Gebruiker: TeldersCommunity Krachtproef voor het kapitalisme Een liberale reflectie op de kredietcrisis Frans Engering (voorzitter), Frits Bolkestein, Frans de Graaf (scribent), Harry Langman, Anton van Rossum en André Szász Prof.mr. B.M. Teldersstichting Den Haag, 2010 Gebruiker: TeldersCommunity Prof. mr. B.M. Teldersstichting Koninginnegracht 55a 2514 AE Den Haag Telefoon (070) 363 1948 Fax (070) 363 1951 E-mail: [email protected] www.teldersstichting.nl De tekening aan de voorzijde van als dominostenen omvallende wolkenkrabbers is in 2008 gemaakt door Tom Janssen, en kreeg in 2009 de tweede prijs bij World Presscartoon. Copyright © 2010 Teldersstichting - Den Haag Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Zetwerk en druk: Oranje/Van Loon B.V. ISBN/EAN: 978-90-73896-45-1 Trefwoorden: economie, kapitalisme, kredietcrisis, banken, liberalisme Prijs: e 10,- Gebruiker: TeldersCommunity Voorwoord De Nederlands-Britse filosoof Bernard Mandeville schreef in de achttiende eeuw een allegorie over een bijenkorf. Hij stelde daarin dat afkeurenswaardig gedrag op individueel niveau, voor het geheel positief kon uitpakken: private vices, public benefits. De Schotse moraalfilosoof Adam Smith gebruikte voor hetzelfde fenomeen later de beroemde metafoor van de onzichtbare hand. Als mensen hun eigenbelang nastreven dragen zij zonder het te beseffen bij aan het algemeen belang, alsof een onzichtbare hand alle gedragingen bijstuurt. Critici van het liberalisme stellen ten onrechte dat de ideeën van Mandeville en Smith een vrijbrief zijn voor egoïsme en ongebreideld eigenbelang. Toen de kredietcrisis in het najaar van 2008 in alle hevigheid losbrak hadden velen hun analyse dan ook snel gemaakt. Het laissez faire-kapitalisme in de geest van Smith en Mandeville zou hebben geleid tot een ernstige crisis. De oplossing voor de kredietcrisis zou dan ook moeten worden gezocht in een grotere rol van de staat. Waar echter vaak aan voorbij wordt gegaan is de grote nadruk die zowel Smith als Mandeville legden op de rechtsstaat. Beiden hamerden zij erop dat hun theorieën slechts opgingen voor zover men binnen de grenzen van de wet bleef. En juist daaraan ontbrak het in de periode voorafgaand aan de kredietcrisis. Liberalen doen er niettemin goed aan naar aanleiding van de kredietcrisis te bezien of hun eigen uitgangspunten aanpassing behoeven. Iedere zichzelf serieus nemende ideologie zou ernstige crises moeten aangrijpen om tot zelfbezinning over te gaan. In het voorliggende geschrift worden de oorzaken van de kredietcrisis uitgebreid beschreven. Opvallend daarbij is de rol van de overheid. Zij slaagde er niet in een goed systeem van toezicht op te tuigen. Maar, belangrijker, zij begaf zich op terreinen waar zij zich – volgens liberalen – niets te zoeken heeft. Het curatorium van de Prof.mr B.M. Teldersstichting juicht het toe dat in het geschrift veel aandacht is voor de internationale monetaire onevenwichtigheden. Dit belangrijke aspect krijgt tot nog toe te weinig aandacht in het Nederlandse publieke debat. Het curatorium is de leden van de werkgroep erkentelijk voor het gedane werk en is verheugd het geschrift onder zijn auspiciën te publiceren. Namens het curatorium van de Prof.mr. B.M. Teldersstichting, Frits Bolkestein Maart 2010 I Gebruiker: TeldersCommunity Gebruiker: TeldersCommunity Inhoudsopgave Inhoudsopgave III Voorwoord I Aanbevelingen 1 Samenvatting Einde van het kapitalisme? Monetair stelsel Regulering financiële markten Het bestrijden van de recessie 5 5 7 9 15 I Einde van het kapitalisme? 1.1 Een terugkeer naar een daadwerkelijk spontane orde 1.2 De noodzaak tot meer verantwoordelijkheid in de financiële sector 1.3 Conclusie 17 18 II Oorzaak en aanleiding van de kredietcrisis 2.1 Macro-ontwikkelingen 2.1.1 Monetaire onevenwichtigheden 2.1.2 Beleid van de centrale banken 2.1.3 Overliquiditeit 2.2 Meso- en micro-ontwikkelingen 2.2.1 Overheidsbeleid ten aanzien van eigen woningbezit 2.2.2 Toezicht op financiële instellingen 2.2.3 Banken 2.2.4 Verwevenheid financiële stelsel 2.3 Korte vergelijking tussen kredietcrisis en Grote Depressie 2.4 Conclusie 23 24 24 26 27 27 27 28 29 30 30 31 III Monetair stelsel 3.1 De positie van de dollar 3.1.1 Alternatieven voor de dollar? 3.1.2 Oplossingen 3.2 De euro 3.2.1 Dreigende instabiliteit? 3.2.2 Oplossingen 33 33 34 35 38 39 40 20 21 III Gebruiker: TeldersCommunity IV IV Regulering van de financiële markten 4.1 De noodzaak van regulering van financiële markten 4.1.1 Too big to fail? 4.1.2 Too interconnected to fail 4.2 Toezicht op banken 4.2.1 Splitsen van banken 4.2.2 De producten van banken 4.2.3 Wijze van staatsingrijpen 4.2.4 Living wills: oplossing voor de moral hazard? 4.3 Niveau en wijze van toezicht houden 4.4 Credit Rating Agencies (CRA’s) 4.5 De rol van de G20 en het internationaal overleg 43 43 44 45 45 48 50 51 52 54 56 57 V Het bestrijden van de recessie 5.1 Uitgangspunten 5.2 Een reactie op de huidige recessie 5.2.1 Niets doen is ook stimuleren 5.2.2 Een stimuleringspakket 5.3 Conclusie 59 59 61 61 62 63 Gebruiker: TeldersCommunity Aanbevelingen Aanbevelingen die de kans op nieuwe crises verkleinen: 1. Meer aandacht voor monetaire stabiliteit in het Nederlandse EU-beleid Het is van belang dat de eurolanden hun begrotingstekorten en staatsschulden op orde brengen. Structureel en fors uit balans zijnde overheidsfinanciën kunnen leiden tot een instabiele munt of zelfs tot het uiteenvallen van de muntunie. Grote institutionele EU-hervormingen om dit te bereiken liggen echter niet voor de hand. Nederland zal zich daarom binnen de bestaande kaders hard moeten maken voor naleving van het EMU-Verdrag en het Stabiliteitspact. Daartoe zal Nederland actief moeten samenwerken met andere landen die het belang van gezonde overheidsfinanciën inzien, Duitsland voorop. Alleen op die manier zal de monetaire stabiliteit hoog op de agenda van de EU blijven staan. 2. De EU moet in internationale beraadslagingen over financieel-economische vraagstukken een gecoördineerd standpunt uitdragen Het terugdringen van monetaire onevenwichtigheden is een gemeenschappelijk belang van de EU-lidstaten. De EU moet trachten in internationale beraadslagingen op geloofwaardige wijze een gecoördineerd standpunt uit te dragen. Op die manier en door eigen discipline kunnen de Europese landen goed partij bieden aan de andere grote economische machtsblokken: de Verenigde Staten, Japan en China. Vanwege de verbondenheid van banken onderling en met de economie in het algemeen, is het niet verantwoord banken tijdens een crisis failliet te laten gaan. Daarom moeten banken effectief worden gereguleerd zodat de kans dat de overheid daadwerkelijk dient in te grijpen zo klein mogelijk is. Aanbevelingen in dit verband: 3. Meer aandacht voor intern risicobeheer van banken Banken moeten hun risicobeheer beter verankeren op hun hoogste bestuursniveau. De gehele Raad van Bestuur dient hier aandacht voor te hebben. Daarnaast dient in de Raad van Bestuur een Chief Risk Officer zitting te hebben die zich primair bezighoudt met de risicopositie van de instelling. 4. Richt een depositogarantieverzekering op voor banken Op dit moment moet als een bank failliet gaat, de gehele bankensector de gedupeerde spaarders van de failliete bank compenseren. Dit is on- 1 Gebruiker: TeldersCommunityaanbevelingen rechtvaardig: goed functionerende banken draaien op voor hun ‘zwakke broeder’. Zij kunnen daardoor bovendien zelf in onoverkomelijke problemen komen. Daarom moet de staat een verzekeringsmaatschappij oprichten waarbij banken verplicht de spaartegoeden van hun klanten moeten verzekeren. Een eigen risico voor alle spaarders is hier onderdeel van. De toezichthouder, De Nederlandsche Bank, bepaalt aan de hand van de risicopositie van de bank de verzekeringspremie. 5. Falende bankiers moeten door De Nederlandsche Bank uit hun functie worden gezet Als het handelen van een lid van de Raad van Bestuur of de Raad van Commissarissen aantoonbaar leidt tot een situatie waarin een bank staatssteun nodig heeft om niet failliet te gaan, moet de bestuurder hiervoor ook verantwoordelijkheid dragen. Dat kan door een regeling te scheppen die niet alleen beoordeelt of bankiers geschikt zijn om hun functie te vervullen maar hen ook expliciet ‘toelaat’ tot het bankiersgilde. 6. Haal verkeerde prikkels uit het beloningsbeleid Banken dienen het beloningsbeleid voor hun bestuurders en medewerkers zo in te richten dat daar geen prikkel tot het nemen van onverantwoorde risico’s van uitgaat. Bijvoorbeeld door bonussen meer te baseren op langetermijnprestaties of te regelen dat bonussen moeten worden terugbetaald als een bank in de problemen komt. De Nederlandsche Bank moet hier toezicht op houden. De effectiviteit van een dergelijke maatregel zal afhangen van de mate van internationale coördinatie op dit punt. 7. Geen splitsing van banken of beperkingen aan de omvang van banken Het opsplitsen van banken in nutsbanken en investeringsbanken, zoals onder meer bepleit door de commissie-Maas, is onwenselijk. Investeringsbanken krijgen in dergelijke voorstellen in tijden van nood geen staatssteun. Deze systeembanken kunnen echter zeer systeemrelevant zijn. Bovendien is onduidelijk welke functies er wel en welke er niet onder de nutsfuncties van banken vallen. Ook het stellen van grenzen aan de omvang van banken wijzen wij af. Een dergelijke grens kan niet door de staat worden bepaald. De ideale omvang van ondernemingen wordt in het marktproces bepaald. 2 Gebruiker: TeldersCommunityaanbevelingen 8. Meer internationale coördinatie van nationale toezichthouders Een volwaardige internationale toezichthouder is op dit moment politiek niet haalbaar. Samenwerking tussen nationale toezichthouders is dat wel en is ook wenselijk. De adviezen van de commissie-de Larosière kunnen hier als uitgangspunt dienen. Aanbevelingen om uit de huidige crisis te komen: 9. Bestrijd de economische recessie niet met stimuleringspakketten Als gevolg van de afnemende economische groei worden de overheidsuitgaven ten opzichte van het Bruto Binnenlands Product (BBP) verhoogd. De teruglopende belastingopbrengsten en het toegenomen aantal uitkeringen versterken dit effect. Dit zijn de zogenoemde automatische stabilisatoren. De collectieve uitgaven verder opvoeren ter stimulering, zou onverantwoord zijn met het oog op de overheidsfinanciën op lange termijn. Een stimuleringspakket werkt bovendien marktverstorend. Daarnaast is de effectiviteit beperkt, omdat een groot deel weglekt naar het buitenland. Als onverhoopt toch wordt overgegaan tot een stimuleringspakket dient dit ten minste internationaal te worden gecoördineerd. 10. Formuleer zo snel mogelijk een ambitieuze exitstrategie Bij een zware recessie als die in het najaar van 2008 inzette, is het goed dat de staat zijn verantwoordelijkheid neemt door systeemrelevante banken van de ondergang te redden en via de automatische stabilisatoren (zie aanbeveling 10) de economie te stimuleren. Maar dan moeten de tijdelijkheid van de maatregelen en de overheidstekorten wel geloofwaardig zijn. Daartoe moet zo snel mogelijk een geloofwaardige exit-strategie worden geformuleerd en bekendgemaakt, vooruitlopend op het uitvoeren ervan. Het moment waarop de steunmaatregelen weer kunnen worden teruggedraaid is moeilijk te voorspellen. Zodra de economische ontwikkeling het toelaat moet de staat zich echter weer terugtrekken – tot minimaal het ‘niveau’ van voor de kredietcrisis. Uiterlijk in 2011 moet hiermee worden aangevangen. De staat moet zich in een ambitieus tempo terugtrekken, zoals ook door de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) wordt aanbevolen. 3 Gebruiker: TeldersCommunity Gebruiker: TeldersCommunity Samenvatting Einde van het kapitalisme? Verschillende media en denkers trokken na het uitbreken van de kredietcrisis de conclusie dat deze het einde van het kapitalisme betekende. Is deze conclusie terecht? Het centrale uitgangspunt van het liberalisme is individuele vrijheid. Op economisch gebied betekent deze vrijheid bijvoorbeeld dat iemand naar keuze een beroep mag vervullen of een onderneming mag starten. Deze verzameling van vrij handelende individuen vormt de vrije markt. Echte vrijheid, ook op de markt, kan slechts in verantwoordelijkheid worden uitgeoefend. Wie goed presteert op de markt mag daarvan ook de vruchten plukken – vandaar de liberale pleidooien voor lage belastingen. Wie echter slecht presteert moet daar ook de consequenties van onder ogen zien. Voor een onderneming betekent dit het lijden van verlies of – in het ergste geval – een faillissement. Het actief zijn op de vrije markt vereist dus het nemen van risico’s. Dat is een essentieel onderdeel van een liberale economie. Het hierboven beschreven geheel van vrije individuen resulteert in een spontane economische orde. Deze orde zal echter niet tot bloei komen als daarvoor niet de juiste randvoorwaarden gelden. Daarom moet de staat aanvullend, sturend en corrigerend optreden. Monetaire onevenwichtigheden en de lage rente waren belangrijke factoren in het ontstaan van de crisis. Deze twee elementen vormen geen onderdeel van de spontane orde van de vrije markt maar zijn juist voorbeelden van overheidsingrijpen. Ook het Amerikaanse beleid ter bevordering van het eigen woningbezit heeft bijgedragen aan het ontstaan van de kredietcrisis. De omvangrijke rol waartoe de overheid zich in de kredietcrisis in tal van landen gedwongen zag om een fatale kettingreactie in de financiële markten te voorkomen, maakt een discussie over de rol van de overheid opnieuw actueel. Het minst controversieel is de visie dat de overheid zich zodra dat mogelijk is terug moet trekken uit financiële instellingen die zij moest steunen. Daarnaast is, mede gezien de rol die het overheidsbeleid heeft gespeeld bij het ontstaan van de crisis, de vraag welke lessen daaruit kunnen worden getrokken voor de rol van de overheid op langere termijn. De kredietcrisis heeft getoond dat het zelfregulerende karakter van markten verre van onbegrensd is. Een essentiële taak van de overheid is voorwaarden te scheppen om een goede werking van de markt te verzekeren, bijvoorbeeld door het bevorderen van een gezonde concurrentie. Maar specifieke doelstellingen van de overheid, zoals in de Verenigde Staten de bevordering van particulier woningbezit, illustre- 5 Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting ren hoe marktverstorend overheidsbeleid kan zijn. Ook algemeen overheidsbeleid kan, indien het bijdraagt tot macro-onevenwichtigheden, marktverstorend werken. Gezien de sterk toegenomen internationale vervlechting – zowel op Europese als op mondiale schaal – is een belangrijke overheidstaak het bevorderen van internationale beleidscoördinatie, waarbij moet worden gestreefd naar effectieve discipline-verhogende elementen. De kredietcrisis heeft getoond dat banken in tijden van nood kunnen rekenen op staatssteun. Banken hebben dus wel de vrijheid ondernemersrisico te nemen, maar de eventuele nadelige gevolgen daarvan blijken te kunnen worden afgewenteld op de belastingbetaler. Deze situatie (wel vrijheid, geen verantwoordelijkheid) is voor liberalen niet acceptabel. Daarom moeten kapitaal- en liquiditeitseisen worden verscherpt en moet het toezicht hierop worden verbeterd. Maar beter toezicht en zwaardere toezichtseisen zijn geen garantie dat een nieuwe bankencrisis zich niet meer zal voordoen. Toezicht is, vanwege de informatieachterstand van de toezichthouder, per definitie imperfect. Daarom bepleiten wij in dit geschrift maatregelen om het gebrek aan verantwoordelijkheid te verhelpen. Ten eerste – omdat een systeem van living wills in de praktijk niet uitvoerbaar is – door een systeem te ontwerpen waarbinnen onder leiding van de centrale bank een georganiseerde afbouw en ontmanteling van een in ernstige financiële nood geraakte instelling kan worden gerealiseerd. Daarin staat hoe een bank, als dat nodig is, ordelijk failliet kan gaan. Ten tweede door falende bestuurders meer verantwoordelijkheid te laten dragen. Als er sprake is van verwijtbaar gedrag moet de toezichthouder – De Nederlandsche Bank – de betreffende bestuurders uit hun functie ontzetten. Met het bepleiten van meer en stringenter toezicht en het beter toedelen van verantwoordelijkheid, onderschrijven wij niet het failliet van de vrije markt maar doen wij wat in door kapitalisme gedomineerde samenlevingen goed gebruik is: de rol van de staat met betrekking tot het marktproces evalueren en zo nodig aanpassingen bepleiten. De oorzaak van de kredietcrisis is gelegen in een combinatie van factoren. Zoals onverantwoordelijk handelende bankiers, een te lage rente in de Verenigde Staten, slecht functionerende Credit Rating Agencies, beleggingsproducten waarvan niemand het risico nog echt kon beoordelen en het grote handelstekort in de Verenigde Staten. De combinatie van deze factoren heeft geleid tot de kredietcrisis. In het onderstaande zullen wij de oorzaak van de kredietcrisis nader belichten. Daarbij beginnen wij met de macro factoren (het stelsel als geheel), daarna komen de factoren op meso- en microniveau aan bod. De Verenigde Staten hebben jaarlijks een fors handelstekort (de import overtreft 6 Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting de export). In 2006 bedroeg het tekort van dit land 6% van het eigen BBP (wat hetzelfde is als meer dan 1,5% van het wereld-BBP1), het hoogste percentage sinds 1870. De landen met een handelsoverschot (voornamelijk China en olie-exporterende landen) investeren hun overschotten weer in de Verenigde Staten – vooral in de vorm van leningen. Hierdoor is sprake van een onophoudelijke stroom van liquide middelen naar de Verenigde Staten. De Verenigde Staten steken zich dus steeds dieper in de schulden. Deze schulden slaan neer bij zowel burgers als bij de staat. In 2006 bedroeg de gemiddelde schuld van een Amerikaans huishouden 130% van het jaarinkomen (in 1970 was dit ‘slechts’ 60%). Dit forse tekort, gecombineerd met de lage rente die de Amerikaanse centrale bank (de FED) vaststelde, leidde tot een structureel lagere rente. Dit heeft geleid tot een sterke toename van het aantal hypotheken, aangewakkerd door het voortdurende beleid van de Amerikaanse overheid om het woningbezit onder Amerikanen te verhogen. De banken werkten mee door extra veel hypotheken te verstrekken. De hoge risico’s die zij hierop liepen verkochten zij door aan beleggers. Op hypotheken gebaseerde beleggingsproducten zijn in de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstaan. Een bank kocht een aantal hypotheken, bundelde deze en maakte er vervolgens pakketjes van op basis van risico, looptijd, rente, et cetera. Die pakketjes werden vervolgens verkocht als beleggingsproduct. Het rendement op deze beleggingen werd opgebracht door de maandelijkse hypotheekbetalingen. Door het beleid van de Amerikaanse overheid en de ruime beschikbaarheid van kredieten nam de huizenprijs in de Verenigde Staten een grote vlucht waardoor er een zogenoemde zeepbel ontstond. Dat betekent dat de huizenprijs op een onrealistisch niveau kwam. Maar op basis van die prijzen werden wel leningen verstrekt. Toen de zeepbel barstte, begon het aantal wanbetalingen op hypotheken vanaf 2007 op te lopen. De op deze hypotheken gebaseerde producten verloren hierdoor fors aan waarde. Door de globalisering van de financiële markten waren niet alleen Amerikaanse instellingen hiervan de dupe maar ondervonden instellingen over de gehele wereld hiervan de gevolgen. Monetair stelsel De monetaire onevenwichtigheden zijn dus een belangrijke oorzaak van de kredietcrisis. Deze onevenwichtigheden bestaan er voor een groot deel uit dat de Verenigde Staten veel meer importeren dan exporteren zonder dat dit wordt gecompenseerd door nationale besparingen. De ‘overschotlanden’ investeren hun opbrengsten voor een groot deel weer in de Verenigde Staten. Dit laatste komt ook doordat er geen volwaardig alternatief is voor de Amerikaanse dollar. Als gevolg 1 Dit geeft tevens de omvang van de Amerikaanse economie aan. Deze is meer dan een kwart van de wereldeconomie. 7 Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting hiervan bestaat bijna tweederde van de wereldwijde reserves uit dollars. Andere valuta, zoals de euro of de Chinese renminbi, zijn te klein van omvang of niet vrij verhandelbaar. Een snelle vervanging van de dollar als dé reservemunt ligt dan ook niet voor de hand. Het is wel te verwachten dat de dollar ‘regionale concurrenten’ krijgt. Nu al zien we dat belangrijke handelspartners van het eurogebied een toenemend deel van hun reserves in euro’s aanhouden. Het gaat om landen in Centraal- en OostEuropa, Rusland en een deel van Noord-Afrika. In Zuidoost-Azië is sprake van een soortgelijke ontwikkeling met de Chinese munt, de renminbi. Deze ontwikkeling is echter niet van een dusdanige omvang dat de dominante positie van de dollar serieus wordt bedreigd. Maar Amerikaanse beleidmakers ‘voelen’ wel dat er voor sommige handelspartners een alternatief is voor de dollar. Daarvan kan een disciplinerende werking uitgaan op het Amerikaanse beleid. Het ontstaan van regionale concurrenten van de dollar zal echter niet genoeg effect sorteren. Daarom zouden de vier grote economische machtsblokken – de EU, de Verenigde Staten, Japan en China – een verdrag of akkoord moeten sluiten waarin zij afspreken zich onder toezicht van het IMF in te zetten de monetaire onevenwichtigheden terug te dringen. Zo’n afspraak is niet onrealistisch omdat alle partijen er baat bij hebben de huidige situatie te veranderen. De euro Vanaf het moment dat Nederland (en een aantal andere EU-landen) in 1999 hun nationale valuta inwisselden voor de euro werd onze monetaire stabiliteit deels afhankelijk van de gezondheid van de overheidsfinanciën in andere landen. Om deze gezondheid te garanderen werd het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) opgesteld waarin verdragsverplichtingen over de maximale hoogten van het financieringstekort en de staatsschuld zijn uitgewerkt en is aangegeven welke sancties er bij overtreding zouden volgen. Dit pact heeft echter nooit echt goed gewerkt. Landen die de normen overtraden kregen daarvoor niet altijd de sancties opgelegd die het pact in zulke gevallen voorschreef. Het belang van een beperkt financieringstekort en een beheersbare staatsschuld is door de kredietcrisis andermaal benadrukt. De krimpende economieën zorgden voor minder belastinginkomsten terwijl de kosten voor de sociale zekerheid door de toegenomen werkloosheid stegen. Daarbij kwamen nog de stimuleringspakketten en de bailouts. De overheidsfinanciën zijn hierdoor compleet ontspoord. De Nederlandse staatsschuld steeg in 2008 van 45% BBP naar 58% BBP en zal naar verwachting in 2009 hoger zijn dan de in het Stabiliteits- en Groeipact vastgestelde norm van 60%.2 De gezamenlijke staatsschuld van alle eurolanden is 2 8 ���������������������������������������������������������������������������������� Op het moment dat banken de hun verstrekte staatssteun terugbetalen zal de staatssteun weer teruglopen. Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting bijna 70% van het BBP. Van de grote eurolanden zat in 2008 alleen Spanje nog ruim onder de norm.3 Ook de begrotingstekorten lopen snel op. Nederland gaat – zo verwacht de Europese Commissie – van een begrotingsoverschot van 1,0% in 2008 naar een tekort van 4,8% in 2009 en 6,3% in 2010.4 Geen enkel euroland zal er in slagen het tekort in 2009 onder de afgesproken 3% te houden. De bovenstaande cijfers behoeven echter niet tot rampspoed te leiden. Zij zijn deels het gevolg van noodzakelijk geachte bailouts, stimuleringsmaatregelen en onverwacht snel dalende belastingopbrengsten en stijgende overheidsuitgaven. Belangrijker is in hoeverre de eurolanden bereid en in staat zijn hun huishoudboekje (weer) op orde te brengen zodra het ernstigste deel van de crisis achter de rug is. Van de grote eurolanden hebben tot nog toe alleen Spanje en Duitsland concrete plannen hoe de overheidsfinanciën weer in het gareel te krijgen. Daarentegen gaat onder meer Frankrijk in 2009 en 2010 de uitgaven zelfs nog fors opschroeven. Op langere termijn wordt het op orde brengen van de begrotingen verder bemoeilijkt door de vergrijzing. Veel landen hebben – in tegenstelling tot Nederland – geen stelsel waarin mensen voor hun oude dag sparen. Dit leidt tot extra publieke uitgaven. Nederland heeft er belang bij dat de EMU-landen hun financiën weer op orde krijgen. Een op papier voor de hand liggende optie is verdere politieke integratie van de EU, waarbij Brussel bevoegdheden krijgt over de nationale begrotingen. Een dergelijke mate van politieke integratie is echter politiek onrealistisch en is ons inziens op dit moment niet wenselijk. Een andere optie is een nieuw Stabiliteitspact waarin landen zich opnieuw committeren aan gezonde overheidsfinanciën. Gezien het verleden is dit echter geen geloofwaardige weg. Nederland zal zich binnen de bestaande kaders hard moeten maken voor de naleving van het pact. Daartoe zal Nederland actief bondgenootschappen moeten sluiten met andere landen die het belang van een gezonde overheidsbegroting inzien. Duitsland is hier uiteraard de belangrijkste voor de hand liggende partner. Deze, op begrotingsdiscipline gerichte, landen moeten, steeds als daar de gelegenheid voor is, andere landen wijzen op het belang dat ieder land heeft bij monetaire stabiliteit en de Europese Commissie daarbij steunen. Het lijkt een wat vrijblijvende strategie om enkel in te zetten op ‘zachte’ middelen zonder een insitutionele stok achter de deur. Maar wat heeft de EU aan zo’n stok als er in praktijk niet mee geslagen kan worden? Regulering financiële markten De kredietcrisis heeft laten zien dat financiële instellingen in tijden van nood kun������������������������������������������������������������������������������� Cijfers Eurostat. Ook de economisch kleinere eurolanden Cyprus, Finland, Luxemburg, Slovenië en Slowakije hadden een schuld die lager was dan 60% BBP. 4 ‘Brusselse tik werd verwacht’, De Telegraaf, 8 oktober 2009. 3 9 Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting hoofdstuk i nen rekenen op staatssteun. De staatsgarantie voor financiële instellingen is hiermee bevestigd. Banken, in ieder geval die van enige omvang, blijken zogenoemde government backed enterprises te zijn. Banken hebben dus wel de vrijheid ondernemersrisico aan te gaan, de vruchten daarvan te plukken, maar eventuele ‘zure druiven’ blijken te kunnen worden doorgeschoven naar de belastingbetaler. Deze situatie (wel vrijheid, geen verantwoordelijkheid) is voor liberalen niet acceptabel. Er zal een keuze moeten worden gemaakt. Ofwel de banken behouden hun vrijheid maar de staatsgarantie wordt expliciet en geloofwaardig ingetrokken. Ofwel de garantie blijft behouden maar dan dient de financiële sector effectief te worden gereguleerd om de kans dat staatssteun moet worden gegeven zo klein mogelijk te maken. Wij zijn van mening dat het uiteindelijk niet anders zal kunnen dan dat banken die een belangrijke rol in de financiële sector van een land spelen door de staat voor een (abrupt) faillissement worden behoed. In de voorgaande zin is bewust het woord ‘uiteindelijk’ opgenomen omdat het toezichthoudend orgaan (De Nederlandsche Bank) voorafgaand aan een dergelijk ingrijpen, alle haar ter beschikking staande instrumenten voor het voorkomen van een faillissement volledig toegepast zou moeten hebben. Dat een (abrupt) faillissement onwenselijk is hangt samen met de grote externe effecten die het faillissement van een bank met zich meebrengt. Zo stelt de Amerikaanse econoom George Kaufman dat financiële bedrijven, veel meer dan andere sectoren, verbonden zijn met hun omgeving.5 Die verbondenheid (interconnectedness) is er op twee manieren. Ten eerste zijn financiële ondernemingen zeer verbonden met andere sectoren. Banken beheren immers de financiële tegoeden van bedrijven en burgers en zij verzorgen het betalingsverkeer. Het faillissement van een bank heeft dus direct nadelige gevolgen voor de rekeninghouders. Het goed functioneren van banken is dus bepalend voor het functioneren van het systeem: the body cannot survive without the blood.6 Ten tweede is er verwevenheid tussen de financiële instellingen onderling. Zij lenen voortdurend grote bedragen geld aan elkaar. Het gevolg daarvan is dat het faillissement van de één het faillissement van de ander kan veroorzaken. Daardoor kan een slecht functionerende bank een domino-effect in gang zetten. Om deze reden – de verbondenheid van banken met hun omgeving en met andere banken in het bijzonder – is het niet verantwoord banken in tijden van crisis failliet te laten gaan. Maar met die conclusie is strikte regulering van financiële instellingen noodzakelijk. Maatregelen ter verhoging van kapitaal- en liquiditeitseisen worden door ons dan ook gesteund. Het is echter van belang te beseffen dat dit geen wondermid 5 6 10 G.G. Kaufman, ‘Bank failures, systemic risk and bank regulation’, The Cato Journal, 1996, nr. 1, www.cato.org. ‘Exit right. The contract between society and banks will get stricter’, The Economist, 16 mei 2009. Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting delen zijn. De instellingen zullen immers altijd meer en betere informatie hebben dan de instantie die hen in de gaten moet houden. Daarom is het nodig dat er ook toezicht in de markt zelf wordt georganiseerd. Ten eerste bij de instellingen zelf. Zij moeten een veel beter intern risicobeheer gaan voeren. In de periode voorafgaand aan de kredietcrisis hadden de bestuurders van veel banken geen idee hoe de risicopositie van ‘hun’ instelling was.7 Dat kan verbeteren door strengere eisen aan het interne toezichtsmodel te stellen. Een van die eisen zou in ieder geval moeten zijn dat bij de bepaling van de risicopositie de gehele instelling in ogenschouw wordt genomen. Het kan niet zo zijn dat banken hun risicopositie verbeteren door bepaalde risico’s van de balans af te voeren en onder te brengen bij dochtermaatschappijen terwijl het moederbedrijf wellicht niet juridisch, dan toch in praktijk wel verantwoordelijk blijft. Verder moet het risicobeheer beter worden verankerd op het hoogste bestuursniveau van een bank. De gehele Raad van Bestuur dient hier aandacht voor te hebben. Ook de Raad van Commissarissen dient een expliciete verantwoordelijkheid te krijgen met betrekking tot het vaststellen van de grote lijnen van het risicobeleid van een bank en zal toezicht moeten uitoefenen op de wijze waarop het goedgekeurde risicobeleid door de Raad van Bestuur wordt uitgevoerd. Daarnaast moet in de Raad van Bestuur standaard een Chief Risk Officer zitting hebben die zich primair bezighoudt met de risicopositie van de instelling. Ook dienen banken het beloningsbeleid voor hun bestuurders en medewerkers zo in te richten dat daar geen prikkel tot het nemen van onverantwoorde risico’s van uitgaat. Verbeteringen kunnen worden aangebracht door bonussen meer te baseren op langetermijnprestaties en door te regelen dat bonussen moeten worden terugbetaald als een bank in de problemen komt. Ten tweede moeten marktpartijen zich beter een beeld kunnen vormen van de risicopositie van de bank waarmee zij zaken doen. Informatie over de kapitaal- en liquiditeitsposities van banken moet zo veel mogelijk toegankelijk worden. In het kader van de schadebeperking is voorts voorgesteld de omvang van banken te begrenzen. Maar hoe kan een dergelijk streven worden vormgegeven? Door een maximumbedrag vast te stellen voor het balanstotaal van een bank? Een dergelijke grens kan niet goed door de staat worden vastgesteld, ook niet als hij wordt bijgestaan door de meest deskundige economen. De optimale omvang van ondernemingen wordt uiteindelijk in het marktproces bepaald. Een voorgesteld alternatief voor het begrenzen van de omvang van banken is het indelen van financiële instellingen in twee categorieën. Een dergelijke scheiding werd bijvoorbeeld bepleit door de commissie-Maas, die vorig jaar namens de bankensector adviseerde over het functioneren van banken. De public utility banks houden zich bezig met de zogenoemde nutsfuncties van de bank: onderbrengen 7 G. Tett, Fool’s gold. How unrestrained greed corrupted a dream, shattered global markets and unleashed a catastrophe, Londen, 2009, p. 156. 11 Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting van spaargeld, verzorgen van betalingsverkeer en het aanbieden van leningen aan bedrijven en burgers. Deze instellingen mogen maar in beperkte mate risicovolle beleggingen doen en vallen onder garantieregelingen. De ‘zakenbanken’ mogen daarentegen veel risico nemen maar zij mogen geen spaarrekeningen en dergelijke aanbieden. Zij vallen bovendien buiten garantieregelingen.8 De kredietcrisis heeft echter aangetoond dat ook ‘zakenbanken’, zoals Lehman Brothers, systeemrelevant kunnen zijn. Daarnaast is het lastig te bepalen welke taken er wel en welke er niet onder de zogenoemde nutsfuncties vallen. Daarom zijn wij geen voorstander van het splitsen van banken. Mocht het in de toekomst nodig zijn dat de staat opnieuw een bank redt van faillissement, dan is het van belang dat er een duidelijke exit-strategie is. Een zo snel mogelijke terugkeer naar de normale situatie is immers geboden. De beste wijze om de financiële sector op lange termijn te ordenen is en blijft namelijk via particulier ondernemerschap en niet via staatsbedrijven of door de staat gesteunde ondernemingen. Daarnaast hebben door de staat gesteunde banken een (oneigenlijk) concurrentievoordeel ten opzichte van banken die wel op eigen benen zijn blijven staan. Een ander punt rond het verstrekken van staatssteun betreft de positie van de Raad van Bestuur (RvB) en de Raad van Commissarissen (RvC). Als een bank zodanig in de problemen komt dat overheidsondersteuning is vereist, is dat dikwijls te wijten aan diverse oorzaken. Deze situatie kan natuurlijk niet los gezien worden van het door de Raad van Bestuur gevoerde en door de Raad van Commissarissen goedgekeurde beleid. Indien (mede) door dit gevoerde beleid een bank in ernstige moeilijkheden komt en staatssteun behoeft, ligt het voor de hand dat (ten minste) de Voorzitter van de Raad van Bestuur en de Voorzitter van de Raad van Commissarissen uit hun functie worden ontheven. Datzelfde geldt voor leden van de RvB en RvC die aantoonbaar hebben bijgedragen aan het falen van de instelling. De afweging en het besluit hierover moeten door De Nederlandsche Bank worden genomen – en betreffende bestuurders moeten de mogelijkheid hebben tegen een dergelijk besluit in beroep te gaan. Als tot ontslag wordt overgegaan dient de ontslagvergoeding zich te beperken tot de wettelijke regeling die voor iedereen geldt die naar aanleiding van verwijtbaar gedrag uit zijn functie wordt ontzet. Living wills Beter en strenger toezicht verkleint de kans op staatssteun maar houdt de moral hazard in stand. Deze moral hazard 9 is nu waarschijnlijk zelfs groter dan voor de crisis: de impliciete staatsgarantie is immers expliciet gemaakt. Dit probleem kan wellicht worden opgelost door banken een zogenoemde living will te laten opstellen. Zo’n living will (letterlijk: testament) is een plan Commissie-Maas, Naar herstel van vertrouwen, 2009, pp. 40-42. ������������������������������������������������������������������������������������� Een moral hazard is een prikkel tot risicovol gedrag waarin eventuele nadelige gevolgen zijn afgedekt. 8 9 12 Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting waarin is vastgelegd hoe te handelen als een bank failliet gaat. Als dat is vastgelegd, zo is de gedachte, ontstaat er geen chaos en paniek als een bank failliet dreigt te gaan. Een dergelijke maatregel vergt echter een verregaande hervorming van de bankensector. Instellingen moeten zichzelf omvormen tot een soort federaties waarvan de onderlinge delen maar in zeer beperke mate geld aan elkaar uit mogen lenen. Het invoeren van living wills vereist dan ook een radicale herinrichting van de bankensector waarvoor per definitie internationale overeenstemming nodig is. Om die reden is het niet te verwachten dat living wills (snel) realiteit zullen worden. Een alternatief instrument om de moral hazard weg te nemen is een geordende afbouw van een bank in nood. Als een bank op de rand van faillissement komt kan de toezichthouder (De Nederlandsche Bank) het bestuur van de betreffende bank overnemen en onderdelen van de bank verkopen om met de opbrengst daarvan schuldeisers tegemoet te komen. De toezichthouder zou ook de mogelijkheid moeten hebben tegoeden van schuldeisers om te zetten in aandelen van de noodlijdende bank. Een dergelijke constructie verdient nog nadere studie alvorens die eventueel zou kunnen worden ingevoerd. Niveau van toezicht houden Een belangrijke oorzaak van het tekortschietende toezicht is volgens velen de zogenoemde concurrentie tussen toezichthouders.10 Verschillende landen streefden actief naar een zo groot mogelijke financiële sector. Een middel om dat te bereiken is het versoepelen van de regelgeving. Omdat landen de neiging hebben op elkaars dereguleringsoperaties te reageren met weer een volgende deregulering, ontstaat een race to the bottom: er wordt steeds verder gedereguleerd. Een oplossing voor dit probleem zou een internationale toezichthouder zijn. Een dergelijk plan stuit echter op een praktisch obstakel: financiële toezichthouders moeten, zeker in tijden van crises, politieke besluiten nemen.11 Het is ondenkbaar dat een van de politiek onafhankelijke toezichthouder zelfstandig besluiten neemt over bailouts of over het gebruikmaken van een depositogarantiestelsel. De omvang en ingrijpendheid van dergelijke maatregelen vereist politieke legitimiteit. Die is thans alleen op nationaal niveau voldoende geborgd. De onmogelijkheid van het instellen van een internationale toezichthouder laat de theoretische voordelen van een dergelijk orgaan onverlet. Daarom is meer coördinatie tussen nationale toezichthouders gewenst. De voorstellen van de commissie-de Larosière, die in 2009 over internationale aspecten adviseerde, zijn dan ook nuttig. Jacques de Larosière c.s. stelden een nauwere samenwerking tussen Zie bijvoorbeeld: H. Hoogervorst, ‘Toezicht voelde druk markt’, Het Financieele Dagblad, 19 november 2008. 11 ������������������������������������������������������������������������������������ Hierin verschilt een financiële toezichthouder van een monetaire autoriteit. Laatstgenoemde heeft (in de EU) maar één doelstelling (prijsstabiliteit) en maar één instrument (de beleidsrente). De doelstellingen en instrumenten van een financiële toezichthouder zijn veel talrijker en vatbaarder voor politieke twisten. 10 13 Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting toezichthouders uit EU-lidstaten voor. Het advies aanvaardt de realiteit dat een internationale toezichthouder er voorlopig niet gaat komen maar benadrukt tegelijk het belang van internationale coördinatie. Credit Rating Agencies (CRA’s) Het risicoprofiel van instellingen en beleggingsproducten wordt vastgesteld door zogenoemde Credit Rating Agencies (CRA’s). De ratings van de CRA’s hebben geen wettelijke status maar zij zijn van zeer grote invloed. Zij functioneren in zekere zin als het kompas van op de financiële markten actieve partijen. Vanaf eind jaren negentig gingen CRA’s, naast het beoordelen van instellingen, banken ook adviseren hoe zij hun producten het beste konden structureren ten einde een gunstige rating te krijgen. Dit advieswerk werd steeds belangrijker voor de CRA’s. Hierdoor ontstond een belangenconflict. Strenger en beter toezicht op de CRA’s is nodig. Maar beter toezicht zal niet tot wonderen leiden. De echte oplossing is gelegen in een aanpassing van de marktstructuur zodat de foute prikkels (tot het geven van te gunstige ratings) verdwijnen. Die aanpassing moet inhouden dat CRA’s zich enkel nog bezig mogen houden met kredietbeoordelingen van instellingen en al hun andere activiteiten moeten afstoten. Zij moeten zogeheten single product firms worden en aan een nieuw te ontwerpen (Europees) toezichthoudend systeem worden onderworpen.12 Rol van de G20 Bij het reguleren van de financiële sector heeft het de voorkeur afspraken op internationaal niveau te maken. Dat draagt bij aan een gelijk speelveld voor alle partijen. Bovendien worden, als gevolg van de internationalisering, nationale regelingen steeds minder relevant. Het probleem van dergelijke internationale organen is vaak dat zij politieke legitimiteit ontberen. Het politieke primaat ligt immers nog steeds bij de natiestaten. Het is daarom een gunstige ontwikkeling dat twintig belangrijke economieën – die zich in 1999 hebben verenigd in de G20 – sinds het uitbreken van de kredietcrisis frequent overleg voeren en zich ook committeren aan akkoorden die door het IMF en de Bank for International Settlements (BIS) worden gesloten. Nederland probeert consequent bij deze overeenkomsten aanwezig te zijn en slaagt daar vrij goed in. Deze inspanning dient te worden voortgezet. Afgezien hiervan is het de vraag of de EU niet zou moeten trachten in het internationaal overleg meer samen op te trekken. Economische en financiële betrekkingen zijn één van de weinige internationale onderwerpen waarbij de EUlidstaten gemeenschappelijke belangen hebben. Als de EU erin slaagt in internationale beraadslagingen op geloofwaardige wijze een gecoördineerd standpunt uit te dragen kunnen de Europese landen goed partij bieden aan de andere grote economische machtsblokken, de Verenigde Staten, Japan en China. 12 14 W. Buiter, ‘Regulating the new financial sector’, www.ft.com, 25 februari 2009. Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting Het bestrijden van de recessie De kredietcrisis heeft geleid tot een economische recessie. Deze is wereldwijd en – volgens het Centraal Planbureau – ‘zeer diep’.13 De Nederlandse economie krimpt in 2009, zo werd in december van dat jaar verwacht, met bijna 4%. Voor 2010 wordt enig herstel verwacht: het CPB voorspelt voor dat jaar een groei van 1,5%.14 Over deze cijfers bestaat echter veel onzekerheid. In september voorzag het CPB nog een krimp van 5% in 2009 en een nulgroei in 2010.15 Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voorzagen in november 2009 al een bescheiden groei voor het daaropvolgende jaar.16 De vraag is of en hoe de staat moet reageren in geval de economische bedrijvigheid in een dergelijke mate terugloopt. In beginsel achten wij het onwenselijk als de staat door middel van een actief conjunctuurbeleid probeert de economische neergang te stoppen of te compenseren. Het is voor de staat namelijk lastig te bepalen wanneer er van zo’n neergang sprake is. Bovendien kan de staat niet vaststellen in welke sectoren de overheidsuitgaven het best besteed kunnen worden. Als zich echter een hevige economische neergang voordoet kan overheidsingrijpen toch nodig zijn. In zo’n situatie is het namelijk niet vanzelfsprekend dat de economie zich weer spoedig ‘automatisch’ herstelt. De staat moet dan, afhankelijk van het karakter van de neergang, ofwel burgers en bedrijven meer koopkracht geven, ofwel zelf de uitgaven verhogen. Dat ingrijpen lijkt nu nodig. Volgens het CPB ligt het BBP in 2010 10% lager dan wanneer de conjunctuurontwikkeling zich ‘normaal’ had doorgezet.17 Het is overigens belangrijk te onderkennen dat als de overheid niet actief op een krimpende economie reageert, zij daarmee in feite toch een stimuleringsbeleid voert. Als de economie als geheel (het BBP) kleiner wordt terwijl de overheidsuitgaven op niveau blijven, groeien de laatste als percentage van het BBP. Daarnaast is het te verwachten dat een krimpende economie leidt tot een stijgende werkloosheid. Het hierdoor stijgende aantal uitkeringen jaagt de overheidsuitgaven nog verder op, terwijl de belastinginkomsten juist teruglopen. Dit zijn de zogenoemde automatische stabilisatoren. Het sterk opgelopen begrotingstekort – van een overschot van 1% in 2008 naar een tekort van ruim 6% in 2010 – geeft een indicatie van de omvang van deze stimulering.18 Veel landen hebben naast de genoemde stabilisatoren een gericht stimuleringspakket opgesteld om de teruggevallen vraag weer te verhogen. Zoals de Verenigde 15 16 CPB nieuwsbrief, juni 2009, p. 5. CPB nieuwsbrief, december 2009, p. 4. CPB nieuwsbrief, september 2009, p. 4 ‘IMF verwacht enig herstel in Nederland’, Het Financieele Dagblad, 3 november 2009; ‘OESO ziet sterker herstel wereldeconomie’, Het Financieele Dagblad, 19 november 2009. 17 CPB nieuwsbrief, juni 2009, p. 7. 18 Zie voor een verdere toelichting van deze cijfers hoofdstuk 2.2 13 14 15 Gebruiker: TeldersCommunitysamenvatting Staten, waar het Congres in februari 2009 akkoord ging met een voorstel om 787 miljard dollar de economie ‘in te pompen’. Een dergelijk stimuleringspakket kan – kort gesteld – op twee manieren worden vormgegeven. Ten eerste door de koopkracht van burgers en bedrijven te verhogen. Dat kan door de belastingen te verlagen of, zoals in 2008 in de Verenigde Staten is gedaan, burgers een eenmalige uitkering te geven.19 Tegen een (verantwoorde) lastenverlaging zullen liberalen niet snel bezwaar aantekenen. Het is echter de vraag of een dergelijke maatregel het gewenste effect zal sorteren. In economisch onzekere tijden houden burgers en bedrijven namelijk begrijpelijkerwijs de hand op de knip. Daardoor zal de belastingverlaging hoofdzakelijk de besparingen stimuleren. De tweede mogelijkheid is dat de overheid zelf geld gaat uitgeven om de economie te stimuleren. De vraag is hoe dit verstandig te doen. De uitgaven zullen tijdelijk van aard moeten zijn – zolang als er sprake is van een sterke krimp. Daarnaast moeten de plannen die met de uitgaven gemoeid zijn snel uitvoerbaar zijn. Voor een open economie is een stimuleringspakket weinig effectief als zijn handelspartners niet gelijktijdig ook een dergelijk pakket invoeren. Om bovenstaande reden zijn wij geen voorstander van omvangrijke extra overheidsuitgaven maar kiezen wij ervoor dat stimulering zich hoofdzakelijk beperkt tot die welke via de automatische stabilisatoren geschiedt. Daar werd, als onderdeel van de Economic Stimulus Act, meer dan $100 miljard contant aan Amerikaanse burgers verstrekt. 19 16 Gebruiker: TeldersCommunity I Het einde van het kapitalisme? Op 18 september kopte de Volkskrant: ‘Implosie van het kapitalisme’. Daaronder stond, als subkop: ‘is er een nieuw soort socialisme in de maak?’.1 Deze krantenkop is illustratief voor de paniek en de verwarring die ontstond na het faillissement van Lehman Brothers en de staatssteun aan onder meer verzekeraar AIG. Er werd gesuggereerd dat de kredietcrisis het einde van het kapitalisme betekende. Later, toen de acute paniek van het najaar 2008 achter de rug was, hebben diverse denkers getracht de kredietcrisis te duiden. Daarbij werden grote woorden niet geschuwd. De Amerikaanse UvA-hoogleraar James Kennedy achtte de kredietcrisis van eenzelfde orde als het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.2 Volgens de Britse filosoof John Gray zou de kredietcrisis de ondergang van de Verenigde Staten inluiden, precies zoals de val van Berlijnse Muur (1989) uitmondde in de val van de Sovjet-Unie.3 De onderliggende boodschap was dezelfde als die van de krantenkop van de Volkskrant: de huidige crisis betekent het einde van de liberale economische ordening zoals wij die nu kennen. Het gegeven dat verschillende wetenschappers een dergelijke stelling poneren is aanleiding te kijken of zij gelijk hebben. En zo nee, wat zijn dán de implicaties van de kredietcrisis voor de economische ordening? In het onderstaande zullen wij op deze vragen ingaan. Maar alvorens dat te doen zullen wij eerst – zeer beknopt – de uitgangspunten van een liberale economische ordening schetsen. Het centrale uitgangspunt van het liberalisme is individuele vrijheid. Op economisch gebied betekent deze vrijheid bijvoorbeeld dat iemand een beroep naar keuze mag vervullen of een onderneming mag starten. Deze verzameling van vrij handelende individuen vormt de vrije markt. Wie op de vrije markt wil handelen (of: een transactie wil sluiten) zal wel een tegenpartij moeten vinden die met deze transactie akkoord gaat. Hoewel een individu vrij is zich dus op de markt te bewegen zoals het hem goeddunkt, zal hij zich dus tegelijkertijd voortdurend moeten aanpassen aan de ander. Zo zal een ondernemer, wil hij winst boeken, zich moeten aanpassen aan de wensen van de consument. De ondernemer bepaalt dus wel de richting van de productie, maar hij is slechts de stuurman die gehoorzaamheid schuldig is aan de kapitein (de 1 2 3 ‘Implosie van het kapitalisme’, de Volkskrant, 18 september 2008. ‘In de nieuwe wereld vallen emoties en ideologisch geraas weg. In gesprek met Frank Ankersmit en James Kennedy’, Christen Democratische Verkenningen, 2009, nr. 2, pp. 70-79. J. Gray, ‘1991: val Sovjet-Unie; 2008: val Verenigde Staten’, NRC Handelsblad, 1 oktober 2008. 17 Gebruiker: TeldersCommunity hoofdstuk i consument).4 Het aanpassingsproces heeft dan ook tot gevolg dat de producten en diensten die op de markt worden voortgebracht de voorkeuren van burgers reflecteren. De vrijheid op de markt kan niet los worden gezien van verantwoordelijkheid. Wie goed presteert op de markt mag daarvan ook de vruchten plukken – vandaar de liberale pleidooien voor lage belastingen. Wie echter slecht presteert moet daar ook de consequenties van onder ogen zien. Voor een onderneming betekent dit het lijden van verlies of – in het ergste geval – een faillissement. Het actief zijn op de vrije markt vereist dus het nemen van risico’s. Dat is een essentieel onderdeel van een liberale economie. Het hierboven beschreven samenspel van vrije individuen resulteert in een spontane economische orde. Deze is het gevolg van human action maar niet van human design.5 Voor liberalen is deze spontane orde het uitgangspunt van de door hen voorgestane economische ordening. De spontane orde zal echter niet tot bloei komen als daarvoor niet de juiste randvoorwaarden gelden. Daarom zal de staat aanvullend, sturend en corrigerend moeten optreden. Aanvullend in de zin dat de staat bepaalde producten zelf voortbrengt, zoals onderwijs en infrastructuur. De staat treedt sturend op door bijvoorbeeld kwaliteitseisen aan producten te stellen. En tot slot corrigeert de staat de markt als daar cumulatie van macht ontstaan. Dit uit zich onder meer in het bestrijden van monopolies en kartels. Belangrijk is te beseffen dat deze staatstaken ‘in dienst’ staan van de spontane orde. De staat moet de voorwaarden voor economische ontwikkeling zo goed mogelijk organiseren maar moet niet trachten die ontwikkeling in een bepaalde richting te sturen. De staat is als een tuinman. Deze kan de voorwaarden creëren waaronder een boom tot bloei kan komen. Bijvoorbeeld door voor genoeg bemesting en zonlicht te zorgen. Maar het uiteindelijke en precieze resultaat kan de tuinman niet bepalen.6 De economische ordening waarin de spontane orde het uitgangspunt is en de staat aanvullend, sturend en corrigerend optreedt, staat bekend als de vrije markt of het kapitalisme. De precieze invulling van de rol van de staat verschilt naar tijd en plaats. Deze rol dient ook voortdurend te worden heroverwogen en zo nodig te worden gewijzigd. Dit past bij de antidogmatische inslag van het liberalisme. 1.1 Een terugkeer naar een daadwerkelijke spontane orde In hoofdstuk II zullen wij een analyse maken van oorzaken en aanleiding van de kredietcrisis. Wij geven in dat hoofdstuk aan dat de monetaire onevenwichtighe 4 5 6 18 Deze metafoor is van de liberale econoom Ludwig von Mises (L. von Mises, Human action, Yale, 1966 [1949], pp. 269-272). D. Kettler, Adam Ferguson. His social and political thought, 2005 [1965], p. 214. Deze vergelijking maakte de Oostenrijkse econoom Friedrich Hayek (1899-1992) bij zijn aanvaardingsrede (getiteld: The pretence of knowledge) voor de Nobelprijs voor de economie in 1974. Gebruiker: TeldersCommunity het einde van het kapitalisme? den en de lage rente belangrijke factoren waren in het ontstaan van de crisis. Deze twee elementen zijn geen onderdeel van de spontane orde van de vrije markt maar zijn juist voorbeelden van overheidsingrijpen. Beide maatregelen hadden als doel het op kunstmatige wijze hoog houden van de economische groei in vooral in de Verenigde Staten en China (zie voor een verdere toelichting hierop hoofdstuk I en hoofdstuk II). Daadwerkelijke economische groei (die ook beklijft) kan slechts in de particuliere sector ontstaan. Deze groei is gebaseerd op besparingen van burgers waardoor ondernemers kredieten kunnen krijgen om investeringen te doen. Als deze ondernemers er vervolgens in slagen met dezelfde of minder middelen meer (waardevolle) producten en diensten te maken, is er sprake van groei. De staat moet er, zoals gezegd, als tuinman voor zorgen dat de boom van de economische groei tot volle bloei kan komen. Dat kan door de juiste voorwaarden te creëren en niet te interveniëren in het ‘groei- en bloeiproces’ zelf. De monetaire onevenwichtigheden en de lage rente laten echter zien dat de tuinman uit alle macht heeft geprobeerd de boom zo hard mogelijk te laten groeien. Door de overliquiditeit werd het voor burgers en bedrijven aantrekkelijker om te lenen terwijl sparen minder lonend werd. Het gevolg was een samenleving die op de pof leefde – dat gold zowel voor burgers als voor overheden. Er was wel economische groei maar deze was gefundeerd op kredietgroei en niet op besparingen. In Nederland steeg het kredietvolume tussen 1995 en 2008 met 225% terwijl de algehele prijsstijging in die periode slechts 36% bedroeg.7 Ook in de rest van de Europese Unie en in de Verenigde Staten was sprake van een enorme groei van het kredietvolume. De kredietcrisis was in feite de ontmaskering van deze door de staat geplande economische groei. Een andere expressie van het streven naar ‘geplande vooruitgang’ betreft de bevordering van het eigen woningbezit in voornamelijk de Verenigde Staten. Het bezitten van een huis wordt vaak als nastrevenswaardig gezien, niet in de laatste plaats overigens door liberalen, die bezitsvorming wenselijk achten. Maar het gegeven dat iets wenselijk is, wil nog niet zeggen dat de staat zijn macht op onverantwoorde wijze moet aanwenden om het te bevorderen. In de Verenigde Staten zijn de afgelopen decennia echter diverse wetten en regelingen van kracht geworden die het bevorderen van het eigen woningbezit als doel hadden. Als gevolg van de hierdoor toegenomen vraag naar woningen steeg de huizenprijs sterk. Veel woningbezitters gingen hierop de overwaarde op hun woning te gelde make, waardoor de kredietomvang nog verder groeide. Deze analyse geeft aan dat de kredietcrisis niet het gevolg was van een teveel 7 B. Heemskerk, Een gezonde krimp. De kredietcrisis en duurzaam bankieren, Amsterdam, 2009, p. 33. 19 Gebruiker: TeldersCommunity hoofdstuk i aan spontane orde maar juist van een tekort daaraan. In een écht vrije kapitalistische markt was de rente nooit zo laag geweest en hadden de monetaire onevenwichtigheden niet de proporties kunnen aannemen die zij nu hebben. Het Amerikaanse overheidsbeleid dat het woningbezit moest verhogen leidde ertoe dat hypotheken werden verstrekt aan Amerikanen die op een écht vrije markt nooit een hypotheeklening hadden bemachtigd. De omvangrijke rol, waartoe de overheid zich in de kredietcrisis in tal van landen gedwongen zag om een fatale kettingreactie in de financiële markten te voorkomen, maakt een discussie over de rol van de overheid opnieuw actueel. Het minst controversieel is de visie dat de overheid zich zodra dat mogelijk is terug moet trekken uit financiële instellingen die zij moest steunen. Daarnaast is, mede gezien de rol die het overheidsbeleid heeft gespeeld bij het ontstaan van de crisis, de vraag welke lessen daaruit voor de rol van de overheid op langere termijn kunnen worden getrokken. De kredietcrisis heeft getoond dat het zelfregulerende karakter van banken verre van onbegrensd is. Een essentiële taak van de overheid is voorwaarden te scheppen om een goede werking van de markt te verzekeren, bijvoorbeeld door het bevorderen van een gezonde concurrentie. Maar specifieke doelstellingen van de overheid, zoals in de Verenigde Staten de bevordering van particulier woningbezit, illustreren hoe marktverstorend overheidsbeleid kan zijn. Ook algemeen overheidsbeleid kan, indien het bijdraagt tot macro-onevenwichtigheden, marktverstorend werken. Gezien de sterk toegenomen internationale vervlechting – zowel op Europese als mondiale schaal – is een belangrijke overheidstaak internationale beleidscoördinatie te bevorderen, waarbij moet worden gestreefd naar effectieve discipline bevorderende elementen. 1.2 De noodzaak tot meer verantwoordelijkheid in de financiële sector In hoofdstuk IV zullen wij de regulering van de financiële sector onderzoeken. De kredietcrisis heeft laten zien dat financiële instellingen in tijden van nood kunnen rekenen op staatssteun.8 De staatsgarantie voor financiële instellingen is hiermee bevestigd. Banken, in ieder geval die van enige omvang, blijken zogenoemde government backed enterprises te zijn. Banken hebben dus wel de vrijheid ondernemersrisico te nemen, de vruchten daarvan te plukken, maar eventuele ‘zure druiven’ blijken te kunnen worden doorgeschoven naar de belastingbetaler. Deze situatie (wel vrijheid, geen verantwoordelijkheid) is voor liberalen niet acceptabel. Er zal een keuze moeten worden gemaakt. Ofwel de banken behouden hun vrijheid maar de staatsgarantie wordt expliciet en geloofwaardig ingetrokken. Ofwel de garantie blijft behouden maar 8 20 ������������������������������������������������������������������������������� Veel (met name Amerikaanse) banken zijn op dit moment de hun verstrekte staatssteun aan het terugbetalen. Dat neemt niet weg dat op het moment dat de steun nodig was, deze ook verstrekt is. Gebruiker: TeldersCommunity het einde van het kapitalisme? dan dient de financiële sector effectiever te worden gereguleerd om de kans dat staatssteun moet worden gegeven zo klein mogelijk te maken. Vanwege de verbondenheid van banken met de totale economie en van banken onderling kiezen wij voor het laatste. Maar beter toezicht en betere toezichtseisen vormen geen garantie dat een nieuwe bankencrisis zich niet meer zal voordoen. Toezicht is, vanwege de informatieachterstand van de toezichthouder, per definitie imperfect. Het risico dat banken – zich bewust zijnde van het overheidsvangnet – zich weer onverantwoordelijk gaan gedragen blijft dus bestaan. Sterker nog, de kredietcrisis heeft getoond dat de staat ook daadwerkelijk te hulp schiet als een bank in de problemen komt. Het weekblad The Economist noemde deze toegenomen moral hazard ‘the most toxic legacy of the credit crisis’.9 Nog meer toezicht is om bovengenoemde reden geen oplossing voor dit probleem. Dit gebrek aan verantwoordelijkheid moet worden opgevuld. Een mogelijk instrument daarvoor is de zogenaamde geordende afbouw. Als een financiële instelling failliet dreigt te gaan kan de toezichthouder (De Nederlandsche Bank) het bestuur van de betreffende bank overnemen en onderdelen van de bank verkopen om met de opbrengst daarvan de schuldeisers tegemoet te komen. Een dergelijke constructie verdient nog nadere studie alvorens die eventueel zou kunnen worden ingevoerd. Ten tweede door falende bestuurders meer verantwoordelijkheid te laten dragen. Als sprake is van verwijtbaar gedrag moet de toezichthouder – De Nederlandsche Bank – de betreffende bestuurders van hun functie ontheffen. Met het bepleiten van meer en stringenter toezicht en het beter toedelen van verantwoordelijkheid, onderschrijven wij niet het failliet van de vrije markt maar doen wij wat in het door kapitalisme gedomineerde samenlevingen goed gebruik is: de rol van de staat met betrekking tot het marktproces evalueren en zo nodig aanpassingen bepleiten. 1.3 Conclusie Onze analyse geeft geen aanleiding het einde van de vrije markt of het kapitalisme te verkondigen. Integendeel, de crisis wijst juist op het belang van een daadwerkelijk spontane orde, gecombineerd met het beter toedelen van verantwoordelijkheden. Bovendien bestaat dé vrije markt of hét kapitalisme niet. De ordening van markten – en dus de rol van de staat – verschilt naar tijd en plaats. Er zijn net zoveel kapitalistische varianten als dat er landen zijn met een liberale economische ordening. 9 ‘Death warmed up. Are living wills really the answer to banks that are too big to fail?’, The Economist, 1 oktober 2009. 21 Gebruiker: TeldersCommunity hoofdstuk i Een ander argument dat in het recente debat een rol speelt is de vermeende instabiliteit van het kapitalisme. Het stelsel zou per definitie crises voortbrengen die arme landen en arme mensen in rijke landen het hardst treffen. Het kapitalisme zou dus te instabiel zijn. Maar vergeleken met wat? Vergeleken met een utopische wereld waarin de economie altijd met een constant tempo groeit is het kapitalisme inderdaad minder stabiel. Maar als we het afzetten tegen (voorheen) bestaande alternatieven kenmerken de kapitalistische samenlevingen zich juist door hun grote mate van stabiliteit. Dat komt door het paradoxale verschijnsel dat een zekere dynamiek of instabiliteit op microniveau leidt tot stabiliteit op macroniveau. Juist omdat burgers en bedrijven zich op de vrije markt voortdurend moeten aanpassen aan veranderende omstandigheden blijft de samenleving als geheel stabiel.10 De welvaartsgroei die het kapitalisme genereert zorgt er bovendien voor dat de sociale gevolgen van economische crises in absolute zin steeds kleiner worden. In de Westerse wereld – waar het kapitalistische model het langst wordt toegepast – krimpt de economie flink maar tot hongersnood zal dat niet leiden. Daarvoor is onze welvaartsgroei op basis van het kapitalistische stelsel in de afgelopen eeuw te groot geweest. Dit is een groot verschil tussen de huidige crisis en de Grote Depressie in de jaren dertig van de vorige eeuw. Destijds lag de welvaart een stuk lager dan nu en leidde de crisis direct tot een forse toename van de armoede in de Westerse wereld. Ten slotte: als de vrije markt ten dode zou zijn opgeschreven, wat zou er dan voor in de plaats moeten komen? Een stelsel kan niet ter zijde worden geschoven zonder dat er een alternatief is. Het kapitalisme heeft één serieuze concurrent gehad: het communisme. Daar ligt de nadruk niet op ondernemingsgewijze maar op door de staat geplande productie. Vrijwel niemand pleit voor een terugkeer naar of de invoering van een socialistische economie. Dat komt door de (inmiddels vrijwel onbetwiste) slechte economische en sociale prestaties van dit stelsel. Een belangrijker – voor liberalen althans – bezwaar tegen het communisme is het per definitie totalitaire en dus mensonterende karakter ervan. Andere alternatieven voor de vrije markt zijn nog niet geboden. En dat is ook niet nodig. Het kapitalisme is namelijk zeer flexibel. Marktpartijen zijn in staat zich snel aan te passen aan veranderende omstandigheden. De rol van de staat is bovendien niet gebaseerd op vaststaande uitgangspunten. Deze moet juist voortdurend worden bijgeschaafd en aangepast. Zo’n door een vrij werkend, liberaal kapitalisme gedomineerde ordening is het stelsel bij uitstek om de kredietcrisis het hoofd te bieden. F. Bolkestein, ‘Dynamiek en stabiliteit’, in: idem, Boren in hard hout, Amsterdam, 1998, pp. 46-53. 10 22 Gebruiker: TeldersCommunity II Oorzaak en aanleiding van de kredietcrisis De kredietcrisis kent twee ‘officiële’ startmomenten. Op 9 augustus 2007 steeg het rentepercentage op de geldmarkt dramatisch omdat financiële instellingen elkaar niet meer vertrouwden en elkaar dus geen geld meer wilden uitlenen.1 De Europese Centrale Bank (ECB) reageerde direct door voor e95 miljard aan kortlopende leningen te verstrekken. Meer dan een jaar later, in september 2008, verdiepte de crisis zich fors. De Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers ging failliet, vele banken werden vervolgens genationaliseerd of anderszins door overheden gesteund. De financiële crisis wordt soms wel als een donderslag bij heldere hemel omschreven. Berucht zijn de woorden die minister Bos (Financiën, PvdA) die op 16 september 2008 (tijdens de parlementaire behandeling van de Rijksbegroting voor 2009) tot de Kamer richtte: ‘kijk naar de gevolgen van de internationale financiële crisis. Die gaat ook niet aan ons voorbij, maar toch doen we het in vergelijking met veel andere landen beter: meer economische groei, een lagere inflatie, meer mensen aan het werk. Omdat we goed toezicht houden op onze banken en verzekeraars, omdat we voorzichtig begroten, (…). Allemaal keuzes en ze maken kennelijk verschil!’2 Wat waren de oorzaken van de kredietcrisis en kwam die echt zo onverwacht? Achteraf gezien waren er enkelingen die waarschuwden dat het financiële stelsel niet stabiel was. Zo wees multimiljardair Warren Buffet in 2002 op het gevaar dat beleggingsproducten zo ingewikkeld waren dat niemand de risico’s ervan nog kon duiden. Hij noemde ze financial weapons of mass destruction.3 En de Zwitserse bankier en beleggingsgoeroe Marc Faber stelde in 2006 dat, als gevolg van de lage rente, Amerikanen veel te veel schulden waren aangegaan en dat het een kwestie van tijd zou zijn voordat het land hiervoor de rekening gepresenteerd zou krijgen.4 1 2 3 4 J.B. Taylor, The financial crisis and the policy responses: an empirical analysis of what went wrong, 2009, www.nber.org, p. 13. Tweede Kamer, Handelingen 2008-2009, nr. 1, p. 2. E. Kalse en D. van Lent, Bankroet. Hoe bankiers ons in de ergste recessie sinds de Grote Depressie stortten, Amsterdam, 2009, p. 118. “Verenigde Staten klimmen naar hogere duikplank”, Het Financieele Dagblad, 18 oktober 2006. 23 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk ii 2.1 Macro-ontwikkelingen De oorzaak van de kredietcrisis is gelegen in een combinatie van factoren. Zoals onverantwoordelijk handelende bankiers, een te lage rente in de Verenigde Staten, slecht functionerende Credit Rating Agencies, beleggingsproducten waarvan niemand het risico nog echt kon beoordelen en het grote handelstekort in de Verenigde Staten. De combinatie van deze factoren heeft geleid tot de kredietcrisis. In het onderstaande zullen wij de oorzaak van de kredietcrisis nader belichten. Daarbij beginnen wij met de macrofactoren (het stelsel als geheel), daarna komen de meso- en microniveau aan bod. 2.1.1 Monetaire onevenwichtigheden ‘De economische relaties die een land gedurende een jaar met het buitenland onderhoudt, komen op een systematische wijze tot uitdrukking op de betalingsbalans’.5 De zogenoemde lopende rekening van deze balans geeft, kort gezegd, aan hoeveel goederen en diensten een land importeert en exporteert. Als een land meer exporteert dan het importeert is sprake van een overschot, in het omgekeerde geval spreken we van een tekort. Als een land een tekort heeft moet het geld lenen om de betalingsbalans in evenwicht te brengen. Dat geld wordt (uiteindelijk) geleend van landen met een overschot. Het totale tekort is dan ook gelijk aan het totale overschot. Deze nationale tekorten (en dus ook de overschotten) zijn de afgelopen twee decennia enorm gegroeid. In 1990 bedroegen zij ongeveer 0,4% van het wereldBBP,6 in 2006 (en in 2007-2008) was dit meer dan 2%. Het overgrote deel van het gegroeide tekort is afkomstig uit de Verenigde Staten. In 2006 bedroeg het tekort van dit land 6% van het eigen BBP (wat hetzelfde is als meer dan 1,5% van het wereld-BBP7), het hoogste percentage sinds 1870. Een ander, zij het veel kleiner, tekortgebied is Centraal- en Oost-Europa. De overschotten zijn voornamelijk afkomstig uit de olie-exporterende landen en China. Japan, enkele andere Aziatische landen, Latijns-Amerika en het eurogebied hebben relatief bescheiden overschotten.8 De Verenigde Staten steken zich dus steeds dieper in de schulden. Deze schulden slaan neer bij zowel burgers als bij de staat. In 2006 bedroeg de gemiddelde schuld van een Amerikaans huishouden 130% van het jaarinkomen (in 1970 was dit ‘slechts’ 60%).9 Als overschotten en tekorten structureel bij dezelfde landen zitten is sprake van monetaire onevenwichtigheden. Dat is nu dus het geval. Het is van belang te benadrukken dat de Verenigde Staten zich hun tekort 7 5 6 24 8 9 A. Heertje, De kern van de economie, Leiden, 1963, p. 159. Het Wereld-Bruto Binnenlands Product is de som van alle nationale BBP’s. Dit geeft tevens de omvang van de Amerikaanse economie aan. Deze is meer dan een kwart van de wereldeconomie. ‘Mondiale onevenwichtigheden en de financiële crisis’, De Nederlandsche Bank Kwartaalbericht, september 2009, p. 30. Ibidem, p. 32. Gebruiker: TeldersCommunity oorzaak en aanleiding van de kredietcrisis slechts kunnen veroorloven omdat andere landen bereid zijn ten opzichte van de Verenigde Staten een overschot te hebben. China en enkele andere landen zijn dus in hoge mate bereid hun overschotten op de lopende rekening te investeren in de Verenigde Staten. Deze bereidheid is er ondanks de vrees dat de Verenigde Staten op enig moment dusdanig veel schulden hebben dat zij die niet meer terug kunnen betalen. Waarom dan toch die bijna exclusieve interesse in de Amerikaanse dollar?10 Daarvoor zijn verschillende redenen. Ten eerste zijn de Verenigde Staten voor vrijwel ieder land een belangrijke handelspartner en het is aantrekkelijk overschotten te investeren in handelspartners. Ten tweede hebben niet minder dan 66 landen, waaronder China en veel olielanden, hun munt (deels) gekoppeld aan de dollar. Op investeringen in de Verenigde Staten wordt dus weinig wisselkoersrisico gelopen. Tot slot is er geen werkelijk alternatief voor de dollar. Andere munten zijn te klein van omvang of niet vrij genoeg verhandelbaar.11 Onevenwichtigheden zoals in het bovenstaande beschreven kunnen te lijf worden gegaan door aanpassing van de wisselkoers. Als – in dit geval – de waarde van de Amerikaanse dollar daalt zal de export van de Verenigde Staten aantrekken terwijl het importeren van goederen duurder wordt. De lopende rekening zal daardoor evenwichtiger worden. Omdat overschotlanden echter in de Verenigde Staten blijven investeren en dus dollars blijven kopen, blijft ook de koers van de dollar op niveau. Hoewel een waardedaling van de dollar tot een vermogensverlies van de Verenigde Staten ten opzichte van de rest van de wereld leidt, dient deze situatie op korte termijn zowel de Verenigde Staten als de Emerging Markets zoals China. De Amerikanen kunnen goedkoop producten importeren terwijl de op export gebaseerde economieën zich verder kunnen ontwikkelen. De relatie tussen de Verenigde Staten en de olielanden zal in het onderstaande nader worden beschreven. De keerzijde is dat de Verenigde Staten weinig tot geen prikkel hebben zich gedisciplineerder te gedragen. Een in het licht van de kredietcrisis belangrijk nadeel is de onophoudelijke stroom geld naar de Verenigde Staten. Dit is een van de belangrijkste oorzaken van het ontstaan van overliquiditeit. Petrodollars Olieproducerende landen – zoals Rusland, Saoedi-Arabië en Noorwegen – verdienen jaarlijks vele honderden miljarden dollars met de verkoop van hun natuurlijke rijkdom in de vorm van grondstoffen. De verwachting is dat alleen al de Arabische olielanden tussen 2009 en 2020 B. Eichengreen, ‘The Dollar dilemma. The world’s top currency faces competition’, Foreign Affairs, september/oktober 2009, pp. 53-69, p. 55. Eind 2007 was 64% van het wereldwijde overschot in dollars geïnvesteerd. Dit percentage is niet noemenswaardig gedaald sinds de kredietcrisis. In hoofdstuk II wordt hier nader op ingegaan. 11 Ibidem, pp. 56-60. 10 25 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk ii een opbrengst van – in totaal – $4700 miljard hebben te besteden.12 De afgelopen jaren is de olieprijs sterk gestegen (hoewel sinds het najaar van 2008 weer een flinke daling is ingetreden). De olielanden hebben als gevolg hiervan veel extra geld te besteden. De vraag is wat deze landen met al dat geld gaan doen (in vrijwel alle olielanden geldt dat de opbrengsten voor het overgrote deel bij de staat terechtkomen). Idealiter wordt het geld besteed om goederen en diensten uit olie-importerende landen te kopen. Daardoor zou de lopende rekening van de betalingsbalans weer worden rechtgetrokken. Maar mede gezien de lage bevolkingsaantallen in veel olielanden is het niet reëel dat te verwachten. Daarnaast kunnen overheden in de problemen komen als zij hun structurele uitgaven afstemmen op een hoge olieprijs terwijl de werkelijke olieprijs daarbij achterblijft (Iran is daarvan een voorbeeld).13 De schatting is dan ook dat de Arabische olielanden tussen 2002 en 2007 ‘slechts’ 25% van hun olie-inkomsten in eigen land hebben besteed. Het overige is geïnvesteerd in het buitenland. Het is niet precies duidelijk waar dit geld is gebleven. Dat komt doordat deze landen hun dollars onderbrengen in staatsbeleggingsmaatschappijen, zoals de Sovereign Wealth Funds. Deze fondsen leggen weinig of geen transparantie over hun activiteiten aan de dag. Er zijn echter aanwijzingen dat de investeringen van de OPEC-landen14 ‘mainly US-dominated’ waren.15 Dat betekent dat de dollars weer grotendeels terug naar de Verenigde Staten stroomden. 2.1.2 Beleid van de centrale banken Vrij algemeen wordt onderschreven dat de rente die Amerikaanse banken aan de Amerikaanse centrale bank (de FED) moesten betalen wanneer zij geld opnamen, in de periode 2001-2006 onverantwoord laag was.16 De FED (maar ook andere centrale banken) voerde het beleid van een lage rente om economische groei te stimuleren, die na 2000 in een dip was geraakt. De FED hield de rente in de periode 2002-2007 daarbij lager dan wat op basis van de economische groei verantwoord was. De Amerikaanse econoom John Taylor laat zien dat de rente in die ������������������������������������������������������������������������������������ Deze berekening is gebaseerd op een olieprijs van $50,- per vat. M. ������������������� Rodenbeck, ‘Buying the world. The Gulf ’s plans for its petrodollars’, The world in 2009, uitgave van The Economist, 2008. 13 Malik, ‘Tracking petrodollars’, p. 3. 14 OPEC is Organization of Petroleum Exporting Countries, een kartel dat het aanbod van olie reguleert. Lid van het kartel zijn landen uit het Midden-Oosten, Zuid-Amerika, Azië en Afrika. De grote olieproducerende en -exporterende landen Rusland en Noorwegen zijn geen lid. 15 Dit blijkt uit cijfers van de BIS, de Bank for international settlements, een samenwerkingsverband tussen centrale banken, zie: Malik, ‘Tracking petrodollars’, p. 3. 16 Zie onder meer Taylor, The financial crisis and the policy responses, p. 3; W.H. Buiter, Lessons from the 2007 financial crisis, 2007, p. 11; Kalse en Van Lent, Bankroet, p. 275; N. Ferguson, Het succes van geld, Amsterdam, 2008, p. 232. 12 26 Gebruiker: TeldersCommunity oorzaak en aanleiding van de kredietcrisis periode tot maar liefst drie procentpunt lager was dan de ‘normale’ rentestand: in 2004 was de FED-rente 1% terwijl die op basis van de economische groei 4% had moeten zijn.17 Omdat banken deze rente (over het algemeen) doorberekenen aan hun klanten was het lenen van geld jarenlang extreem goedkoop. Het gevolg was overliquiditeit. 2.1.3 Overliquiditeit Zowel de onevenwichtigheden als het beleid van de FED hadden tot gevolg dat er in de Verenigde Staten veel en goedkoop geld voorhanden was. Dit geld is voor een belangrijk deel naar de hypotheekmarkt gevloeid. Dit kwam deels omdat bankiers dachten met hypotheken veel winst te kunnen maken en deels door het voortdurende beleid van de Amerikaanse overheid om het woningbezit onder Amerikanen te verhogen. Deze ontwikkelingen komen later aan bod. De huizenprijs in de Verenigde Staten nam hierdoor een zo grote vlucht dat er een zogenoemde zeepbel ontstond. Dit betekent dat de huizenprijzen onrealistische vormen aannamen. Maar op basis van die prijzen werden wél leningen verstrekt. 2.2 Meso- en micro-ontwikkelingen 2.2.1 Overheidsbeleid ten aanzien van eigen woningbezit In zijn boek Het succes van geld (2008) beschrijft de Britse economisch historicus Niall Ferguson hoe de Amerikaanse overheid al sinds de jaren dertig van de vorige eeuw beleid voert dat erop is gericht meer Amerikanen huiseigenaar te maken.18 Dit deed zij onder meer door zich garant te stellen voor hypotheekleningen, zelf hypotheekbanken op te richten of door hypotheekverstrekkers onder druk te zetten hypotheekaanvragen te accepteren. In 2003 werd in dat kader de American Dream Downpayment Act van kracht die bepaalde dat banken aanvragen voor de zogenoemde subprime-hypotheken vaker moesten accepteren. Deze subprimes zijn bedoeld voor mensen met een twijfelachtige kredietwaardigheid. Door dergelijk(e) beleid en wetgeving kregen miljoenen Amerikanen een hypotheek die zij zonder dat beleid nooit hadden bemachtigd. Ferguson onderzoekt in zijn boek de omvang van de subprime-markt in de Amerikaanse stad Detroit. Een opmerkelijke conclusie is dat de meerderheid van de subprimes in de periode 2002-2006 helemaal niet bedoeld was voor de aankoop van een woning. Amerikanen maakten de (vermeende) overwaarde van hun huis te gelde. Het geld dat hiermee werd gegenereerd ging op aan consumptiedoeleinden. Het genoemde verschijnsel van overliquiditeit werd hierdoor versterkt. Taylor, The financial crisis and the policy responses, p. 3. Ferguson, Het succes van geld, pp. 215-234. 17 18 27 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk ii 2.2.2 Toezicht op financiële instellingen In alle Westerse landen houdt de staat intensief toezicht op de financiële sector. Hij vervult zijn rol als marktmeester. Maar heeft de staat die taak wel goed uitgevoerd? In de Verenigde Staten geldt het reguleringskader bijvoorbeeld niet of nauwelijks voor hedgefunds19 noch voor de zogenoemde zakenbanken. Dat kan problematisch zijn voor zover deze instellingen indirect spaargelden en hypotheken van burgers beleggen – en zo dus het financiële systeem beïnvloeden. In het onderstaande zullen enkele veranderingen in het reguleringsarrangement worden opgesomd die verband houden met de kredietcrisis. • Sinds 1933 was er in de Verenigde Staten de Glass-Steagall-act van kracht. Deze wet, die een reactie was op de grote beurscrash van 1929, bepaalde dat banken ofwel commercial banks, ofwel investment banks behoorden te zijn (voordien waren banken vaak zowel commercial als investment bank). De eerstgenoemde categorie werd strak gereguleerd maar kon in tijden van nood terugvallen op een garantiesysteem van de Amerikaanse federale overheid. In 1999 werd deze wet echter vervangen door de Financial Services Modernization Act, die feitelijk behelsde dat het onderscheid tussen commercial en investment banks werd opgeheven. Hierdoor konden commercial banks ook investeren in riskante financiële producten.20 • In 2000 werd de Commodities Futures Modernization Act van kracht. Deze aanpassing van de regulering behelsde dat financiële derivaten21 zo goed als vrij werden van toezicht.22 De FED was een groot voorstander van deze maatregel. • In 2004 vaardigde de Securities and Exchange Commission (de SEC, het Amerikaanse equivalent van de Autoriteit Financiële Markten) een maatregel uit die bepaalde dat de oude kapitaaleisen voor banken zouden worden vervangen door een door de bankensector zelf ontwikkelde methode om de kapitaalpositie van banken vast te stellen. Het vreemd vermogen (ten opzichte van het eigen vermogen) nam na het van kracht worden van deze maatregel scherp toe. Een ander toezichtsaspect is de zogenoemde reguleringsconcurrentie. Veel landen (waaronder ook Nederland) willen graag een grote financiële sector binnen Hedgefunds zijn een soort beleggingsfondsen die, al dan niet met geleend geld, als doel hebben onder alle omstandigheden een positief rendement te behalen. De beleggingsstrategie is erop gericht het risico op verlies af te schermen (hedge is Engels voor heg of omheining). 20 Consumer Education Foundation, Sold out, 2009, p. 22. 21 Derivaten zijn beleggingsproducten die andere producten als onderliggende waarde hebben. Een bekend voorbeeld zijn de ‘opties’, die aandelen als onderliggende waarde hebben. 22 Ibidem, p. 47. 19 28 Gebruiker: TeldersCommunity oorzaak en aanleiding van de kredietcrisis hun grenzen omdat deze voor welvaart en werkgelegenheid zorgt. Bovendien is deze sector milieuvriendelijk. Daarom wordt getracht een zo’n gunstig mogelijk vestigingsklimaat te creëren voor deze instellingen. Eén van de onderdelen van dat vestigingsklimaat is het reguleringskader, waarbij de redenering is dat minder regulering meer financiële instellingen aantrekt. Volgens deze gedachtengang zouden landen hun financiële sector steeds verder dereguleren om zo een ‘voorsprong’ te houden op andere landen. Onder meer Hans Hoogervorst, voorzitter van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), pleit daarom voor een Europese toezichthouder. Dan zou van concurrentie tussen nationale toezichthouders geen sprake meer zijn.23 2.2.3 Banken In de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstond bij Amerikaanse investeringsbanken het idee om in hypotheken te gaan handelen. Een bank kocht een aantal hypotheken en bundelde deze en maakte er vervolgens pakketjes van op basis van risico, looptijd, rente, et cetera. Deze pakketjes werden vervolgens verkocht als beleggingsproduct. Het rendement op deze beleggingen werd opgebracht door de maandelijkse hypotheekbetalingen. Onder meer dankzij technologische ontwikkelingen en de toepassing van wiskundige modellen ontstonden er steeds ingewikkelder beleggingsproducten. De basis van de meeste van deze producten bleven echter hypotheken – waarvan sommige dus verstrekt waren aan mensen met een lage kredietwaardigheid. Door de complexe producten raakte dit risico echter steeds verder uit zicht. Rating agencies, die als taak hebben het risico van beleggingsproducten te beoordelen, gaven de triple A-status (bedoeld voor zeer veilige beleggingsproducten) aan op subprime-hypotheken gebaseerde beleggingsproducten. Maar risico’s kunnen niet verdwijnen. Zoals de econoom Willem Buiter het zegt: ‘Unfortunately, the world of risk is not a doughnut: it does not have a hole in it. All risk sold by someone is bought by someone. If the system works well, the risks ends up being born by those both willing and most able to bear it. Regrettably, it often ends up with those most willing but not most able to bear it.’24 Het zicht op de risicopositie van financiële instellingen werd nog verder verslechterd doordat die instellingen veel van hun beleggingen onderbrachten bij Off Balance Sheet Vehicles (OBSV). Zoals de naam al suggereert verdwijnen beleggingen daarmee van de balans van de bank. Maar het risico verdwijnt niet. Als de OBSV in de problemen komen moet de bank hen wel te hulp schieten. Bijvoorbeeld omdat deze grootaandeelhouder of crediteur is. Of omdat de bank zo sterk wordt H. Hoogervorst, ‘Toezicht voelde druk markt’, Het Financieele Dagblad, 19 november 2008. 24 Buiter, Lessons from the 2007 financial crisis, p. 9. 23 29 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk ii gerelateerd aan de OBSV dat hij deze niet zonder (grote) reputatieschade failliet kan laten gaan.25 2.2.4 Verwevenheid financiële stelsel Wat begon als een hypotheekcrisis in de Verenigde Staten ontaardde al snel in een wereldwijde recessie. Hoe kon een Amerikaanse crisis zich zó verspreiden? De aard van de crisis, in het bovenstaande al aan de orde gekomen, is daar voor een deel debet aan. Maar de globalisering heeft er ook aan bijgedragen. Na de Eerste Wereldoorlog werd het internationale kapitaalverkeer aan banden gelegd. In het in 1944 gesloten Bretton Woods-akkoord26 werd dit bekrachtigd. In het akkoord werd ruim baan gemaakt voor vrije handel in goederen en het internationale kapitaalverkeer bleef aan flinke beperkingen onderhevig.27 Vanaf jaren zeventig van de vorige eeuw kwam het vrije kapitaalverkeer op gang. Door de liberalisering van de Westerse economieën in de jaren tachtig alsmede de val van het communisme aan het eind van dat decennium, nam de internationalisering van het kapitaalverkeer verder toe. Ook de grote monetaire onevenwichtigheden zorgden voor groei van de internationale kapitaalhandel. De opkomst van hedgefondsen28 droeg bij aan de snelheid waarmee het kapitaal de wereld overging. De gunstige rating die veel op subprime gebaseerde producten hadden leidde tot een wereldwijde vraag hiernaar. Zo werd de verbondenheid tussen banken (zie hoofdstuk III) die er nationaal al was, ook internationaal. 2.3 Korte vergelijking tussen kredietcrisis en Grote Depressie De parallel tussen de huidige crisis (de kredietcrisis) en die van de jaren dertig van de vorige eeuw (de Grote Depressie) ligt voor de hand. Toch vallen als enkele kenmerken van de crises worden vergeleken, vooral de verschillen op. De kredietcrisis is ontstaan in de financiële sector. Door de creatie van en de handel in rommelhypotheken ontstond er een op kredieten gebaseerde zeepbel. Toen die uit elkaar spatte sloeg de kredietcrisis over op de reële economie – die daardoor in een recessie belandde. Als startpunt van de Grote Depressie wordt vaak de beurskrach van 1929 genoemd. Op 24 oktober van dat jaar kelderden de beurskoersen op Wall Street. Veel particulieren hadden met geleend geld aandelen gekocht en kwamen direct in de problemen.29 27 28 Ibidem. In dit akkoord werden afspraken gemaakt over het naoorlogse monetair stelsel. Ferguson, Het succes van geld, p. 266. Dit zijn fondsen die met een vooraf vastgestelde strategie proberen beleggingsrisico’s te beperken (Kalse en Van Lent, Bankroet, p. 337). 29 De FED had overigens in de periode voor de krach getracht het kopen van aandelen op krediet te beperken. Dit lukte echter niet om de eenvoudige reden dat in die tijd niet alle banken bij de FED waren aangesloten. 25 26 30 Gebruiker: TeldersCommunity oorzaak en aanleiding van de kredietcrisis Op het moment van de krach was er in de Verenigde Staten echter al geruime tijd sprake van een stevige recessie.30 Het was dus niet zo dat de financiële sector de reële economie besmette, wat bij de kredietcrisis wel het geval was. Een ander verschil betreft de inkomenspositie van burgers. Tijdens de Grote Depressie verloren mensen die werkloos werden – zowel in Europa als in de Verenigde Staten – vrijwel hun gehele inkomen. Dat is ditmaal veel minder het geval, dankzij het uitgebreide stelsel van sociale zekerheid en de ontslagbescherming. Bovendien ontvangt nu een veel groter deel van de beroepsbevolking dan destijds zijn inkomen uit de publieke en collectieve middelen. Dit deel hoeft – op korte termijn althans – helemaal niet voor verlies van werk te vrezen. Overheden reageerden anders op de Grote Depressie dan op de kredietcrisis. Op monetair gebied voerde de FED destijds een beleid van renteverhoging en verlaging van de geldhoeveelheid terwijl nu het omgekeerde het geval is. De duur van de Grote Depressie is aanzienlijk verlengd doordat veel landen protectionistische maatregelen namen. Direct protectionisme (het instellen van importtarieven of -verboden) is nu goeddeels achterwege gebleven. Maar indirecte vormen van protectionisme steken sinds het uitbreken van de kredietcrisis wel de kop op.31 Het plan van de Amerikaanse overheid om de economie te stimuleren (ter waarde van 800 miljard dollar) bevat een Buy American-clausule. Bedrijven die van het plan profiteren moeten zo veel mogelijk zaken doen met Amerikaanse partners. De Chinezen reageerden met een Buy Chinese-clausule in hun stimuleringspakket. 32 De omvang en impact van dergelijke maatregelen zijn echter aanzienlijk geringer dan die tijdens de Grote Depressie. 2.4 Conclusie Hoe de kredietcrisis heeft kunnen uitbreken kan niet worden begrepen als niet alle hierboven genoemde oorzaken in hun samenhang worden gezien. Zij hebben elkaar beïnvloed en elkaar in veel gevallen versterkt. Het is dan ook te simplistisch te stellen dat de huidige misère zijn oorzaak enkel vindt in bijvoorbeeld falend toezicht. En al helemaal is het simplistisch te menen dat de kredietcrisis het gevolg zou zijn van ongebreideld kapitalisme. Zeker, financiële instellingen in de Verenigde Staten hebben keuzes gemaakt die hen aan de rand van de afgrond hebben gebracht. Maar zij opereerden niet in het luchtledige. Zij hadden te maken met een omgeving waarin sprake was van overvloedige liquiditeit als gevolg van een door de FED laaggehouden rente en een onophoudelijke kapitaalstroom van met name China naar de Verenigde Staten. C.P. Kindleberger, The world in depression. 1929-1939, Londen, 1986 [1973], pp. 7490. 31 C. van Ewijk en C. Teulings, De grote recessie. Het Centraal Planbureau over de kredietcrisis, Amsterdam, 2009, p. 66. 32 Ibidem, p. 67. 30 31 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk ii Dat deze overvloedige liquiditeit voor een aanzienlijk deel werd aangewend om niet-kredietwaardige Amerikanen van hypotheken te voorzien kan weer niet los worden gezien van gevoerd beleid door achtereenvolgende Amerikaanse regeringen. Die hebben door middel van wetgeving en de aansturing van de staatshypotheekbanken Freddie Mac en Fannie Mae de verstrekking van subprimes sterk gestimuleerd. De combinatie van bovenstaande factoren zorgde voor een fragiel bouwwerk dat zeer winstgevend was voor iedereen die eraan deelnam: banken, beleggers en huizenbezitters. De fragiliteit was gelegen in het feit dat het hele systeem functioneerde bij de gratie van twee aannames: een almaar stijgende huizenprijs en een blijvend lage rente. Toezichthouders, die bij het signaleren van een dergelijke constructie aan de bel hadden moeten trekken, kregen steeds minder bevoegdheden. Als gevolg van de globalisering en de zich steeds verder ontwikkelende ICT, participeerden niet alleen Amerikaanse instellingen in dit bouwwerk maar ook Europese banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Zelfs lokale Europese overheden meenden een graantje te kunnen meepikken door tijdelijke overschotten te investeren in op subprimes gebaseerde producten. Die internationalisering verklaart waarom een dalende huizenprijs en stijgende rente niet alleen leidde tot een huizencrisis in de Verenigde Staten maar een wereldwijde recessie tot gevolg had. 32 Gebruiker: TeldersCommunity III Monetair stelsel 3.1 De positie van de dollar In het vorige hoofdstuk stelden wij dat de internationale monetaire onevenwichtigheid een belangrijke oorzaak van de kredietcrisis is. Deze onevenwichtigheid bestaat er voor een groot deel uit dat de Verenigde Staten veel meer importeren dan exporteren. Een dergelijk structureel tekort leidt normaliter tot een daling van de waarde van de betreffende valuta (in dit geval de Amerikaanse dollar). Daardoor trekt de export aan en daalt de import, waardoor er een evenwichtiger situatie ontstaat. Een lagere waarde lijkt dus voor een land aantrekkelijk. Op de langere termijn is dit echter niet geval. De lagere koers leidt weliswaar tot meer export maar ook tot meer inflatie als gevolg van duurdere import. Om die reden streefden landen als Duitsland en Nederland altijd naar een evenwichtige monetaire huishouding. Streefden want sinds 1999 zijn de Nederlandse en Duitse munt opgegaan in de euro. Ook de Europese Monetaire Unie (EMU) heeft een dergelijke doelstelling, daarvoor is verderop in dit hoofdstuk apart aandacht. Terug naar de Verenigde Staten. Dit land heeft een groot handelstekort en een groot financieringstekort (zie hoofdstuk I). Toch worden de Verenigde Staten niet afgestraft in de vorm van een lagere waarde van hun munt. Dat komt omdat de overschotlanden steeds maar weer bereid zijn hun overschotten te investeren in de Verenigde Staten.1 Van de wereldwijde reserves werd in 2008 maar liefst 64% in (Amerikaanse) dollars aangehouden. Andere reservemunten van enig formaat zijn de euro (27%), het Britse pond (4,1%) en de Japanse yen (3,3%). Overschotlanden hebben dus grote hoeveelheden dollars in voorraad. De portefeuille van exportland China bedroeg eind 2009 meer dan $2.000 miljard.2 De grote overschotlanden (waaronder ook Nederland) zullen zich bij de huidige situatie ongemakkelijk voelen. Zijn de Verenigde Staten nog in staat hun enorme schuld af te lossen? Een negatief antwoord op die vraag zou overschotlanden er toe kunnen brengen hun overschotten niet langer in dollars maar in andere valuta aan te houden. Als dit op grote schaal gebeurt stort de waarde van de dollar in. Dat zal waarschijnlijk een ernstige internationale crisis tot gevolg hebben. Over een dergelijk doemscenario wordt volop gespeculeerd.3 Evenmin als de ‘doemdenkers’ kunnen wij in de toekomst kijken. Maar bezien wij het heden, dan zijn er nog geen tekenen dat de dollar op grote schaal 1 2 3 In hoofdstuk I stelden wij vast dat het structurele tekort van de Verenigde Staten in combinatie met de structurele financiering ervan door overschotlanden een belangrijke oorzaak is van de kredietcrisis. ‘Van uithoek tot wereldmacht; Chinese Volksrepubliek viert zestigste verjaardag’, De Telegraaf, 27 september 2009. Zie bijvoorbeeld W. Middelkoop, Als de dollar valt, Amsterdam, 2008. 33 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iii van de hand wordt gedaan. De ‘64%-score’ is hoger dan midden jaren negentig van de vorige eeuw en slechts een weinig lager dan in 2002 (66%). Toen in het najaar van 2008 veel op subprime gebaseerde producten een groot deel van hun waarde verloren, kochten beleggers zelfs op grote schaal de blijkbaar veilig geachte Amerikaanse staatsobligaties.4 Dat zijn niet bepaald signalen dat marktpartijen het vertrouwen in de dollar aan het verliezen zijn. Dit zou kunnen veranderen als, vanwege de hoge staatsschuld, de inflatie in de Verenigde Staten gaat oplopen. 3.1.1 Alternatieven voor de dollar? De reden dat overschotlanden maar dollars blijven kopen ligt voor de hand: de waarde van de dollar bepaalt de waarde van hun reserves. Het is dus niet alleen zo dat de Verenigde Staten afhankelijk zijn van China cum suis, het omgekeerde is evenzeer het geval. Zoals de aan de liberale econoom John Maynard Keynes toegeschreven uitspraak luidt: ‘If you owe the bank a thousand pounds, you have a problem. But if you owe a million, it has’. Een andere reden voor het niet ineenstorten van de dollar is het ontbreken van een alternatief. De Amerikaanse econoom Robert Eichengreen (1952) betoogt dat de kandidaten hier niet geschikt voor zijn. •De euro lijkt op het eerste gezicht het meest voor de hand liggende alternatief. Qua omvang is hij geschikt. Bovendien hebben de EMUlanden een substantiële staatsschuld, waardoor er geen gebrek aan staatsobligaties is.5 Maar de euro is als reservemunt niet echt één munt. Ieder EMU-land geeft staatsobligaties onder eigen voorwaarden uit. Dat maakt het niet praktisch op grote schaal ‘in de euro te stappen’. Harmonisatie op dit punt vereist radical fiscal federalism waar landen als Duitsland en Nederland niet voor voelen. Deze landen betalen op hun obligaties aanmerkelijk minder rente dan met name de Zuid-Europese landen. Als er obligaties uit het EMU-gebied komen, worden deze rentes gemiddeld en zijn Nederland en Duitsland dus slechter af. Overigens moet los hiervan ernstig worden betwijfeld of het in het Nederlandse belang is als de euro een reservemunt wordt. De EMU-landen zouden zich dan namelijk – net als de Verenigde Staten nu – fiscaal onverantwoord kunnen gedragen. Drukmiddelen op EMU-landen die deze neiging toch al hebben, worden dan minder geloofwaardig. Op de euro wordt als gezegd later teruggekomen. •De Chinese munt, de renminbi, is een andere kandidaat. De Chinese economie zal – als de groeicijfers enigszins op peil blijven – de Verenigde Staten verdringen als grootste economie ter wereld. Maar een reservemunt moet vrij verhandelbaar zijn. Dat vereist onder meer transparante en internationale financiële markten in het thuisland. Een dergelijke liberalisering is in China voorlopig niet te verwachten. 4 5 34 B. Eichengreen, ‘The Dollar dilemma’, p. 55. Staatsobligaties vormen een populaire investering van overschotlanden. Gebruiker: TeldersCommunity monetair stelsel • en derde en laatste optie is een supranationale munt, de zoE genoemde Special Drawing Rights (SDR, genoemd naar de munteenheid die het IMF hanteert). Ook de SDR zou vrij verhandelbaar moeten zijn. Een eerdere poging dit te bewerkstelligen (in de jaren zeventig van de vorige eeuw) liep stuk op een gebrek aan belangstelling van marktpartijen. Bovendien zou het IMF zich moeten omvormen tot een soort centrale bank en een dergelijke vorm van internationale integratie lijkt niet realistisch.6 3.1.2 Oplossingen Het bovenstaande in ogenschouw nemende moet er op zijn minst rekening mee worden gehouden dat de Amerikaanse dollar nog geruime tijd zijn dominante positie zal behouden. Het is tegen deze achtergrond dat moet worden getracht de monetaire onevenwichtigheden te bestrijden. Daar zijn twee manieren voor: het stelsel zelf en overleg over het stelsel. Het stelsel Hoewel wij hebben betoogd dat een snelle vervanging van de dollar als dé reservemunt niet waarschijnlijk is, ligt het wel in de lijn der verwachting dat de dollar ‘regionale concurrenten’ krijgt. Nu al zien we dat belangrijke handelspartners van het eurogebied een toenemend deel van hun reserves in euro’s aanhouden. Het gaat daarbij om Centraal- en Oost-Europa, Rusland en een deel van Noord-Afrika. In Zuidoost-Azië is sprake van een soortgelijke ontwikkeling met de Chinese munt, de renminbi. Deze ontwikkeling is niet van een dusdanige omvang dat zij de dominante positie van de dollar serieus bedreigt. Maar Amerikaanse beleidmakers ‘voelen’ wel dat er voor sommige handelspartners een alternatief is voor de dollar. Daarvan kan een disciplinerende werking uitgaan. Eichengreen verwacht uiteindelijk een monetair stelsel met verschillende reservemunten waarin de dollar de first among equals is.7 Overleg over het stelsel De opkomst van ‘kleine concurrenten’ voor de dollar zal echter niet voldoende effect sorteren. Daarom moeten de landen die verantwoordelijk zijn voor de monetaire onevenwichtigheden, zich aanpassen om het stelsel meer in balans te brengen. Het is van belang nogmaals te benadrukken dat overschotlanden hier net zo’n verantwoordelijkheid hebben als de tekortlanden (lees: de Verenigde Staten). Wij 6 7 Eichengreen, ‘The Dollar dilemma’, pp. 58-64. Ibidem, p. 69. Eichengreen wijst erop dat een stelsel met verschillende reservemunten ook beter past bij een wereldeconomie waarin niet één land zeer dominant is. De opkomst van dollar-concurrenten past in die zin bij de afnemende economische en politieke hegemonie van de Verenigde Staten. 35 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iii merkten al op dat een land zich slechts een tekort kan veroorloven als andere landen bereid zijn ten opzichte van dat land een overschot te hebben. Verenigde Staten De doelstelling voor de Verenigde Staten als geheel zou moeten zijn dat zij minder geld van buitenlandse partijen gaan lenen. Dat kan op twee manieren. Ten eerste door te streven naar een kleiner overheidstekort en uiteindelijk een lagere staatsschuld – laatstgenoemde bedroeg in het voorjaar van 2009 $11 biljoen.8 Op papier lijkt dit een voor de staat uitvoerbaar plan omdat deze immers zelf over zijn uitgaven en inkomsten gaat. De Amerikaanse regering heeft echter nog geen concreet plan om haar huishouding op korte termijn weer gezond te maken. Ten tweede zou gestreefd kunnen worden naar hogere besparingen door burgers (in 2007 spaarde een Amerikaans huishouden gemiddeld minder dan 1% van het jaarinkomen9). Spaarzin is lastig van staatswege te stimuleren. Gelukkig is de Amerikaanse burger sinds het uitbreken van de kredietcrisis uit eigen beweging gaan sparen. De spaarquote is sinds het najaar van 2007 sterk gestegen terwijl de omvang van de consumptieve kredieten is afgenomen.10 Het zou verstandig zijn als de Amerikaanse regering het voorbeeld van zijn burgers ging volgen. Immers: ‘what is prudence in the conduct of every private family can scarce be folly in that of a great kingdom’.11 De overschotlanden De landen die de tekorten van de Verenigde Staten en andere tekortlanden structureel financieren zouden ernaar moeten streven hun overschotten terug te brengen. De landen met een substantieel overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans zijn in twee categorieën te verdelen. Er zijn landen wier overschot wordt veroorzaakt door de export van grondstoffen. Saoedi-Arabië is hiervan in omvang de grootste representant. Deze landen exporteren jaarlijks voor vele miljaren aan vooral olie en gas (zie hoofdstuk I). Zij zouden, in theorie, hun tekort kunnen wegwerken door de inkomsten uit export volledig aan te wenden voor goederen en diensten uit het buitenland. Om twee redenen is dat niet realistisch. Ten eerste hebben veel grondstoflanden een te zwak ontwikkelde binnenlandse economie of een te kleine bevolking om de volledige opbrengst van de grondstof‘National debt hits record $11 trillion’, CBSnews.com, 17 maart 2009. Mondiale onevenwichtigheden en de financiële crisis’, De Nederlandsche Bank Kwartaalbericht, september 2009, p. 30. 10 ‘Consumptieve kredieten scherp gedaald’, Het Financieele Dagblad, 9 september 2009. 11 Deze uitspraak is van de grondlegger van het moderne denken over de economie, de Schot Adam Smith (1723-1790). Zie: A. Smith, An inquiry into the nature and the causes of the wealth of nations, Pössneck, 1991 [1776], p. 400. Smith maakte zijn opmerking in een pleidooi tegen protectionisme. In het kader waar wij de uitspraak aanhalen past deze echter evenzeer. 8 9 36 Gebruiker: TeldersCommunity monetair stelsel fenexport te ‘consumeren’. Ten tweede zou dat ook onverstandig zijn. De prijs van grondstoffen fluctueert namelijk sterk. Als een economie eenmaal is ‘afgestemd’ op een hoge grondstofprijs, komt het in de problemen als die prijs daalt. Het overschot dat deze grondstoflanden hebben is daarom tot op zekere hoogte onvermijdelijk. Idealiter (vanuit mondiaal oogpunt) zouden deze overschotten moeten worden geïnvesteerd in Emerging Markets en in ontwikkelingslanden die buitenlands kapitaal goed kunnen gebruiken. Investeren in deze landen is echter aanzienlijk risicovoller dan investeren in de Westerse wereld, waar op lange termijn stabiele groeicijfers worden behaald. Grondstoflanden zullen hun overschotten – in ieder geval deels – blijven investeren in Westerse economieën. Er zijn ook landen die hun overschot genereren door veel geproduceerde goederen en diensten aan het buitenland te verkopen, zoals China, Duitsland en Japan. Met name China heeft een fors overschot ten opzichte van de Verenigde Staten. In 2008 bedroeg dit e268 miljard.12 Het grootste deel van het Chinese overschot wordt door de Chinezen geïnvesteerd in de Verenigde Staten. Voor China is dit bewust beleid. Het land koopt de dollars om de koers van die munt overeind te houden. Op die manier blijft de Chinese export naar de Verenigde Staten op peil. Hierdoor kan de economie in China verder groeien.13 Dit Chinese beleid, en uiteraard de Amerikaanse medewerking daaraan, is een belangrijke factor in het ontstaan van de monetaire onevenwichtigheden. Om deze te lijf te gaan zal China zijn economische model moeten aanpassen. Het land zal zijn groei minder uit export moeten genereren en meer door binnenlandse consumptie.14 Dit vereist een forse hervorming van de Chinese staat en samenleving. De consumptie in China ligt nu (relatief ) zeer laag; bijna de helft van het nationale inkomen wordt er gespaard.15 De extreme spaarzaamheid komt – volgens veel economen – door de totale afwezigheid van sociale voorzieningen in het land. Chinese burgers en bedrijven houden daarom veel van het verdiende geld achter de hand voor moeilijker tijden.16 Voor de Chinese banken die de spaargelden beheren is het dan ook niet aantrekkelijk om in binnenlandse consumptie te investeren. In plaats daarvan wordt het geld ofwel in op export gerichte sectoren gestoken ofwel wordt het in het bui Cijfers van het United States Census Bureau, zie www.census.gov. Ter vergelijking: de EU heeft ten opzichte van de Verenigde Staten een overschot van e96 miljard, Japan e74 miljard. 13 Ferguson, Het succes van geld, p. 291. 14 Mondiale onevenwichtigheden en de financiële crisis’, De Nederlandsche Bank Kwartaalbericht, september 2009, p. 33. 15 Aldus Zhou Xiaochuan, een bestuurder van de Chinese centrale bank in een toespraak die hij op 24 maart 2009 hield. De toespraak is na te lezen op http://www.pbc.gov. cn/. 16 Mondiale onevenwichtigheden en de financiële crisis’, De Nederlandsche Bank Kwartaalbericht, september 2009, p. 33. 12 37 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iii tenland belegd. Dat laatste gebeurt zoals gezegd vooral in de Verenigde Staten. Dit is niet alleen zo omdat er in dat land veel en stabiele investeringsdoelen zijn, het draagt ook bij aan de Chinese doelstelling om de waarde van de dollar op niveau te houden. Het handelsoverschot neemt hierdoor verder toe. Om dit te veranderen is een basisstelsel van sociale zekerheid nodig. Voorts moeten de financiële markten worden geliberaliseerd zodat binnenlandse investeringen ook efficiënt kunnen plaatsvinden. Deze markten moeten ook open worden gesteld voor buitenlandse partijen. Dit zou neerkomen op een radicale hervorming van de Chinese economie die bovendien inhoudt dat de forse greep die de Chinese staat nog altijd op de economie heeft, vermindert. De Europese Unie en Japan zouden zich eveneens moeten inzetten om hun overschotten ten opzichte van de Verenigde Staten te verminderen. De Verenigde Staten en China – de landen die de meest verregaande aanpassingen moeten plegen – kunnen niet worden gedwongen tot verandering. Het zou naïef zijn te veronderstellen dat hun door andere landen of internationale organen het mes op de keel kan worden gezet en dat zij zo tot hervormingen kunnen worden gebracht. Daarom is er overleg nodig. De vier grote economische machtsblokken – de EU, de Verenigde Staten, Japan en China – zouden een soort akkoord of verdrag moeten sluiten waarin zij afspreken zich in te zetten de monetaire onevenwichtigheden terug te dringen. Zo’n afspraak is niet ondenkbaar omdat alle partijen er baat bij hebben de huidige situatie te veranderen. De kredietcrisis heeft immers aangetoond dat structurele onevenwichtigheden tot ernstige crises kunnen leiden. Een van de taken van het IMF is het toezicht houden op het wisselkoersenbeleid. Het ligt dan ook voor de hand dat dit orgaan zich bemoeit met en toezicht houdt op uitvoering van gemaakte afspraken. Maar het maken van de afspraken vergt politieke besluitvorming en dat is (uiteindelijk) een taak van nationale staten. In dat licht is het positief dat in de G20-top die in september 2009 in het Amerikaanse Pittsburgh werd gehouden, de monetaire onevenwichtigheden nadrukkelijk aan de orde zijn gekomen.17 3.2 De euro ‘De munt is een attribuut van de soevereiniteit’, zo stelde de toenmalig DNBpresident Marius Holtrop terecht in 1963.18 Uiteraard is er de symbolische waarde die een munt heeft voor de nationale identiteit. Maar een munt is meer dan symboliek. De stabiliteit van een land wordt namelijk mede bepaald door de stabiliteit van zijn munt. Valutacrises in bijvoorbeeld Duitsland (in de jaren twintig van ‘Protesten bij opening G20-overleg in Pittsburgh’, Trouw, 25 september 2009. A. Szász, ‘De euro: munt zonder staat en draagvlak’, Christen Democratische Verkenningen, nr. 3, 2009, pp. 105-110, p. 107. 17 18 38 Gebruiker: TeldersCommunity monetair stelsel de vorige eeuw), Argentinië (in de decennia na de Tweede Wereldoorlog) en de afgelopen jaren in Zimbabwe, laten zien dat een wankele munt bijdraagt aan de instabiliteit van een land.19 De stabiliteit van een munt wordt mede bepaald door de degelijkheid van de overheidsfinanciën. In het bovenstaande zagen wij al dat de uit het lood geslagen overheidsbegroting in de Verenigde Staten een bedreiging zou kunnen gaan vormen voor de dollar. Tegen deze achtergrond was het een ingrijpende beslissing toen Nederland en een aantal andere EU-lidstaten in 1999 hun nationale munten inwisselden voor een gemeenschappelijke, de euro. De stabiliteit van bijvoorbeeld Nederland werd daardoor mede afhankelijk van de gezondheid van de overheidsfinanciën in andere landen. De eurolanden, vooral die met een solide monetaire traditie (zoals Nederland en Duitsland), waren zich van bovenstaand risico bewust toen zij hun nationale munten opgaven. Daarom werd het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) opgesteld waarin verdragsverplichtingen over de hoogte van het financieringstekort en de staatsschuld zijn uitgewerkt en is aangegeven welke sancties er bij overtreding zouden volgen. Het probleem met het SGP is dat het feitelijk nooit echt heeft gewerkt. Landen die de normen overtraden kregen daarvoor niet altijd de sancties die het pact in zulke gevallen voorschreef. Het SGP is daardoor een ineffectief instrument om de overheidsfinanciën in het gareel te houden. 3.2.1 Dreigende instabiliteit? Het belang van structureel evenwichtige overheidsfinanciën en een daarmee beheersbare staatsschuld is door de kredietcrisis andermaal benadrukt. De krimpende economieën zorgden voor minder belastinginkomsten, terwijl de kosten voor de sociale zekerheid door de toegenomen werkloosheid stegen. Daarbij kwamen nog de stimuleringspakketten en de bailouts. De overheidsfinanciën zijn hierdoor compleet ontspoord. De Nederlandse staatsschuld steeg in 2008 van 45% BBP naar 58% BBP en zal naar verwachting in 2009 hoger zijn dan de in het Stabiliteits- en Groeipact vastgestelde norm van 60%. De gezamenlijke staatsschuld van alle eurolanden is bijna 70% van het BBP. Van de grote eurolanden zat in 2008 alleen Spanje nog ruim onder de norm.20 Met betrekking tot het financieringstekort is in het pact vastgesteld dat die niet de 3% (van het BBP) mag overschrijden. Het eurogebied zat daar in 2008 met 1,2% nog ruim onder (stimuleringsmaatregelen en bailouts worden hierin niet verrekend). Vanaf 2009 zullen de tekorten echter snel oplopen. Nederland gaat – zo verwacht de Europese Commissie – van een overschot van 1,0% in 2008 Ferguson, Het succes van geld, pp. 91-96. ������������������������������������������������������������������������������� Cijfers Eurostat. Ook de economisch kleinere eurolanden Cyprus, Finland, Luxemburg, Slovenië en Slowakije hadden een schuld die lager was dan 60% BBP. 19 20 39 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iii naar een tekort van 4,8% in 2009 en 6,3% in 2010.21 Landen als Frankrijk, Italië en Griekenland waren in economisch goede tijden al niet in staat of bereid hun tekorten onder de 3% te houden. In deze landen zal het begrotingstekort waarschijnlijk nog hoger uitpakken dan in Nederland. De Europese Commissie verwacht dat Frankrijk in 2009 een tekort van ruim 8% heeft. Overigens zal geen enkel euroland erin slagen het tekort in 2009 onder de 3% te houden. Dat laatste behoeft echter niet tot rampspoed te leiden. De staatsschuld is deels zo opgelopen door noodzakelijk geachte bailouts, stimuleringsmaatregelen en onverwacht snel dalende belastingopbrengsten en stijgende uitgaven. Belangrijker is in hoeverre de eurolanden bereid en in staat zijn hun huishoudboekje (weer) op orde te brengen zodra het ernstigste deel van de crisis achter de rug is. Van de grote eurolanden hebben tot nog toe alleen Spanje en Duitsland concrete plannen hoe de overheidsfinanciën weer in het gareel te krijgen. Onder meer Frankrijk heeft voor 2009 en 2010 de uitgaven zelfs nog fors opgeschroefd. Op langere termijn wordt het op orde brengen van de begrotingen verder bemoeilijkt door de vergrijzing. Veel landen hebben – in tegenstelling tot Nederland – geen pensioenfondsen waarin mensen voor hun oude dag sparen. Dit leidt tot extra publieke uitgaven. 3.2.2 Oplossingen Het is dus niet vanzelfsprekend dat de verschillende begrotingstekorten en staatsschulden na de crisis weer snel op orde komen. Structureel en fors uit balans zijnde overheidsfinanciën kunnen leiden tot een instabiele munt of zelfs tot het uiteenvallen van de muntunie. Geen van de EMU-landen heeft belang bij een dergelijk scenario – maar dat is geen waarborg dat het niet zal gebeuren.22 Eerder stelden wij dat de stabiliteit van ons land mede wordt bepaald door de stabiliteit van de euro. Daarom is het zaak dat Nederland zich actief gaat inzetten de EMU-landen ‘bij de les te houden’. In het navolgende zullen wij nagaan hoe die inspanning het best kan worden vormgegeven. Een op papier voor de hand liggende optie is verdere politieke integratie van de EU, zodat Brussel bevoegdheden krijgt over de nationale begrotingen. Dit sluit aan bij het fiscal federalism dat eerder in dit hoofdstuk aan de orde kwam. Een dergelijke mate van federalisme is echter politiek onrealistisch en is ons inziens ook niet wenselijk. Een andere optie is een nieuw Stabiliteitspact waarin landen zich opnieuw committeren aan gezonde overheidsfinanciën. Gezien het verleden is dit echter geen geloofwaardige weg. Grote institutionele EU-hervormingen die de normen van het Stabiliteits- en Groeipact effectiever handhaven liggen sowieso niet voor de hand. Nederland zal 21 22 40 ‘Brusselse tik werd verwacht’, De Telegraaf, 8 oktober 2009. Szász, ‘De euro: munt zonder staat en draagvlak’, p. 109. Gebruiker: TeldersCommunity monetair stelsel zich binnen de bestaande kaders hard moeten maken voor naleving van het pact. Daartoe zal Nederland actief bondgenootschappen moeten sluiten met andere landen die het belang van een gezonde overheidsbegroting inzien. De Bondsrepubliek Duitsland is hier uiteraard de belangrijkste voor de hand liggende partner. Deze landen moeten, steeds als daar de gelegenheid voor is, andere landen wijzen op het belang dat ieder land heeft bij monetaire stabiliteit. Als de Europese Commissie dat doet, moet Nederland haar steunen. Op die manier blijft de monetaire stabiliteit op de agenda van de EU – en daarmee de noodzaak om in de EMU aangegane verplichtingen na te komen. Een nadruk op de stabiliteit van de euro in het Nederlandse Europabeleid heeft tot voordeel dat het zowel critici als voorstanders van Europese integratie zal aanspreken. Opkomen voor een sterke euro dient direct het Nederlandse belang – wat de ‘critici’ graag als richtsnoer zien voor het Europabeleid. Voorstanders van meer integratie zullen beseffen dat een stabiele euro een absolute voorwaarde is voor hun doelstellingen. Het lijkt een wat vrijblijvende strategie om enkel in te zetten op ‘zachte’ middelen zonder een institutionele stok achter de deur. Maar wat heeft de EU aan zo’n stok als er in de praktijk niet mee geslagen kan worden? 41 Gebruiker: TeldersCommunity hoofdstuk i Gebruiker: TeldersCommunity aanleiding IV Regulering van de financiële markten ‘De kredietcrisis is veroorzaakt door falend toezicht.’ Uitspraken met een dergelijke strekking waren veelvuldig te horen toen in het najaar van 2008 de crisis in alle hevigheid losbarstte. Het merkwaardige aan deze stelling is dat (verondersteld) marktfalen wordt toegeschreven aan een instituut dat zelf geen marktpartij is. De verhouding markt en toezichthouder is als die tussen politie en de veiligheid op straat. De politie kan worden verweten de onveiligheid onvoldoende te bestrijden. Maar het gaat te ver te stellen dat (al dan niet falende) dienders onveiligheid veroorzaken. Bij de markttoezichthouder is het hetzelfde. Hem kan niet de schuld voor het veroorzaken van de crisis in de schoenen worden geschoven. De toezichthouder moet wél marktfalen signaleren en deze bestrijden met een bijbehorend pakket aan regels en bevoegdheden. Het reguleringsarrangement is daarmee wél een belangrijke factor in de kredietcrisis. In dit hoofdstuk zal de regulering van de financiële sector nader worden bekeken. Wij zijn ons er terdege van bewust bepaald niet de enigen te zijn die dezer dagen een dergelijke analyse maken. Daarom bevat dit hoofdstuk geen alomvattend onderzoek van de regulering van de financiële markten. Wij beperken ons tot die onderdelen die politieke relevantie hebben. Dit geschrift beoogt immers handvatten te bieden voor het formuleren van een liberale reactie op de kredietcrisis. Eerst zullen wij de noodzaak van toezicht op en regulering van de financiële sector in algemene zin nader belichten. Daarna komt de positie van de banken aan de orde. Hierbij zal zowel naar de huidige positie van de banken als naar enkele voorwaarden voor het verlenen van staatssteun worden gekeken. Vervolgens komen de regulerende organen aan bod. Tot slot volgt een analyse van de posities van de credit rating agencies, die als beoordelaars van beleggingsproducten belangrijke spelers in de kredietcrisis zijn. 4.1 De noodzaak van regulering van financiële markten De vrije markt die liberalen voorstaan wordt gekenmerkt door een grote mate van vrijheid voor ondernemers. Zij kunnen hun onderneming naar eigen keuze vormgeven en die producten of diensten aanbieden waarvan zij denken dat de consument die op prijs stellen. De economische ordening die daarvan het gevolg is, is er een van vrijwillige samenwerking en hoge welvaart.1 Liberalen prefereren die orde boven een model waarin de nadruk ligt op planmatig ingrijpen door de staat. 1 Zie voor meer een uitgebreide liberale visie op de vrije markt in algemene zin: F. de Graaf e.a., Vertrouwen in de markt. Naar een liberaal privatiseringsbeleid, geschrift 103 van de Prof.mr. B.M. Teldersstichting, Den Haag, 2007, pp. 21-28. 43 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk hoofdstukivi De vrijheid die op de vrije markt geldt behoort onverbrekelijk gekoppeld te zijn aan verantwoordelijkheid. Dat betekent dat als een ondernemer slecht presteert hij daarvan de consequenties moet aanvaarden. Die consequenties hebben de vorm van het lijden van verlies, of, in het ergste geval, van een faillissement. De kredietcrisis heeft echter aangetoond dat banken die slecht presteren hun verantwoordelijkheid kunnen afschuiven door geld te lenen van de belastingbetaler.2 Dit is geen uniek fenomeen. In vrijwel alle landen, ongeacht de economische of politieke structuur, werd en wordt overheidsbeleid gevoerd dat erop is gericht faillissement van banken ten koste van vrijwel alles te voorkomen.3 Dit creëert bij banken een zogeheten moral hazard. Een bank kan risico’s nemen in de wetenschap eventuele winsten zelf te mogen houden terwijl verliezen kunnen worden afgewenteld op anderen. Als er geen verantwoordelijkheid geldt, kan er ook geen sprake zijn van vrijheid. Om die reden is regulering van de financiële sector gerechtvaardigd. De staat moet dan ook een beleid voeren dat erop is gericht te voorkomen dat publiek geld in banken moet worden gestoken. Alvorens wij deze regulering nader zullen uitwerken en zullen aangeven waar de huidige arrangementen aanpassing behoeven, zal eerst worden ingegaan op de vraag of, en zo ja waarom, overheden banken in nood te hulp moeten schieten. 4.1.1 Too big to fail? Een veelgehoorde redenering ter onderbouwing van staatsingrijpen tijdens de huidige crisis, is dat veel banken dusdanig groot zijn dat een eventueel faillissement grote gevolgen heeft voor onder meer rekeninghouders, werkgelegenheid en de gehele economie. De kosten van deze nadelige gevolgen zijn groter dan de kosten die gemoeid zijn met het ondersteunen van de noodlijdende onderneming in kwestie. Deze redenering is bepaald niet voorbehouden aan de bankensector. In de Westerse wereld worden bijvoorbeeld al decennia grote autofabrikanten door overheden gesteund. Er zijn geen goede economische argumenten om de too big to fail-doctrine in algemene zin te omarmen. Het geld dat de overheid in de noodlijdende industrie steekt gaat namelijk ten koste van alternatieve bestedingsdoeleinden. Ook de overheid kan haar geld immers maar één keer uitgeven. Als het geld niet wordt uitgegeven aan de too big to fail-onderneming maar bijvoorbeeld door middel van belastingverlaging bij de burgers terechtkomt, wordt een efficiëntere verdeling van arbeid en middelen gerealiseerd. Bovendien profiteren ook andere ondernemingen daarvan. Het redden van de ene onderneming 44 2 3 De belastingbetaler draait voor verliezen op in geval de staat besluit een faillissement te voorkomen en een bank (deels) te nationaliseren. Als het toch tot een faillissement komt krijgen rekeninghouders hun spaartegoeden tot een zeker maximum vergoed uit een fonds dat wordt gevuld door alle banken. Kaufman, ‘Bank failures, systemic risk and bank regulation’. Gebruiker: TeldersCommunity regulering van aanleiding de financiële markten gaat echter ten koste van verschillende andere ondernemingen.4 4.1.2 Too interconnected to fail Als het redden van grote bedrijven in algemene zin op economische en liberale gronden niet te rechtvaardigen is, moeten grote banken dan eveneens niet worden gered als zij in de problemen komen? Onder meer de Amerikaanse econoom George Kaufman betoogt dat er goede redenen zijn voor de financiële sector een uitzondering te maken. Kaufman stelt dat financiële bedrijven, veel meer dan andere sectoren, verbonden zijn met hun omgeving. Die verbondenheid (interconnectedness) is er op twee manieren. Ten eerste zijn financiële ondernemingen zeer verbonden met andere sectoren. Banken beheren immers de financiële tegoeden van bedrijven en burgers en verzorgen het betalingsverkeer. Het faillissement van een bank heeft dus direct nadelige gevolgen voor de rekeninghouders. Het goed functioneren van banken is bepalend voor het functioneren van het systeem: the body cannot survive without the blood.5 Ten tweede is er grote verbondenheid tussen de financiële instellingen onderling. Zij lenen voortdurend grote bedragen geld aan elkaar, vooral om betalingen aan derden te verrichten. Het gevolg daarvan is dat het faillissement van de één het faillissement van de ander kan veroorzaken. Daardoor kan een slecht functionerende bank een domino-effect in gang zetten. Het concept van systeemrelevantie wordt niet unaniem onderschreven. De liberale econoom Auke Leen noemde het een ‘smoesje, een mooi woord om de mannen met de grote bonussen te redden’.6 In dit geschrift zal echter de lijn worden aangehouden dat er wel sprake is van systeemrelevante banken, aangezien wij de externe effecten van een faillissement onevenredig groot achten. Het faillissement van een enkele bank kan voor de gehele economie ernstige gevolgen hebben. 4.2 Toezicht op banken Hierboven hebben wij betoogd dat de impliciete overheidsgarantie die banken hebben, een reguleringsarrangement rechtvaardigt. Die regulering moet erop gericht zijn de kans dat van deze garantieregeling ook daadwerkelijk gebruik moet worden gemaakt, te minimaliseren. Een voor de hand liggende manier om dit te verwerkelijken is het terugdrin 4 5 6 Het bovenstaande is een zeer beknopte beschrijving van de liberaal economische redenen de too big to fail-doctrine in algemene zin af te wijzen. Voor een uitgebreidere lezing zie: H. Hazlitt, Economics in one lesson, New York, 1979 [1946], pp. 98-102. ‘Exit right. The contract between society and banks will get stricter’, The Economist, 16 mei 2009. ‘Terugkeer ideologie in politiek door kredietcrisis’, NRC Handelsblad, 28 februari 2009. 45 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iv gen van risicoposities van banken. De risicopositie is de verhouding tussen het eigen vermogen en het (risico dat wordt gelopen op) uitgezet kapitaal. Er zijn twee veel voorkomende manieren om dit te berekenen. De eerste is de zogenoemde tier 1-ratio, waarbij de verhouding tussen het naar risico gewogen uitgezette kapitaal en het eigen vermogen wordt berekend. Regulering op basis van de tier 1-ratio, zoals in het thans internationaal van kracht zijnde Basel-II akkoord, betekent bijvoorbeeld dat een bank minder kapitaal hoeft aan te houden voor veilige beleggingen en meer kapitaal voor riskante beleggingen. De tweede manier om de risicopositie te bepalen is via de leverage ratio. Hierbij gaat het om de verhouding tussen het ongewogen uitgezette kapitaal en het eigen vermogen. De tier 1-ratio kan voor problemen zorgen op het moment dat de risico’s van het uitgezette kapitaal verkeerd zijn ingeschat. En precies dat is er gebeurd voorafgaand aan de kredietcrisis. Banken belegden op grote schaal in op subprimes gebaseerde producten. Deze producten hadden in veel gevallen een triple-A status, wat aangeeft dat het om zeer veilige beleggingen gaat.7 Daarom hoefden banken hier zeer weinig eigen kapitaal voor aan te houden. Terwijl de leverage ratios van banken omhoog schoten bleven de tier 1-ratios binnen de perken. Een goede werking van de tier 1-ratio is dus afhankelijk van een juiste risico-inschatting. Omdat het de afgelopen jaren juist daaraan ernstig heeft geschort, is het wellicht verstandig de risicopositie van banken in de toekomst mede te beoordelen aan de hand van de leverage ratio. De risico’s op uitgezet kapitaal spelen dan geen rol meer. Maar als dat risico niet meer wordt meegewogen bij het bepalen van de risicopositie van een bank, verdwijnt ook een prikkel om veilig te beleggen. Met andere woorden: het hanteren van de leverage ratio kan leiden tot extra risicovol gedrag van banken. Daarom kiezen wij voor het aanscherpen van de tier 1-ratio, gecombineerd met het meer inzichtelijk maken van de risicopositie van een instelling. Tijdens de kredietcrisis zijn echter ook banken in de problemen gekomen met een stevige kapitaalpositie. Dat kwam doordat zij de liquiditeit niet goed georganiseerd hadden. Deze banken konden hun kapitaal – toen dat nodig bleek – niet snel of goed genoeg omzetten in liquide middelen.8 Daarom ligt het voor de hand ook de liquiditeitseisen voor financiële instellingen aan te scherpen. Verscherpte kapitaal- en liquiditeitseisen en beter extern toezicht daarop zijn echter geen wondermiddelen die een nieuwe crisis in de toekomst zullen uitsluiten. De instellingen zullen immers altijd meer en betere informatie hebben dan de instantie die hen in de gaten moet houden. Daarom is het nodig dat er ook toezicht in de markt zelf wordt georganiseerd. Ten eerste bij de instellingen zelf. Zij moeten een veel beter intern risicobeheer 7 8 46 Zie hoofdstuk 3.4 Bank for International Settlements, Principles for Sound Liquidity Risk Management and Supervision, p. 1. Gebruiker: TeldersCommunity regulering van de financiële markten gaan voeren. In de periode voorafgaand aan de kredietcrisis hadden de bestuurders van veel banken geen idee hoe de risicopositie van ‘hun’ instelling was.9 Dat kan verbeteren door strengere eisen aan het interne toezichtsmodel te stellen. Een van die eisen zou in ieder geval moeten zijn dat bij de bepaling van de risicopositie van een bank de gehele instelling in ogenschouw wordt genomen. Het kan niet zo zijn dat banken hun risicopositie verbeteren door bepaalde risico’s van de balans af te voeren en onder te brengen bij dochtermaatschappijen terwijl het moederbedrijf, zo niet juridisch, dan toch in de praktijk wel verantwoordelijk blijft. Verder dient het risicobeheer beter te worden verankerd op het hoogste bestuursniveau van een bank. De gehele Raad van Bestuur dient hier aandacht voor te hebben. Ook de Raad van Commissarissen moet een expliciete verantwoordelijkheid krijgen met betrekking tot het vaststellen van de grote lijnen van het risicobeleid van een bank. Hij moet toezicht uitoefenen op de wijze waarop het goedgekeurde risicobeleid door de Raad van Bestuur wordt uitgevoerd en het risicobeheer wordt gevoerd. Daarnaast zou in de Raad van Bestuur standaard een Chief Risk Officer zitting moeten hebben die zich primair bezighoudt met de risicopositie van de instelling. Ook dienen banken het beloningsbeleid voor hun bestuurders en medewerkers zo in te richten dat daarvan geen prikkel tot het nemen van onverantwoorde risico’s uitgaat. Verbeteringen kunnen worden aangebracht door bonussen meer te baseren op langetermijnprestaties en door te regelen dat bonussen moeten worden terugbetaald als een bank in de problemen komt. De Nederlandsche Bank dient hier toezicht op te houden. Ten tweede moeten marktpartijen zich beter een beeld kunnen vormen van de risicopositie van de bank waarmee zij zaken doen. Informatie over de kapitaal- en liquiditeitsposities van banken moet daarom openbaar worden. In het kader van schadebeperking is voorts voorgesteld dat de staat paal en perk moet stellen aan de omvang van banken. De reden hiervoor lijkt voor de hand te liggen. Hoe groter de bank, hoe systeemrelevanter. Daarnaast speelt mee dat financiële instellingen ook een dusdanige omvang kunnen aannemen dat de staat ze in geval van een crisis helemaal niet kán redden. Dit was het geval in IJsland. Dat land had tot de kredietcrisis een aantal zeer grote financiële instellingen. In het najaar van 2008 wilde de regering deze instellingen van een faillissement redden. Zij moest daarvoor echter zo diep in de buidel tasten dat het land bijna zelf op de fles ging. Uiteindelijk was er steun van een aantal landen (waaronder Nederland) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) voor nodig om IJsland van een totaal bankroet te redden. De IJslandse banken werden geacht too big to fail te zijn maar bleken too big to save te zijn (bij de IJsland-zaak moeten overigens wel de verhoudingen in ogenschouw worden genomen. Het inwonertal en de omvang van de 9 Tett, Fool’s gold, p. 156. 47 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iv economie van IJsland zijn te vergelijken met die van de stad Utrecht.10 Vergeleken met die cijfers had het land een grote financiële sector, in absolute zin was deze echter een stuk kleiner dan bijvoorbeeld de financiële sector in Nederland).11 Vandaar het veelgehoorde pleidooi, bijvoorbeeld van minister van Financiën Wouter Bos, voor kleine banken.12 Maar hoe kan een dergelijk streven vorm worden gegeven? Door een maximumbedrag vast te stellen voor het balanstotaal van een bank? Een dergelijke grens kan niet goed door de staat worden vastgesteld, ook niet als hij wordt bijgestaan door de meest deskundige economen. De optimale omvang van ondernemingen wordt uiteindelijk in het marktproces bepaald. Bovendien, zo is hierboven betoogd, wordt de systeemrelevantie van een bank niet primair bepaald door de omvang van een bank maar door de mate van verbondenheid met omgeving. Het faillissement van de Amerikaanse bank Lehman Brothers en de gevolgen ervan hebben aangetoond dat een relatief kleine bank bijzonder systeemrelevant kan zijn. Voorstellen om grenzen te stellen aan de omvang van banken worden door ons dan ook afgewezen. Wel is het zo dat, bij een gelijke mate van verbondenheid met de omgeving, een grote bank systeemrelevanter is dan een kleine instelling.13 Daarom zou het goed zijn als de kapitaaleisen en solvabiliteitseisen van banken hoger worden naarmate hun balanstotaal oploopt. Een vraag die in dit kader ook speelt is welk land er verantwoordelijk is voor het verstrekken van staatssteun aan grote, internationaal opererende banken. Op dit moment is dat het thuisland. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat hoewel ING een groot deel van haar activiteiten in het buitenland ontplooit, de Nederlandse belastingbetaler volledig opdraait voor de verstrekte staatssteun. Om dit te ondervangen pleit de president van De Nederlandsche Bank, Nout Wellink, voor een speciaal toezichtsregime voor internationaal opererende banken. In dat regime zou moeten worden vastgelegd dat en hoe grensoverschrijdende banken in tijden van crisis kunnen worden gesplitst in onderdelen die enkel in één land actief zijn.14 Verderop komen wij nog uitgebreid terug op deze kwestie. 4.2.1 Splitsen van banken Een voorgesteld alternatief voor het begrenzen van de omvang van banken is het indelen van financiële instellingen in twee categorieën: public utility banks en ‘zakenbanken’. Een dergelijke scheiding werd bijvoorbeeld bepleit door de 12 13 F. de Graaf, ‘De Euro: vloek of zegen tijdens de kredietcrisis?’, Vrijpostig, 2009, nr. 2. W. Buiter, ‘Too big to fail is too big’, www.ft.com, 24 juni 2009. ‘Zijn de kleine banken van Bos de oplossing?’, de Volkskrant, 26 mei 2009. De omvang van een bank is dus wat statistici een modererende variabele noemen. Omvang heeft op zichzelf geen effect op de mate van systeemrelevantie maar beïnvloedt wel het effect tussen de mate van verbondenheid en de mate van systeemrelevantie. 14 Wellink deed zijn uitspraak in een interview op RTL-Z, 16 september 2009. 10 11 48 Gebruiker: TeldersCommunity regulering van de financiële markten commissie-Maas, die begin 2009 namens de bankensector adviseerde over het functioneren van banken. De public utility banks houden zich bezig met de zogenoemde nutsfuncties van de bank: onderbrengen van spaargeld, verzorgen van betalingsverkeer en het aanbieden van leningen aan bedrijven en burgers, alsmede hypotheken. Deze instellingen mogen maar in beperkte mate risicovolle beleggingen doen en vallen onder garantieregelingen. De ‘zakenbanken’ daarentegen mogen daarentegen veel risico nemen maar mogen geen spaarrekeningen en dergelijke aanbieden. Zij vallen bovendien buiten garantieregelingen.15 Het idee van Maas c.s. is min of meer gebaseerd op de Glass-Steagall-act, die van 1933 tot 1999 in de Verenigde Staten van kracht was. Deze wet, die een reactie was op de grote beurscrash van 1929, bepaalde dat banken ofwel commercial banks, ofwel investment banks behoorden te zijn (voordien waren banken vaak zowel commercial als investment bank). De eerstgenoemde categorie werd strak gereguleerd maar kon in tijden van nood terugvallen op een garantiesysteem van de Amerikaanse federale overheid (zie hoofdstuk 1.2.2). Het voorstel van de commissie-Maas lijkt op het eerste gezicht zinvol. Zo wordt erkend dat banken een zogenoemde nutsfunctie hebben waardoor een grootschalig faillissement in de sector onaanvaardbaar is. Een garantiesysteem, dat het logische gevolg van deze constatering is, brengt echter een moral hazard met zich mee: banken zijn geneigd grote risico’s te nemen aangezien eventuele verliezen toch worden vergoed door het garantiesysteem. Daarom moet het garantiestelsel gepaard gaan met strikt(e) regulering en toezicht. Maar de splitsing erkent ook de maatschappelijke behoefte aan financiële instellingen die wel grote risico’s willen nemen. Deze risico’s zijn dan wel voor eigen rekening. Bovendien mogen zulke instellingen niet te veel verbonden zijn met de nutsbanken. Voorkomen moet immers worden dat zij, als zij in de problemen komen, niet het financiële systeem kunnen ontwrichten. Er zijn echter ook kanttekeningen te plaatsen bij dergelijke splitsingsvoorstellen: - In onder meer de Verenigde Staten zijn ook ‘pure’ investeringsbanken in de problemen gekomen, zoals Lehman Brothers en Goldman Sachs. Het faillissement van Lehman en de daarop volgende paniek in de financiële sector liet zien dat ook investeringsbanken een dusdanig centrale rol in de financiële sector spelen dat zij niet zonder ernstige gevolgen failliet kunnen gaan. Oftewel: ook investeringsbanken kunnen ‘systeemrelevant’ zijn. - In de Verenigde Staten zijn ook banken op de rand van het faillissement gekomen die zich enkel met genoemde nutsfuncties bezighielden. Zoals Washington Mutual, de grootste spaarbank van de Verenigde Staten. - Het maken van twee categorieën banken vereist het trekken van kunst15 Commissie-Maas, Naar herstel van vertrouwen, 2009, pp. 40-42. 49 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iv matige grenzen met de bijbehorende grijze gebieden. Bijvoorbeeld: o Het geld dat investeringsbanken onder beheer krijgen komt van beleggingsfondsen. Maar indirect is dit geld ook weer van burgers (bijvoorbeeld via pensioenfondsen of verzekeringsmaatschappijen). o Vaak wordt gesteld dat het verlenen van kredieten aan ondernemingen tot de nutsfuncties van banken behoort. Maar het uitlenen van geld aan (startende) kleine bedrijven is zeer risicovol. De hierboven opgesomde bezwaren achten wij zinvol. Daarom wijzen wij het plan voor een revived Glass-Steagall act16 af en kiezen in plaats daarvan voor andere wegen om systeemrelevante banken ‘in het gareel’ te houden. 4.2.2 De producten van banken Een volgend onderwerp dat hier aandacht behoeft betreft de producten die banken aanbieden en waarin zij handelen. Enkele van deze producten spelen, zoals in hoofdstuk I is beschreven, een centrale rol in de kredietcrisis. Financiële producten werden dusdanig ingewikkeld dat vrijwel niemand er meer het risico van kon inschatten. Dat gold niet in de laatste plaats voor de Credit Rating Agencies die er, naar later bleek ten onrechte, het stempel van veilige belegging op plakten. Naar aanleiding hiervan pleitte onder meer het Tweede Kamerlid Kees Vendrik (GroenLinks) voor een terugkeer naar het ‘saaie’ bankieren waarin financiële organisaties zich zouden moeten beperken tot het aanbieden van bekende en begrijpelijke producten als spaarrekeningen, hypotheken en bedrijfskredieten.17 Dergelijke pleidooien klinken aantrekkelijk, ook omdat de risicopositie van een bank dan een stuk helderder wordt. Desondanks achten wij het niet verstandig hoge drempels op te werpen voor nieuwe financiële producten. De op subprimes gebaseerde beleggingen zijn voorbeelden van financiële innovaties. Deze innovaties zijn eigenlijk een soort uitvindingen die aan geld een efficiënter gebruik geven. Dergelijke uitvindingen vinden al eeuwenlang plaats. Een bekend voorbeeld van eigen bodem is de uitvinding van het aandeel. De eerste onderneming die aandelen uitgaf was namelijk de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC).18 Het bestaan van aandelen stelde mensen met relatief weinig geld in staat een stukje van een groot bedrijf te kopen. In Het succes van geld analyseert de Britse economisch historicus Niall Fergu Deze term is afkomstig uit een pleidooi van Nigel Lawson, in de jaren tachtig van de vorige eeuw minister van Financiën in het Verenigd Koningrijk (N. Lawson, ‘Capitalism needs a revived Glass-Steagall Act’, Financial Times, 16 maart 2009) 17 ‘De stelling van Kees Vendrik: bankieren moet weer saai worden’, NRC Handelsblad, 18 oktober 2008. 18 Ferguson, Het succes van geld, pp. 113-120. 16 50 Gebruiker: TeldersCommunity regulering van de financiële markten son de ontwikkeling van geld door de eeuwen heen.19 Een van zijn conclusies is dat financiële innovaties soms zeer succesvol zijn maar soms ook compleet mislukken – en dan weer van het financiële toneel verdwijnen. Het aandeel en de bankrekening zijn voorbeelden van zeer succesvolle innovaties terwijl producten die in de huidige crisis zo’n belangrijke rol spelen als grote mislukkingen kunnen worden beschouwd. Tevoren is natuurlijk niet vast te stellen welke vondsten wel en welke geen succes zullen zijn. Ferguson acht het empirisch aangetoond dat landen waar financiële innovaties ruim baan krijgen welvarender zijn dan landen waar dat niet het geval is. Waarom zijn die financiële innovaties zo belangrijk voor de welvaartsontwikkeling? Dat komt simpelweg doordat financiële producten als bankrekeningen en aandelen de samenleving in staat stellen de geldhoeveelheid efficiënter aan te wenden. Hierdoor stroomt het geld naar die plaatsen waar het voor de samenleving de grootste waarde heeft. Aldus wordt de economische ontwikkeling bevorderd. Om die zoektocht naar het onderscheid tussen waardevolle en waardeloze vernieuwingen niet te belemmeren, achten wij het niet wenselijk financiële innovaties aan banden te leggen maar kiezen wij in plaats daarvan voor andere wijzen van risicobeheer. 4.2.3 Wijze van staatsingrijpen Als het onverhoopt in de toekomst weer noodzakelijk is dat de staat een bank van een faillissement moet redden, kan de staat dat op verschillende wijzen doen. Dat betekent dat er ook keuzes kunnen worden gemaakt waarvan wij er in het onderstaande een tweetal zullen belichten. Ook hier zullen wij geen uitputtend overzicht geven maar ons beperken tot een aantal punten die in politiek opzicht relevant zijn. De beste wijze om de financiële sector op lange termijn te ordenen is en blijft via particulier ondernemerschap en niet via staatsbedrijven of door de staat gesteunde bedrijven.20 Eventuele staatssteun aan banken dient van een zo kort mogelijke duur te zijn. Daarvoor is het vereist dat de staat een duidelijke en realistische exitstrategie formuleert. Ook om een andere reden is het belangrijk dat het ingrijpen tijdelijk van aard is. Een bank met staatssteun geniet namelijk een concurrentievoordeel ten opzichte van haar concurrenten. Daarmee ondervinden banken die geen staatssteun hebben ontvangen – en waarvan dus mag worden verondersteld dat zij verstandig hebben geopereerd – nadeel van de steun aan hun ‘zwakke broeders’. Deze kwestie speelt ook daadwerkelijk in de Nederlandse bankensector. In september 2009 diende Van Lanschot Bankiers (een bank die op eigen benen is blijven staan) een klacht in bij de Europese Commissie. Van Lanschot stelde dat gesteunde banken 19 20 Ibidem. ������������������������������������������������������������������������������������� De voorkeur van liberalen voor de vrije markt is in het eerste hoofdstuk nader uitgewerkt. 51 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iv dankzij die steun een hogere rente kunnen bieden dan Van Lanschot dat kan.21 ABN AMRO maakte het in dit licht wel erg bont door op 7 oktober 2008 (nog geen week na de nationalisering van de bank) in een advertentie te stellen: ‘5,2% rente met zekerheid (…) ABN Amro was en is een financieel gezonde bank. Door de recente ontwikkelingen [daarmee doelend op de verleende steun] is de zekerheid rondom ABN Amro alleen maar verder toegenomen.’ Op last van het ministerie van Financiën heeft de bank deze advertentiecampagne kort daarna geschrapt.22 Een ander punt rond het verstrekken van staatssteun betreft de positie van de Raad van Bestuur (RvB) en de Raad van Commissarissen (RvC). Als een bank zodanig in de problemen komt dat overheidsondersteuning is vereist, is dat dikwijls te wijten aan diverse oorzaken. Een dergelijke situatie is echter hoe dan ook niet los te zien van keuzes die door de RvB en de RvC zijn gemaakt. Als mede het door deze twee organen ontwikkelde en uitgevoerde beleid leidt tot een situatie waarin een beroep moet worden gedaan op publieke middelen, dient in ieder geval de voorzitter van de Raad van Bestuur uit zijn functie te worden ontheven. Datzelfde geldt voor leden van de RvB en RvC die aantoonbaar hebben bijgedragen aan het falen van de instelling. De afweging en het besluit hierover moeten door De Nederlandsche Bank worden genomen door middel van het intrekken van de bankiersvergunning. De betreffende bestuurder moet wel de mogelijkheid hebben tegen dit besluit in beroep te gaan. Als uiteindelijk tot ontslag wordt overgegaan, dient de ontslagvergoeding zich te beperken tot de wettelijke regeling die voor iedereen geldt. De aandeelhouders moeten vervolgens nieuwe bestuurders en toezichthouders aanstellen. Een en ander dient wettelijk te worden verankerd. 4.2.4 Living wills: oplossing voor de moral hazard? Beter en strenger toezicht verkleint de kans op staatssteun maar houdt de moral hazard in stand. Deze moral hazard is nu waarschijnlijk zelfs groter dan voor de crisis: de impliciete staatsgarantie is immers expliciet gemaakt. Die moral hazard kan slechts worden weggenomen als de dreiging van een faillissement reeël is. Hierboven hebben wij echter betoogd dat vanwege de interconnectedness een ‘gewoon’ faillissement van een bank niet wenselijk is. Is het mogelijk een faillissement zo te organiseren dat het domino-effect en de chaos achterwege blijven? De G20 meent van wel. In september 2009 spraken de hierin samengekomen regeringsleiders af dat banken verplicht worden een living will op te stellen.23 Zo’n living will (letterlijk: testament) is een plan waarin is vastgelegd hoe te handelen ‘Staatssteun dupeert andere banken’, Trouw, 12 augustus 2009. ‘Advertentie op last van de staat ingetrokken’, Het Financieele Dagblad, 8 oktober 2008. 23 ‘G20: nieuwe wereldorde’, De Telegraaf, 26 september 2009. 21 22 52 Gebruiker: TeldersCommunity regulering van de financiële markten als een bank failliet gaat. Als dat is vastgelegd, zo is de gedachte, ontstaat er geen chaos en paniek als een bank failliet dreigt te gaan. Als tevoren wordt afgesproken dat systeemrelevante onderdelen van een bank worden gered, wordt bovendien het systeemrisico teruggebracht. Een bijkomend voordeel is dat partijen die zaken doen met een bank bij hun risico-inschatting van die bank een eventuele bailout niet meenemen. Om een living will goed vorm te kunnen geven is het wel noodzakelijk dat banken eenvoudiger worden ingericht dan nu het geval is. Lehman Brothers bestond ten tijde van zijn faillissement uit bijna 3000 rechtspersonen.24 Een dergelijke complexiteit maakt een ‘ordelijk’ faillissement vrijwel onmogelijk. Banken zouden dus een overzichtelijke structuur moeten krijgen, zodat helder is welke delen er wel en welke er niet failliet gaan als de nood aan de man is. Daarnaast moet het mogelijk zijn slecht draaiende onderdelen ‘uit een bank te nemen’. Daarvoor is het wel nodig dat verschillende onderdelen van een bank weinig of geen geld aan elkaar uitlenen. Dan wordt immers voorkomen dat het faillissement van het ene onderdeel het andere onderdeel in de problemen brengt. Dit vereist echter een radicale hervorming van banken. Zij zouden zich moeten omvormen tot een soort federaties waarbij ieder onderdeel zijn eigen balans heeft en – zoals gesteld – slechts in beperkte mate verplichtingen heeft ten opzichte van andere delen van de federatie. Het is onduidelijk of de G20 een dergelijke herschikking van het bankenlandschap in gedachten had toen het idee van de living wills werd omarmd.25 Het instellen van living wills biedt overigens nog een bijkomend voordeel. Als een internationale bank naar land wordt ingericht, wordt het toezicht erop eenvoudiger. Ieder onderdeel valt dan onder een nationale toezichthouder en moet voldoen aan de in dat land geldende eisen. Een voordeel van de living wills is dat het de moral hazard aanzienlijk verkleint. Een groot nadeel van het concept is dat het voor instellingen de facto onmogelijk wordt internationaal te opereren. Verwerkelijking van het concept zal overigens een moeizame zaak zijn. Banken moeten bewogen of gedwongen worden hun ondernemingsstructuur ingrijpend aan te passen. Daarnaast is voor een dergelijk plan per definitie internationale overeenstemming vereist. Daarom is het niet realistisch te verwachten dat de living wills (snel) realiteit zullen worden. Een alternatief instrument om de moral hazard weg te nemen is een geordende afbouw van een bank in nood. Als een bank op de rand van faillissement komt kan de toezichthouder (De Nederlandsche Bank) het bestuur van de betreffende bank overnemen en onderdelen van de bank verkopen om met de opbrengst daarvan schuldeisers tegemoet te komen. De toezichthouder zou ook de mogelijkheid moeten hebben tegoeden van schuldeisers om te zetten in aandelen ‘Death warmed up. Are living wills really the answer to banks that are too big to fail?’, The Economist, 3 oktober 2009. 25 Ibidem. 24 53 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iv van de noodlijdende bank. Een dergelijke constructie verdient nog nadere studie alvorens die eventueel zou kunnen worden ingevoerd. Een laatste punt dat hier aandacht behoeft is het principe dat als een bank failliet gaat andere banken de spaarders van de failliete bank moeten compenseren. Dit is onrechtvaardig: goed-functionerende banken draaien op voor hun ‘zwakke broeder’. Daarom moet de staat een verzekeringsmaatschappij oprichten waarbij banken verplicht de spaartegoeden van hun klanten moeten verzekeren. Een eigen risico voor alle spaarders zal hiervan deel moeten uitmaken. De toezichthouder, De Nederlandsche Bank, bepaalt aan de hand van de risicopositie van de bank de verzekeringspremie. 4.3 Niveau en wijze van toezicht houden ‘Een race naar de bodem van regelgeving was ook een van de belangrijkste redenen waarom het systeem uit de hand liep’. Aldus een hoofdredactioneel commentaar van NRC Handelsblad van medio 2009.26 De krant kent een flinke rol toe aan deze ‘race’ en sluit daarbij aan bij een analyse die velen hebben gemaakt: veel landen hebben zich de afgelopen decennia ingezet om een grote financiële sector binnen hun grenzen te creëren. Vanuit economisch perspectief is dat slim: financiële instellingen zorgen voor werkgelegenheid, zijn milieuvriendelijk en genereren economische groei (hoewel bij dat laatste sinds de kredietcrisis vraagtekens kunnen worden gezet). Een instrument om het vestigingsklimaat in algemene zin te bevorderen is het vereenvoudigen en minder omvangrijk maken van de regelgeving voor bedrijven.27 Dit dereguleringsinstrument is de afgelopen decennia door verschillende Westerse landen toegepast om financiële instellingen aan te trekken. Omdat landen de neiging hebben op elkaars dereguleringsoperaties te reageren met weer een volgende deregulering, ontstaat de race to the bottom: er wordt steeds verder gedereguleerd. Een voor de hand liggende oplossing is dan ook om het toezicht op banken op internationaal niveau te organiseren, bijvoorbeeld op dat van de EU of de OESO. Een dergelijk model biedt naast het voorkomen van een race to the bottom nog een aantal andere voordelen. Het zorgt voor eerlijke concurrentie tussen internationaal opererende instellingen omdat die dan onder hetzelfde toezichtsregime vallen. Het is bij internationale banken daarmee ook duidelijk welk orgaan er toezicht uitoefent. Dat voorkomt onduidelijkheid die ontstaat als zowel gastland als thuisland toezicht willen uitoefenen. Voorts lijkt het ook het meest effectief als internationaal opererende instellingen een internationale toezichthouder hebben. Zo bezien lijkt er dus veel voor te zeggen een supranationale toezichthouder in ‘Blijf hard voor banken’, NRC Handelsblad, 13 juli 2009. World economic forum, The global competitiveness report 2008-2009, p. 10. 26 27 54 Gebruiker: TeldersCommunity regulering van de financiële markten het leven te roepen. Een dergelijk plan stuit echter op een praktisch obstakel: financiële toezichthouders moeten, zeker in tijden van crises, politieke besluiten nemen.28 Het is ondenkbaar dat een van de politiek onafhankelijke toezichthouder zelfstandig besluiten neemt over bailouts of over het gebruikmaken van een depositogarantiestelsel. De omvang en ingrijpendheid van dergelijke maatregelen vereist politieke legitimiteit. De nationalisering van Fortis en de miljardensteun aan onder meer ING en AEGON vonden ook plaats in nauwe samenwerking tussen de toezichthouder (de DNB) en de minister van Financiën. De laatstgenoemde heeft voor zijn handelingen ook verantwoording afgelegd in het parlement. Met de redding van verschillende grote Nederlandse banken was zeer veel publiek geld gemoeid. Als dergelijke maatregelen uit het democratisch proces zouden worden getild en aan een internationaal orgaan zouden worden overgedragen, zou dat een serieuze aantasting van de soevereiniteit van het betreffende land zijn. Een adequate democratische legitimatie op internationaal niveau bestaat thans niet. Het Europees Parlement is op het eerste gezicht een voor de hand liggend orgaan om deze leemte op te vullen. Maar deze institutie heeft vooralsnog niet de bevoegdheden van een echte volksvertegenwoordiging. Om hier verandering in te brengen is een grote mate van politieke integratie tussen de EU-lidstaten vereist en onze inschatting is dat die er binnen afzienbare tijd niet gaat komen. Het politieke primaat is en blijft (vooralsnog) de natiestaat. Dat maakt het bepleiten van een echte internationale toezichthouder niet realistisch. De onmogelijkheid van het instellen van een internationale toezichthouder laat de theoretische voordelen van een dergelijk orgaan onverlet. Daarom is meer coördinatie tussen nationale toezichthouders gewenst. De voorstellen van de commissiede Larosière, die in 2009 over internationale aspecten adviseerde, zijn dan ook nuttig. Jacques de Larosière c.s. stelde een nauwere samenwerking tussen toezichthouders uit EU-lidstaten voor. Dit advies werd in Nederland vrij geringschattend onthaald omdat het niet verder zou gaan dan hetgeen op dat moment politiek haalbaar was.29 Die kritiek is ons insziens niet terecht. Het advies aanvaardt de realiteit (wat veel verder gaat dan ‘politiek haalbaar’) dat er voorlopig geen internationale toezichthouder gaat komen maar benadrukt tegelijk het belang van internationale coördinatie. Het is van belang deze hervorming zo snel mogelijk in te voeren omdat de ervaring leert dat zodra het economisch herstel weer inzet het draagvlak voor dergelijke maatregelen snel afneemt. Hierin verschilt een financiële toezichthouder van een monetaire. Laatstgenoemde heeft (in de EU) maar één doelstelling (prijsstabiliteit) en maar één instrument (de beleidsrente). De doelstellingen en instrumenten van een financiële toezichthouder zijn veel talrijker en vatbaarder voor politieke twisten. 29 Zie onder meer M. Visser, ‘Toezichtsadvies te politiek’, Het Financieele Dagblad, 28 februari 2009; ‘Liever een vergezicht’, Het Financieele Dagblad (hoofdredactioneel commentaar), 26 februari 2009. 28 55 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iv 4.4 Credit Rating Agencies (CRA’s) Het risicoprofiel van instellingen en beleggingsproducten wordt vastgesteld door zogenoemde Credit Rating Agencies (CRA’s). Zij kwalificeren een product als zeer veilig, als zeer risicovol, of ergens daartussenin. CRA’s zijn particuliere bedrijven. De markt voor CRA’s wordt gedomineerd door drie Amerikaanse firma’s: Standard & Poor’s, Moody’s en het veel kleinere Fitch Ratings. De CRA’s staan sinds het uitbreken van de kredietcrisis volop in de belangstelling omdat zij op subprimes gebaseerde producten als zeer veilige beleggingen kwalificeerden. Die inschatting is, zoals bekend, onjuist gebleken. Hoewel de ratings van de CRA’s geen wettelijke status hebben, zijn zij van zeer grote invloed. Zij functioneren in zekere zin als het kompas van op de financiële markten actieve partijen. De CRA’s worden betaald door de aanbieders van producten. Het potentiële belangenconflict ligt dan ook voor de hand. Aanbieders hebben belang bij een gunstige rating. De CRA is voor zijn inkomsten afhankelijk van de aanbieder. Laatstgenoemde kan de CRA dus onder druk zetten een gunstige rating af te geven. Toch functioneerde het systeem vrij goed. Dat kwam doordat CRA’s in werkelijkheid niet afhankelijk waren van een afzonderlijke aanbieder maar van hun reputatie om betrouwbare ratings af te geven. Daarom hadden zij een goede reden de eventuele druk van banken te weerstaan.30 Dat het toch is misgegaan wordt in belangrijke mate toegeschreven aan het feit dat CRA’s eind jaren negentig van de vorige eeuw niet alleen meer producten en bedrijven gingen raten. Zij gingen banken ook adviseren hoe zij hun producten het beste konden structureren teneinde een gunstige rating te krijgen. Dit advieswerk werd steeds belangrijker voor de CRA’s. Hierdoor ontstond wél een belangenconflict. Een geopperde oplossing voor dit probleem is om niet de aanbieders van maar de vragers naar producten voor de ratings te laten betalen. Deze groep heeft immers een onvoorwaardelijk belang bij een betrouwbare rating. Een dergelijke constructie zal echter free rider-gedrag tot gevolg hebben: één vrager betaalt en de rest profiteert van de afgegeven rating. Een andere optie is het nationaliseren van de CRA’s. In het beoordelen van beleggingsproducten zien wij echter geen staatstaak. Bovendien is de kans op een belangenconflict bij publieke CRA’s niet minder groot dan bij particuliere CRA’s. Strenger en beter toezicht op de CRA’s is een betere oplossing. Daar de grote CRA’s alle drie Amerikaanse bedrijven zijn is dit een taak voor de Security and Exchange Commission. Hoewel beter toezicht dus nodig en nuttig is, zal dit geen Ewijk en Teulings, De grote recessie, p. 31. 30 56 Gebruiker: TeldersCommunity regulering van de financiële markten wonderen verrichten. De echte oplossing is gelegen in een aanpassing van de marktstructuur zodat de foute prikkels (tot het geven van te gunstige ratings) verdwijnen. Die aanpassing zou dan moeten inhouden dat CRA’s zich enkel nog bezig mogen houden met kredietbeoordelingen en al hun andere activiteiten moeten afstoten. Zij moeten zogeheten single product firms worden.31 Op die manier wordt de betrouwbaarheid van de CRA’s weer de belangrijkste indicator voor hun winstgevendheid op langere termijn. 4.5 Rol van de G20 en het internationaal overleg In het bovenstaande hebben wij diverse malen aangestipt dat het de voorkeur geniet zaken met betrekking tot de regulering van de financiële sector op internationaal niveau te regelen. Daarvoor werd een aantal redenen genoemd. Ten eerste draagt een internationale regeling bij aan een gelijk speelveld voor alle partijen. Ten tweede zijn, gezien de internationalisering, nationale regelingen steeds minder relevant. En ten derde bestaat, als ieder land zijn eigen reguleringsstelsel houdt, het gevaar dat toezichthouders hun regimes steeds verder versoepelen teneinde een gunstig vestigingsklimaat te creëren. De Europese Unie is druk doende regelingen te treffen die voor de gehele financiële sector binnen de Unie gelden. Zonder daar een oordeel over te vellen is het goed ook verder te kijken. De financiële markten houden immers niet op bij de grenzen van de Unie. De onderhandelingen die worden gevoerd bij het Internationaal Monetair Fonds en de Bank for International Settlements (BIS) verdienen daarom steun – uiteraard met de kanttekeningen die wij eerder bij internationale regelingen maakten. Het probleem van dergelijke internationale organen is vaak dat zij politieke legitimiteit ontberen. Het politieke primaat ligt immers nog steeds bij de natiestaten. Het is daarom een gunstige ontwikkeling dat twintig belangrijke economieën – die zich in 1999 hebben verenigd in de G20 – sinds het uitbreken van de kredietcrisis frequent overleg voeren en zich ook committeren aan akkoorden die door het IMF en de BIS worden gesloten. Nederland probeert consequent bij deze overeenkomsten aanwezig te zijn en slaagt daarin vrij goed. Deze inspanning dient te worden voortgezet. Op basis van de omvang van zijn economie heeft Nederland zeker recht op een plaats in de G20. Er zijn vijf permanente leden met een in nominale termen kleiner BBP dan ons land: Argentinië, Indonesië, Saoedi-Arabië, Turkije en Zuid-Afrika.32 Afgezien hiervan is het de vraag of de EU niet zou moeten trachten in het Buiter, ‘Regulating the new financial sector’. Bron: http://www.imf.org. Gebaseerd op cijfers van 2009. De leden van de G20 zijn overigens ook niet alleen geselecteerd op de omvang van hun economieën. Zij zijn ‘systemically important industrialized and developing economies’ (www.g20.org). Dat verklaart het niet-volwaardige lidmaatschap van bijvoorbeeld Nederland (de zestiende economie ter wereld) en Spanje (de negende). 31 32 57 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk iv internationaal overleg meer samen op te trekken. Economische en financiële betrekkingen zijn één van de weinige internationale onderwerpen waarbij de EUlidstaten gemeenschappelijke belangen hebben. Als de EU erin slaagt in internationale beraadslagingen op geloofwaardige wijze een gecoördineerd standpunt uit te dragen, kunnen de Europese landen goed partij bieden aan de andere grote economische machtsblokken: de Verenigde Staten, Japan en China. 58 Gebruiker: TeldersCommunity V Het bestrijden van de recessie De kredietcrisis heeft, zo is inmiddels bekend, geleid tot een economische recessie. Deze is wereldwijd en – volgens het Centraal Planbureau – ‘langdurig en zeer diep’.1 De Nederlandse economie krimpt in 2009, zo werd in december van dat jaar verwacht, met bijna vier procent. Voor 2010 wordt enig herstel verwacht: het CPB voorspelt voor dit jaar een groei van 1,5%.2 Over deze cijfers bestaat echter veel onzekerheid. In september voorzag het CPB nog een krimp van 5% in 2009 en een nulgroei in 2010.3 Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling voorzagen in november 2009 al een bescheiden groei voor het daaropvolgende jaar.4 De crisis in de financiële sector heeft hoe dan ook de rest van de economie (ook wel de reële economie genoemd) niet onberoerd gelaten. De schade die de reële economie ondervindt is deels het directe gevolg van de kredietcrisis. Banken in nood verleenden minder krediet waardoor ondernemers minder investeringen konden doen. En omdat banken minder (snel) hypotheken gingen verstrekken stokte de woningmarkt. Maar de kredietcrisis had ook een zogenoemd indirect effect. Door de dreigende implosie van het financiële stelsel verloren veel consumenten het vertrouwen in een gezonde economische toekomst.5 De consumptie liep daardoor sterk terug. Als gevolg van bovenstaande ontwikkelingen daalde de wereldhandel in de eerste maanden na het uitbreken van de kredietcrisis scherp. In november 2008 was er een daling van 8%, in december een daling van 3% en in januari 2009 een daling van 7%. De wereldhandel, tussen 1950 en 2000 bijna onafgebroken gegroeid en in omvang vertwintigvoudigd, was in 2009 weer op het niveau van 2005.6 5.1 Uitgangspunten De vraag is of en hoe de staat moet reageren in geval de economische bedrijvigheid in een dergelijke mate terugloopt. Veel politici wekten na het uitbreken van de recessie de indruk dat er over deze kwestie consensus bestaat. De overheidsuitgaven zouden moeten worden opgeschroefd zodat de economische bedrijvigheid weer op gang komt. Omdat iedere door de overheid geïnvesteerde euro een aantal keer 3 4 1 2 5 6 CPB nieuwsbrief, juni 2009, p. 5. CPB nieuwsbrief, december 2009, p. 4. CPB nieuwsbrief, september 2009, p. 4 ‘IMF verwacht enig herstel in Nederland’, Het Financieele Dagblad, 3 november 2009; ‘OESO ziet sterker herstel wereldeconomie’, Het Financieele Dagblad, 19 november 2009. Van Ewijk en Teulings, De grote recessie, p. 60. Ibidem, pp. 54-55. 59 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk v de economie ‘rondgaat’ is bovendien sprake van een multiplier. Zo zei de (toen nog aanstaande) president Barack Obama begin 2009 dat er ‘no disagreement’ was over de noodzaak van een stimuleringspakket voor de Verenigde Staten. Ook de Nederlandse minister van Financiën, Wouter Bos, stelde dat in Europa ‘sociaal-democraten, christen-democraten en liberalen het er allemaal over eens waren: investeren is dé manier om snel uit de crisis te komen.’7 De consensus waar Bos, Obama en anderen over reppen bestaat in werkelijkheid niet. Het Cato Institute, een klassiek-liberale Amerikaanse denktank, plaatste enkele weken na de uitspraak van Obama een advertentie in de New York Times waarin de consensus werd betwist. De advertentie was ondertekend door honderden hoogleraren economie, waaronder verschillende Nobelprijswinnaars.8 Een belangrijke reden om de stimuleringsplannen voor te staan is de al genoemde multiplier. Maar over het al dan niet bestaan van dit fenomeen en vooral over de kracht ervan woeden onder economen hevige debatten.9 De vraag of en hoe de staat moet reageren op een sterk krimpende economie is dus zeker gerechtvaardigd. In het onderstaande zullen wij daar dan ook nader op ingaan. Daarbij hebben wij niet de ambitie het debat tussen de grote stromingen op dit gebied over te doen of te beslechten. Dat zou een aparte studie vergen. Wij beperken ons tot het formuleren van een aantal uitgangspunten. In beginsel achten wij een actief conjunctuurbeleid onwenselijk. Daarvoor zijn verschillende redenen. Ten eerste is het voor de staat lastig te bepalen wanneer er van zo’n neergang sprake is. Als deze eenmaal is vastgesteld, is die vaak ook al geruime tijd bezig. Voordat vervolgens de overheidsbesluitvorming over extra uitgaven is afgerond, is de neergang wellicht zelfs alweer achter de rug. In dat geval zouden de overheidsuitgaven pro-cyclisch werken. Een tweede reden betreft het probleem dat de staat niet kan bepalen waar de extra uitgaven het best kunnen worden besteed. Moet er worden geïnvesteerd in delen van de economie die, als gevolg van de neergang, in zwaar weer verkeren? Maar in een markteconomie zorgt een neergaande conjunctuur er juist voor dat de oude, niet goed functionerende, structuren kleiner worden of verdwijnen. Daardoor ontstaat ruimte voor nieuwe en innovatieve structuren en ondernemingen.10 De staat zou dus beter in deze nieuwe groeisectoren kunnen investeren. Maar de staat kan niet vooraf inschatten welke sectoren voor toekomstige welvaart gaan zorgen. Daardoor is de ‘Bos heeft nachtmerries over de G20 na motie van wantrouwen VVD’, Provinciale Zeeuwse Courant, 21 september 2009. 8 New York Times, 28 januari 2009. 9 ‘Much ado about multipliers. Why do economists disagree so much about whether fiscal stimulus works?’, The Economist, 26 september 2009. 10 Het concept van creative destruction is afkomstig van de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter (1883-1950). Voor een toepassing van zijn gedachtengoed op de kredietcrisis zie: J. Middendorp, ‘John Maynard Keynes is terug, vergeet Joseph Alois Schumpeter niet’, Liberaal Reveil, nr. 3, 2009, pp. 99-104. 7 60 Gebruiker: TeldersCommunity het bestrijden van de recessie kans groot dat de staat, door te interveniëren, het herstelproces juist verstoort. De genoemde redenen zijn te verklaren aan de hand van het informatietekort dat de overheid per definitie heeft met betrekking tot de economie.11 In het Teldersstichting-geschrift Liberalisme en politieke economie (1985) wordt gesteld dat er zich, als de staat niet al te veel verstorend optreedt, na iedere economische neergang weer een opgang voordoet. Maar dit geldt voor ‘normale’ conjunctuurschommelingen. Als er echter heftige schokken optreden in de conjunctuur is terugkeer naar een evenwichtiger situatie op korte termijn niet vanzelfsprekend. In het geschrift wordt de metafoor van de corridor gebruikt. Zolang de economie binnen de corridor blijft is sprake van een normale conjunctuurontwikkeling. Binnen de corridor is het dan ook raadzaam de conjunctuur haar werk te laten doen, maar als de economie buiten de corridor raakt is overheidsingrijpen gewenst. De staat moet dan, afhankelijk van het karakter van de neergang, ofwel burgers en bedrijven meer koopkracht geven, ofwel zelf de uitgaven verhogen.12 Uiteraard kan er worden getwist waar de grens van de corridor ligt en hoe de staat – gegeven zijn informatietekort – kan vaststellen wanneer die grens wordt overschreden. Het gegeven dat op deze vragen geen objectief antwoord mogelijk is impliceert niet dat het concept als zodanig onbruikbaar is. Als de economie duidelijk buiten de corridor treedt zou dat voor de staat aanleiding moeten zijn in te grijpen. 5.2 Een reactie op de huidige recessie De economie lijkt nu duidelijk buiten de corridor te zijn getreden. Volgens het CPB ligt het BBP in 2010 10% lager dan wanneer de conjunctuurontwikkeling zich ‘normaal’ had doorgezet.13 De staat kan – bij een dermate sterke krimp – trachten de neergang te stoppen door de sterk teruggelopen vraag naar producten en diensten te verhogen. Er wordt dan een kunstmatig stimuleringsbeleid gevoerd. 5.2.1 Niets doen is ook stimuleren Het is belangrijk te onderkennen dat als de overheid niet actief op een krimpende economie reageert, zij daarmee in feite toch een stimuleringsbeleid voert. Als de economie als geheel (het BBP) kleiner wordt terwijl de overheidsuitgaven op niveau blijven, groeien de laatste als percentage van het BBP. Daarnaast is het te verwachten dat een krimpende economie leidt tot een stijgende werkloosheid. Het hierdoor stijgende aantal uitkeringen doet de overheids Zie voor een uitgebreide verhandeling hiervan: F.A. Hayek, ‘The use of knowledge in society’, American economic review, 1945, nr. 4, pp. 519-530. 12 K. Groenveld en A.M.M. Kinneging, Liberalisme en politieke economie, geschrift 54 van de Prof.mr. B.M. Teldersstichting, Den Haag, 1985, p. 66. 13 CPB nieuwsbrief, juni 2009, p. 7. 11 61 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk v uitgaven nog verder oplopen. De hogere werkloosheid doet de belastingopbrengsten nog meer teruglopen. Dit zijn de zogenoemde automatische stabilisatoren. Het sterk opgelopen begrotingstekort – van een overschot van 1% in 2008 naar een tekort van ruim 6% in 2010 – geeft een indicatie van de omvang van deze stabilisatoren.14 Een nadeel hiervan is overigens dat burgers de crisis niet daadwerkelijk voelen, omdat de staat deze feitelijk opkoopt. Dit is in zoverre problematisch dat het op enig moment onvermijdelijk zal zijn dat de staat zijn burgers hiervoor de rekening presenteert, in de vorm van hogere lasten of lagere overheidsuitgaven. Juist omdat burgers de crisis niet als ‘zwaar’ hebben ervaren zal het draagvlak voor de dan te nemen maatregelen mogelijk gering zijn. 5.2.2 Een stimuleringspakket Veel landen hebben naast de genoemde stabilisatoren een gericht stimuleringspakket opgesteld om de teruggevallen vraag weer te verhogen. Zoals de Verenigde Staten waar het Congres in februari 2009 akkoord ging met een voorstel om 787 miljard dollar de economie ‘in te pompen’. Een dergelijk stimuleringspakket kan – kort gesteld – op twee manieren worden vormgegeven. Ten eerste door de koopkracht van burgers en bedrijven te verhogen. Dat kan door de belastingen te verlagen of, zoals in 2008 in de Verenigde Staten is gedaan, burgers een eenmalige uitkering te geven.15 Tegen een (verantwoorde) lastenverlaging zullen liberalen niet snel bezwaar aantekenen. Het is echter de vraag of een dergelijke maatregel het gewenste effect zal sorteren. In economisch onzekere tijden houden burgers en bedrijven namelijk begrijpelijkerwijs de hand op de knip. Dat geldt in het bijzonder voor eenmalige lastenverlichtingen of uitkeringen. De bovengenoemde maatregel in de Verenigde Staten had dan ook totaal niet het gewenste effect.16 Hier geldt het Engelse spreekwoord: ‘You can lead a horse to water, but you can’t make it drink’.17 De tweede mogelijkheid is dat de overheid zelf geld gaat uitgeven om de economie te stimuleren. De vraag is hoe dit verstandig te doen. De uitgaven zullen tijdelijk van aard moeten zijn – zolang als er sprake is van een sterke krimp. Daarnaast moeten de plannen die met de uitgaven gemoeid zijn snel uitvoerbaar zijn. Een probleem met dergelijke pakketten dat sterk in Nederland speelt, is het zogenoemde weglekeffect. De totale import van Nederland bedroeg in 2008 ruim tweederde van het BBP.18 Dat betekent dat – als de overheidsuitgaven willekeurig worden gedaan – het grootste deel van het stimuleringspakket bij buitenlandse Zie voor een verdere toelichting van deze cijfers hoofdstuk 2.2. Daar werd, als onderdeel van de Economic Stimulus Act, meer dan $100 miljard contant aan Amerikaanse burgers verstrekt. 16 Taylor, The financial crisis and the policy responses, p. 19. 17 Groenveld en Kinneging, Liberalisme en politieke economie, p. 66. 18 ‘Nederland steeds meer verweven met wereldhandel’, Het Financieele Dagblad, 2009, p. 2. 14 15 62 Gebruiker: TeldersCommunity het bestrijden van de recessie economieën terechtkomt – dit geld ‘lekt weg’. Dat is goed voor de profiterende economieën maar niet voor de Nederlandse. In China en Verenigde Staten is dit probleem (hoewel het weglekeffect in deze landen vele malen kleiner is dan in Nederland) te lijf gegaan met bepalingen dat bedrijven die profiteerden van het stimuleringsplan zaken moesten doen met binnenlandse partners. Terecht zijn dergelijke bepalingen gekwalificeerd als een vorm van protectionisme.19 Een alternatief is in die sectoren te investeren die een klein of verwaarloosbaar weglekeffect hebben. De bouwsector claimt zo’n sector te zijn.20 Een andere oplossing voor het weglekeffect is met belangrijke handelspartners af te spreken tegelijk een – naar omvang van de economie even groot – stimuleringspakket in te voeren. Het is mede tegen deze achtergrond dat de Europese Commissie eind 2008 lidstaten begon te bewegen één procent van hun nationaal inkomen in de eigen economie te investeren.21 Opvallend is dat Nederland – in tegenstelling tot veel andere lidstaten – geen gehoor gaf aan de oproep van Brussel.22 Volgens critici maakte ons land zich daarmee schuldig aan free rider-gedrag: het profiteerde van de pakketten van andere landen, zonder zelf de portemonnee te trekken. 5.3 Conclusie Uit het bovenstaande is een aantal conclusies te trekken. Ten eerste zal stimuleren door middel van het verhogen van de koopkracht een beperkt effect hebben. Burgers en bedrijven houden in onzekere tijden immers de hand op de knip.23 Maar, ten tweede, overheidsuitgaven ter compensatie van de uitgevallen vraag zijn wel nodig. De heftige schok die de kredietcrisis in de reële economie teweeg bracht, heeft ertoe geleid dat de economie buiten de zogenoemde corridor is beland. Onder meer de forse daling van de wereldhandel en de gedaalde consumentenbestedingen hebben tot gevolg dat het BBP in 2010 aanzienlijk lager ligt dan bij een normale conjunctuurontwikkeling het geval was geweest. De derde conclusie luidt dat een actief overheidsbeleid onverantwoord en niet nodig is om de economie te stimuleren. Door de economische stabilisatoren wordt de economie namelijk al fors gestimuleerd. In 2010 zal geen sprake zijn van het vooraf geplande overschot van 1% BBP maar – naar verwachting – van een tekort van 5,6%.24 Dat betekent dat de overheid haar uitgaven ten opzichte van de Ewijk en Teulings, De grote recessie, pp. 66-67. Bouwend Nederland, Aanpak kredietcrisis, 2009, p. 2. 21 ‘Brussel wil pakket ter stimulering economie EU’, Brabants Dagblad, 20 november 2008. 22 ‘EU-economen kraken herstelplan Nederland’, De Telegraaf, 12 december 2008. 23 Deze stelling wordt ondersteund door de sinds het uitbreken van de kredietcrisis indrukwekkend gestegen spaarquote in de Verenigde Staten (zie hoofdstuk 2.1.2). 24 Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 2009, p. 17. 19 20 63 Gebruiker: TeldersCommunityhoofdstuk v economie fors verhoogt. Nóg meer verhogen ter stimulering zou onverantwoord zijn met het oog op de overheidsfinanciën op lange termijn.25 Daarnaast werkt een stimuleringspakket hoe dan ook marktverstorend en is de effectiviteit – als gevolg van het weglekeffect – beperkt. R. de Korte, ‘Niet nóg meer geld geven’, NRC Handelsblad, 25 februari 2009. 25 64 Gebruiker: TeldersCommunity Personalia werkgroepsleden Prof.mr.dr. F. Bolkestein voorzitter van het curatorium van de Prof.mr. B.M. Teldersstichting en onder meer voormalig voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de VVD Drs. F.E. Engering - voorzitter lid van het curatorium van de Prof.mr. B.M. Teldersstichting Drs. F. de Graaf - scribent voormalig medewerker van de Prof.mr. B.M. Teldersstichting Mr.drs. H. Langman oud-bankier en voormalig voorzitter van het curatorium van de Prof.mr. B.M. Teldersstichting Drs A. van Rossum lid van de board of directors van Credit Suisse Group, alsmede van Munich Re Group en voorheen voorzitter van het uitvoerend comité van Fortis (2000 tot eind 2004) Prof.dr. A. Szász voormalig lid van de directie van De Nederlandsche Bank (1973-1994) en hoogleraar Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam (1990-2000). 65 Gebruiker: TeldersCommunity Gebruiker: TeldersCommunity Prof.mr. B.M. Teldersstichting Curatorium: prof.mr.dr. F. Bolkestein (voorzitter) dhr. J.J. van Aartsen prof.dr. J.A. Bruijn mr.dr. G.D. Dales drs. F.A. Engering mw. mr. E.J.J.E. van Leeuwen-Schut dr. R.P.H.M. Matthijsse mr. I.W. Opstelten prof.dr. U. Rosenthal drs. M. Rutte prof.dr. A. Szász drs. M.L. Verheijen prof.dr.ir. Th. de Vries mr. J.G.C. Wiebenga prof.dr. T. Zwart Directeur: dr. P.G.C. van Schie De Stichting is in 1954 ontstaan uit de behoefte die in liberale kringen werd gevoeld aan een instelling die wetenschappelijke studies verricht naar diverse maatschappelijke vraagstukken, zonder gebonden te zijn aan een bepaalde dogmatiek of godsdienst. Doel en middelen zijn volgens de statuten: ‘De stichting heeft ten doel om op wetenschappelijk verantwoorde wijze, vraagstukken van maatschappelijk belang, in het bijzonder die van staatkundige, sociale, economische of juridische aard, te onderzoeken met de liberale beginselen als uitgangspunt, zulk een onderzoek te bevorderen en over zodanige vraagstukken voor te lichten. Dit doel wordt nagestreefd ten behoeve van het liberalisme in het algemeen en mede ten behoeve van de (…) “Volkspartij voor Vrijheid en Democratie”. De stichting tracht dit doel te bereiken door al hetgeen met het bovenstaande verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn.’ 67 Gebruiker: TeldersCommunity Gebruiker: TeldersCommunity De Teldersstichting heeft onder andere de volgende geschriften gepubliceerd*: Prijs in e 94 De EMU effectief. Voorwaarden voor economische dynamiek en financiële degelijkheid, 2003 7,50 95 Belangen in balans. De rol van het nationaal belang in ontwikkelingssamenwerking, 2003 14,00 96 Bureaucratie aan banden. Perspectieven voor een nieuwe dereguleringsoperatie, 2004 14,00 97 Het Europees constitutioneel verdrag. Getoetst op transparantie, democratie en doelmatigheid, 2005 3,00 98 Liberaal licht op de toekomst, 2005 12,50 99 De grenzen van de open samenleving. Migratie- en integratiebeleid in liberaal perspectief, 2005 15,00 100 Grondrechten gewogen. Enkele constitutionele waarden in het actuele politieke debat, 2006 15,00 101 De radicaal-islamitische ideologie van de Hofstadgroep, 2006 12,00 102 Liberale duurzaamheid. Milieubeleid internationaal bezien, 2007 14,00 103Vertrouwen in de markt. Naar een liberaal privatiseringsbeleid, 2007 (uitverkocht, in kopie verkrijgbaar) 12,00 104 Veilige basis voor vrije burgers. Duidelijke liberale aanpak van veelvoorkomende criminaliteit, 2008 14,00 105 Rechtsstaat in ontwikkelingslanden? Aspecten van liberale ontwikkelingssamenwerking, 2008 15,00 106 Liberaal leiderschap, 2009 8,50 107 Zorgen voor zelfbeschikking. Een liberale visie op de positie van de burger in zorg-, woon-, en onderwijsinstellingen, 2009 12,50 108Liberalisme als ‘groen’ idealisme. De noodzaak van een liberaal milieubeleid voor de ontwikkeling van milieuvriendelijke producten, 2009 15,00 109 Krachtproef voor het kapitalisme. Een liberale reflectie op 10,00 de kredietcrisis, 2010 69 Gebruiker: TeldersCommunity Gebruiker: TeldersCommunity Verder verscheen recent als bijzondere publicatie: Aurea libertas. Impressies van vijftig jaar Teldersstichting, 2004 Vrijheidsstreven in verdrukking. Liberale partijpolitiek in Nederland 1901-1940, 2005 17,50 20,- The dividing line between success and failure. A comparison of liberalism in the Netherlands and Germany in the 19th and 20th century, 2006 verkrijgbaar via de boekhandel Zestig jaar VVD, 2008 verkrijgbaar via de boekhandel Liberale leiders in Europa. Portretten van prominente politici uit de negentiende en vroege twintigste eeuw, 2008 verkrijgbaar via de boekhandel Separation of Church and State in Europe. With views on Norway, Sweden, the Netherlands, Belgium, France, Spain, Italy, Slovenia and Greece, 2008 publicatie in ELF-verband, neem voor meer informatie contact op met de Teldersstichting Architect van onderwijsvernieuwing. Denken en daden van Gerrit Bolkestein 1971-1956, 2009 verkrijgbaar via de boekhandel De uitgaven zijn – tenzij anders vermeld – verkrijgbaar door overmaking van het verschuldigde bedrag op girorekening 33.49.769 ten name van de Prof.mr. B.M. Telders­stichting, Koninginnegracht 55a, 2514 AE te Den Haag, onder vermelding van het nummer van het (de) gewenste geschrift(en) en/of de titel van het boek. * Een volledige lijst met publicaties is op aanvraag verkrijgbaar. 71 Gebruiker: TeldersCommunity Gebruiker: TeldersCommunity Gebruiker: TeldersCommunity