Samen Sterk in een Netwerk, een onderzoek naar de effectiviteit van de samenwerking met betrekking tot hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel in ’s Hertogenbosch Suzanne Verheij 1 2 Samen Sterk in een Netwerk een onderzoek naar de effectiviteit van de samenwerking met betrekking tot hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel in ’s Hertogenbosch S.F. Verheij ANR: 757640 20 mei 2005 Afstudeerscriptie Beleid- en Organisatiewetenschappen Eerste begeleider: Dr. W.L.C.M. Merks- van Brunschot Tweede begeleider: Dr. L.A.G. Oerlemans Faculteit der Sociale Wetenschappen Universiteit van Tilburg 3 4 VOORWOORD Voor u ligt de scriptie die ik geschreven heb ter afsluiting van mijn studie Beleid- en Organisatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg. Deze scriptie is de bekroning van de afgelopen vijf jaar waarin ik met veel plezier heb gestudeerd en van het studentenleven heb genoten. Tegelijkertijd is deze scriptie het begin van een werkzaam leven waarbij ik hoop me nog eens bezig te kunnen zijn met een van de onderwerpen die ik in mijn scriptie behandel. Deze scriptie is mede tot stand gekomen dankzij de begeleiding van Dr. Ineke Merks. Toen ik begon met het schrijven van mijn scriptie had ik geen enkel idee hoe ik het precies aan moest pakken. Dankzij haar, strenge doch rechtvaardige, begeleiding ben ik in staat geweest deze scriptie te schrijven. De heer Dr. Leon Oerlemans wil ik bedanken voor zijn nuttige op- en aanmerkingen in zijn rol als tweede begeleider. Mevrouw Sandra Claassen van BLinN - Humanitas wil ik ook graag bedanken voor de leuke en interessante stage die ik bij BLinN heb gelopen. We hebben er allebei veel van geleerd. Mevrouw Riet Knaapen van Stichting Madi uit ’s Hertogenbosch ben ik dankbaar voor de mogelijkheid mijn onderzoek in ’s Hertogenbosch uit te voeren en de praktische ondersteuning die ik hierbij kreeg. Ten vijfde wil ik mijn vriendinnen bedanken die altijd voor me klaar stonden als ik even moest ontstressen omdat ik niet zag hoe het verder moest met mijn scriptie. Verder wil ik ook nog een aantal familieleden bedanken die altijd klaarstonden met advies en opbouwende kritiek, dit heeft zeker bijgedragen aan het hele proces. Tot slot wil ik natuurlijk mijn ouders en zusje bedanken. Dankzij hun steun, vertrouwen en enthousiasme bij mijn studie en nevenactiviteiten ben ik in staat geweest mijn studie op deze manier af te ronden. Ik hoop dat u net zo veel plezier beleeft aan het lezen van deze scriptie als ik heb beleefd met het schrijven ervan. Suzanne Verheij Tilburg, 20 mei 2005 5 6 ABSTRACT Lately there has been more and more attention for the problem of refugees, illegal people and victims of women trafficking. From different sources it was found that the cooperation between organizations that help refugees and illegal people and organizations that help victims of women trafficking is not always effective. The first group of organizations do not know much about victims of woman trafficking and as a consequence do not have a lot of attention for this group of people. Following from this the next question was established: How is, in the city ‘s Hertogenbosch, the cooperation between organizations that help refugees and illegal people and organizations that help victims of women trafficking and on which points could this cooperation use some improvement? To answer this question a study of available literature was carried out. The group of organizations is seen as a network. The quantitative variables of this network will be analyzed via a network analysis, covering size, closeness, centrality, vulnerability and proximity. Next to that an ideal model of cooperation was established, consisting of 7 qualitative variables; communication, interdependence, integration, legitimacy, trust, coordination and strength of relations. Research was carried out via a case study in ‘s Hertogenbosch. This city was chosen due to the limited number of organizations and the positive image of the network that was helping victims of women trafficking. In the case study the ideal-model of cooperation was compared to the situation in the network ‘victims of women trafficking’, the network WAVV-LEV and the overall network. Data was gathered via interviews and an analysis of documents. Then the data was compared with the ideal-model of cooperation. The main conclusions are that both individual networks are working very effective. Together they aren’t half as effective. On the qualitative variables it is clear that there is hardly efficient cooperation. From the quantitative variables it can be seen that there is some cooperation, but not too much. However, since there is a low level of victims are present, it turns out that cooperation is not that much needed and that the way it is now is sufficient for the needs. However it is advised to the cooperation between the networks to enhance the sharing of knowledge, to come to clear goals on each others roles in both networks and to maintain and improve (for the WAVVLEV network) the internal quality of the network. 7 8 SAMENVATTING De laatste tijd is er steeds meer aandacht voor de problematiek omtrent vluchtelingen, vreemdelingen en slachtoffers van vrouwenhandel. Van verschillende kanten is gebleken dat de samenwerking tussen organisaties die hulp verlenen aan vluchtelingen en illegalen, en organisaties die zich bezig houden met slachtoffers van vrouwenhandel niet altijd effectief is. De eerste groep organisaties weet weinig van slachtoffers van vrouwenhandel en hebben daardoor weinig aandacht voor deze groep. Hieruit is de volgende onderzoeksvraag afgeleid: Hoe verloopt de samenwerking in ‘s Hertogenbosch tussen organisaties die zich bezig houden met vrouwenhandel en organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen en op welke punten kan deze samenwerking eventueel verbetering? Om deze vraag te beantwoorden is een literatuurstudie over samenwerken en netwerken uitgevoerd. De kwantitatieve variabelen van dit netwerk zullen worden geanalyseerd via een netwerk analyse waarin wordt gekeken naar omvang, dichtheid, centraliteit, kwetsbaarheid en nabijheid. Daarnaast is een ideaal model van samenwerking opgezet welke bestaat uit 7 kwalitatieve variabelen, te weten, communicatie, afhankelijk, integratie, legitimiteit, vertrouwen, coördinatie en sterkte van relaties. Als onderzoeksvorm is gekozen voor een casestudie in de regio ’s Hertogenbosch. Deze stad is gekozen vanwege het lage aantal organisaties dat zich met deze hulpverlening bezig houdt en vanwege het positieve imago van het netwerk Slachtoffers Mensenhandel. In de casestudie is het geschetste ideaalmodel van samenwerking vergeleken met de verzamelde data uit de interviews in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel, het netwerk WAVV-LEV en het algemene netwerk. De belangrijkste conclusie is dat beide netwerk effectief functioneren. In combinatie zijn ze echter niet half zo effectief. Na analyse van de kwalitatieve variabelen blijkt dat er weinig efficiënte samenwerking is. De kwantitatieve variabelen wijzen wel op enige samenwerking. Het blijkt echter dat er weinig slachtoffers van vrouwenhandel aanwezig zijn in ’s Hertogenbosch waardoor samenwerking niet zo sterk nodig is als verwacht. De manier waarop het nu bestaat is voldoende voor de behoeften. Ter afsluiting wordt aangeraden de samenwerking tussen de netwerken te verbeteren door kennisdeling, duidelijk doelen te stellen over ieders rol en het behouden en verbeteren (WAVV-LEV netwerk) van de interne kwaliteit van het netwerk. 9 10 INHOUDSOPGAVE VOORWOORD ABSTRACT SAMENVATTING INHOUDSOPGAVE .................................................................................................... 1 INLEIDING ................................................................................................................ 15 1.1 Vrouwenhandel ................................................................................................. 16 1.1.1 Slachtoffers van Vrouwenhandel.................................................................. 17 1.1.2 Wettelijke definitie Mensenhandel ................................................................ 18 1.2 Vluchtelingen en Vreemdelingen..................................................................... 18 1.2.1 Vluchtelingen en Vreemdelingen in Nederland ............................................ 19 1.2.2 Wettelijke definitie Vluchtelingen en Vreemdelingen.................................... 19 1.2.3 Samenvatting................................................................................................ 20 1.3 Stagebedrijf BLinN - Humanitas ...................................................................... 21 1.4 Aanleiding.......................................................................................................... 22 1.4.1 Interviews ..................................................................................................... 22 1.4.2 Wetswijziging................................................................................................ 23 1.5 ‘s Hertogenbosch.............................................................................................. 23 1.6 Probleem- en Doelstelling ................................................................................ 25 1.7 Relevanties ........................................................................................................ 27 1.7.1 Praktische relevantie .................................................................................... 27 1.7.2 Wetenschappelijke relevantie....................................................................... 27 2. INTERORGANISATIONELE SAMENWERKING ................................................. 29 2.1 Samenwerken .................................................................................................... 29 2.2 Netwerken .......................................................................................................... 30 2.3 Structuurvariabelen .......................................................................................... 32 2.3.1 Omvang ........................................................................................................ 32 2.3.2 Dichtheid....................................................................................................... 32 2.3.3 Centraliteit .................................................................................................... 32 2.3.4 Kwetsbaarheid.............................................................................................. 33 2.3.5 Nabijheid....................................................................................................... 33 2.4 Voorwaarden voor duurzame netwerkrelaties ............................................... 33 2.4.1 Communicatie............................................................................................... 34 2.4.2 Afhankelijkheid ............................................................................................. 34 2.4.3 Legitimiteit .................................................................................................... 35 2.4.4 Integratie....................................................................................................... 36 11 2.4.5 Coördinatie ................................................................................................... 37 2.4.6 Vertrouwen ................................................................................................... 38 2.4.7 Sterkte Relaties ............................................................................................ 39 2.5 Meetmodel ......................................................................................................... 41 2.5.1 Kwantitatieve variabelen............................................................................... 41 2.5.2 Kwalitatieve variabelen................................................................................. 43 2.6 Conclusie ........................................................................................................... 45 3. METHODOLOGIE................................................................................................. 47 3.1 Onderzoeksstrategie......................................................................................... 47 3.1.1 Literatuurstudie............................................................................................. 48 3.1.2 Casestudie.................................................................................................... 48 3.1.3 Conclusie...................................................................................................... 49 3.2 Dataverzameling................................................................................................ 49 3.2.1 Interviewen ................................................................................................... 49 3.2.2 Documentanalyse......................................................................................... 50 3.2.3 Case selectie ................................................................................................ 50 3.3 Analyse .............................................................................................................. 51 3.3.1 Netwerkanalyse ............................................................................................ 51 3.3.2 Het analyseren van de data.......................................................................... 52 3.4 Operationalisering van de te meten begrippen.............................................. 53 3.4.1 Communicatie............................................................................................... 54 3.4.2 Afhankelijkheid ............................................................................................. 54 3.4.3 Legitimiteit .................................................................................................... 55 3.4.4 Integratie....................................................................................................... 55 3.4.5 Coördinatie ................................................................................................... 56 3.4.6 Vertrouwen ................................................................................................... 56 3.4.7 Sterkte van Relaties ..................................................................................... 57 3.5 Criteria voor het onderzoek ............................................................................. 57 3.5.1 Interne Validiteit............................................................................................ 57 3.5.2 Externe Validiteit........................................................................................... 58 3.5.3 Construct Validiteit........................................................................................ 58 3.5.4 Betrouwbaarheid .......................................................................................... 58 3.6 Conclusie ........................................................................................................... 58 4. DATA-ANALYSE CASE ‘S HERTOGENBOSCH ............................................... 61 4.1 Problemen bij de kwalitatieve data-analyse ................................................... 62 4.2 Relatie-specifieke problemen .......................................................................... 64 4.2.1 Doorverwijzingen .......................................................................................... 64 4.2.2 Ontvangen doorverwijzingen ........................................................................ 64 4.2.3 Case coördinatie........................................................................................... 65 4.2.4 Werkafspraken ............................................................................................. 65 4.2.5 Kennisdeling ................................................................................................. 65 12 4.3 Kwalitatieve analyse van de interviews .......................................................... 66 4.3.1 Kennis over vrouwenhandel bij organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen .................................................................................................. 66 4.3.2 Communicatie............................................................................................... 67 4.3.3 Afhankelijkheid ............................................................................................. 69 4.3.4 Legitimiteit .................................................................................................... 70 4.3.5 Integratie....................................................................................................... 71 4.3.6 Coördinatie ................................................................................................... 72 4.3.7 Vertrouwen ................................................................................................... 73 4.3.8 Sterkte relaties.............................................................................................. 74 4.4 Resultaten Kwalitatieve Analyse ..................................................................... 75 4.4.1 Situatie in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel...................................... 76 4.4.2 Situatie in het WAVV-LEV ............................................................................ 77 4.4.3 Situatie tussen de netwerken ....................................................................... 79 4.5 Kwantitatieve analyse van de interviews........................................................ 80 4.5.1 Omvang ........................................................................................................ 81 4.5.2 Dichtheid....................................................................................................... 81 4.5.3 Centraliteit en Kwetsbaarheid....................................................................... 82 4.5.4 Nabijheid....................................................................................................... 83 4.6 Resultaten kwantitatieve analyse .................................................................... 84 4.6.1 Situatie in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel...................................... 84 4.6.2 Situatie in het WAVV-LEV ............................................................................ 85 4.6.3 Situatie tussen de netwerken ....................................................................... 85 4.7 Conclusie ........................................................................................................... 86 5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ................................................................ 89 5.1 ’s Hertogenbosch; resultaten van de casestudie .......................................... 90 5.2 Conclusie ........................................................................................................... 93 5.3 Aanbevelingen................................................................................................... 96 5.3.1 Netwerk Slachtoffers Mensenhandel............................................................ 96 5.3.2 WAVV-LEV ................................................................................................... 96 5.3.3 Samenwerking tussen beide netwerken....................................................... 97 5.4 Beperkingen van het onderzoek...................................................................... 98 5.5 Aanbevelingen voor nader onderzoek ............................................................ 99 LITERATUURLIJST ............................................................................................... 101 BIJLAGEN .............................................................................................................. 109 Bijlage 1 Afkortingenlijst ...................................................................................... 109 Bijlage 2 Organisaties Netwerk Slachtoffers Mensenhandel............................... 111 Bijlage 3 Organisaties WAVV-LEV ...................................................................... 115 Bijlage 4 Netwerk Slachtoffers Mensenhandel .................................................... 117 Bijlage 5 WAVV-LEV ........................................................................................... 121 Bijlage 6 Vragenlijst ............................................................................................. 123 Bijlage 7 Datatabellen.......................................................................................... 125 13 Bijlage 8 Netwerkgraven...................................................................................... 123 Bijlage 9 Netwerkanalyse – Kwantitatieve Analyse ..Error! Bookmark not defined. Bijlage 10 Data-tabellen netwerk Slachtoffers Mensenhandel Error! Bookmark not defined. Bijlage 11 Data-tabellen WAVV-LEV........................Error! Bookmark not defined. 14 INLEIDING Vreemdelingen, Vluchtelingen en Slachtoffers van Mensenhandel zijn de laatste jaren een hot item in Nederland. Het vreemdelingenbeleid is strenger geworden wat tot veel maatschappelijke ophef heeft geleid. Daarnaast wordt er steeds meer aandacht besteed aan vrouwenhandel en is de aandacht voor hulpverlening aan slachtoffers verscherpt. Ondanks deze ontwikkelingen en interessante problematiek blijkt dat er door afstudeerders niet vaak gekozen wordt voor deze groep van organisaties (non-profit organisaties die zich bezig houden met een onderwerp met een hoge maatschappelijke gevoeligheid). Deze twee redenen maakten het schrijven van deze scriptie extra interessant. In deze scriptie wordt onderzocht hoe de samenwerking tussen organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen en organisaties die zich richten op slachtoffers van vrouwenhandel verloopt. Komen eerstgenoemde organisaties in contact met deze vrouwen en welke acties ze ondernemen wanneer dit het geval is? De opbouw van de scriptie is als volgt; in het eerste hoofdstuk wordt een korte schets gegeven van de problematiek van slachtoffers van vrouwenhandel, vluchtelingen en vreemdelingen. Vervolgens worden de aanleiding, doelstelling en probleemstelling van het onderzoek weergegeven. In hoofdstuk twee vindt u een theoretische uiteenzetting van het begrip ‘samenwerking’, wat vervolgens wordt vertaald in een theoretisch ideaalmodel. In hoofdstuk drie wordt de keuze voor de gebruikte methodologie verantwoord en beschreven. Hoofdstuk vier beschrijft de resultaten aan de hand van de geanalyseerde documenten en interviews. Tot slot bevat hoofdstuk vijf een conclusie, aanbevelingen voor de organisaties in ’s Hertogenbosch, aanbevelingen voor verder onderzoek en de beperkingen van het onderzoek. In het volgende hoofdstuk zal eerst een beschrijving van de vrouwenhandelproblematiek worden gegeven. Vervolgens zullen slachtoffers van vrouwenhandel, vluchtelingen en vreemdelingen worden gedefinieerd om de verschillen tussen de groepen duidelijk te maken. Hierna worden de aanleiding van het onderzoek en de keuze voor de onderzoekspopulatie beschreven. Deze informatie resulteert in de doel- en probleemstellingen van het onderzoek. Tot slot zullen de wetenschappelijke en maatschappelijke relevanties van het onderzoek worden omschreven. 15 1.1 Vrouwenhandel Volgens diverse schattingen worden jaarlijks wereldwijd tussen de 700.000 en 2.000.000 vrouwen en kinderen verhandeld. Daarvan zouden er in Europa omstreeks 175.000 tot 200.000 worden verhandeld van Centraal- en Oost-Europa naar WestEuropa (BNRM1, 20022). Sinds 1998 zijn er in Nederland 1483 vrouwen geregistreerd als slachtoffer van vrouwenhandel3. Dit aantal is slechts het topje van de ijsberg omdat de aangiftebereidheid van vrouwen laag is; er wordt geschat dat slechts zo’n 5% van de vrouwen aangifte doet (BNRM, 2004). Regio/Land van Afkomst Centraal- en Oost-Europa Afrika Azië Nederland Latijns-Amerika + Caraiben West-Europa (excl. Nederland) Midden-Oosten Totaal 1998 131 45 15 13 24 0 0 227 1999 123 79 26 13 15 6 3 287 2000 134 101 26 25 7 1 2 341 2001 142 45 11 11 3 2 0 284 2002 170 105 13 18 11 3 6 343 Totaal 700 375 91 80 60 12 11 1483 Tabel 1: Herkomstlanden4 van bij Stichting Tegen Vrouwenhandel geregistreerde (mogelijke) slachtoffers van vrouwenhandel periode 1998 – 2002, bewerkt naar tabel BNRM (2004, pg.101) Er is sprake van vrouwenhandel als iemand door middel van (bedreiging met) geweld, misleiding of misbruik van overwicht door derden wordt gedwongen als prostituee te werken (Erning en Timman, 2002). Signalen van vrouwenhandel zijn bijvoorbeeld situaties waarbij; • vrouwen niet wisten dat ze in de prostitutie zouden gaan werken • vrouwen gedwongen worden hun, in de prostitutie, verdiende geld af te staan • het vrouwen niet toegestaan is de eigen werktijden als prostituee te bepalen • vrouwen niet zelf over hun identiteitsdocumenten mogen beschikken • vrouwen gebonden zijn door een exorbitante schuld aan hun handelaar als gevolg van bijvoorbeeld de reiskosten, papieren of kleding (Weijers en LapChew, 1999). 1 Een lijst met afkortingen is te vinden in bijlage 1 2 IOM Quarterly Bulletin, April 2001, OSCE/ODIHR-trafficking unit 3 De juiste juridische term is “mensenhandel”. Het overgrote deel van de slachtoffers van mensenhandel is echter vrouw, waardoor vaak simpelweg de term “vrouwenhandel” word gebruikt. Zie ook paragraaf 1.1.2. 4 Slachtoffers uit Nederland zijn meisjes die in handen zijn gevallen van loverboys; knappe jongens die een meisje emotioneel aan zich binden en vervolgens de prostitutie in dwingen. 16 1.1.1 Slachtoffers van Vrouwenhandel Vrouwen die slachtoffer zijn geworden van vrouwenhandel zitten in een moeilijke situatie. Ze zijn erg bang om aangifte te doen van vrouwenhandel, weten niet welke instanties ze moeten benaderen, zijn bang voor (in hun ogen corrupte) agenten en voor de reacties van de vrouwenhandelaars. Afrikaanse meisjes zijn vaak nog banger omdat ze voor hun vertrek middels voodoo in de macht van hun handelaren zijn gesteld, waardoor vluchten ‘onmogelijk’ wordt voor hen (BNRM, 2004). Als vrouwen toch aangifte doen krijgen ze via de B9-regeling5 een bedenktijd van drie maanden waarin ze kan bedenken of ze de aangifte wil doorzetten. De Nederlandse vreemdelingenwetgeving geeft in die tijd de mogelijkheid tot een tijdelijk verblijf in Nederland. Wanneer de aangifte wordt doorgezet krijgt ze een tijdelijke verblijfsstatus voor de duur van het proces. Dit verblijf kan soms enkele jaren duren, afhankelijk van de lopende rechtszaak (Erning en Timman, 2002). Eenmaal in de B-9 procedure verkeren de vrouwen vaak in een lastige positie. Ze hebben geen recht op werk of scholing, hebben last van psychische problemen en zijn vaak erg bang de mensenhandelaren weer tegen te komen. Ze kunnen echter ook niet altijd terug naar het land van herkomst omdat ze er geen toekomst meer hebben, geen kans op werk, en niet worden geaccepteerd wegens hun geschiedenis (Eimeren, 2004). Op het moment wordt gewerkt aan een wet waarin wordt vastgelegd dat vrouwen wel mogen werken als ze in de B9 procedure zitten zodat ze tenminste een zinvolle dagbesteding hebben. In Nederland zijn er veel verschillende organisaties die zich bezig houden met verschillende vormen van hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel. Naar aanleiding daarvan zijn er al verschillende samenwerkingsverbanden opgericht (BLinN, IOM, STV, SRTV) die ervoor zorgen dat de verschillende organisaties goed van elkaar weten waar ze zich mee bezig houden en welke diensten ze verlenen. Er zijn lijsten in omloop met adresgegevens van gerelateerde organisaties en men maakt gebruik van elkaars netwerken. Als gevolg van deze acties zijn de organisaties die zich richten op slachtoffers van vrouwenhandel redelijk bekend met 5 De term B9-regeling verwijst naar hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire waarin het beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel is neergelegd (www.njcm.nl, 17-092004). 17 elkaar en functioneert het netwerk van organisaties die zich specifiek bezig houden met deze vrouwen over het algemeen voldoende (STV, 2004). 1.1.2 Wettelijke definitie Mensenhandel In het Nederlandse wetboek van Strafrecht is een artikel opgenomen over mensenhandel. De Nederlandse wetgeving verstaat onder mensenhandel; ‘Het onder dwang brengen en houden van mensen in prostitutie, het brengen en houden van minderjarigen in de prostitutie en het werven en meenemen van iemand om hem of haar in een ander land in de prostitutie te brengen, ongeacht of dat vrijwillig of onvrijwillig gebeurt’. Daarnaast is het profiteren van voornoemde omstandigheden of het zich daaruit bevoordelen ook strafbaar (Art. 250a, Wetboek van Strafrecht). De definitie van mensenhandel zoals deze wordt gegeven in de Nederlandse wetgeving heeft dus alleen betrekking op uitbuiting in de prostitutie. In deze vorm van mensenhandel zijn vrouwen het meest slachtoffers en daarom wordt het vaak automatisch ‘vrouwenhandel’ genoemd. De Nederlandse en Europese/Internationale definitie van mensenhandel komen niet volledig overeen, de door de VN en de EU gehanteerde definitie is uitgebreider; “… omvatten alle vormen van sociaal-economische uitbuiting c.q. exploitatie. Hieronder vallen uitbuiting van de prostitutie van anderen en andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of dienstverlening, slavernij en met slavernij gelijk te stellen praktijken en lijfeigenschap” (BNRM, 2004, p. 59). Ook het verhandelen van personen met het oogmerk van verwijdering van organen wordt door de VN ook als mensenhandel gezien. Op het moment is de Nederlandse overheid bezig met het aanpassen van de Nederlandse definitie om hem beter aan te laten sluiten bij het VN-protocol over mensenhandel en bij Europese afspraken op dit gebied (BNRM, 2004; BLinN, jaarverslag 2003). 1.2 Vluchtelingen en Vreemdelingen In Nederland wonen heel veel vluchtelingen en vreemdelingen. Het CBS schatte 2002 het aantal illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen tussen de 46.500 18 en 115.600 (Hoogteijling, 2002). In het volgende deel wordt uitgelegd wat precies het verschil is tussen een vreemdeling en een vluchteling. 1.2.1 Vluchtelingen en Vreemdelingen in Nederland Er zijn verschillende redenen waarom mensen naar Nederland komen om zich tijdelijk of permanent te vestigen; economische (werk, studie), humanitaire (gezinshereniging, noodzakelijke medische hulp) of vanwege een recente, gevaarlijke situatie in het land (vluchtelingen). Het merendeel van deze immigranten verblijft hier rechtmatig, een klein deel heeft echter geen recht om hier te verblijven. Zij worden illegaal verblijvende vreemdelingen genoemd (Hoogteijling, 2002). De term vreemdeling heeft betrekking op mensen die illegaal in Nederland verblijven. Deze groep is globaal in tweeën te splitsen; de uitgeprocedeerden, mensen van wie de asielaanvraag is afgewezen, en mensen die illegaal Nederland zijn binnengekomen en nooit een verzoek voor een verblijfsvergunning hebben ingediend. Zij worden ook vaak aangeduid met de term ‘illegalen’. Medewerkers van verschillende instellingen proberen voor uitgeprocedeerden alsnog een verblijfsvergunning los te krijgen door in het gehele proces dat de vluchteling heeft doorlopen te speuren naar juridische fouten. Op basis van zo’n fout wordt dan opnieuw geprobeerd een juridische procedure te starten (Mw. M. Klasen, medewerkster Vluchtelingenwerk ‘s Hertogenbosch). Wanneer dit echt niet lukt wordt de vluchteling een vreemdeling, dus illegaal, en heeft de keuze tussen teruggaan naar het land van herkomst of in de illegaliteit proberen te overleven. 1.2.2 Wettelijke definitie Vluchtelingen en Vreemdelingen. In het Nederlandse rechtssysteem is er een verschil tussen vluchtelingenrecht en vreemdelingenrecht. Een aantal elementen van de definitie ‘vluchteling’, zoals gedefinieerd in het vluchtelingenrecht, zijn: - er moet sprake zijn van vrees voor vervolging - wegens ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaald sociale groep of het hebben van een politieke overtuiging. - de vrees moet gegrond zijn (Vluchtelingenverdrag van Genève, 1951) In de vreemdelingenrecht wordt een vreemdeling als volgt beschreven; 19 “Ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld” (Vos, 2004). Elderman (2002) geeft aan dat dit een uitgeprocedeerde asielzoeker kan zijn, maar ook iemand die zich nooit bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld. Slachtoffers van Vrouwenhandel vallen, theoretisch gezien, ook onder het begrip ‘vreemdelingen’. Zij zijn tenslotte in Nederland zonder te zijn aangemeld bij de autoriteiten en hebben geen wettelijke grond om als Nederlander behandelt te worden. Aangezien deze vrouwen echter meestal niet op eigen initiatief naar Nederland zijn gekomen, slachtoffer zijn van een misdrijf en een bijdrage kunnen leveren aan het opsporen en veroordelen van vrouwenhandelaars is er voor hen een speciale constructie gemaakt in het vreemdelingenrecht. Hierdoor kunnen ze een verblijfsvergunning krijgen, welke recht geeft op legaal verblijf in Nederland. 1.2.3 Samenvatting Om de verschillen tussen slachtoffers van vrouwenhandel, mensenhandel, vluchtelingen en vreemdelingen duidelijk te maken is hier een tabel opgenomen waarin de kenmerken nogmaals worden beschreven. Daarna is een tekening gemaakt om de verhoudingen duidelijker te maken. Slachtoffers van Vrouwenhandel Slachtoffers van Mensenhandel - Gedwongen in de prostitutie - Uitbuiting c.q. exploitatie in prostitutie - Geworven in land van herkomst - Uitbuiting c.q. exploitatie in andere, - Geen eigen identiteitspapieren gedwongen of verplichte dienstverlening - Geen aanspraak op verdiende geld - Orgaanhandel Vluchtelingen Vreemdelingen - Vrees voor vervolging - Niet in bezit van Nederlandse - Wegens ras, godsdienst, nationaliteit, nationaliteit sociale groep of politieke overtuiging - Hoeft, op basis van de wet, niet als - Vrees moet gegrond zijn Nederlander te worden behandeld Tabel 2: Overzicht onderscheid vrouwenhandel, mensenhandel, vluchtelingen en vreemdelingen Ter visualisering van de verhoudingen is de informatie hier in een tekening weergegeven: 20 B in n e n k o m s t in N e d e rla n d V lu c h te lin g e n V re e m d e lin g e n A a n vra a g V e r b lijfs v e r g u n n in g G o e d g e ke urd I lle g a a l Il le g a a l V e r b l i j f A f g e ke urd S la c h to ffe r va n V ro u w e n h a n d e l G een A a n g if te L e g a a l V e r b lijf W e l A a n g if te B 9 P ro c e d u re Figuur 1: Stroomdiagram ter illustratie posities vluchtelingen, vreemdelingen en slachtoffers vrouwenhandel In dit stroomdiagram wordt de verschillende trajecten die immigranten, van binnenkomst tot verblijf, kunnen doorlopen weergegeven. Er is natuurlijk nog een andere groep immigranten, de groep die zich echt in Nederland vestigt om te komen werken of studeren, maar dit al vanuit het thuisland heeft geregeld. Deze groep is in dit diagram buiten beschouwing gelaten. 1.3 Stagebedrijf BLinN - Humanitas Ter oriëntatie op het probleem ‘vrouwenhandel’ en de problemen die bij de hulpverlening aan de orde komen is er contact opgenomen met BLinN (Bonded Labour in Nederland). Deze organisatie is in 1999 door Humanitas en Novib opgezet met als doel ondersteuning te bieden aan vrouwen die slachtoffer zijn geworden van vrouwenhandel in Nederland. BlinN wil dat er, naast directe hulpverlening, ook een mogelijkheid is voor vrouwen om hun autonomie terug te krijgen en daardoor hun toekomstmogelijkheden te verbeteren. Hiertoe geeft BLinN financiële ondersteuning en maakt het mogelijk groepscursussen of een individuele opleiding te volgen op basis van individuele interesses en capaciteiten (www.blinn.nl). Sinds de start van het project zijn al meer dan 114 vrouwen geholpen (BLinN, jaarverslag 2003). Financiële Ondersteuning Bijdrage levensonderhoud Overbruggingsbijdrage Medische voorzieningen Juridische bijstand Tolkkosten Anders Totaal Aantal 14 8 9 8 2 5 46 Ondersteuning toekomstperspectief Scholing en opleiding Vrijwilligerswerk Maatjescontact Terugkeer Anders Totaal Aantal 34 2 14 22 2 74 Tabel 3: Hulpverlening BLinN 2003 (jaarverslag BLinN, 2003)6 6 6 vrouwen hebben op twee manieren hulp ontvangen en komen beide tabellen voor. Hierdoor komt het totaal aantal geholpen vrouwen op 114. 21 Naast de directe hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel voert BLinN onderzoeken uit (www.blinn.nl/publicaties, 12-07-2004) en houden ze zich bezig met lobby en campagne voeren. De contacten met de verschillende partijen geeft BLinN de mogelijkheid een algemeen overzicht te houden en knelpunten in de hulpverlening te signaleren. Zij hebben dan ook gesignaleerd (aan de hand van getuigenverhalen van slachtoffers van vrouwenhandel en interviews7) dat er een aantal slachtoffers zijn van vrouwenhandel die wel met hulpverlening in Nederland in aanraking zijn geweest, maar niet met organisaties die zich specifiek richten op slachtoffers van vrouwenhandel. Dit deed het vermoeden rijzen dat vrouwen wel geholpen worden, maar dat hun achtergrond van vrouwenhandel niet voldoende duidelijk werd of niet werd herkend door hulpverleners waardoor ze niet die hulpverlening kregen die voor hen bedoeld is. 1.4 Aanleiding Er zijn twee ontwikkelingen die aanleiding gaven voor dit onderzoek: Ten eerste zijn tijdens het onderzoek van BLinN interviews gehouden waaruit bleek dat de hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel niet altijd even efficiënt verloopt. Ten tweede zal er binnenkort een wetswijziging plaatsvinden die invloed heeft op de definitie van ‘slachtoffers van mensenhandel’. 1.4.1 Interviews Voor genoemd onderzoek van BLinN (2004) zijn interviews gehouden met medewerkers van hulpverlenende instanties, slachtoffers van vrouwenhandel en medewerkers van overheidsinstanties. Hieruit blijkt dat officiële instanties lang niet altijd weten wie ze het beste kunnen benaderen bij vragen over, of problemen met slachtoffers van vrouwenhandel (Knaapen, 2001; BLinN, 2004). Merkwaardig genoeg blijkt dat er, naast deze groep officiële instanties, ook een aantal organisaties zijn die zich wel met vluchtelingen en vreemdelingen bezig houden maar niet voldoende op de hoogte zijn van de problematiek rondom vrouwenhandel (interviews; mw. Halfanardottir, medewerkster VWN8; mw. Claassen, algemeen coördinator BLinN). 7 De interviews zijn uitgevoerd voor het onderzoek ‘Slachtoffers van vrouwenhandel in vreemdelingenbewaring’, wat is afgerond in november 2004 8 Zie voetnoot 7. 22 Naar aanleiding van deze inzichten blijkt dat het belangrijk is er voor te zorgen dat organisaties die zich richten op hulpverlening aan vreemdelingen en vluchtelingen meer kennis krijgen over slachtoffers van vrouwenhandel en de instanties die zich daar mee bezig houden. De organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen kunnen zo de vrouwen eerder signaleren en doorverwijzen naar organisaties die gespecialiseerd zijn in hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel. Wanneer dit in een model wordt weergegeven komt dit er zo uit te zien: Kennis Organisaties gericht op vluchtelingen en vreemdelingen Organisaties gericht op slachtoffers van vrouwenhandel Slachtoffers vrouwenhandel Figuur 2: Gewenste verhouding organisaties 1.4.2 Wetswijziging In de praktijk betekent de wijziging van het wetsartikel Mensenhandel, 250a uit het rechtsboek van strafrecht, dat organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen veel vaker te maken zullen gaan krijgen met slachtoffers van mensenhandel. Daarom zal herkenning en begeleiding van deze mensen en begeleiding een deel van hun takenpakket uit gaan maken. Door beter te gaan samenwerken met organisaties die zich bezig houden met slachtoffers van vrouwenhandel kunnen de organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen de expertise van deze organisaties gebruiken om de nieuwe doelgroep in de toekomst sneller te signaleren en een gerichtere hulpverlening te bieden. 1.5 ‘s Hertogenbosch Het probleem mensenhandel speelt zowel op regionaal, nationaal als internationaal niveau. De samenwerking tussen organisaties die zich richten op vluchtelingen/ vreemdelingen en organisaties die zich richten op slachtoffers van mensenhandel komt ook zowel op nationaal als regionaal niveau voor (Mw. S. Claassen, algemeen coördinator, BLinN). In dit onderzoek wordt de problematiek op regionaal niveau bekeken. Hier is voor gekozen omdat men op regionaal niveau het meeste contact met de mensen van de werkvloer te maken hebt, terwijl het op nationaal en internationaal niveau vaker gaat om wetgeving of beleid. 23 Sinds februari 2000 bestaat er in ‘s Hertogenbosch het ‘Netwerk Slachtoffers Mensenhandel’. Hierin zijn verschillende organisaties aanwezig, variërend van opvanghuizen en maatschappelijke dienstverlening tot de politie en slachtofferhulp. Daarnaast is er contact met de Stichting Tegen Vrouwenhandel welke kennis en informatie omtrent mensenhandel en manier waarop het netwerk in stand gehouden kan worden (Knaapen, 2000). Een beschrijving van de organisaties uit dit netwerk is opgenomen in bijlage 2. In bijlage 4 is een korte beschrijving opgenomen van de geschiedenis en de resultaten van het netwerk. In 2003 is in ‘s Hertogenbosch ook een ander samenwerkingverband opgericht: het WAVV-LEV. Dit netwerk richt zich op vluchtelingen en vreemdelingen en is geïnitieerd en opgericht door het Wereldhuis. Deelnemende organisaties zijn Alegria9, VIN en VAST. Het samenwerkingsverband is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de gemeente ‘s Hertogenbosch. Deze heeft een aantal maanden na de oprichting van het WAVV-LEV een coördinerende organisatie opgezet; het LEV. Tegenwoordig wordt het netwerk ‘WAVV-LEV’ genoemd. Een beschrijving van de organisaties uit dit netwerk vindt u in bijlage 3. In bijlage 5 is een korte omschrijving opgenomen van de geschiedenis van het netwerk. Stichting Tegen Vrouwenhandel Netwerk slachtoffers Mensenhandel Netwerk vluchtelingen ???? en vreemdelingen Figuur 3: Situatie ‘s Hertogenbosch Er zijn verschillende redenen om de regio ‘s Hertogenbosch te kiezen. Ten eerste is uit onderzoek van de Stichting Tegen Vrouwenhandel gebleken dat het netwerk mensenhandel in ‘s Hertogenbosch, op operationeel niveau, goed functioneert10. De vraag is echter of het functioneren van deze samenwerking nog verbetert kan worden. Een tweede reden is de beperkte omvang van het aantal organisaties die 9 Alegria is niet in het onderzoek opgenomen omdat zij zich niet bezig houden met de legale status van uitgeprocedeerde vrouwen en kinderen; zij bieden slechts een dagbesteding. 10 Dit is het netwerk dat zich alleen bezig houdt met slachtoffers van vrouwenhandel. 24 zich in ‘s Hertogenbosch richten op slachtoffers van vrouwenhandel, vreemdelingen en vluchtelingen, wat een kwalitatief onderzoek goed mogelijk maakt. Een derde en laatste reden voor deze keuze is het feit dat de gemeente ’s Hertogenbosch aan mw. Knaapen, zorgcoördinator11 in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel, had gevraagd te onderzoeken of de coördinatie van het netwerk Slachtoffers Mensenhandel bij Madi moest blijven. Bij de conclusie van het onderzoek zal hier aandacht aan worden besteedt. 1.6 Probleem- en Doelstelling Met het oog op bovenstaande achtergronden is het, gezien vanuit de opleiding Beleid- en Organisatiewetenschappen, interessant om de situatie in ’s Hertogenbosch te analyseren vanuit een, op samenwerkingstheorieën, gebaseerd ideaal samenwerkingsmodel. Uit de interviews en getuigenverhalen is naar voren gekomen dat de samenwerking tussen de organisaties met verschillende doelgroepen (slachtoffers van vrouwenhandel en vreemdelingen/vluchtelingen) niet vlot verloopt. ’s Hertogenbosch zal als case worden gebruikt om te zien waarom deze samenwerking niet goed verloopt. Hierdoor kunnen vrouwen die slachtoffer zijn geworden van vrouwenhandel en de mannen die na de wetswijziging ook onder het artikel ‘mensenhandel’ zullen vallen, eerder herkend en geholpen worden. Het onderzoek heeft een viertal doelstellingen; 1. Het eerste doel van het onderzoek is het beschrijven van een ideaal samenwerkingsmodel, gebaseerd op theorie die hierover beschikbaar is. 2. Het tweede doel is uitvinden hoe attent organisaties, die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen, zijn op de mogelijke aanwezigheid van slachtoffers van vrouwenhandel in hun doelgroep en welke actie ze zouden ondernemen wanneer ze in contact zouden komen met een slachtoffer van vrouwenhandel. 3. Het derde doel is het profileren van organisaties die zich richten op slachtoffers van vrouwenhandel zodat organisaties die zich niet specifiek richten op deze 11 Een zorgcoördinator is iemand die de zorgverlening aan een slachtoffer van mensenhandel coördineert en monitort. 25 slachtoffers wel weten welke organisaties zich er mee bezig houden, en met welke van deze instellingen/organisaties ze contact op kunnen of moeten nemen zodra ze in aanraking komen met een slachtoffer van vrouwenhandel. 4. Het vierde doel is het stroomlijnen van de processen binnen het netwerk van deze organisaties zodat er efficiënter (snellere herkenning) en effectiever (snellere doorverwijzing) zal worden samengewerkt in de toekomst. De centrale onderzoeksvraag is af te leiden uit deze doelstellingen: Hoe verloopt de samenwerking in ‘s Hertogenbosch tussen organisaties die zich bezig houden met vrouwenhandel en organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen en op welke punten behoeft deze samenwerking eventueel verbetering? Middels deelvragen wordt de theorie van samenwerken uiteengezet en de organisaties beschreven, waardoor het mogelijk wordt het vervolg van het onderzoek vorm te geven en uiteindelijk een antwoord op de probleemstelling te definiëren. Samenwerking (Literatuuronderzoek) 1. Welke relevante theorieën over samenwerking zijn er te vinden in de organisatieliteratuur en welke voorwaarden noemen zij voor een effectieve samenwerking? 2. Hoe moeten deze voorwaarden zich tot elkaar verhouden voor een effectieve samenwerking? Case ‘s Hertogenbosch (Praktijkonderzoek) 3. Wat weten de organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen over slachtoffers van vrouwenhandel? Hebben ze oog voor eventuele slachtoffers? Met welke organisaties nemen ze contact op wanneer ze in aanraking komt met een vermoedelijk slachtoffer? 4. Hoe wordt er op het moment samengewerkt in de netwerken? 5. Hoe wordt er samengewerkt tussen de netwerken? 26 1.7 Relevanties 1.7.1 Praktische relevantie Door middel van het vergelijken van het ideale samenwerkingsmodel en de werkelijke situatie kunnen knelpunten in de hulpverlening worden opgespoord zodat organisaties effectiever en efficiënter kunnen gaan samenwerken waardoor de hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel verbetert. In de toekomst zullen aangetroffen slachtoffers van vrouwenhandel dankzij de toegenomen kennis en het verhoogde bewustzijn van organisaties eerder worden herkend en doorverwezen, wat ten goede komt aan hun toekomst. Ook mannen die na de wetswijziging beschouwd zullen worden als slachtoffers van mensenhandel kunnen nu effectievere en efficiëntere hulpverlening krijgen. 1.7.2 Wetenschappelijke relevantie Het onderzoek beoogt, door middel van een literatuurstudie, voorwaarden voor een ideale samenwerking te identificeren en deze te vertalen naar een ideaalmodel van samenwerking. Hiermee kan de situatie in ’s Hertogenbosch worden geanalyseerd waarna een beschrijving van de (eventuele) succes- en faalfactoren van deze samenwerking kunnen worden gegeven. 27 28 2. INTERORGANISATIONELE SAMENWERKING In dit hoofdstuk zal via een literatuurstudie worden geprobeerd antwoord te vinden op de eerste twee deelvragen. Deze richten zich op effectieve samenwerking. In de doelstellingen wordt ook gesproken over efficiënte samenwerking. Efficiëntie van samenwerking heeft te maken met het herkennen van slachtoffers van vrouwenhandel. Hiertoe wordt gekeken welke kennis er is bij organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen over slachtoffers van vrouwenhandel. Aangezien het gaat om een globale indicatie van deze kennis zal er niet in de literatuur worden gezocht naar methoden om kennis te meten. In dit hoofdstuk wordt enkel aandacht besteed aan de effectiviteit van samenwerking. In paragraaf 1 en 2 zal worden ingegaan op samenwerkingstheorieën. Vervolgens zal de meest relevante samenwerkingsvorm voor de case ’s Hertogenbosch worden geselecteerd. In paragraaf 3 en 4 zal aandacht worden besteed aan het tweede stuk van de deelvraag welke zich richt op de voorwaarden voor effectieve samenwerking. Tot slot zal er in paragraaf 5 een antwoord worden gegeven op deelvraag 2. Deze vraag heeft betrekking op de verhouding die variabelen moeten hebben ten opzichte van elkaar. 2.1 Samenwerken Men is zich sinds lange tijd bewust van de noodzaak en/of de voordelen van samenwerken, en het komt dan ook veel voor in organisatietheorieën (De Greve & Vrakking 1980; Hall, 1999; Johnson & Scholes, 1999). Het bestaat in veel verschillende vormen en kan betrekking hebben op de directe uitvoering, planning of ondersteuning van het werk (Hillenius, 1980). Naast samenwerking binnen organisaties kan het ook plaatsvinden tussen verschillende organisaties: interorganisationele samenwerking. Organisaties zien samenwerking als middel ter versteviging van hun positie, ter uitbreiding van hun activiteiten, voor het verminderen van onzekerheid, het vergroten van de legitimiteit en het bereiken van gezamenlijke doelen (De Greve & Vrakking, 1980; Galaskiewicz, 1985; Levin en White, 1961). Interorganisationele Samenwerking is een relatief jong onderzoeksgebied dat zich nog steeds ontwikkelt (Stern, Mitsuhashi & Oliver, 2001; Schumaker, 2003). 29 Uit de verschillende definities van samenwerking is af te leiden dat er sprake is van interorganisationele samenwerking als zelfstandige organisaties vrijwillig samenwerken ten aanzien van enkele aspecten (Levine & White, 1961; Hillenius, 1980) en hierbij besluiten tot een gemeenschappelijk handelingsscenario ( Können, 1980) waarbij het samenwerkingsdoel de afzonderlijke doelen van de deelnemende organisaties slechts gedeeltelijk overlapt (Vrakking, 1980) en de samenwerking wordt gebruikt om de eigen competenties te ontwikkelen (Johnson & Scholes, 1999). Volgens Hall (1999) zijn er drie niveaus waarop interorganisationele samenwerking kan worden geanalyseerd. 1 1 2 2 5 C 2 a) Dyadische interorganisationele relatie 1 3 4 b) Interorganisationeel Set 3 4 c)Netwerk Figuur 4: Analyseniveaus van interorganisationele samenwerking, afgeleid van Hall (1999, pg. 221) Er zijn verschillende manieren om een samenwerking vorm te geven zoals door middel van een fusie, een joint venture, een alliantie of een netwerk (Johnson & Scholes, 1999; Levine & White, 1961; Provan & Milward, 1995; Stern et al., 2001). In dit onderzoek zal slechts aandacht worden besteed aan de laatste vorm van samenwerking; het netwerk. Voor de situatie in ‘s Hertogenbosch is deze het meest relevant omdat de kenmerken van een netwerk samenwerking het beste aansluiten bij de situatie in ‘s Hertogenbosch. De samenwerkingsvorm ‘netwerk’ en de kenmerken hiervan zullen in paragraaf 2.2 worden beschreven. Tot slot zal worden uitgelegd waarom het netwerk het meest relevant is voor de situatie in ‘s Hertogenbosch. 2.2 Netwerken In deze paragraaf zullen een aantal aanleidingen voor het ontstaan van netwerken worden beschreven. Daarna zullen verschillende voorwaarden worden omschreven die belangrijk zijn bij het ontstaan en in stand houden van de relaties die samen het netwerk vormen. 30 Netwerken zijn gecreëerd om acties van relevante en betrokken organisaties te coördineren en reguleren (De Greve & Vrakking, 1980). Daarnaast worden netwerken gecreëerd voor het bereiken van compleetheid (Levine & White, 1961; Van Gils, 2000). Een netwerkstructuur wordt gekarakteriseerd door een groep van actoren die zijn verbonden door een set van relaties (Van Gils, 2000; Brass, Butterfield, and Skaggs, 1998) met een lange termijn oriëntatie (Ritter en Gemünden, 2003). Deze relaties, de tijdsduur en de intensiteit ervan, zijn een middel voor organisaties om zich sterker met elkaar te verbinden en zich te onderscheiden van hun gemeenschappelijke omgeving (Commandeur en Den Hartog, 1988b; Beije & Groenewegen, 1993; Uzzi, 1997). Relaties, binnen een netwerk, kunnen gebaseerd zijn op economische, financiële, organisationele of persoonlijke factoren (Ritter en Gemünden, 2003). Samen vormen ze de basis van het netwerk en zorgen ze voor de flexibiliteit, snelheid en kracht van een netwerk (Lipnack en Stamps, 1994). Relaties worden bepaald door inhoud, richting en sterkte en kunnen gericht of ongericht zijn. Bij gerichte relaties is het contact niet wederzijds. Bij ongerichte relaties hebben beide organisaties contact. Wanneer er veel gerichte contacten in een netwerk zijn kan dat inhouden dat het netwerk asymmetrisch is. De sterkte van een relatie wordt bepaald door de inhoud en de frequentie van het contact tussen beide organisaties (Garton et al., 1997; Brass et al., 1998). ‘s Hertogenbosch vertoont een groot aantal overeenkomsten met de kenmerken van een netwerk. Er zijn meerdere organisaties aanwezig, zowel bij de organisaties die zich richten op slachtoffers van vrouwenhandel en bij organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen, die door middel van relaties met elkaar verbonden zijn. Deze relaties zijn ontstaan om compleetheid te bereiken, oftewel een totaal pakket van diensten aan te bieden, en zijn gebaseerd op verschillende factoren (Knaapen, 2000; Interview Mw. Benamu, coördinator LEV, 2004). Over de richting en frequentie van de verschillende relaties (Garton et al., 1997; Brass et al., 1998) kan nog niet veel worden gezegd. 31 2.3 Structuurvariabelen De structuurvariabelen die hierna worden besproken zijn kwantitatieve gegevens. De informatie die door deze maten wordt verkregen is puur cijfermatig. Aan de hand van deze cijfers kunnen berekeningen worden gemaakt die een objectief beeld kunnen geven van het netwerk. 2.3.1 Omvang Hierbij wordt het aantal organisaties in het netwerk bedoeld Campo (2002). Bij de uitwerking van de resultaten zullen ook deelnetwerken worden gebruikt, gebaseerd op de verschillende relaties die Provan en Milward (1998) hebben gebruikt. Aangezien niet alle organisaties alle vormen van relaties hebben komen ze niet in alle deelnetwerken voor. 2.3.2 Dichtheid De dichtheid heeft betrekking op het aantal relaties dat aanwezig is binnen een netwerk in verhouding tot het aantal mogelijke relaties dat aanwezig kan zijn. Hoe hoger dit getal, hoe hechter het netwerk (Van Aelst & Bruyninckx, 1998). Wanneer er een lage dichtheid is zijn relaties belangrijker dan wanneer er een hoge dichtheid is, aangezien het wegvallen van een relatie dan een grotere impact heeft op de effectiviteit van het netwerk (Bala & Goyal, 1999). Deze waarde kan gekoppeld worden aan integratie; hoe meer relaties er bestaan tussen de verschillende organisaties, hoe hechter het netwerk is (Campo, 2002). 2.3.3 Centraliteit Dit begrip heeft betrekking op de belangrijkste actor in een netwerk; wie heeft het meeste contact, of via welke organisatie verloopt het meeste contact (Haythornthwaite, 1996; zij noemt dit begrip ‘prominentie’). Voor het bepalen van de coördinatie is dit belangrijk. Ten tweede kan centraliteit gebruikt worden als indicatie van het begrip ‘afhankelijkheid’. Hoe hoger de centraliteit in het netwerk hoe meer men afhankelijk is van de centrale actor (Van Aelst & Bruyninckx, 1998). Campo (2002) beschrijft dat centraliteit kan worden gesplitst in twee soorten; relatiecentraliteit en strategische centraliteit (door Freeman, 1979, degree- en betweenness-centrality genoemd). Er is sprake van relatiecentraliteit als het gaat om het aantal relaties dat een actor heeft en van strategische centraliteit als een relatie tussen twee actoren verloopt via een derde actor. In dit onderzoek zal worden gefocust op relatiecentraliteit omdat de directe relaties tussen de organisaties worden onderzocht. 32 2.3.4 Kwetsbaarheid Een combinatie van centraliteit en dichtheid kan gebruikt worden voor de berekening van de kwetsbaarheid van een netwerk. Als een actor met zijn relaties wegvalt verandert de dichtheid. Wanneer er weinig relaties zijn binnen een netwerk heeft het wegvallen van een actor met zijn relaties meer impact dan wanneer het netwerk ‘superverbonden’ is, i.e. met een hoge dichtheid (Bala & Goyal, 1999). Hoe meer de dichtheid verandert, hoe kwetsbaarder het netwerk is. Voor het onderzoek is dit van belang omdat zo kan blijken dat de aanwezigheid van een actor of meerdere actoren cruciaal kan blijken te zijn voor het functioneren en voortbestaan van het netwerk (Campo, 2002). 2.3.5 Nabijheid De nabijheid heeft betrekking op het aantal ‘stappen’ dat een organisatie moet nemen om in contact te komen met een andere organisatie (Campo, 2002). Dit begrip kan goed gekoppeld worden aan “Communicatie”. Door verbeterde communicatie methoden zijn lijnen tegenwoordig korter en is het makkelijker met elkaar in contact te komen dan vroeger (Stoter, 1997). Nabijheid is ook direct gekoppeld aan het begrip ‘integratie’; hoe hoger de nabijheid, hoe hoger de integratie (Goessling, 2004). 2.4 Voorwaarden voor duurzame netwerkrelaties Bij het onderzoeken van interorganisationele samenwerking kunnen twee benaderingen worden gebruikt; de samenwerking wordt gezien als afhankelijke of onafhankelijke variabele (Stern et al., 2001). In dit onderzoek wordt gekeken welke verschillende factoren van belang zijn voor samenwerking; interorganisationele samenwerking wordt gezien als afhankelijke variabele van deze combinatie. Recentelijk is door een aantal verschillende auteurs beschreven aan welke voorwaarden samenwerking moet voldoen om effectief te zijn (Brass, Galaskiewicz, Greve & Tsai, 2004; Hanaki, Peterhansl, Dodds & Watts, 2004; Provan en Milward, 1998, 2002; Ritter en Gemünden, 2003; Schumaker, 2003). De door hen genoemde relevante voorwaarden wordt in diverse andere boeken en artikelen ook genoemd en bevestigd. De geselecteerde variabelen die zullen worden onderzocht zijn ‘Communicatie’, ‘Afhankelijkheid’, ‘Legitimiteit’, ‘Integratie’, ‘Coördinatie’, ‘Vertrouwen’ en ‘Sterkte Relaties’. 33 In het volgende gedeelte zullen deze begrippen worden besproken middels een beschrijving van hun belang voor samenwerking. In hoofdstuk 3, bij de beschrijving van de methodologie, zullen de begrippen worden geoperationaliseerd voor gebruik in de interviews. 2.4.1 Communicatie Communicatie heeft een sterke wederzijdse relatie met andere organisatieaspecten (Stoter, 1997). Cohesie tussen de actoren in een netwerk neemt toe door communicatie (Brass et al., 2004). Wanneer het streven naar gezamenlijke doelstellingen belangrijker wordt, neemt de frequentie van interactie tussen groepsleden toe en worden de sociale relaties hechter (Dankers, 2000). Stoter (1997) merkt wel op dat je eigenlijk pas kunt zeggen dat er sprake is van communicatie wanneer het ook enig effect oplevert in bijvoorbeeld de kennis of attitude van de ontvanger, of in de zin van gemeenschappelijke betekenis of standpuntvorming. Pure informatie-uitwisseling in kennisgevende zin kan prima verlopen via ‘nieuwe media’. Hieronder wordt onder andere e-mail, fax, mobiele telefonie en internet verstaan. Deze vormen van communicatie bevorderen de doorstroming, beschikbaarheid, afstemming op verschillende doelen en toegankelijkheid van de informatiestromen in een organisatie (Stoter, 1997). Face-to-face communicatie heeft echter een aantal kenmerken die het onmisbaar en de krachtigste communicatievorm maakt voor de informatieverwerking van complexe en ongestructureerde problemen of situaties. Daft en Engel (1986) beschrijven in hun mediarijkheidstheorie dat persoonlijke communicatie de meest effectieve vorm van communicatie is om consensus te bereiken over complexe en dubbelzinnige situaties. Het zorgt voor begripsvorming, gemeenschappelijke betekenisvorming, onderlinge afstemming en het ontstaan van gedragsnormen (Stoter, 1997), factoren die onmisbaar belangrijk zijn voor de coördinatie of samenwerking tussen afdelingen en/of organisaties (Daft & Engel, 1986). 2.4.2 Afhankelijkheid Het belang van afhankelijkheid bij samenwerking werd al in 1938 beschreven door Barnard. Vervolgens is dit begrip steeds uitgebouwd (Alexander, 1995; Hillenius, 1980; Vrakking, 1980). Organisaties zijn van elkaar afhankelijk als ze een proces niet bevredigend af kunnen ronden zonder een beroep te doen op middelen of bronnen 34 die andere actoren bezitten (Kamann, 1993; Godfrooij, 1980). Deze afhankelijkheden zijn een van de oorzaken van het ontstaan van het netwerk (Wassenberg, 1980; Galaskiewicz, 1985) en leveren de noodzaak tot verbintenissen op waarbij de organisatie niet op gaat in een samenwerkingsverband en waarbij het samenwerkingsdoel de afzonderlijke doelen van de deelnemende organisaties slechts gedeeltelijk overlapt. Wanneer organisaties zich bewust zijn van de wederzijdse afhankelijkheid zal dit leiden tot een ondubbelzinnig regime van harmonieuze of op conflict en rivaliteit gebaseerde houdingen en spelregels (Alter & Hage, 1993; Wassenberg, 1980). Afhankelijkheid van actoren heeft direct te maken met de doeleinden, ze moeten echter wel als eigenschap van de relatie worden gezien, niet als eigenschappen van afzonderlijke actoren. In de welzijnssector is er vaak sprake van sequentiële en complementaire interdependentie (Schumaker, 2003; Van der Aa & Konijn, 2002; Breedveld, 1980, Godfrooij, 1980; Alter & Hage, 1993). Sequentiële interdependentie (door Alter en Hage (1993) symbiotische interdependentie genoemd) bestaat als de output van de ene werksoort de input van de andere is. Vragen die hierbij gesteld kunnen worden zijn 'past mijn cliëntbehandeling op die van jou?', 'geef ik de relevante gegevens mee voor de volgende hulpverlener?' en 'wordt er wel op de juiste manier verwezen?'. Concrete acties bij deze vorm van interdependentie zijn inhoudelijk overleg en informatie-uitwisseling. Complementaire interdependentie is een tweede vorm die, naast sequentiële interdependentie, relevant is voor het welzijnswerk. Deze vorm heeft betrekking op organisaties die niet-identieke functies vervullen maar elkaar aanvullen zonder dat er sprake is van sequentiële afhankelijkheid (Schumaker, 2003). Relaties die bij dit soort hulpverlening bestaan zijn de doorverwijzing van cliënten van elkaar of naar elkaar, het delen van projecten, het volgen van cliënten, het hebben van een dienstverleningscontract of het hebben van een financiële relatie (Alter & Hage, 1993). 2.4.3 Legitimiteit Zowel Johnson en Scholes (1999), als Provan en Milward (2002) merken op dat de meest succesvolle samenwerkingsverbanden voorkomen tussen partners die positief staan ten opzichte van het ontwikkelen en onderhouden van een partnership. Het 35 netwerk is het meest effectief wanneer de samenwerking daarnaast wordt gebruikt om de eigen competenties te ontwikkelen in plaats van simpelweg de partner te gebruiken om deze tekorten aan te vullen. Provan en Milward (2002) noemen deze situatie, waarbij deelnemers in een netwerk overtuigd zijn van het nut van een netwerk en daardoor bereid zijn er tijd en middelen aan te besteden, ‘Legitimiteit’. Lipnack en Stamps (1994) zien de gezamenlijke waardering van het netwerk ook als cruciaal punt voor het ontstaan en de ontwikkeling van een netwerk. Volgens hen is legitimiteit een ‘unifying purpose’ als er binnen een netwerk sprake is van gedeelde ideeën, waarden en doelen. Daarnaast geven zij aan dat de samenwerking het meest effectief is wanneer organisaties vrijwillig deelnemen aan het netwerk omdat zij het nut ervan in zien (voluntary links). Zo versterken ze het netwerk en dragen ze bij aan de effectiviteit daarvan. Provan en Milward (1998) ontdekten dat legitimiteit een van de vier redenen is (naast resultaten voor cliënten, kosten en het verkrijgen van bronnen), die belangrijk is voor het toetreden tot een netwerk. In hun latere onderzoek (2002) blijkt dat legitimiteit ook belangrijk is bij het ontstaan van een netwerk. Wanneer leden van het netwerk het netwerk erkennen en het gezamenlijk doel dat het netwerk nastreeft ook nastreven is er een grote kans dat het netwerk levensvatbaar wordt. Wanneer het netwerk eenmaal is opgestart wordt legitimiteit versterkt wanneer deelnemers uit het netwerk tevreden zijn over het netwerk, het gevoel hebben dat hun gezamenlijke inspanningen bereiken wat ze moeten bereiken en dat de samenwerking binnen het netwerk goed verloopt (Alter & Hage, 1993). 2.4.4 Integratie Integratie werd in 1944 voor het eerst omgeschreven door Polanyi (in Goessling, 2004). Tegenwoordig wordt het op twee manieren uitgelegd. Ten eerste als feit dat organisaties relaties hebben met elkaar en niet in sociale isolatie werken (Granovetter, 1985). Een tweede uitleg is als mate waarin organisaties zijn geïntegreerd in een netwerk dat wordt gecoördineerd door een centrale autoriteit. Een hoge mate van integratie in de formele relaties verbetert de effectiviteit van een netwerk (Goessling, 2004; Nohria, 1993). De mate van integratie is te bepalen door een combinatie van de gegevens over de dichtheid en centraliteit binnen een netwerk (Provan & Milward, 2002). Deze begrippen zijn eerder besproken in paragraaf 2.3.2 en 2.3.3. 36 Van Gils (2000) geeft aan dat uitwisseling tussen actoren ingebed is in een zekere sociale structuur. Deze ingebedheid (embeddedness) heeft betrekking op het feit dat uitwisselingen en discussies in een groep over het algemeen een geschiedenis heeft. Deze geschiedenis resulteert in een routine situatie en een stabilisatie van de relaties tussen leden. Wanneer er sprake is van relaties die zijn ingebed in een coherente sociale en persoonlijke context, zal de stabiliteit in een netwerk hoog worden (Beije & Groenewegen, 1993). Wanneer de relaties tussen organisaties goed ingebed zijn en er sprake is van stabiliteit in het netwerk beïnvloedt dit, op een positieve manier, het vertrouwen tussen organisaties binnen het netwerk (Granovetter, 1985; Goessling, 2004; Nohria, 1993). Dit zal verder worden behandeld in paragraaf 2.3.6. 2.4.5 Coördinatie Een volgende variabele voor effectieve samenwerking is coördinatie. Provan en Milward (1998) hebben hier in hun onderzoeken veel aandacht aanbesteed. Naar aanleiding hiervan menen ze dat de aanwezigheid van een centrale coördinator er voor kan zorgen dat bronnen eerlijk worden verdeeld zodat de effectiviteit van het netwerk wordt gemaximaliseerd. Volgens Ritter en Gemünden (2003) is het mogelijk dat er geen echte leider in het netwerk is, maar dat het ‘zichzelf organiseert’. Provan en Milward (1998) geven aan dat dit ook mogelijk is, maar dat er dan wel een hoog niveau van toewijding tot doelen van het netwerk moet zijn (bereikt). Lipnack en Stamps (1994) zijn het niet eens met de aanwezigheid van een centrale coördinator die veel macht in handen heeft. Ze menen dat het voor een netwerk juist belangrijk is meerdere leiders te hebben omdat het hier juist zijn kracht uit haalt en zo bestand is tegen veranderingen waar het netwerk mee te maken krijgt. Wanneer er coördinatie bestaat binnen een netwerk kan dit zich beter niet alleen richten op centrale controle van bronnen (Provan & Milward, 2002). Het kan beter gezien worden als een aanleiding om samen te werken met elkaar en met de belangrijkste organisatie (core agency) om er zeker van te zijn dat de diensten efficiënt worden aangeboden door de verschillende organisaties (Kamann, 1993). Voor de situatie in ‘s Hertogenbosch zal gebruik worden gemaakt van de theorie van Lipnack en Stamps (1994). Op het moment zijn er twee groepen organisaties en ook 37 twee coördinatoren (zie bijlagen 4 en 5). Als er meer samenwerking komt tussen de twee groepen zullen de coördinatoren waarschijnlijk beiden blijven waardoor de theorie van Lipnack en Stamps (1994) beter aansluit. 2.4.6 Vertrouwen Vertrouwen is binnen interorganisationele netwerken een belangrijke voorwaarde. Het is een begrip dat, na alles wat er al over geschreven is, nog steeds lastig te definiëren en te conceptualiseren is (Bhattacharya et al., 1998; Das en Teng, 1998; Edelenbos, 2002; Lipnack en Stamps, 1994; Woolthuis, 1999). Een aantal woorden die in de verschillende definities van vertrouwen terugkomen zijn; bereidheid tot het nemen van risico’s, bewuste keuze, gelijkwaardigheid, controle, positieve associatie en domein specifiek. Mayer et al. (1995) vatten al deze kenmerken samen in zijn definitie van vertrouwen; ‘Trust is the willingness of a party to be vulnerable to the actions of another party, based on the expectation that the other will perform a particular action important to the trustee, irrespective of the ability to monitor or control that other party’. De aanwezigheid van vertrouwen bij het organiseren heeft een positieve invloed op het samenwerkingsproces. Het maakt het makkelijker relaties te construeren en relaties worden eenvoudiger omdat vertrouwen mensen de kans geeft doelen tot in detail te formuleren en ze ook te bereiken. Tot slot worden de kosten van communicatie en het opbouwen van een relatie lager naarmate de mate van vertrouwen groter is Lipnack en Stamps (1994). Daarentegen zorgt wantrouwen voor moeilijkheden bij iedere stap in het samenwerkingsproces; om dezelfde doelen te bereiken moet alles veel gedetailleerder worden besproken (Woolthuis, 1999). Integratie en nabijheid hebben een positieve invloed op vertrouwen (Goessling, 2004). Vertrouwen kan worden gebaseerd op vier punten; als eigenschap van de persoon (de een vertrouwt makkelijker dan de ander), op kennis over het verleden en prestaties van de partner, op de invloed die men op elkaar heeft en op gewenning (Blau, 1964; Rooks, et al., 2003; Woolthuis, 2000). Volgens Woolthuis (2000) en Rooks et al., (2003) is de tweede vorm van vertrouwen het meest relevant voor organisaties in een netwerk aangezien deze invloed heeft op de motivatie van organisaties om te gaan samenwerken. Deze invloed van vertrouwen komt 38 bijvoorbeeld terug bij het door Lipnack en Stamps (1994) beschreven 'vrijwillige linken'. Pas als men een organisatie vertrouwt wil men vrijwillig met een organisatie samenwerken. De vierde vorm van vertrouwen is voor netwerken echter ook van belang; organisaties werken samen en gaan er na een tijdje van uit dat de ander bezig blijft zoals hij nu bezig is (Blau, 1964). Dit aspect van vertrouwen kan direct worden gekoppeld aan het begrip 'integratie'. Volgens Nohria (1993) ontstaat er door integratie van de organisaties stabiliteit wat een positieve uitwerking heeft op het vertrouwen dat organisaties in elkaar hebben. Dus door vertrouwen ontstaat stabiliteit en door stabiliteit ontstaat vertrouwen. 2.4.7 Sterkte Relaties Al de voornoemde factoren hebben invloed op de sterkte van relaties in een netwerk. Hoe hoger de legitimiteit en het vertrouwen, hoe sterker de relatie en hoe gemakkelijker de samenwerking. De sterkte van een relatie is belangrijk omdat hiermee bijvoorbeeld de integratie en de invloed van de afzonderlijke organisaties gemeten kunnen worden. De sterkte van relaties is van een aantal factoren afhankelijk. Een van die factoren is de frequentie van interactie. Hoe meer interactie er is, hoe sterker een relatie is (Garton et al., 1998). Bij het analyseren van een netwerk gaat het voornamelijk om de vormgeving van de relaties. Organisaties in een netwerk zijn door middel van meerdere relaties met elkaar verbonden (Goessling, 2004). Wanneer dit het geval is, is er sprake van multiplexity (Provan & Milward, 1998). Deze ‘multiplexity’ zorgt voor een sterkere relatie aangezien er meerdere banden zijn tussen de organisaties. Op het moment dat er een relatie verbroken wordt zijn er nog andere relaties die ervoor zorgen dat er toch een relatie blijft tussen de organisaties (Scott, 1991). Een hele andere kijk op de sterkte van relaties komt van Granovetter (1973). Hij zegt dat zwakke relaties juist een voordeel zijn voor netwerken omdat een verandering door deze zwakke relaties niet direct invloed heeft op het gehele netwerk. Bouty (2000) heeft aangetoond dat de sterkte van relaties geen invloed heeft op de kennisdeling tussen medewerkers van organisaties zolang hun organisaties geen directe concurrenten zijn. Aangezien de organisaties in deze vorm van hulpverlening heel nauw samen moeten werken zijn sterke banden belangrijk om stabiliteit in een netwerk te behouden (Provan & Milward, 2002). De zwakke verbanden van 39 Granovetter zijn echter wel nuttig in verband met organisaties die niet tot de kern van een netwerk behoren. Beide relaties zijn nuttig voor het delen van kennis (Bouty, 2000). In het onderzoek zullen vijf verschillende relaties worden onderzocht. Deze relaties zijn afgeleid van een onderzoek van Provan en Milward dat in 1995 is uitgevoerd in vier verschillende gezondheidsnetwerken in Amerika. Zij hebben voor deze relaties gekozen omdat deze vaak genoemd werden als voorbeelden van activiteiten die nodig zijn om integratie van dienstverlening te laten optreden (Agranoff, in Provan & Milward, 1995; Provan & Milward, 1995, 1998). De vijf relaties die zij noemen zijn: 1. Doorverwijzingen van cliënten; Stuurt u cliënten door naar andere organisaties uit het netwerk? 2. Ontvangen doorverwijzingen; Ontvangt uw organisatie cliënten van een van de andere organisaties uit het netwerk? 3. Coördinatie van een cliënt; Coördineert en deelt uw organisatie zaken van slachtoffers van vrouwenhandel op doorlopende basis met een van de andere organisaties uit het netwerk? 4. Gedeelde werkafspraken; Heeft uw organisaties werkafspraken met de genoemde organisaties waarbij slachtoffers van vrouwenhandel worden geholpen via een formeel samenwerkingsverband met deze organisaties? 5. Dienstverleningscontracten; Geeft uw organisatie geld aan, of ontvangt de organisatie geld van een van de genoemde organisaties? Naar aanleiding van deze vijf relaties zijn er twee opmerkingen te maken die relevant zijn voor het onderzoek. De vierde relatie van Provan en Milward (1998) spreekt oorspronkelijk van gedeelde programma’s. Aangezien de hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel, vluchtelingen en vreemdelingen één programma vormt zal in deze case geval alleen aandacht worden besteed aan werkafspraken. In het onderzoek zal de laatste relatie niet worden onderzocht. Uit het oriënterende interview met mw. Knaapen bleek dat er binnen het netwerk Slachtoffers Mensenhandel geen financiële relaties zijn. Madi krijgt subsidie van de gemeente om het netwerk te coördineren, maar dat is de enige financiële relatie die in dit netwerk bestaat. Uit de literatuur is echter wel een andere relatie blijkt af te leiden die van groot belang is: “kennisdeling” (Bala & Goyal, 1999; Provan & Milward, 2002; Stoter, 1997; Brass 40 et al., 2004; Bouty, 2000). Deze relatie is ook van groot belang voor beide groepen organisaties (Knaapen, 2000, 2001, 2002, 2003; Interview Mw. L. Benamu, coördinator LEV). In het onderzoek zal deze relatie worden meegenomen in plaats van ‘financiële relaties’. In de twee voorgaande paragraven zijn kwantitatieve en kwalitatieve variabelen van netwerken besproken. De kwantitatieve variabelen richten zich op harde maten waarmee een netwerk geanalyseerd kan worden. De kwalitatieve variabelen richten zich op de voorwaarden die van belang zijn voor de effectiviteit van de relaties die binnen het netwerk aanwezig zijn. In de volgende paragraaf zal een ideaalmodel worden geschetst waarin de ideale verhouding per variabele zal worden weergegeven. Hierna wordt, aan de hand van literatuur, uitgelegd waarom deze verhoudingen zo moeten zijn. 2.5 Meetmodel In het voorgaande stuk zijn een aantal kenmerken beschreven die van belang zijn bij het ontstaan en voortbestaan van een netwerk: Kwantitatief Kwalitatief Omvang Communicatie Dichtheid Afhankelijkheid Centraliteit Legitimiteit Kwetsbaarheid Integratie Nabijheid Coördinatie Vertrouwen Sterkte Relaties Tabel 4: Kwantitatieve en kwalitatieve voorwaarden voor een efficiënt en effectief netwerk Een combinatie van deze verschillende voorwaarden leidt tot een effectief netwerk. In het voorgaande deel is beschreven waarom deze voorwaarden van belang zijn voor de effectiviteit van de samenwerking. Ter beantwoording van deelvraag 2 zal in het volgende deel door middel van een grafiek worden duidelijk gemaakt in welke mate elke variabele aanwezig moet zijn voor een effectieve samenwerking. 2.5.1 Kwantitatieve variabelen In de onderstaand figuur zijn de verhoudingen die zouden moeten bestaan tussen de verschillende kwantitatieve kenmerken van een netwerk om het zo effectief mogelijk te laten zijn. 41 Hoog Middel Laag Omvang Dichtheid Centraliteit Kwetsbaarheid Nabijheid Figuur 5: Ideale verhouding kwantitatieve variabelen voor effectieve samenwerking Omvang. Theoretisch gezien kan een netwerk al bestaan uit 3 organisaties. Het ideale aantal organisaties dat in een netwerk zit varieert van netwerk tot netwerk. Het soort organisaties of dienstverlening is hierbij belangrijk. Belangrijk is te bedenken dat het aantal mogelijke relaties binnen een netwerk gelijk is aan het aantal organisaties (n) maal het aantal organisaties min 1 (n-1). Steeds wanneer er een organisatie bij het netwerk komt vermenigvuldigt de omvang zich (Haythornthwaite, 1996). Dichtheid. Hoe hoger de dichtheid hoe beter. Een hoge dichtheid betekent dat veel organisaties directe banden hebben met elkaar. Een minder hoge dichtheid betekent dat organisatie elkaar alleen via, bijvoorbeeld de centrale organisatie, kunnen bereiken. Dichtheid is direct gekoppeld aan integratie, waarbij integratie de kwalitatieve weergave is van dichtheid. Het aantal relaties dat een organisatie kan aangaan is van nature beperkt (zie omvang). Als gevolg hiervan zal de dichtheid in kleine netwerken vaak automatisch hoger liggen dan de dichtheid in grote netwerken (Van Aelst en Bruyninckx, 1998). Centraliteit. Centraliteit moet gemiddeld zijn. Meestal is de centrale organisatie ook de coördinerende organisatie. Centraliteit moet echter niet te hoog zijn. Wanneer alle relaties verlopen via de centrale organisatie is dat niet bevorderlijk voor de integratie. Een ander gevaar van een te hoge centraliteit is dat het netwerk uiteen kan vallen zodra de centrale organisatie wegvalt (Van Aelst & Bruyninckx, 1998). Kwetsbaarheid. De kwetsbaarheid van een netwerk moet laag zijn. Wanneer er sterk wordt geleund op een of meerder organisaties bestaat het gevaar van uiteenvallen van het netwerk wanneer een van de organisaties verdwijnt (Bala & Goyal, 1999). Hoe lager de kwetsbaarheid hoe groter de kans op voortbestaan van het netwerk. 42 Nabijheid. Dit kan het beste gemiddeld tot hoog zijn. Voor het functioneren van het netwerk is het het beste wanneer er niet te veel afstand is tussen de organisaties, en de nabijheid dus hoog is. Als ze elkaar snel kunnen bereiken bevordert dit de samenwerking, de integratie en het vertrouwen (Oerlemans et al., 2001). De verschillende communicatievormen, face-to-face communicatie, e-mail en telefoon, hebben een positieve invloed op de nabijheid aangezien zij het makkelijker maken elkaar snel te bereiken (Stoter, 1997). Voor een effectieve samenwerking moet de kwetsbaarheid van het netwerk laag zijn, de centraliteit laag tot gemiddeld, de nabijheid gemiddeld tot hoog en de dichtheid hoog. Wat betreft de omvang is het lastig te zeggen bij welke exacte hoeveelheid het netwerk niet meer werkbaar is. 2.5.2 Kwalitatieve variabelen Een belangrijke opmerking die hier geplaatst moet worden is dat bij het lezen van de literatuur voornamelijk aandacht is besteed aan voorwaarden die een positieve invloed hebben op de effectiviteit van een netwerk. Daarna zijn de kenmerken die door meerdere auteurs werden omschreven, gekozen om te analyseren. In het nu volgende deel wordt per kenmerk beschreven hoe de verhouding moet zijn om het netwerk effectief te laten zijn. hoog middel laag C i ti Communicatie Af h k l i j kh i d Afhankelijkheid L i ti i t i t Legitimiteit I t ti Integratie C ö di t i Coördinatie V t Vertrouwen St k t relaties l ti Sterkte Figuur 6: Ideale verhouding kwalitatieve variabelen voor een effectieve samenwerking Communicatie. Beide beschreven vormen (face-to-face en via telefoon, e-mail en post) moeten aanwezig zijn. De eerste vorm om complexe problemen op te lossen en tot gedeelde visies te komen. De andere vorm voor snelle, directe communicatie met de bewuste persoon of organisatie. Als slechts een van beide vormen aanwezig is wordt de communicatie minder effectief (Stoter, 1997). Afhankelijkheid. Organisaties moeten zich bewust zijn van hun afhankelijkheid van de andere organisaties. Zodra dat bewustzijn aanwezig is zullen ze bereid zijn tot 43 samenwerking. Zolang ze denken dat ze het zelf wel kunnen is het erg moeilijk om samen te werken (Provan & Milward, 1998). Organisaties moeten zich echter niet te afhankelijk op gaan stellen. Om goed te functioneren moeten ze weten dat ze de anderen nodig hebben, maar wel hun eigen autonomie bewaren (Godfrooij, 1980). Legitimiteit. Hoe hoger de legitimiteit binnen een netwerk, hoe beter. Zolang organisaties het nut inzien van het netwerk zullen ze er aan mee willen doen en zich er voor in willen zetten (Alter & Hage, 1993). Zodra het netwerk geen toegevoegde waarde meer heeft voor de organisaties wordt het minder interessant voor hen om zich in te zetten voor het netwerk (Provan & Milward, 2002). Integratie. Ook voor integratie geldt; hoe hoger, hoe beter. Hoe makkelijker organisaties elkaar kunnen bereiken en hoe meer tevreden ze met elkaar zijn, hoe makkelijker de samenwerking kan verlopen (Goessling, 2004; Nohria, 1993). Coördinatie. Coördinatie kan het beste gemiddeld zijn. Uit de literatuur is af te leiden dat een zekere mate van coördinatie goed is omdat zo de bronnen eerlijk worden verdeeld en de organisaties bij elkaar worden gehouden (Provan & Milward, 2001). Lipnack en Stamps (1994) menen echter dat het juist belangrijk is de coördinatie te spreiden zodat het netwerk meer veranderingen op kan vangen. Een combinatie van deze twee uitgangspunten komt uit op een gemiddelde sterkte van coördinatie waarbij er meerdere coördinatoren zijn, die de bronnen kunnen verdelen. Vertrouwen. Ook bij vertrouwen geldt; hoe hoger hoe beter. Het bevordert de samenwerking en maakt het makkelijker tot overeenstemming te komen met betrekking tot bepaalde beslissingen (Woolthuis, 2002). Wanneer vertrouwen vermindert of wegvalt zullen beslissingen meer gedetailleerd moeten worden omschreven en besproken wat extra tijd kost (Lipnack en Stamps, 1994). Vertrouwen wordt ook positief beïnvloed door integratie en nabijheid; wanneer deze hoog zijn is het vertrouwen ook sterker (Goessling, 2004). Sterkte relaties. Wat betreft sterkte relaties gelden twee dingen. Ten eerste; hoe meer relaties er bestaan tussen 2 organisaties, hoe beter dit is omdat dit bijdraagt aan de stabiliteit van de relaties (Provan & Milward, 1998; Bala & Goyal, 1999). Anderzijds zijn zwakke relaties, die worden aangesproken op het moment dat het nodig is, nuttig. Deze relaties bestaan tussen twee netwerken; ze worden niet 44 regelmatig gebruikt, maar mocht het nodig zijn dan weet men elkaar te bereiken (Granovetter, 1985). Voor een effectieve samenwerking is het dus belangrijk dat er verschillende vormen van communicatie zijn, er enige mate van afhankelijkheid is, waarvan de organisaties zich bewust zijn, en dat de legitimiteit hoog is. Verder is het het beste als de integratie hoog is, er (niet te sterke) coördinatie is, het vertrouwen hoog is en de relaties sterk zijn. 2.6 Conclusie In dit hoofdstuk is middels de literatuur een antwoord geformuleerd op de eerste twee deelvragen. Deze vragen richten zich op de samenwerkingstheorieën die in de literatuur te vinden zijn, de voorwaarden voor effectieve samenwerking die hierin wordt genoemd en de verhouding die deze voorwaarden moeten hebben om effectief te zijn. In paragraaf 2.1 en 2.2 is te lezen welke theorie er bestaat over samenwerking. Hieruit is de netwerkvorm als analyseniveau afgeleid. Vervolgens is er aan de hand van de literatuur bepaald welke 5 kwantitatieve kenmerken van belang zijn voor het analyseren van een netwerk en welke 7 kwalitatieve voorwaarden van belang zijn voor het analyseren van de relaties binnen een netwerk. In de laatste paragraaf zijn deze gegevens in een conceptueel model weergegeven, zodat in een oogopslag te zien is op welke manier de voorwaarden zich tot elkaar moeten verhouden om zo effectief mogelijk te kunnen samenwerken. In het volgende hoofdstuk zullen de methoden die gebruikt gaan worden voor het uitvoeren van het onderzoek uiteengezet worden. Hierbij zal eerst de vorm van het onderzoek en de vorm van de dataverzameling worden besproken. Vervolgens worden de verschillende voorwaarden geoperationaliseerd waarna een toelichting wordt gegeven over de validiteit van het onderzoek. 45 46 3. METHODOLOGIE In dit hoofdstuk zal de methodologie van het onderzoek worden beschreven. Eerst zal er in paragraaf 3.1 een korte uitleg worden gegeven over de onderzoeksstrategie. Vervolgens wordt er in paragraaf 3.2 de wijze van dataverzameling en data-analyse besproken. In paragraaf 3.3 wordt de keuze voor een netwerkanalyse verantwoord en kort beschreven. Paragraaf 3.4 biedt de conceptualisering van de in hoofdstuk 2 geselecteerde kwalitatieve variabelen. Ter afsluiting is er in paragraaf 3.5 een verantwoording voor de werkwijze, en de daarmee samenhangende betrouwbaarheid van het onderzoek beschreven. 3.1 Onderzoeksstrategie Binnen de sociale wetenschappen zijn onderzoeken op te splitsen in kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken. Kwalitatieve gegevens hebben betrekking op de aard, de waarde en eigenschappen (kwaliteiten) van het onderzochte verschijnsel. Bij kwantitatief onderzoek draait het om hoeveelheid, omvang (frequentie) of de mate van voorkomen van een bepaald fenomeen (Baarda & De Goede, 1998). Binnen deze twee hoofdvormen van onderzoek zijn drie manieren van onderzoek te beschrijven; toetsend, beschrijvend en exploratief onderzoek (Baarda & De Goede, 1997). Swanborn (1999) geeft het verschil aan tussen theoriegericht-, praktijkgericht- en evaluatieonderzoek. Theoriegericht onderzoek richt zich op het beschrijven, begrijpen, verklaren en voorspellen van verschijnselen. De hierbij gevonden kennis hoeft niet onmiddellijk te worden gebruikt. Praktijkgericht onderzoek gaat juist om verkregen kennis die het mogelijk maakt de werkelijkheid te beïnvloeden en te veranderen. Evaluatieonderzoek behoort tot praktijkonderzoek. De belangrijkste functie van deze vorm van onderzoek is niet bewijzen maar verbeteren (Stufflebeam in Swanborn, 1999). Uit deze twee beschrijvingen van onderzoeksvormen valt af te leiden dat dit onderzoek een praktijkgericht, kwalitatief en evaluerend onderzoek is. Het onderzoek gaat om het evalueren van de samenwerking in de case ’s Hertogenbosch, aan de hand van een op literatuur gebaseerd ideaalmodel. Met behulp van een vergelijking tussen literatuur en praktijk kan een beschrijving van de succes- en faalfactoren worden gegeven. Hiermee kan een fundament worden gelegd dat in de toekomst 47 gebruikt kan worden om de samenwerkingssituatie van organisaties te beschrijven en verbeteren. 3.1.1 Literatuurstudie Om de doelstelling van dit onderzoek te bereiken is er een probleemstelling geformuleerd die is opgesplitst in een aantal theoretische en praktische deelvragen. Een aantal deelvragen wordt beantwoord middels theorie, de overige vragen middels het onderzoek van de case ‘s Hertogenbosch. De theoretische deelvragen zijn beantwoord in hoofdstuk 2. Aan de hand van de theorie zijn voorwaarden voor effectieve samenwerking in de situatie ‘s Hertogenbosch gedestilleerd. Deze kennis zal gelden als basis voor de casestudie. 3.1.2 Casestudie Voor het uit te voeren onderzoek is de casestudie de best toepasbare methode. Een casestudie is een specifieke vorm van veldonderzoek (Baker, 1999) waarbij de focus op één groep organisaties is waarbij inhoud en onderzoekseenheid veelal aan elkaar gekoppeld zijn (Baarda & De Goede, 1998). Volgens Yin (1989) is een casestudie geschikt wanneer de onderzoeksvraag een ‘hoe en/of waarom’ vraag is. Cases zijn vaak beschrijvend, explorerend of reflecterend (Den Hertog, 1995). Yin geeft een omschrijving van een case als; “het onderzoek van een huidig fenomeen in de eigen omgeving, waarbij de grenzen tussen fenomeen en context niet geheel vanzelfsprekend zijn en waarin verschillende bronnen worden gebruikt” (Yin, in Baker, 1999: pg. 252). Een casestudie vindt plaats in een actuele situatie waardoor contextualiteit erg belangrijk is; een probleem is geplaatst binnen een historische en maatschappelijke context en deze moet duidelijk bij het onderzoek worden betrokken (Baarda & De Goede, 1998). Door middel van een ‘hoe’ vraag wordt er onderzocht hoe de samenwerking verloopt tussen organisaties die werkzaam zijn op het gebied van vluchtelingen/ vreemdelingen en slachtoffers van vrouwenhandel in ‘s Hertogenbosch. Op het gebied van tijd en plaats is dit duidelijk afgebakend. Tevens zijn er verschillende bronnen van informatie te vinden, waardoor aan alle kenmerken van casestudies, zoals gegeven door Yin (1989), wordt voldaan. 48 3.1.3 Conclusie Samenvattend zal het onderzoek een praktijkgericht, kwalitatief en evaluerend onderzoek worden. Middels een literatuurstudie en een casestudie, die het beste geschikt is voor een dergelijk onderzoek, zal worden onderzocht hoe de samenwerking tussen de organisaties uit het netwerk slachtoffers mensenhandel en de organisaties uit het netwerk dat zich richt op vluchtelingen en vreemdelingen in ‘s Hertogenbosch verloopt. 3.2 Dataverzameling In de volgende paragraaf wordt besproken op welke manieren de benodigde informatie verzameld zal gaan worden. Er wordt beschreven aan welke punten in dit proces extra aandacht zal moeten worden besteed en hoe de verzamelde data uiteindelijk geanalyseerd zullen gaan worden. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek zo groot mogelijk te maken zal gebruik worden gemaakt van empirische datatriangulatie. Dat houdt in dat er via verschillende bronnen data wordt verzameld; in dit onderzoek gebeurt dat via interviews en documentenanalyse. Een andere bron van data, literatuur, is al eerder gebruikt om het theoretisch kader te beschrijven. 3.2.1 Interviewen Een interview in een kwalitatief onderzoek neemt vaak de vorm aan van een gesprek tussen twee of meer mensen en wordt niet volledig gestuurd door de aanwezigheid van de interviewer (Baker, 1999). Binnen sociaal onderzoek zijn er vier typen van interviewen te onderscheiden; het gestructureerde, semi-gestructureerde, ongestructureerde en groepsinterview. Voor dit onderzoek is het semi-gestructureerde interview het best passend omdat er vanuit de theorie onderwerpen zijn verzameld waarover de onderzoeker graag de mening van de respondenten wil hebben. Middels een topiclist, een lijst met te bespreken onderwerpen (Peterson, 2000), worden de onderwerpen besproken waarbij de volgorde niet van belang is. Deze methode geeft een grote vrijheid aan het gesprek omdat mensen zo ‘om de vragen heen praten’ (Baarda & De Goede, 1998), een voordeel bij een evaluatie onderzoek. Een ander groot voordeel van het semi-gestructureerde interview is dat ‘lastig meetbare concepten’ als ‘vertrouwen’ duidelijk besproken kunnen worden (Woolthuis, 2000). De interviews zullen worden afgenomen bij de contactpersonen van de organisaties (bijlage 2 en 3). Op die manier kan informatie worden verkregen over de inhoud van 49 de contacten die de organisaties hebben met andere organisaties. Hierbij zal worden uitgegaan van de vijf mogelijke soorten relaties zoals beschreven door Provan en Milward (1998). Daarnaast zullen de andere kenmerken van effectieve relaties worden besproken door middel van directe en indirecte vragen. Bij de organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen zal ook nog aandacht worden besteed aan hun kennis van de vrouwenhandelproblematiek. 3.2.2 Documentanalyse In dit onderzoek is de documentanalyse van groot belang omdat er informatie naar voren komt over de contacten tussen organisaties die niet in een interview verteld zou kunnen zijn omdat deze kennis niet bij de aanwezig is. Over het algemeen kan documentanalyse zich richten op organisatorische stukken zoals verslagen van vergaderingen, correspondentie, publicaties, en jaarverslagen (Baarda & De Goede, 1997). In dit onderzoek zal het plaatsvinden naast het interviewen om zo de dataverzameling aan te vullen. Er zal voornamelijk gebruik worden gemaakt van de voortgangsrapporten die de ontwikkeling van het netwerk slachtoffers mensenhandel beschrijven. Tevens zullen de vastgelegde werkafspraken worden geraadpleegd. Deze bronnen bij elkaar, en bekeken in relatie tot hun sterkten en beperkingen voor het produceren van data, zorgen voor een rijke verzameling inzichten en meningen (May, 2001). Een voordeel van het gebruik van documenten is de, vergeleken met interviews, kleinere kans op vertekening. Een nadeel waar rekening mee moet worden gehouden is het feit dat een onderzoeker op een bepaalde manier naar de documenten kijkt en er daardoor verkeerde conclusies aan verbindt welke hij toeschrijft aan het onderzochte materiaal. Middels datatriangulatie kan dit voorkomen worden omdat kennis en inzicht ontleend kan worden aan ander materiaal (interviews) over dezelfde onderzoekseenheden (Baarda & De Goede, 1998). 3.2.3 Case selectie Aan de hand van de sociale kaart12 die bestaat in ’s Hertogenbosch, gesprekken met de coördinator van het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel en een interview met Dhr. Vroonen van de Gemeente ‘s Hertogenbosch, is bepaald welke organisaties van belang waren voor het onderzoek. In bijlage 2 en 3 staat een overzicht van de 12 Een sociale kaart is een lijst met organisaties die aanwezig zijn in een stad, wat de organisaties doen en waar ze zich mee bezig houden. 50 verschillende organisaties, en hun activiteiten, die in het onderzoek zijn betrokken. Per organisatie is er één persoon geïnterviewd. 3.3 Analyse Na het interviewen en analyseren van de documenten is de volgende stap het analyseren van de verzamelde informatie. Een eerste stap hierin is het, aan de hand van de (uit de theorie afgeleide) topiclist, scheiden van de relevante en niet-relevante informatie (Baarda & De Goede, 1998). De overblijvende, relevante informatie wordt gebruikt in de data-analyse. In de volgende paragraaf zal worden uitgelegd welke analysemethode zal worden gebruikt en waarom hiervoor gekozen is. Vervolgens wordt uitgelegd hoe deze methode wordt uitgevoerd. Daarna zullen de in hoofdstuk twee besproken kwalitatieve kenmerken van relaties worden geoperationaliseerd om ze te kunnen gebruiken in de interviews. 3.3.1 Netwerkanalyse Netwerkanalyse is een middel om te komen tot uitspraken over een bepaald maatschappelijk verschijnsel. Een netwerk dient hierbij als model dat een deel van de sociale werkelijkheid beschrijft (Van Aelst & Bruyninckx, 1998). Om dit model te kunnen beschrijven en analyseren moet de informatie eerst worden geabstraheerd in de vorm van een graaf13 (Campo, 2002). Hierbij wordt door middel van pijlen aangegeven hoe vaak er interactie is tussen de verschillende actoren en in welke richting dat verloopt (Hüttner, 1995; Van Aelst & Bruninckx, 1998). Eerst wordt een algemene graaf geconstrueerd waaruit af te leiden is welke organisaties met welke organisaties contact hebben. Daarna worden er deelgraven worden gemaakt per soort relatie, zoals beschreven door Provan en Milward (1995), zodat per organisatie kan worden bekeken welke relaties ze hebben met andere organisaties. Vanaf dat niveau kunnen de maten van structuurvariabelen worden afgeleid. De methode is geschikt voor het visualiseren van kwantitatieve data die betrekking hebben op relaties binnen een netwerk (Campo, 2002). De gegevens die gebruikt zullen worden voor het construeren van het netwerkmodel worden afgeleid uit de verschillende bronnen (interviews en documenten). De kwalitatieve gegevens die hierbij zijn verkregen zullen worden omgezet in kwantitatieve gegevens. 13 Een graaf is een overzichtsschema waarin alle organisaties en hun relaties zijn getekend 51 Bij het uitvoeren van een netwerkanalyse worden vier stappen doorlopen Campo (2002): Modelleren: Via de vraagstelling en onderzoeksgroep wordt bepaald hoe het netwerk er uit zal zien; de omvang van het aantal organisaties en hun interne relaties worden in kaart gebracht. Formaliseren: Het netwerk wordt opgevat als verzameling van punten en lijnen om zo de netwerktheoretische maten te bepalen. Er wordt een index gekozen die aangeeft hoe de punten en lijnen zijn verdeeld. Berekenen: Nadat de relatiematrix is aangemaakt kunnen verschillende maten worden berekend. Hierbij kunnen eventuele verbanden worden aangetoond. Interpreteren: Aan de hand van de gevonden relaties kan bekeken worden hoe de situatie is in een netwerk en hoe dat eventueel veranderd zou kunnen worden. Bijvoorbeeld wanneer een netwerk erg asymmetrisch is. Tabel 5: Stappen in een netwerkanalyse, afgeleid van Campo, 2002. In dit onderzoek zullen deze stappen ook worden doorlopen. Bij het interviewen is gevraagd met welke organisaties de geïnterviewde organisatie een relatie heeft, en wat de inhoud van deze relatie is (op basis van het in hoofdstuk 2 geoperationaliseerde begrip ‘sterkte relaties’). Vervolgens wordt deze data opgenomen in verschillende datatabellen (bijlage 7). Per relatie zal een netwerk worden getekend. Uiteindelijk wordt deze data gebruikt om de netwerkmaten van de verschillende netwerken, Netwerk Slachtoffers Mensenhandel, WAVV-LEV en het algemene netwerk, te berekenen. 3.3.2 Het analyseren van de data In het hiernavolgende stuk zullen de methoden worden besproken die gebruikt gaan worden voor het analyseren van de in hoofdstuk twee beschreven structuurvariabelen. Deze maten zijn omvang, dichtheid, kwetsbaarheid, centraliteit en nabijheid. De omvang van het netwerk zal in dit onderzoek worden bepaald door een analyse van de door de zorgcoördinator verstrekte documenten. Een andere manier die vaak wordt gebruikt is het zoeken van 'boundary spanners' (Aldrich, 1972). Hierbij wordt een organisatie gevraagd met wie hij contact heeft en vervolgens worden de genoemde organisaties ondervraagd. Deze methode is echter omslachtig en 52 tijdrovend, daarom is de omvang van het netwerk in dit onderzoek bepaald via de documentanalyse. De dichtheid van een graaf heeft betrekking op de verhouding tussen het aantal relaties en het aantal mogelijke relaties in een graaf. Dit is te berekenen middels de volgende formule; L / (n(n-1)/2). Wanneer er een gerichte graaf is wordt er gebruik gemaakt van de formule: L / n (n-1). L staat hierbij voor het aantal lijnen in een graaf en ‘n’ voor het aantal punten in een netwerk (Scott, 2000). De kwetsbaarheid van een netwerk wordt bepaald door het weghalen van een (of meerdere) pijlen uit het netwerk, en vervolgens de nieuwe samenhang van het netwerk te meten. Hiermee kan een zwakke (na verwijdering verhoogt de samenhang), neutrale (verwijdering brengt geen verandering teweeg) of sterke (verwijdering verlaagt de samenhang) samenhang worden aangetoond (Campo, 2002). Centraliteit bestaat in twee vormen. In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan relatiecentraliteit (door Haythornthwaite prominentie genoemd). Dit wordt bepaald door het aantal relaties dat een organisatie heeft met andere organisaties te tellen. De organisatie met de meeste relaties is het meest ‘centraal’ (Haythornthwaite, 1996) en laat zien wie ‘min of meer het meest te zeggen heeft’ (Nohria, 1992). Nabijheid wordt berekend middels het aantal stappen dat een organisatie moet nemen om bij een andere organisatie te komen. Hoe minder stappen er nodig zijn voor organisaties om andere organisaties te bereiken, hoe beter de samenhang van het netwerk (Haythornthwaite, 1996). 3.4 Operationalisering van de te meten begrippen In het volgende stuk zullen de verschillende, uit de theorie afgeleide, kwalitatieve concepten, zoals beschreven in hoofdstuk 2, worden geoperationaliseerd voor gebruik in de interviews. Eerst wordt een omschrijving gegeven van de betekenis van het begrip in dit onderzoek. Vervolgens wordt beschreven hoe die operationalisering terug zal komen in de vragen die tijdens het interview zullen worden gesteld. Het uiteindelijke interview is te vinden in bijlage 6. 53 3.4.1 Communicatie Het meten van “communicatie” is te splitsen in twee delen; enerzijds hoe vaak er communicatie optreedt en anderzijds welke media worden gebruikt. Ten eerste zal er aandacht worden bestaat aan de mate van contact tussen de organisaties. Communicatie moet namelijk regelmatig voorkomen om effectief te zijn (Dankers, 2000). In die context wordt het begrip communicatie geoperationaliseerd als: • Hoe vaak treedt er communicatie op tussen de organisaties? Dagelijks, wekelijks, maandelijks of jaarlijks? Wat betreft de media zijn er twee soorten van belang; via de nieuwe media zoals telefoon en e-mail (Stoter, 1997) en via face-to-face contact (Daft en Engel, 1986). Dit wordt als volgt geoperationaliseerd: • Welke media worden door de verschillende organisaties gebruikt om te communiceren in het netwerk? In het onderzoek wordt aan de deelnemers uit de netwerken gevraagd hoe vaak ze contact hebben met andere organisatie, en op welke manier dat plaatsvindt. 3.4.2 Afhankelijkheid Kamann (1993) heeft in zijn artikel over afhankelijkheid het begrip als volgt geoperationaliseerd: Afhankelijkheid is aanwezig als: • De vrijheid om iets te doen voor een actor in een relatie wordt bepaald door de afwezigheid of acties van de andere actor. • De mogelijkheid om zich te gedragen als een actor in een relatie wordt bepaald door de afwezigheid van bronnen zoals goederen, services, knowhow, expertise, netwerk relaties enz. van de andere actor. • Een actor is niet in staat de andere actor te vervangen door een andere actor. • Een breuk in de relatie brengt de continuïteit van een actor in gevaar In het interview is afhankelijkheid betrokken door middel van twee soorten vragen. In het begin wordt gevraagd of mensen organisaties op willen noemen met wie ze het meeste contact hebben. Hieruit is af te leiden welke voor hen het belangrijkste zijn bij het uitvoeren van hun activiteiten. Communicatie maakt relaties hechter; de organisatie waarmee het meest contact is zal dus belangrijker zijn voor een organisatie dan een organisatie waarmee minder contact is (Dankers, 2000). Tijdens 54 het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek zal ook worden gevraagd welke organisaties voor de contactpersonen onmisbaar zijn voor het uitvoeren van hun diensten. Door het combineren van deze twee antwoorden kan bepaald worden van welke organisaties geïnterviewde organisaties afhankelijk zijn. 3.4.3 Legitimiteit Het meten van de legitimiteit van een netwerk is erg lastig. Het wordt bepaald door de manier waarop deelnemers van een netwerk tegen het netwerk aankijken; hoe nuttiger en belangrijker ze het bestaan van het netwerk vinden, hoe meer er sprake is van legitimiteit. Met ‘nuttig’ wordt zowel het nut voor de organisatie als voor de cliënt bedoeld (Provan & Milward, 2002; Johnson & Scholes. 1999). De definitie van legitimiteit die Alter en Hage (1993) geven zal worden gebruikt in de interviews: “het gevoel tussen deelnemers in het netwerk dat hun gedeelde moeite bereikt wat het zou moeten bereiken, dat het goed verloopt en productief is”. Dit is te operationaliseren in de volgende begrippen: • Heeft het netwerk een toegevoegde waarde voor de organisatie? • Is de situatie verbeterd sinds het bestaan van het netwerk? • Is er tevredenheid over het bestaan van het netwerk? Bij het interview wordt gevraagd wat de algemene mening van de respondentis over de situatie in het netwerk. Daarna zal worden doorgevraagd totdat een duidelijk antwoord is verkregen op deze drie vragen. Wanneer men op alle drie de vragen een positief antwoord kan geven betekent dit dat de legitimiteit van het netwerk voor die organisatie hoog is. 3.4.4 Integratie Om de begrippen Integratie te operationaliseren wordt gebruik gemaakt van de gegevens over de dichtheid en centralisatie (Provan & Milward, 2002). Deze gegevens geven de frequentie van contact en de mate van centralisatie binnen een netwerk weer. Integratie valt te operationaliseren door te kijken naar • welke afstand er bestaat tussen organisaties; hoe makkelijk menen ze met een andere organisatie in contact te kunnen komen? • hoe verloopt dit contact? 55 Bij het interview zullen deze twee onderwerpen worden besproken. Hoe makkelijker de organisaties elkaar kunnen bereiken en hoe makkelijker het contact verloopt, hoe hoger de integratie (Dankers, 2000). 3.4.5 Coördinatie Voor coördinatie kan gebruik worden gemaakt van de gegevens over centralisatie (Provan & Milward, 2002). Uit de berekende cijfers en de getekende coördinatiegraaf kan relatief simpel worden afgeleid wie de coördinerende organisatie is binnen het netwerk. Coördinatie kan worden geoperationaliseerd als: • wat is de rol van de organisaties? • wie zien organisaties als centrale of coördinerende organisatie? Door een combinatie van deze twee meningen kan gezien worden wat de positie van een organisatie is binnen een netwerk. Daaruit kan ook worden afgeleid welke organisatie de coördinerende organisatie is. 3.4.6 Vertrouwen In het onderzoek zal gebruik worden gemaakt van het onderzoek van Kamann (1993) waarin hij het begrip ‘vertrouwen‘ heeft geoperationaliseerd en gebruikt. Volgens Kamann (1993) is vertrouwen iets dat in tegenstelling staat tot wantrouwen en/of verraad. Vertrouwen is in een relatie aanwezig wanneer een actor: • niet checkt of de argumenten van de partner wel kloppen • niet verwacht dat de partner niet loyaal is • open is in het geven van informatie, ook wanneer hier niet om gevraagd is. • voor de partner geen waardevolle of benodigde informatie verbergt • informatie die verkregen is van de partner vertrouwelijk behandelt • van de partner een wederkerige houding verwacht Bij het uitvoeren van de interviews zal deze operationalisering worden gebruikt om van mensen te horen of ze wel of geen vertrouwen hebben in de andere organisaties uit het netwerk. Wanneer respondenten vragen wat er met het begrip 'vertrouwen' wordt bedoeld zal deze operationalisering worden uitgelegd. 56 3.4.7 Sterkte van Relaties De sterkte van relaties kan op verschillende manieren worden berekend. Ten eerste is het gebaseerd op het aantal relaties dat een actor met een andere actor heeft. Die relaties kunnen om vijf redenen plaatsvinden (Provan & Milward, 1998). De maximale score die gehaald kan worden bij het berekenen van de sterkten wordt berekend door het vermenigvuldigen van het aantal mogelijke relaties met het aantal actoren in een netwerk; 5 (n-1). N staat hierbij voor het aantal organisaties in een netwerk. De berekende sterkte kan afgezet worden tegen het totaal aantal relaties dat een actor kan hebben. De uitkomst die dan verkregen wordt is vergelijkbaar met de uitkomst van de berekening van centraliteit. Het verschil tussen beide uitkomsten is dat bij de sterkte van de relaties rekening wordt gehouden met de multiplexiteit van de relaties (Campo, 2002). Als controlemiddel voor het al dan niet bestaan van relaties hebben Provan en Milward (1998) in hun onderzoek steeds twee mensen binnen een organisatie geïnterviewd; iemand uit het bestuur en iemand van de werkvloer. Zodra er een verschil bleek te zijn met betrekking tot het bestaan van een relatie of de frequentie daarvan konden zij dit met beide mensen bespreken. In dit onderzoek is dat helaas niet mogelijk; enerzijds wegens de tijdsdruk, maar anderzijds omdat er per organisatie vaak maar één persoon is die zich bezig houdt met hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel14. Veel organisaties doen dit naast, of in combinatie met, hun andere activiteiten. In het kader van het al dan niet bestaan van een relatie is hier gekozen om gebruik te maken van de bevestiging van een relatie door een andere actor. 3.5 Criteria voor het onderzoek 3.5.1 Interne Validiteit Baker (1999) beschrijft interne validiteit simpelweg als ‘meten wat je wilt meten’. Den Hertog en Van Sluijs (1995) zijn iets duidelijker in hun definitie en stellen dat ‘de mate waarin met zekerheid kan worden aangenomen dat een interventie X leidt tot een verandering in Y en dat deze verandering niet door andere oorzaken wordt bepaald’. 14 Bij de Politie en het Verdihuis zijn er twee personen die zich bezig houden met slachtoffers van vrouwenhandel. In beide gevallen is er slechts één van de twee geïnterviewd omdat de tweede persoon afwezig was. 57 Yin (1989) geeft aan dat er bij interne validiteit een causale relatie tussen variabelen wordt verondersteld. Dit is relevant voor het verklarende deel van het onderzoek. 3.5.2 Externe Validiteit Baarda en de Goede (1997) beschrijven externe validiteit als de vraag of het mogelijk is de conclusies uit de specifieke onderzoekssituaties over te dragen naar vergelijkbare of overeenkomstige situaties. Aangezien het onderzoek een casestudie betreft is het niet mogelijk de uitkomsten te generaliseren naar andere cases (Baker, 1999). Er kan echter wel sprake zijn van theoretische generaliseerbaarheid waarbij waarnemingen worden vertaald naar het conceptuele model. Aan de hand hiervan kunnen uitspraken worden gedaan over andere cases. Er moet worden opgemerkt dat deze uitspraken het karakter hebben van hypotheses, niet van concrete beschrijvingen (Hüttner, 1995). Voor dit onderzoek is theoretische generalisatie van groot belang omdat het theoretisch ideaalmodel een algemeen model voor samenwerking is, wat wel gebruikt zou kunnen worden voor de analyse van andere netwerken. 3.5.3 Construct Validiteit Construct Validiteit is erg belangrijk bij een casestudie (Den Hartog, 1995) en heeft betrekking op de mate waarin het onderzochte fenomeen correct is vertaald in operationele maten. Volgens Yin (1989) wordt constructvaliditeit bevorderd door databron-triangulatie. Dit is een methode waarbij meerdere bronnen worden gebruikt om een begrip te ‘meten’ (Baker, 1999). In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van databron-triangulatie om de constructvaliditeit te verhogen. 3.5.4 Betrouwbaarheid Betrouwbaarheid heeft te maken met repliceerbaarheid van het onderzoek. Dit betekent dat iedere andere onderzoeker die dezelfde stappen volgt tot dezelfde conclusies moet komen (May, 2001). Tevens heeft betrouwbaarheid te maken met de methode en manier van gegevens verzamelen (Baker, 1999). Baarda en de Goede (1998) geven tot slot aan dat het gedetailleerd registreren van gebruikte bronnen belangrijk is zodat andere onderzoekers deze bronnen ook kunnen raadplegen. 3.6 Conclusie In dit hoofdstuk is uiteengezet waarom er gekozen is voor een casestudie en hoe deze zal worden uitgevoerd in ’s Hertogenbosch. Middels interviews en een 58 documentanalyse zullen data worden verzameld welke vervolgens kwalitatief en kwantitatief geanalyseerd zullen worden. Na afname van de interviews zullen ze worden uitgeschreven. Dan zal per interview worden samengevat wat er gezegd is, hoe men denkt over de situatie in het netwerk en met welke organisaties er contact is. Vervolgens zal deze informatie kwantitatief en kwalitatief worden geanalyseerd. De 7 kwalitatieve variabelen worden geanalyseerd via de opmerkingen uit de interviews. Om de 5 kwantitatieve variabelen te meten zal gebruik worden gemaakt van de datatabellen die zijn geconstrueerd naar aanleiding van de data uit de interviews. Deze data zal worden geanalyseerd via een netwerkanalyse. In het volgende hoofdstuk zullen de resultaten van de casestudie worden besproken. Tijdens het analyseren van de interviews kwamen een aantal problemen naar voren. Deze zullen eerst worden besproken zodat met deze informatie in het achterhoofd de resultaten van de analyse kunnen worden geïnterpreteerd. Vervolgens wordt de situatie van de kwalitatieve variabelen in de netwerken beschreven aan de hand van de gemaakte opmerkingen. Middels deze informatie kunnen datatabellen worden geconstrueerd welke gebruikt zullen worden voor de netwerkanalyse. Tot slot zal deze informatie worden vergeleken met het geschetste ideaalmodel waarna een bespreking van de verschillen en overeenkomsten volgt. 59 60 4. DATA-ANALYSE CASE ‘s HERTOGENBOSCH In dit hoofdstuk zal een analyse van de verzamelde data worden uitgevoerd aan de hand van de in hoofdstuk 3 beschreven methoden. Hierdoor kan een antwoord worden geformuleerd op de deelvragen 4 en 5 welke betrekking hebben op de effectiviteit van samenwerking; binnen de netwerken en tussen de twee netwerken. Naast het beantwoorden van deze vragen zal in dit hoofdstuk het begrip efficiëntie van samenwerking worden behandeld. Dit begrip is geoperationaliseerd als ‘herkennen van slachtoffers van vrouwenhandel’. Tijdens de interviews zijn hier vragen over gesteld. Hierbij is slechts aandacht besteed aan het netwerk WAVV-LEV aangezien het, zoals eerder is beschreven, leek dat organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen geen aandacht voor, en kennis over, slachtoffers van vrouwenhandel hebben. Een tweede punt waarom deze kennis niet is gemeten bij de organisaties uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel is dat zij bij de oprichting van het netwerk een training hebben gekregen met betrekking tot herkenning van slachtoffers van vrouwenhandel (bijlage 4). Hierdoor, en vanwege de constante kennisdeling tijdens de netwerkoverleggen, is er van uitgegaan dat er bij deze organisaties voldoende kennis over vrouwenhandel aanwezig is. In paragraaf 4.1 zal een korte beschrijving worden gegeven van een aantal problemen die naar voren kwamen tijdens het onderzoek. Paragraaf 4.2 behandelt vervolgens een aantal problemen die specifiek te maken hadden met de onderzochte relaties. Paragraaf 4.3 analyseert de kwalitatieve informatie uit de interviews, waarna deze informatie wordt samengevat in paragraaf 4.4. Vervolgens wordt dit vergeleken met het in hoofdstuk 2 ontwikkelde ideaalmodel van samenwerking. Paragraaf 4.5 geeft een kwantitatieve analyse op basis van de in de interviews verzamelde data, welke eerst is omgezet in datatabellen (bijlage 7). Op basis hiervan wordt in paragraaf 4.6 de situatie van het netwerk vergeleken met het ideaalmodel. Tot slot wordt deze informatie in paragraaf 4.7 samengevat ter beantwoording van deelvraag 4 en 5 over de effectiviteit van de samenwerking in de verschillende netwerken. In hoofdstuk 2 en 3 zijn steeds eerst de kwantitatieve variabelen en vervolgens de kwalitatieve variabelen behandeld. Aangezien de kwantitatieve variabelen pas kunnen worden berekend na een kwalitatieve analyse zal in dit hoofdstuk eerst aandacht worden besteed aan de kwalitatieve variabelen. Nadat deze zijn geanalyseerd kunnen en zullen de kwantitatieve variabelen worden geanalyseerd. 61 4.1 Problemen bij de kwalitatieve data-analyse De hiernavolgende beschrijvingen over relaties, interpretatie daarvan en de problemen die ontstonden zijn gebaseerd op de tabellen en grafieken uit bijlagen 7, 8 en 9. Tijdens het uitvoeren van de analyse dook een probleem steeds opnieuw op. Door middel van interviews zijn kwalitatieve data verkregen. Deze data moesten daarna worden omgezet naar kwantitatieve data om de netwerktabellen en –graven te maken. Deze data zijn gebaseerd op de percepties van de respondenten. Dit betekent dat ieder zijn eigen visie geeft op de relaties met de verschillende organisaties en op de gang van zaken in het netwerk. Bij de interpretatie van de data konden een aantal antwoorden op verschillende manieren worden uitgelegd. De problemen die hierna worden beschreven zijn grotendeels gebaseerd op dit probleem. Een opvallend probleem was de interpretatie van de relaties die een organisatie heeft met andere organisaties. In het totale overzicht blijkt dat er een grote dichtheid is van relaties; 90 procent van de mogelijke relaties bestaat echt. Wanneer de bestaande relaties op onderwerp worden geselecteerd ontstaat echter een ander beeld; de dichtheid komt dan niet één keer boven de 57 procent uit. Bij nadere bestudering van de netwerktabellen blijkt dat organisaties de relatie die ze met elkaar hebben vaak verschillend beoordelen. Een organisatie A meent dat hij een case coördinerende relatie heeft met organisatie B. Organisatie B meent echter dat hij een kennisdelende relatie heeft met organisatie A. In het totaal overzicht bestaat er dan een relatie tussen beide organisaties; op relatiespecifiek niveau niet. Op die manier ontstaan scheve verhoudingen. Dit bleek vaak voor te komen en er zijn een aantal verklaringen voor te geven: 1. Sommige personen werkten nog niet zo lang bij de organisatie dus konden niets vertellen over contacten die misschien in het verleden hadden plaatsgevonden. In het licht van ‘weten ze wie ze kunnen bereiken’ is besloten een contact dat maar eenmaal heeft plaatsgevonden als relatie te zien. 2. Sommige contacten waren incidenteel, wanneer een organisatie zich het contact wel herinnert en de andere niet, hoeft dit niet te betekenen dat het contact er 62 niet is geweest. Dit probleem komt overeen met het onder 1 genoemde probleem. Er is besloten deze relaties (die dus door slechts een van de twee betrokkenen is genoemd) op te nemen in de analyse. Het feit dat een organisatie een contact noemt betekent dat hij/zij op de hoogte is van het bestaan van de andere organisatie en weet waarvoor deze benaderd kan worden. Dit is in het belang van het netwerk. 3. Sommige organisaties maken deel uit van een groter geheel. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de politie. Zelf heeft de politie afdeling Zedenzaken ’s Hertogenbosch inzake slachtoffers van vrouwenhandel alleen direct contact met Madi. Dit contact ontstaat wanneer zij een vrouw aantreffen en deze via Madi in het netwerk brengen. SMVO en het Verdihuis (twee opvanginrichtingen) geven echter wel aan contact met de politie te hebben. Dit komt omdat de politie verantwoordelijk blijft voor een vrouw die in hun district is aangetroffen. Vrouwen worden echter bijna nooit in het district geplaatst waar ze gevonden worden (Interview STV, Interview Politie). Wanneer SMVO of het Verdihuis dus aangeeft contact met de politie te hebben betekent dat dat ze contact hebben met een ander korps dan het korps uit ‘s Hertogenbosch. Voor de relaties met Slachtofferhulp geldt hetzelfde. Slachtofferhulp merkt op dat zij met bijna niemand contact hebben, terwijl er wel veel organisaties zijn die aangeven dat ze contact hebben met Slachtofferhulp. In dit geval speelt ook dat wanneer een vrouw al in behandeling is bij een bureau Slachtofferhulp in een andere plaats dat men vanuit dat bureau contact met haar onderhoudt in plaats van haar over te dragen naar Bureau Slachtofferhulp ’s Hertogenbosch. 4. Een vierde probleem wordt veroorzaakt door de verschillende doelgroepen waar de organisaties mee werken. Tijdens de interviews met VIN, het LEV en het Wereldhuis bleek bijvoorbeeld dat ze, naar hun zeggen, nooit op 1 keer na (het Wereldhuis) te maken hadden gehad met slachtoffers van vrouwenhandel. De relaties die ze beschreven met organisaties uit het netwerk ‘Slachtoffers Mensenhandel’ hebben dus niet altijd specifiek te maken met slachtoffers van mensenhandel. 5. Een volgend opvallend verschijnsel was het feit dat sommige organisaties het aantal contacten dat ze hebben meestal onder- of overschatten. Aan de hand van Tabel I (bijlage 7) is gemeten met hoeveel organisaties de respondentcontact zegt te hebben en hoeveel organisaties ook aangeven dat ze contact hebben met de geïnterviewde. De verwachting was dat het aantal organisaties dat een organisatie 63 noemt gelijk is aan het aantal organisaties die hem heeft genoemd. In de tabel hieronder zijn de resultaten van deze analyse te lezen. Gemeente 's Hertogenbosch GGD LEV Madi Politie afd. Zedenzaken Slachtofferhulp SMVO STV VAST Verdihuis VIN Vluchtelingenwerk Wereldhuis Zelf Genoemd 7 9 5 11 8 7 8 10 9 7 6 11 6 104 Genoemd door anderen 9 10 6 9 7 8 7 9 8 7 6 12 6 104 Vaker genoemd dan verwacht gelijk Minder genoemd dan verwacht Tabel 6: Verhouding zelf genoemde contact / genoemd als contact door andere organisaties. Bij het onderzoek kwamen ook wat problemen naar voren die meer met een specifieke relatie te maken hadden. Deze problemen worden in het nu volgende deel besproken. 4.2 Relatie-specifieke problemen 4.2.1 Doorverwijzingen Een probleem dat speelt bij doorverwijzingen (tabel 1) is dat binnen al deze soorten doorverwijzingen verschillende soorten te onderscheiden zijn. Sommige hebben betrekking op kennis, sommige op medische hulp, sommige op onderdak en sommige op juridische begeleiding. Aangezien alle relaties uiteindelijk toch betrekking hebben op hulpverlening is er besloten ze toch op eenzelfde manier te beschrijven. 4.2.2 Ontvangen doorverwijzingen Deze relatiegraaf (Graaf 2) is in feite een spiegeling van Tabel 1 (doorverwijzingen). In deze tabel wordt een relatie echter bekeken vanuit de ontvangende partij. Als er dus in de tabel staat; ‘Van’ LEV ‘Aan’ VAST betekent dit dat Vast doorverwijzingen ontvangt van LEV. De ontvangende partij is in dit geval de organisatie die deze relatie heeft beschreven. In tabel 1 en graaf 1 is de organisatie die aan het begin van de pijl staat de organisatie die een relatie beschrijft. In tabel 2 en graaf 2 is het juist 64 de organisatie die aan het eind (aan de kop van de pijl) staat de organisatie die de relatie beschrijft. LEV VAST Figuur 7: Voorbeeld van een verhouding bij ‘ontvangen doorverwijzingen’. 4.2.3 Case coördinatie Tijdens het opmaken van deze tabel bleek dat niet alle organisaties dezelfde mening hebben over hun rol in het netwerk. De relaties worden lang niet altijd door beide partijen bevestigd. Zoals eerder is gezegd is er toch voor gekozen relaties die niet door beide organisaties worden genoemd wel op te nemen in het netwerk. 4.2.4 Werkafspraken Bij tabel 4 Werkafspraken is het ook zo dat een relatie niet altijd wordt bevestigd door beide partijen. Zo heeft Madi verteld dat aan het begin van de oprichting van het netwerk contact is geweest met de organisaties VIN, VAST en het Wereldhuis om hen te vertellen over de activiteiten van het netwerk. Er is toen afgesproken dat ze contact met elkaar op konden nemen als dit nodig zou zijn. Er is besloten dit in de context van de netwerkanalyse te zien als een werkafspraak; er is tenslotte besproken dat men elkaar altijd kan bereiken als dat nodig is. Het LEV heeft deze relatie echter niet genoemd maar dit is waarschijnlijk te verklaren door het feit dat het LEV pas is opgericht na de start van het netwerk ‘Slachtoffers Mensenhandel’. 4.2.5 Kennisdeling Het begrip Kennisdeling bleek bij het analyseren van de interviews enigszins problematisch te zijn. Er zijn namelijk twee soorten kennisdeling te onderscheiden: specifieke kennis over slachtoffers van vrouwenhandel en kennis met betrekking tot organisatorische zaken. Deze eerste vorm van kennis is erg belangrijk voor de vraag over de efficiëntie van samenwerking. Door deze variant van kennisdeling te analyseren kan duidelijk worden met welke organisaties uit het WAVV-LEV contact op nemen inzake vragen over slachtoffers van vrouwenhandel. De tweede vorm is echter ook belangrijk omdat deze vorm van kennisdeling van belang is voor het voortbestaan van het netwerk. Uiteindelijk is toch besloten alle kennisdeling in één tabel op te nemen; zowel de organisatorische als de specifieke kennis over vrouwenhandel. Uit de interviews 65 bleek dat beide vormen voor kwamen. Graaf 5 laat duidelijk zien dat er in het gehele netwerk 2 groepen te onderscheiden zijn. De beide netwerken delen onderling kennis op organisatorisch gebied. De relaties tussen de netwerken zijn gebaseerd op kennisdeling met betrekking tot slachtoffers van vrouwenhandel. Een andere belangrijke opmerking bij deze relatie is dat een aantal organisaties puur in het netwerk zijn opgenomen met het oog op kennisdeling. Het betreft hier Vluchtelingenwerk en Slachtofferhulp; zij en Madi hebben aangegeven dat deze organisaties voornamelijk in het netwerk zitten wegens het delen van hun kennis (interviews Vluchtelingenwerk 4-11-2004, Slachtofferhulp 11-11-2004, Madi 8-112004). Uit de interviews blijkt wel dat wanneer er specifieke vragen zijn over vrouwenhandel organisaties als eerste contact zoeken met Madi of met de STV. Organisaties uit het netwerk WAVV-LEV zoeken eerder contact met de STV omdat dit een landelijke, onafhankelijke organisatie is. Vanuit hun oogpunt is dit de makkelijkst aanspreekbare organisatie. Ook wisten niet alle organisaties uit het WAVV-LEV welke functie Madi heeft, waardoor ze zich waarschijnlijk niet tot Madi wenden. Nu ze wel kennis hebben van dit netwerk zullen ze zich in de toekomst met vragen over vrouwenhandel misschien sneller tot Madi wenden. 4.3 Kwalitatieve analyse van de interviews In het hiernavolgende deel wordt, aan de hand van de interviews, de situatie in ’s Hertogenbosch geanalyseerd. De kenmerken van samenwerking zullen stuk voor stuk worden behandeld. Er wordt echter eerst begonnen met een korte analyse van de kennis over vrouwenhandel die aanwezig is binnen de organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen. 4.3.1 Kennis over vrouwenhandel bij organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen Bij de interviews met de organisaties die niet in het netwerk slachtoffers mensenhandel zitten is extra aandacht besteed aan mensenhandel; letten de organisaties op signalen van mogelijk slachtofferschap en weet men welke organisatie men hiervoor kan inschakelen? Bij het interviewen zijn deze vragen gesteld aan vier van de zes organisaties uit het WAVV-LEV, te weten VIN, LEV, het Wereldhuis en VAST. De gemeente ’s Hertogenbosch is buiten beschouwing gelaten omdat zij niet direct met de doelgroep in aanraking komt. Vluchtelingenwerk is tevens 66 aanwezig in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel en daardoor op de hoogte van de vrouwenhandelproblematiek. VIN heeft aangegeven geen enkel idee te hebben waarop gelet moet worden omdat ze hier nooit specifieke informatie over hebben gehad. Het VIN heeft ook nog nooit te maken gehad met slachtoffers van mensenhandel, dus vandaar dat er weinig aandacht voor is. VIN geeft wel aan dat slachtoffers van mensenhandel bij VAST terechtkomen en dat VIN er daarom weinig contact mee heeft. Het LEV is niet echt alert op mogelijk slachtofferschap en weet ook niet waarop gelet moet worden. Er wordt echter aangegeven dat er nooit is gevraagd hier op te letten. Het Wereldhuis heeft wel eens vermoedens en houdt een vrouw dan ook extra scherp in de gaten met betrekking tot eventuele signalen. In het verleden heeft het Wereldhuis wel eens geïnformeerd bij de STV om te weten te komen wat de signalen zijn waaraan aandacht besteed moet worden. Het Wereldhuis geeft aan in het verleden maar één keer te maken hebben gehad met een slachtoffer van vrouwenhandel. Toen is er contact opgenomen met de STV, aangezien het bestaan van deze organisatie bekend was bij het Wereldhuis. LEV heeft helemaal geen contact gehad met slachtoffers. Dit kan deels verklaard worden door het korte bestaan van het LEV. VAST heeft wel vaker te maken met slachtoffers van vrouwenhandel en er wordt dan wel contact op wordt genomen met Madi. VAST is echter van mening dat sommige vrouwen buiten het officiële circuit veiliger zijn dan wanneer ze bijvoorbeeld een aanvraag doen voor een B9-regeling. Om die reden neemt VAST niet altijd contact op met instellingen die hulpverlening bieden aan slachtoffers van mensenhandel. Wat betreft het doorverwijzen van eventuele slachtoffers is het zowel bij het LEV en VIN niet echt van toepassing met wie ze contact opnemen omdat ze er tot nu toe nooit mee te maken hebben gehad. In verband met de uitbreiding van het rechtsartikel ‘mensenhandel’ moet hier wel aandacht aan besteed worden. 4.3.2 Communicatie In beide netwerken komen verschillende manieren van communicatie voor; face-toface, via de telefoon en e-mail. In de netwerkoverleggen die twee keer per jaar plaatsvinden (netwerk slachtoffers mensenhandel) zijn altijd zoveel mogelijk 67 contactpersonen uit het netwerk aanwezig. Verschillende respondenten geven aan dat het ‘kennen van een gezicht’ de interactie een stuk vergemakkelijkt. Verder verloopt er heel veel contact via de telefoon. Een ander medium dat veel wordt gebruikt is de e-mail. Een respondent geeft aan dat dit een heel handig medium is. Veel mensen uit het netwerk werken parttime waardoor niet iedereen even makkelijk telefonisch te bereiken is. Wanneer er een mail wordt gestuurd kan de geadresseerde dat lezen op het moment dat het diegene uitkomt en de zender hoeft niet af te wachten totdat de ontvanger reageert op het bericht. Er wordt echter ook opgemerkt dat nog niet alle leden evenveel gebruik maken van dit medium en dat sommige organisaties hier wel meer gebruik van kunnen maken. Door de ongelijke instroom van slachtoffers in het netwerk verschilt de frequentie van contact tussen organisaties van tijd tot tijd. Dit betekent dat de communicatie op sommige momenten intensiever is dan op andere momenten. Zo geeft het Verdihuis aan dat het contact met de STV erg intensief is wanneer er net een slachtoffer van vrouwenhandel is geplaatst in het Verdihuis. SMVO zegt hetzelfde over de relatie met Madi. Beide partijen houden elkaar op de hoogte van de situatie van het slachtoffer. Wanneer er echter geen vrouw in de opvang zit is dit intensieve contact niet zo nodig. Over het algemeen zijn de organisaties erg tevreden over de manier van communicatie: “De communicatie verloopt goed; vooral de netwerkoverleggen zijn erg nuttig omdat je daar ook gelijk oplossingen hoort” (Verdihuis) “De communicatie verloopt goed en direct. De waarde is dat je elkaars gezicht ziet” (Vluchtelingenwerk) “Het contact loopt soepeler sinds het bestaan van het netwerk omdat je nu de gezichten kent en ook overal een contactpersoon hebt” (SMVO) “Dankzij het feit dat je een naam en een gezicht hebt wordt het contact veel persoonlijker” (Politie afd. Zedenzaken) 68 “Je kunt makkelijk in contact komen met anderen. ‘s Hertogenbosch is ook niet groot. Veel organisaties kom je op verschillende plaatsen tegen” (Madi) “Het contact vindt voornamelijk fysiek plaats via overleg” (Gemeente ‘s Hertogenbosch) “Het is makkelijk in contact te komen met de anderen en iedereen (van het WAVVLEV) staat voor elkaar klaar’’ (VAST) “Er is alleen contact met Madi wanneer hier een slachtoffer wordt aangetroffen. Die communicatie verloopt wel redelijk” (VAST) Vluchtelingenwerk noemt nog wel een verbetering met betrekking tot de communicatie: “Het zou heel fijn zijn als de opvanghuizen ook e-mail zouden gaan gebruiken want het is heel makkelijk communiceren”. 4.3.3 Afhankelijkheid Afhankelijkheid is te bepalen door de mening van de organisaties over de andere organisaties en door de mate van contact. Op de vraag wie men als belangrijk zag merkten veel respondenten op dat ze iedereen belangrijk vinden. De vraag werd dan gespecificeerd naar welke organisaties eigenlijk onmisbaar waren voor het uitvoeren van de eigen activiteiten. Daarop werd specifieker geantwoord, en werden vaak de organisatie die qua hulpverleningstraject direct aansloten op de eigen diensten genoemd. In Tabel II is duidelijk te zien wie elkaar als belangrijk beschouwen. De tabel maakt duidelijk zichtbaar dat organisaties die elkaar als ‘belangrijk’ zien meer in alle gevallen meerdere relaties hebben met de ‘belangrijke’ organisatie. Uit de interviews bleek dat de communicatie met de ‘belangrijke’ organisaties over het algemeen intensiever was dan met andere organisaties. Bij bestudering vallen drie dingen op: Er zijn drie organisaties die door geen enkele andere organisatie onmisbaar worden gevonden. Deze drie organisaties betitelen echter ook geen van de andere organisaties als onmisbaar. Het gaat hier om de GGD, Vreemdelingenwerk en Slachtofferhulp. Dit is waarschijnlijk te verklaren vanuit het soort dienst dat deze 69 organisaties aanbieden. Het zijn op zichzelf staande diensten waarvoor men niet afhankelijk is van de samenwerking met andere organisaties. Na de analyse komt de kern van het netwerk heel duidelijk naar voren. Deze wordt gevormd door organisaties die de basisbehoeften (opvang, registratie en hulpverlening) vervullen; Politie, de opvanghuizen en Madi als coördinerende organisatie. Deze analyse laat extra duidelijk zien dat er tussen de twee netwerken geen belangrijke relaties bestaan; geen enkele van de organisaties uit een netwerk ziet een van de organisaties uit het andere netwerk als onmisbaar. In deze context valt is de relatie tussen gemeente ’s Hertogenbosch en het Verdihuis een buitenbeentje. Ondanks dat het Verdihuis geen direct contact heeft met de gemeente vindt het Verdihuis de gemeente ’s Hertogenbosch wel onmisbaar. Dit komt omdat de gemeente subsidie verstrekt aan Madi om haar coördinerende rol te blijven vervullen in het netwerk. Wanneer deze rol weg zou vallen wordt het voor het Verdihuis moeilijk om te blijven functioneren. 4.3.4 Legitimiteit Legitimiteit heeft te maken met het nut dat een netwerk voor de deelnemers heeft. Zolang zij overtuigd zijn van het belang van het netwerk zullen ze er positief over denken en zich ervoor in willen zetten. Zodra deze houding verandert wordt de levensvatbaarheid van het netwerk kleiner. Alle deelnemers uit het netwerk mensenhandel zijn overtuigd van het nut van het netwerk. Ondanks dat sommige organisaties vraagtekens zetten bij het belang van hun aanwezigheid in het netwerk (Vluchtelingenwerk, Slachtofferhulp) onderschrijven ze wel het belang van het netwerk voor de situatie van de slachtoffers van vrouwenhandel. “Het netwerk is belangrijk; zonder dat zou weer worden teruggevallen in de oude situatie waarbij men signalen afgaf en vervolgens niet wist of er iets mee gebeurde of niet. Het is een goed initiatief” (Vluchtelingenwerk) 70 “Het is een breed terrein en door de verschillende spelers in het netwerk zijn alle aspecten verantwoord. Als er een organisatie uit zou stapt wordt er een gat geslagen” (SMVO) “Je weet dat de vrouwen goed opgevangen zullen worden” (Politie) “Het belangrijkste is dat de vrouwen goed geholpen worden en dat gebeurt op dit moment” (Slachtofferhulp) “Als het netwerk uit elkaar zou vallen zou dat betekenen dat er heel veel extra werk zou komen. Door deze deling is het werk beter te behappen” (Verdihuis) Bij de organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen heerst dezelfde gedachte als in het netwerk slachtoffers mensenhandel. Een belangrijk verschil tussen deze twee netwerken is wel dat het netwerk slachtoffers mensenhandel al langer bestaat. De deelnemers uit het netwerk dat zich richt op vluchtelingen en vreemdelingen zijn tevreden met het bestaan van hun netwerk, en zien ook de noodzaak in van een gecoördineerde samenwerking. “Het netwerk was noodzakelijk” (Gemeente ’s Hertogenbosch) “Als je wilt samenwerken moet je er wel samen achter staan. Sinds kort is dat weer zo” (VIN) “Het netwerk zoals het nu bestaat (WAVV-LEV) functioneert goed en is vertrouwd. Men moet elkaar nog beter leren kennen misschien” (VAST) Uit deze uitspraken is af te leiden dat in beide netwerken een grote mate van legitimiteit aanwezig is. Alle organisaties zijn overtuigd van het nut van het netwerk waarin ze aanwezig zijn. Wat de netwerken van elkaars nut vinden is niet te bepalen, maar is ook minder relevant omdat ze daar niet zelf inzitten. Voor het voortbestaan van de twee netwerken is het in ieder geval heel erg belangrijk dat de aanwezige organisaties overtuigd zijn van het nut van hun netwerk. 4.3.5 Integratie Integratie is direct gekoppeld aan bereikbaarheid. Aangezien het in deze case gaat 71 om een kwalitatieve analyse wordt er gekeken naar de gepercipieerde bereikbaarheid. Alle organisaties geven aan dat ze de organisaties uit hun eigen netwerk goed kunnen bereiken. Binnen het netwerk bestaat een ‘sociale kaart’ waarop alle informatie over een organisatie, inclusief de contactgegevens, terug te vinden zijn. Uit de interviews blijkt dat deze gegevens regelmatig worden geraadpleegd wanneer men contact op wil nemen met een organisatie. De organisaties uit het WAVV-LEV geven allemaal aan dat ze vinden dat er sprake is van een goede integratie van de organisaties onderling. Tussen de netwerken bestaat echter bijna geen integratie. De organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen geven aan dat ze moeilijk in contact kunnen komen met het netwerk Slachtoffers Mensenhandel. Het blijkt dan echter voornamelijk te gaan om aanmelding van illegale of vluchtelingenvrouwen; niet specifiek om slachtoffers van vrouwenhandel. Het blijkt echter dat de opvanginstellingen uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel illegaal zouden handelen wanneer ze deze vrouwen wel zouden opnemen, aangezien dit volgens de wet verboden is. Er is hier dus geen sprake van onwil maar eerder van onmacht. De organisaties uit het WAVV-LEV geven ook aan geen vaste contactpersoon te hebben bij de reguliere instellingen. Dit zouden ze wel graag willen. 4.3.6 Coördinatie De gemeente stelt jaarlijks geld ter beschikking om Madi vier uur per week als coördinator te laten functioneren. De verschillende organisaties uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel zien en erkennen Madi allemaal als coördinerende organisatie. Door enkelen wordt de functie van Madi als cruciaal voor het netwerk beschreven. Enerzijds omdat Madi altijd ondersteuning biedt als het nodig is, anderzijds omdat Madi het netwerk heeft opgericht en voor een ieder een aanspreekpunt is. “Madi zorgt voor een goede coördinatie. Wij melden een vrouw aan bij Madi en vervolgens krijgt deze de hulpverlening die nodig is zonder dat wij daar nog naar om moet kijken” (Politie) 72 “Madi is een sterke en goede coördinator in het netwerk” (STV) “Madi is voor ons onmisbaar. Wanneer deze coördinatie weg zou vallen zouden we onze diensten misschien niet eens meer uit kunnen voeren. Madi neemt veel werk uit handen en ondersteunt op de momenten dat het nodig is. Zo maakt zij bijvoorbeeld de afspraken bij de GGD of regelt de financiële kant van het verhaal” (Verdihuis) In het netwerk WAVV-LEV is het LEV de centrale coördinator. Dit is zo ingesteld om ervoor te zorgen dat de samenwerking tussen de organisaties beter zou gaan verlopen. Het netwerk bestaat echter nog niet zo heel lang en daardoor is het voor de organisaties lastig te zeggen wat hun mening van het LEV is. Voordat het LEV werd opgericht en een coördinerende functie toebedeeld had gekregen was er binnen het netwerk niet echt sprake van coördinatie. De deelnemers gaven echter aan dat het wegens de geringe omvang, vijf organisaties, niet echt nodig iemand een duidelijke coördinerende taak te geven. 4.3.7 Vertrouwen Tijdens het interview is ook aandacht besteed aan het aspect 'vertrouwen'. Zoals in de theorie is aangegeven is dit een belangrijk aspect voor de effectiviteit van de samenwerking. Bij het interpreteren van de opmerkingen van de respondenten is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat de mate van vertrouwen die de respondenten beschrijven gebaseerd is op de door hen genoemde organisaties waar ze contact mee hebben. Sommige respondenten wilden eerst weten wat er precies werd bedoeld met vertrouwen. Na de uitleg gaf bijna iedereen aan vertrouwen te hebben in de andere spelers in het netwerk, met wie ze te maken hadden. Vaak werd dit nog bevestigd door opmerkingen als; "We maken afspraken en die worden nagekomen (STV)" "Ik ga er wel vanuit, anders heb je een valse start” (Slachtofferhulp) "Het contact verloopt prettig en ik krijg voldoende en goede informatie” (Vluchtelingenwerk) "Ja, absoluut, door het bestaan van het netwerk en omdat je elkaar nu kent is het onderlinge vertrouwen gegroeid” (SMVO) 73 "Er wordt open met elkaar gepraat over alle zaken. De samenwerking en elkaar informeren gaat op een open en vertrouwde manier” (Madi) Naast deze positieve geluiden over vertrouwen werden er echter ook wat kritische opmerkingen geplaatst; “Er vinden nogal eens verschuivingen plaats in de contactpersonen. Het vertrouwen moet steeds opnieuw worden opgebouwd wanneer een nieuw persoon toetreedt. Je moet steeds weer wennen aan die nieuwe persoon.” (Vluchtelingenwerk) “Eigenlijk heb ik meer vertrouwen in de contactpersoon dan in de organisatie zelf; die contactpersoon representeert de organisatie. Ik kan niet echt zeggen of ik een organisatie vertrouw” (GGD) “Je moet het als ‘betrouwbaarheid’ zien maar meer in het vermogen of onvermogen dat aanwezig is in een organisatie. Dit bepaalt de manier van werken en dat beïnvloedt uiteindelijk de manier van samenwerken” (Gemeente ’s Hertogenbosch) Sommige organisaties geven aan dat er organisaties zijn waar ze weinig vertrouwen in hebben. Dit zijn echter allemaal organisaties die buiten het netwerk liggen. Zo wordt aangegeven dat het justitiële traject erg bureaucratisch is (Madi) en dat de verschillende landelijke politiekorpsen niet altijd genoeg weten van vrouwenhandel (het Verdihuis). Bij het WAVV-LEV speelde op het moment van interviewen een probleem met het wederzijdse vertrouwen. De verschillende organisaties gaven wel aan dat er meer gepraat moest worden, dat men elkaar waarschijnlijk nog wat beter moest leren kennen, en dat er wat meer afstemming bereikt moest worden. Voor de toekomst is dit wel een punt waar beide partijen hard aan willen werken15. 4.3.8 Sterkte relaties Zoals al is aangegeven onder ‘Integratie’ en ‘Communicatie’ zijn er verschillende organisaties die meerdere relaties hebben met andere organisaties. Wanneer een organisatie belangrijk is voor een organisatie zie je dat er meerdere relaties zijn. Vaak is deze belangrijkheid wederzijds. Een bestudering van de hoeveelheid 15 Wegens vertrouwelijkheid kunnen de problematiek en betrokkenen niet worden genoemd. 74 onderlinge relaties toont aan dat organisaties die qua hulpverlening direct verbonden is aan een andere organisatie deze ook als belangrijk ziet. “STV is een hele belangrijke. Van hen ontvang ik het plaatsingsrapport en daarna houden we contact met betrekking van de voortgang van de situatie” (Madi) “Ik ontvang doorverwijzingen van Madi, ik ontvang ondersteuning en bijna alle kwesties waar je even geen antwoord op hebt als bij wie moet ik met wat terecht kan ik bij hen neerleggen. Ook zoekt coördinator ook hele praktische zaken uit. Zo zijn wij daar minder tijd mee kwijt” (SMVO) Een aantal organisaties uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel geven aan dat ze graag wat hechtere banden zouden willen hebben met andere organisaties uit het netwerk. Slachtofferhulp en Vluchtelingenwerk zitten op het moment alleen in het netwerk voor kennisdeling. Beide zijn er echter van overtuigd dat ze meer te bieden kunnen hebben aan bijvoorbeeld de opvanghuizen. Ook de opvanghuizen zijn geïnteresseerd in de extra ondersteuning die ze zouden kunnen krijgen van Slachtofferhulp en Vluchtelingenwerk. Er is wel een aantal keer geprobeerd deze relaties te ontwikkelen maar omdat de instroom van slachtoffers zo onregelmatig is, is het nog niet echt gelukt definitieve relaties te bevestigen. In deze paragraaf zijn meningen van de verschillende organisaties met betrekking tot de verschillende voorwaarden voor effectieve samenwerking besproken. In de volgende paragraaf zullen deze meningen worden afgezet tegen de verhoudingen van het ideaal model. 4.4 Resultaten Kwalitatieve Analyse In de voorgaande paragraaf zijn meningen van de respondenten met betrekking tot de kwalitatieve variabelen van samenwerking besproken. De scores van het netwerk op de verschillende variabelen is bepaald door de uitspraken die zijn gedaan tijdens het interview. Hoe meer organisaties zich enthousiast uit lieten over de betreffende variabele in het netwerk, hoe hoger de score is. Deze informatie zal nu worden omgezet in een grafiek om op die manier duidelijk te maken hoe de weergegeven meningen van respondenten overeenkomen met het ideaalmodel. Zoals al eerder is aangegeven kan alleen worden uitgegaan van de uitspraken van respondenten; het geschetste beeld geeft hun ideeën weer. 75 Eerst zal het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel worden vergeleken met het ideaal model, vervolgens wordt het WAVV-LEV op deze manier besproken en tot slot wordt het algemene netwerk geanalyseerd. 4.4.1 Situatie in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel In onderstaande grafiek is weergegeven hoe de samenwerking verloopt in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel; hoog middel laag Communicatie Afhankelijkheid Ideaal model Legitimiteit Integratie Coördinatie Vertrouwen Sterkte Relaties Situatie Netwerk Slachtoffers Mensenhandel Figuur 8: Kwalitatieve vergelijking ideaal model – situatie netwerk Slachtoffers Mensenhandel De communicatie binnen het netwerk is zeer goed. Via netwerkoverleggen wordt face-to-face kennis uitgewisseld, en daarnaast wordt e-mail en de telefoon veelvuldig gebruikt om contact te houden. De verschillende contactpersonen uit de organisaties weten elkaar te bereiken wanneer dat nodig is. Ze hebben elkaars contact gegevens, en kennen elkaars gezicht dankzij de netwerkoverleggen wat de stap kleiner maakt om contact op te nemen met iemand. De integratie is hoog wat kan worden geconcludeerd door de goede communicatie en het hoge vertrouwen. Men weet wie men kan bellen met een bepaalde vraag en de contacten verlopen vlot, men vertrouwt elkaar en gaat er vanuit dat iedereen zich volledig inzet om het netwerk een succes te maken. De afhankelijkheid die tussen alle organisaties binnen het netwerk bestaat is niet heel erg hoog. De organisaties voeren hun eigen diensten uit en daarnaast houden ze zich voor een deel bezig met slachtoffers van vrouwenhandel. De organisaties die voorzien in de basisbehoeften zijn meer afhankelijk van elkaar. Een belangrijk punt in deze analyse is echter de opvallend hoge mate van afhankelijkheid die organisaties tonen ten opzichte van Madi. Van de acht organisaties in het netwerk zijn er vier organisaties die Madi als onmisbaar beschouwen. Daarnaast geven de andere 76 organisaties uit het netwerk ook aan dat Madi belangrijk is voor het opzetten en blijven functioneren van het netwerk. Aangezien meerdere organisaties op meerdere punten afhankelijkheid zijn van Madi is er voor gekozen afhankelijkheid als ‘hoog’ weer te geven. De legitimiteit binnen het netwerk is ook erg hoog. De deelnemers zijn vanaf het begin overtuigd geweest van het nut van het netwerk, en nu het netwerk duidelijk zijn nut bewijst groeit de tevredenheid. Men accepteert de gegeven coördinatie en is er tevreden mee. Het vertrouwen binnen de organisaties is hoog. Het netwerk en de deelnemers hebben zichzelf bewezen gedurende de eerste jaren van het netwerk. Hierdoor zijn de verschillende organisaties nu overtuigd van elkaars goede bedoelingen en inzet. De sterkte van de relaties is gemiddeld. Het merendeel van de organisaties heeft meerdere relaties met elkaar. Van de 56 mogelijke ongerichte relaties zijn er 28 waarbij de relatie uit meerdere relaties bestaat. De andere 28 relaties bevatten slechts één onderwerp. Een aantal van de relaties zouden kunnen worden uitgebreid omdat verschillende partijen hebben aangegeven daar open voor te staan. De situatie in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel komt op een groot aantal punten overeen met de situatie uit het ideaal model. Slechts afhankelijkheid, coördinatie en de sterkte van de relaties verschillen van het ideaalmodel. Volgens het ideaal model moet de afhankelijkheid en de coördinatie gemiddeld zijn en de sterkte van relaties hoog. In ’s Hertogenbosch zijn afhankelijkheid en coördinatie hoog; Madi heeft een sterke coördinerende rol waardoor veel andere organisaties enigszins afhankelijk van Madi zijn. De sterkte van de relaties is lager dan in het ideaalmodel. Er is echter door verschillende actoren aangegeven dat ze open staan voor het versterken van de relaties met andere organisaties. 4.4.2 Situatie in het WAVV-LEV Aan de hand van de data uit de interviews kan voor het WAVV-LEV eenzelfde grafiek worden samengesteld: 77 hoog middel la aag Communicatie Afhankelijkheid Ideaal model Legitimiteit Integratie Coördinatie Vertrouwen Sterkte Relaties Situatie WAVV-LEV Figuur 9: Kwalitatieve vergelijking ideaal model – situatie WAVV-LEV De communicatie binnen het WAVV-LEV is goed; beide vormen van communicatie worden gebruikt, men kan elkaar goed bereiken en het contact vindt op regelmatige basis plaats. De afhankelijkheid in dit netwerk is hoog; iedere organisatie vervult een deel van de hulpverlening en heeft daardoor de andere organisaties nodig om de gehele hulpverlening te bieden. Een tweede belangrijk punt is dat de hulpverlening aan slachtoffers van vluchtelingen en vreemdelingen het enige waar de organisaties zich mee bezig houden. Vergeleken met het ideaal model is dit niet zo goed; het zou beter zijn wanneer de afhankelijkheid wat lager is omdat het voortbestaan van het netwerk dan minder gevaar loopt wanneer een organisatie wegvalt. De legitimiteit van het netwerk is gemiddeld. Dit komt deels door de aanwezigheid van een organisatie die heel duidelijk maakt dat het belang van de cliënten voor alles gaat. Deze organisatie is niet op alle punten overtuigd van de nut van het netwerk en zal daarom misschien niet altijd even gemotiveerd zijn om samen te werken. Aan integratie wordt op het moment hard gewerkt. Het is echter belangrijk te realiseren dat het netwerk pas net is gestart waardoor de gedeelde geschiedenis die, deels, ten grondslag ligt aan integratie nog ontwikkeld moet worden. Dit kan een reden zijn dat het netwerk nog niet zo hoog scoort op dit punt. De coördinatie ligt op dit moment bij het LEV. De andere organisaties uit het netwerk accepteren deze organisatie wel als coördinator, alhoewel de echte rolverdeling nog moet groeien. Voor oprichting van het LEV werkte het WAVV-LEV zonder coördinatie. Dat verliep niet geheel probleemloos, dus het is afwachten of de coördinatie van het LEV dit zal verbeteren. 78 Het vertrouwen in het netwerk moet ook nog verbeterd worden. De eerder genoemde organisatie werkt niet altijd even coöperatief waardoor de andere organisaties uit het netwerk het vertrouwen in deze organisatie enigzis verloren hebben. Wel zijn beide partijen van plan er het beste van te maken dus wellicht verandert de situatie in de toekomst. 4.4.3 Situatie tussen de netwerken Na het analyseren van de het netwerk Slachtoffers Mensenhandel en het WAVV-LEV zal een analyse worden gedaan van de samenwerking tussen alle organisaties uit beide netwerken. Hoog Middel Laag Communicatie Afhankelijkheid Legitimiteit Ideaal model Integratie Coördinatie Vertrouwen Sterkte Relaties Situatie Algemene netwerk Figuur 10: Kwalitatieve vergelijking ideaal model – situatie algehele netwerk. Wanneer de grafiek van het algemene netwerk wordt bekeken valt gelijk op dat er een groot verschil is met de aparte netwerken. In tegenstelling tot de individuele netwerken komt de samenwerking op geen enkel punt overeen met het ideaalmodel. Communicatie en de Sterkte van Relaties scoren ‘middel’, maar zijn daarmee nog niet voldoende om echt effectief te zijn. Legitimiteit en integratie scoren erg laag. Dit is te verklaren vanuit het feit dat de netwerken verschillende doelen hebben, daarmee niet veel met elkaar te maken hebben en elkaars doelen niet delen waardoor er weinig basis is voor integratie. Vertrouwen is ook erg laag vergeleken met het ideaal model. Wederom is dit te wijten aan het feit dat er weinig contact is tussen beide netwerken aangezien contact een van de vereisten is voor vertrouwen. Uit de grafiek over de samenwerking in het algemene netwerk blijkt duidelijk dat de er niet voldoende wordt voldaan voorwaarden voor effectieve samenwerking. Beide netwerken hebben niet veel met elkaar te maken en dat uit zich in een lage score 79 voor de voorwaarden van samenwerking. De enige punten waar iets beter op wordt gescoord zijn communicatie en de sterkte van relaties. Dit is misschien enigszins verwarrend aangezien de samenwerking niet sterk is. Het blijkt echter dat er wel relaties bestaan tussen de netwerken, alleen werken deze niet altijd tot tevredenheid van de organisaties. Hierdoor zijn er dus wel relaties maar heeft dit geen positieve invloed op integratie, vertrouwen of de legitimiteit van het netwerk. Over het algemeen kan gezegd worden dat de samenwerking tussen beide netwerken niet erg sterk is. De voorwaarden die van belang zijn voor samenwerking zijn veel minder sterk ontwikkeld dan bij de individuele netwerken. Ter aanvulling van de kwalitatieve analyse zal ook een kwantitatieve analyse worden uitgevoerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan de geselecteerde variabelen. 4.5 Kwantitatieve analyse van de interviews De data die verkregen is door het interviewen is ook geanalyseerd op een kwantitatieve manier. Hierbij is rekening gehouden met het aantal relaties dat organisaties noemden, de inhoud van deze relaties en welke relaties het belangrijkst waren voor de respondenten. In het hierna volgende deel zullen de resultaten besproken worden van deze analyse. In bijlage 7 staan de datatabellen. Bijlage 8 laat netwerkgraven zien die zijn getekend aan de hand van de data uit bijlage 7. Op deze data zijn analyses uitgevoerd die leiden tot de in bijlage 9 te vinden informatie. Tot slot staan in bijlage 10 en 11 de tabellen met gegevens per netwerk waarop deze analyse is gebaseerd. De analyse zal hetzelfde worden gedaan als bij de kwalitatieve analyse; eerst wordt de data-analyse in het algemeen besproken. Vervolgens worden de verschillende netwerken vergeleken met het ideaal model. Het valt op dat de uitslagen nogal verschillen wanneer wordt gekeken naar het algemene netwerk en de twee afzonderlijke netwerken, netwerk Slachtoffers Mensenhandel en het WAVV-LEV. Het netwerk Slachtoffers Mensenhandel en WAVV-LEV hebben ieder een algehele samenhang van 100%. In het algemene netwerk ‘s Hertogenbosch bestaat echter een algemene samenhang, dus onafhankelijk van de inhoud van een relatie, van 67,3%. Na samenvoeging van beide netwerken neemt de samenhang met 36,7%. Bij de relatie ‘kennisdeling’ is dit patroon ook zichtbaar. In de afzonderlijke netwerken is de samenhang 100%, in het algemene netwerk is deze samenhang slechts 56,4%. 80 Na samenvoeging neemt de dichtheid af met 43,6%. Dit laat zien dat er in beide netwerken onderling sterke relaties bestaan maar dat dezelfde relaties tussen de twee netwerken minder sterk zijn. 4.5.1 Omvang Wat opvalt bij de analyse van de omvang in zowel het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel en het WAVV-LEV is dat steeds alle organisaties (op 2 keer na) betrokken zijn bij een soort relatie. De twee relaties waarbij niet alle deelnemers uit het netwerk zijn betrokken zijn, opvallend, in beide gevallen ‘ontvangen doorverwijzingen’ en ‘case coördinatie’. 4.5.2 Dichtheid De dichtheid in het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel ligt rond de 25%. Bij de relatie met betrekking tot werkafspraken is de dichtheid lager (17,9%), bij kennisdeling is de dichtheid echter maximaal (100%). Bij het netwerk WAVV-LEV is de dichtheid duidelijk hoger. Hier varieert hij tussen de 26% en 86% met een lage uitschieter voor ‘case coördinatie’ (16,6%). Wat betreft werkafspraken bestaat een groot verschil tussen beide netwerken. Bij het WAVV-LEV is er een dichtheid van 86,6% terwijl dit bij Netwerk Slachtoffers Mensenhandel slechts 17,9%. Hieruit valt af te leiden dat de verhouding binnen het WAVV-LEV meer geformaliseerd zijn. In het algemene netwerk ligt de dichtheid nog iets lager; tussen de 13,5% en 28,9% procent. De dichtheid bij de relatie ‘kennisdeling’ is relatie hoog; 56,4%. Een algemene dichtheid is overigens 67,3%. Dit is een goede score, vergeleken met de onderlinge dichtheden. Dit grote verschil kan worden uitgelegd middels de verschillende meningen die organisaties over hun relaties hebben. Wanneer een organisatie zijn relatie als werkafspraak ziet, terwijl de andere organisatie deze als case coördinatie ziet, geeft dit een lage samenhang per relatie (er is dan immers maar een organisatie die aangeeft een dergelijke relatie te hebben). Bij een algemeen overzicht, waarin alle relaties worden betrokken, worden wel beide relaties geteld, dit kan enigszins vertekening van het resultaat geven. 81 4.5.3 Centraliteit en Kwetsbaarheid Centraliteit en kwetsbaarheid zijn direct aan elkaar te koppelen (hoe centraler een organisatie, hoe kwetsbaarder het netwerk) en daarom worden deze begrippen samen geanalyseerd. De kwetsbaarheid van de netwerken is duidelijk af te leiden uit de data. In 2 van de 5 relaties is Madi de centrale actor bij het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel, in 1 relatie is Madi één van de centrale actoren. Wanneer Madi weg zou vallen zou dat leiden tot een afname van 37,8% en 50,0% in ‘doorverwijzingen’ en ‘ontvangen doorverwijzingen’. Bij de case coördinatie binnen het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel is SMVO de centrale organisatie. Dat houdt in dat deze organisatie de coördinatie over zijn cases met betrekking tot slachtoffers van vrouwenhandel het meest deelt met andere organisaties. Bij de werkafspraken is er erg weinig dichtheid. Hierbij is ook geen centrale relatie te onderscheiden aangezien er meerdere organisaties zijn die 4 relaties hebben. Wanneer een van deze organisaties zou wegvallen betekent dat een afname van 14,3%. Bij de kennisdeling zijn alle organisaties betrokken, aangezien dat ook de primaire reden was van de oprichting van het netwerk, waardoor een dichtheid van 100% wordt behaald. Alle organisaties zijn met elkaar verbonden en daardoor heeft het wegvallen van een organisatie geen effect op de dichtheid aangezien de andere organisaties de kennisdelende relaties in stand houden. In het WAVV-LEV ligt de kwetsbaarheid anders. Het LEV is daar in 3 relaties, ‘doorverwijzingen’, ‘ontvangen doorverwijzingen’ en ‘case coördinatie’ de centrale organisatie. Wanneer deze organisatie wegvalt heeft dat grote gevolgen voor de dichtheid in het netwerk: deze vermindert tussen de 62,4% en 79,9%. In de twee andere relaties zijn alle organisaties met elkaar verbonden wat de kwetsbaarheid ten goede komt omdat de organisaties het netwerk in stand kunnen houden wanneer er een wegvalt. In het algemene netwerk is de kwetsbaarheid minder hoog. Madi heeft ook hier bij drie relaties, ‘doorverwijzingen’, ‘ontvangen doorverwijzingen’ en ‘case coördinatie’ de centrale organisatie. Wanneer deze zou wegvallen vermindert de dichtheid met 26,5% tot 33,5%. Bij ‘werkafspraken’ is de gemeente ’s Hertogenbosch de belangrijkste organisatie. Dit is te verklaren dankzij alle werkafspraken die gemaakt zijn met de organisaties uit het WAVV-LEV en een aantal extra afspraken die 82 gemaakt zijn met organisaties uit het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel. Bij ‘kennisdeling’ is Vluchtelingenwerk de meest centrale organisatie. Dit is te verklaren door de aanwezigheid van Vluchtelingenwerk in beide netwerken. Hierdoor hebben ze in beide netwerken te maken met kennisdeling wat hen een voorsprong geeft. De organisaties die na Vluchtelingenwerk belangrijk is bij kennisdeling is de STV. Dat is een goede ontwikkeling aangezien deze organisatie als een van haar hoofddoelstellingen ‘het bevorderen van kennis’ heeft. Wanneer Vluchtelingenwerk weg zou vallen verzwakt het netwerk met 19,3%. Aangezien de dichtheid van kennisdeling 56,4% geeft een afname van 19,3% nog steeds een dichtheid van 45,5%. Dit is te verklaren door de sterke kennisdelende relaties die de netwerken onderling hebben. 4.5.4 Nabijheid Bij het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel is de nabijheid maximaal 4. Dat betekent dat in maximaal 4 stappen alle organisaties uit het netwerk te bereiken zijn. Dit getal is vrij hoog, maar heeft te maken met de relatie ‘werkafspraken’. Zoals eerder is gezegd is deze relatie niet erg geformaliseerd binnen het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel, waardoor deze afstand kan ontstaan. Bij kennisdeling is de afstand slechts 1, bij de overige relaties is deze 2 of 3. Bij het WAVV-LEV is de nabijheid maximaal 2. Dit is simpelweg te verklaren vanwege het kleine aantal organisaties dat aanwezig is in dit netwerk. Ook de dichtheid in het netwerk verklaart een deel van deze lage afstand. In het gehele netwerk is de nabijheid maximaal 5. Dit wordt veroorzaakt door de relatie ‘doorverwijzingen’. Er zijn een aantal organisaties die een doorverwijzende relatie hebben met slechts een andere organisatie. Dat draagt bij aan de afstand omdat deze organisatie standaard alleen via de andere organisatie bereikt kan worden. De laagste nabijheid bestaat bij de relatie ‘kennisdeling’. Dit is te verklaren door de lage nabijheid die er ook al in de afzonderlijke netwerken bestaat. In de voorgaande paragraaf zijn de verschillende kwantitatieve variabelen besproken. In de volgende paragraaf zullen de netwerken worden vergeleken met het ideaalmodel om zo te zien hoe de situatie in ’s Hertogenbosch is. 83 4.6 Resultaten kwantitatieve analyse In de voorgaande paragraaf zijn de kwantitatieve variabelen geanalyseerd. Hierbij bleek dat de samenwerkingsresultaten duidelijk afnemen wanneer beide netwerken worden samengevoegd. In de nu volgende paragraaf is deze informatie per netwerk samengevat en vergeleken met het ideaalmodel. 4.6.1 Situatie in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel hoog middel laag omvang dichtheid Ideaal model centraliteit kwetsbaarheid nabijheid Situatie Netwerk Slachtoffers Mensenhandel Figuur 11: Kwantitatieve vergelijking ideaal model - situatie netwerk Slachtoffers Mensenhandel Wat betreft de kwantitatieve variabelen zit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel vrij goed in elkaar. De omvang is gemiddeld, zoals ook in het ideaalmodel wordt aangegeven. Op die manier blijft het netwerk handelbaar en overzichtelijk. De dichtheid is hoog, wat inhoudt dat er meerdere relaties bestaan tussen de organisaties. Ook houdt dit in dat wanneer een relatie wegvalt het hele netwerk niet direct instort. De centraliteit is echter hoger dan het ideaal model. Dit komt door de, zoals eerder al beschreven, centrale rol van Madi. De kwetsbaarheid is ook hoger dan in het ideaal model. Dit wordt wederom veroorzaakt door de belangrijke rol van Madi. Wanneer deze organisatie zou wegvallen zou het netwerk veel zwakker worden. De nabijheid tot slot is wel weer hoog wat positief aansluit op het ideaalmodel. Bij het netwerk Slachtoffers Mensenhandel zijn de centraliteit en de kwetsbaarheid twee zwakke punten waar aandacht aan besteedt zal moeten worden om het netwerk helemaal effectief te laten functioneren. De situatie op dit moment is echter al goed te noemen aangezien het netwerk op drie van de vijf punten overeenkomt met het ideaalmodel. 84 4.6.2 Situatie in het WAVV-LEV hoog middel laag omvang dichtheid Ideaal model centraliteit kwetsbaarheid nabijheid Situatie WAVV-LEV Figuur 12: Kwantitatieve vergelijking ideaal model – situatie WAVV-LEV In het WAVV-LEV is de omvang van het netwerk geen belemmering voor het functioneren van het netwerk; de omvang komt overeen met het ideaal model. De dichtheid is redelijk hoog, maar niet zo hoog als nodig is voor een sterk netwerk. Centraliteit en kwetsbaarheid blijken ook in dit netwerk een probleem te zijn aangezien ze hoger zijn dan het ideaalmodel. Dit wordt veroorzaakt door de centrale positie van het LEV, welke een gat zou slaan als deze weg zou vallen. De nabijheid komt wel overeen met het ideaalmodel wat inhoudt dat de organisaties elkaar makkelijk kunnen bereiken. Uit de grafiek is af te leiden dat het netwerk WAVV-LEV goed functioneert maar dat er nog wel iets gedaan moet worden aan de centraliteit en kwetsbaarheid. Hierdoor kan de centrale rol van het LEV veranderen waardoor het netwerk nog sterker kan worden. 4.6.3 Situatie tussen de netwerken hoog middel laag omvang dichtheid Ideaal model centraliteit kwetsbaarheid nabijheid Situatie algemene netwerk Figuur 13: Kwantitatieve vergelijking ideaal model- situatie algemene netwerk. 85 Zoals ook al bleek in de kwalitatieve analyse verandert de situatie wanneer beide netwerken worden samengevoegd. De omvang is nog steeds goed om de samenwerking handelbaar te maken. Veel groter kan het netwerk echter niet worden omdat het aantal mogelijke relaties dan dusdanig toeneemt dat de samenwerking wellicht niet meer effectief is. De dichtheid is een stuk lager dan in de individuele netwerken, wat aantoont dat de relaties tussen de netwerken minder sterk zijn dan in de individuele netwerken. Centraliteit komt echter overeen met het ideale model. Dit is te verklaren door de combinatie van twee coördinatoren die in hun eigen netwerk sterk zijn, maar niet veel te maken hebben met het andere netwerk. Dat heft ieders centrale rol enigszins op. Een gevolg hiervan is de lagere kwetsbaarheid. Omdat het duidelijk gaat om twee netwerken zal het wegvallen van een organisaties uit het ene netwerk weinig effect hebben op het andere netwerk waardoor de kwetsbaarheid gemiddeld is. Hij is echter niet laag aangezien het wegvallen van een organisatie een netwerk wel kan verzwakken. De nabijheid is lager in het ideaalmodel omdat niet alle organisaties uit het netwerk contact met elkaar hebben waardoor het lastig kan zijn elkaar te bereiken wanneer daar behoefte aan is. Het algemene netwerk laat zien dat er een groot verschil is tussen de samenwerking binnen de netwerk0en en de samenwerking tussen de netwerken. Het netwerk lijkt zo echter niet veel zwakker te zijn dan de individuele netwerken aangezien de kwetsbaarheid en centraliteit minder zijn. Het blijkt echter dat de nabijheid en dichtheid lager zijn dan het ideaalmodel wat aangeeft dat er over het algemeen ook minder relaties zijn. Daardoor vermindert kwetsbaarheid natuurlijk want wanneer er weinig relaties zijn heeft het wegvallen van een relatie minder invloed dan wanneer een organisaties met meerdere relaties wegvalt. De samenwerking in de combinatie van netwerken is niet sterk te noemen. 4.7 Conclusie Zoals uit de vorige stukken is gebleken verloopt de samenwerking binnen de organisaties uit een netwerk goed. Er blijkt echter wel een verandering op te treden wanneer er wordt gekeken naar de samenwerking tussen de netwerken. Als antwoord op deelvraag 3 blijkt dat niet alle organisaties die zich bezig houden met vluchtelingen en vreemdelingen kennis hebben van slachtoffers van vrouwenhandel. Een aantal (LEV en VIN) geven aan dat ze er nog nooit mee geconfronteerd zijn, dat ze niet weten waar ze op moeten letten en ook niet weten met wie ze eventueel contact op zouden moeten nemen. Het Wereldhuis heeft er wel 86 eens mee te maken gehad en geeft aan dan contact op te nemen met de STV. VAST biedt opvang aan slachtoffers van vrouwenhandel, en is daarmee de enige organisatie uit het WAVV-LEV die wel bekend is met deze probleemgroep. Deelvraag 4 richt zich op de interne samenwerking in de netwerken. Zoals afgeleid kan worden uit de kwantitatieve analyse werken de organisaties zeer effectief samen binnen de grenzen van hun eigen netwerk. De kwalitatieve data-analyse laat zien dat het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel effectiever samenwerkt dan het netwerk WAVV-LEV. Het eerstgenoemde netwerk vertoont op bijna alle punten overeenkomst met het ideaalmodel. Het WAVV-LEV is echter nog niet zo ver en heeft nog iets meer afwijkingen. Er moet echter niet vergeten worden dat het WAVV-LEV nog niet zo heel lang actief is in deze vorm en dat het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel al sinds 2000 actief is. Op kwantitatief gebied blijkt dat beide netwerk hetzelfde probleem hebben; de hoge centraliteit en kwetsbaarheid zou in beide netwerken een bedreiging kunnen vormen voor het voortbestaan van het netwerk. Deelvraag 5 heeft betrekking op de samenwerking tussen beide netwerken. Uit de kwalitatieve data-analyse blijkt dat deze samenwerking minder effectief verloopt dan de interne samenwerking in beide netwerken. De kwalitatieve analyse onderstreept deze bevinding. Het blijkt dat veel van de organisaties uit de beide netwerken niet goed of volledig op de hoogte zijn van de activiteiten van andere organisaties en wat ze eventueel voor elkaar kunnen betekenen. Anderzijds blijkt ook dat organisaties vaak niet exact voor elkaar kunnen betekenen wat ze zouden willen omdat ze worden beperkt door juridische wetgeving of financiële grenzen. Het blijkt echter wel dat de relaties waarop het meeste samenwerking plaats vindt het meest relevant zijn voor de samenwerking. Dit zijn de relaties doorverwijzing en kennisdeling. Zoals in paragraaf 1.4.1 is aangegeven moeten deze twee relaties sterk worden om zodoende de situatie van slachtoffers van vrouwenhandel te verbeteren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de samenwerking die bestaat wel relevant is en zich richt op de belangrijkste onderwerpen van de hulpverlening. 87 88 5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN In de voorgaande hoofdstukken zijn de deelvragen, zoals geformuleerd in paragraaf 1.6 aan bod gekomen. In dit hoofdstuk zal de probleemstelling worden beantwoord. Voordat de probleemstelling echter wordt beantwoord zal in paragraaf 5.1 nog eenmaal kort worden samengevat wat er in de afgelopen hoofdstukken is behandeld en wat daarvan de belangrijkste inzichten zijn. Vervolgens zal in paragraaf 5.2 een antwoord worden gegeven op de algemene vraagstelling van dit onderzoek. In paragraaf 5.3 zullen aanbeveling per netwerk en voor de samenwerking tussen beide netwerken worden gegeven. Paragraaf 5.4 beschrijft in het kort de beperkingen van het onderzoek. Tot slot worden in paragraaf 5.5 een aantal aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek. De probleemstelling waarop in deze scriptie is geprobeerd een antwoord te vinden luidt als volgt: Hoe verloopt de samenwerking in ‘s Hertogenbosch tussen organisaties die zich bezig houden met vrouwenhandel en organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen en op welke punten behoeft deze samenwerking eventueel verbetering? Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden zijn verschillende deelvragen geformuleerd. Ter beantwoording van de deelvragen zijn in de voorgaande hoofdstukken verschillende onderwerpen uitgewerkt om deze vragen te beantwoorden. In hoofdstuk 2 werd uit literatuur afgeleid welke soorten samenwerking er zijn en welke het meest relevant is voor de case ’s Hertogenbosch. Vervolgens werd bepaald welke kwantitatieve en kwalitatieve variabelen van belang zijn voor een effectieve samenwerking. De kwantitatieve variabelen die zijn geselecteerd voor het onderzoek zijn omvang, dichtheid, centraliteit, kwetsbaarheid en nabijheid. De kwalitatieve variabelen zijn communicatie, afhankelijkheid, legitimiteit, integratie, coördinatie, vertrouwen en sterkte relaties. De variabelen moeten in verschillende maten aanwezig zijn in een samenwerking om deze effectief te maken. Om deze verhoudingen te visualiseren is een ideaalmodel geschetst. 89 In hoofdstuk 3 zijn het onderzoeksdesign en de gebruikte methodologie uiteen gezet. Er is gekozen voor een netwerkanalyse, aan de hand van de vijf kwantitatieve variabelen. Voor het verzamelen van de data is gekozen voor een documentanalyse en het afnemen van interviews. Vervolgens zijn de zeven kwalitatieve variabelen geoperationaliseerd voor gebruik in de af te nemen interviews. Tot slot is er aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van het onderzoek. Hoofdstuk 4 behandelt de resultaten van de casestudie. Middels de dataverzameling en de daarop uitgevoerde netwerkanalyse werden drie netwerken op een kwalitatieve en kwantitatieve manier geanalyseerd; het netwerk Slachtoffers Mensenhandel, het WAVV-LEV en het algehele netwerk van deze organisaties. De problemen die werden tegengekomen zijn eerst besproken waarna een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten volgde. In dit laatste hoofdstuk zal, aan de hand van de informatie uit de voorgaande hoofdstukken, de probleemstelling worden beantwoord. Eerst zal nogmaals kort worden omschreven hoe de situatie in en tussen de netwerken is. Hierna zal de conclusie van het onderzoek worden geformuleerd. Vervolgens worden, aan de hand van de in de casestudie gevonden resultaten, aanbevelingen voor de organisaties uit ’s Hertogenbosch gegeven. Daarna zullen de beperkingen van het onderzoek worden besproken. Ter afsluiting volgen een aantal aanbevelingen voor nader onderzoek. 5.1 ’s Hertogenbosch; resultaten van de casestudie In deze paragraaf zullen de belangrijkste resultaten van de casestudie nogmaals kort worden samengevat. In het onderzoek is aandacht besteed aan de effectiviteit en efficiëntie van samenwerking. Efficiëntie is geoperationaliseerd als ‘het herkennen van slachtoffers van vrouwenhandel’. Bij het meten van dit begrip is alleen aandacht besteed aan het WAVV-LEV. Van de 6 organisaties uit het WAVV-LEV waren er slechts vier bij wie het de kennis moest worden gemeten. Dit omdat de Gemeente ’s Hertogenbosch niet direct in contact komt met de doelgroep en Vluchtelingenwerk lid is van het netwerk Slachtoffers Mensenhandel waardoor reeds over de benodigde kennis wordt beschikt. Het bleek dat twee organisaties, het Wereldhuis en VAST wel eens met vrouwenhandel te maken hadden gehad, er daardoor aandacht voor hadden en 90 wisten met wie ze contact op moeten nemen wanneer ze met een vermoedelijk slachtoffer in contact zouden komen. Het LEV en VIN waren zich niet bewust van de mogelijkheid met slachtoffers van vrouwenhandel in aanraking te komen omdat ze hier nooit op gewezen zijn. Aan het eind van het interview gaven ze aan hier voortaan meer alert op te zijn. Uit de analyse valt duidelijk af te lezen dat er verschillen bestaan tussen beide netwerken. Op kwalitatief gebied functioneren beide organisaties goed, waarbij het netwerk Slachtoffers Mensenhandel effectiever is dan het WAVV-LEV. Organisaties zijn tevreden over de situatie in hun afzonderlijke netwerk. Op kwantitatief gebied zitten beide afzonderlijke netwerken ook goed in elkaar, alleen de punten centraliteit en kwetsbaarheid zouden een bedreiging voor het voortbestaan kunnen vormen. Wanneer beide netwerken gecombineerd worden neemt de kwaliteit van de samenwerking af, wat impliceert dat de samenwerking tussen beide netwerken niet heel sterk is. Het netwerk Slachtoffers Mensenhandel bestaat langer dan het WAVV-LEV en functioneert daardoor beter. De relaties zijn meer geïntegreerd, de verschillende deelnemers uit het netwerk weten waar ze aan toe zijn, kunnen elkaar bereiken wanneer dat nodig is, zijn tevreden met de coördinatie en hebben vertrouwen in elkaar. Een minpunt is dat de relaties niet allemaal even sterk zijn; deze zouden nog een stuk versterkt kunnen worden. Het netwerk WAVV-LEV is als netwerk in een andere fase dan het netwerk Slachtoffers Mensenhandel. De coördinatie is nog niet optimaal, de integratie kan sterker en het vertrouwen moet nog wat groeien om gelijk te zijn aan het theoretisch ideaalmodel. De communicatie verloopt echter erg goed en in tegenstelling tot het netwerk Slachtoffers Mensenhandel heeft het WAVV-LEV hele sterke relaties. Beide netwerken zijn op hetzelfde punt kwetsbaar; de centraliteit en kwetsbaarheid zijn hoog. Beide coördinatoren hebben een belangrijke rol en zijn daardoor de centrale actor van het netwerk. Wanneer zij weg zouden vallen zou dat negatieve consequenties kunnen hebben voor het voortbestaan van het netwerk. Wat betreft de samenwerking tussen beide netwerken zijn de uitlatingen minder positief. Dit is echter de samenwerking op het gebied van vluchtelingen en vreemdelingen waarbij problemen ontstaan door juridische en financiële aspecten. 91 De nadruk van het onderzoek lag voornamelijk op de samenwerking tussen de beide netwerken. In de case ’s Hertogenbosch lijkt deze samenwerking echter niet vaak voor te komen. Beide netwerken vormen een eigen groep waarbij er slechts incidenteel contact is tussen beide partijen. Uit de interviews blijkt echter dat hier een aantal duidelijke redenen voor zijn: 1. Organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen in ’s Hertogenbosch komen bijna nooit met slachtoffers van vrouwenhandel in aanraking. De vluchtelingen en vreemdelingen waar zij mee te maken hebben hebben vaak al een heel traject doorlopen waardoor mogelijke slachtoffers van vrouwenhandel er al eerder uitgepikt zijn. 2. In het netwerk Slachtoffers Mensenhandel zijn per jaar gemiddeld 15 slachtoffers aanwezig. Dat is niet veel, de kans dat het netwerk vluchtelingen/vreemdelingen met een slachtoffer in aanraking komt is in deze case niet zo groot. 3. Vanwege de wetgeving in Nederland is het voor organisaties uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel niet mogelijk hulp te verlenen aan vluchtelingen en illegalen. De organisaties uit het netwerk WAVV-LEV weten dit, en nemen daarom, inzake vluchtelingen en vreemdelingen, bijna nooit meer contact op met de organisaties uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel. Dit houdt in dat de communicatie tussen beide netwerken niet erg hoog is. 4. De organisaties uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel houden zich met mensenhandel bezig náást hun ‘normale’ bezigheden. De kans dat zij zelf in aanraking komen met vluchtelingen en vreemdelingen is niet groot. Er is voor hen dus weinig reden contact op te nemen met een organisatie uit het netwerk WAVV-LEV. Het blijkt dat er met betrekking tot slachtoffers van vrouwenhandel weinig sprake van samenwerking was omdat er maar weinig slachtoffers van vrouwenhandel aanwezig zijn in ’s Hertogenbosch. Op de momenten dat er wel samenwerking was had dit vooral te maken met het doorverwijzen van cliënten of het delen van kennis. Wat kennisdeling betreft kan gezegd worden dat dat wel redelijk verloopt tussen deze twee netwerken en in de toekomst waarschijnlijk verbeterd zal worden dankzij 92 de verhoogde alertheid van organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen. Doorverwijzing is een andere belangrijke relatie die de twee netwerken bindt. Deze relatie is redelijk aangezien de organisaties door moeten verwijzen wanneer ze een bepaalde dienst niet zelf kunnen bieden. Het is belangrijk dat ze weten met welke organisaties ze dan contact op kunnen nemen. Uit graaf 1 is af te leiden dat deze relatie tussen meerdere organisaties van de twee netwerken bestaat, wat een goed teken is. Een nadeel wat wel bij deze relatie komt kijken is dat een ontvangen doorverwijzing niet altijd kan worden gehonoreerd omdat de ontvangende organisatie soms wordt beperkt door legale en financiële problemen. De relatie ‘case coördinatie’ is eigenlijk niet van belang aangezien de groepen een dusdanig andere doelgroep hebben dat de twee netwerken geen coördinatie hoeven te delen. Wat betreft de relatie ‘werkafspraken’ zou wel meer samenwerking op kunnen treden. Door te formaliseren op welke momenten de netwerken wel of niet iets voor elkaar kunnen betekenen kan duidelijkheid worden geschept met betrekking tot momenten waarneer organisaties wel of geen contact met organisaties uit het andere netwerk op kunnen nemen. De bevindingen die in deze paragraaf zijn geschetst zullen in de volgende paragraaf worden samengevat in een conclusie als antwoord op de probleemstelling. 5.2 Conclusie In paragraaf 5.1 is een korte samenvatting gegeven van de in hoofdstuk 4 beschreven resultaten van de casestudie. Op basis van de resultaten van de literatuurstudie en de resultaten van de casestudie is een antwoord gegeven op de deelvragen. Deze antwoorden dragen bij aan het beantwoorden van de probleemstelling die aan het begin van deze scriptie is gesteld: Hoe verloopt de samenwerking in ‘s Hertogenbosch tussen organisaties die zich bezig houden met vrouwenhandel en organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen en op welke punten behoeft deze samenwerking eventueel verbetering? Na analyse van de casestudie kan geconcludeerd worden dat de samenwerking, wanneer het nodig is, goed verloopt. Binnen de netwerken verloopt de samenwerking 93 effectief en efficiënt. Tussen de netwerken bestaat ook samenwerking alleen verloopt deze minder effectief en efficiënt. Uit de kwantitatieve analyse blijkt dat de samenwerking tussen beide netwerken niet optimaal is maar dat de relaties die het belangrijkst zijn voor deze samenwerking ook het meest voorkomen. Hierbij gaat het om ‘doorverwijzing’ en ‘kennisdeling’. Dit laat zien dat de organisaties weten met wie ze contact op kunnen nemen bij een bepaald probleem zoals iemand die in hulpverlening moet krijgen, of wanneer er behoefte is aan kennis. In paragraaf 1.4.1 is in een figuur de gewenste vorm van samenwerking in de regio ’s Hertogenbosch weergegeven. Wanneer de relaties doorverwijzing en kennisdeling goed functioneren is de situatie zoals geschetst in deze figuur aanwezig. Kennis Organisaties gericht op vluchtelingen en vreemdelingen Organisaties gericht op slachtoffers van vrouwenhandel Slachtoffers vrouwenhandel Fig. 14: Ideale situatie van samenwerking tussen beide netwerken. De overige gemeten relaties zijn ook van groot belang. Ze zijn echter minder sterk aanwezig in de samenwerking tussen de netwerken en spelen daardoor een minder belangrijke rol. Op kwalitatief gebied komt de samenwerking tussen de netwerken minder overeen met het ideaalmodel dan bij het kwantitatieve model. De kwalitatieve voorwaarden waaraan volgens het ideaalmodel voldaan moet worden zijn nauwelijks aanwezig tussen beide netwerken. Uit een combinatie van deze twee analyses blijkt dat de samenwerking op belangrijk punten bestaat. Uit de lage score op de kwalitatieve variabelen is echter af te leiden dat er weinig integratie, legitimiteit en vertrouwen is tussen de netwerken waaruit af te leiden is dat de samenwerking niet hecht is. De uitspraken kunnen enigszins worden genuanceerd door het besef dat de aantallen slachtoffers van vrouwenhandel waar ’s Hertogenbosch jaarlijks mee te maken heeft laag is. Hierdoor is samenwerking op dit gebied momenteel niet zo nodig. Na de uitbreiding van de wet zullen deze organisaties echter wel met 94 meerdere slachtoffers geconfronteerd kunnen worden, waardoor de samenwerking dan intensiever kan worden. Aan het begin van het onderzoek is gezegd dat samenwerking effectief is wanneer deze voldoet aan het ideaal model, zoals geschetst in figuur 6 en 7. Na analyse van de casestudie blijkt echter dat samenwerking ook effectief kan zijn wanneer niet volledig wordt voldaan aan deze eisen. Wanneer aan bijna alle eisen wordt voldaan is de samenwerking effectief, zoals blijkt uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel. Het netwerk WAVV-LEV voldoet op iets minder punten aan het ideaal model maar functioneert ook goed, alhoewel dit minder goed is dan het netwerk Slachtoffers Mensenhandel. De samenwerking tussen de netwerken voldoet op geen enkel punt aan de geschetste ideaalmodellen. Desondanks is de bestaande samenwerking voldoende aangezien twee relaties die belangrijk zijn voor de samenwerking wel veel voorkomen. Het blijkt dat samenwerking verschillende functies kan hebben. In dit onderzoek wordt duidelijk dat de functie van de samenwerking tussen beide netwerken anders is dan de samenwerking in de netwerken van organisaties. In deze situatie wordt niet aan alle eisen voldaan, maar aangezien deze vorm van samenwerking slechts een beperkte functie heeft (het herkennen en doorverwijzen van slachtoffers van vrouwenhandel) is dit niet erg. De hele hechte samenwerking die in een netwerk aanwezig is is niet relevant. De eindconclusie is dat deze samenwerking, ondanks dat hij niet aan het ideaalmodel voldoet, voldoende is. Om in de toekomst de samenwerking te behouden en misschien te versterken met het oog op de mogelijke groei van de doelgroep is het versterken van de relaties en het verduidelijken van werkafspraken een punt wat de samenwerking nog kan versterken. Organisaties uit het WAVV-LEV hebben al aangegeven nu te weten met wie ze contact op moeten nemen wanneer ze in contact komen met slachtoffers van vrouwenhandel en dit te zullen doen in de toekomst. Dit is een positieve ontwikkeling voor de kennisdeling De doorverwijzing die bestond tussen beide netwerken zal worden gehandhaafd, waarbij door verbeterde werkafspraken duidelijk kan worden welke cliënten wel en niet doorgestuurd kunnen worden. Op deze manier kan de samenwerking worden gestabiliseerd en verduidelijkt voor alle organisatie. In de volgende paragraaf worden aanbevelingen gegeven die de samenwerking in de toekomst zou kunnen versterken. 95 5.3 Aanbevelingen In het volgende stuk zullen eerst per netwerk aanbevelingen worden gedaan. Vervolgens zullen er aanbevelingen worden gedaan over de samenwerking tussen de twee netwerken. 5.3.1 Netwerk Slachtoffers Mensenhandel Het netwerk Slachtoffers Mensenhandel kan trots zijn op wat het heeft bereikt sinds de oprichting. Het heeft goede resultaten opgeleverd met betrekking tot de hulpverlening aan de slachtoffers van mensenhandel en de deelnemers zijn tevreden over het functioneren van het netwerk. Op bijna alle punten komt het netwerk overeen met het ideaal model. Er zijn echter wel een aantal dingen die misschien nog verbeterd zouden kunnen worden: Centraliteit Madi verminderen Op het moment is de centraliteit van Madi groot. Daarnaast geven veel organisaties aan Madi onmisbaar te vinden. Wanneer Madi weg zou vallen zou dit serieuze gevolgen kunnen hebben voor het voortbestaan van het netwerk. Een oplossing hiervoor is om de coördinatie voortaan te gaan delen met een andere organisatie, of de coördinatie zelfs door te schuiven naar een andere organisatie. Slachtofferhulp heeft bijvoorbeeld in haar eigen functie veel te maken met trajecten die slachtoffers (van andere misdaden) doorlopen. Deze kennis zou makkelijk gebruikt kunnen worden om voortaan slachtoffers van vrouwenhandel te begeleiden. Vluchtelingenwerk en Slachtofferhulp een meer actieve rol toebedelen Vluchtelingenwerk en Slachtofferhulp hebben opgemerkt dat het misschien beter zou zijn als zij zo nu en dan wat werk uit handen namen van de opvanghuizen. Ze willen graag meer hulp verlenen aan de slachtoffers en zien zich als geschikte organisatie om als derde persoon te functioneren. 5.3.2 WAVV-LEV Verhogen legitimiteit De organisaties binnen het WAVV-LEV moeten eerst nog wat meer wennen aan het idee dat ze samen een netwerk vormen. Hierbij is het belangrijk om alle deelnemers het nut in te laten zien van de samenwerking zodat de legitimiteit van het netwerk 96 verhoogd kan worden. Ook het onderlinge vertrouwen zal toe moeten nemen omdat dit ervoor zorgt dat de samenwerking vlotter kan verlopen. Meer afstemming en aandacht voor het overkoepelende doel Binnen het netwerk is een organisatie aanwezig die het belang van de cliënten boven alles stelt. Andere organisaties hebben aangegeven dat dit niet altijd even fijn werkt omdat deze organisatie niet consistent is in het nakomen van afspraken waardoor de samenwerking niet goed verloopt. In onderling overleg zal dit probleem zoveel mogelijk opgelost moeten worden door wederzijdse afstemming van ideeën, gedachten en verlangens. 5.3.3 Samenwerking tussen beide netwerken Opzetten en stabiliseren van een kennisdelende relatie De kennis over slachtoffers van vrouwenhandel bij het netwerk dat zich richt op vluchtelingen en vreemdelingen kan nog verbeterd worden. Wanneer de kennis hierover verhoogt weten ze beter op welke signalen ze moeten letten en zijn ze waarschijnlijk ook meer alert. Belangrijk is dat er een sterke kennisdelende relatie wordt opgebouwd, zodat de uitwisseling sneller en makkelijker kan verlopen. Maken van werkafspraken Om te weten wat beide netwerken, op welke momenten, voor elkaar kunnen betekenen. Zo is er duidelijkheid en kunnen teleurstellingen en daarmee gepaard gaande irritatie voorkomen worden. Tussen Madi en een aantal organisaties uit het WAVV-LEV bestaan al werkafspraken. Deze zouden kunnen worden uitgebreid naar het gehele netwerk. Uitbreiding van de sociale kaart In ’s Hertogenbosch bestaat een sociale kaart waarop alle organisaties zijn aangegeven die zich met een bepaald probleem bezig houden. Het is belangrijk dat hierop alle organisaties uit het netwerk komen te staan met een exacte beschrijving van hun activiteiten. Op die manier wordt het voor de verschillende deelnemers makkelijker te zien met wie ze contact op kunnen nemen met bepaalde vragen. Intensivering contact tussen coördinatoren Om elkaar makkelijker te kunnen bereiken, en eventuele problemen sneller te kunnen bespreken zou een intensievere relatie tussen de coördinatoren van de twee netwerken een verbetering zijn. 97 5.4 Beperkingen van het onderzoek Een eerste, relatief grote, beperking is het aantal slachtoffers van vrouwenhandel dat jaarlijks in ‘s Hertogenbosch aanwezig is. Uit de jaarverslagen van de coördinator van het netwerk Slachtoffers Mensenhandel is af te leiden dat er jaarlijks zo’n 15 vrouwen in het netwerk aanwezig zijn. Een probleem wat daar aan vast hangt is de onregelmatige instroom van de vrouwen in het netwerk. Vanwege dit probleem is bij het onderzoek steeds uitgegaan van de algemene situatie, onafhankelijk van het aantal vrouwen dat aanwezig is in het netwerk. Een tweede beperking is de rol van organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen. Mw. Benamu (LEV), Mw. Klasen (VWN), Mw. Castelijns (Wereldhuis) en Mw. Van Malsen (VIN) gaven aan vluchtelingen en vreemdelingen te helpen die in de laatste fase van de asielaanvraag zitten. Deze mensen hebben al meerdere gespreken gehad met allerlei overheidsfunctionarissen. Wanneer er een achtergrond van vrouwenhandel was zou die al veel eerder herkend moeten zijn en zouden de vrouwen in een ander traject moeten zijn geplaatst. De kans dat ze toch nog een slachtoffer aan zullen treffen is nihil. Een derde beperking heeft betrekking op de analyse van de interviews. De contacten die door organisaties werden genoemd komen niet altijd overeen waardoor het onduidelijk is hoe de relatie precies is (dit is ook al uitgewerkt in hoofdstuk 4). Er zijn echter geen documenten beschikbaar over de exacte relaties tussen organisaties waardoor het lastig is de uit de interviews verkregen resultaten te staven en men alleen af kan gaan op de door de respondenten verstrekte informatie. Het zou zo kunnen zijn dat niet alle geïnterviewde organisaties zich volledig herkennen in het geschetste beeld. Dit is te wijten aan de interpretatie van de door de respondenten gegeven antwoorden. Een vierde beperking van het onderzoek is de generaliseerbaarheid. In ‘s Hertogenbosch bestaat een goede samenwerking binnen de twee netwerken. Tevens is het aantal organisaties niet heel groot waardoor effectieve samenwerking ook mogelijk is. Generaliseren naar andere steden is lastig omdat het vrijwel onmogelijk is daar een soortgelijke structuur aan te treffen. 98 5.5 Aanbevelingen voor nader onderzoek Nu de resultaten van het onderzoek bekend zijn en de hoofdvraag beantwoordt is blijkt dat er nog een aantal vragen zijn die wellicht zeer interessant zijn voor verder onderzoek. Ten eerste kan dit onderzoek wellicht meer verdiept worden door uit te vinden in hoeverre het model ook bruikbaar is voor het meten van samenwerking in andere steden, en wat er eventueel aangepast zou moeten worden om het hier wel bruikbaar voor te maken. Een ander, zeer interessant, punt waar aandacht aan besteedt kan worden is de invloed van de omgeving. Kan het zijn dat samenwerking in ’s Hertogenbosch beter verloopt dankzij regionale invloeden? Het is eerder aangetoond dat regionale factoren een duidelijke invloed hebben op het al dan niet opstarten van een industriële onderneming (Oerlemans et al, 2001). Zouden deze factoren ook invloed kunnen hebben op de samenwerkingsbereidheid die aanwezig is in een bepaald gebied? Een derde interessant onderzoek kan zich richten op de exacte samenhang tussen de zeven kwalitatieve en vijf kwantitatieve variabelen. In hoofdstuk 2, bij de beschrijving van het theoretisch ideaalmodel, wordt een aantal keer aangegeven dat sommige variabelen invloed hebben op andere variabelen. Hieruit is het volgende model af te leiden; 99 Legitimiteit Sterkte Relaties Omvang Dichtheid Vertrouwen Effectieve Samenwerking Communicatie Afstand Kwetsbaarheid Centraliteit Integratie Figuur 15: Mogelijk conceptueel model van samenwerking Het is interessant om de causale relatie tussen deze verschillende variabelen uit te vinden om op die manier het theoretisch ideaalmodel nog scherper te kunnen definiëren. Daarnaast zou een meetmodel ontwikkelt kunnen worden waarin de verhoudingen via formules worden bepaald. Dit zou bruikbaar kunnen zijn voor het analyseren van verschillende soorten samenwerkingsverbanden. Een laatste punt wat uit dit onderzoek naar voren komt is het aanpakken van de kwetsbaarheid van een netwerk. Zoals blijkt uit de kwantitatieve analyse kan het wegvallen van de centrale organisatie een grote impact hebben op het voortbestaan van een organisatie. Hoe is dit probleem te ondervangen? 100 Literatuurlijst À Campo, J.N.F.M. (2002). Sociale netwerk analyse: begrippen en berekeningen. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Agranoff, 1991, in Provan, K.G. & Milward, H.B. (1998). Measuring network structure. Public Administration, 76, 387. Aldrich, 1972, in Provan, K.G. & Milward, A.B. (1995). A preliminary theory of interorganizational network effectiveness; A comparative study of four community mental health systems. Administrative Science Quarterly, 40, 1-33. Alexander, E.R. (1995). How organizations act together: Interorganizational coordination in theory and practice. Amsterdam: Gordon and Breach. Alter, C., & Hage, J. (1993) Organizations working together. London: Sage Publications. Baarda, D.B., De Goede, M.P.M., Teunissen, J. (1998). Kwalitatief onderzoek. Houten: Educatieve Partners Nederland B.V. Baarda, D.B., De Goede, M.P.M., Teunissen, J. (1997). Methoden en technieken. Houten: Educatieve Partners Nederland B.V. Baker, T.L. (1999). Doing social research. Boston: McGraw-Hill. Bala, V., & Goyal, S. (1999). A strategic analysis of network reliability. Rotterdam: Erasmus University, Econometric Institute. Beije, P., & Groenewegen, J. (1993). Networking in Dutch industries. Leuven: Garant. Bhattacharya, R., Devinney, T.M. & Pillutla, M.M. (1998). A formal model of trust, based on outcomes. Academy of Management Review, 23, 459-472. Blau, P. M. (1964). Exchange and power in social life. New York: John Wiley & Sons. Bonded Labour in the Netherlands: http://www.blinn.nl 101 Bouty, I. (2000). Interpersonal and interaction influences on informal resource exchanges between R&D researchers across organizational boundaries. Academy of Management Journal, 43, 50-65. Brass, D.J., Galaskiewicz, J., Greve, H.R. & Tsai, W. (2004). Taking stock of networks and organizations: A multilevel perspective. Academy of Management Journal, 47, 795817. Brass, D.J., Butterfield, K.D. & Skaggs, B.C. (1998). Relationships and unethical behaviour: A social network perspective. Academy of Management Review, 23, 14-31. Breedveld, in De Greve, W.B., & Vrakking, W.J. (Eds.) (1980). Strategie van samenwerking tussen organisaties in welzijns- en gezondheidswerk, een bundel van zeven bijdragen door leden van de werkgroep interorganisationele samenwerking. Lochem: Tijdstroom. Daft, R.D. & Engel, R.H. (1986). Organizational information requirements, media richness and structural design. Management Science, 32, 554-571. Dankers - van der Spek, M. (2000). Communicatie en teamwork in de lerende organisatie: Praktijkboek moderne management vaardigheden. Baarn: H. Nelissen. Das, T.K. & Teng, B.S. (1998). Between trust and control: Developing confidence in partner cooperation in alliances. Academy of Management Review, 23, 491-512. De Greve, W.B., & Vrakking, W.J. (Eds.) (1980). Strategie van samenwerking tussen organisaties in welzijns- en gezondheidswerk, een bundel van zeven bijdragen door leden van de werkgroep interorganisationele samenwerking. Lochem: Tijdstroom. Den Hertog, F., & Van Sluijs, E. (1995). Onderzoek in organisaties: Een methodologische reisgids. Assen: Van Gorcum. Edelenbos, J. (2002). Vertrouwen in interorganisationele samenwerking. Bestuurswetenschappen, 4, 298-317. Elderman, E. (2002). Oriëntatie in het vluchtelingenrecht. Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders. Galakiewicz, J., 1985, in Brass et al., (2004). Taking stock of networks and organizations; A multilevel perspective. Academy of Management Journal, 47, 795-817. 102 Garton, L., C. Haythornthwaite, B. Wellman, Studying Online Social Networks, 1997, JCMC Godfrooij in Beije, P., & Groenewegen, J. (1993). Networking in Dutch Industries. Leuven: Leuven. Goessling, T. (2004). Proximity, trust and morality in networks. European Planning Studies, 12, 675-689. Granovetter, (1985). Economic action and social structure: The problem of embeddedness. American Journal of Sociology, 91, 481-510. Hall, R.H. (1999). Organizations: structures, processes and outcomes. Upper Saddle River Prentice-Hall. Hanaki, M., Peterhansl, A., Dodds, P.S. & Watts, D.J. (2002). Cooperation in Evolving Social Networks. Published in the Proceedings of Agent 2002 Conference on Social Agents: Ecology, Exchange & Evolution. Haythornthwaite, C. (1996). Social network analysis: An approach and technique for the study of information exchange. Library & information science research, 18, 323-342. Hillenius in De Greve, W.B., & Vrakking, W.J. (Eds.) (1980). Strategie van samenwerking tussen organisaties in welzijns- en gezondheidswerk, een bundel van zeven bijdragen door leden van de werkgroep interorganisationele samenwerking. Lochem: Tijdstroom. Homans, in De Greve, W.B., & Vrakking, W.J. (Eds.) (1980). Strategie van samenwerking tussen organisaties in welzijns- en gezondheidswerk, een bundel van zeven bijdragen door leden van de werkgroep interorganisationele samenwerking. Lochem: Tijdstroom. Hoogteijling, E.M.J. (2002). Raming van het aantal niet in de GBA geregistreerden. Voorburg: CBS. Huijsmans, M.W. (1993). Netwerken in theorie en praktijk: Empirische relevantie van een integraal netwerkmodel. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant Hüttner, H., Renckstorf, K., & Wester, F. (1995). Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. Houten/Diegem: Bohn, Stafleu, Van Loghum. 103 Internationale Organisatie voor Migratie: http://www.iom.nl Johnson, G., & Scholes, K. (1999). Exploring corporate strategy: Text and Cases. London: Prentice Hall Europe. Ministerie van Justitie: www.justitie.nl/pers/persberichten/archief/Archief_2003/210103 Kamann in Beije, P., & Groenewegen, J. (1993). Networking in Dutch Industries. Garant: Leuven Knaapen, R. (2000). Voortgangsverslag van het project “Netwerk opvang slachtoffers van mensenhandel”. ’s Hertogenbosch: Stichting Madi Knaapen, R. (2001). Voortgangsverslag van het project “Netwerk opvang slachtoffers van mensenhandel”. ’s Hertogenbosch: Stichting Madi Knaapen, R. (2002). Voortgangsverslag van het project “Netwerk opvang slachtoffers van mensenhandel”. ’s Hertogenbosch: Stichting Madi Knaapen, R. (2003). Voortgangsverslag van het project “Netwerk opvang slachtoffers van mensenhandel”. ’s Hertogenbosch: Stichting Madi Können in De Greve, W.B., & Vrakking, W.J. (Eds.) (1980). Strategie van samenwerking tussen organisaties in welzijns- en gezondheidswerk, een bundel van zeven bijdragen door leden van de werkgroep interorganisationele samenwerking. Lochem: Tijdstroom. Korvinus, A.G. (2002). Mensenhandel: Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Korvinus, A.G. (2004). Mensenhandel: Derde rapportage van de nationaal rapporteur. Den Haag: Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Levine, S. & White, P.E. (1961). Exchange as a conceptual framework for the study of interorganizational relationships. Administrative Science Quarterly, 5, 583-601. Lipnack, J., & Stamps, J. (1994). The age of the network: Organizing principles for the 21st century. New York: John Willey and Sons. 104 May, T. (2001). Social research, issues, methods and process. Bershire: Open University Press. Mayer, R. C., Davis, J.H. & Schoorman, F.D. (1995). An integrative model of organizational trust. Academy of Management Review, 20, 709-734. Nederlands Juristen Comité voor Mensenrechten: http://www.njcm.nl/upload/ACVZ+nat+rap +VV-def.pdf Nohria, N., & Eccles, R.G. (1992). Networks and organizations: Structure, form and action. Boston: Harvard Business School Press. Oerlemans, L., Meeus, M. & Boekema, F. (2001). On the spatial embeddedness of innovation networks: An exploration of the proximity effect. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 92, 60-75. Peterson, R.A. (2000). Constructing effective questionnaires. London: Sage Publications. Polanyi, 1944, in Goessling, T. (2004). Proximity, trust and morality in networks. European Planning Studies, 12, 675-689. Provan, K.G., & Milward, H.B. (1995). A preliminary theory of interorganizational network effectiveness; A comparative study of four community mental health systems. Administrative Science Quarterly, 40, 1-33. Provan, K.G., & Milward, H.B. (1998). Measuring network structure. Public Administration, 76, 387. Provan, K.G., & Milward, H.B. (2001). Do networks really work? A framework for evaluating public-sector organizational networks. Public Administration Review, 61, 414-423. Ritter, T., & Gemünden, H.G. (2003). Interorganizational relationships and networks: An overview. Journal of Business Research, 56, 691-697. Rooks, G., Raub, W. & Tazelaar, F. (In press).Trust or control? An empirical test of effects of social embeddedness and contracts on performance in buyer-supplier transactions. Schumaker, A.M. (2003). Interorganizational networks: Using a theoretical model to predict effectiveness of rural health care delivery networks. Journal of Health and Human Services Administration, 24, 371-406. 105 Scott, John. (2000). Social network analysis: Second edition. London: SAGE Publication Ltd. Stern, R. N., Mitsuhashi, H.M., & Oliver, C. (2001). An Introductory Essay: Research on interorganizational relations (IORs). Forthcoming in Studies of Interorganizational Relations. Sage. Stoter, A. (1997). De communicerende organisatie, communicatie in relatie tot organisatieverandering. Utrecht: LEMMA. Stichting Tegen Vrouwenhandel: http://www.stv.nl Swanborn, P.G. (1999). Casestudies: wat, wanneer en hoe?. Amsterdam: Boom. Uzzi, Brian. (1997). Social structure and competition in interfirm networks: The paradox of embeddedness, Administrative Science Quarterly, 42, 35-67. Van der Aa, A. & Konijn, T. (2002). Ketens, ketenregisseurs en ketenontwikkeling. Utrecht: Lemma. Van Aelst, P. & Bruyninckx, E. (1998). Netwerkanalyse: 2 concrete toepassingen. Wilrijk: Universiteit Antwerpen. Van Dijk, D. (2001). Gevangen in de illegaliteit. Telegraaf. http://krant.telegraaf.nl/krant/ vrouw/teksten/ vrouw.reportages.vrouwenhandel.html Van Eimeren, E. (2004). Een weg terug? Slachtoffers van vrouwenhandel over terugkeer naar het land van herkomst. Amsterdam: BLinN. Van Erning, K. & Timman, S. (2002). Evaluatie Amsterdams netwerk ter bestrijding van vrouwenhandel 1998-2001. Amsterdam: Dienst Welzijn Amsterdam/Steunpunt Seksueel Geweld GG&GD Amsterdam. Van Gils, A.E.J. (2000) Cooperative behavior in small and medium-sized enterprises: The role of strategic alliances. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Vos, P.F.A.B., & De Vries, W.P.C. (2004). Teksten vreemdelingencirculaire. Den Haag: Sdu Uitgevers. 106 Weijers, M.,& Lap-Chew, L. (1999). Trafficking in women: Forced labour and slavery-like practices in marriage, domestic labour and prostitution. Utrecht: Foundation Against Trafficking in Women (STV). Woolthuis, R.K. (1999). Sleeping with the enemy: Trust, dependence and contract in interorganisational relationships. Universiteit van Twente. Yin, R.K. (1989). Case study research: Design and methods. London: Sage Publications. 107 108 BIJLAGEN Bijlage 1 Afkortingenlijst BNRM Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel BLinN Bounded Labour in the Netherlands CBS Centraal Bureau voor de Statistiek EU Europese Unie GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst IND Immigratie en Naturalisatie Dienst IOM Internationale Organisatie voor Migratie LEV Lokaal Expertisecentrum Vluchtelingen Madi Maatschappelijke Dienstverlening ‘s Hertogenbosch SRTV Stichting Religieuzen Tegen Vrouwenhandel STV Stichting Tegen Vrouwenhandel VIN Vluchtelingen in Nood VN Verenigde Naties VWN Vluchtelingenwerk Nederland WAVV Wereldhuis Alegria VAST Vluchtelingen in Nood 109 110 Bijlage 2 Organisaties Netwerk Slachtoffers Mensenhandel Bureau Vluchtelingen & Nieuwkomers ’s-Hertogenbosch e.o. (Vluchtelingenwerk) Doelstelling van de organisatie: Ondersteuning en maatschappelijke begeleiding in het kader van de Wet Inburgering Nieuwkomers en begeleiding van asielzoekers, vluchtelingen en nieuwkomers. Activiteiten: Maatschappelijke begeleiding Juridische ondersteuning in centrale en decentrale opvang Belangenbehartiging Specifiek met betrekking tot mensenhandel: Signaleringsfunctie en juridische ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel met betrekking tot verblijfsvergunning. G.G.D. Hart voor Brabant regio ’s Hertogenbosch Doelstellingen van de organisatie: De G.G.D. werkt vanuit de openbare verantwoordelijkheid voor gezondheid aan een optimale gezondheidssituaties van de samenleving; • Binnen de samenleving wordt met name aandacht geschonken aan die groepen die: • Niet of beperkt in staat zijn de eigen verantwoordelijkheid van de eigen gezondheid te nemen • De meeste gezondheidsrisico’s lopen en waarbij voorzorg en preventie moeilijk bereikbaar zijn • Acute gezondheidsrisico’s lopen • Door hun activiteiten de gezondheid van anderen bedreigen Activiteiten: Het uitoefenen van twee kernfuncties: preventieve zorg en acute zorg. De G.G.D. doet dit door samenwerking met andere betrokkenen in zowel de zorgketen als de keten van openbare orde en veiligheid S.O.A./Aids T.B.C. Infectieziekten algemeen 111 Specifiek met betrekking tot mensenhandel: Signaleren in het kader van veldwerk prostitutie (clubs, raamprostitutie, privé-huizen). ‘Het Verdihuis’, Stichting Maatschappelijke Opvang Doelstelling van de organisatie: De Stichting richt zich op personen en/of gezinnen die zich tijdelijk niet (meer) kunnen handhaven in de eigen woonomgeving. De stichting houdt zich bezig met zowel de crisisopvang als met woonbegeleiding. Activiteiten: Het Verdihuis kent twee afdelingen: Afdeling crisisopvang: • Crisisopvang 1 en 2 • Intensieve jongerenproject • Nachtopvang Afdeling woonbegeleiding Kim: • Gezinsouders • Begeleid Wonen • Sociaal Pension • Preventieve Woonbegeleiding Specifiek met betrekking tot Mensenhandel: Het bieden van een eerste opvang in de crisis c.q. leefsituatie Start hulpverlening Politie Afdeling zedenzaken van de politie houdt zich bezig met het aanpakken van vrouwenhandel. Dit gebeurt door invallen in bordelen en het controleren van andere seksinrichtingen waarvan vermoedens bestaan dat er slachtoffers van vrouwenhandel werkzaam zijn. De politie besteed steeds meer aandacht aan de problematiek. Wanneer de politie in aanraking komt met een slachtoffer van vrouwenhandel moeten zij haar de mogelijkheid geven aangifte van vrouwenhandel te doen middels de B-9 procedure. De vrouw krijgt dan 3 maanden bedenktijd om te beslissen of ze ook daadwerkelijk aangifte wil doen van vrouwenhandel. Een andere verplichting is 112 het opnemen van contact met de Stichting Tegen Vrouwenhandel om aangifte te doen. SMVO Doelstelling van de organisatie: Het bieden van opvang, zorg, begeleiding en intensieve hulpverlening aan vrouwen en kinderen in crisissituaties. Activiteiten: Opvang, onderdak, zorg, begeleiding en intensieve hulpverlening. Het aanbod is zowel individueel als groepsgewijs. Stichting Buro Slachtofferhulp Brabant-Noord Doelstelling van de organisatie: Bieden van hulp en ondersteuning aan slachtoffers van strafbare feiten en verkeersongevallen. Activiteiten: • Bieden van emotionele hulp/ondersteuning • Bieden van hulp bij praktische zaken • Advies en informatie bij juridische/materiele vraagstukken Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Regio ’s-Hertogenbosch Doelstelling van de organisatie: • Te werken aan de sociale samenhang en sociale rechtvaardigheid • De zelfredzaamheid en zelfverantwoordelijkheid van de burgers te versterken • De maatschappelijke participatie, zelfbeschikking en invloed van burgers te bevorderen • Te werken aan de sociale kwaliteit van de samenleving • Bij te dragen aan de duurzaamheid van de sociale infrastructuur. Door middel van deze verplichtingen draagt Stichting Madi bij aan het lokaal sociaal beleid op het terrein van: • Bescherming van kwetsbaren • Bevorderen van sociale integratie en leefbaarheid 113 • Het generen van voldoende startkwalificatie voor werk en maatschappelijke participatie van burgers De stichting zal haar diensten en activiteiten baseren op een zorgvuldige - samen met partners uitgevoerde - analyse van de individuele en maatschappelijke vraag aan psychosociale hulpverlening. STV (Stichting Tegen Vrouwenhandel) De Stichting Tegen Vrouwenhandel is een semi-overheidsinstantie. Ze verleent hulp aan slachtoffers van mensenhandel, treedt op als intermediair tussen politie en hulpverlening en biedt ondersteuning aan regionale netwerken. Vanuit het ministerie van Justitie wordt de STV gesubsidieerd voor de centrale aanmelding, registratie en plaatsing van slachtoffers van mensenhandel. Daarnaast fungeert de STV als kennisbasis voor organisaties die met slachtoffers van vrouwenhandel te maken hebben. Verder werkt de STV ook nationaal en internationaal samen met andere non-gouvernementele organisaties. De gegevens van de STV gelden als basis voor de rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel te Den Haag. 114 Bijlage 3 Organisaties WAVV-LEV Gemeente ‘s Hertogenbosch De gemeente is betrokken bij de problematiek rondom vluchtelingen, vreemdelingen en slachtoffers van mensenhandel. Hun grootste bijdrage bestaat uit financiële ondersteuning en het faciliteren van een aantal activiteiten van de overige organisaties. LEV, Lokaal Expertisecentrum Vreemdelingen Doelstellingen van de organisatie: LEV heeft zelf geen opvangmogelijkheden, maar doet een beroep op samenwerkend organisaties om eventueel opvang te bieden. Ze bieden, in samenwerking met andere opvang/hulporganisaties, hulp en begeleiding aan vluchtelingen en vreemdelingen uit de omgeving ‘s Hertogenbosch die geen recht (meer) hebben op opvang in een asielzoekerscentrum maar ook niet in reguliere opvang terechtkunnen. Activiteiten: Wanneer een persoon aan de criteria van LEV voldoet krijgt de cliënt wekelijks leefgeld en kan hij altijd om raad komen vragen. Stichting Vast (Vrouwen Actie STeunpunt): Doelstellingen: VAST vangt illegale vrouwen en kinderen op en wil hun krachten bundelen zodat zij een eigen beweging gaan vormen die opkomt voor hun rechten. Stichting VAST biedt opvang en soms eten. Sommige uitgeprocedeerde slachtoffers van vrouwenhandel worden hier opgevangen. Activiteiten; De vrouwen worden geholpen bij medische en juridische problemen. Stichting Wereldhuis Doelstellingen van de organisatie: Het aanbieden van activiteiten om zo (perspectiefloze) asielzoekers weer voldoende zelfvertrouwen krijgen om aan hun situatie (emigratie of remigratie) te gaan werken. Activiteiten: 115 Stichting Wereldhuis biedt een huiskamerproject voor asielzoekers en vluchtelingen met weinig of geen perspectief. Zij biedt een luisterend oor en heeft een verwijsfunctie naar deskundigen en geeft ondersteuning aan zelfhulporganisaties VIN (Vluchtelingen in Nood): Doelstellingen: Het zichtbaar maken van de schrijnende werkelijkheid waarmee uitgeprocedeerden te maken hebben. Activiteiten: Vin is een initiatief van een aantal burgers die zich het lot van uitgeprocedeerden aantrokken. Met behulp van soortgelijke initiatieven uit andere steden, en met behulp van de SRTV heeft VIN zich ten eerste gericht op een opvangvoorziening. Er zijn twee huizen met 15 plaatsen voor opvang. Het accent ligt echter op mantelzorg; VIN zorgt voor juridische bijstand, ondersteuning bij het organiseren van medische hulp, financiële steun en diverse vormen van sociale ondersteuning. N.B. Vluchtelingen werkt ook samen met de organisaties uit het WAVV-LEV. Dit is echter slechts in het kader van vluchtelingen en vreemdelingen. Bij het uitvoeren van de interviews is er geen aandacht besteed aan de relaties die tussen vluchtelingenwerk en het netwerk WAVV-LEV bestaan met betrekking tot vluchtelingen en vreemdeligen. Hierdoor is Vluchtelingenwerk in de analyse dus niet genoemd als deel van het netwerk WAVV-LEV. 116 Bijlage 4 Netwerk Slachtoffers Mensenhandel Het ontstaan van het netwerk opvang slachtoffers van Mensenhandel. In 1999 heeft de Stichting tegen Vrouwenhandel, als initiatiefnemer, contact gezocht met bestaande samenwerkingsverbanden rondom seksueel geweld in Brabant. Het doel hiervan was het opzetten van integratienetwerken rondom opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel. Het project zou lopen vanaf 1999 tot eind 2001. De bedoeling van het netwerk is in een samenwerkingsverband op elkaar afgestemde opvang en hulpverlening te realiseren voor jeugdige en volwassen slachtoffers van mensenhandel. Het subdoel van de opvangnetwerken is de zorg voor slachtoffers van mensenhandel van een breder maatschappelijk draagvlak te voorzien. Op die manier wordt de zorg een gedeelde verantwoordelijkheid van alle betrokken instellingen. Aangezien slachtoffers van mensenhandel verschillende soorten hulp nodig hebben is gezocht naar een combinatie van instellingen die samen een adequaat hulpverleningspakket bieden. Voor het verschaffen van helderheid over de soorten opvang en hulp die nodige zijn, en welke instellingen daarvoor aanspreekbaar zijn is een protocol opgericht. De betrokken instellingen en organisaties16 voor het opvangnetwerk voor slachtoffers in Brabant-Noord zijn: • Stichting tegen Vrouwenhandel STV te Utrecht • Stichting Maatschappelijke Dienstverlening regio ‘s Hertogenbosch • Stichting Maatschappelijke Vrouwen Opvang te ‘s Hertogenbosch • Verdihuis te Oss (opvanghuis) • GGD Hart voor Brabant, regio ‘s Hertogenbosch • Regiopolitie Brabant Noord, afdeling zedenzaken en vreemdelingenzaken • Stichting Slachtofferhulp Brabant – Noord Verder zijn er onder andere afspraken gemaakt met de Stichting Vluchtelingenwerk ‘s Hertogenbosch. 16 In bijlage I kunt u een beschrijving vinden over de activiteiten van de organisaties. 117 De Gemeente ‘s Hertogenbosch heeft subsidie toegekend voor de invulling van de functie ‘zorgcoördinator’. Hierdoor heeft het netwerk de beschikking over 4 uur zorgcoördinatie per week. In 2002 heeft de gemeente het verzoek om subsidie voor de zorgcoördinator opnieuw gehonoreerd. Voorafgaand aan de officiële start is er, met subsidie van de provincie NoordBrabant, een provinciaal symposium georganiseerd over mensenhandel. Dit symposium ‘Bestrijding van mensenhandel en zorg voor slachtoffers’ heeft plaatsgevonden op 14 december 1999. De provincie heeft ook middelen ter beschikking gesteld voor organisatie en materiaal ten behoeve van deskundigheidsbevordering van de opvangnetwerken. In januari 2000 is de samenwerkingsovereenkomst door de deelnemende instelling ondertekend en daarmee geformaliseerd. Ontwikkelingen van het ‘Netwerk Slachtoffers Mensenhandel’. De zorgverleners uit het netwerk zijn geschoold in de bejegening en begeleiding van slachtoffers van mensenhandel door middel van informatie en training. Organisaties hebben voor deze doelgroep (indien nodig) hun interne beleid aangepast, conform het protocol. De betrokken organisaties zullen tijd vrij maken om deel te nemen aan trainingen, cliëntbespreking en evaluaties. Er is ook gestart met het ontwikkelen van kennis betreffende de vreemdelingenwet inzake mensenhandel, de juridische begeleiding en de psychosociale hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel. In het tweede jaar van het bestaan is hier extra aandacht aan besteed door middel van informatieoverdracht door de STV. Daarnaast is aan de hand van eigen casuïstiek de te volgen procedure volgens het protocol helemaal uitgediept. In de loop van het bestaan van het netwerk zijn er allerlei andere organisaties bij betrokken of mee bekend geraakt. Zo is er contact met de GGZ wanneer een vrouw last heeft van zware psychische en/of psychiatrische klachten, met het Centrum Werk en Inkomen te ‘s Hertogenbosch in verband met de speciale wetgeving omtrent slachtoffers van vrouwenhandel en het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel met betrekking tot de jaarlijkse rapportage omtrent vrouwenhandel. In uitgebreide netwerkverslagen wordt steeds verslag gedaan van de stand van zaken in het netwerk ‘s Hertogenbosch. Hierin worden bijvoorbeeld knelpunten beschreven, maar ook opgeloste knelpunten krijgen aandacht. Daarnaast wordt er 118 veel cijfermateriaal verstrekt over de vrouwen en hun achtergronden. Dit geeft een goed beeld van de vrouwen die aanwezig zijn (geweest) in het netwerk. In de conclusies en aanbevelingen wordt steeds even gerefereerd aan knelpunten of oplossingen die al eerder hebben plaatsgevonden. Tijdens het functioneren van het netwerk is de politie afdeling Vreemdelingenzaken uit het netwerk gestapt. De politie afdeling Zedenzaken is nu nog de enige afdeling van de politie die in het netwerk aanwezig is. Vreemdelingenzaken heeft echter wel gemerkt dat aanwezigheid in het netwerk wel erg nuttig is en denkt erover weer terug te gaan in het netwerk (Politie afdeling Zedenzaken, interview 11-11-2004). Aantal vrouwen in netwerk Sinds het begin van het netwerk is er een gestage stroom slachtoffers van vrouwenhandel in het netwerk aanwezig geweest: Aantal geplaatste vrouwen: Jaar 2000 2001 2002 2003 Geplaatst Niet geplaatst 16 2 17 1 13 15 Tabel 7: Aantal geplaatste vrouwen in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel17 Deze vrouwen zijn verspreid over de verschillende opvanginstellingen: Verblijfsplaats SMVO Verdihuis Elders Totaal 2000 6 5 5 16 2001 6 8 1 15 2002 4 7 2 13 2003 4 11 1 16 Tabel 8: Verblijfsplaatsen van vrouwen tijdens opvang18 17 18 3 vrouwen zijn niet geplaatst omdat er niet genoeg aanwijzingen waren van vrouwenhandel. In 2003 zat een vrouw zowel bij SMVO als bij het Verdihuis 119 120 Bijlage 5 WAVV-LEV Het samenwerkingsverband WAVV is geïnitieerd door het Wereldhuis. Andere deelnemende organisaties zijn Alegria, VIN en VAST (WAVV). In deze samenwerking zorgde het Wereldhuis en Alegria voor dagbesteding en VIN en VAST voor “bed, bad en brood”. In 2002 werd duidelijk dat de vluchtelingen- en vreemdelingenproblematiek niet helemaal vlot verliep in ’s Hertogenbosch. Het gebeurde wel eens dat mensen bij een organisatie hoorde dat de procedures correct waren doorlopen en dat er echt geen mogelijkheden meer zijn om een verblijfsvergunning te krijgen. Vervolgens gingen deze mensen naar een andere organisatie waar ze opnieuw in de procedure werden opgenomen. Gemeente ’s Hertogenbosch heeft besloten dat de organisaties die zich bezig houden met vluchtelingen en vreemdelingen zich moesten bundelen in een netwerk, waarna subsidies verstrekt konden worden. Een voorwaarde hiervoor was dat Vluchtelingenwerk deel zou uit maken van dit netwerk. De uiteindelijke coördinatie van het netwerk is bij het LEV terechtgekomen. Het samenwerkingsverband is opgericht om deskundigheid te bundelen en ervoor te zorgen dat de vluchtelingen en vreemdelingen niet blijven shoppen bij de organisaties om een verblijfsvergunning te krijgen. Sinds 2005 zijn de Asielzoekerscentra in de regio ’s Hertogenbosch gesloten. Het gevolg daarvan is dat er bijna geen nieuwe toevoer meer is van vluchtelingen die in afwachting zijn van een verblijfsvergunning. De toekomst van het WAVV-LEV is daarmee enigszins onzeker geworden (interview Vluchtelingenwerk). 121 122 Bijlage 6 Vragenlijst Vragenlijst Onderzoek Samenwerking Netwerk Slachtoffers Mensenhande en WAVV-LEV te ‘s Hertogenbosch 1. Wat is uw Naam? 2. Wat is de organisatie waarvoor u werkzaam bent? 3. Wat zijn de activiteiten van de organisatie? Extra vragen voor organisaties die zich niet specifiek richten op slachtoffers van vrouwenhandel: 1. Wat weet u van slachtoffers van vrouwenhandel? 2. Doet u aan signalering van vrouwenhandel? 3. Op welke signalen let u? 4. Hoe komt u aan de kennis omtrent slachtoffers van vrouwenhandel? 5. Heeft u in uw organisatie wel eens te maken gehad met slachtoffers van vrouwenhandel? 4. Met welke organisaties uit het netwerk mensenhandel ‘s Hertogenbosch heeft u contact bij het uitvoeren van deze activiteiten? 5. Heeft u wel eens contact met een van de volgende organisaties (wanneer niet genoemd bij punt 4); Regionale Instellingen Stichting Maatschappelijke Dienstverlening (Madi) Stichting Bureau Slachtofferhulp Brabant-Noord GGD Hart voor Brabant Stichting Tegen Vrouwenhandel Opvanghuizen SMVO (Voorheen HOEK en Stichting de Brug) Verdihuis Stichting Vast (Vrouwen Actie Steunpunt) Vreemdelingen- en Vluchtelingeninstellingen Bureau Vluchtelingen & Nieuwkomers ‘s Hertogenbosch Stichting Wereldhuis Lokaal Expertisecentrum Vreemdelingen Vluchtelingen In Nood Overheidsinstanties Gemeente ‘s Hertogenbosch Politie Afd. Zedenzaken 123 De volgende vragen bespreken per organisatie: 5.1. Hoe vaak heeft dit contact plaats? Wekelijks, Maandelijks? 5.2. Hoe vindt dit contact plaats? (Via telefoon, mail, face-to-face, via derden) 5.3. Wat is de inhoud van deze contacten? Zie extra beschrijving. 6. Heeft u het gevoel dat u makkelijk in contact kunt komen met de andere organisaties uit het netwerk? Waarom denkt u dit? 7. Welke organisaties zijn voor u noodzakelijk/onmisbaar om uw activiteiten uit te kunnen voeren? 8. Op welke manier zijn deze organisaties noodzakelijk/onmisbaar? 9. Heeft u het gevoel dat de organisaties met wie u samenwerkt betrouwbaar zijn? 10. Waarom vindt u deze organisaties betrouwbaar? 11. Bent u tevreden over de gang van zaken in het netwerk of zijn er volgens u punten waarop het netwerk wel verbetering behoeft? * Uitleg bij de vraag 5.3: Het contact tussen organisaties kan om verschillend redenen plaatsvinden. Er zijn vijf soorten van contact onderscheiden; Doorverwijzingen, Ontvangen doorverwijzingen, Gedeelde programma’s, Coördinatie van een case, Dienstverleningscontracten * Uitleg bij vraag 9: De in het onderzoek gebruikte definitie van vertrouwen is: Vertrouwen is de bereidheid van een partij om kwetsbaar te zijn ten opzichte van de acties van de andere partij, gebaseerd op de verwachting dat de ander een bepaalde, voor de vertrouwende partij, belangrijke actie verricht, zonder dat deze de mogelijk heeft deze actie te begeleiden of te controleren. Vertrouwen is gebaseerd op kennis over elkaars verleden, kennis over elkaars capaciteiten of op routine gebaseerd. Dit betekent dat de samenwerking sinds enige tijd via een bepaald patroon verloopt waardoor men er vanuit gaat dat de partner zich altijd zo zal blijven gedragen. Andere kenmerken van vertrouwen zijn wanneer een organisatie: - niet checkt of de argumenten van de partner wel kloppen - niet verwacht dat de partner niet loyaal is - open is in het geven van informatie, ook wanneer hier niet om gevraagd is. - geen informatie welke nodig is of waarde heeft voor de partner verbergt - informatie die verkregen is van de partner vertrouwelijk behandelt - van de partner een wederkerige houding verwacht. 124 Bijlage 7 Datatabellen Tabel I : Netwerkrelaties Aan Van Gemeen te 's Hertogenbosch GGD LEV M adi SM VO STV VA ST Verdihui s VI N Gemeente 's Hertogenbosch X 1 1 1 0 0 0 0 1 0 1 1 1 GGD 1 X 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 LEV 1 0 X 0 0 0 0 0 1 0 1 1 1 Madi 1 1 0 X 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Politie afd. Zedenzaken 1 1 0 1 X 1 1 1 0 1 0 1 0 Slachtofferhulp 0 1 0 1 1 X 1 1 0 1 0 1 0 SMVO 0 1 0 1 1 1 X 1 1 1 0 1 0 STV 1 1 0 1 1 1 1 X 1 1 0 1 0 VAST 1 1 1 1 0 1 0 1 X 0 1 1 1 Verdihuis 0 1 0 1 1 1 1 1 0 X 0 1 0 VIN 1 1 1 0 0 0 0 0 1 0 X 1 1 Vluchtelingenwerk 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 X 1 Wereldhuis 1 0 1 0 0 0 0 1 1 0 1 1 X 0 = geen relatie 1 = wel een relatie Politie afd. SlachtofferZeden zaken hulp Gemarkeerd veld: Vl uchteW erel dhuis li n genw erk Organisatie is van belang voor geinterviewde organisatie 125 Tabel II : Inhoud Netwerkrelaties Aan Van Gemeente 's Hertogenbosch GGD LEV Madi SMVO STV VAST Verdihuis VIN Vluchtelingenwerk Wereldhuis Gemeente 's Hertogenbosch X 5 4,5 4 0 0 0 0 4,5 0 4,5 4,5 4,5 GGD 5 X 0 2,5 4,5 5 5 5 5 5 0 5 0 LEV 4,5 0 X 0 0 0 0 0 1,2,3,4 0 1,3,4 1,3,4 1,2,4,5 Madi 4 1,5 0 X 2,4,5 5 1,3,5 2,4,5 4,5 1,3,5 4,5 5 4,5 Politie afd. Zedenzaken 4 5 0 1,3,4,5 X 5 5 5 0 5 0 5 0 Slachtofferhulp 0 5 0 5 5 X 5 5 0 3,5 0 5 0 SMVO 0 5 0 1,2,3,4,5 3,5 3,5 X 1,3,5 2 1,2,5 0 4,5 0 STV 5 5 5 1,3,4,5 2,5 5 1,3,5 X 1 1,3,4,5 0 5 0 4,5 4 1,2,4 3 0 3 0 5 X 0 4,5 1 4,5 0 1,5 0 1,2,3,5 2,5 1,4,5 3,5 2,4,5 0 X 0 5 0 VIN 4,5 1,4 1,2,3,4 0 0 0 0 0 1,4,5 0 X 2 5 Vluchtelingenwerk 4,5 5 1,4,5 1,5 5 3,5 2,5 5 4 5 1,4 X 1,4,5 Wereldhuis 4,5 0 1,2,4,5 0 0 0 0 5 2,4,5 0 4,5 2,3,4 X VAST Verdihuis 0 = geen relatie 126 Soorten relaties: 1 = Doorverwijzen naar 2 = Ontvangen doorverwijzing Politie afd. SlachtofferZedenzaken hulp 3 = Case coördinatie 4 = Werkafspraken 5 = Kennisdeling Gemarkeerd veld: Organisatie is van belang voor geinterviewde organisatie Tabel 1 : Doorverwijzingen Aan Van GGD LEV Madi LEV 0 X 0 Madi 1 0 P olitie afd. Zedenzaken 0 SM VO Slachtofferhulp SMVO STV VAST Verdihuis VIN Vluchtelingenwerk Wereldhuis 0 0 0 1 0 1 1 1 X 0 1 0 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 X 1 1 1 0 0 0 ST V 0 0 1 0 1 X 1 1 0 0 0 VA ST 0 1 0 0 0 0 X 0 0 1 0 Verdihuis 1 0 1 1 0 0 0 X 0 0 0 VI N 1 1 0 0 0 0 1 0 X 0 0 Vluchtelingenwerk 0 1 1 0 0 0 0 0 1 X 1 W ereldhuis 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 X 0 = geen relatie 1 = wel een relatie 127 Tabel 2 : Ontvangen Doorverwijzingen Aan Van GGD LEV Madi Politie afd. Zedenzaken SMVO STV VAST GGD X 0 1 0 1 0 0 1 0 0 LEV 0 X 0 0 0 0 1 0 0 1 Madi 1 0 X 1 0 1 0 0 0 0 SMVO 0 0 1 0 X 0 1 1 0 0 STV 0 0 1 1 0 X 0 0 0 0 VAST 0 1 0 0 0 0 X 0 0 0 Verdihuis 0 0 1 1 0 1 0 X 0 0 VIN 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 Vluchtelingenwerk 0 0 0 0 1 0 0 0 X 0 Wereldhuis 0 1 0 0 0 0 1 0 1 X 0 = geen relatie 1 = wel een relatie 128 Verdihuis Vluchtelingenwerk Wereldhuis Tabel 3 : Case Cöordinatie Aan Van LEV Madi LEV X 0 0 Madi 0 X Politie afd. Zedenzaken 0 Slachtofferhulp Politie afd. SlachtofferZedenzaken hulp SMVO STV VAST Verdihuis VIN Vluchtelingenwerk 0 0 0 1 0 1 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 X 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 X 0 0 0 1 0 0 SMVO 0 1 1 1 X 1 0 0 0 0 STV 0 1 0 0 1 X 0 1 0 0 VAST 0 1 0 1 0 0 X 0 0 0 Verdihuis 0 1 0 0 1 0 0 X 0 0 VIN 1 0 0 0 0 0 0 0 X 0 Vluchtelingenwerk 0 0 0 1 0 0 0 0 0 X Wereldhuis 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 = geen relatie 1 = wel een relatie 129 Tabel 4 : Werkafspraken Aan Van Gemeente 's Hertogenbosch GGD LEV Madi STV VAST Verdihuis VIN Vluchtelingenw erk Wereldhuis Gemeente 's Hertogenbosch X 0 1 1 0 0 0 1 0 1 1 1 GGD 0 X 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 LEV 1 0 X 0 0 0 0 1 0 1 1 1 Madi 1 0 0 X 1 0 1 1 0 1 0 1 Politie afd. Zedenzaken 1 0 0 0 X 0 0 0 0 0 0 0 SMVO 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 STV 0 0 0 1 0 0 X 0 1 0 0 0 VAST 1 1 1 0 0 0 0 X 0 1 0 1 Verdihui s 0 0 0 0 1 1 1 0 X 0 0 0 VIN 1 1 1 0 0 0 0 1 0 X 0 0 Vluchtelingenwerk 1 0 1 0 0 0 0 1 0 1 X 1 Wereldhui s 1 0 1 0 0 0 0 1 0 1 1 X 0 = geen relatie 1 = wel een relatie 130 Politie afd. SlachtofferZedenzaken hulp Tabel 5 : Kennisdeling Aan Van Gemeente GGD LEV Madi Politie Slachtofferhulp SMVO STV VAST Verdihuis VIN VluchteWereldhuis lingenwerk Gemeente X 1 1 0 0 0 0 0 1 0 1 1 1 GGD 1 X 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 LEV 1 0 X 0 0 0 0 0 1 0 1 0 1 Madi 0 1 0 X 1 1 1 1 0 1 0 1 0 P olitie afd. Zedenzaken 0 1 0 1 X 1 1 1 0 1 0 1 0 Slachtofferhulp 0 1 0 1 1 X 1 1 0 1 0 1 0 SM VO 0 1 0 1 1 1 X 1 0 1 0 1 0 ST V 1 1 0 1 1 1 1 X 0 1 0 1 0 VA ST 1 1 1 0 0 0 0 1 X 0 1 1 1 Verdihuis 0 1 0 1 1 1 1 1 0 X 0 1 0 VI N 1 0 1 0 0 0 0 0 1 0 X 0 1 Vluchtelingenwerk 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 X 1 W ereldhuis 1 0 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 X 0 = geen relatie 1 = wel een relatie 131 132 133 Bijlage 8 Netwerkgraven 1: DOORVERWIJZINGEN 123 2: ONTVANGEN DOORVERWIJZINGEN 124 3: CASE COÖRDINATIE 125 4: WERKAFSPRAKEN 126 5: KENNISDELING 127 Bijlage 9 Netwerkanalyse – Kwantitatieve Analyse Case 's Hertogenbosch 's Hertogenbosch : 13 organisaties Aantal relaties Dichtheid Centrale Organisatie Doorverwijzingen Ontvangen doorverwijzingen Case coördinatie 30 23 21 19,2% 14,7% 13,5% Werkafspraken Kennisdeling Gehele netwerk 45 88 105 28,9% 56,4% 67,3% Madi (8) Madi (7) Madi (7) Gemeente 's Hertogenbosch (13) Vluchtelingenwerk (19) Vluchtelingenwerk (25) Dichtheid na wegvallen centrale organisatie 14,1% 10,3% 8,9% Verzwakking Nabijheid -26,5% -30,2% -33,5% 5 4 4 20,5% 45,5% 51,3% -29,0% -19,3% -23,7% 4 2 2 Opmerking: Bij Case coordinatie hebben Madi en SMVO hetzelfde aantal relaties. Madi wordt echter door andere organisaties als onmisbaar gezien. Dit is niet het geval bij SMVO. Daarom wordt Madi als centrale organisatie geïdentificeerd Netwerk Slachtoffers Mensenhandel: 8 organisaties Doorverwijzingen Ontvangen doorverwijzingen Case coördinatie Werkafspraken Kennisdeling Gehele netwerk Aantal relaties Dichtheid Centrale Organisatie 15 14 14 10 56 56 26,8% 25,0% 25,0% 17,9% 100,0% 100,0% Madi (8) Madi (7) SMVO (7) STV, Madi,Verdihuis (4) Geen enkele Geen enkele Dichtheid na wegvallen centrale organisatie 16,6% 12,5% 12,5% 14,3% 100,0% 100,0% Verzwakking Nabijheid -37,8% -50,0% -50,0% -20,1% 0,0% 0,0% 3 2 2 4 1 1 128 WAVV-LEV: 6 organisaties Doorverwijzingen Ontvangen doorverwijzingen Case coördinatie Werkafspraken Kennisdeling Gehele netwerk 129 Aantal relaties Dichtheid 12 8 5 26 25 30 40,0% 26,6% 16,6% 86,6% 83,3% 100,0% Centrale organisatie Dichtheid na wegvallen centrale organisatie LEV (8) 13,3% LEV (5) 10,0% LEV (4) 3,3% 53,3% Gemeente, LEV, VIN (10) Geen enkele 83,3% Geen enkele 100,0% Verzwakking Nabijheid -67,5% -62,4% -79,9% -38,4% 0,0% 0,0% 2 2 1 1 1 1 Bijlage 10 Datatabellen netwerk Slachtoffers Mensenhandel Tabel 1 : Doorverwijzingen Aan Van GGD Madi Slachtofferhulp Politie SMVO STV Verdihuis Vluchtelingenwerk GGD X Madi 0 Slachtofferhulp 0 Politie 0 SMVO 0 STV 0 Verdihuis 0 Vluchtelingen werk 0 1 0 0 1 0 1 0 X 0 1 1 1 1 1 0 X 0 0 0 1 0 0 0 X 0 0 0 0 1 0 0 X 1 0 0 0 0 0 1 X 0 0 1 0 0 1 1 X 0 0 0 0 0 0 0 X Tabel 2 : Ontvangen Doorverwijzingen Aan Van GGD Madi Slachtofferhulp Politie SMVO STV Verdihuis Vluchtelingen werk GGD X 1 0 0 1 0 1 0 Madi Slachtofferhulp Politie SMVO STV Verdihuis Vluchtelingenwerk 1 0 0 0 0 0 0 X 0 0 1 1 1 0 0 X 0 0 0 0 0 1 0 X 0 1 1 0 0 0 0 X 0 0 1 1 0 0 0 X 1 0 0 0 0 1 0 X 0 0 0 0 0 0 0 X 130 Tabel 3 : Case Cöordinatie Aan Van GGD Madi Slachtofferhulp Politie SMVO STV Verdihuis Vluchtelingenwerk GGD X Madi 0 Slachtofferhulp 0 Politie 0 SMVO 0 STV 0 Verdihuis 0 Vluchtelingen werk 0 0 0 0 0 0 0 0 X 0 1 1 1 1 0 0 X 0 1 0 0 1 0 0 X 1 0 0 0 1 0 0 X 1 1 0 0 0 0 1 X 0 0 1 1 0 0 1 X 0 0 0 0 0 0 0 X SMVO STV Verdihuis Vluchtelingen werk 0 0 0 0 X 0 0 0 0 1 0 0 0 X 1 0 0 0 0 0 0 1 X 0 0 0 0 0 1 0 0 X Tabel 4 : Werkafspraken Aan Van GGD Madi Slachtofferhulp Politie SMVO STV Verdihuis Vluchtelingenwerk GGD Madi X 0 0 0 0 0 0 0 0 X 0 0 1 1 0 0 0 = geen relatie 1 = wel een relatie 131 Slachtofferhulp Politie 0 0 X 0 0 0 1 0 1 1 0 X 0 0 1 0 Tabel 5 : Kennisdeling Aan Van GGD Madi Slachtofferhulp Politie SMVO STV Verdihuis Vluchtelingenwerk GGD Madi Slachtofferhulp Politie SMVO STV Verdihuis Vluchtelingen werk X 1 1 1 1 1 1 1 1 X 1 1 1 1 1 1 1 1 X 1 1 1 1 1 1 1 1 X 1 1 1 1 1 1 1 1 X 1 1 1 1 1 1 1 1 X 1 1 1 1 1 1 1 1 X 1 1 1 1 1 1 1 1 X 0 = geen relatie 1 = wel een relatie 132 Appendix 11 Datatabellen WAVV-LEV Tabel 1 : Doorverwijzingen Aan Van Gemeente LEV VAST VIN Vluchtelingenwerk Wereldhuis Gemeente X 0 0 0 0 0 LEV 0 VAST 0 VIN 0 Vluchtelingen werk 0 Wereldhuis 0 X 1 1 1 1 1 X 1 0 0 1 0 X 1 0 1 1 0 X 0 1 0 0 1 X LEV 0 VAST 0 VIN 0 Vluchtelingen werk 0 Wereldhuis 0 X 1 1 0 1 1 X 0 0 1 0 0 X 0 0 0 0 1 X 1 1 0 0 0 X Tabel 2 : Ontvangen Doorverwijzingen Aan Van Gemeente LEV VAST VIN Vluchtelingenwerk Wereldhuis 133 Gemeente X 0 0 0 0 0 Tabel 3 : Case Cöordinatie Aan Van Gemeente LEV VA ST VI N Vluchtelingenwerk W ereldhuis Gemeente X 0 0 0 0 0 LEV 0 VAST 0 VIN 0 Vluchtelingen werk 0 Wereldhuis 0 X 0 1 0 0 1 X 0 0 0 1 0 X 0 0 1 0 0 X 1 0 0 0 0 X Tabel 4 : Werkafspraken Aan Van Gemeente L EV VA ST VI N Vluchtelingenwerk W ereldhuis Gemeente LEV VAST VIN Vluchtelingen werk Wereldhuis X 1 1 1 1 1 1 X 1 1 1 1 1 1 X 1 1 1 1 1 1 X 0 1 1 1 0 0 X 1 1 1 1 0 1 X Gemeente LEV VAST VIN Vluchtelingen werk Wereldhuis X 1 1 1 1 1 1 X 1 1 1 1 1 1 X 1 0 1 1 1 1 X 0 1 1 0 1 0 X 0 1 1 1 1 1 X Tabel 5 : Kennisdeling Aan Van Gemeente LEV VA ST VIN Vluchtelingenwerk Wereldhuis 134