Voorwoord - Mixtape.moe

advertisement
Voorwoord [@TODO : schrijven voorwoord net als in wiskunde samenvatting voor zodra
ombouwen naar volledige samenvatting scheikunde]
1
Inhoudsopgave Voorwoord
1
Inhoudsopgave
2
Handige binas tabellen
5
H1.2 Zuivere stoffen en mengsels
6
H1.3 Scheidingsmethoden
6
H2.2 De bouw van een atoom
7
H2.6 Een nieuwe eenheid : de mol
7
H3.3 Binding in moleculen
8
H3.4 Vanderwaalsbinding
8
H3.5 Waterstofbruggen
8
H5.2 Neerslagreacties
9
H6.2 Koolwaterstoffen
9
H7.2 Fossiele brandstoffen
9
H7.3 Biobrandstoffen
Biobrandstof generaties
10
10
H7.4 Duurzame ontwikkelingen
10
H7.5 Evenwichten
11
H8.5 pH-berekeningen aan zure oplossingen
11
H9.5 Zuur base reactie
11
H10.2 SE Spectroscopie
12
H10.3 SE Spectrofotometrie
12
H10.4 SE Kwantitatieve analyse
12
H10.5 Chromatografie
12
H10.6 Massaspectrometrie
13
H11.2 Reacties met elektronenoverdracht
14
H11.3 Redoxkoppels
14
H11.4 Redoxreacties in een oplossing
15
2
H11.5 Alcoholen als reductor
16
H12.2 Lewisstructuren
17
H12.3 Mesomerie
19
H12.4 Substitutie- en additiereacties
20
H12.5 Cis-Trans-isomerie
22
H12.6 Spiegelbeeldisomerie
22
H13.2 Additiepolymerisatie
23
H13.3 Condensatiepolymerisatie
24
H13.4 Eigenschappen van kunststoffen
27
H14.2 Koolhydraten
28
H14.3 Vetten
30
H14.4 Eiwitten
31
H14.5 DNA en RNA
32
H14.6 Voeding, stofwisseling en gezondheid
32
H15.2 Principes van groene chemie
Principes van groene chemie
Atoomeconomie
E-factor
Q-factor
Grenswaarde
33
33
33
33
33
33
H15.3 Energiebalans
Energiebalans
Vormings-/reactiewarmte
34
34
34
H15.4 Reactiesnelheid
Reactiesnelheid
34
34
H15.5 Processtype
Soorten chemie
Globale stappen fabriek
Blokschema’s
Het ontwerpen van een proces
35
35
36
36
36
H16.3 Bufferoplossingen
Amfolyten
37
37
3
Buffers
37
H17.2 Elektrochemische cel
38
H17.3 Batterijen en brandstofcellen
38
H17.4 De elektrische auto
39
H18.2 Metalen en legeringen
40
H18.3 Slimme polymeren
41
H18.4 Keramische materialen
41
H18.5 Materialen kiezen
42
H19.2 Elektriciteitscentrales
43
H19.3 Waar bouw je een centrale?
45
4
Handige binas tabellen Tabel
Inhoud
2
SI-standaarde
7
Natuurconstanten
36
Algemene formules (wiskunde en scheikunde)
38B
Scheikundige symbolen (blokschema’s)
39
Spectrometrie
40A
Gegevens over elementen (elektronegativiteit)
42
Smelt en kookpunten
45
Oplosbaarheid zouten
48
Standaardelektrodepotentialen (redox)
49
Zuur en baseconstanten
51
Evenwichtsconstante gas
52
Indicatoren zuuren
55
Dipoolmomenten
57
Vormings energieën
65B
Kleuren van chemicaliën
66
Triviale namen en systematische naamgeving
67F
Koolhydraten
67G
Vetten
67H
Aminozuren
71G
Genetische code
95
ADI waarden
97
Veiligheid en milieu
98
Molaire massa stoffen
99
Periodiek systeem
5
H1.2 Zuivere stoffen en mengsels Een ​zuivere stoffen​ bestaat uit een soort molecuul.
Een ​mengsel​ bestaat uit meerdere soorten moleculen.
Om een zuivere stof van een mengsel te onderscheiden
kan er naar het ​smelttraject​ of het ​kooktraject​ gekeken
worden.
Er zijn drie soorten mengsels :
● Een ​oplossing​ : De twee stoffen zijn vermengt tot
aan de moleculen.
● Een ​suspensie​ : De vaste stoffen zijn niet correct
opgelost en zweven in het rond.
● Een ​emulsie​ : De twee vloeistoffen zijn niet
goed opgelost en kunnen laagjes of belletjes
vormen.
Met een ​emulgator​ kan je ervoor zorgen dat een
emulsie beter mengt. Een emulgator heeft een kop
en een staart die ieder goed mengen in een van de
vloeistoffen.
H1.3 Scheidingsmethoden Je kan een mengsel scheiden door gebruik te
maken van de ​stofeigenschappen​ :
● Filteren​ : Scheiden op basis van
deeltjesgrootte.
● Indampen​ : Scheiden op basis van kookpunt. Hierbij gaat een van de stoffen
verloren.
● Destilleren​ : Scheiden op basis van kookpunt. Allebei de stoffen worden
behouden.
● Extraheren​ : Scheiden op verschil in oplosbaarheid.
● Adsorptie​ : Scheiden op verschil in absorptie/hechtingsvermogen.
● Bezinken​ : Scheiden op dichtheid.
6
H2.2 De bouw van een atoom H2.6 Een nieuwe eenheid : de mol 7
H3.3 Binding in moleculen Apolair Polair
Ion
x<0,4
1,66<x
0,4<x<1,66
H3.4 Vanderwaalsbinding Een ​vanderwaalsbinding​ is een binding tussen moleculen.
H3.5 Waterstofbruggen Bij polaire atoombindingen is het zo dat het molecuul aan een kant iets negatief is en
aan de andere kant positief. Als dit niet symmetrisch is kan dit voor bindingen tussen
moleculen zorgen. Dit noemen we ​dipool-dipoolbindingen​. Een ​waterstofbinding​ is
een hele sterke dipool-dipoolbinding. Een waterstofbinding kan voorkomen als er
een waterstofmolecuul vast zit aan een stikstof of zuurstof.
8
H5.2 Neerslagreacties [iets over tabel 45 en oplosbaarheid]
H6.2 Koolwaterstoffen [iets over systematische namen.
H7.2 Fossiele brandstoffen Drie fossiele brandstoffen:
- Kolen
- Olie
- Gas
Twee toepassingen aardolie:
- Plastic
- Brandstof
Naam ​fossiele brandstof​ is afkomstig uit omzetting van plantaardige fossielen onder
druk en temperatuur (miljoenen jaren)
Vier vervuilende ​uitlaatgassen​:
- CO​2​:
door verkeer en industrie
- NO​2​/NO​3​:
Verkeer
- SO​2​:
Industrie
- CH​4​:
Koeien
Wat betekent ​gefractioneerde destillatie​ van aardolie :
-
De scheiding van stoffen die dicht bij elkaar een kookpunt hebben:
bijvoorbeeld olie.
Fractie: verzameling vloeistoffen met kookpunten die dicht bij elkaar liggen.
9
H7.3 Biobrandstoffen Wat zijn ​biobrandstoffen​ :
- Brandstoffen van planten die als gevolg dus een volledige ​koolstofkringloop
hebben.
- Brandstoffen uit biomassa (meestal plantaardig).
Biobrandstof generaties
1e generatie biobrandstof
Brandstof op basis van eetbare gewassen zoals
suikerriet en suikerbiet
2e generatie biobrandstof
Brandstof op basis van plantaardig afval zoals
stengels, wortels, houten planken
3e generatie biobrandstof
Brandstof op basis van micro-organismen zoals
algen, zeewier
H7.4 Duurzame ontwikkelingen Wat versta je onder duurzame ontwikkelingen:
- Raakt niet op / ​hernieuwbaar​.
- Duurzaamheid:
- Toepassen duurzame ontwikkelingen: in onze behoeften wordt
voorzien, maar we maken keuzes om te zorgen dat onze kinderen die
ook kunnen maken.
- Voldoen aan behoeften huidige generaties zonder het wegnemen van
mogelijkheden van toekomstige generaties.
- Evenwicht​: evenveel erin als eruit.
Wat betekent de term ‘​cradle to cradle​’:
- Energiezuinigheid: gewicht, motorontwerp
- Tijdens ontwerp rekening houden met duurzaamheid
- Weinig energie
- Weinig grondstoffen
- Milieuvriendelijk
- Recyclebaar
Wat versta je onder up en down cyclen:
- Upcyclen
- Minst voorkomende vorm van recyclen
- Kwaliteit omhoog
- Downcyclen
- Meest voorkomende vorm van recyclen
- Kwaliteit omlaag
10
H7.5 Evenwichten Sommige reacties gaan twee kanten op. Dit zijn ​evenwichtsreacties​ en deze streven
naar een chemisch evenwicht.
Reactie :
xA + y B <−> z C
Dan is de reactie vergelijking :
[C]z
x
y = k
[A] *[B]
H8.5 pH-berekeningen aan zure oplossingen pH = − log([H 3 O+ ]) dus [H 3 O+ ] = 10−pH
pOH = − log([OH − ]) dus [OH − ] = 10−pOH
pH = 14 − pOH
Bij ​pH berekeningen​ geldt dat het aantal ​significante cijfers​ in de concentratie gelijk
is aan het aantal decimalen in de pH/pOH.
De concentratie H3O​+​ of OH​-​ kan je berekenen via een evenwichtsreactie.
Bijvoorbeeld :
H F (aq) + H 2 O(l) <−> H 3 O+ (aq) + F − (aq)
dus
[H 3 O+ ]*[F − ]
[HF ]
= Kz
Omdat we H3O+ willen weten is dat x. En omdat een verhoging van de concentratie
zuur betekent dat er ook meer fluoride ionen en minder waterstoffluoride komt geldt
het volgende.
x*x
= Kz
[HF ]−x
Vervolgens los je deze vergelijking op (hehehehehe) en dan weet je de concentratie
zuur.
H9.5 Zuur base reactie In een mengsel reageren OH- en H3O+ altijd met elkaar. Als een zwake base en een
zwak zuur gemengt wordt moet je uitzoeken welke het meeste kan produceren. Dan
vervolgens uitrekenen hoeveel hoeveel van de meest voorkomende stof overblijft en
daarmee de pH berekenen.
11
H10.2 SE Spectroscopie Een spectroscopie​ (licht) gaat via golflengtes. De
eenheid op de x -as is 1/nm . Sommige stoffen of
deeltjes adsorberen fotonen met specifieke golflengten.
Dit gebeurt omdat deze fotonen net genoeg energie
hebben om een elektron in een hogere schil te stoppen.
Als elektromagnetische straling met de juiste
energie/golflengte op een atoom valt, kan een elektron
in de atoom een paar fotonen opnemen. Dit noemen we
de ‘aangeslagen toestand’. Als hij terugval naar de
zogeheten ‘grondtoestand’, wordt het foton vrijgegeven.
H10.3 SE Spectrofotometrie [tekst]
H10.4 SE Kwantitatieve analyse Kwantitatieve analyse​ is een analyse aan de hand van de hoeveelheid stof die
ergens in zit. Dit in tegenstelling tot ​kwalitatieve analyse​, die zoekt naar de soort stof.
[tekst]
H10.5 Chromatografie Papierchromatografie​ Rf =
ΔXM iddelpunt
ΔXV loeistof f ront
de vloeistof is hier mobiel en het papier
stationair.
12
H10.6 Massaspectrometrie Een ​massaspectrometer​ ioniseert en accelereert moleculen. Vervolgens gaan die
langs een magneet en omdat de lading gelijk is zullen ze gelijken krachten
ondervinden en daardoor zullen de moleculen op massa gesorteerd worden. De
moleculen vallen soms uit elkaar. Hierbij noem je de geladen deeltjes ionen en de
niet geladen deeltjes ​radicalen​. Radicalen geef je aan met een stip.
Dan krijg je zo’n soort tabel/grafiek. Hierin kan je een aantal dingen zien. Je ziet de
delen waarin jouw deeltje afbrak. Voor de rest zie je de massa van je deelte door
goed naar de laatste pieken te kijken. Na de die piek zitten vaak nog een paar kleine
pieken ivm C-13.
N=
100
1,1
I(M +1)
* I(M )
N = Aantal C atomen in je molecuul
massa piek(vaak 1 voor laatste))
13
I(M) = Intensiteit op de plek M (de
H11.2 Reacties met elektronenoverdracht Oxidator​ neemt elektronen op.
Reductor​ staat elektronen af.
H11.3 Redoxkoppels ΔV=V​o​-V​r
ΔV = ​Standaardelektrodepotentiaal
V​o​ = Elektropotentiaal oxidator
V​r​ = Elektropotentiaal reductor
Een redoxreactie is :
Aflopend als ΔV>0,3
Evenwicht als -0,3<ΔV<0,3
Niet als ΔV<-0,3
Kijk in binas tabel 48 kijk welk getal hoger is. Het lagere getal is de reductor en de
hogere getal is de oxidator. De ​oxidator​ neemt elektronen op en de ​reductor​ geeft
elektronen af. De formule ziet er dan altijd zo uit.
Reductor : y -> y​n​ + ne
Oxidator :
x​n​ + ne -> x
Samen :
x​n​ + y -> x + y​n
14
H11.4 Redoxreacties in een oplossing Bij reacties is het milieu van belang de zuren en basen kunnen namelijk mee
reageren. Soms verschilt het elektropotentiaal ook. De oxidatoren HSO​4​-​ en SO​4​-2
reageren alleen in geconcentreerd zwavelzuur. Geconcentreerd (puur) salpeterzuur
reageert als oxidator waarbij NO​2​ gas (bruin) ontstaat en verdunt geeft NO
(kleurloos) maar toch is verdunt een betere reductor.
Zelf een halfreactie opstellen:
Oxidator getal​ : Het is de lading die de atoom (in een molecuul) heeft.
Al ​daalt​ het oxidator getal dan ​neemt​ het elektronen ​op​ en is het een ​oxidator​.
Al ​stijgt​ het oxidator getal dan ​staat​ het elektronen ​af​ en is het een ​reductor​.
15
H11.5 Alcoholen als reductor Hoe bepaal je of primair of secundair of tertiair?
3-H=Rang
H = aantal htjes aan de koolstof van het alcohol.
Soort
Origineel
1e Resultaat
2e Resultaat
Primair
C​2​H​5​OH
C​2​H​5​OH -> 2e + C​2​H​4​O + 2H​+
C​2​H4O + H​2​O -> 2e + C​2​COOH + 2H​+
CH​3​-CH​2​-OH
CH​3​-CHO
CH​3​-CO-OH
C​3​H​7​OH
C​3​H​7​OH -> 2e + C​3​H​6​O + 2H​+
KN
OH
|
CH​3​-CH-CH​3
CH​3​-CO-CH​3
KN
C​4​H​9​OH
KN
KN
OH
|
CH​3​-C-CH​3
|
CH3
KN
KN
C​3​H​5​OH
C​3​H​5​OH -> 2e + C​3​H​4​O + 2H​+
KN
OH
|
-CH​2​-CH-CH​2​-
-CH​2​-CO-CH​2​-
KN
[Te lui]
KN
KN
[Te lui]
KN
KN
Secondair
Tertiair
Cyclo
Aromaat
16
H12.2 Lewisstructuren Sommige atomen (P, N, S) hebben soms meer dan 8 ​valentie elektronen​ dit noem je
een ​uitgebreid octet​.
In een Lewisstructuur worden al de valentie elektronen (de buitenste schil) getekend.
Een streepje geeft 2 elektronen aan die gedeeld worden.
Formele lading​ : De som van de ladingen van een of meerdere atomen in dat ion.
Formele lading bepalen:
1 Bepaal elektronen per atoom.
● Kijk naar de niet gebonden elektronen (stipjes) en tel ze.
● Kijk naar de bindende paren (streepjes) en tel ze.
● Het aantal elektronen is het aantal bindende paren plus de niet gebonden
elektronen (bij het plaatje 6).
2 Zoek het aantal valentie elektronen van de atoom
3 Trek de elektronen per atoom af van de valentie elektronen en je hebt formele
lading.
4 Zet de formele lading bij het atoom in de Lewisstructuur en omcirkel het.
17
VSEPR = Valence-Shell-Electron-Pair-Repulsion
Vsepr​ is een manier om de 3d structuur te
bepalen. Hierbij maak je gebruik van het feit
dat elektronen zo ver mogelijk van elkaar
willen zitten.
Omringingsgetal​ = e​b​+0,5e​n
e​b​ = Bindende elektronenparen (dubbele
binding telt als 1).
e​n​ = Niet bindende elektronen.
Vervolgens bepaal je de 3d structuur. Het
niet gebonden elektronen paar gedraagt zich
als een atoom (zie figuur 12.8).
Zwavel lost goed op maar koolstof niet. Hoe
komt dat? Zwavel heeft namelijk ​dipool​.
Hierdoor kunnen ze een ​dipool-dipoolbinding​ (soort waterstofbrug) aangaan met
water. Om te bepalen of een molecuul dipool moet je de ​partiële ladingen​ tekenen:
1. Bepaal of het een polaire binding is via elektronegativiteit.
2. Maak met vsepr een 3d beeld.
3. Bepaal welke atomen ietsje negatief zijn en welke positief
doe dit door te doen alsof het een ionbinding is.
4. Geef bij de lewisstructuur dit aan.
5. Als een kant duidelijk meer negatief is dan de andere kant, dan is het een
dipool.
Over het algemeen zijn moleculen niet polair als de middelste stof 4 valentie
elektronen heeft.
18
H12.3 Mesomerie Een benzeen (aromaat) wisselt continu tussen deze twee Lewisstructuren.
Dat er twee Lewis structuren bestaan voor 1 molecuul noem je ​mesomerie
(resonantie). De twee structuren worden ​mesomere grensstructuren​ van benzeen
genoemd.
Hoe meer grensstructuren een molecuul heeft hoe stabieler hij is.
Opstellen van mesomere grensstructuren
1. Teken de Lewisstructuur (met formele ladingen)
2. Door elektronenparen/dubbele bindingen te verplaatsen maak je nieuwe
mesomere grensstructuren (let op de bindingen en formele ladingen)
3. Maak een tekening die er zo uitziet :
(dit is het carbonaat ion)
19
H12.4 Substitutie- en additiereacties Bij een ​substitutiereactie​ wordt een deel van een molecule vervangen door een
ander molecuul. Een beschrijving van het verloop van een reactie noem je een
reactie mechanisme​. Voor een substitutiereactie zijn 2 reactie mechanisme namelijk
ionair mechanisme en radicaalmechanisme.
Substitutie via radicaalmechanisme​ (met als voorbeeld broom):
1 ​Initiatie​ : Door de absorptie van een uv straal ontstaan radicalen (aangegeven met
een stip).
B r 2 −> 2Br •
Hieronder staat het verschil tussen een radicaal en een ion.
2 ​propagatie​ : Een radicaal reageert met een H en maakt de ethaan radicaal.
B r •+ C H 4 −> H Br + C H 3 •
Hierbij kan weer een Br​2​ reageren waarbij nog een radicaal ontstaat.
B r 2 + C H 3 •−> C H 3 Br + B r •
3 ​Terminatie​ : Wat er ook kan gebeuren is dat het originele 2e radicaal reageert en
dan beëindigt de reactie.
B r •+ C H 3 •−> C H 3 Br
Substitutie via ionair mechanisme
Hierbij steelt een ion gewoon de plek van het Htje. Zie bij de afbeelding de
substitutiereactie van broommethaan en hydroxide (als Lewis structuur).
Een negatief ion noem je een ​nucleofiel​ en een positief ion noem je een ​elektrofiel​.
20
Bij een ​additiereactie​ ontstaat er uit twee (of meer) moleculen een nieuw molecuul.
Hierbij heb je weer twee manieren namelijk het radicaalmechanisme en het ionair
mechanisme.
Additie via radicaalmechanisme​ (met als voorbeeld waterstofchloride)
1 ​initiatie​ : Er ontstaan radicalen.
H Cl −> H •+ C l •
2 ​Propagatie​ : De radicaal reageert met de andere stof en maakt het radicaal.
C 2 H 4 + C l •−> C 2 H 4 Cl •
Hiermee kan weer waterstofchloride reageren (die een chloorradicaal achterlaat)
C 2 H 4 Cl •+ H Cl −> C 2 H 5 Cl + C l •
3 ​Terminatie​ : Wat er ook kan gebeuren is dat het originele 2e radicaal reageert en
dan beëindigt de reactie.
C 2 H 4 Cl •+ H •−> C 2 H 5 Cl
Additie via ionair mechanisme
Hierbij verbreekt een ion gewoon de dubbele binding.
21
H12.5 Cis-Trans-isomerie Sommige structuurformules zijn draaibaar maar dubbele bindingen niet. Al is het niet
draaibaar maakt het dus ook uit aan welke kant de dingen zitten. Een
structuurisomeer​ die dezelfde volgorde in atomen heeft maar een ander ruimtelijke
oriëntatie heet ​stereo-isomeren​. Om de kant aan te geven gebruik je ​cis​ (zelfde kant)
en ​trans​ (andere kant). Cis trans isomerie kan bij dubbele bindingen en cyclo’s maar
niet bij een dubbele binding in een cyclo.
H12.6 Spiegelbeeldisomerie Wanneer een molecuul een ​asymmetrisch C-atoom​ (een koolstofatoom met 4
verschillende zijgroepen) bevalt heeft het spiegelbeeldisomerie.
22
H13.2 Additiepolymerisatie Een ​polymeer​ bestaat uit meerdere ​monomeren​. De monomeren kunnen via
additiepolymerisatie​ polymeren vormen :
Stap 1 : ​Initatie
Bij de initatie ontstaan er twee radicalen.
Stap 2 : ​Propagatie
Bij propagatie reageren de twee radicalen met een monomeer. Deze reactie zorgt
ervoor dat een deel van dat monomeer ook radicaal wordt zodat dit proces zich
talloze keren kan herhalen.
23
Stap 3 : ​Terminatie
Zodra de twee originele radicalen weer tegen komen reageren ze met elkaar. Zodra
deze reactie plaatsvindt kan er geen propagatie meer plaats vinden hierdoor eindigt
de reactie.
H13.3 Condensatiepolymerisatie Polymeren kunnen ook vormen via ​condensatiepolymerisatie​ dat gaat als volgt :
Stap 1 : ​Initiatie
Een zuur neemt een waterstof (proton) van H​3​O​+​ op. Hierdoor wordt het zuur positief
geladen.
24
Stap 2.0 : ​Propagatie
De zuurstof van een alcohol reageert met het molecuul.
Stap 2.5 : ​Propagatie
Een van de twee alcohol groepen aan het originele molecuul neemt een
waterstofatoom (proton) op van het alcohol.
25
Stap 3 : ​Terminatie
De alcohol die het waterstofatoom had opgenomen splits af en wordt een
watermolecuul. En een watermolecuul steelt van het alcohol zijn zuurstof waardoor
hij weer een zuur ester wordt.
26
H13.4 Eigenschappen van kunststoffen Er zijn twee soorten plastic. Een ​thermoplasten​ wordt zacht en smelt als deze
verwarmd wordt. Maar ​thermoharders​ blijven juist hard. Het verschil tussen de
stoffen is dat bij een thermoplast de polymeren niet met elkaar verbonden zijn via
crosslinks​. Deze heb je wel bij thermoharders waardoor het eigenlijk gewoon een
groot molecuul word. Crosslinks kunnen ontstaan als twee dubbele bindingen (van
twee moleculen) naast elkaar zitten waarna ze kiezen om de dubbele binding te
verbreken en met het ander molecuul een binding aan te gaan.
De flexibiliteit van een thermoplast is afhankelijk van de volgende dingen. De
zijketens​ maken de thermoplasten juist minder flexibel. De ​polymerisatiegraad
(lengte van de keten) zorgt ervoor dat het minder flexibel word. Van ​weekmakers
wordt het flexibeler en minder bros/breekbaar. Een weekmaker is een molecuul met
een lage massa. Zodra die toegevoegd wordt aan een polymeer, dan verminderd het
de van der Waals kracht tussen de polymeren, hierdoor wordt het flexibeler.
27
H14.2 Koolhydraten Een koolhydraat​ is een molecuul met minimaal 5 C atomen en minimaal 3 OH
groepen (algemene formule : C​n​H​2m​O​m​). Koolhydraten worden ook wel ​sachariden​ of
suikers​ genoemd. Deze stoffen worden gevormd in planten door fotosynthese.
Monosachariden​ zijn ringvormige suikers. De meest bekende monosacharide is
glucose​ (druivensuiker/C​6​H​12​O​6​). Glucose is een hexose.
28
Glucose is een energieleverancier voor je lichaam. Door de aldehydegroep kan het
goed als reductor of oxidator reageren. In de ​lineaire fase​ wordt het ook wel ​aldose
genoemd.
Fructose​ kan alleen als oxidator functioneren. In de lineaire fase wordt fructose
ketose​ genoemd.
Disachariden​ zijn moleculen van twee suikers ze ontstaan door een
condensatiereactie van twee monosachariden. Bijvoorbeeld glucose en fructose
maken samen sacharose (riet/bietsuiker) hierbij komt water vrij.
Het kan ook weer terug gaan dit noem je ​hydrolyse​.
29
Polysachariden​ zijn ketens van meerdere suikers ontstaan door dezelfde soort
condensatiereactie als bij disachariden. Voorbeelden van polysachariden zijn
cellulose, zetmeel en glycogeen. ​Cellulose​ geeft stevigheid aan celwanden van
planten en is moeilijk af te breken. ​Zetmeel​ komt voor in maïs en aardappelen.
Zetmeel kan wel makkelijk afgebroken worden. ​Glycogeen​ wordt gemaakt door de
glucoses die ontstaan zijn door de hydrolyse van zetmeel. Dit is een manier van
glucose opslaan.
Om zetmeel te verteren wordt hydrolyse gebruikt hiervoor geldt de volgende formule
(C​6​H​10​O​5​)​n​+(n-1)H​2​O -> n C​6​H​12​O​6​.
H14.3 Vetten Vetten​ en ​oliën​ zijn esters (vaak van ​glycerol​ (propaan-1,2,3-triol)). Vaak zijn het
tri-esters en dan heten ze ​triglyceriden​.
Als er geen dubbele bindingen voorkomen in het vet noemen we het een ​verzadigd
vet​. Als er wel dubbele bindingen voorkomen noemen we het ​onverzadigd vet​. Deze
zijn altijd cis en nooit trans. Omdat door de dubbele bindingen voor een knik in de
keten zorgt zal de van der waals kracht minder zijn en hierdoor zal het makkelijker te
verteren zijn en eerder vloeibaar zijn. Het verbreken van dubbele bindingen en het
toevoegen van waterstof in een vet noem je ​harden​. ​Omega vetzuren​ zijn ​essentiële
vetzuren​ die de mens niet kan aanmaken. Het getal geeft aan wanneer de eerste
dubbele binding voorkomt als je vanaf de verkeerde kant begint met tellen.
30
H14.4 Eiwitten Eiwitten​ bestaan uit ketens ​aminozuren​. Deze aminozuren bestaan uit een
ethaanzuur met twee zijgroepen op koolstof nummer twee: een aminogroep en een
restgroep die bepaald wat voor een soort aminozuur het is. Deze groepen binden
aan elkaar door middel van een condensatiereactie.
Een eiwit heeft drie soorten structuren :
● De primaire structuur​ : De volgorde en type aminozuren waaruit het eiwit
bestaat.
● De secundaire structuur​ : De ruimtelijke vorm van delen van het molecuul.
Deze kan door waterstofbruggen met zichzelf bijvoorbeeld een helix of
plaatstructuur worden.
● De tertiaire structuur​ : De ruimtelijke vorm van heel het molecuul.
Net als koolhydraten kunnen eiwitten worden afgebroken naar aminozuren door
middel van ​hydrolyse​. Ook kan de secundaire en tertiaire structuur worden
verbroken dit heet ​denatureren​. De belangrijkste eiwitten, ​enzymen​ (​biologische
katalysatoren​), zijn hier heel gevoelig voor. In het lichaam spelen aminozuren en
eiwitten een belangrijke rol aangezien ze als de bouwstenen van het lichaam
dienen.Ja l;a
31
H14.5 DNA en RNA [tekst]
H14.6 Voeding, stofwisseling en gezondheid De mens heeft een gebalanceerde voeding nodig. Wat moet hier nou inzitten? Voor
de synthese van vetten is in ieder geval C, H en O nodig. Eiwitten hebben dan
hiernaast ook nog N,S en P nodig. Het lichaam heeft ook mineralen nodig
bijvoorbeeld Na, K, Ca en Fe.
[tekst]
32
H15.2 Principes van groene chemie Principes van groene chemie ●
●
●
●
Veiliger.
Minder gebruik maken van grondstoffen/energie.
Zoveel mogelijk gebruik maken van duurzame energie en grondstoffen.
Minder vervuiling.
Atoomeconomie De ​atoomeconomie​ is een percentage (soort rendement). Handig om keuzes van
productieprocessen van verschillende syntheses (reeksen reactiestappen) te
vergelijken.
M gewenst product
Atoomeconomie =
M
beginstof f en
· 100%
E-factor De ​E-factor​ is net de atoomeconomie maar deze weergeeft beter hoeveel afval het
proces produceert. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met het rendement
van het proces.
M begin −M praktische opbrengst
Af val
E − f actor =
= P roduct
M praktische opbrengst
Aantal kg afval per kg gewenst product.
Per kg product krijg je (E-factor) afval.
Q-factor De ​Q-factor​ is een aanduiding voor vervuilingsklasse (kwalificatie voor afval,
kernafval is ernstiger dan water). Des te hoger, des te giftiger.
Grenswaarde De ​grenswaarde​ is de maximale hoeveelheid stoffen (zie binas 97A) op de werkplek
(vaak in mg per m​3​ of in ppb (dit is verwarrend genoeg microgram per kg)). Vaak zit
er ook een tijdsfactor aan verbonden. Ondanks een grenswaarde kunnen dingen
alsnog verkeerd gaan :
● Gebrek aan toxicologische informatie
● Verschil in gevoeligheid
● Langere werktijden
● Mengsels van stoffen
● Onjuiste metingen.
33
H15.3 Energiebalans Energiebalans De ​energiebalans​ (hoeveelheid energie) blijft volgens de tweede thermodynamische
wet altijd hetzelfde daarom geldt ΔE = E eind − E begin . Bij ​exotherm​ is dE negatief, bij
endotherm​ positief
Vormings-/reactiewarmte In tabel 57 wordt de ​vormingswarmte​ (energie nodig om het molecule vanuit de
elementen te vormen) weergeven. Een element (H​2 ,O​
​
2​, S​2​, Na, etc) heeft een
vormingswarmte van nul. Een negatieve waarde betekent dat er energie vrijkomt
zodra ze uit de elementen vormen. Deze energieën moeten ook toegepast worden in
de energiebalans.
H15.4 Reactiesnelheid Reactiesnelheid x
y
Als Ax + B y → C z dan​ s = k · [A] · [B]
Waarbij:
s
De reactiesnelheid in mol per liter per seconde.
k
Reactieconstante.
[A]
De concentratie van stof A in mol per liter.
[B]
De concentratie van stof B in mol per liter.
34
H15.5 Processtype Soorten chemie Je hebt bulk- en fijnchemie.
Bulkchemie​ (batch of continu):
● Grote hoeveelheden.
● Vaak simpel.
● Veel fabrieken.
Fijnchemie​ (altijd batch):
● Kleine hoeveelheden.
● Vaak complex.
● Veel labaratoria (farmaceutisch).
Bij bulkchemie heb je twee soorten een ​batch​- of ​continuproces​. Bij een batchproces
doe je dingen in aparte vaten die niet gekoppeld zijn.
Voordelen batchproces:
● Geschikt voor kleinere (en grotere) hoeveelheden (makkelijk schaalbaar)
● Gemakkelijk (kleine) aanpassingen maken.
● Gemakkelijk wisselen van product.
● Lage inversterings kosten.
Nadelen batchproces:
● Tijdverlies door leeghalen, schoonmaken en vullen van de reactoren.
● Arbeidsintensief.
Voordelen continu proces:
● Geschikt voor grotere hoeveelheden (moeilijk schaalbaar).
● Automatisch.
● Lage kosten per product
Nadelen continuproces:
● Moeilijk (kleine) aanpassingen maken.
● Hoge inversterings kosten.
35
Globale stappen fabriek Het begint met de ​aanvoer​ van de producten. Daarna wordt het ​opgeslagen​. Tijdens
de ​voorbewerking​ worden de grondstoffen bijvoorbeeld gezuiverd of verwarmt. De
reactie​ vindt vaak plaats in een reactor. De stoffen worden hier gecreëerd.
Vervolgens worden de eindproducten ​gescheiden en gezuiverd​. Hierbij is het
belangrijk dat de overgebleven stoffen worden gerecirculeerd. Daarna moet het ​afval
worden afgevoerd.
Blokschema’s Je kan processen in ​blokschema’s​ (soort flowchart) weergeven. Hierbij is belangrijk
dat voor ieder blok geld input = output (hou rekening met rendement). Ook is het
belangrijk dat de symbolen correct zijn (zie tabel 38B). Een blok is een reactie,
bewerking of opslag. Een pijl geeft de transport van een stof weer.
Het ontwerpen van een proces Bij het ontwerpen van een proces wordt rekening gehouden met:
● De kosten.
● Veiligheid.
● Technische voorzieningen.
● Energieverbruik.
● Efficiëntie.
● E-factor.
36
H16.3 Bufferoplossingen Amfolyten Een amfolyt is een stof die als een zuur of als base kan reageren (In water reageert
hij als zuur of als base; als zuur als kz groter is dan de kb en vice verca).
Buffers Een buffer is als een oplossing in staat is om schommelingen in de PH tegen te
gaan. Een buffer bestaat uit een ​geconjugeerd zuur-basepaar​. Als in een buffer zuur
(of base) wordt toegevoegd dan reageert de base (of zuur) van het zuur-basepaar
ermee en neutraliseert het zo. De pKz is de ph van de buffer als de concentratie van
de zuur-basepaar gelijk is.
De PH van een bepaal je gewoon door de evenwichtsvergelijking van het
zuur-basepaar op te stellen.
Een goede algemene formule is:
10−P H * ZB = K z
Waarin:
Ph = De PH
B = De molair van de base
Z = De molair van het zuur.
Kz = De evenwichtsvoorwaarde (ook wel 10−pKz )
(Let hierbij wel op dat het terug omgebouwd kan worden naar de
evenwichtsvoorwaarde)
Hierbij is het belangrijk dat je een zuur-basepaar neemt die zo dicht mogelijk bij de
gewenste pH neemt.
37
H17.2 Elektrochemische cel Een ​daniell cel​ bestaat uit twee delen. In het negatieve deel zit een reductor in een
oplossing van een zout die zijn eigen ionen bevat. Zodra het zijn elektronen heeft
afgestaan lost het op in de oplossing. Vervolgens reizen de elektronen naar de
andere kant waar de oxidator in een oplossing van zout zit die zijn eigen ionen
bevat. Terwijl het oxideert kleven de ionen aan de pluspool. Een ​zoutbrug​ is heel
belangrijk om ervoor te zorgen dat de ladingen gelijk blijven (in het plaatje verplaatst
het SO​4​ van de ene naar de ander klant.
De geleverde spanning is de delta standaardelektrodepotentiaal van de oxidator en
de reductor.
H17.3 Batterijen en brandstofcellen Bij een heroplaadbare batterij is het belangrijk dat de stoffen in de accu blijven zodat
de reactie ongedaan gemaakt kan worden door ​elektrolyse​.
Bij een brandstofcel is de zuurstof vaak de reductor (de pluspool). Vaak wordt er bij
de minpool water toegevoegd om zuurstof te bieden.
38
H17.4 De elektrische auto [Beetje energie/eenheden rekenen en rendement berekenen. Dit moet iedereen
kunnen.]
39
H18.2 Metalen en legeringen Macro​ : Iets dat je kan waarnemen (normale wereld, meten kan ook)
Meso​ : Tussen het macro en micro (vaak tussen de 100 en 10000 deeltjes)
Micro​ : acties van losse deeltjes.
Onedele metalen​ reageren en geleiden goed. Op microniveau zijn metalen namelijk
ionroosters​ met vrij bewegende elektronen tussendoor. Metalen zijn buigzaam
omdat het op mesoniveau kleine groepjes van ​kristallen​ vormt.
Koper​ kan goed geleiden en buigt goed. Maar soms word het gemengd met tin om
brons​ te maken. Dit is sterk genoeg voor normale toepassingen.
IJzer​ ondervindt ​corrosie​. Zuiver ijzer is zacht maar als het gemengd wordt met
koolstof wordt het harder. Ook kan het harder worden door het te ​walsen​.
Aluminium​ is een onedel metaal en kost veel energie om te produceren. Het is vrij
zacht maar veel lichter. Het ondervindt amper corrosie omdat het een soort
beschermend laagje vormt tijdens de corrosie.
Zuiveren metalen zijn zacht. Daarom worden er vaak legeringen gemaakt die sterker
zijn. Dit kan je doen door ​roosterfouten​ aan te brengen (door grotere of kleinere
atomen). Hierdoor verschuiven de metal roosters namelijk moeilijker met als gevolg
dat het harder is.
Ijzer dat meer dan 2% koolstof bevat wordt ​bros​ hierdoor kan je het niet bewerken
en moet het gegoten worden. Dit heer ​gietijzer​. De eigenschappen kunnen ook
veranderd worden door het te bewerken. Als je metalen ​walst​ of ​smeed​ ontstaan er
kleinere kristallen in het kristalrooster waardoor het harder zal worden.
40
H18.3 Slimme polymeren Sommige polymeren zijn geleidend. Deze soort polymeren hebben ​geconjugeerd
systeem​. Dat houd in dat het een afwisselend systeem is van dubbele binding - geen
dubbele binding. Hierbij kan het dan stroom geleiden omdat de bindingen over
kunnen slaan. Als deze polymeren ook een nog eens licht uit kunnen zenden dan
heb je Oleds te pakken.
Helaas zijn polymeren wel kwetsbaar voor UV straling. Daarom worden dit soort
polymeren vaak gemengt met ​UV-stabilisatoren​ die de UV absorberend. Van alle
polymeren zijn thermoharders het best bestand tegen UV vanwege de
netwerkstructuur.
H18.4 Keramische materialen Keramische materialen​ zijn vaste stoffen (zoals diamant) die meestal harder zijn dan
polymeren of metalen en ook beter bestand zijn tegen hoge temperaturen. Vaak
reageren ze ook heel slecht. Nadelen zijn dat ze zeer moeilijk te verwerken zijn door
hun hardheid, hoog smeltpunt en brosheid. Voorbeelden van keramische materialen
met een atoomrooster zijn :
● Diamant/grafiet (koolstof) : Lagen koolstofatomen (hexagon) met bindingen
tussen de lagen.
● Siliciumcarbide : Net als diamant maar met 50% silicium.
● Siliciumdioxide : Zand.
Maar grotendeel van de keramische materialen hebben een ionrooster. Deze
hebben veel kracht nodig om te verplaatsen maar als ze verplaatsen kan het zo zijn
dat er een breuk ontstaat. ​Piëzo-elektrische materialen​ produceren een spanning
onder invloed van druk.
41
H18.5 Materialen kiezen Elk materiaal heeft eigenschappen. Welke moet je nou kiezen? Hier is een overzicht
van verschillende materialen :
● Metalen en legeringen
- Kan hard en zacht zijn
- Makkelijk vervormen
- Grote dichtheid
- Soms gevoelig voor corrosie
- Kan goed gerecycled worden
● Polymeren
- Veel soorten polymeren (veel eigenschappen)
- Niet sterk
- Gevoelig voor UV straling
- Sommige polymeren zijn slecht recyclebaar
● Keramische materialen
- Hard
- Goed bestendig tegen extreme omstandigheden
- Moeilijk verwerken
- Zwaar
Hiernaast hebben we ook nog ​composieten​, hierbij worden verschillenden
materialen gecombineerd. Er zijn een aantal soorten composiet:
● Vezelversterkte composiet​ : Hierbij worden (lagen) vezels verwerkt in
polymeren. Hierdoor wordt het heel sterk in de richting van de vezels maar
blijft het licht.
● Composieten met keramisch materiaal​ : Vaak een thermoharder met
(verpulverd) keramisch material erin verwerkt. Het keramisch materiaal zorgt
voor de hardheid en bestendigheid tegen extreme omstandigheden en het
polymeer zorgt voor de stevigheid.
● Composieten met laagjes​ : Composieten met meerdere lagen materialen met
soms ook metalen erin verwerkt.
42
H19.2 Elektriciteitscentrales Elektriciteitscentrales die op fossiele brandstoffen werken senden verschillende
stoffen uit :
● Vliegas​ : Fijn verdeelde vaste stoffen met vaak zware metalen erin (fijn stof).
Het is schadelijk voor de mens. Het kan verwijderd worden met een ​cycloon
dat is een soort centrifuge.
● SO​x​ en NO​x​ : Giftige stoffen die ook zure regen kunnen veroorzaken. NO​x​ kan
verwijderd worden met een ​DeNOx-installatie​. SOx kan verwijderd worden
met een ​ontzwavelingsinstallatie​ waarna het gebruikt kan worden in gips voor
de bouw.
● CO​2​ : Natuurlijk wordt ook CO​2​ uitgezonden. Dit is natuurlijk een broeikasgas.
Er zijn verschillende soorten elektriciteitscentrales. In de ​traditionele kolencentrales
wordt het steenkool fijngemalen waarna het verbrand wordt om water te komen die
een turbine aandrijven.
43
Een andere soort centrale is de ​STEG-centrale​ (gas). Hierbij wordt er niet alleen
energie gewonnen uit de hitte van het verbranden van het gas maar ook uit de
luchtstroom zelf. Voordelen zijn een lagere CO​2​ uitstoot en een grotere flexibiliteit.
Er is een manier om deze twee te combineren. Bij ​kolenvergassing​ worden de kolen
eerst omgezet in gas en vervolgens in een steg centrale verbrand. Deze techniek is
wel duur.
C + O 2 −> C O 2
C O2 + C −> 2CO
C + H 2 O −> C O + H 2
44
H19.3 Waar bouw je een centrale? Er zijn een paar factoren waarmee rekening gehouden moet worden tijdens de bouw
van een nieuwe centrale :
● Beschikbaarheid van de brandstof​ : Het moet makkelijk zijn om de brandstof
te leveren aan de centralen dit kan bijvoorbeeld via boten (gas en kolen) of
via een pijplijn (gas).
● Beschikbaarheid koelwater​ : Centrales moeten gekoelt worden hiervoor is
koelwater handig. Langs rivieren is het niet ideaal omdat dit water soms al
warm is en de centrale niet altijd hitte kan dumpen omdat het anders
misschien vissen dood maakt. Een oplossing zijn ​koeltorens​ (maar deze zijn
duur) maar je kan het ook gewoon aan de kost bouwen.
● Aflevering elektriciteit en warmte​ : Het is ook handig dat de centrale dicht bij
populaties staat want er is veel ​elektriciteitsverlies​ bij transport. Ook kan de
overtollige warmte dan gebruikt worden voor een ​warmtekrachtkoppeling​ om
de huizen te verwarmen.
● Opslag koolstofdioxide​ : In de toekomst kan opslag van CO​2​ handig zijn.
Hiervoor kunnen legen olie of gasvelden gebruikt worden.
Een elektriciteitscentrale heeft natuurlijk ook gevolgen voor de omgeving. Het zal
waarschijnlijk zorgen voor een stijging in de hoeveelheid fijnstof. Ook moet er
rekening gehouden worden met de veiligheid van de omliggende buurt (i.v.m.
ongelukken).
45
Download