnische context.
 Een module plus handreiking voor modulegebruik/training en intervisie van professionals.
 Een symposium voor professionals.
40
Samenwerkingspartners
De leerstoel ‘Opvoeden in de multi-etnische stad’ en de afdeling Theoretische Pedagogiek/VU, Mohamed Ajouaou/VU, migrantenorganisaties SIPI en Trias Pedagogica, Cecile Winkelman/Triple P International.
Looptijd
April 2015- april 2016.
4.4.5
Wat werkt rond arbeidsparticipatie?(Movisie)
Het aantal migranten in de bijstand is relatief hoog. Eind 2013 had van alle mensen in de
bijstand ruim de helft een migrantenachtergrond. Daarnaast is er ook een groot aantal migrantenvrouwen zonder uitkering waarvan de (arbeids)participatie achterblijft, de zogenaamde Nuggers. Vooral onder migrantenjongeren is de werkloosheid hoog. De redenen voor deze
hoge bijstands- en werkloosheidscijfers zijn divers. Van discriminatie op de arbeidsmarkt tot
het ontbreken van soft skills en een netwerk, van gebrek aan werkervaring en slechte aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt, tot belemmerende traditionele rolpatronen of onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal.
Er is in de sfeer van ‘toerusting’ in de afgelopen decennia een veelheid aan aanpakken ontwikkeld. Er zijn aanpakken gericht op (re)integratie, inburgering, toeleiding naar arbeid, soft
skills (zoals EVC), (job)coaching, mentoring, bedrijfsstages of vrijwilligerswerk als springplank
naar werk. Over de effectiviteit van re-integratie van uitkeringsgerechtigden is uitgebreid
onderzoek beschikbaar (uitgevoerd i.o.v. SZW). Weinig is echter bekend over de effectiviteit
van aanpakken van jeugdwerkloosheid voor migrantenjongeren.
Doel
 Aan de hand van een theory-based evaluation gaan we onderzoeken hoe interventies gericht op arbeidsparticipatie van migrantenjongeren werken en wat verbeterd kan worden.
Op deze manier zullen we interventies onderbouwen met wetenschappelijke kennis.
 Het borgen en ontsluiten van kennis over wat werkt in aanpakken van jeugdwerkloosheid
van migrantenjongeren.
Aanpak
2015
 Een Quickscan over wat bekend is over de effectiviteit van re-integratie van uitkeringsgerechtigden voor wat betreft migranten.
 De selectie van circa twaalf aanpakken van jeugdwerkloosheid van migrantenjongeren.
We denken daarbij onder andere aan K!X en de aanpakken uit het programma van Mirjam
Sterk. Daarbij onderscheiden we verschillende categorieën op basis van de doelen, bijvoorbeeld toegankelijkheid van de arbeidsmarkt, het versterken van competenties/soft
skills, mentoring of stages (nog nader te bepalen).
 We bekijken per interventie op basis van welke aannames een effect wordt verwacht en
of dit op basis van wetenschappelijk onderzoek onderbouwd kan worden. Uit deze evaluatie zal blijken wat de werkzame elementen van de onderzochte interventies zijn en wat
nog verder kan worden verbeterd.
2016
Op basis van de evaluatie zullen we een instrument maken waarmee organisaties zelf hun
interventie kunnen toetsen: bereikt deze aanpak het doel? Hierdoor kunnen nieuwe interven-
41
ties in de toekomst gemakkelijker ontwikkeld en verspreid worden. We betrekken de ontwikkelaars van de geselecteerde aanpakken bij de evaluatie en de ontwikkeling van de tool. De
resultaten van het onderzoek en de tool presenteren we in een slotbijeenkomst met beleidsmakers en interventieontwikkelaars.
Resultaat
 Inzicht in wat werkt bij activering van migranten naar arbeid. We zullen de uitkomsten
verzamelen in een ‘wat werkt’-dossier. We zullen een samenvatting publiceren in een
factsheet en actief verspreiden.
 Een praktische tool voor toetsing bij de ontwikkeling van nieuwe aanpakken dan wel verbetering van bestaande aanpakken.
In 2016 zetten wij in op implementatie van de tool.
Samenwerkingspartners
Een adviesgroep met adviseurs uit wetenschap en beleid. Eigenaren en ontwikkelaars van de
methodieken worden via expertmeetings betrokken.
Looptijd
Februari tot en met december 2015. Dit project loopt door in 2016.
4.4.6
Huwelijksdwang (Movisie)
Huwelijksdwang is een thema dat in Nederland nog steeds aandacht nodig heeft. Wij gaan
gemeenten en sociale wijkteams ondersteunen/adviseren bij de preventie, signalering en
aanpak van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang. Ook is het belangrijk om (potentiele) slachtoffers (en hun ouders) perspectief te bieden door goede voorbeelden te laten zien.
Doel
 Het borgen, actualiseren en toegankelijk maken van de kennis over huwelijksdwang voor
professionals en voor direct bij huwelijksdwang betrokken burgers.
 Het informeren van de gemeenten - in het kader van het zelfbeschikkingsrecht - over
eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achterlating, en over hun mogelijkheden om
dit aan te pakken (ze worden ook gewezen op de mogelijkheden van getrainde changemakers hierbij).
 Wijkteams toerusten op de aanpak van deze ‘schadelijke traditionele praktijken’.
 Meisjes en vrouwen die weerstand van hun ouders ervaren bij hun partnerkeuze herkenning, moed en kracht bieden door middel van de levensverhalen van andere vrouwen.
Aanpak
 We zullen het dossier Huwelijksdwang op de website www.huiselijkgeweld.nl en op
www.movisie.nl voortdurend actualiseren, onder andere met beschrijvingen van good
practices.
 We vertalen de uitkomsten en aanbevelingen uit de recent uitgevoerde en binnenkort te
verschijnen onderzoeken naar huwelijksdwang naar concrete handreikingen en acties en
geven daaraan ruchtbaarheid.
 Movisie organiseert bijeenkomsten voor gemeenteambtenaren, sociale wijkteams en
changemakers uit de verschillende gemeenschappen, gericht op kennisoverdracht, ontmoeting en uitwisseling.
42
Resultaten
 Digitale informatie zal zijn geactualiseerd.
 Aanbevelingen uit nieuw onderzoek zijn vertaald naar concrete handreikingen en acties.
 Een factsheet voor gemeenten en sociale wijkteams.
 Bijeenkomsten voor gemeenteambtenaren, leden van sociale wijkteams en changemakers.
Samenwerkingspartners
(Koepels) van migrantenorganisaties en sleutelfiguren uit migrantengemeenschappen.
De VNG en het Verwey-Jonker Instituut.
Looptijd
Januari tot en met december 2015.
4.4.7
Professionalisering van peer educators en voorlichters uit eigen kring (Movisie)
Veel migranten en vluchtelingen met een niet-westerse achtergrond zijn opgegroeid in een
zogenaamde ‘wij-cultuur’. De belangen van de familie en gemeenschap gaan daarin voor op
die van het individu. Mensen steunen elkaar financieel en sociaal, en het grote sociale netwerk biedt bescherming en veiligheid. De andere kant van de medaille is dat ieder zich dient
te houden aan de groepscodes. Afwijkend gedrag kan leiden tot eergerelateerd geweld, huwelijksdwang of ‘huwelijkse gevangenschap’. Deze zogenaamde “schadelijke praktijken gebaseerd op traditie, religie, cultuur of bijgeloof” zijn vaak complex en vergen van professionals
veel specifieke knowhow om adequaat te kunnen handelen.
Er zijn inmiddels veel individuen en organisaties binnen de gemeenschappen die de
schadelijke praktijken ter discussie stellen en het gebruik van geweld willen stoppen. Hun
werk is lastig. Binnen hun gemeenschap ontmoeten zij vaak weerstand; daarbuiten is er vaak
te weinig waardering voor hun expertise.
Doel
A.
B.
Het onderbouwen, zichtbaar maken en versterken van de – vaak bottom-up ontwikkelde – methoden, expertise en good practices van peer educators/voorlichters/trainers met een niet-westerse migrantenachtergrond, ter bestrijding van ‘schadelijke traditionele praktijken’.
Verdere professionalisering en ondersteuning van deze trainers/voorlichters en peer
educators en hen actief inzetten via een trainers/voorlichterspool. Met deze professionaliseringsslag willen we de kansen op een betaalde (voorlichters)functie voor de
deelnemers vergroten.
Aanpak
A.
 Inventarisatie van reeds beschreven aanpakken.
 Een workshop voor 10–15 ontwikkelaars/eigenaren van interventies ter bestrijding van
‘schadelijke traditionele praktijken’ die nog niet ‘goed beschreven’ zijn. Aan de hand van
een praktische tool gaan deelnemers hun initiatief verder aanscherpen, krijgen ze inzicht
in waarin ze zich onderscheiden van andere initiatieven en verstevigen ze de uitvoering.
 Voor een aantal deelnemers van de workshop organiseren wij een vervolgtraject. Dit begint met de workshop ‘Hoe schrijf ik een handboek’, de schrijfwijzer die helpt om aan-
43

pakken overdraagbaar te beschrijven. Met ondersteuning en advies van Movisie worden
deze interventies beschreven en vervolgens ook verspreid via o.a. de website en een brochure voor organisaties, instellingen en gemeenten, om bekendheid te geven aan het diverse aanbod van migranten- of vluchtelingenorganisaties.
We zullen drie of vier regionale ‘markten’ organiseren voor organisaties, instellingen en
gemeenten, waarop de good practices interactief worden gepresenteerd.
B.
 Het ontwikkelen van een aanbod voor trainers/voorlichters en peer educators bestaande
uit trainingen, intervisie en coaching. We zullen het aanbod grotendeels op maat maken
op basis van de vraag/behoefte van de doelgroepen. Alle trainingen zullen aandacht besteden aan kennis, houding en vaardigheden.
 De ontwikkeling en uitvoering van de trainingen zal zoveel mogelijk gebeuren door een
combinatie van een trainer met een niet-westerse achtergrond met een Movisiemedewerker.
 Het trainingsaanbod zal bestaan uit verschillende modulen, die in combinatie maar ook
los van elkaar gevolgd kunnen worden. Iedere met succes gevolgde module geeft recht op
een certificaat.
 Gecertificeerde trainers/peer educators kunnen zich aansluiten bij een trainerspool die
wordt gecoördineerd door Movisie. Aanvragen voor trainingen kunnen worden gedaan via
de website I&S (portaal) of via T&A Movisie.
Voor de onderdelen A en B laten we ons adviseren door een klankbordgroep uit ons netwerk
van contacten en samenwerkingsprojecten.
Resultaten
A.
 Door het expliciet maken van de logische samenhang tussen het probleem, de doelen en
de aanpak zullen deelnemende initiatieven overtuigender en slagvaardiger worden.
 Een aantal aanpakken (drie tot vijf) zullen zijn beschreven volgens de schrijfwijzer ‘Hoe
schrijf ik een handboek’, waarmee ze overdraagbaar en toepasbaar zullen zijn gemaakt
voor anderen.
 Via een website, brochure en ‘markten’ zullen de nieuw beschreven en ook eerder beschreven aanpakken actief onder de aandacht zijn gebracht bij organisaties, instellingen
en gemeenten.
B.
 Er zal een professionaliseringsaanbod op maat zijn ontwikkeld voor voorlichters/trainers
en peer educators, bestaande uit (gecertificeerde) trainingen en modulen, intervisie en
coaching.
 Er zal een gecertificeerde pool van trainers en peer educators zijn opgezet.
 Er zal een website zijn ontwikkeld, waarop de trainers/voorlichters hun aanbod bekend
maken bij gemeenten en instellingen. Deze kunnen via Movisie een aanvraag doen voor
trainingen.
Samenwerkingspartners
Een klankbordgroep van ervaren migranten(organisaties).
Looptijd
Januari tot en met december 2015. NB.: dit project loopt door in 2016.
44
4.4.8
Patronen van zelfbeschikking en coming out (Verwey-Jonker Instituut)
De sociale acceptatie van LHBT’s in migrantengemeenschappen is relatief laag (Keuzenkamp
et al., 2007; SCP, 2013). Dat levert problemen op met coming out, zelfacceptatie en zelfbeschikkingsrecht. De strategie van coming out is in Nederland populair en over het algemeen
vrij dwingend: wie niet uit de kast is, is een gemankeerde homoseksueel. De meeste hulpverleners zijn niet in staat om buiten deze westerse conceptie van homoseksualiteit om te denken en te handelen (Jivraj & De Jong, 2011; Duyvendak & Chabot, 2002; Van der Klein & Duyvendak, 2009).
Maar voor LHBTs uit diverse migranten- en vluchtelingengroepen gaat het vijffasenmodel van Boonstra (1984), met coming out als laatste noodzakelijke stap, vaak niet op (Nanhoe, 2013). Biculturele LHTB’s hebben hun eigen coping strategies om met homoseksuele
gevoelens en verlangens om te gaan (zie Cense, 2013; El Hajjari, 2013; Jivraj et al., 2011;
Pierik & Van Hoof, 2010, 2014; Wekker, 2009).
Er is in de sfeer van beleid en hulpverlening materiaal gepubliceerd dat de sociale en
zelfacceptatie van biculturele LHBT’s wil bevorderen (Van Hoof, 2008, 2010, 2014; Forum,
2005; Methodiek Gamechangers, 2014; Pierik & Rothuizen, 2010). Patronen van zelfbeschikking en coming out, en de verwachtingen die met betrekking tot groepen biculturele LHBT’s
leven binnen hun eigen etnische gemeenschap, het gezin van herkomst, peers of hulpverlening, komen hierin onvoldoende aan de orde.
We kennen coping strategies vooral uit individuele verhalen, maar in het licht van
toerusting en participatie is het van belang op zoek te gaan naar patronen. Zowel de individuele verhalen als de acceptatiecijfers lijken namelijk te variëren naar sekse, religie en culturele identiteit. Daarom is nader onderzoek naar (en inzicht in) cultureel bepaalde patronen
van zelfbeschikking en coming out nodig.
Doel
In dit voorstel doen we een kwalitatieve metastudie naar bekende en onbekende individuele
coping strategies van biculturele LHBT’s in Nederland. We onderzoeken of er patronen in
zelfbeschikking en coming out bestaan per migrantengroep, voor mannen en vrouwen van
diverse religies. Vervolgens maken we door verdiepend onderzoek naar aanleiding van deze
patronen de verwachtingen inzichtelijk van LHBT’s per etnische achtergrond, over de
steun/rol van de etnische gemeenschap, het gezin, peers en hulpverlening bij zelfacceptatie.
Op deze manier zullen we beleid, gericht op zelfbeschikking van LHBT’s, (lokaal en
landelijk) onderbouwen met wetenschappelijke kennis.
Aanpak
2015
Deel 1 Verzameling van voorbeelden van coping strategies en achtergrondmateriaal
 Bestudering van nieuwe SCP-cijfers over sociale acceptatie in migrantengroepen (deze
komen eind 2014 uit).
 Inventarisatie van individuele voorbeelden uit de literatuur.
 Contact leggen met andere onderzoekers die ruw interviewmateriaal onder hun hoede
hebben. Overleg over het eventuele gebruik van dat materiaal.
 Quickscan van (en een oproep op) de websites van organisaties als Secret Garden, Stichting Ma’Ruf, Pinkstage, Homoloket Turkse LGBTT, Holy Females, Veilige Haven, Stichting
respect2love (COC), Stichting Rainbow Den Haag, Stichting Hindustani Den Haag, VON,
IOT, SMN, Stichting Malaica, COC-Nederland, om extra voorbeelden van individuele coping
strategies op te halen.
45
Deel 2 Analyse op patronen
 Eerste rangschikking van voorbeelden naar thema, migrantengroep, sekse en religie.
 Analyse van de voorbeelden met behulp van Atlas Ti naar thema’s (zelfbeschikking, coming out), sekse (m/v/trans), religie (christendom/islam/jodendom/hindoe) en culturele
achtergrond (Turks, Marokkaans, Antilliaans, Surinaams, Hindoe, Oost-Europees, ZuidEuropees).
 Bondig tussenrapport over de resultaten van de analyse.
Deel 3 Groepsgesprekken: validering, verdieping en aanvulling (in samenwerking met VON,
Nanhoe, El Hajirri)
 Groepsgesprekken met biculturele LHBT’s over de verwachtingen van hun etnische gemeenschap, gezin, peers en hulpverlening.
 Expertmeeting over het onderzoeksresultaat met onderzoekers op het gebied van etniciteit en LHBT’s.
Deel 4 Eindrapport over patronen in zelfbeschikking en coming out
In 2016 willen we met diverse partners contact leggen over de implementatiemogelijkheden
van de inzichten uit deze studie. Samenwerking met Movisie, Rutgers WPF en de G4 ligt dan
voor de hand.
Resultaat
 Inzicht in patronen van zelfbeschikking en coming out, handelingsperspectieven en spanningen op micro- en macroniveau in beeld.
Samenwerkingspartners
VON, Anita Nanhoe, UVA (Jan Willem Duyvendak), & Movisie (Juul van Hoof).
Looptijd
Januari tot en met december 2015.
4.4.9
Evaluatieonderzoek Forsa! (Verwey-Jonker Instituut)
Het project Forsa! van bureau MHR begeleidt ex-gedetineerde jongeren van niet-westerse
afkomst in de leeftijd tussen de 17 en 27 jaar naar een zelfstandig bestaan. De kern van de
aanpak bestaat uit het versterken van de eigen kracht van jongeren die uit detentie komen,
door hun directe sociale omgeving te betrekken. Het project werkt met verschillende personen rondom de jongeren, maar vooral met familieleden. Jongeren krijgen professionele begeleiding door maatschappelijk werkers. Daarnaast worden jongeren begeleid door vrijwilligers:
een maatje dat contact opneemt met de jongere in de laatste fase van detentie en een vertrouwenspersoon die zich richt op het gezin. Ook zijn er lotgenotengroepen voor vaders en
moeders en eventuele andere familieleden die betrokken worden in het Forsa!-traject (de
projecten Horizon en Al Nour). Via deze groepen worden vrouwen (moeders) uit hun sociale
isolement gehaald en herwinnen mannen (vaders) hun zelfrespect. De projecten vormen samen een integrale aanpak. Bovendien wordt met de jongere gewerkt aan herstelbemiddeling.
Het project bevordert de re-integratie verder door de jongere te helpen bij het vinden van
een opleiding of (vrijwilligers)werk.
Van 2008 tot eind 2013 zijn 35 van dergelijke trajecten uitgevoerd en gefinancierd in de
Haagse wijk Escamp. De resultaten waren positief. Van de 35 jongeren (en hun gezinnen) zijn
slechts 2 jongeren vroegtijdig gestopt met de begeleiding en is 1 jongere teruggevallen in de
criminaliteit. Dit is de reden geweest dat Forsa! met subsidie van het Oranjefonds en het
46
SKANfonds wordt uitgerold in meerdere steden in Nederland, zoals in de Haagse Schilderswijk
en in de Utrechtse wijk Kanaleneiland.
Doel
Inzicht krijgen in de opbrengsten van Forsa! door een evaluatie van het project en
hiermee komen tot een plan van aanpak om de effecten van Forsa te kunnen monitoren.
Daarbij horen de ontwikkeling van een evaluatiekader en bijbehorende objectieve en meetbare indicatoren. Dit kan tevens gezien worden als een voorbereiding/vooronderzoek ten
behoeve van een proces- en effectevaluatie.
Aanpak
Het Verwey-Jonker Instituut vervaardigt momenteel een methodiekbeschrijving die een bijdrage levert aan de uitrol van het project. Daarnaast is inzicht in de opbrengsten en effecten
op de jongeren van belang om de methodiek nader te positioneren: wat levert het de jongeren op lange termijn op? Om dit te achterhalen zullen we een retrospectief onderzoek doen
onder de ongeveer 35 trajecten in de wijk Escamp en zullen we nieuwe zaken inzichtelijk
maken door de inzet van een aantal onderzoeksactiviteiten:
1. Een evaluatie van recidivecijfers, uitkeringscijfers en criminaliteitscijfers gerelateerd aan
de jongeren die in Forsa! participeerden.
2. Zelfrapportage-vragenlijsten die aan de 35 jongeren worden voorgelegd. Middels deze
vragenlijsten gaan we meten wat Forsa! hen op de langere termijn heeft opgeleverd aan
vaardigheden, competenties en dergelijke.
3. Interviews met professionals en vrijwilligers die de jongeren begeleid hebben en personen
uit het netwerk van de jongeren die participeerden in de lotgenotengroepen.
4. Verdieping van inzichten verkregen uit de onderzoeksactiviteiten 1 tot en met 3 door
casusonderzoek: we zullen een aantal trajecten nader beschrijven.
5. Om de nieuwe trajecten te kunnen monitoren zullen we een vragenlijst maken en uitzetten bij de nieuw te starten trajecten met jongeren.
Resultaten
Het onderzoek zal inzicht geven in de opbrengsten van Forsa! op de individuele jongeren na
een periode van één of twee jaar. Het zal ook zicht geven op wat het voor ouders en andere
betrokkenen heeft gedaan. Daarnaast zal het onderzoek de ingrediënten leveren voor een
plan van aanpak om de effecten van Forsa! te monitoren.
Samenwerkingspartners
We zullen in het project nauw samenwerken met de uitvoeringsinstantie Bureau MHR. Zij
ondersteunen bij de werving van de respondenten, aangezien zij toegang hebben tot de jongeren en hun netwerken. Betrokken professionals en vrijwilligers zullen ook worden ondervraagd. Ook zullen we medewerkers waar nodig inzetten bij de interviews en/of als tolken/vertalers.
Looptijd
Januari 2015 tot en met december 2015.
47
Download