Samen Sterk in een Netwerk, een onderzoek naar de effectiviteit van

advertisement
Samen Sterk in een Netwerk,
een onderzoek naar de effectiviteit van de samenwerking met betrekking tot
hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel in ’s Hertogenbosch
Suzanne Verheij
1
2
Samen Sterk in een Netwerk
een onderzoek naar de effectiviteit van de samenwerking met betrekking tot
hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel in ’s Hertogenbosch
S.F. Verheij
ANR: 757640
20 mei 2005
Afstudeerscriptie Beleid- en Organisatiewetenschappen
Eerste begeleider: Dr. W.L.C.M. Merks- van Brunschot
Tweede begeleider: Dr. L.A.G. Oerlemans
Faculteit der Sociale Wetenschappen
Universiteit van Tilburg
3
4
VOORWOORD
Voor u ligt de scriptie die ik geschreven heb ter afsluiting van mijn studie Beleid- en
Organisatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg. Deze scriptie is de
bekroning van de afgelopen vijf jaar waarin ik met veel plezier heb gestudeerd en
van het studentenleven heb genoten. Tegelijkertijd is deze scriptie het begin van een
werkzaam leven waarbij ik hoop me nog eens bezig te kunnen zijn met een van de
onderwerpen die ik in mijn scriptie behandel.
Deze scriptie is mede tot stand gekomen dankzij de begeleiding van Dr. Ineke Merks.
Toen ik begon met het schrijven van mijn scriptie had ik geen enkel idee hoe ik het
precies aan moest pakken. Dankzij haar, strenge doch rechtvaardige, begeleiding
ben ik in staat geweest deze scriptie te schrijven. De heer Dr. Leon Oerlemans wil ik
bedanken voor zijn nuttige op- en aanmerkingen in zijn rol als tweede begeleider.
Mevrouw Sandra Claassen van BLinN - Humanitas wil ik ook graag bedanken voor
de leuke en interessante stage die ik bij BLinN heb gelopen. We hebben er allebei
veel van geleerd. Mevrouw Riet Knaapen van Stichting Madi uit ’s Hertogenbosch
ben ik dankbaar voor de mogelijkheid mijn onderzoek in ’s Hertogenbosch uit te
voeren en de praktische ondersteuning die ik hierbij kreeg. Ten vijfde wil ik mijn
vriendinnen bedanken die altijd voor me klaar stonden als ik even moest ontstressen
omdat ik niet zag hoe het verder moest met mijn scriptie. Verder wil ik ook nog een
aantal familieleden bedanken die altijd klaarstonden met advies en opbouwende
kritiek, dit heeft zeker bijgedragen aan het hele proces.
Tot slot wil ik natuurlijk mijn ouders en zusje bedanken. Dankzij hun steun,
vertrouwen en enthousiasme bij mijn studie en nevenactiviteiten ben ik in staat
geweest mijn studie op deze manier af te ronden.
Ik hoop dat u net zo veel plezier beleeft aan het lezen van deze scriptie als ik heb
beleefd met het schrijven ervan.
Suzanne Verheij
Tilburg, 20 mei 2005
5
6
ABSTRACT
Lately there has been more and more attention for the problem of refugees, illegal
people and victims of women trafficking. From different sources it was found that the
cooperation between organizations that help refugees and illegal people and
organizations that help victims of women trafficking is not always effective. The first
group of organizations do not know much about victims of woman trafficking and as a
consequence do not have a lot of attention for this group of people. Following from
this the next question was established:
How is, in the city ‘s Hertogenbosch, the cooperation between organizations that help
refugees and illegal people and organizations that help victims of women trafficking
and on which points could this cooperation use some improvement?
To answer this question a study of available literature was carried out. The group of
organizations is seen as a network. The quantitative variables of this network will be
analyzed via a network analysis, covering size, closeness, centrality, vulnerability
and proximity. Next to that an ideal model of cooperation was established, consisting
of 7 qualitative variables; communication, interdependence, integration, legitimacy,
trust, coordination and strength of relations. Research was carried out via a case
study in ‘s Hertogenbosch. This city was chosen due to the limited number of
organizations and the positive image of the network that was helping victims of
women trafficking. In the case study the ideal-model of cooperation was compared to
the situation in the network ‘victims of women trafficking’, the network WAVV-LEV
and the overall network. Data was gathered via interviews and an analysis of
documents. Then the data was compared with the ideal-model of cooperation.
The main conclusions are that both individual networks are working very effective.
Together they aren’t half as effective. On the qualitative variables it is clear that there
is hardly efficient cooperation. From the quantitative variables it can be seen that
there is some cooperation, but not too much. However, since there is a low level of
victims are present, it turns out that cooperation is not that much needed and that the
way it is now is sufficient for the needs. However it is advised to the cooperation
between the networks to enhance the sharing of knowledge, to come to clear goals
on each others roles in both networks and to maintain and improve (for the WAVVLEV network) the internal quality of the network.
7
8
SAMENVATTING
De laatste tijd is er steeds meer aandacht voor de problematiek omtrent
vluchtelingen, vreemdelingen en slachtoffers van vrouwenhandel. Van verschillende
kanten is gebleken dat de samenwerking tussen organisaties die hulp verlenen aan
vluchtelingen en illegalen, en organisaties die zich bezig houden met slachtoffers van
vrouwenhandel niet altijd effectief is. De eerste groep organisaties weet weinig van
slachtoffers van vrouwenhandel en hebben daardoor weinig aandacht voor deze
groep. Hieruit is de volgende onderzoeksvraag afgeleid:
Hoe verloopt de samenwerking in ‘s Hertogenbosch tussen organisaties die zich
bezig houden met vrouwenhandel en organisaties die zich richten op vluchtelingen
en vreemdelingen en op welke punten kan deze samenwerking eventueel
verbetering?
Om deze vraag te beantwoorden is een literatuurstudie over samenwerken en
netwerken uitgevoerd. De kwantitatieve variabelen van dit netwerk zullen worden
geanalyseerd via een netwerk analyse waarin wordt gekeken naar omvang,
dichtheid, centraliteit, kwetsbaarheid en nabijheid. Daarnaast is een ideaal model van
samenwerking opgezet welke bestaat uit 7 kwalitatieve variabelen, te weten,
communicatie, afhankelijk, integratie, legitimiteit, vertrouwen, coördinatie en sterkte
van relaties. Als onderzoeksvorm is gekozen voor een casestudie in de regio ’s
Hertogenbosch. Deze stad is gekozen vanwege het lage aantal organisaties dat zich
met deze hulpverlening bezig houdt en vanwege het positieve imago van het netwerk
Slachtoffers Mensenhandel. In de casestudie is het geschetste ideaalmodel van
samenwerking vergeleken met de verzamelde data uit de interviews in het netwerk
Slachtoffers Mensenhandel, het netwerk WAVV-LEV en het algemene netwerk.
De belangrijkste conclusie is dat beide netwerk effectief functioneren. In combinatie
zijn ze echter niet half zo effectief. Na analyse van de kwalitatieve variabelen blijkt
dat er weinig efficiënte samenwerking is. De kwantitatieve variabelen wijzen wel op
enige samenwerking. Het blijkt echter dat er weinig slachtoffers van vrouwenhandel
aanwezig zijn in ’s Hertogenbosch waardoor samenwerking niet zo sterk nodig is als
verwacht. De manier waarop het nu bestaat is voldoende voor de behoeften. Ter
afsluiting wordt aangeraden de samenwerking tussen de netwerken te verbeteren
door kennisdeling, duidelijk doelen te stellen over ieders rol en het behouden en
verbeteren (WAVV-LEV netwerk) van de interne kwaliteit van het netwerk.
9
10
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD
ABSTRACT
SAMENVATTING
INHOUDSOPGAVE .................................................................................................... 1
INLEIDING ................................................................................................................ 15
1.1 Vrouwenhandel ................................................................................................. 16
1.1.1 Slachtoffers van Vrouwenhandel.................................................................. 17
1.1.2 Wettelijke definitie Mensenhandel ................................................................ 18
1.2 Vluchtelingen en Vreemdelingen..................................................................... 18
1.2.1 Vluchtelingen en Vreemdelingen in Nederland ............................................ 19
1.2.2 Wettelijke definitie Vluchtelingen en Vreemdelingen.................................... 19
1.2.3 Samenvatting................................................................................................ 20
1.3 Stagebedrijf BLinN - Humanitas ...................................................................... 21
1.4 Aanleiding.......................................................................................................... 22
1.4.1 Interviews ..................................................................................................... 22
1.4.2 Wetswijziging................................................................................................ 23
1.5 ‘s Hertogenbosch.............................................................................................. 23
1.6 Probleem- en Doelstelling ................................................................................ 25
1.7 Relevanties ........................................................................................................ 27
1.7.1 Praktische relevantie .................................................................................... 27
1.7.2 Wetenschappelijke relevantie....................................................................... 27
2. INTERORGANISATIONELE SAMENWERKING ................................................. 29
2.1 Samenwerken .................................................................................................... 29
2.2 Netwerken .......................................................................................................... 30
2.3 Structuurvariabelen .......................................................................................... 32
2.3.1 Omvang ........................................................................................................ 32
2.3.2 Dichtheid....................................................................................................... 32
2.3.3 Centraliteit .................................................................................................... 32
2.3.4 Kwetsbaarheid.............................................................................................. 33
2.3.5 Nabijheid....................................................................................................... 33
2.4 Voorwaarden voor duurzame netwerkrelaties ............................................... 33
2.4.1 Communicatie............................................................................................... 34
2.4.2 Afhankelijkheid ............................................................................................. 34
2.4.3 Legitimiteit .................................................................................................... 35
2.4.4 Integratie....................................................................................................... 36
11
2.4.5 Coördinatie ................................................................................................... 37
2.4.6 Vertrouwen ................................................................................................... 38
2.4.7 Sterkte Relaties ............................................................................................ 39
2.5 Meetmodel ......................................................................................................... 41
2.5.1 Kwantitatieve variabelen............................................................................... 41
2.5.2 Kwalitatieve variabelen................................................................................. 43
2.6 Conclusie ........................................................................................................... 45
3. METHODOLOGIE................................................................................................. 47
3.1 Onderzoeksstrategie......................................................................................... 47
3.1.1 Literatuurstudie............................................................................................. 48
3.1.2 Casestudie.................................................................................................... 48
3.1.3 Conclusie...................................................................................................... 49
3.2 Dataverzameling................................................................................................ 49
3.2.1 Interviewen ................................................................................................... 49
3.2.2 Documentanalyse......................................................................................... 50
3.2.3 Case selectie ................................................................................................ 50
3.3 Analyse .............................................................................................................. 51
3.3.1 Netwerkanalyse ............................................................................................ 51
3.3.2 Het analyseren van de data.......................................................................... 52
3.4 Operationalisering van de te meten begrippen.............................................. 53
3.4.1 Communicatie............................................................................................... 54
3.4.2 Afhankelijkheid ............................................................................................. 54
3.4.3 Legitimiteit .................................................................................................... 55
3.4.4 Integratie....................................................................................................... 55
3.4.5 Coördinatie ................................................................................................... 56
3.4.6 Vertrouwen ................................................................................................... 56
3.4.7 Sterkte van Relaties ..................................................................................... 57
3.5 Criteria voor het onderzoek ............................................................................. 57
3.5.1 Interne Validiteit............................................................................................ 57
3.5.2 Externe Validiteit........................................................................................... 58
3.5.3 Construct Validiteit........................................................................................ 58
3.5.4 Betrouwbaarheid .......................................................................................... 58
3.6 Conclusie ........................................................................................................... 58
4. DATA-ANALYSE CASE ‘S HERTOGENBOSCH ............................................... 61
4.1 Problemen bij de kwalitatieve data-analyse ................................................... 62
4.2 Relatie-specifieke problemen .......................................................................... 64
4.2.1 Doorverwijzingen .......................................................................................... 64
4.2.2 Ontvangen doorverwijzingen ........................................................................ 64
4.2.3 Case coördinatie........................................................................................... 65
4.2.4 Werkafspraken ............................................................................................. 65
4.2.5 Kennisdeling ................................................................................................. 65
12
4.3 Kwalitatieve analyse van de interviews .......................................................... 66
4.3.1 Kennis over vrouwenhandel bij organisaties die zich richten op vluchtelingen
en vreemdelingen .................................................................................................. 66
4.3.2 Communicatie............................................................................................... 67
4.3.3 Afhankelijkheid ............................................................................................. 69
4.3.4 Legitimiteit .................................................................................................... 70
4.3.5 Integratie....................................................................................................... 71
4.3.6 Coördinatie ................................................................................................... 72
4.3.7 Vertrouwen ................................................................................................... 73
4.3.8 Sterkte relaties.............................................................................................. 74
4.4 Resultaten Kwalitatieve Analyse ..................................................................... 75
4.4.1 Situatie in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel...................................... 76
4.4.2 Situatie in het WAVV-LEV ............................................................................ 77
4.4.3 Situatie tussen de netwerken ....................................................................... 79
4.5 Kwantitatieve analyse van de interviews........................................................ 80
4.5.1 Omvang ........................................................................................................ 81
4.5.2 Dichtheid....................................................................................................... 81
4.5.3 Centraliteit en Kwetsbaarheid....................................................................... 82
4.5.4 Nabijheid....................................................................................................... 83
4.6 Resultaten kwantitatieve analyse .................................................................... 84
4.6.1 Situatie in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel...................................... 84
4.6.2 Situatie in het WAVV-LEV ............................................................................ 85
4.6.3 Situatie tussen de netwerken ....................................................................... 85
4.7 Conclusie ........................................................................................................... 86
5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ................................................................ 89
5.1 ’s Hertogenbosch; resultaten van de casestudie .......................................... 90
5.2 Conclusie ........................................................................................................... 93
5.3 Aanbevelingen................................................................................................... 96
5.3.1 Netwerk Slachtoffers Mensenhandel............................................................ 96
5.3.2 WAVV-LEV ................................................................................................... 96
5.3.3 Samenwerking tussen beide netwerken....................................................... 97
5.4 Beperkingen van het onderzoek...................................................................... 98
5.5 Aanbevelingen voor nader onderzoek ............................................................ 99
LITERATUURLIJST ............................................................................................... 101
BIJLAGEN .............................................................................................................. 109
Bijlage 1 Afkortingenlijst ...................................................................................... 109
Bijlage 2 Organisaties Netwerk Slachtoffers Mensenhandel............................... 111
Bijlage 3 Organisaties WAVV-LEV ...................................................................... 115
Bijlage 4 Netwerk Slachtoffers Mensenhandel .................................................... 117
Bijlage 5 WAVV-LEV ........................................................................................... 121
Bijlage 6 Vragenlijst ............................................................................................. 123
Bijlage 7 Datatabellen.......................................................................................... 125
13
Bijlage 8 Netwerkgraven...................................................................................... 123
Bijlage 9 Netwerkanalyse – Kwantitatieve Analyse ..Error! Bookmark not defined.
Bijlage 10 Data-tabellen netwerk Slachtoffers Mensenhandel Error! Bookmark not
defined.
Bijlage 11 Data-tabellen WAVV-LEV........................Error! Bookmark not defined.
14
INLEIDING
Vreemdelingen, Vluchtelingen en Slachtoffers van Mensenhandel zijn de laatste
jaren een hot item in Nederland. Het vreemdelingenbeleid is strenger geworden wat
tot veel maatschappelijke ophef heeft geleid. Daarnaast wordt er steeds meer
aandacht besteed aan vrouwenhandel en is de aandacht voor hulpverlening aan
slachtoffers verscherpt. Ondanks deze ontwikkelingen en interessante problematiek
blijkt dat er door afstudeerders niet vaak gekozen wordt voor deze groep van
organisaties (non-profit organisaties die zich bezig houden met een onderwerp met
een hoge maatschappelijke gevoeligheid). Deze twee redenen maakten het schrijven
van deze scriptie extra interessant.
In deze scriptie wordt onderzocht hoe de samenwerking tussen organisaties die zich
richten op vluchtelingen en vreemdelingen en organisaties die zich richten op
slachtoffers van vrouwenhandel verloopt. Komen eerstgenoemde organisaties in
contact met deze vrouwen en welke acties ze ondernemen wanneer dit het geval is?
De opbouw van de scriptie is als volgt; in het eerste hoofdstuk wordt een korte schets
gegeven van de problematiek van slachtoffers van vrouwenhandel, vluchtelingen en
vreemdelingen. Vervolgens worden de aanleiding, doelstelling en probleemstelling
van het onderzoek weergegeven. In hoofdstuk twee vindt u een theoretische
uiteenzetting van het begrip ‘samenwerking’, wat vervolgens wordt vertaald in een
theoretisch ideaalmodel. In hoofdstuk drie wordt de keuze voor de gebruikte
methodologie verantwoord en beschreven. Hoofdstuk vier beschrijft de resultaten
aan de hand van de geanalyseerde documenten en interviews. Tot slot bevat
hoofdstuk
vijf
een
conclusie,
aanbevelingen
voor
de
organisaties
in
’s
Hertogenbosch, aanbevelingen voor verder onderzoek en de beperkingen van het
onderzoek.
In het volgende hoofdstuk zal eerst een beschrijving van de vrouwenhandelproblematiek worden gegeven. Vervolgens zullen slachtoffers van vrouwenhandel,
vluchtelingen en vreemdelingen worden gedefinieerd om de verschillen tussen de
groepen duidelijk te maken. Hierna worden de aanleiding van het onderzoek en de
keuze voor de onderzoekspopulatie beschreven. Deze informatie resulteert in de
doel- en probleemstellingen van het onderzoek. Tot slot zullen de wetenschappelijke
en maatschappelijke relevanties van het onderzoek worden omschreven.
15
1.1 Vrouwenhandel
Volgens diverse schattingen worden jaarlijks wereldwijd tussen de 700.000 en
2.000.000 vrouwen en kinderen verhandeld. Daarvan zouden er in Europa omstreeks
175.000 tot 200.000 worden verhandeld van Centraal- en Oost-Europa naar WestEuropa (BNRM1, 20022). Sinds 1998 zijn er in Nederland 1483 vrouwen
geregistreerd als slachtoffer van vrouwenhandel3. Dit aantal is slechts het topje van
de ijsberg omdat de aangiftebereidheid van vrouwen laag is; er wordt geschat dat
slechts zo’n 5% van de vrouwen aangifte doet (BNRM, 2004).
Regio/Land van Afkomst
Centraal- en Oost-Europa
Afrika
Azië
Nederland
Latijns-Amerika + Caraiben
West-Europa (excl. Nederland)
Midden-Oosten
Totaal
1998
131
45
15
13
24
0
0
227
1999
123
79
26
13
15
6
3
287
2000
134
101
26
25
7
1
2
341
2001
142
45
11
11
3
2
0
284
2002
170
105
13
18
11
3
6
343
Totaal
700
375
91
80
60
12
11
1483
Tabel 1: Herkomstlanden4 van bij Stichting Tegen Vrouwenhandel geregistreerde (mogelijke)
slachtoffers van vrouwenhandel periode 1998 – 2002, bewerkt naar tabel BNRM (2004, pg.101)
Er is sprake van vrouwenhandel als iemand door middel van (bedreiging met)
geweld, misleiding of misbruik van overwicht door derden wordt gedwongen als
prostituee te werken (Erning en Timman, 2002). Signalen van vrouwenhandel zijn
bijvoorbeeld situaties waarbij;
•
vrouwen niet wisten dat ze in de prostitutie zouden gaan werken
•
vrouwen gedwongen worden hun, in de prostitutie, verdiende geld af te staan
•
het vrouwen niet toegestaan is de eigen werktijden als prostituee te bepalen
•
vrouwen niet zelf over hun identiteitsdocumenten mogen beschikken
•
vrouwen gebonden zijn door een exorbitante schuld aan hun handelaar als
gevolg van bijvoorbeeld de reiskosten, papieren of kleding (Weijers en LapChew, 1999).
1
Een lijst met afkortingen is te vinden in bijlage 1
2
IOM Quarterly Bulletin, April 2001, OSCE/ODIHR-trafficking unit
3
De juiste juridische term is “mensenhandel”. Het overgrote deel van de slachtoffers van
mensenhandel is echter vrouw, waardoor vaak simpelweg de term “vrouwenhandel” word
gebruikt. Zie ook paragraaf 1.1.2.
4
Slachtoffers uit Nederland zijn meisjes die in handen zijn gevallen van loverboys; knappe
jongens die een meisje emotioneel aan zich binden en vervolgens de prostitutie in dwingen.
16
1.1.1 Slachtoffers van Vrouwenhandel
Vrouwen die slachtoffer zijn geworden van vrouwenhandel zitten in een moeilijke
situatie. Ze zijn erg bang om aangifte te doen van vrouwenhandel, weten niet welke
instanties ze moeten benaderen, zijn bang voor (in hun ogen corrupte) agenten en
voor de reacties van de vrouwenhandelaars. Afrikaanse meisjes zijn vaak nog
banger omdat ze voor hun vertrek middels voodoo in de macht van hun handelaren
zijn gesteld, waardoor vluchten ‘onmogelijk’ wordt voor hen (BNRM, 2004).
Als vrouwen toch aangifte doen krijgen ze via de B9-regeling5 een bedenktijd van
drie maanden waarin ze kan bedenken of ze de aangifte wil doorzetten. De
Nederlandse vreemdelingenwetgeving geeft in die tijd de mogelijkheid tot een tijdelijk
verblijf in Nederland. Wanneer de aangifte wordt doorgezet krijgt ze een tijdelijke
verblijfsstatus voor de duur van het proces. Dit verblijf kan soms enkele jaren duren,
afhankelijk van de lopende rechtszaak (Erning en Timman, 2002).
Eenmaal in de B-9 procedure verkeren de vrouwen vaak in een lastige positie. Ze
hebben geen recht op werk of scholing, hebben last van psychische problemen en
zijn vaak erg bang de mensenhandelaren weer tegen te komen. Ze kunnen echter
ook niet altijd terug naar het land van herkomst omdat ze er geen toekomst meer
hebben, geen kans op werk, en niet worden geaccepteerd wegens hun geschiedenis
(Eimeren, 2004). Op het moment wordt gewerkt aan een wet waarin wordt
vastgelegd dat vrouwen wel mogen werken als ze in de B9 procedure zitten zodat ze
tenminste een zinvolle dagbesteding hebben.
In Nederland zijn er veel verschillende organisaties die zich bezig houden met
verschillende vormen van hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel. Naar
aanleiding daarvan zijn er al verschillende samenwerkingsverbanden opgericht
(BLinN, IOM, STV, SRTV) die ervoor zorgen dat de verschillende organisaties goed
van elkaar weten waar ze zich mee bezig houden en welke diensten ze verlenen. Er
zijn lijsten in omloop met adresgegevens van gerelateerde organisaties en men
maakt gebruik van elkaars netwerken. Als gevolg van deze acties zijn de
organisaties die zich richten op slachtoffers van vrouwenhandel redelijk bekend met
5
De term B9-regeling verwijst naar hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire waarin het
beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel is neergelegd (www.njcm.nl, 17-092004).
17
elkaar en functioneert het netwerk van organisaties die zich specifiek bezig houden
met deze vrouwen over het algemeen voldoende (STV, 2004).
1.1.2 Wettelijke definitie Mensenhandel
In het Nederlandse wetboek van Strafrecht is een artikel opgenomen over
mensenhandel. De Nederlandse wetgeving verstaat onder mensenhandel;
‘Het onder dwang brengen en houden van mensen in prostitutie, het brengen en
houden van minderjarigen in de prostitutie en het werven en meenemen van iemand
om hem of haar in een ander land in de prostitutie te brengen, ongeacht of dat
vrijwillig of onvrijwillig gebeurt’. Daarnaast is het profiteren van voornoemde
omstandigheden of het zich daaruit bevoordelen ook strafbaar (Art. 250a, Wetboek
van Strafrecht).
De definitie van mensenhandel zoals deze wordt gegeven in de Nederlandse
wetgeving heeft dus alleen betrekking op uitbuiting in de prostitutie. In deze vorm van
mensenhandel zijn vrouwen het meest slachtoffers en daarom wordt het vaak
automatisch ‘vrouwenhandel’ genoemd.
De Nederlandse en Europese/Internationale definitie van mensenhandel komen niet
volledig overeen, de door de VN en de EU gehanteerde definitie is uitgebreider;
“… omvatten alle vormen van sociaal-economische uitbuiting c.q. exploitatie.
Hieronder vallen uitbuiting van de prostitutie van anderen en andere vormen van
seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of dienstverlening, slavernij en
met slavernij gelijk te stellen praktijken en lijfeigenschap” (BNRM, 2004, p. 59). Ook
het verhandelen van personen met het oogmerk van verwijdering van organen wordt
door de VN ook als mensenhandel gezien.
Op het moment is de Nederlandse overheid bezig met het aanpassen van de
Nederlandse definitie om hem beter aan te laten sluiten bij het VN-protocol over
mensenhandel en bij Europese afspraken op dit gebied (BNRM, 2004; BLinN,
jaarverslag 2003).
1.2 Vluchtelingen en Vreemdelingen
In Nederland wonen heel veel vluchtelingen en vreemdelingen. Het CBS schatte
2002 het aantal illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen tussen de 46.500
18
en 115.600 (Hoogteijling, 2002). In het volgende deel wordt uitgelegd wat precies het
verschil is tussen een vreemdeling en een vluchteling.
1.2.1 Vluchtelingen en Vreemdelingen in Nederland
Er zijn verschillende redenen waarom mensen naar Nederland komen om zich
tijdelijk of permanent te vestigen; economische (werk, studie), humanitaire
(gezinshereniging, noodzakelijke medische hulp) of vanwege een recente,
gevaarlijke situatie in het land (vluchtelingen). Het merendeel van deze immigranten
verblijft hier rechtmatig, een klein deel heeft echter geen recht om hier te verblijven.
Zij worden illegaal verblijvende vreemdelingen genoemd (Hoogteijling, 2002).
De term vreemdeling heeft betrekking op mensen die illegaal in Nederland verblijven.
Deze groep is globaal in tweeën te splitsen; de uitgeprocedeerden, mensen van wie
de
asielaanvraag
is
afgewezen,
en
mensen
die
illegaal
Nederland
zijn
binnengekomen en nooit een verzoek voor een verblijfsvergunning hebben
ingediend. Zij worden ook vaak aangeduid met de term ‘illegalen’.
Medewerkers van verschillende instellingen proberen voor uitgeprocedeerden alsnog
een verblijfsvergunning los te krijgen door in het gehele proces dat de vluchteling
heeft doorlopen te speuren naar juridische fouten. Op basis van zo’n fout wordt dan
opnieuw geprobeerd een juridische procedure te starten (Mw. M. Klasen,
medewerkster Vluchtelingenwerk ‘s Hertogenbosch). Wanneer dit echt niet lukt wordt
de vluchteling een vreemdeling, dus illegaal, en heeft de keuze tussen teruggaan
naar het land van herkomst of in de illegaliteit proberen te overleven.
1.2.2 Wettelijke definitie Vluchtelingen en Vreemdelingen.
In het Nederlandse rechtssysteem is er een verschil tussen vluchtelingenrecht en
vreemdelingenrecht. Een aantal elementen van de definitie ‘vluchteling’, zoals
gedefinieerd in het vluchtelingenrecht, zijn:
- er moet sprake zijn van vrees voor vervolging
- wegens ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaald sociale groep of
het hebben van een politieke overtuiging.
- de vrees moet gegrond zijn (Vluchtelingenverdrag van Genève, 1951)
In de vreemdelingenrecht wordt een vreemdeling als volgt beschreven;
19
“Ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke
bepaling als Nederlander moet worden behandeld” (Vos, 2004).
Elderman (2002) geeft aan dat dit een uitgeprocedeerde asielzoeker kan zijn, maar
ook iemand die zich nooit bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld.
Slachtoffers van Vrouwenhandel vallen, theoretisch gezien, ook onder het begrip
‘vreemdelingen’. Zij zijn tenslotte in Nederland zonder te zijn aangemeld bij de
autoriteiten en hebben geen wettelijke grond om als Nederlander behandelt te
worden. Aangezien deze vrouwen echter meestal niet op eigen initiatief naar
Nederland zijn gekomen, slachtoffer zijn van een misdrijf en een bijdrage kunnen
leveren aan het opsporen en veroordelen van vrouwenhandelaars is er voor hen een
speciale constructie gemaakt in het vreemdelingenrecht. Hierdoor kunnen ze een
verblijfsvergunning krijgen, welke recht geeft op legaal verblijf in Nederland.
1.2.3 Samenvatting
Om de verschillen tussen slachtoffers van vrouwenhandel, mensenhandel,
vluchtelingen en vreemdelingen duidelijk te maken is hier een tabel opgenomen
waarin de kenmerken nogmaals worden beschreven. Daarna is een tekening
gemaakt om de verhoudingen duidelijker te maken.
Slachtoffers van Vrouwenhandel
Slachtoffers van Mensenhandel
- Gedwongen in de prostitutie
- Uitbuiting c.q. exploitatie in prostitutie
- Geworven in land van herkomst
- Uitbuiting c.q. exploitatie in andere,
- Geen eigen identiteitspapieren
gedwongen of verplichte dienstverlening
- Geen aanspraak op verdiende geld
- Orgaanhandel
Vluchtelingen
Vreemdelingen
- Vrees voor vervolging
- Niet in bezit van Nederlandse
- Wegens ras, godsdienst, nationaliteit,
nationaliteit
sociale groep of politieke overtuiging
- Hoeft, op basis van de wet, niet als
- Vrees moet gegrond zijn
Nederlander te worden behandeld
Tabel 2: Overzicht onderscheid vrouwenhandel, mensenhandel, vluchtelingen en vreemdelingen
Ter visualisering van de verhoudingen is de informatie hier in een tekening
weergegeven:
20
B in n e n k o m s t in N e d e rla n d
V lu c h te lin g e n
V re e m d e lin g e n
A a n vra a g
V e r b lijfs v e r g u n n in g
G o e d g e ke urd
I lle g a a l
Il le g a a l V e r b l i j f
A f g e ke urd
S la c h to ffe r va n
V ro u w e n h a n d e l
G een
A a n g if te
L e g a a l V e r b lijf
W e l A a n g if te
B 9
P ro c e d u re
Figuur 1: Stroomdiagram ter illustratie posities vluchtelingen, vreemdelingen en slachtoffers
vrouwenhandel
In dit stroomdiagram wordt de verschillende trajecten die immigranten, van
binnenkomst tot verblijf, kunnen doorlopen weergegeven. Er is natuurlijk nog een
andere groep immigranten, de groep die zich echt in Nederland vestigt om te komen
werken of studeren, maar dit al vanuit het thuisland heeft geregeld. Deze groep is in
dit diagram buiten beschouwing gelaten.
1.3 Stagebedrijf BLinN - Humanitas
Ter oriëntatie op het probleem ‘vrouwenhandel’ en de problemen die bij de
hulpverlening aan de orde komen is er contact opgenomen met BLinN (Bonded
Labour in Nederland). Deze organisatie is in 1999 door Humanitas en Novib opgezet
met als doel ondersteuning te bieden aan vrouwen die slachtoffer zijn geworden van
vrouwenhandel in Nederland. BlinN wil dat er, naast directe hulpverlening, ook een
mogelijkheid is voor vrouwen om hun autonomie terug te krijgen en daardoor hun
toekomstmogelijkheden te verbeteren. Hiertoe geeft BLinN financiële ondersteuning
en maakt het mogelijk groepscursussen of een individuele opleiding te volgen op
basis van individuele interesses en capaciteiten (www.blinn.nl). Sinds de start van
het project zijn al meer dan 114 vrouwen geholpen (BLinN, jaarverslag 2003).
Financiële Ondersteuning
Bijdrage levensonderhoud
Overbruggingsbijdrage
Medische voorzieningen
Juridische bijstand
Tolkkosten
Anders
Totaal
Aantal
14
8
9
8
2
5
46
Ondersteuning toekomstperspectief
Scholing en opleiding
Vrijwilligerswerk
Maatjescontact
Terugkeer
Anders
Totaal
Aantal
34
2
14
22
2
74
Tabel 3: Hulpverlening BLinN 2003 (jaarverslag BLinN, 2003)6
6
6 vrouwen hebben op twee manieren hulp ontvangen en komen beide tabellen voor.
Hierdoor komt het totaal aantal geholpen vrouwen op 114.
21
Naast de directe hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel voert BLinN
onderzoeken uit (www.blinn.nl/publicaties, 12-07-2004) en houden ze zich bezig met
lobby en campagne voeren.
De contacten met de verschillende partijen geeft BLinN de mogelijkheid een
algemeen overzicht te houden en knelpunten in de hulpverlening te signaleren. Zij
hebben dan ook gesignaleerd (aan de hand van getuigenverhalen van slachtoffers
van vrouwenhandel en interviews7) dat er een aantal slachtoffers zijn van
vrouwenhandel die wel met hulpverlening in Nederland in aanraking zijn geweest,
maar niet met organisaties die zich specifiek richten op slachtoffers van
vrouwenhandel. Dit deed het vermoeden rijzen dat vrouwen wel geholpen worden,
maar dat hun achtergrond van vrouwenhandel niet voldoende duidelijk werd of niet
werd herkend door hulpverleners waardoor ze niet die hulpverlening kregen die voor
hen bedoeld is.
1.4 Aanleiding
Er zijn twee ontwikkelingen die aanleiding gaven voor dit onderzoek: Ten eerste zijn
tijdens het onderzoek van BLinN interviews gehouden waaruit bleek dat de
hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel niet altijd even efficiënt verloopt.
Ten tweede zal er binnenkort een wetswijziging plaatsvinden die invloed heeft op de
definitie van ‘slachtoffers van mensenhandel’.
1.4.1 Interviews
Voor genoemd onderzoek van BLinN (2004) zijn interviews gehouden met
medewerkers van hulpverlenende instanties, slachtoffers van vrouwenhandel en
medewerkers van overheidsinstanties. Hieruit blijkt dat officiële instanties lang niet
altijd weten wie ze het beste kunnen benaderen bij vragen over, of problemen met
slachtoffers van vrouwenhandel (Knaapen, 2001; BLinN, 2004). Merkwaardig genoeg
blijkt dat er, naast deze groep officiële instanties, ook een aantal organisaties zijn die
zich wel met vluchtelingen en vreemdelingen bezig houden maar niet voldoende op
de hoogte zijn van de problematiek rondom vrouwenhandel (interviews; mw.
Halfanardottir, medewerkster VWN8; mw. Claassen, algemeen coördinator BLinN).
7
De interviews zijn uitgevoerd voor het onderzoek ‘Slachtoffers van vrouwenhandel in
vreemdelingenbewaring’, wat is afgerond in november 2004
8
Zie voetnoot 7.
22
Naar aanleiding van deze inzichten blijkt dat het belangrijk is er voor te zorgen dat
organisaties die zich richten op hulpverlening aan vreemdelingen en vluchtelingen
meer kennis krijgen over slachtoffers van vrouwenhandel en de instanties die zich
daar mee bezig houden. De organisaties die zich richten op vluchtelingen en
vreemdelingen kunnen zo de vrouwen eerder signaleren en doorverwijzen naar
organisaties die gespecialiseerd zijn in hulpverlening aan slachtoffers van
vrouwenhandel. Wanneer dit in een model wordt weergegeven komt dit er zo uit te
zien:
Kennis
Organisaties gericht op
vluchtelingen en vreemdelingen
Organisaties gericht op
slachtoffers van vrouwenhandel
Slachtoffers
vrouwenhandel
Figuur 2: Gewenste verhouding organisaties
1.4.2 Wetswijziging
In de praktijk betekent de wijziging van het wetsartikel Mensenhandel, 250a uit het
rechtsboek van strafrecht, dat organisaties die zich richten op vluchtelingen en
vreemdelingen veel vaker te maken zullen gaan krijgen met slachtoffers van
mensenhandel. Daarom zal herkenning en begeleiding van deze mensen en
begeleiding een deel van hun takenpakket uit gaan maken. Door beter te gaan
samenwerken met organisaties die zich bezig houden met slachtoffers van
vrouwenhandel kunnen de organisaties die zich richten op vluchtelingen en
vreemdelingen de expertise van deze organisaties gebruiken om de nieuwe
doelgroep in de toekomst sneller te signaleren en een gerichtere hulpverlening te
bieden.
1.5 ‘s Hertogenbosch
Het probleem mensenhandel speelt zowel op regionaal, nationaal als internationaal
niveau. De samenwerking tussen organisaties die zich richten op vluchtelingen/
vreemdelingen en organisaties die zich richten op slachtoffers van mensenhandel
komt ook zowel op nationaal als regionaal niveau voor (Mw. S. Claassen, algemeen
coördinator, BLinN). In dit onderzoek wordt de problematiek op regionaal niveau
bekeken. Hier is voor gekozen omdat men op regionaal niveau het meeste contact
met de mensen van de werkvloer te maken hebt, terwijl het op nationaal en
internationaal niveau vaker gaat om wetgeving of beleid.
23
Sinds februari 2000 bestaat er in ‘s Hertogenbosch het
‘Netwerk Slachtoffers
Mensenhandel’. Hierin zijn verschillende organisaties aanwezig, variërend van
opvanghuizen en maatschappelijke dienstverlening tot de politie en slachtofferhulp.
Daarnaast is er contact met de Stichting Tegen Vrouwenhandel welke kennis en
informatie omtrent mensenhandel en manier waarop het netwerk in stand gehouden
kan worden (Knaapen, 2000). Een beschrijving van de organisaties uit dit netwerk is
opgenomen in bijlage 2. In bijlage 4 is een korte beschrijving opgenomen van de
geschiedenis en de resultaten van het netwerk.
In 2003 is in ‘s Hertogenbosch ook een ander samenwerkingverband opgericht: het
WAVV-LEV. Dit netwerk richt zich op vluchtelingen en vreemdelingen en is
geïnitieerd en opgericht door het Wereldhuis. Deelnemende organisaties zijn
Alegria9, VIN en VAST. Het samenwerkingsverband is tot stand gekomen in nauwe
samenwerking met de gemeente ‘s Hertogenbosch. Deze heeft een aantal maanden
na de oprichting van het WAVV-LEV een coördinerende organisatie opgezet; het
LEV. Tegenwoordig wordt het netwerk ‘WAVV-LEV’ genoemd. Een beschrijving van
de organisaties uit dit netwerk vindt u in bijlage 3. In bijlage 5 is een korte
omschrijving opgenomen van de geschiedenis van het netwerk.
Stichting Tegen
Vrouwenhandel
Netwerk slachtoffers
Mensenhandel
Netwerk vluchtelingen
????
en vreemdelingen
Figuur 3: Situatie ‘s Hertogenbosch
Er zijn verschillende redenen om de regio ‘s Hertogenbosch te kiezen. Ten eerste is
uit onderzoek van de Stichting Tegen Vrouwenhandel gebleken dat het netwerk
mensenhandel in ‘s Hertogenbosch, op operationeel niveau, goed functioneert10. De
vraag is echter of het functioneren van deze samenwerking nog verbetert kan
worden. Een tweede reden is de beperkte omvang van het aantal organisaties die
9
Alegria is niet in het onderzoek opgenomen omdat zij zich niet bezig houden met de legale
status van uitgeprocedeerde vrouwen en kinderen; zij bieden slechts een dagbesteding.
10
Dit is het netwerk dat zich alleen bezig houdt met slachtoffers van vrouwenhandel.
24
zich in ‘s Hertogenbosch richten op slachtoffers van vrouwenhandel, vreemdelingen
en vluchtelingen, wat een kwalitatief onderzoek goed mogelijk maakt. Een derde en
laatste reden voor deze keuze is het feit dat de gemeente ’s Hertogenbosch aan mw.
Knaapen, zorgcoördinator11 in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel, had
gevraagd te onderzoeken of de coördinatie van het netwerk Slachtoffers
Mensenhandel bij Madi moest blijven. Bij de conclusie van het onderzoek zal hier
aandacht aan worden besteedt.
1.6 Probleem- en Doelstelling
Met het oog op bovenstaande achtergronden is het, gezien vanuit de opleiding
Beleid-
en
Organisatiewetenschappen,
interessant
om
de
situatie
in
’s
Hertogenbosch te analyseren vanuit een, op samenwerkingstheorieën, gebaseerd
ideaal samenwerkingsmodel.
Uit de interviews en getuigenverhalen is naar voren gekomen dat de samenwerking
tussen de organisaties met verschillende doelgroepen (slachtoffers van vrouwenhandel en vreemdelingen/vluchtelingen) niet vlot verloopt. ’s Hertogenbosch zal als
case worden gebruikt om te zien waarom deze samenwerking niet goed verloopt.
Hierdoor kunnen vrouwen die slachtoffer zijn geworden van vrouwenhandel en de
mannen die na de wetswijziging ook onder het artikel ‘mensenhandel’ zullen vallen,
eerder herkend en geholpen worden.
Het onderzoek heeft een viertal doelstellingen;
1. Het eerste doel van het onderzoek is het beschrijven van een ideaal
samenwerkingsmodel, gebaseerd op theorie die hierover beschikbaar is.
2. Het tweede doel is uitvinden hoe attent organisaties, die zich richten op
vluchtelingen en vreemdelingen, zijn op de mogelijke aanwezigheid van slachtoffers
van vrouwenhandel in hun doelgroep en welke actie ze zouden ondernemen
wanneer ze in contact zouden komen met een slachtoffer van vrouwenhandel.
3. Het derde doel is het profileren van organisaties die zich richten op slachtoffers
van vrouwenhandel zodat organisaties die zich niet specifiek richten op deze
11
Een zorgcoördinator is iemand die de zorgverlening aan een slachtoffer van mensenhandel
coördineert en monitort.
25
slachtoffers wel weten welke organisaties zich er mee bezig houden, en met welke
van deze instellingen/organisaties ze contact op kunnen of moeten nemen zodra ze
in aanraking komen met een slachtoffer van vrouwenhandel.
4. Het vierde doel is het stroomlijnen van de processen binnen het netwerk van deze
organisaties zodat er efficiënter (snellere herkenning) en effectiever (snellere
doorverwijzing) zal worden samengewerkt in de toekomst.
De centrale onderzoeksvraag is af te leiden uit deze doelstellingen:
Hoe verloopt de samenwerking in ‘s Hertogenbosch tussen organisaties die zich
bezig houden met vrouwenhandel en organisaties die zich richten op vluchtelingen
en vreemdelingen en op welke punten behoeft deze samenwerking eventueel
verbetering?
Middels deelvragen wordt de theorie van samenwerken uiteengezet en de
organisaties beschreven, waardoor het mogelijk wordt het vervolg van het onderzoek
vorm te geven en uiteindelijk een antwoord op de probleemstelling te definiëren.
Samenwerking (Literatuuronderzoek)
1. Welke relevante theorieën over samenwerking zijn er te vinden in de
organisatieliteratuur en welke voorwaarden noemen zij voor een effectieve
samenwerking?
2. Hoe moeten deze voorwaarden zich tot elkaar verhouden voor een effectieve
samenwerking?
Case ‘s Hertogenbosch (Praktijkonderzoek)
3. Wat weten de organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen
over slachtoffers van vrouwenhandel? Hebben ze oog voor eventuele
slachtoffers? Met welke organisaties nemen ze contact op wanneer ze in
aanraking komt met een vermoedelijk slachtoffer?
4. Hoe wordt er op het moment samengewerkt in de netwerken?
5. Hoe wordt er samengewerkt tussen de netwerken?
26
1.7 Relevanties
1.7.1 Praktische relevantie
Door middel van het vergelijken van het ideale samenwerkingsmodel en de
werkelijke situatie kunnen knelpunten in de hulpverlening worden opgespoord zodat
organisaties effectiever en efficiënter kunnen gaan samenwerken waardoor de
hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel verbetert.
In de toekomst zullen aangetroffen slachtoffers van vrouwenhandel dankzij de
toegenomen kennis en het verhoogde bewustzijn van organisaties eerder worden
herkend en doorverwezen, wat ten goede komt aan hun toekomst. Ook mannen die
na de wetswijziging beschouwd zullen worden als slachtoffers van mensenhandel
kunnen nu effectievere en efficiëntere hulpverlening krijgen.
1.7.2 Wetenschappelijke relevantie
Het onderzoek beoogt, door middel van een literatuurstudie, voorwaarden voor een
ideale samenwerking te identificeren en deze te vertalen naar een ideaalmodel van
samenwerking. Hiermee kan de situatie in ’s Hertogenbosch worden geanalyseerd
waarna een beschrijving van de (eventuele) succes- en faalfactoren van deze
samenwerking kunnen worden gegeven.
27
28
2. INTERORGANISATIONELE SAMENWERKING
In dit hoofdstuk zal via een literatuurstudie worden geprobeerd antwoord te vinden op
de eerste twee deelvragen. Deze richten zich op effectieve samenwerking. In de
doelstellingen wordt ook gesproken over efficiënte samenwerking. Efficiëntie van
samenwerking
heeft
te
maken
met
het
herkennen
van
slachtoffers
van
vrouwenhandel. Hiertoe wordt gekeken welke kennis er is bij organisaties die zich
richten op vluchtelingen en vreemdelingen over slachtoffers van vrouwenhandel.
Aangezien het gaat om een globale indicatie van deze kennis zal er niet in de
literatuur worden gezocht naar methoden om kennis te meten. In dit hoofdstuk wordt
enkel aandacht besteed aan de effectiviteit van samenwerking.
In paragraaf 1 en 2 zal worden ingegaan op samenwerkingstheorieën. Vervolgens
zal de meest relevante samenwerkingsvorm voor de case ’s Hertogenbosch worden
geselecteerd. In paragraaf 3 en 4 zal aandacht worden besteed aan het tweede stuk
van de deelvraag welke zich richt op de voorwaarden voor effectieve samenwerking.
Tot slot zal er in paragraaf 5 een antwoord worden gegeven op deelvraag 2. Deze
vraag heeft betrekking op de verhouding die variabelen moeten hebben ten opzichte
van elkaar.
2.1 Samenwerken
Men is zich sinds lange tijd bewust van de noodzaak en/of de voordelen van
samenwerken, en het komt dan ook veel voor in organisatietheorieën (De Greve &
Vrakking 1980; Hall, 1999; Johnson & Scholes, 1999). Het bestaat in veel
verschillende vormen en kan betrekking hebben op de directe uitvoering, planning of
ondersteuning van het werk (Hillenius, 1980).
Naast samenwerking binnen organisaties kan het ook plaatsvinden tussen
verschillende organisaties: interorganisationele samenwerking. Organisaties zien
samenwerking als middel ter versteviging van hun positie, ter uitbreiding van hun
activiteiten, voor het verminderen van onzekerheid, het vergroten van de legitimiteit
en het bereiken van gezamenlijke doelen (De Greve & Vrakking, 1980; Galaskiewicz,
1985; Levin en White, 1961). Interorganisationele Samenwerking is een relatief jong
onderzoeksgebied dat zich nog steeds ontwikkelt (Stern, Mitsuhashi & Oliver, 2001;
Schumaker, 2003).
29
Uit de verschillende definities van samenwerking is af te leiden dat er sprake is van
interorganisationele
samenwerking
als
zelfstandige
organisaties
vrijwillig
samenwerken ten aanzien van enkele aspecten (Levine & White, 1961; Hillenius,
1980) en hierbij besluiten tot een gemeenschappelijk handelingsscenario ( Können,
1980) waarbij het samenwerkingsdoel de afzonderlijke doelen van de deelnemende
organisaties slechts gedeeltelijk overlapt (Vrakking, 1980) en de samenwerking wordt
gebruikt om de eigen competenties te ontwikkelen (Johnson & Scholes, 1999).
Volgens Hall (1999) zijn er drie niveaus waarop interorganisationele samenwerking
kan worden geanalyseerd.
1
1
2
2
5
C
2
a) Dyadische interorganisationele relatie
1
3
4
b) Interorganisationeel Set
3
4
c)Netwerk
Figuur 4: Analyseniveaus van interorganisationele samenwerking, afgeleid van Hall (1999, pg. 221)
Er zijn verschillende manieren om een samenwerking vorm te geven zoals door
middel van een fusie, een joint venture, een alliantie of een netwerk (Johnson &
Scholes, 1999; Levine & White, 1961; Provan & Milward, 1995; Stern et al., 2001).
In dit onderzoek zal slechts aandacht worden besteed aan de laatste vorm van
samenwerking; het netwerk. Voor de situatie in ‘s Hertogenbosch is deze het meest
relevant omdat de kenmerken van een netwerk samenwerking het beste aansluiten
bij de situatie in ‘s Hertogenbosch. De samenwerkingsvorm ‘netwerk’ en de
kenmerken hiervan zullen in paragraaf 2.2 worden beschreven. Tot slot zal worden
uitgelegd waarom het netwerk het meest relevant is voor de situatie in ‘s
Hertogenbosch.
2.2 Netwerken
In deze paragraaf zullen een aantal aanleidingen voor het ontstaan van netwerken
worden beschreven. Daarna zullen verschillende voorwaarden worden omschreven
die belangrijk zijn bij het ontstaan en in stand houden van de relaties die samen het
netwerk vormen.
30
Netwerken zijn gecreëerd om acties van relevante en betrokken organisaties te
coördineren en reguleren (De Greve & Vrakking, 1980). Daarnaast worden
netwerken gecreëerd voor het bereiken van compleetheid (Levine & White, 1961;
Van Gils, 2000).
Een netwerkstructuur wordt gekarakteriseerd door een groep van actoren die zijn
verbonden door een set van relaties (Van Gils, 2000; Brass, Butterfield, and Skaggs,
1998) met een lange termijn oriëntatie (Ritter en Gemünden, 2003). Deze relaties, de
tijdsduur en de intensiteit ervan, zijn een middel voor organisaties om zich sterker
met elkaar te verbinden en zich te onderscheiden van hun gemeenschappelijke
omgeving (Commandeur en Den Hartog, 1988b; Beije & Groenewegen, 1993; Uzzi,
1997).
Relaties, binnen een netwerk, kunnen gebaseerd zijn op economische, financiële,
organisationele of persoonlijke factoren (Ritter en Gemünden, 2003). Samen vormen
ze de basis van het netwerk en zorgen ze voor de flexibiliteit, snelheid en kracht van
een netwerk (Lipnack en Stamps, 1994).
Relaties worden bepaald door inhoud, richting en sterkte en kunnen gericht of
ongericht zijn. Bij gerichte relaties is het contact niet wederzijds. Bij ongerichte
relaties hebben beide organisaties contact. Wanneer er veel gerichte contacten in
een netwerk zijn kan dat inhouden dat het netwerk asymmetrisch is. De sterkte van
een relatie wordt bepaald door de inhoud en de frequentie van het contact tussen
beide organisaties (Garton et al., 1997; Brass et al., 1998).
‘s Hertogenbosch vertoont een groot aantal overeenkomsten met de kenmerken van
een netwerk. Er zijn meerdere organisaties aanwezig, zowel bij de organisaties die
zich richten op slachtoffers van vrouwenhandel en bij organisaties die zich richten op
vluchtelingen en vreemdelingen, die door middel van relaties met elkaar verbonden
zijn. Deze relaties zijn ontstaan om compleetheid te bereiken, oftewel een totaal
pakket van diensten aan te bieden, en zijn gebaseerd op verschillende factoren
(Knaapen, 2000; Interview Mw. Benamu, coördinator LEV, 2004). Over de richting en
frequentie van de verschillende relaties (Garton et al., 1997; Brass et al., 1998) kan
nog niet veel worden gezegd.
31
2.3 Structuurvariabelen
De structuurvariabelen die hierna worden besproken zijn kwantitatieve gegevens. De
informatie die door deze maten wordt verkregen is puur cijfermatig. Aan de hand van
deze cijfers kunnen berekeningen worden gemaakt die een objectief beeld kunnen
geven van het netwerk.
2.3.1 Omvang
Hierbij wordt het aantal organisaties in het netwerk bedoeld Campo (2002). Bij de
uitwerking van de resultaten zullen ook deelnetwerken worden gebruikt, gebaseerd
op de verschillende relaties die Provan en Milward (1998) hebben gebruikt.
Aangezien niet alle organisaties alle vormen van relaties hebben komen ze niet in
alle deelnetwerken voor.
2.3.2 Dichtheid
De dichtheid heeft betrekking op het aantal relaties dat aanwezig is binnen een
netwerk in verhouding tot het aantal mogelijke relaties dat aanwezig kan zijn. Hoe
hoger dit getal, hoe hechter het netwerk (Van Aelst & Bruyninckx, 1998). Wanneer er
een lage dichtheid is zijn relaties belangrijker dan wanneer er een hoge dichtheid is,
aangezien het wegvallen van een relatie dan een grotere impact heeft op de
effectiviteit van het netwerk (Bala & Goyal, 1999). Deze waarde kan gekoppeld
worden aan integratie; hoe meer relaties er bestaan tussen de verschillende
organisaties, hoe hechter het netwerk is (Campo, 2002).
2.3.3 Centraliteit
Dit begrip heeft betrekking op de belangrijkste actor in een netwerk; wie heeft het
meeste
contact,
of
via
welke
organisatie
verloopt
het
meeste
contact
(Haythornthwaite, 1996; zij noemt dit begrip ‘prominentie’). Voor het bepalen van de
coördinatie is dit belangrijk. Ten tweede kan centraliteit gebruikt worden als indicatie
van het begrip ‘afhankelijkheid’. Hoe hoger de centraliteit in het netwerk hoe meer
men afhankelijk is van de centrale actor (Van Aelst & Bruyninckx, 1998). Campo
(2002)
beschrijft
dat
centraliteit
kan
worden
gesplitst
in
twee
soorten;
relatiecentraliteit en strategische centraliteit (door Freeman, 1979, degree- en
betweenness-centrality genoemd). Er is sprake van relatiecentraliteit als het gaat om
het aantal relaties dat een actor heeft en van strategische centraliteit als een relatie
tussen twee actoren verloopt via een derde actor. In dit onderzoek zal worden
gefocust op relatiecentraliteit omdat de directe relaties tussen de organisaties
worden onderzocht.
32
2.3.4 Kwetsbaarheid
Een combinatie van centraliteit en dichtheid kan gebruikt worden voor de berekening
van de kwetsbaarheid van een netwerk. Als een actor met zijn relaties wegvalt
verandert de dichtheid. Wanneer er weinig relaties zijn binnen een netwerk heeft het
wegvallen van een actor met zijn relaties meer impact dan wanneer het netwerk
‘superverbonden’ is, i.e. met een hoge dichtheid (Bala & Goyal, 1999). Hoe meer de
dichtheid verandert, hoe kwetsbaarder het netwerk is. Voor het onderzoek is dit van
belang omdat zo kan blijken dat de aanwezigheid van een actor of meerdere actoren
cruciaal kan blijken te zijn voor het functioneren en voortbestaan van het netwerk
(Campo, 2002).
2.3.5 Nabijheid
De nabijheid heeft betrekking op het aantal ‘stappen’ dat een organisatie moet
nemen om in contact te komen met een andere organisatie (Campo, 2002). Dit
begrip kan goed gekoppeld worden aan “Communicatie”. Door verbeterde
communicatie methoden zijn lijnen tegenwoordig korter en is het makkelijker met
elkaar in contact te komen dan vroeger (Stoter, 1997). Nabijheid is ook direct
gekoppeld aan het begrip ‘integratie’; hoe hoger de nabijheid, hoe hoger de integratie
(Goessling, 2004).
2.4 Voorwaarden voor duurzame netwerkrelaties
Bij
het
onderzoeken
van
interorganisationele
samenwerking
kunnen
twee
benaderingen worden gebruikt; de samenwerking wordt gezien als afhankelijke of
onafhankelijke variabele (Stern et al., 2001). In dit onderzoek wordt gekeken welke
verschillende factoren van belang zijn voor samenwerking; interorganisationele
samenwerking wordt gezien als afhankelijke variabele van deze combinatie.
Recentelijk is door een aantal verschillende auteurs beschreven aan welke
voorwaarden samenwerking moet voldoen om effectief te zijn (Brass, Galaskiewicz,
Greve & Tsai, 2004; Hanaki, Peterhansl, Dodds & Watts, 2004; Provan en Milward,
1998, 2002; Ritter en Gemünden, 2003; Schumaker, 2003). De door hen genoemde
relevante voorwaarden wordt in diverse andere boeken en artikelen ook genoemd en
bevestigd. De geselecteerde variabelen die zullen worden onderzocht zijn
‘Communicatie’, ‘Afhankelijkheid’, ‘Legitimiteit’, ‘Integratie’, ‘Coördinatie’, ‘Vertrouwen’
en ‘Sterkte Relaties’.
33
In het volgende gedeelte zullen deze begrippen worden besproken middels een
beschrijving van hun belang voor samenwerking. In hoofdstuk 3, bij de beschrijving
van de methodologie, zullen de begrippen worden geoperationaliseerd voor gebruik
in de interviews.
2.4.1 Communicatie
Communicatie heeft een sterke wederzijdse relatie met andere organisatieaspecten
(Stoter, 1997). Cohesie tussen de actoren in een netwerk neemt toe door
communicatie (Brass et al., 2004). Wanneer het streven naar gezamenlijke
doelstellingen belangrijker wordt, neemt de frequentie van interactie tussen
groepsleden toe en worden de sociale relaties hechter (Dankers, 2000). Stoter
(1997) merkt wel op dat je eigenlijk pas kunt zeggen dat er sprake is van
communicatie wanneer het ook enig effect oplevert in bijvoorbeeld de kennis of
attitude van de ontvanger, of in de zin van gemeenschappelijke betekenis of
standpuntvorming.
Pure informatie-uitwisseling in kennisgevende zin kan prima verlopen via ‘nieuwe
media’. Hieronder wordt onder andere e-mail, fax, mobiele telefonie en internet
verstaan. Deze vormen van communicatie bevorderen de doorstroming, beschikbaarheid, afstemming op verschillende doelen en toegankelijkheid van de
informatiestromen in een organisatie (Stoter, 1997).
Face-to-face communicatie heeft echter een aantal kenmerken die het onmisbaar en
de krachtigste communicatievorm maakt voor de informatieverwerking van complexe
en ongestructureerde problemen of situaties. Daft en Engel (1986) beschrijven in hun
mediarijkheidstheorie dat persoonlijke communicatie de meest effectieve vorm van
communicatie is om consensus te bereiken over complexe en dubbelzinnige
situaties. Het zorgt voor begripsvorming, gemeenschappelijke betekenisvorming,
onderlinge afstemming en het ontstaan van gedragsnormen (Stoter, 1997), factoren
die onmisbaar belangrijk zijn voor de coördinatie of samenwerking tussen afdelingen
en/of organisaties (Daft & Engel, 1986).
2.4.2 Afhankelijkheid
Het belang van afhankelijkheid bij samenwerking werd al in 1938 beschreven door
Barnard. Vervolgens is dit begrip steeds uitgebouwd (Alexander, 1995; Hillenius,
1980; Vrakking, 1980). Organisaties zijn van elkaar afhankelijk als ze een proces niet
bevredigend af kunnen ronden zonder een beroep te doen op middelen of bronnen
34
die andere actoren bezitten (Kamann, 1993; Godfrooij, 1980). Deze afhankelijkheden
zijn een van de oorzaken van het ontstaan van het netwerk (Wassenberg, 1980;
Galaskiewicz, 1985) en leveren de noodzaak tot verbintenissen op waarbij de
organisatie
niet
op
gaat
in
een
samenwerkingsverband
en
waarbij
het
samenwerkingsdoel de afzonderlijke doelen van de deelnemende organisaties
slechts gedeeltelijk overlapt.
Wanneer organisaties zich bewust zijn van de wederzijdse afhankelijkheid zal dit
leiden tot een ondubbelzinnig regime van harmonieuze of op conflict en rivaliteit
gebaseerde houdingen en spelregels (Alter & Hage, 1993; Wassenberg, 1980).
Afhankelijkheid van actoren heeft direct te maken met de doeleinden, ze moeten
echter wel als eigenschap van de relatie worden gezien, niet als eigenschappen van
afzonderlijke actoren.
In de welzijnssector is er vaak sprake van sequentiële en complementaire
interdependentie (Schumaker, 2003; Van der Aa & Konijn, 2002; Breedveld, 1980,
Godfrooij, 1980; Alter & Hage, 1993). Sequentiële interdependentie (door Alter en
Hage (1993) symbiotische interdependentie genoemd) bestaat als de output van de
ene werksoort de input van de andere is. Vragen die hierbij gesteld kunnen worden
zijn 'past mijn cliëntbehandeling op die van jou?', 'geef ik de relevante gegevens mee
voor de volgende hulpverlener?' en 'wordt er wel op de juiste manier verwezen?'.
Concrete acties bij deze vorm van interdependentie zijn inhoudelijk overleg en
informatie-uitwisseling.
Complementaire interdependentie is een tweede vorm die, naast sequentiële
interdependentie, relevant is voor het welzijnswerk. Deze vorm heeft betrekking op
organisaties die niet-identieke functies vervullen maar elkaar aanvullen zonder dat er
sprake is van sequentiële afhankelijkheid (Schumaker, 2003). Relaties die bij dit
soort hulpverlening bestaan zijn de doorverwijzing van cliënten van elkaar of naar
elkaar, het delen van projecten, het volgen van cliënten, het hebben van een
dienstverleningscontract of het hebben van een financiële relatie (Alter & Hage,
1993).
2.4.3 Legitimiteit
Zowel Johnson en Scholes (1999), als Provan en Milward (2002) merken op dat de
meest succesvolle samenwerkingsverbanden voorkomen tussen partners die positief
staan ten opzichte van het ontwikkelen en onderhouden van een partnership. Het
35
netwerk is het meest effectief wanneer de samenwerking daarnaast wordt gebruikt
om de eigen competenties te ontwikkelen in plaats van simpelweg de partner te
gebruiken om deze tekorten aan te vullen. Provan en Milward (2002) noemen deze
situatie, waarbij deelnemers in een netwerk overtuigd zijn van het nut van een
netwerk en daardoor bereid zijn er tijd en middelen aan te besteden, ‘Legitimiteit’.
Lipnack en Stamps (1994) zien de gezamenlijke waardering van het netwerk ook als
cruciaal punt voor het ontstaan en de ontwikkeling van een netwerk. Volgens hen is
legitimiteit een ‘unifying purpose’ als er binnen een netwerk sprake is van gedeelde
ideeën, waarden en doelen. Daarnaast geven zij aan dat de samenwerking het
meest effectief is wanneer organisaties vrijwillig deelnemen aan het netwerk omdat
zij het nut ervan in zien (voluntary links). Zo versterken ze het netwerk en dragen ze
bij aan de effectiviteit daarvan.
Provan en Milward (1998) ontdekten dat legitimiteit een van de vier redenen is (naast
resultaten voor cliënten, kosten en het verkrijgen van bronnen), die belangrijk is voor
het toetreden tot een netwerk. In hun latere onderzoek (2002) blijkt dat legitimiteit
ook belangrijk is bij het ontstaan van een netwerk. Wanneer leden van het netwerk
het netwerk erkennen en het gezamenlijk doel dat het netwerk nastreeft ook
nastreven is er een grote kans dat het netwerk levensvatbaar wordt.
Wanneer het netwerk eenmaal is opgestart wordt legitimiteit versterkt wanneer
deelnemers uit het netwerk tevreden zijn over het netwerk, het gevoel hebben dat
hun gezamenlijke inspanningen bereiken wat ze moeten bereiken en dat de
samenwerking binnen het netwerk goed verloopt (Alter & Hage, 1993).
2.4.4 Integratie
Integratie werd in 1944 voor het eerst omgeschreven door Polanyi (in Goessling,
2004). Tegenwoordig wordt het op twee manieren uitgelegd. Ten eerste als feit dat
organisaties relaties hebben met elkaar en niet in sociale isolatie werken
(Granovetter, 1985). Een tweede uitleg is als mate waarin organisaties zijn
geïntegreerd in een netwerk dat wordt gecoördineerd door een centrale autoriteit.
Een hoge mate van integratie in de formele relaties verbetert de effectiviteit van een
netwerk (Goessling, 2004; Nohria, 1993). De mate van integratie is te bepalen door
een combinatie van de gegevens over de dichtheid en centraliteit binnen een
netwerk (Provan & Milward, 2002). Deze begrippen zijn eerder besproken in
paragraaf 2.3.2 en 2.3.3.
36
Van Gils (2000) geeft aan dat uitwisseling tussen actoren ingebed is in een zekere
sociale structuur. Deze ingebedheid (embeddedness) heeft betrekking op het feit dat
uitwisselingen en discussies in een groep over het algemeen een geschiedenis heeft.
Deze geschiedenis resulteert in een routine situatie en een stabilisatie van de relaties
tussen leden. Wanneer er sprake is van relaties die zijn ingebed in een coherente
sociale en persoonlijke context, zal de stabiliteit in een netwerk hoog worden (Beije &
Groenewegen, 1993). Wanneer de relaties tussen organisaties goed ingebed zijn en
er sprake is van stabiliteit in het netwerk beïnvloedt dit, op een positieve manier, het
vertrouwen tussen organisaties binnen het netwerk (Granovetter, 1985; Goessling,
2004; Nohria, 1993). Dit zal verder worden behandeld in paragraaf 2.3.6.
2.4.5 Coördinatie
Een volgende variabele voor effectieve samenwerking is coördinatie. Provan en
Milward (1998) hebben hier in hun onderzoeken veel aandacht aanbesteed. Naar
aanleiding hiervan menen ze dat de aanwezigheid van een centrale coördinator er
voor kan zorgen dat bronnen eerlijk worden verdeeld zodat de effectiviteit van het
netwerk wordt gemaximaliseerd.
Volgens Ritter en Gemünden (2003) is het mogelijk dat er geen echte leider in het
netwerk is, maar dat het ‘zichzelf organiseert’. Provan en Milward (1998) geven aan
dat dit ook mogelijk is, maar dat er dan wel een hoog niveau van toewijding tot
doelen van het netwerk moet zijn (bereikt).
Lipnack en Stamps (1994) zijn het niet eens met de aanwezigheid van een centrale
coördinator die veel macht in handen heeft. Ze menen dat het voor een netwerk juist
belangrijk is meerdere leiders te hebben omdat het hier juist zijn kracht uit haalt en
zo bestand is tegen veranderingen waar het netwerk mee te maken krijgt.
Wanneer er coördinatie bestaat binnen een netwerk kan dit zich beter niet alleen
richten op centrale controle van bronnen (Provan & Milward, 2002). Het kan beter
gezien worden als een aanleiding om samen te werken met elkaar en met de
belangrijkste organisatie (core agency) om er zeker van te zijn dat de diensten
efficiënt worden aangeboden door de verschillende organisaties (Kamann, 1993).
Voor de situatie in ‘s Hertogenbosch zal gebruik worden gemaakt van de theorie van
Lipnack en Stamps (1994). Op het moment zijn er twee groepen organisaties en ook
37
twee coördinatoren (zie bijlagen 4 en 5). Als er meer samenwerking komt tussen de
twee groepen zullen de coördinatoren waarschijnlijk beiden blijven waardoor de
theorie van Lipnack en Stamps (1994) beter aansluit.
2.4.6 Vertrouwen
Vertrouwen is binnen interorganisationele netwerken een belangrijke voorwaarde.
Het is een begrip dat, na alles wat er al over geschreven is, nog steeds lastig te
definiëren en te conceptualiseren is (Bhattacharya et al., 1998; Das en Teng, 1998;
Edelenbos, 2002; Lipnack en Stamps, 1994; Woolthuis, 1999). Een aantal woorden
die in de verschillende definities van vertrouwen terugkomen zijn; bereidheid tot het
nemen van risico’s, bewuste keuze, gelijkwaardigheid, controle, positieve associatie
en domein specifiek.
Mayer et al. (1995) vatten al deze kenmerken samen in zijn definitie van vertrouwen;
‘Trust is the willingness of a party to be vulnerable to the actions of another party,
based on the expectation that the other will perform a particular action important to
the trustee, irrespective of the ability to monitor or control that other party’.
De aanwezigheid van vertrouwen bij het organiseren heeft een positieve invloed op
het samenwerkingsproces. Het maakt het makkelijker relaties te construeren en
relaties worden eenvoudiger omdat vertrouwen mensen de kans geeft doelen tot in
detail te formuleren en ze ook te bereiken. Tot slot worden de kosten van
communicatie en het opbouwen van een relatie lager naarmate de mate van
vertrouwen groter is Lipnack en Stamps (1994). Daarentegen zorgt wantrouwen voor
moeilijkheden bij iedere stap in het samenwerkingsproces; om dezelfde doelen te
bereiken moet alles veel gedetailleerder worden besproken (Woolthuis, 1999).
Integratie en nabijheid hebben een positieve invloed op vertrouwen (Goessling,
2004).
Vertrouwen kan worden gebaseerd op vier punten; als eigenschap van de persoon
(de een vertrouwt makkelijker dan de ander), op kennis over het verleden en
prestaties van de partner, op de invloed die men op elkaar heeft en op gewenning
(Blau, 1964; Rooks, et al., 2003; Woolthuis, 2000). Volgens Woolthuis (2000) en
Rooks et al., (2003) is de tweede vorm van vertrouwen het meest relevant voor
organisaties in een netwerk aangezien deze invloed heeft op de motivatie van
organisaties om te gaan samenwerken. Deze invloed van vertrouwen komt
38
bijvoorbeeld terug bij het door Lipnack en Stamps (1994) beschreven 'vrijwillige
linken'. Pas als men een organisatie vertrouwt wil men vrijwillig met een organisatie
samenwerken.
De vierde vorm van vertrouwen is voor netwerken echter ook van belang;
organisaties werken samen en gaan er na een tijdje van uit dat de ander bezig blijft
zoals hij nu bezig is (Blau, 1964). Dit aspect van vertrouwen kan direct worden
gekoppeld aan het begrip 'integratie'. Volgens Nohria (1993) ontstaat er door
integratie van de organisaties stabiliteit wat een positieve uitwerking heeft op het
vertrouwen dat organisaties in elkaar hebben. Dus door vertrouwen ontstaat
stabiliteit en door stabiliteit ontstaat vertrouwen.
2.4.7 Sterkte Relaties
Al de voornoemde factoren hebben invloed op de sterkte van relaties in een netwerk.
Hoe hoger de legitimiteit en het vertrouwen, hoe sterker de relatie en hoe
gemakkelijker de samenwerking. De sterkte van een relatie is belangrijk omdat
hiermee bijvoorbeeld de integratie en de invloed van de afzonderlijke organisaties
gemeten kunnen worden. De sterkte van relaties is van een aantal factoren
afhankelijk. Een van die factoren is de frequentie van interactie. Hoe meer interactie
er is, hoe sterker een relatie is (Garton et al., 1998).
Bij het analyseren van een netwerk gaat het voornamelijk om de vormgeving van de
relaties. Organisaties in een netwerk zijn door middel van meerdere relaties met
elkaar verbonden (Goessling, 2004). Wanneer dit het geval is, is er sprake van
multiplexity (Provan & Milward, 1998). Deze ‘multiplexity’ zorgt voor een sterkere
relatie aangezien er meerdere banden zijn tussen de organisaties. Op het moment
dat er een relatie verbroken wordt zijn er nog andere relaties die ervoor zorgen dat er
toch een relatie blijft tussen de organisaties (Scott, 1991).
Een hele andere kijk op de sterkte van relaties komt van Granovetter (1973). Hij zegt
dat zwakke relaties juist een voordeel zijn voor netwerken omdat een verandering
door deze zwakke relaties niet direct invloed heeft op het gehele netwerk. Bouty
(2000) heeft aangetoond dat de sterkte van relaties geen invloed heeft op de
kennisdeling tussen medewerkers van organisaties zolang hun organisaties geen
directe concurrenten zijn. Aangezien de organisaties in deze vorm van hulpverlening
heel nauw samen moeten werken zijn sterke banden belangrijk om stabiliteit in een
netwerk te behouden (Provan & Milward, 2002). De zwakke verbanden van
39
Granovetter zijn echter wel nuttig in verband met organisaties die niet tot de kern van
een netwerk behoren. Beide relaties zijn nuttig voor het delen van kennis (Bouty,
2000).
In het onderzoek zullen vijf verschillende relaties worden onderzocht. Deze relaties
zijn afgeleid van een onderzoek van Provan en Milward dat in 1995 is uitgevoerd in
vier verschillende gezondheidsnetwerken in Amerika. Zij hebben voor deze relaties
gekozen omdat deze vaak genoemd werden als voorbeelden van activiteiten die
nodig zijn om integratie van dienstverlening te laten optreden (Agranoff, in Provan &
Milward, 1995; Provan & Milward, 1995, 1998). De vijf relaties die zij noemen zijn:
1. Doorverwijzingen van cliënten; Stuurt u cliënten door naar andere
organisaties uit het netwerk?
2. Ontvangen doorverwijzingen; Ontvangt uw organisatie cliënten van een van
de andere organisaties uit het netwerk?
3. Coördinatie van een cliënt; Coördineert en deelt uw organisatie zaken van
slachtoffers van vrouwenhandel op doorlopende basis met een van de andere
organisaties uit het netwerk?
4. Gedeelde werkafspraken; Heeft uw organisaties werkafspraken met de
genoemde organisaties waarbij slachtoffers van vrouwenhandel worden
geholpen via een formeel samenwerkingsverband met deze organisaties?
5. Dienstverleningscontracten; Geeft uw organisatie geld aan, of ontvangt de
organisatie geld van een van de genoemde organisaties?
Naar aanleiding van deze vijf relaties zijn er twee opmerkingen te maken die relevant
zijn voor het onderzoek. De vierde relatie van Provan en Milward (1998) spreekt
oorspronkelijk van gedeelde programma’s. Aangezien de hulpverlening aan
slachtoffers van vrouwenhandel, vluchtelingen en vreemdelingen één programma
vormt zal in deze case geval alleen aandacht worden besteed aan werkafspraken.
In het onderzoek zal de laatste relatie niet worden onderzocht. Uit het oriënterende
interview met mw. Knaapen bleek dat er binnen het netwerk Slachtoffers
Mensenhandel geen financiële relaties zijn. Madi krijgt subsidie van de gemeente om
het netwerk te coördineren, maar dat is de enige financiële relatie die in dit netwerk
bestaat.
Uit de literatuur is echter wel een andere relatie blijkt af te leiden die van groot belang
is: “kennisdeling” (Bala & Goyal, 1999; Provan & Milward, 2002; Stoter, 1997; Brass
40
et al., 2004; Bouty, 2000). Deze relatie is ook van groot belang voor beide groepen
organisaties (Knaapen, 2000, 2001, 2002, 2003; Interview Mw. L. Benamu,
coördinator LEV). In het onderzoek zal deze relatie worden meegenomen in plaats
van ‘financiële relaties’.
In de twee voorgaande paragraven zijn kwantitatieve en kwalitatieve variabelen van
netwerken besproken. De kwantitatieve variabelen richten zich op harde maten
waarmee een netwerk geanalyseerd kan worden. De kwalitatieve variabelen richten
zich op de voorwaarden die van belang zijn voor de effectiviteit van de relaties die
binnen het netwerk aanwezig zijn. In de volgende paragraaf zal een ideaalmodel
worden geschetst waarin de ideale verhouding per variabele zal worden
weergegeven. Hierna wordt, aan de hand van literatuur, uitgelegd waarom deze
verhoudingen zo moeten zijn.
2.5 Meetmodel
In het voorgaande stuk zijn een aantal kenmerken beschreven die van belang zijn bij
het ontstaan en voortbestaan van een netwerk:
Kwantitatief
Kwalitatief
Omvang
Communicatie
Dichtheid
Afhankelijkheid
Centraliteit
Legitimiteit
Kwetsbaarheid
Integratie
Nabijheid
Coördinatie
Vertrouwen
Sterkte Relaties
Tabel 4: Kwantitatieve en kwalitatieve voorwaarden voor een efficiënt en effectief netwerk
Een combinatie van deze verschillende voorwaarden leidt tot een effectief netwerk.
In het voorgaande deel is beschreven waarom deze voorwaarden van belang zijn
voor de effectiviteit van de samenwerking. Ter beantwoording van deelvraag 2 zal in
het volgende deel door middel van een grafiek worden duidelijk gemaakt in welke
mate elke variabele aanwezig moet zijn voor een effectieve samenwerking.
2.5.1 Kwantitatieve variabelen
In de onderstaand figuur zijn de verhoudingen die zouden moeten bestaan tussen de
verschillende kwantitatieve kenmerken van een netwerk om het zo effectief mogelijk
te laten zijn.
41
Hoog
Middel
Laag
Omvang
Dichtheid
Centraliteit
Kwetsbaarheid
Nabijheid
Figuur 5: Ideale verhouding kwantitatieve variabelen voor effectieve samenwerking
Omvang. Theoretisch gezien kan een netwerk al bestaan uit 3 organisaties. Het
ideale aantal organisaties dat in een netwerk zit varieert van netwerk tot netwerk. Het
soort organisaties of dienstverlening is hierbij belangrijk. Belangrijk is te bedenken
dat het aantal mogelijke relaties binnen een netwerk gelijk is aan het aantal
organisaties (n) maal het aantal organisaties min 1 (n-1). Steeds wanneer er een
organisatie bij het netwerk komt vermenigvuldigt de omvang zich (Haythornthwaite,
1996).
Dichtheid. Hoe hoger de dichtheid hoe beter. Een hoge dichtheid betekent dat veel
organisaties directe banden hebben met elkaar. Een minder hoge dichtheid betekent
dat organisatie elkaar alleen via, bijvoorbeeld de centrale organisatie, kunnen
bereiken. Dichtheid is direct gekoppeld aan integratie, waarbij integratie de
kwalitatieve weergave is van dichtheid. Het aantal relaties dat een organisatie kan
aangaan is van nature beperkt (zie omvang). Als gevolg hiervan zal de dichtheid in
kleine netwerken vaak automatisch hoger liggen dan de dichtheid in grote netwerken
(Van Aelst en Bruyninckx, 1998).
Centraliteit. Centraliteit moet gemiddeld zijn. Meestal is de centrale organisatie ook
de coördinerende organisatie. Centraliteit moet echter niet te hoog zijn. Wanneer alle
relaties verlopen via de centrale organisatie is dat niet bevorderlijk voor de integratie.
Een ander gevaar van een te hoge centraliteit is dat het netwerk uiteen kan vallen
zodra de centrale organisatie wegvalt (Van Aelst & Bruyninckx, 1998).
Kwetsbaarheid. De kwetsbaarheid van een netwerk moet laag zijn. Wanneer er sterk
wordt geleund op een of meerder organisaties bestaat het gevaar van uiteenvallen
van het netwerk wanneer een van de organisaties verdwijnt (Bala & Goyal, 1999).
Hoe lager de kwetsbaarheid hoe groter de kans op voortbestaan van het netwerk.
42
Nabijheid. Dit kan het beste gemiddeld tot hoog zijn. Voor het functioneren van het
netwerk is het het beste wanneer er niet te veel afstand is tussen de organisaties, en
de nabijheid dus hoog is. Als ze elkaar snel kunnen bereiken bevordert dit de
samenwerking, de integratie en het vertrouwen (Oerlemans et al., 2001). De
verschillende communicatievormen, face-to-face communicatie, e-mail en telefoon,
hebben een positieve invloed op de nabijheid aangezien zij het makkelijker maken
elkaar snel te bereiken (Stoter, 1997).
Voor een effectieve samenwerking moet de kwetsbaarheid van het netwerk laag zijn,
de centraliteit laag tot gemiddeld, de nabijheid gemiddeld tot hoog en de dichtheid
hoog. Wat betreft de omvang is het lastig te zeggen bij welke exacte hoeveelheid het
netwerk niet meer werkbaar is.
2.5.2 Kwalitatieve variabelen
Een belangrijke opmerking die hier geplaatst moet worden is dat bij het lezen van de
literatuur voornamelijk aandacht is besteed aan voorwaarden die een positieve
invloed hebben op de effectiviteit van een netwerk. Daarna zijn de kenmerken die
door meerdere auteurs werden omschreven, gekozen om te analyseren. In het nu
volgende deel wordt per kenmerk beschreven hoe de verhouding moet zijn om het
netwerk effectief te laten zijn.
hoog
middel
laag
C
i ti
Communicatie
Af h k l i j kh i d
Afhankelijkheid
L i ti i t i t
Legitimiteit
I t
ti
Integratie
C ö di t i
Coördinatie
V t
Vertrouwen
St k t relaties
l ti
Sterkte
Figuur 6: Ideale verhouding kwalitatieve variabelen voor een effectieve samenwerking
Communicatie. Beide beschreven vormen (face-to-face en via telefoon, e-mail en
post) moeten aanwezig zijn. De eerste vorm om complexe problemen op te lossen
en tot gedeelde visies te komen. De andere vorm voor snelle, directe communicatie
met de bewuste persoon of organisatie. Als slechts een van beide vormen aanwezig
is wordt de communicatie minder effectief (Stoter, 1997).
Afhankelijkheid. Organisaties moeten zich bewust zijn van hun afhankelijkheid van
de andere organisaties. Zodra dat bewustzijn aanwezig is zullen ze bereid zijn tot
43
samenwerking. Zolang ze denken dat ze het zelf wel kunnen is het erg moeilijk om
samen te werken (Provan & Milward, 1998). Organisaties moeten zich echter niet te
afhankelijk op gaan stellen. Om goed te functioneren moeten ze weten dat ze de
anderen nodig hebben, maar wel hun eigen autonomie bewaren (Godfrooij, 1980).
Legitimiteit. Hoe hoger de legitimiteit binnen een netwerk, hoe beter. Zolang
organisaties het nut inzien van het netwerk zullen ze er aan mee willen doen en zich
er voor in willen zetten (Alter & Hage, 1993). Zodra het netwerk geen toegevoegde
waarde meer heeft voor de organisaties wordt het minder interessant voor hen om
zich in te zetten voor het netwerk (Provan & Milward, 2002).
Integratie. Ook voor integratie geldt; hoe hoger, hoe beter. Hoe makkelijker
organisaties elkaar kunnen bereiken en hoe meer tevreden ze met elkaar zijn, hoe
makkelijker de samenwerking kan verlopen (Goessling, 2004; Nohria, 1993).
Coördinatie. Coördinatie kan het beste gemiddeld zijn. Uit de literatuur is af te leiden
dat een zekere mate van coördinatie goed is omdat zo de bronnen eerlijk worden
verdeeld en de organisaties bij elkaar worden gehouden (Provan & Milward, 2001).
Lipnack en Stamps (1994) menen echter dat het juist belangrijk is de coördinatie te
spreiden zodat het netwerk meer veranderingen op kan vangen. Een combinatie van
deze twee uitgangspunten komt uit op een gemiddelde sterkte van coördinatie
waarbij er meerdere coördinatoren zijn, die de bronnen kunnen verdelen.
Vertrouwen. Ook bij vertrouwen geldt; hoe hoger hoe beter. Het bevordert de
samenwerking en maakt het makkelijker tot overeenstemming te komen met
betrekking tot bepaalde beslissingen (Woolthuis, 2002). Wanneer vertrouwen
vermindert of wegvalt zullen beslissingen meer gedetailleerd moeten worden
omschreven en besproken wat extra tijd kost (Lipnack en Stamps, 1994). Vertrouwen
wordt ook positief beïnvloed door integratie en nabijheid; wanneer deze hoog zijn is
het vertrouwen ook sterker (Goessling, 2004).
Sterkte relaties. Wat betreft sterkte relaties gelden twee dingen. Ten eerste; hoe
meer relaties er bestaan tussen 2 organisaties, hoe beter dit is omdat dit bijdraagt
aan de stabiliteit van de relaties (Provan & Milward, 1998; Bala & Goyal, 1999).
Anderzijds zijn zwakke relaties, die worden aangesproken op het moment dat het
nodig is, nuttig. Deze relaties bestaan tussen twee netwerken; ze worden niet
44
regelmatig gebruikt, maar mocht het nodig zijn dan weet men elkaar te bereiken
(Granovetter, 1985).
Voor een effectieve samenwerking is het dus belangrijk dat er verschillende vormen
van communicatie zijn, er enige mate van afhankelijkheid is, waarvan de organisaties
zich bewust zijn, en dat de legitimiteit hoog is. Verder is het het beste als de
integratie hoog is, er (niet te sterke) coördinatie is, het vertrouwen hoog is en de
relaties sterk zijn.
2.6 Conclusie
In dit hoofdstuk is middels de literatuur een antwoord geformuleerd op de eerste
twee deelvragen. Deze vragen richten zich op de samenwerkingstheorieën die in de
literatuur te vinden zijn, de voorwaarden voor effectieve samenwerking die hierin
wordt genoemd en de verhouding die deze voorwaarden moeten hebben om effectief
te zijn. In paragraaf 2.1 en 2.2 is te lezen welke theorie er bestaat over
samenwerking. Hieruit is de netwerkvorm als analyseniveau afgeleid. Vervolgens is
er aan de hand van de literatuur bepaald welke 5 kwantitatieve kenmerken van
belang zijn voor het analyseren van een netwerk en welke 7 kwalitatieve
voorwaarden van belang zijn voor het analyseren van de relaties binnen een
netwerk. In de laatste paragraaf zijn deze gegevens in een conceptueel model
weergegeven, zodat in een oogopslag te zien is op welke manier de voorwaarden
zich tot elkaar moeten verhouden om zo effectief mogelijk te kunnen samenwerken.
In het volgende hoofdstuk zullen de methoden die gebruikt gaan worden voor het
uitvoeren van het onderzoek uiteengezet worden. Hierbij zal eerst de vorm van het
onderzoek en de vorm van de dataverzameling worden besproken. Vervolgens
worden de verschillende voorwaarden geoperationaliseerd waarna een toelichting
wordt gegeven over de validiteit van het onderzoek.
45
46
3. METHODOLOGIE
In dit hoofdstuk zal de methodologie van het onderzoek worden beschreven. Eerst
zal er in paragraaf 3.1 een korte uitleg worden gegeven over de onderzoeksstrategie.
Vervolgens wordt er in paragraaf 3.2 de wijze van dataverzameling en data-analyse
besproken. In paragraaf 3.3 wordt de keuze voor een netwerkanalyse verantwoord
en kort beschreven. Paragraaf 3.4 biedt de conceptualisering van de in hoofdstuk 2
geselecteerde kwalitatieve variabelen. Ter afsluiting is er in paragraaf 3.5 een
verantwoording voor de werkwijze, en de daarmee samenhangende betrouwbaarheid van het onderzoek beschreven.
3.1 Onderzoeksstrategie
Binnen de sociale wetenschappen zijn onderzoeken op te splitsen in kwantitatieve en
kwalitatieve onderzoeken. Kwalitatieve gegevens hebben betrekking op de aard, de
waarde en eigenschappen (kwaliteiten) van het onderzochte verschijnsel. Bij
kwantitatief onderzoek draait het om hoeveelheid, omvang (frequentie) of de mate
van voorkomen van een bepaald fenomeen (Baarda & De Goede, 1998). Binnen
deze twee hoofdvormen van onderzoek zijn drie manieren van onderzoek te
beschrijven; toetsend, beschrijvend en exploratief onderzoek (Baarda & De Goede,
1997).
Swanborn (1999) geeft het verschil aan tussen theoriegericht-, praktijkgericht- en
evaluatieonderzoek. Theoriegericht onderzoek richt zich op het beschrijven,
begrijpen, verklaren en voorspellen van verschijnselen. De hierbij gevonden kennis
hoeft niet onmiddellijk te worden gebruikt. Praktijkgericht onderzoek gaat juist om
verkregen kennis die het mogelijk maakt de werkelijkheid te beïnvloeden en te
veranderen. Evaluatieonderzoek behoort tot praktijkonderzoek. De belangrijkste
functie van deze vorm van onderzoek is niet bewijzen maar verbeteren (Stufflebeam
in Swanborn, 1999).
Uit deze twee beschrijvingen van onderzoeksvormen valt af te leiden dat dit
onderzoek een praktijkgericht, kwalitatief en evaluerend onderzoek is. Het onderzoek
gaat om het evalueren van de samenwerking in de case ’s Hertogenbosch, aan de
hand van een op literatuur gebaseerd ideaalmodel. Met behulp van een vergelijking
tussen literatuur en praktijk kan een beschrijving van de succes- en faalfactoren
worden gegeven. Hiermee kan een fundament worden gelegd dat in de toekomst
47
gebruikt kan worden om de samenwerkingssituatie van organisaties te beschrijven
en verbeteren.
3.1.1 Literatuurstudie
Om de doelstelling van dit onderzoek te bereiken is er een probleemstelling
geformuleerd die is opgesplitst in een aantal theoretische en praktische deelvragen.
Een aantal deelvragen wordt beantwoord middels theorie, de overige vragen middels
het onderzoek van de case ‘s Hertogenbosch. De theoretische deelvragen zijn
beantwoord in hoofdstuk 2. Aan de hand van de theorie zijn voorwaarden voor
effectieve samenwerking in de situatie ‘s Hertogenbosch gedestilleerd. Deze kennis
zal gelden als basis voor de casestudie.
3.1.2 Casestudie
Voor het uit te voeren onderzoek is de casestudie de best toepasbare methode. Een
casestudie is een specifieke vorm van veldonderzoek (Baker, 1999) waarbij de focus
op één groep organisaties is waarbij inhoud en onderzoekseenheid veelal aan elkaar
gekoppeld zijn (Baarda & De Goede, 1998).
Volgens Yin (1989) is een casestudie geschikt wanneer de onderzoeksvraag een
‘hoe en/of waarom’ vraag is. Cases zijn vaak beschrijvend, explorerend of
reflecterend (Den Hertog, 1995). Yin geeft een omschrijving van een case als; “het
onderzoek van een huidig fenomeen in de eigen omgeving, waarbij de grenzen
tussen fenomeen en context niet geheel vanzelfsprekend zijn en waarin
verschillende bronnen worden gebruikt” (Yin, in Baker, 1999: pg. 252). Een
casestudie vindt plaats in een actuele situatie waardoor contextualiteit erg belangrijk
is; een probleem is geplaatst binnen een historische en maatschappelijke context en
deze moet duidelijk bij het onderzoek worden betrokken (Baarda & De Goede, 1998).
Door middel van een ‘hoe’ vraag wordt er onderzocht hoe de samenwerking verloopt
tussen organisaties die werkzaam zijn op het gebied van vluchtelingen/
vreemdelingen en slachtoffers van vrouwenhandel in ‘s Hertogenbosch. Op het
gebied van tijd en plaats is dit duidelijk afgebakend. Tevens zijn er verschillende
bronnen van informatie te vinden, waardoor aan alle kenmerken van casestudies,
zoals gegeven door Yin (1989), wordt voldaan.
48
3.1.3 Conclusie
Samenvattend zal het onderzoek een praktijkgericht, kwalitatief en evaluerend
onderzoek worden. Middels een literatuurstudie en een casestudie, die het beste
geschikt is voor een dergelijk onderzoek, zal worden onderzocht hoe de
samenwerking tussen de organisaties uit het netwerk slachtoffers mensenhandel en
de organisaties uit het netwerk dat zich richt op vluchtelingen en vreemdelingen in ‘s
Hertogenbosch verloopt.
3.2 Dataverzameling
In de volgende paragraaf wordt besproken op welke manieren de benodigde
informatie verzameld zal gaan worden. Er wordt beschreven aan welke punten in dit
proces extra aandacht zal moeten worden besteed en hoe de verzamelde data
uiteindelijk geanalyseerd zullen gaan worden. Om de betrouwbaarheid van het
onderzoek zo groot mogelijk te maken zal gebruik worden gemaakt van empirische
datatriangulatie. Dat houdt in dat er via verschillende bronnen data wordt verzameld;
in dit onderzoek gebeurt dat via interviews en documentenanalyse. Een andere bron
van data, literatuur, is al eerder gebruikt om het theoretisch kader te beschrijven.
3.2.1 Interviewen
Een interview in een kwalitatief onderzoek neemt vaak de vorm aan van een gesprek
tussen twee of meer mensen en wordt niet volledig gestuurd door de aanwezigheid
van de interviewer (Baker, 1999). Binnen sociaal onderzoek zijn er vier typen van
interviewen
te
onderscheiden;
het
gestructureerde,
semi-gestructureerde,
ongestructureerde en groepsinterview.
Voor dit onderzoek is het semi-gestructureerde interview het best passend omdat er
vanuit de theorie onderwerpen zijn verzameld waarover de onderzoeker graag de
mening van de respondenten wil hebben. Middels een topiclist, een lijst met te
bespreken onderwerpen (Peterson, 2000), worden de onderwerpen besproken
waarbij de volgorde niet van belang is. Deze methode geeft een grote vrijheid aan
het gesprek omdat mensen zo ‘om de vragen heen praten’ (Baarda & De Goede,
1998), een voordeel bij een evaluatie onderzoek. Een ander groot voordeel van het
semi-gestructureerde interview is dat ‘lastig meetbare concepten’ als ‘vertrouwen’
duidelijk besproken kunnen worden (Woolthuis, 2000).
De interviews zullen worden afgenomen bij de contactpersonen van de organisaties
(bijlage 2 en 3). Op die manier kan informatie worden verkregen over de inhoud van
49
de contacten die de organisaties hebben met andere organisaties. Hierbij zal worden
uitgegaan van de vijf mogelijke soorten relaties zoals beschreven door Provan en
Milward (1998). Daarnaast zullen de andere kenmerken van effectieve relaties
worden besproken door middel van directe en indirecte vragen. Bij de organisaties
die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen zal ook nog aandacht worden
besteed aan hun kennis van de vrouwenhandelproblematiek.
3.2.2 Documentanalyse
In dit onderzoek is de documentanalyse van groot belang omdat er informatie naar
voren komt over de contacten tussen organisaties die niet in een interview verteld
zou kunnen zijn omdat deze kennis niet bij de aanwezig is.
Over het algemeen kan documentanalyse zich richten op organisatorische stukken
zoals verslagen van vergaderingen, correspondentie, publicaties, en jaarverslagen
(Baarda & De Goede, 1997). In dit onderzoek zal het plaatsvinden naast het
interviewen om zo de dataverzameling aan te vullen. Er zal voornamelijk gebruik
worden gemaakt van de voortgangsrapporten die de ontwikkeling van het netwerk
slachtoffers
mensenhandel
beschrijven.
Tevens
zullen
de
vastgelegde
werkafspraken worden geraadpleegd. Deze bronnen bij elkaar, en bekeken in relatie
tot hun sterkten en beperkingen voor het produceren van data, zorgen voor een rijke
verzameling inzichten en meningen (May, 2001).
Een voordeel van het gebruik van documenten is de, vergeleken met interviews,
kleinere kans op vertekening. Een nadeel waar rekening mee moet worden
gehouden is het feit dat een onderzoeker op een bepaalde manier naar de
documenten kijkt en er daardoor verkeerde conclusies aan verbindt welke hij
toeschrijft aan het onderzochte materiaal. Middels datatriangulatie kan dit voorkomen
worden omdat kennis en inzicht ontleend kan worden aan ander materiaal
(interviews) over dezelfde onderzoekseenheden (Baarda & De Goede, 1998).
3.2.3 Case selectie
Aan de hand van de sociale kaart12 die bestaat in ’s Hertogenbosch, gesprekken met
de coördinator van het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel en een interview met
Dhr. Vroonen van de Gemeente ‘s Hertogenbosch, is bepaald welke organisaties van
belang waren voor het onderzoek. In bijlage 2 en 3 staat een overzicht van de
12
Een sociale kaart is een lijst met organisaties die aanwezig zijn in een stad, wat de
organisaties doen en waar ze zich mee bezig houden.
50
verschillende organisaties, en hun activiteiten, die in het onderzoek zijn betrokken.
Per organisatie is er één persoon geïnterviewd.
3.3 Analyse
Na het interviewen en analyseren van de documenten is de volgende stap het
analyseren van de verzamelde informatie. Een eerste stap hierin is het, aan de hand
van de (uit de theorie afgeleide) topiclist, scheiden van de relevante en niet-relevante
informatie (Baarda & De Goede, 1998). De overblijvende, relevante informatie wordt
gebruikt in de data-analyse. In de volgende paragraaf zal worden uitgelegd welke
analysemethode zal worden gebruikt en waarom hiervoor gekozen is. Vervolgens
wordt uitgelegd hoe deze methode wordt uitgevoerd. Daarna zullen de in hoofdstuk
twee besproken kwalitatieve kenmerken van relaties worden geoperationaliseerd om
ze te kunnen gebruiken in de interviews.
3.3.1 Netwerkanalyse
Netwerkanalyse is een middel om te komen tot uitspraken over een bepaald
maatschappelijk verschijnsel. Een netwerk dient hierbij als model dat een deel van
de sociale werkelijkheid beschrijft (Van Aelst & Bruyninckx, 1998). Om dit model te
kunnen beschrijven en analyseren moet de informatie eerst worden geabstraheerd in
de vorm van een graaf13 (Campo, 2002). Hierbij wordt door middel van pijlen
aangegeven hoe vaak er interactie is tussen de verschillende actoren en in welke
richting dat verloopt (Hüttner, 1995; Van Aelst & Bruninckx, 1998). Eerst wordt een
algemene graaf geconstrueerd waaruit af te leiden is welke organisaties met welke
organisaties contact hebben. Daarna worden er deelgraven worden gemaakt per
soort relatie, zoals beschreven door Provan en Milward (1995), zodat per organisatie
kan worden bekeken welke relaties ze hebben met andere organisaties. Vanaf dat
niveau kunnen de maten van structuurvariabelen worden afgeleid.
De methode is geschikt voor het visualiseren van kwantitatieve data die betrekking
hebben op relaties binnen een netwerk (Campo, 2002). De gegevens die gebruikt
zullen worden voor het construeren van het netwerkmodel worden afgeleid uit de
verschillende bronnen (interviews en documenten). De kwalitatieve gegevens die
hierbij zijn verkregen zullen worden omgezet in kwantitatieve gegevens.
13
Een graaf is een overzichtsschema waarin alle organisaties en hun relaties zijn getekend
51
Bij het uitvoeren van een netwerkanalyse worden vier stappen doorlopen Campo
(2002):
Modelleren:
Via de vraagstelling en onderzoeksgroep wordt bepaald hoe het
netwerk er uit zal zien; de omvang van het aantal organisaties en hun
interne relaties worden in kaart gebracht.
Formaliseren: Het netwerk wordt opgevat als verzameling van punten en lijnen om
zo de netwerktheoretische maten te bepalen. Er wordt een index
gekozen die aangeeft hoe de punten en lijnen zijn verdeeld.
Berekenen:
Nadat de relatiematrix is aangemaakt kunnen verschillende maten
worden berekend. Hierbij kunnen eventuele verbanden worden
aangetoond.
Interpreteren: Aan de hand van de gevonden relaties kan bekeken worden hoe de
situatie is in een netwerk en hoe dat eventueel veranderd zou kunnen
worden. Bijvoorbeeld wanneer een netwerk erg asymmetrisch is.
Tabel 5: Stappen in een netwerkanalyse, afgeleid van Campo, 2002.
In dit onderzoek zullen deze stappen ook worden doorlopen. Bij het interviewen is
gevraagd met welke organisaties de geïnterviewde organisatie een relatie heeft, en
wat de inhoud van deze relatie is (op basis van het in hoofdstuk 2
geoperationaliseerde begrip ‘sterkte relaties’). Vervolgens wordt deze data
opgenomen in verschillende datatabellen (bijlage 7). Per relatie zal een netwerk
worden getekend. Uiteindelijk wordt deze data gebruikt om de netwerkmaten van de
verschillende netwerken, Netwerk Slachtoffers Mensenhandel, WAVV-LEV en het
algemene netwerk, te berekenen.
3.3.2 Het analyseren van de data
In het hiernavolgende stuk zullen de methoden worden besproken die gebruikt gaan
worden
voor
het
analyseren
van
de
in
hoofdstuk
twee
beschreven
structuurvariabelen. Deze maten zijn omvang, dichtheid, kwetsbaarheid, centraliteit
en nabijheid.
De omvang van het netwerk zal in dit onderzoek worden bepaald door een analyse
van de door de zorgcoördinator verstrekte documenten. Een andere manier die vaak
wordt gebruikt is het zoeken van 'boundary spanners' (Aldrich, 1972). Hierbij wordt
een organisatie gevraagd met wie hij contact heeft en vervolgens worden de
genoemde organisaties ondervraagd. Deze methode is echter omslachtig en
52
tijdrovend, daarom is de omvang van het netwerk in dit onderzoek bepaald via de
documentanalyse.
De dichtheid van een graaf heeft betrekking op de verhouding tussen het aantal
relaties en het aantal mogelijke relaties in een graaf. Dit is te berekenen middels de
volgende formule; L / (n(n-1)/2). Wanneer er een gerichte graaf is wordt er gebruik
gemaakt van de formule: L / n (n-1). L staat hierbij voor het aantal lijnen in een graaf
en ‘n’ voor het aantal punten in een netwerk (Scott, 2000).
De kwetsbaarheid van een netwerk wordt bepaald door het weghalen van een (of
meerdere) pijlen uit het netwerk, en vervolgens de nieuwe samenhang van het
netwerk te meten. Hiermee kan een zwakke (na verwijdering verhoogt de
samenhang), neutrale (verwijdering brengt geen verandering teweeg) of sterke
(verwijdering verlaagt de samenhang) samenhang worden aangetoond (Campo,
2002).
Centraliteit bestaat in twee vormen. In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan
relatiecentraliteit (door Haythornthwaite prominentie genoemd). Dit wordt bepaald
door het aantal relaties dat een organisatie heeft met andere organisaties te tellen.
De organisatie met de meeste relaties is het meest ‘centraal’ (Haythornthwaite, 1996)
en laat zien wie ‘min of meer het meest te zeggen heeft’ (Nohria, 1992).
Nabijheid wordt berekend middels het aantal stappen dat een organisatie moet
nemen om bij een andere organisatie te komen. Hoe minder stappen er nodig zijn
voor organisaties om andere organisaties te bereiken, hoe beter de samenhang van
het netwerk (Haythornthwaite, 1996).
3.4 Operationalisering van de te meten begrippen
In het volgende stuk zullen de verschillende, uit de theorie afgeleide, kwalitatieve
concepten, zoals beschreven in hoofdstuk 2, worden geoperationaliseerd voor
gebruik in de interviews. Eerst wordt een omschrijving gegeven van de betekenis van
het begrip in dit onderzoek. Vervolgens wordt beschreven hoe die operationalisering
terug zal komen in de vragen die tijdens het interview zullen worden gesteld. Het
uiteindelijke interview is te vinden in bijlage 6.
53
3.4.1 Communicatie
Het meten van “communicatie” is te splitsen in twee delen; enerzijds hoe vaak er
communicatie optreedt en anderzijds welke media worden gebruikt. Ten eerste zal er
aandacht worden bestaat aan de mate van contact tussen de organisaties.
Communicatie moet namelijk regelmatig voorkomen om effectief te zijn (Dankers,
2000). In die context wordt het begrip communicatie geoperationaliseerd als:
•
Hoe vaak treedt er communicatie op tussen de organisaties? Dagelijks,
wekelijks, maandelijks of jaarlijks?
Wat betreft de media zijn er twee soorten van belang; via de nieuwe media zoals
telefoon en e-mail (Stoter, 1997) en via face-to-face contact (Daft en Engel, 1986).
Dit wordt als volgt geoperationaliseerd:
•
Welke media worden door de verschillende organisaties gebruikt om te
communiceren in het netwerk?
In het onderzoek wordt aan de deelnemers uit de netwerken gevraagd hoe vaak ze
contact hebben met andere organisatie, en op welke manier dat plaatsvindt.
3.4.2 Afhankelijkheid
Kamann (1993) heeft in zijn artikel over afhankelijkheid het begrip als volgt
geoperationaliseerd:
Afhankelijkheid is aanwezig als:
•
De vrijheid om iets te doen voor een actor in een relatie wordt bepaald door
de afwezigheid of acties van de andere actor.
•
De mogelijkheid om zich te gedragen als een actor in een relatie wordt
bepaald door de afwezigheid van bronnen zoals goederen, services, knowhow, expertise, netwerk relaties enz. van de andere actor.
•
Een actor is niet in staat de andere actor te vervangen door een andere actor.
•
Een breuk in de relatie brengt de continuïteit van een actor in gevaar
In het interview is afhankelijkheid betrokken door middel van twee soorten vragen. In
het begin wordt gevraagd of mensen organisaties op willen noemen met wie ze het
meeste contact hebben. Hieruit is af te leiden welke voor hen het belangrijkste zijn bij
het uitvoeren van hun activiteiten. Communicatie maakt relaties hechter; de
organisatie waarmee het meest contact is zal dus belangrijker zijn voor een
organisatie dan een organisatie waarmee minder contact is (Dankers, 2000). Tijdens
54
het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek zal ook worden gevraagd welke
organisaties voor de contactpersonen onmisbaar zijn voor het uitvoeren van hun
diensten. Door het combineren van deze twee antwoorden kan bepaald worden van
welke organisaties geïnterviewde organisaties afhankelijk zijn.
3.4.3 Legitimiteit
Het meten van de legitimiteit van een netwerk is erg lastig. Het wordt bepaald door
de manier waarop deelnemers van een netwerk tegen het netwerk aankijken; hoe
nuttiger en belangrijker ze het bestaan van het netwerk vinden, hoe meer er sprake
is van legitimiteit. Met ‘nuttig’ wordt zowel het nut voor de organisatie als voor de
cliënt bedoeld (Provan & Milward, 2002; Johnson & Scholes. 1999). De definitie van
legitimiteit die Alter en Hage (1993) geven zal worden gebruikt in de interviews: “het
gevoel tussen deelnemers in het netwerk dat hun gedeelde moeite bereikt wat het
zou moeten bereiken, dat het goed verloopt en productief is”.
Dit is te operationaliseren in de volgende begrippen:
•
Heeft het netwerk een toegevoegde waarde voor de organisatie?
•
Is de situatie verbeterd sinds het bestaan van het netwerk?
•
Is er tevredenheid over het bestaan van het netwerk?
Bij het interview wordt gevraagd wat de algemene mening van de respondentis over
de situatie in het netwerk. Daarna zal worden doorgevraagd totdat een duidelijk
antwoord is verkregen op deze drie vragen. Wanneer men op alle drie de vragen een
positief antwoord kan geven betekent dit dat de legitimiteit van het netwerk voor die
organisatie hoog is.
3.4.4 Integratie
Om de begrippen Integratie te operationaliseren wordt gebruik gemaakt van de
gegevens over de dichtheid en centralisatie (Provan & Milward, 2002). Deze
gegevens geven de frequentie van contact en de mate van centralisatie binnen een
netwerk weer.
Integratie valt te operationaliseren door te kijken naar
•
welke afstand er bestaat tussen organisaties; hoe makkelijk menen ze met
een andere organisatie in contact te kunnen komen?
•
hoe verloopt dit contact?
55
Bij het interview zullen deze twee onderwerpen worden besproken. Hoe makkelijker
de organisaties elkaar kunnen bereiken en hoe makkelijker het contact verloopt, hoe
hoger de integratie (Dankers, 2000).
3.4.5 Coördinatie
Voor coördinatie kan gebruik worden gemaakt van de gegevens over centralisatie
(Provan & Milward, 2002). Uit de berekende cijfers en de getekende coördinatiegraaf kan relatief simpel worden afgeleid wie de coördinerende organisatie is binnen
het netwerk.
Coördinatie kan worden geoperationaliseerd als:
•
wat is de rol van de organisaties?
•
wie zien organisaties als centrale of coördinerende organisatie?
Door een combinatie van deze twee meningen kan gezien worden wat de positie van
een organisatie is binnen een netwerk. Daaruit kan ook worden afgeleid welke
organisatie de coördinerende organisatie is.
3.4.6 Vertrouwen
In het onderzoek zal gebruik worden gemaakt van het onderzoek van Kamann
(1993) waarin hij het begrip ‘vertrouwen‘ heeft geoperationaliseerd en gebruikt.
Volgens Kamann (1993) is vertrouwen iets dat in tegenstelling staat tot wantrouwen
en/of verraad. Vertrouwen is in een relatie aanwezig wanneer een actor:
•
niet checkt of de argumenten van de partner wel kloppen
•
niet verwacht dat de partner niet loyaal is
•
open is in het geven van informatie, ook wanneer hier niet om gevraagd is.
•
voor de partner geen waardevolle of benodigde informatie verbergt
•
informatie die verkregen is van de partner vertrouwelijk behandelt
•
van de partner een wederkerige houding verwacht
Bij het uitvoeren van de interviews zal deze operationalisering worden gebruikt om
van mensen te horen of ze wel of geen vertrouwen hebben in de andere organisaties
uit het netwerk. Wanneer respondenten vragen wat er met het begrip 'vertrouwen'
wordt bedoeld zal deze operationalisering worden uitgelegd.
56
3.4.7 Sterkte van Relaties
De sterkte van relaties kan op verschillende manieren worden berekend. Ten eerste
is het gebaseerd op het aantal relaties dat een actor met een andere actor heeft. Die
relaties kunnen om vijf redenen plaatsvinden (Provan & Milward, 1998). De maximale
score die gehaald kan worden bij het berekenen van de sterkten wordt berekend
door het vermenigvuldigen van het aantal mogelijke relaties met het aantal actoren in
een netwerk; 5 (n-1). N staat hierbij voor het aantal organisaties in een netwerk.
De berekende sterkte kan afgezet worden tegen het totaal aantal relaties dat een
actor kan hebben. De uitkomst die dan verkregen wordt is vergelijkbaar met de
uitkomst van de berekening van centraliteit. Het verschil tussen beide uitkomsten is
dat bij de sterkte van de relaties rekening wordt gehouden met de multiplexiteit van
de relaties (Campo, 2002).
Als controlemiddel voor het al dan niet bestaan van relaties hebben Provan en
Milward (1998) in hun onderzoek steeds twee mensen binnen een organisatie
geïnterviewd; iemand uit het bestuur en iemand van de werkvloer. Zodra er een
verschil bleek te zijn met betrekking tot het bestaan van een relatie of de frequentie
daarvan konden zij dit met beide mensen bespreken. In dit onderzoek is dat helaas
niet mogelijk; enerzijds wegens de tijdsdruk, maar anderzijds omdat er per
organisatie vaak maar één persoon is die zich bezig houdt met hulpverlening aan
slachtoffers van vrouwenhandel14. Veel organisaties doen dit naast, of in combinatie
met, hun andere activiteiten. In het kader van het al dan niet bestaan van een relatie
is hier gekozen om gebruik te maken van de bevestiging van een relatie door een
andere actor.
3.5 Criteria voor het onderzoek
3.5.1 Interne Validiteit
Baker (1999) beschrijft interne validiteit simpelweg als ‘meten wat je wilt meten’. Den
Hertog en Van Sluijs (1995) zijn iets duidelijker in hun definitie en stellen dat ‘de mate
waarin met zekerheid kan worden aangenomen dat een interventie X leidt tot een
verandering in Y en dat deze verandering niet door andere oorzaken wordt bepaald’.
14
Bij de Politie en het Verdihuis zijn er twee personen die zich bezig houden met slachtoffers
van vrouwenhandel. In beide gevallen is er slechts één van de twee geïnterviewd omdat de
tweede persoon afwezig was.
57
Yin (1989) geeft aan dat er bij interne validiteit een causale relatie tussen variabelen
wordt verondersteld. Dit is relevant voor het verklarende deel van het onderzoek.
3.5.2 Externe Validiteit
Baarda en de Goede (1997) beschrijven externe validiteit als de vraag of het mogelijk
is de conclusies uit de specifieke onderzoekssituaties over te dragen naar
vergelijkbare of overeenkomstige situaties. Aangezien het onderzoek een casestudie
betreft is het niet mogelijk de uitkomsten te generaliseren naar andere cases (Baker,
1999). Er kan echter wel sprake zijn van theoretische generaliseerbaarheid waarbij
waarnemingen worden vertaald naar het conceptuele model. Aan de hand hiervan
kunnen uitspraken worden gedaan over andere cases. Er moet worden opgemerkt
dat deze uitspraken het karakter hebben van hypotheses, niet van concrete
beschrijvingen (Hüttner, 1995). Voor dit onderzoek is theoretische generalisatie van
groot belang omdat het theoretisch ideaalmodel een algemeen model voor
samenwerking is, wat wel gebruikt zou kunnen worden voor de analyse van andere
netwerken.
3.5.3 Construct Validiteit
Construct Validiteit is erg belangrijk bij een casestudie (Den Hartog, 1995) en heeft
betrekking op de mate waarin het onderzochte fenomeen correct is vertaald in
operationele maten. Volgens Yin (1989) wordt constructvaliditeit bevorderd door
databron-triangulatie. Dit is een methode waarbij meerdere bronnen worden gebruikt
om een begrip te ‘meten’ (Baker, 1999). In dit onderzoek zal gebruik worden
gemaakt van databron-triangulatie om de constructvaliditeit te verhogen.
3.5.4 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid heeft te maken met repliceerbaarheid van het onderzoek. Dit
betekent dat iedere andere onderzoeker die dezelfde stappen volgt tot dezelfde
conclusies moet komen (May, 2001). Tevens heeft betrouwbaarheid te maken met
de methode en manier van gegevens verzamelen (Baker, 1999). Baarda en de
Goede (1998) geven tot slot aan dat het gedetailleerd registreren van gebruikte
bronnen belangrijk is zodat andere onderzoekers deze bronnen ook kunnen
raadplegen.
3.6 Conclusie
In dit hoofdstuk is uiteengezet waarom er gekozen is voor een casestudie en hoe
deze zal worden uitgevoerd in ’s Hertogenbosch. Middels interviews en een
58
documentanalyse zullen data worden verzameld welke vervolgens kwalitatief en
kwantitatief geanalyseerd zullen worden.
Na afname van de interviews zullen ze worden uitgeschreven. Dan zal per interview
worden samengevat wat er gezegd is, hoe men denkt over de situatie in het netwerk
en met welke organisaties er contact is. Vervolgens zal deze informatie kwantitatief
en kwalitatief worden geanalyseerd. De 7 kwalitatieve variabelen worden
geanalyseerd via de opmerkingen uit de interviews. Om de 5 kwantitatieve
variabelen te meten zal gebruik worden gemaakt van de datatabellen die zijn
geconstrueerd naar aanleiding van de data uit de interviews. Deze data zal worden
geanalyseerd via een netwerkanalyse.
In het volgende hoofdstuk zullen de resultaten van de casestudie worden besproken.
Tijdens het analyseren van de interviews kwamen een aantal problemen naar voren.
Deze zullen eerst worden besproken zodat met deze informatie in het achterhoofd de
resultaten van de analyse kunnen worden geïnterpreteerd. Vervolgens wordt de
situatie van de kwalitatieve variabelen in de netwerken beschreven aan de hand van
de gemaakte opmerkingen. Middels deze informatie kunnen datatabellen worden
geconstrueerd welke gebruikt zullen worden voor de netwerkanalyse. Tot slot zal
deze informatie worden vergeleken met het geschetste ideaalmodel waarna een
bespreking van de verschillen en overeenkomsten volgt.
59
60
4. DATA-ANALYSE CASE ‘s HERTOGENBOSCH
In dit hoofdstuk zal een analyse van de verzamelde data worden uitgevoerd aan de
hand van de in hoofdstuk 3 beschreven methoden. Hierdoor kan een antwoord
worden geformuleerd op de deelvragen 4 en 5 welke betrekking hebben op de
effectiviteit van samenwerking; binnen de netwerken en tussen de twee netwerken.
Naast het beantwoorden van deze vragen zal in dit hoofdstuk het begrip efficiëntie
van samenwerking worden behandeld. Dit begrip is geoperationaliseerd als
‘herkennen van slachtoffers van vrouwenhandel’. Tijdens de interviews zijn hier
vragen over gesteld. Hierbij is slechts aandacht besteed aan het netwerk WAVV-LEV
aangezien het, zoals eerder is beschreven, leek dat organisaties die zich richten op
vluchtelingen en vreemdelingen geen aandacht voor, en kennis over, slachtoffers
van vrouwenhandel hebben. Een tweede punt waarom deze kennis niet is gemeten
bij de organisaties uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel is dat zij bij de
oprichting van het netwerk een training hebben gekregen met betrekking tot
herkenning van slachtoffers van vrouwenhandel (bijlage 4). Hierdoor, en vanwege de
constante kennisdeling tijdens de netwerkoverleggen, is er van uitgegaan dat er bij
deze organisaties voldoende kennis over vrouwenhandel aanwezig is.
In paragraaf 4.1 zal een korte beschrijving worden gegeven van een aantal
problemen die naar voren kwamen tijdens het onderzoek. Paragraaf 4.2 behandelt
vervolgens een aantal problemen die specifiek te maken hadden met de onderzochte
relaties. Paragraaf 4.3 analyseert de kwalitatieve informatie uit de interviews, waarna
deze informatie wordt samengevat in paragraaf 4.4. Vervolgens wordt dit vergeleken
met het in hoofdstuk 2 ontwikkelde ideaalmodel van samenwerking. Paragraaf 4.5
geeft een kwantitatieve analyse op basis van de in de interviews verzamelde data,
welke eerst is omgezet in datatabellen (bijlage 7). Op basis hiervan wordt in
paragraaf 4.6 de situatie van het netwerk vergeleken met het ideaalmodel. Tot slot
wordt deze informatie in paragraaf 4.7 samengevat ter beantwoording van deelvraag
4 en 5 over de effectiviteit van de samenwerking in de verschillende netwerken.
In hoofdstuk 2 en 3 zijn steeds eerst de kwantitatieve variabelen en vervolgens de
kwalitatieve variabelen behandeld. Aangezien de kwantitatieve variabelen pas
kunnen worden berekend na een kwalitatieve analyse zal in dit hoofdstuk eerst
aandacht worden besteed aan de kwalitatieve variabelen. Nadat deze zijn
geanalyseerd kunnen en zullen de kwantitatieve variabelen worden geanalyseerd.
61
4.1 Problemen bij de kwalitatieve data-analyse
De hiernavolgende beschrijvingen over relaties, interpretatie daarvan en de
problemen die ontstonden zijn gebaseerd op de tabellen en grafieken uit bijlagen 7, 8
en 9.
Tijdens het uitvoeren van de analyse dook een probleem steeds opnieuw op. Door
middel van interviews zijn kwalitatieve data verkregen. Deze data moesten daarna
worden omgezet naar kwantitatieve data om de netwerktabellen en –graven te
maken. Deze data zijn gebaseerd op de percepties van de respondenten. Dit
betekent dat ieder zijn eigen visie geeft op de relaties met de verschillende
organisaties en op de gang van zaken in het netwerk. Bij de interpretatie van de data
konden een aantal antwoorden op verschillende manieren worden uitgelegd. De
problemen die hierna worden beschreven zijn grotendeels gebaseerd op dit
probleem.
Een opvallend probleem was de interpretatie van de relaties die een organisatie
heeft met andere organisaties. In het totale overzicht blijkt dat er een grote dichtheid
is van relaties; 90 procent van de mogelijke relaties bestaat echt. Wanneer de
bestaande relaties op onderwerp worden geselecteerd ontstaat echter een ander
beeld; de dichtheid komt dan niet één keer boven de 57 procent uit. Bij nadere
bestudering van de netwerktabellen blijkt dat organisaties de relatie die ze met elkaar
hebben vaak verschillend beoordelen. Een organisatie A meent dat hij een case
coördinerende relatie heeft met organisatie B. Organisatie B meent echter dat hij een
kennisdelende relatie heeft met organisatie A. In het totaal overzicht bestaat er dan
een relatie tussen beide organisaties; op relatiespecifiek niveau niet. Op die manier
ontstaan scheve verhoudingen.
Dit bleek vaak voor te komen en er zijn een aantal verklaringen voor te geven:
1. Sommige personen werkten nog niet zo lang bij de organisatie dus konden niets
vertellen over contacten die misschien in het verleden hadden plaatsgevonden. In
het licht van ‘weten ze wie ze kunnen bereiken’ is besloten een contact dat maar
eenmaal heeft plaatsgevonden als relatie te zien.
2. Sommige contacten waren incidenteel, wanneer een organisatie zich het
contact wel herinnert en de andere niet, hoeft dit niet te betekenen dat het contact er
62
niet is geweest. Dit probleem komt overeen met het onder 1 genoemde probleem. Er
is besloten deze relaties (die dus door slechts een van de twee betrokkenen is
genoemd) op te nemen in de analyse. Het feit dat een organisatie een contact noemt
betekent dat hij/zij op de hoogte is van het bestaan van de andere organisatie en
weet waarvoor deze benaderd kan worden. Dit is in het belang van het netwerk.
3. Sommige organisaties maken deel uit van een groter geheel. Dit is bijvoorbeeld
het geval bij de politie. Zelf heeft de politie afdeling Zedenzaken ’s Hertogenbosch
inzake slachtoffers van vrouwenhandel alleen direct contact met Madi. Dit contact
ontstaat wanneer zij een vrouw aantreffen en deze via Madi in het netwerk brengen.
SMVO en het Verdihuis (twee opvanginrichtingen) geven echter wel aan contact met
de politie te hebben. Dit komt omdat de politie verantwoordelijk blijft voor een vrouw
die in hun district is aangetroffen. Vrouwen worden echter bijna nooit in het district
geplaatst waar ze gevonden worden (Interview STV, Interview Politie). Wanneer
SMVO of het Verdihuis dus aangeeft contact met de politie te hebben betekent dat
dat ze contact hebben met een ander korps dan het korps uit ‘s Hertogenbosch.
Voor de relaties met Slachtofferhulp geldt hetzelfde. Slachtofferhulp merkt op dat zij
met bijna niemand contact hebben, terwijl er wel veel organisaties zijn die aangeven
dat ze contact hebben met Slachtofferhulp. In dit geval speelt ook dat wanneer een
vrouw al in behandeling is bij een bureau Slachtofferhulp in een andere plaats dat
men vanuit dat bureau contact met haar onderhoudt in plaats van haar over te
dragen naar Bureau Slachtofferhulp ’s Hertogenbosch.
4. Een vierde probleem wordt veroorzaakt door de verschillende doelgroepen waar
de organisaties mee werken. Tijdens de interviews met VIN, het LEV en het
Wereldhuis bleek bijvoorbeeld dat ze, naar hun zeggen, nooit op 1 keer na (het
Wereldhuis) te maken hadden gehad met slachtoffers van vrouwenhandel. De
relaties die ze beschreven met organisaties uit het netwerk ‘Slachtoffers
Mensenhandel’ hebben dus niet altijd specifiek te maken met slachtoffers van
mensenhandel.
5. Een volgend opvallend verschijnsel was het feit dat sommige organisaties het
aantal contacten dat ze hebben meestal onder- of overschatten. Aan de hand van
Tabel I (bijlage 7) is gemeten met hoeveel organisaties de respondentcontact zegt te
hebben en hoeveel organisaties ook aangeven dat ze contact hebben met de
geïnterviewde. De verwachting was dat het aantal organisaties dat een organisatie
63
noemt gelijk is aan het aantal organisaties die hem heeft genoemd. In de tabel
hieronder zijn de resultaten van deze analyse te lezen.
Gemeente 's Hertogenbosch
GGD
LEV
Madi
Politie afd. Zedenzaken
Slachtofferhulp
SMVO
STV
VAST
Verdihuis
VIN
Vluchtelingenwerk
Wereldhuis
Zelf Genoemd
7
9
5
11
8
7
8
10
9
7
6
11
6
104
Genoemd door anderen
9
10
6
9
7
8
7
9
8
7
6
12
6
104
Vaker genoemd dan verwacht
gelijk
Minder genoemd dan verwacht
Tabel 6: Verhouding zelf genoemde contact / genoemd als contact door andere organisaties.
Bij het onderzoek kwamen ook wat problemen naar voren die meer met een
specifieke relatie te maken hadden. Deze problemen worden in het nu volgende deel
besproken.
4.2 Relatie-specifieke problemen
4.2.1 Doorverwijzingen
Een probleem dat speelt bij doorverwijzingen (tabel 1) is dat binnen al deze soorten
doorverwijzingen verschillende soorten te onderscheiden zijn. Sommige hebben
betrekking op kennis, sommige op medische hulp, sommige op onderdak en
sommige op juridische begeleiding. Aangezien alle relaties uiteindelijk toch
betrekking hebben op hulpverlening is er besloten ze toch op eenzelfde manier te
beschrijven.
4.2.2 Ontvangen doorverwijzingen
Deze relatiegraaf (Graaf 2) is in feite een spiegeling van Tabel 1 (doorverwijzingen).
In deze tabel wordt een relatie echter bekeken vanuit de ontvangende partij. Als er
dus in de tabel staat; ‘Van’ LEV ‘Aan’ VAST betekent dit dat Vast doorverwijzingen
ontvangt van LEV. De ontvangende partij is in dit geval de organisatie die deze
relatie heeft beschreven. In tabel 1 en graaf 1 is de organisatie die aan het begin van
de pijl staat de organisatie die een relatie beschrijft. In tabel 2 en graaf 2 is het juist
64
de organisatie die aan het eind (aan de kop van de pijl) staat de organisatie die de
relatie beschrijft.
LEV
VAST
Figuur 7: Voorbeeld van een verhouding bij ‘ontvangen doorverwijzingen’.
4.2.3 Case coördinatie
Tijdens het opmaken van deze tabel bleek dat niet alle organisaties dezelfde mening
hebben over hun rol in het netwerk. De relaties worden lang niet altijd door beide
partijen bevestigd. Zoals eerder is gezegd is er toch voor gekozen relaties die niet
door beide organisaties worden genoemd wel op te nemen in het netwerk.
4.2.4 Werkafspraken
Bij tabel 4 Werkafspraken is het ook zo dat een relatie niet altijd wordt bevestigd door
beide partijen. Zo heeft Madi verteld dat aan het begin van de oprichting van het
netwerk contact is geweest met de organisaties VIN, VAST en het Wereldhuis om
hen te vertellen over de activiteiten van het netwerk. Er is toen afgesproken dat ze
contact met elkaar op konden nemen als dit nodig zou zijn. Er is besloten dit in de
context van de netwerkanalyse te zien als een werkafspraak; er is tenslotte
besproken dat men elkaar altijd kan bereiken als dat nodig is. Het LEV heeft deze
relatie echter niet genoemd maar dit is waarschijnlijk te verklaren door het feit dat het
LEV pas is opgericht na de start van het netwerk ‘Slachtoffers Mensenhandel’.
4.2.5 Kennisdeling
Het begrip Kennisdeling bleek bij het analyseren van de interviews enigszins
problematisch te zijn. Er zijn namelijk twee soorten kennisdeling te onderscheiden:
specifieke kennis over slachtoffers van vrouwenhandel en kennis met betrekking tot
organisatorische zaken.
Deze eerste vorm van kennis is erg belangrijk voor de vraag over de efficiëntie van
samenwerking. Door deze variant van kennisdeling te analyseren kan duidelijk
worden met welke organisaties uit het WAVV-LEV contact op nemen inzake vragen
over slachtoffers van vrouwenhandel. De tweede vorm is echter ook belangrijk omdat
deze vorm van kennisdeling van belang is voor het voortbestaan van het netwerk.
Uiteindelijk is toch besloten alle kennisdeling in één tabel op te nemen; zowel de
organisatorische als de specifieke kennis over vrouwenhandel. Uit de interviews
65
bleek dat beide vormen voor kwamen. Graaf 5 laat duidelijk zien dat er in het gehele
netwerk 2 groepen te onderscheiden zijn. De beide netwerken delen onderling kennis
op organisatorisch gebied. De relaties tussen de netwerken zijn gebaseerd op
kennisdeling met betrekking tot slachtoffers van vrouwenhandel.
Een andere belangrijke opmerking bij deze relatie is dat een aantal organisaties puur
in het netwerk zijn opgenomen met het oog op kennisdeling. Het betreft hier
Vluchtelingenwerk en Slachtofferhulp; zij en Madi hebben aangegeven dat deze
organisaties voornamelijk in het netwerk zitten wegens het delen van hun kennis
(interviews Vluchtelingenwerk 4-11-2004, Slachtofferhulp 11-11-2004, Madi 8-112004).
Uit de interviews blijkt wel dat wanneer er specifieke vragen zijn over vrouwenhandel
organisaties als eerste contact zoeken met Madi of met de STV. Organisaties uit het
netwerk WAVV-LEV zoeken eerder contact met de STV omdat dit een landelijke,
onafhankelijke organisatie is. Vanuit hun oogpunt is dit de makkelijkst aanspreekbare
organisatie. Ook wisten niet alle organisaties uit het WAVV-LEV welke functie Madi
heeft, waardoor ze zich waarschijnlijk niet tot Madi wenden. Nu ze wel kennis hebben
van dit netwerk zullen ze zich in de toekomst met vragen over vrouwenhandel
misschien sneller tot Madi wenden.
4.3 Kwalitatieve analyse van de interviews
In het hiernavolgende deel wordt, aan de hand van de interviews, de situatie in ’s
Hertogenbosch geanalyseerd. De kenmerken van samenwerking zullen stuk voor
stuk worden behandeld. Er wordt echter eerst begonnen met een korte analyse van
de kennis over vrouwenhandel die aanwezig is binnen de organisaties die zich
richten op vluchtelingen en vreemdelingen.
4.3.1 Kennis over vrouwenhandel bij organisaties die zich richten op vluchtelingen en
vreemdelingen
Bij de interviews met de organisaties die niet in het netwerk slachtoffers
mensenhandel zitten is extra aandacht besteed aan mensenhandel; letten de
organisaties op signalen van mogelijk slachtofferschap en weet men welke
organisatie men hiervoor kan inschakelen? Bij het interviewen zijn deze vragen
gesteld aan vier van de zes organisaties uit het WAVV-LEV, te weten VIN, LEV, het
Wereldhuis en VAST. De gemeente ’s Hertogenbosch is buiten beschouwing gelaten
omdat zij niet direct met de doelgroep in aanraking komt. Vluchtelingenwerk is tevens
66
aanwezig in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel en daardoor op de hoogte van
de vrouwenhandelproblematiek.
VIN heeft aangegeven geen enkel idee te hebben waarop gelet moet worden omdat
ze hier nooit specifieke informatie over hebben gehad. Het VIN heeft ook nog nooit te
maken gehad met slachtoffers van mensenhandel, dus vandaar dat er weinig
aandacht voor is. VIN geeft wel aan dat slachtoffers van mensenhandel bij VAST
terechtkomen en dat VIN er daarom weinig contact mee heeft.
Het LEV is niet echt alert op mogelijk slachtofferschap en weet ook niet waarop gelet
moet worden. Er wordt echter aangegeven dat er nooit is gevraagd hier op te letten.
Het Wereldhuis heeft wel eens vermoedens en houdt een vrouw dan ook extra
scherp in de gaten met betrekking tot eventuele signalen. In het verleden heeft het
Wereldhuis wel eens geïnformeerd bij de STV om te weten te komen wat de signalen
zijn waaraan aandacht besteed moet worden.
Het Wereldhuis geeft aan in het verleden maar één keer te maken hebben gehad
met een slachtoffer van vrouwenhandel. Toen is er contact opgenomen met de STV,
aangezien het bestaan van deze organisatie bekend was bij het Wereldhuis. LEV
heeft helemaal geen contact gehad met slachtoffers. Dit kan deels verklaard worden
door het korte bestaan van het LEV.
VAST heeft wel vaker te maken met slachtoffers van vrouwenhandel en er wordt dan
wel contact op wordt genomen met Madi. VAST is echter van mening dat sommige
vrouwen buiten het officiële circuit veiliger zijn dan wanneer ze bijvoorbeeld een
aanvraag doen voor een B9-regeling. Om die reden neemt VAST niet altijd contact
op met instellingen die hulpverlening bieden aan slachtoffers van mensenhandel.
Wat betreft het doorverwijzen van eventuele slachtoffers is het zowel bij het LEV en
VIN niet echt van toepassing met wie ze contact opnemen omdat ze er tot nu toe
nooit mee te maken hebben gehad. In verband met de uitbreiding van het
rechtsartikel ‘mensenhandel’ moet hier wel aandacht aan besteed worden.
4.3.2 Communicatie
In beide netwerken komen verschillende manieren van communicatie voor; face-toface, via de telefoon en e-mail. In de netwerkoverleggen die twee keer per jaar
plaatsvinden (netwerk slachtoffers mensenhandel) zijn altijd zoveel mogelijk
67
contactpersonen uit het netwerk aanwezig. Verschillende respondenten geven aan
dat het ‘kennen van een gezicht’ de interactie een stuk vergemakkelijkt. Verder
verloopt er heel veel contact via de telefoon.
Een ander medium dat veel wordt gebruikt is de e-mail. Een respondent geeft aan
dat dit een heel handig medium is. Veel mensen uit het netwerk werken parttime
waardoor niet iedereen even makkelijk telefonisch te bereiken is. Wanneer er een
mail wordt gestuurd kan de geadresseerde dat lezen op het moment dat het diegene
uitkomt en de zender hoeft niet af te wachten totdat de ontvanger reageert op het
bericht. Er wordt echter ook opgemerkt dat nog niet alle leden evenveel gebruik
maken van dit medium en dat sommige organisaties hier wel meer gebruik van
kunnen maken.
Door de ongelijke instroom van slachtoffers in het netwerk verschilt de frequentie van
contact tussen organisaties van tijd tot tijd. Dit betekent dat de communicatie op
sommige momenten intensiever is dan op andere momenten. Zo geeft het Verdihuis
aan dat het contact met de STV erg intensief is wanneer er net een slachtoffer van
vrouwenhandel is geplaatst in het Verdihuis. SMVO zegt hetzelfde over de relatie
met Madi. Beide partijen houden elkaar op de hoogte van de situatie van het
slachtoffer. Wanneer er echter geen vrouw in de opvang zit is dit intensieve contact
niet zo nodig.
Over het algemeen zijn de organisaties erg tevreden over de manier van
communicatie:
“De communicatie verloopt goed; vooral de netwerkoverleggen zijn erg nuttig omdat
je daar ook gelijk oplossingen hoort” (Verdihuis)
“De communicatie verloopt goed en direct. De waarde is dat je elkaars gezicht ziet”
(Vluchtelingenwerk)
“Het contact loopt soepeler sinds het bestaan van het netwerk omdat je nu de
gezichten kent en ook overal een contactpersoon hebt” (SMVO)
“Dankzij het feit dat je een naam en een gezicht hebt wordt het contact veel
persoonlijker” (Politie afd. Zedenzaken)
68
“Je kunt makkelijk in contact komen met anderen. ‘s Hertogenbosch is ook niet groot.
Veel organisaties kom je op verschillende plaatsen tegen” (Madi)
“Het contact vindt voornamelijk fysiek plaats via overleg” (Gemeente ‘s
Hertogenbosch)
“Het is makkelijk in contact te komen met de anderen en iedereen (van het WAVVLEV) staat voor elkaar klaar’’ (VAST)
“Er is alleen contact met Madi wanneer hier een slachtoffer wordt aangetroffen. Die
communicatie verloopt wel redelijk” (VAST)
Vluchtelingenwerk noemt nog wel een verbetering met betrekking tot de
communicatie: “Het zou heel fijn zijn als de opvanghuizen ook e-mail zouden gaan
gebruiken want het is heel makkelijk communiceren”.
4.3.3 Afhankelijkheid
Afhankelijkheid is te bepalen door de mening van de organisaties over de andere
organisaties en door de mate van contact. Op de vraag wie men als belangrijk zag
merkten veel respondenten op dat ze iedereen belangrijk vinden. De vraag werd dan
gespecificeerd naar welke organisaties eigenlijk onmisbaar waren voor het uitvoeren
van de eigen activiteiten. Daarop werd specifieker geantwoord, en werden vaak de
organisatie die qua hulpverleningstraject direct aansloten op de eigen diensten
genoemd.
In Tabel II is duidelijk te zien wie elkaar als belangrijk beschouwen. De tabel maakt
duidelijk zichtbaar dat organisaties die elkaar als ‘belangrijk’ zien meer in alle
gevallen meerdere relaties hebben met de ‘belangrijke’ organisatie. Uit de interviews
bleek dat de communicatie met de ‘belangrijke’ organisaties over het algemeen
intensiever was dan met andere organisaties.
Bij bestudering vallen drie dingen op:
Er zijn drie organisaties die door geen enkele andere organisatie onmisbaar worden
gevonden. Deze drie organisaties betitelen echter ook geen van de andere
organisaties als onmisbaar. Het gaat hier om de GGD, Vreemdelingenwerk en
Slachtofferhulp. Dit is waarschijnlijk te verklaren vanuit het soort dienst dat deze
69
organisaties aanbieden. Het zijn op zichzelf staande diensten waarvoor men niet
afhankelijk is van de samenwerking met andere organisaties.
Na de analyse komt de kern van het netwerk heel duidelijk naar voren. Deze wordt
gevormd door organisaties die de basisbehoeften (opvang, registratie en
hulpverlening) vervullen; Politie, de opvanghuizen en Madi als coördinerende
organisatie.
Deze analyse laat extra duidelijk zien dat er tussen de twee netwerken geen
belangrijke relaties bestaan; geen enkele van de organisaties uit een netwerk ziet
een van de organisaties uit het andere netwerk als onmisbaar.
In deze context valt is de relatie tussen gemeente ’s Hertogenbosch en het Verdihuis
een buitenbeentje. Ondanks dat het Verdihuis geen direct contact heeft met de
gemeente vindt het Verdihuis de gemeente ’s Hertogenbosch wel onmisbaar. Dit
komt omdat de gemeente subsidie verstrekt aan Madi om haar coördinerende rol te
blijven vervullen in het netwerk. Wanneer deze rol weg zou vallen wordt het voor het
Verdihuis moeilijk om te blijven functioneren.
4.3.4 Legitimiteit
Legitimiteit heeft te maken met het nut dat een netwerk voor de deelnemers heeft.
Zolang zij overtuigd zijn van het belang van het netwerk zullen ze er positief over
denken en zich ervoor in willen zetten. Zodra deze houding verandert wordt de
levensvatbaarheid van het netwerk kleiner.
Alle deelnemers uit het netwerk mensenhandel zijn overtuigd van het nut van het
netwerk. Ondanks dat sommige organisaties vraagtekens zetten bij het belang van
hun aanwezigheid in het netwerk (Vluchtelingenwerk, Slachtofferhulp) onderschrijven
ze wel het belang van het netwerk voor de situatie van de slachtoffers van
vrouwenhandel.
“Het netwerk is belangrijk; zonder dat zou weer worden teruggevallen in de oude
situatie waarbij men signalen afgaf en vervolgens niet wist of er iets mee gebeurde of
niet. Het is een goed initiatief” (Vluchtelingenwerk)
70
“Het is een breed terrein en door de verschillende spelers in het netwerk zijn alle
aspecten verantwoord. Als er een organisatie uit zou stapt wordt er een gat
geslagen” (SMVO)
“Je weet dat de vrouwen goed opgevangen zullen worden” (Politie)
“Het belangrijkste is dat de vrouwen goed geholpen worden en dat gebeurt op dit
moment” (Slachtofferhulp)
“Als het netwerk uit elkaar zou vallen zou dat betekenen dat er heel veel extra werk
zou komen. Door deze deling is het werk beter te behappen” (Verdihuis)
Bij de organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen heerst
dezelfde gedachte als in het netwerk slachtoffers mensenhandel. Een belangrijk
verschil tussen deze twee netwerken is wel dat het netwerk slachtoffers
mensenhandel al langer bestaat. De deelnemers uit het netwerk dat zich richt op
vluchtelingen en vreemdelingen zijn tevreden met het bestaan van hun netwerk, en
zien ook de noodzaak in van een gecoördineerde samenwerking.
“Het netwerk was noodzakelijk” (Gemeente ’s Hertogenbosch)
“Als je wilt samenwerken moet je er wel samen achter staan. Sinds kort is dat
weer zo” (VIN)
“Het netwerk zoals het nu bestaat (WAVV-LEV) functioneert goed en is vertrouwd.
Men moet elkaar nog beter leren kennen misschien” (VAST)
Uit deze uitspraken is af te leiden dat in beide netwerken een grote mate van
legitimiteit aanwezig is. Alle organisaties zijn overtuigd van het nut van het netwerk
waarin ze aanwezig zijn. Wat de netwerken van elkaars nut vinden is niet te bepalen,
maar is ook minder relevant omdat ze daar niet zelf inzitten. Voor het voortbestaan
van de twee netwerken is het in ieder geval heel erg belangrijk dat de aanwezige
organisaties overtuigd zijn van het nut van hun netwerk.
4.3.5 Integratie
Integratie is direct gekoppeld aan bereikbaarheid. Aangezien het in deze case gaat
71
om
een
kwalitatieve
analyse
wordt
er
gekeken
naar
de
gepercipieerde
bereikbaarheid.
Alle organisaties geven aan dat ze de organisaties uit hun eigen netwerk goed
kunnen bereiken. Binnen het netwerk bestaat een ‘sociale kaart’ waarop alle
informatie over een organisatie, inclusief de contactgegevens, terug te vinden zijn.
Uit de interviews blijkt dat deze gegevens regelmatig worden geraadpleegd wanneer
men contact op wil nemen met een organisatie.
De organisaties uit het WAVV-LEV geven allemaal aan dat ze vinden dat er sprake is
van een goede integratie van de organisaties onderling.
Tussen de netwerken bestaat echter bijna geen integratie. De organisaties die zich
richten op vluchtelingen en vreemdelingen geven aan dat ze moeilijk in contact
kunnen komen met het netwerk Slachtoffers Mensenhandel. Het blijkt dan echter
voornamelijk te gaan om aanmelding van illegale of vluchtelingenvrouwen; niet
specifiek
om
slachtoffers
van
vrouwenhandel.
Het
blijkt
echter
dat
de
opvanginstellingen uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel illegaal zouden
handelen wanneer ze deze vrouwen wel zouden opnemen, aangezien dit volgens de
wet verboden is. Er is hier dus geen sprake van onwil maar eerder van onmacht. De
organisaties uit het WAVV-LEV geven ook aan geen vaste contactpersoon te hebben
bij de reguliere instellingen. Dit zouden ze wel graag willen.
4.3.6 Coördinatie
De gemeente stelt jaarlijks geld ter beschikking om Madi vier uur per week als
coördinator te laten functioneren. De verschillende organisaties uit het netwerk
Slachtoffers Mensenhandel zien en erkennen Madi allemaal als coördinerende
organisatie.
Door enkelen wordt de functie van Madi als cruciaal voor het netwerk beschreven.
Enerzijds omdat Madi altijd ondersteuning biedt als het nodig is, anderzijds omdat
Madi het netwerk heeft opgericht en voor een ieder een aanspreekpunt is.
“Madi zorgt voor een goede coördinatie. Wij melden een vrouw aan bij Madi en
vervolgens krijgt deze de hulpverlening die nodig is zonder dat wij daar nog naar om
moet kijken” (Politie)
72
“Madi is een sterke en goede coördinator in het netwerk” (STV)
“Madi is voor ons onmisbaar. Wanneer deze coördinatie weg zou vallen zouden we
onze diensten misschien niet eens meer uit kunnen voeren. Madi neemt veel werk uit
handen en ondersteunt op de momenten dat het nodig is. Zo maakt zij bijvoorbeeld
de afspraken bij de GGD of regelt de financiële kant van het verhaal” (Verdihuis)
In het netwerk WAVV-LEV is het LEV de centrale coördinator. Dit is zo ingesteld om
ervoor te zorgen dat de samenwerking tussen de organisaties beter zou gaan
verlopen. Het netwerk bestaat echter nog niet zo heel lang en daardoor is het voor
de organisaties lastig te zeggen wat hun mening van het LEV is. Voordat het LEV
werd opgericht en een coördinerende functie toebedeeld had gekregen was er
binnen het netwerk niet echt sprake van coördinatie. De deelnemers gaven echter
aan dat het wegens de geringe omvang, vijf organisaties, niet echt nodig iemand een
duidelijke coördinerende taak te geven.
4.3.7 Vertrouwen
Tijdens het interview is ook aandacht besteed aan het aspect 'vertrouwen'. Zoals in
de theorie is aangegeven is dit een belangrijk aspect voor de effectiviteit van de
samenwerking. Bij het interpreteren van de opmerkingen van de respondenten is het
belangrijk in het achterhoofd te houden dat de mate van vertrouwen die de
respondenten beschrijven gebaseerd is op de door hen genoemde organisaties waar
ze contact mee hebben.
Sommige respondenten wilden eerst weten wat er precies werd bedoeld met
vertrouwen. Na de uitleg gaf bijna iedereen aan vertrouwen te hebben in de andere
spelers in het netwerk, met wie ze te maken hadden. Vaak werd dit nog bevestigd
door opmerkingen als;
"We maken afspraken en die worden nagekomen (STV)"
"Ik ga er wel vanuit, anders heb je een valse start” (Slachtofferhulp)
"Het contact verloopt prettig en ik krijg voldoende en goede informatie”
(Vluchtelingenwerk)
"Ja, absoluut, door het bestaan van het netwerk en omdat je elkaar nu kent is het
onderlinge vertrouwen gegroeid” (SMVO)
73
"Er wordt open met elkaar gepraat over alle zaken. De samenwerking en elkaar
informeren gaat op een open en vertrouwde manier” (Madi)
Naast deze positieve geluiden over vertrouwen werden er echter ook wat kritische
opmerkingen geplaatst;
“Er vinden nogal eens verschuivingen plaats in de contactpersonen. Het vertrouwen
moet steeds opnieuw worden opgebouwd wanneer een nieuw persoon toetreedt. Je
moet steeds weer wennen aan die nieuwe persoon.” (Vluchtelingenwerk)
“Eigenlijk heb ik meer vertrouwen in de contactpersoon dan in de organisatie zelf; die
contactpersoon representeert de organisatie. Ik kan niet echt zeggen of ik een
organisatie vertrouw” (GGD)
“Je moet het als ‘betrouwbaarheid’ zien maar meer in het vermogen of onvermogen
dat aanwezig is in een organisatie. Dit bepaalt de manier van werken en dat
beïnvloedt uiteindelijk de manier van samenwerken” (Gemeente ’s Hertogenbosch)
Sommige organisaties geven aan dat er organisaties zijn waar ze weinig vertrouwen
in hebben. Dit zijn echter allemaal organisaties die buiten het netwerk liggen. Zo
wordt aangegeven dat het justitiële traject erg bureaucratisch is (Madi) en dat de
verschillende landelijke politiekorpsen niet altijd genoeg weten van vrouwenhandel
(het Verdihuis).
Bij het WAVV-LEV speelde op het moment van interviewen een probleem met het
wederzijdse vertrouwen. De verschillende organisaties gaven wel aan dat er meer
gepraat moest worden, dat men elkaar waarschijnlijk nog wat beter moest leren
kennen, en dat er wat meer afstemming bereikt moest worden. Voor de toekomst is
dit wel een punt waar beide partijen hard aan willen werken15.
4.3.8 Sterkte relaties
Zoals al is aangegeven onder ‘Integratie’ en ‘Communicatie’ zijn er verschillende
organisaties die meerdere relaties hebben met andere organisaties. Wanneer een
organisatie belangrijk is voor een organisatie zie je dat er meerdere relaties zijn.
Vaak is deze belangrijkheid wederzijds. Een bestudering van de hoeveelheid
15
Wegens vertrouwelijkheid kunnen de problematiek en betrokkenen niet worden genoemd.
74
onderlinge relaties toont aan dat organisaties die qua hulpverlening direct verbonden
is aan een andere organisatie deze ook als belangrijk ziet.
“STV is een hele belangrijke. Van hen ontvang ik het plaatsingsrapport en daarna
houden we contact met betrekking van de voortgang van de situatie” (Madi)
“Ik ontvang doorverwijzingen van Madi, ik ontvang ondersteuning en bijna alle
kwesties waar je even geen antwoord op hebt als bij wie moet ik met wat terecht kan
ik bij hen neerleggen. Ook zoekt coördinator ook hele praktische zaken uit. Zo zijn wij
daar minder tijd mee kwijt” (SMVO)
Een aantal organisaties uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel geven aan dat ze
graag wat hechtere banden zouden willen hebben met andere organisaties uit het
netwerk. Slachtofferhulp en Vluchtelingenwerk zitten op het moment alleen in het
netwerk voor kennisdeling. Beide zijn er echter van overtuigd dat ze meer te bieden
kunnen hebben aan bijvoorbeeld de opvanghuizen. Ook de opvanghuizen zijn
geïnteresseerd in de extra ondersteuning die ze zouden kunnen krijgen van
Slachtofferhulp en Vluchtelingenwerk. Er is wel een aantal keer geprobeerd deze
relaties te ontwikkelen maar omdat de instroom van slachtoffers zo onregelmatig is,
is het nog niet echt gelukt definitieve relaties te bevestigen.
In deze paragraaf zijn meningen van de verschillende organisaties met betrekking tot
de verschillende voorwaarden voor effectieve samenwerking besproken. In de
volgende paragraaf zullen deze meningen worden afgezet tegen de verhoudingen
van het ideaal model.
4.4 Resultaten Kwalitatieve Analyse
In de voorgaande paragraaf zijn meningen van de respondenten met betrekking tot
de kwalitatieve variabelen van samenwerking besproken. De scores van het netwerk
op de verschillende variabelen is bepaald door de uitspraken die zijn gedaan tijdens
het interview. Hoe meer organisaties zich enthousiast uit lieten over de betreffende
variabele in het netwerk, hoe hoger de score is. Deze informatie zal nu worden
omgezet in een grafiek om op die manier duidelijk te maken hoe de weergegeven
meningen van respondenten overeenkomen met het ideaalmodel. Zoals al eerder is
aangegeven kan alleen worden uitgegaan van de uitspraken van respondenten; het
geschetste beeld geeft hun ideeën weer.
75
Eerst zal het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel worden vergeleken met het ideaal
model, vervolgens wordt het WAVV-LEV op deze manier besproken en tot slot wordt
het algemene netwerk geanalyseerd.
4.4.1 Situatie in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel
In onderstaande grafiek is weergegeven hoe de samenwerking verloopt in het
netwerk Slachtoffers Mensenhandel;
hoog
middel
laag
Communicatie Afhankelijkheid
Ideaal model
Legitimiteit
Integratie
Coördinatie
Vertrouwen
Sterkte
Relaties
Situatie Netwerk Slachtoffers Mensenhandel
Figuur 8: Kwalitatieve vergelijking ideaal model – situatie netwerk Slachtoffers Mensenhandel
De communicatie binnen het netwerk is zeer goed. Via netwerkoverleggen wordt
face-to-face kennis uitgewisseld, en daarnaast wordt e-mail en de telefoon veelvuldig
gebruikt om contact te houden. De verschillende contactpersonen uit de organisaties
weten elkaar te bereiken wanneer dat nodig is. Ze hebben elkaars contact gegevens,
en kennen elkaars gezicht dankzij de netwerkoverleggen wat de stap kleiner maakt
om contact op te nemen met iemand.
De integratie is hoog wat kan worden geconcludeerd door de goede communicatie
en het hoge vertrouwen. Men weet wie men kan bellen met een bepaalde vraag en
de contacten verlopen vlot, men vertrouwt elkaar en gaat er vanuit dat iedereen zich
volledig inzet om het netwerk een succes te maken.
De afhankelijkheid die tussen alle organisaties binnen het netwerk bestaat is niet
heel erg hoog. De organisaties voeren hun eigen diensten uit en daarnaast houden
ze zich voor een deel bezig met slachtoffers van vrouwenhandel. De organisaties die
voorzien in de basisbehoeften zijn meer afhankelijk van elkaar. Een belangrijk punt in
deze analyse is echter de opvallend hoge mate van afhankelijkheid die organisaties
tonen ten opzichte van Madi. Van de acht organisaties in het netwerk zijn er vier
organisaties die Madi als onmisbaar beschouwen. Daarnaast geven de andere
76
organisaties uit het netwerk ook aan dat Madi belangrijk is voor het opzetten en
blijven functioneren van het netwerk. Aangezien meerdere organisaties op meerdere
punten afhankelijkheid zijn van Madi is er voor gekozen afhankelijkheid als ‘hoog’
weer te geven.
De legitimiteit binnen het netwerk is ook erg hoog. De deelnemers zijn vanaf het
begin overtuigd geweest van het nut van het netwerk, en nu het netwerk duidelijk zijn
nut bewijst groeit de tevredenheid. Men accepteert de gegeven coördinatie en is er
tevreden mee.
Het vertrouwen binnen de organisaties is hoog. Het netwerk en de deelnemers
hebben zichzelf bewezen gedurende de eerste jaren van het netwerk. Hierdoor zijn
de verschillende organisaties nu overtuigd van elkaars goede bedoelingen en inzet.
De sterkte van de relaties is gemiddeld. Het merendeel van de organisaties heeft
meerdere relaties met elkaar. Van de 56 mogelijke ongerichte relaties zijn er 28
waarbij de relatie uit meerdere relaties bestaat. De andere 28 relaties bevatten
slechts één onderwerp. Een aantal van de relaties zouden kunnen worden uitgebreid
omdat verschillende partijen hebben aangegeven daar open voor te staan.
De situatie in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel komt op een groot aantal
punten overeen met de situatie uit het ideaal model. Slechts afhankelijkheid,
coördinatie en de sterkte van de relaties verschillen van het ideaalmodel. Volgens
het ideaal model moet de afhankelijkheid en de coördinatie gemiddeld zijn en de
sterkte van relaties hoog. In ’s Hertogenbosch zijn afhankelijkheid en coördinatie
hoog; Madi heeft een sterke coördinerende rol waardoor veel andere organisaties
enigszins afhankelijk van Madi zijn. De sterkte van de relaties is lager dan in het
ideaalmodel. Er is echter door verschillende actoren aangegeven dat ze open staan
voor het versterken van de relaties met andere organisaties.
4.4.2 Situatie in het WAVV-LEV
Aan de hand van de data uit de interviews kan voor het WAVV-LEV eenzelfde grafiek
worden samengesteld:
77
hoog
middel
la
aag
Communicatie Afhankelijkheid
Ideaal model
Legitimiteit
Integratie
Coördinatie
Vertrouwen
Sterkte
Relaties
Situatie WAVV-LEV
Figuur 9: Kwalitatieve vergelijking ideaal model – situatie WAVV-LEV
De communicatie binnen het WAVV-LEV is goed; beide vormen van communicatie
worden gebruikt, men kan elkaar goed bereiken en het contact vindt op regelmatige
basis plaats.
De afhankelijkheid in dit netwerk is hoog; iedere organisatie vervult een deel van de
hulpverlening en heeft daardoor de andere organisaties nodig om de gehele
hulpverlening te bieden. Een tweede belangrijk punt is dat de hulpverlening aan
slachtoffers van vluchtelingen en vreemdelingen het enige waar de organisaties zich
mee bezig houden. Vergeleken met het ideaal model is dit niet zo goed; het zou
beter zijn wanneer de afhankelijkheid wat lager is omdat het voortbestaan van het
netwerk dan minder gevaar loopt wanneer een organisatie wegvalt.
De legitimiteit van het netwerk is gemiddeld. Dit komt deels door de aanwezigheid
van een organisatie die heel duidelijk maakt dat het belang van de cliënten voor alles
gaat. Deze organisatie is niet op alle punten overtuigd van de nut van het netwerk en
zal daarom misschien niet altijd even gemotiveerd zijn om samen te werken.
Aan integratie wordt op het moment hard gewerkt. Het is echter belangrijk te
realiseren dat het netwerk pas net is gestart waardoor de gedeelde geschiedenis die,
deels, ten grondslag ligt aan integratie nog ontwikkeld moet worden. Dit kan een
reden zijn dat het netwerk nog niet zo hoog scoort op dit punt.
De coördinatie ligt op dit moment bij het LEV. De andere organisaties uit het netwerk
accepteren deze organisatie wel als coördinator, alhoewel de echte rolverdeling nog
moet groeien. Voor oprichting van het LEV werkte het WAVV-LEV zonder
coördinatie. Dat verliep niet geheel probleemloos, dus het is afwachten of de
coördinatie van het LEV dit zal verbeteren.
78
Het vertrouwen in het netwerk moet ook nog verbeterd worden. De eerder genoemde
organisatie werkt niet altijd even coöperatief waardoor de andere organisaties uit het
netwerk het vertrouwen in deze organisatie enigzis verloren hebben. Wel zijn beide
partijen van plan er het beste van te maken dus wellicht verandert de situatie in de
toekomst.
4.4.3 Situatie tussen de netwerken
Na het analyseren van de het netwerk Slachtoffers Mensenhandel en het WAVV-LEV
zal een analyse worden gedaan van de samenwerking tussen alle organisaties uit
beide netwerken.
Hoog
Middel
Laag
Communicatie Afhankelijkheid
Legitimiteit
Ideaal model
Integratie
Coördinatie
Vertrouwen
Sterkte
Relaties
Situatie Algemene netwerk
Figuur 10: Kwalitatieve vergelijking ideaal model – situatie algehele netwerk.
Wanneer de grafiek van het algemene netwerk wordt bekeken valt gelijk op dat er
een groot verschil is met de aparte netwerken. In tegenstelling tot de individuele
netwerken komt de samenwerking op geen enkel punt overeen met het ideaalmodel.
Communicatie en de Sterkte van Relaties scoren ‘middel’, maar zijn daarmee nog
niet voldoende om echt effectief te zijn.
Legitimiteit en integratie scoren erg laag. Dit is te verklaren vanuit het feit dat de
netwerken verschillende doelen hebben, daarmee niet veel met elkaar te maken
hebben en elkaars doelen niet delen waardoor er weinig basis is voor integratie.
Vertrouwen is ook erg laag vergeleken met het ideaal model. Wederom is dit te
wijten aan het feit dat er weinig contact is tussen beide netwerken aangezien contact
een van de vereisten is voor vertrouwen.
Uit de grafiek over de samenwerking in het algemene netwerk blijkt duidelijk dat de
er niet voldoende wordt voldaan voorwaarden voor effectieve samenwerking. Beide
netwerken hebben niet veel met elkaar te maken en dat uit zich in een lage score
79
voor de voorwaarden van samenwerking. De enige punten waar iets beter op wordt
gescoord zijn communicatie en de sterkte van relaties. Dit is misschien enigszins
verwarrend aangezien de samenwerking niet sterk is. Het blijkt echter dat er wel
relaties bestaan tussen de netwerken, alleen werken deze niet altijd tot tevredenheid
van de organisaties. Hierdoor zijn er dus wel relaties maar heeft dit geen positieve
invloed op integratie, vertrouwen of de legitimiteit van het netwerk.
Over het algemeen kan gezegd worden dat de samenwerking tussen beide
netwerken niet erg sterk is. De voorwaarden die van belang zijn voor samenwerking
zijn veel minder sterk ontwikkeld dan bij de individuele netwerken.
Ter aanvulling van de kwalitatieve analyse zal ook een kwantitatieve analyse worden
uitgevoerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan de geselecteerde variabelen.
4.5 Kwantitatieve analyse van de interviews
De data die verkregen is door het interviewen is ook geanalyseerd op een
kwantitatieve manier. Hierbij is rekening gehouden met het aantal relaties dat
organisaties noemden, de inhoud van deze relaties en welke relaties het belangrijkst
waren voor de respondenten. In het hierna volgende deel zullen de resultaten
besproken worden van deze analyse. In bijlage 7 staan de datatabellen. Bijlage 8
laat netwerkgraven zien die zijn getekend aan de hand van de data uit bijlage 7. Op
deze data zijn analyses uitgevoerd die leiden tot de in bijlage 9 te vinden informatie.
Tot slot staan in bijlage 10 en 11 de tabellen met gegevens per netwerk waarop deze
analyse is gebaseerd. De analyse zal hetzelfde worden gedaan als bij de kwalitatieve
analyse; eerst wordt de data-analyse in het algemeen besproken. Vervolgens
worden de verschillende netwerken vergeleken met het ideaal model.
Het valt op dat de uitslagen nogal verschillen wanneer wordt gekeken naar het
algemene netwerk en de twee afzonderlijke netwerken, netwerk Slachtoffers
Mensenhandel en het WAVV-LEV. Het netwerk Slachtoffers Mensenhandel en
WAVV-LEV hebben ieder een algehele samenhang van 100%. In het algemene
netwerk ‘s Hertogenbosch bestaat echter een algemene samenhang, dus
onafhankelijk van de inhoud van een relatie, van 67,3%. Na samenvoeging van beide
netwerken neemt de samenhang met 36,7%.
Bij de relatie ‘kennisdeling’ is dit patroon ook zichtbaar. In de afzonderlijke netwerken
is de samenhang 100%, in het algemene netwerk is deze samenhang slechts 56,4%.
80
Na samenvoeging neemt de dichtheid af met 43,6%. Dit laat zien dat er in beide
netwerken onderling sterke relaties bestaan maar dat dezelfde relaties tussen de
twee netwerken minder sterk zijn.
4.5.1 Omvang
Wat opvalt bij de analyse van de omvang in zowel het Netwerk Slachtoffers
Mensenhandel en het WAVV-LEV is dat steeds alle organisaties (op 2 keer na)
betrokken zijn bij een soort relatie. De twee relaties waarbij niet alle deelnemers uit
het netwerk zijn betrokken zijn, opvallend, in beide gevallen ‘ontvangen
doorverwijzingen’ en ‘case coördinatie’.
4.5.2 Dichtheid
De dichtheid in het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel ligt rond de 25%. Bij de
relatie met betrekking tot werkafspraken is de dichtheid lager (17,9%), bij
kennisdeling is de dichtheid echter maximaal (100%).
Bij het netwerk WAVV-LEV is de dichtheid duidelijk hoger. Hier varieert hij tussen de
26% en 86% met een lage uitschieter voor ‘case coördinatie’ (16,6%).
Wat betreft werkafspraken bestaat een groot verschil tussen beide netwerken. Bij het
WAVV-LEV is er een dichtheid van 86,6% terwijl dit bij Netwerk Slachtoffers
Mensenhandel slechts 17,9%. Hieruit valt af te leiden dat de verhouding binnen het
WAVV-LEV meer geformaliseerd zijn.
In het algemene netwerk ligt de dichtheid nog iets lager; tussen de 13,5% en 28,9%
procent. De dichtheid bij de relatie ‘kennisdeling’ is relatie hoog; 56,4%. Een
algemene dichtheid is overigens 67,3%. Dit is een goede score, vergeleken met de
onderlinge dichtheden. Dit grote verschil kan worden uitgelegd middels de
verschillende meningen die organisaties over hun relaties hebben. Wanneer een
organisatie zijn relatie als werkafspraak ziet, terwijl de andere organisatie deze als
case coördinatie ziet, geeft dit een lage samenhang per relatie (er is dan immers
maar een organisatie die aangeeft een dergelijke relatie te hebben). Bij een
algemeen overzicht, waarin alle relaties worden betrokken, worden wel beide relaties
geteld, dit kan enigszins vertekening van het resultaat geven.
81
4.5.3 Centraliteit en Kwetsbaarheid
Centraliteit en kwetsbaarheid zijn direct aan elkaar te koppelen (hoe centraler een
organisatie, hoe kwetsbaarder het netwerk) en daarom worden deze begrippen
samen geanalyseerd.
De kwetsbaarheid van de netwerken is duidelijk af te leiden uit de data. In 2 van de 5
relaties is Madi de centrale actor bij het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel, in 1
relatie is Madi één van de centrale actoren. Wanneer Madi weg zou vallen zou dat
leiden tot een afname van 37,8% en 50,0% in ‘doorverwijzingen’ en ‘ontvangen
doorverwijzingen’. Bij de case coördinatie binnen het Netwerk Slachtoffers
Mensenhandel is SMVO de centrale organisatie. Dat houdt in dat deze organisatie
de coördinatie over zijn cases met betrekking tot slachtoffers van vrouwenhandel het
meest deelt met andere organisaties. Bij de werkafspraken is er erg weinig dichtheid.
Hierbij is ook geen centrale relatie te onderscheiden aangezien er meerdere
organisaties zijn die 4 relaties hebben. Wanneer een van deze organisaties zou
wegvallen betekent dat een afname van 14,3%. Bij de kennisdeling zijn alle
organisaties betrokken, aangezien dat ook de primaire reden was van de oprichting
van het netwerk, waardoor een dichtheid van 100% wordt behaald. Alle organisaties
zijn met elkaar verbonden en daardoor heeft het wegvallen van een organisatie geen
effect op de dichtheid aangezien de andere organisaties de kennisdelende relaties in
stand houden.
In het WAVV-LEV ligt de kwetsbaarheid anders. Het LEV is daar in 3 relaties,
‘doorverwijzingen’, ‘ontvangen doorverwijzingen’ en ‘case coördinatie’ de centrale
organisatie. Wanneer deze organisatie wegvalt heeft dat grote gevolgen voor de
dichtheid in het netwerk: deze vermindert tussen de 62,4% en 79,9%. In de twee
andere relaties zijn alle organisaties met elkaar verbonden wat de kwetsbaarheid ten
goede komt omdat de organisaties het netwerk in stand kunnen houden wanneer er
een wegvalt.
In het algemene netwerk is de kwetsbaarheid minder hoog. Madi heeft ook hier bij
drie relaties, ‘doorverwijzingen’, ‘ontvangen doorverwijzingen’ en ‘case coördinatie’
de centrale organisatie. Wanneer deze zou wegvallen vermindert de dichtheid met
26,5% tot 33,5%. Bij ‘werkafspraken’ is de gemeente ’s Hertogenbosch de
belangrijkste organisatie. Dit is te verklaren dankzij alle werkafspraken die gemaakt
zijn met de organisaties uit het WAVV-LEV en een aantal extra afspraken die
82
gemaakt zijn met organisaties uit het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel. Bij
‘kennisdeling’ is Vluchtelingenwerk de meest centrale organisatie. Dit is te verklaren
door de aanwezigheid van Vluchtelingenwerk in beide netwerken. Hierdoor hebben
ze in beide netwerken te maken met kennisdeling wat hen een voorsprong geeft. De
organisaties die na Vluchtelingenwerk belangrijk is bij kennisdeling is de STV. Dat is
een
goede
ontwikkeling
aangezien
deze
organisatie
als
een
van
haar
hoofddoelstellingen ‘het bevorderen van kennis’ heeft. Wanneer Vluchtelingenwerk
weg zou vallen verzwakt het netwerk met 19,3%. Aangezien de dichtheid van
kennisdeling 56,4% geeft een afname van 19,3% nog steeds een dichtheid van
45,5%. Dit is te verklaren door de sterke kennisdelende relaties die de netwerken
onderling hebben.
4.5.4 Nabijheid
Bij het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel is de nabijheid maximaal 4. Dat betekent
dat in maximaal 4 stappen alle organisaties uit het netwerk te bereiken zijn. Dit getal
is vrij hoog, maar heeft te maken met de relatie ‘werkafspraken’. Zoals eerder is
gezegd is deze relatie niet erg geformaliseerd binnen het Netwerk Slachtoffers
Mensenhandel, waardoor deze afstand kan ontstaan. Bij kennisdeling is de afstand
slechts 1, bij de overige relaties is deze 2 of 3.
Bij het WAVV-LEV is de nabijheid maximaal 2. Dit is simpelweg te verklaren
vanwege het kleine aantal organisaties dat aanwezig is in dit netwerk. Ook de
dichtheid in het netwerk verklaart een deel van deze lage afstand.
In het gehele netwerk is de nabijheid maximaal 5. Dit wordt veroorzaakt door de
relatie ‘doorverwijzingen’. Er zijn een aantal organisaties die een doorverwijzende
relatie hebben met slechts een andere organisatie. Dat draagt bij aan de afstand
omdat deze organisatie standaard alleen via de andere organisatie bereikt kan
worden. De laagste nabijheid bestaat bij de relatie ‘kennisdeling’. Dit is te verklaren
door de lage nabijheid die er ook al in de afzonderlijke netwerken bestaat.
In de voorgaande paragraaf zijn de verschillende kwantitatieve variabelen
besproken. In de volgende paragraaf zullen de netwerken worden vergeleken met
het ideaalmodel om zo te zien hoe de situatie in ’s Hertogenbosch is.
83
4.6 Resultaten kwantitatieve analyse
In de voorgaande paragraaf zijn de kwantitatieve variabelen geanalyseerd. Hierbij
bleek dat de samenwerkingsresultaten duidelijk afnemen wanneer beide netwerken
worden samengevoegd. In de nu volgende paragraaf is deze informatie per netwerk
samengevat en vergeleken met het ideaalmodel.
4.6.1 Situatie in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel
hoog
middel
laag
omvang
dichtheid
Ideaal model
centraliteit
kwetsbaarheid
nabijheid
Situatie Netwerk Slachtoffers Mensenhandel
Figuur 11: Kwantitatieve vergelijking ideaal model - situatie netwerk Slachtoffers Mensenhandel
Wat betreft de kwantitatieve variabelen zit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel
vrij goed in elkaar. De omvang is gemiddeld, zoals ook in het ideaalmodel wordt
aangegeven. Op die manier blijft het netwerk handelbaar en overzichtelijk. De
dichtheid is hoog, wat inhoudt dat er meerdere relaties bestaan tussen de
organisaties. Ook houdt dit in dat wanneer een relatie wegvalt het hele netwerk niet
direct instort. De centraliteit is echter hoger dan het ideaal model. Dit komt door de,
zoals eerder al beschreven, centrale rol van Madi. De kwetsbaarheid is ook hoger
dan in het ideaal model. Dit wordt wederom veroorzaakt door de belangrijke rol van
Madi. Wanneer deze organisatie zou wegvallen zou het netwerk veel zwakker
worden. De nabijheid tot slot is wel weer hoog wat positief aansluit op het
ideaalmodel.
Bij het netwerk Slachtoffers Mensenhandel zijn de centraliteit en de kwetsbaarheid
twee zwakke punten waar aandacht aan besteedt zal moeten worden om het
netwerk helemaal effectief te laten functioneren. De situatie op dit moment is echter
al goed te noemen aangezien het netwerk op drie van de vijf punten overeenkomt
met het ideaalmodel.
84
4.6.2 Situatie in het WAVV-LEV
hoog
middel
laag
omvang
dichtheid
Ideaal model
centraliteit
kwetsbaarheid
nabijheid
Situatie WAVV-LEV
Figuur 12: Kwantitatieve vergelijking ideaal model – situatie WAVV-LEV
In het WAVV-LEV is de omvang van het netwerk geen belemmering voor het
functioneren van het netwerk; de omvang komt overeen met het ideaal model. De
dichtheid is redelijk hoog, maar niet zo hoog als nodig is voor een sterk netwerk.
Centraliteit en kwetsbaarheid blijken ook in dit netwerk een probleem te zijn
aangezien ze hoger zijn dan het ideaalmodel. Dit wordt veroorzaakt door de centrale
positie van het LEV, welke een gat zou slaan als deze weg zou vallen. De nabijheid
komt wel overeen met het ideaalmodel wat inhoudt dat de organisaties elkaar
makkelijk kunnen bereiken.
Uit de grafiek is af te leiden dat het netwerk WAVV-LEV goed functioneert maar dat
er nog wel iets gedaan moet worden aan de centraliteit en kwetsbaarheid. Hierdoor
kan de centrale rol van het LEV veranderen waardoor het netwerk nog sterker kan
worden.
4.6.3 Situatie tussen de netwerken
hoog
middel
laag
omvang
dichtheid
Ideaal model
centraliteit
kwetsbaarheid
nabijheid
Situatie algemene netwerk
Figuur 13: Kwantitatieve vergelijking ideaal model- situatie algemene netwerk.
85
Zoals ook al bleek in de kwalitatieve analyse verandert de situatie wanneer beide
netwerken worden samengevoegd. De omvang is nog steeds goed om de
samenwerking handelbaar te maken. Veel groter kan het netwerk echter niet worden
omdat het aantal mogelijke relaties dan dusdanig toeneemt dat de samenwerking
wellicht niet meer effectief is. De dichtheid is een stuk lager dan in de individuele
netwerken, wat aantoont dat de relaties tussen de netwerken minder sterk zijn dan in
de individuele netwerken. Centraliteit komt echter overeen met het ideale model. Dit
is te verklaren door de combinatie van twee coördinatoren die in hun eigen netwerk
sterk zijn, maar niet veel te maken hebben met het andere netwerk. Dat heft ieders
centrale rol enigszins op. Een gevolg hiervan is de lagere kwetsbaarheid. Omdat het
duidelijk gaat om twee netwerken zal het wegvallen van een organisaties uit het ene
netwerk weinig effect hebben op het andere netwerk waardoor de kwetsbaarheid
gemiddeld is. Hij is echter niet laag aangezien het wegvallen van een organisatie een
netwerk wel kan verzwakken. De nabijheid is lager in het ideaalmodel omdat niet alle
organisaties uit het netwerk contact met elkaar hebben waardoor het lastig kan zijn
elkaar te bereiken wanneer daar behoefte aan is.
Het algemene netwerk laat zien dat er een groot verschil is tussen de samenwerking
binnen de netwerk0en en de samenwerking tussen de netwerken. Het netwerk lijkt
zo echter niet veel zwakker te zijn dan de individuele netwerken aangezien de
kwetsbaarheid en centraliteit minder zijn. Het blijkt echter dat de nabijheid en
dichtheid lager zijn dan het ideaalmodel wat aangeeft dat er over het algemeen ook
minder relaties zijn. Daardoor vermindert kwetsbaarheid natuurlijk want wanneer er
weinig relaties zijn heeft het wegvallen van een relatie minder invloed dan wanneer
een organisaties met meerdere relaties wegvalt. De samenwerking in de combinatie
van netwerken is niet sterk te noemen.
4.7 Conclusie
Zoals uit de vorige stukken is gebleken verloopt de samenwerking binnen de
organisaties uit een netwerk goed. Er blijkt echter wel een verandering op te treden
wanneer er wordt gekeken naar de samenwerking tussen de netwerken.
Als antwoord op deelvraag 3 blijkt dat niet alle organisaties die zich bezig houden
met
vluchtelingen
en
vreemdelingen
kennis
hebben
van
slachtoffers
van
vrouwenhandel. Een aantal (LEV en VIN) geven aan dat ze er nog nooit mee
geconfronteerd zijn, dat ze niet weten waar ze op moeten letten en ook niet weten
met wie ze eventueel contact op zouden moeten nemen. Het Wereldhuis heeft er wel
86
eens mee te maken gehad en geeft aan dan contact op te nemen met de STV. VAST
biedt opvang aan slachtoffers van vrouwenhandel, en is daarmee de enige
organisatie uit het WAVV-LEV die wel bekend is met deze probleemgroep.
Deelvraag 4 richt zich op de interne samenwerking in de netwerken. Zoals afgeleid
kan worden uit de kwantitatieve analyse werken de organisaties zeer effectief samen
binnen de grenzen van hun eigen netwerk. De kwalitatieve data-analyse laat zien dat
het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel effectiever samenwerkt dan het netwerk
WAVV-LEV. Het eerstgenoemde netwerk vertoont op bijna alle punten overeenkomst
met het ideaalmodel. Het WAVV-LEV is echter nog niet zo ver en heeft nog iets meer
afwijkingen. Er moet echter niet vergeten worden dat het WAVV-LEV nog niet zo
heel lang actief is in deze vorm en dat het Netwerk Slachtoffers Mensenhandel al
sinds 2000 actief is. Op kwantitatief gebied blijkt dat beide netwerk hetzelfde
probleem hebben; de hoge centraliteit en kwetsbaarheid zou in beide netwerken een
bedreiging kunnen vormen voor het voortbestaan van het netwerk.
Deelvraag 5 heeft betrekking op de samenwerking tussen beide netwerken. Uit de
kwalitatieve data-analyse blijkt dat deze samenwerking minder effectief verloopt dan
de interne samenwerking in beide netwerken. De kwalitatieve analyse onderstreept
deze bevinding. Het blijkt dat veel van de organisaties uit de beide netwerken niet
goed of volledig op de hoogte zijn van de activiteiten van andere organisaties en wat
ze eventueel voor elkaar kunnen betekenen. Anderzijds blijkt ook dat organisaties
vaak niet exact voor elkaar kunnen betekenen wat ze zouden willen omdat ze
worden beperkt door juridische wetgeving of financiële grenzen.
Het blijkt echter wel dat de relaties waarop het meeste samenwerking plaats vindt het
meest relevant zijn voor de samenwerking. Dit zijn de relaties doorverwijzing en
kennisdeling. Zoals in paragraaf 1.4.1 is aangegeven moeten deze twee relaties
sterk worden om zodoende de situatie van slachtoffers van vrouwenhandel te
verbeteren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de samenwerking die bestaat wel
relevant is en zich richt op de belangrijkste onderwerpen van de hulpverlening.
87
88
5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
In de voorgaande hoofdstukken zijn de deelvragen, zoals geformuleerd in paragraaf
1.6 aan bod gekomen. In dit hoofdstuk zal de probleemstelling worden beantwoord.
Voordat de probleemstelling echter wordt beantwoord zal in paragraaf 5.1 nog
eenmaal kort worden samengevat wat er in de afgelopen hoofdstukken is behandeld
en wat daarvan de belangrijkste inzichten zijn. Vervolgens zal in paragraaf 5.2 een
antwoord worden gegeven op de algemene vraagstelling van dit onderzoek. In
paragraaf 5.3 zullen aanbeveling per netwerk en voor de samenwerking tussen beide
netwerken worden gegeven. Paragraaf 5.4 beschrijft in het kort de beperkingen van
het onderzoek. Tot slot worden in paragraaf 5.5 een aantal aanbevelingen gedaan
voor verder onderzoek.
De probleemstelling waarop in deze scriptie is geprobeerd een antwoord te vinden
luidt als volgt:
Hoe verloopt de samenwerking in ‘s Hertogenbosch tussen organisaties die zich
bezig houden met vrouwenhandel en organisaties die zich richten op vluchtelingen
en vreemdelingen en op welke punten behoeft deze samenwerking eventueel
verbetering?
Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden zijn verschillende deelvragen
geformuleerd. Ter beantwoording van de deelvragen zijn in de voorgaande
hoofdstukken
verschillende
onderwerpen
uitgewerkt
om
deze
vragen
te
beantwoorden.
In hoofdstuk 2 werd uit literatuur afgeleid welke soorten samenwerking er zijn en
welke het meest relevant is voor de case ’s Hertogenbosch. Vervolgens werd
bepaald welke kwantitatieve en kwalitatieve variabelen van belang zijn voor een
effectieve samenwerking. De kwantitatieve variabelen die zijn geselecteerd voor het
onderzoek zijn omvang, dichtheid, centraliteit, kwetsbaarheid en nabijheid. De
kwalitatieve variabelen zijn communicatie, afhankelijkheid, legitimiteit, integratie,
coördinatie, vertrouwen en sterkte relaties. De variabelen moeten in verschillende
maten aanwezig zijn in een samenwerking om deze effectief te maken. Om deze
verhoudingen te visualiseren is een ideaalmodel geschetst.
89
In hoofdstuk 3 zijn het onderzoeksdesign en de gebruikte methodologie uiteen gezet.
Er is gekozen voor een netwerkanalyse, aan de hand van de vijf kwantitatieve
variabelen. Voor het verzamelen van de data is gekozen voor een documentanalyse
en het afnemen van interviews. Vervolgens zijn de zeven kwalitatieve variabelen
geoperationaliseerd voor gebruik in de af te nemen interviews. Tot slot is er aandacht
besteed aan de betrouwbaarheid van het onderzoek.
Hoofdstuk 4 behandelt de resultaten van de casestudie. Middels de dataverzameling
en de daarop uitgevoerde netwerkanalyse werden drie netwerken op een
kwalitatieve en kwantitatieve manier geanalyseerd; het netwerk Slachtoffers
Mensenhandel, het WAVV-LEV en het algehele netwerk van deze organisaties. De
problemen die werden tegengekomen zijn eerst besproken waarna een beschrijving
van de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten volgde.
In dit laatste hoofdstuk zal, aan de hand van de informatie uit de voorgaande
hoofdstukken, de probleemstelling worden beantwoord. Eerst zal nogmaals kort
worden omschreven hoe de situatie in en tussen de netwerken is. Hierna zal de
conclusie van het onderzoek worden geformuleerd. Vervolgens worden, aan de hand
van de in de casestudie gevonden resultaten, aanbevelingen voor de organisaties uit
’s Hertogenbosch gegeven. Daarna zullen de beperkingen van het onderzoek
worden besproken. Ter afsluiting volgen een aantal aanbevelingen voor nader
onderzoek.
5.1 ’s Hertogenbosch; resultaten van de casestudie
In deze paragraaf zullen de belangrijkste resultaten van de casestudie nogmaals kort
worden samengevat.
In het onderzoek is aandacht besteed aan de effectiviteit en efficiëntie van
samenwerking. Efficiëntie is geoperationaliseerd als ‘het herkennen van slachtoffers
van vrouwenhandel’. Bij het meten van dit begrip is alleen aandacht besteed aan het
WAVV-LEV. Van de 6 organisaties uit het WAVV-LEV waren er slechts vier bij wie
het de kennis moest worden gemeten. Dit omdat de Gemeente ’s Hertogenbosch
niet direct in contact komt met de doelgroep en Vluchtelingenwerk lid is van het
netwerk Slachtoffers Mensenhandel waardoor reeds over de benodigde kennis wordt
beschikt. Het bleek dat twee organisaties, het Wereldhuis en VAST wel eens met
vrouwenhandel te maken hadden gehad, er daardoor aandacht voor hadden en
90
wisten met wie ze contact op moeten nemen wanneer ze met een vermoedelijk
slachtoffer in contact zouden komen. Het LEV en VIN waren zich niet bewust van de
mogelijkheid met slachtoffers van vrouwenhandel in aanraking te komen omdat ze
hier nooit op gewezen zijn. Aan het eind van het interview gaven ze aan hier
voortaan meer alert op te zijn.
Uit de analyse valt duidelijk af te lezen dat er verschillen bestaan tussen beide
netwerken. Op kwalitatief gebied functioneren beide organisaties goed, waarbij het
netwerk Slachtoffers Mensenhandel effectiever is dan het WAVV-LEV. Organisaties
zijn tevreden over de situatie in hun afzonderlijke netwerk. Op kwantitatief gebied
zitten beide afzonderlijke netwerken ook goed in elkaar, alleen de punten centraliteit
en kwetsbaarheid zouden een bedreiging voor het voortbestaan kunnen vormen.
Wanneer beide netwerken gecombineerd worden neemt de kwaliteit van de
samenwerking af, wat impliceert dat de samenwerking tussen beide netwerken niet
heel sterk is.
Het netwerk Slachtoffers Mensenhandel bestaat langer dan het WAVV-LEV en
functioneert daardoor beter. De relaties zijn meer geïntegreerd, de verschillende
deelnemers uit het netwerk weten waar ze aan toe zijn, kunnen elkaar bereiken
wanneer dat nodig is, zijn tevreden met de coördinatie en hebben vertrouwen in
elkaar. Een minpunt is dat de relaties niet allemaal even sterk zijn; deze zouden nog
een stuk versterkt kunnen worden.
Het netwerk WAVV-LEV is als netwerk in een andere fase dan het netwerk
Slachtoffers Mensenhandel. De coördinatie is nog niet optimaal, de integratie kan
sterker en het vertrouwen moet nog wat groeien om gelijk te zijn aan het theoretisch
ideaalmodel. De communicatie verloopt echter erg goed en in tegenstelling tot het
netwerk Slachtoffers Mensenhandel heeft het WAVV-LEV hele sterke relaties.
Beide netwerken zijn op hetzelfde punt kwetsbaar; de centraliteit en kwetsbaarheid
zijn hoog. Beide coördinatoren hebben een belangrijke rol en zijn daardoor de
centrale actor van het netwerk. Wanneer zij weg zouden vallen zou dat negatieve
consequenties kunnen hebben voor het voortbestaan van het netwerk.
Wat betreft de samenwerking tussen beide netwerken zijn de uitlatingen minder
positief. Dit is echter de samenwerking op het gebied van vluchtelingen en
vreemdelingen waarbij problemen ontstaan door juridische en financiële aspecten.
91
De nadruk van het onderzoek lag voornamelijk op de samenwerking tussen de beide
netwerken. In de case ’s Hertogenbosch lijkt deze samenwerking echter niet vaak
voor te komen. Beide netwerken vormen een eigen groep waarbij er slechts
incidenteel contact is tussen beide partijen. Uit de interviews blijkt echter dat hier een
aantal duidelijke redenen voor zijn:
1. Organisaties die zich richten op vluchtelingen en vreemdelingen in ’s
Hertogenbosch komen bijna nooit met slachtoffers van vrouwenhandel in
aanraking. De vluchtelingen en vreemdelingen waar zij mee te maken hebben
hebben vaak al een heel traject doorlopen waardoor mogelijke slachtoffers
van vrouwenhandel er al eerder uitgepikt zijn.
2. In het netwerk Slachtoffers Mensenhandel zijn per jaar gemiddeld 15
slachtoffers aanwezig. Dat is niet veel, de kans dat het netwerk
vluchtelingen/vreemdelingen met een slachtoffer in aanraking komt is in deze
case niet zo groot.
3. Vanwege de wetgeving in Nederland is het voor organisaties uit het netwerk
Slachtoffers Mensenhandel niet mogelijk hulp te verlenen aan vluchtelingen
en illegalen. De organisaties uit het netwerk WAVV-LEV weten dit, en nemen
daarom, inzake vluchtelingen en vreemdelingen, bijna nooit meer contact op
met de organisaties uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel. Dit houdt in
dat de communicatie tussen beide netwerken niet erg hoog is.
4. De organisaties uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel houden zich met
mensenhandel bezig náást hun ‘normale’ bezigheden. De kans dat zij zelf in
aanraking komen met vluchtelingen en vreemdelingen is niet groot. Er is voor
hen dus weinig reden contact op te nemen met een organisatie uit het
netwerk WAVV-LEV.
Het blijkt dat er met betrekking tot slachtoffers van vrouwenhandel weinig sprake van
samenwerking was omdat er maar weinig slachtoffers van vrouwenhandel aanwezig
zijn in ’s Hertogenbosch. Op de momenten dat er wel samenwerking was had dit
vooral te maken met het doorverwijzen van cliënten of het delen van kennis.
Wat kennisdeling betreft kan gezegd worden dat dat wel redelijk verloopt tussen
deze twee netwerken en in de toekomst waarschijnlijk verbeterd zal worden dankzij
92
de verhoogde alertheid van organisaties die zich richten op vluchtelingen en
vreemdelingen.
Doorverwijzing is een andere belangrijke relatie die de twee netwerken bindt. Deze
relatie is redelijk aangezien de organisaties door moeten verwijzen wanneer ze een
bepaalde dienst niet zelf kunnen bieden. Het is belangrijk dat ze weten met welke
organisaties ze dan contact op kunnen nemen. Uit graaf 1 is af te leiden dat deze
relatie tussen meerdere organisaties van de twee netwerken bestaat, wat een goed
teken is. Een nadeel wat wel bij deze relatie komt kijken is dat een ontvangen
doorverwijzing niet altijd kan worden gehonoreerd omdat de ontvangende organisatie
soms wordt beperkt door legale en financiële problemen.
De relatie ‘case coördinatie’ is eigenlijk niet van belang aangezien de groepen een
dusdanig andere doelgroep hebben dat de twee netwerken geen coördinatie hoeven
te delen. Wat betreft de relatie ‘werkafspraken’ zou wel meer samenwerking op
kunnen treden. Door te formaliseren op welke momenten de netwerken wel of niet
iets voor elkaar kunnen betekenen kan duidelijkheid worden geschept met betrekking
tot momenten waarneer organisaties wel of geen contact met organisaties uit het
andere netwerk op kunnen nemen.
De bevindingen die in deze paragraaf zijn geschetst zullen in de volgende paragraaf
worden samengevat in een conclusie als antwoord op de probleemstelling.
5.2 Conclusie
In paragraaf 5.1 is een korte samenvatting gegeven van de in hoofdstuk 4
beschreven resultaten van de casestudie. Op basis van de resultaten van de
literatuurstudie en de resultaten van de casestudie is een antwoord gegeven op de
deelvragen. Deze antwoorden dragen bij aan het beantwoorden van de
probleemstelling die aan het begin van deze scriptie is gesteld:
Hoe verloopt de samenwerking in ‘s Hertogenbosch tussen organisaties die zich
bezig houden met vrouwenhandel en organisaties die zich richten op vluchtelingen
en vreemdelingen en op welke punten behoeft deze samenwerking eventueel
verbetering?
Na analyse van de casestudie kan geconcludeerd worden dat de samenwerking,
wanneer het nodig is, goed verloopt. Binnen de netwerken verloopt de samenwerking
93
effectief en efficiënt. Tussen de netwerken bestaat ook samenwerking alleen verloopt
deze minder effectief en efficiënt.
Uit de kwantitatieve analyse blijkt dat de samenwerking tussen beide netwerken niet
optimaal is maar dat de relaties die het belangrijkst zijn voor deze samenwerking ook
het meest voorkomen. Hierbij gaat het om ‘doorverwijzing’ en ‘kennisdeling’. Dit laat
zien dat de organisaties weten met wie ze contact op kunnen nemen bij een bepaald
probleem zoals iemand die in hulpverlening moet krijgen, of wanneer er behoefte is
aan kennis. In paragraaf 1.4.1 is in een figuur de gewenste vorm van samenwerking
in de regio ’s Hertogenbosch weergegeven. Wanneer de relaties doorverwijzing en
kennisdeling goed functioneren is de situatie zoals geschetst in deze figuur
aanwezig.
Kennis
Organisaties gericht op
vluchtelingen en vreemdelingen
Organisaties gericht op
slachtoffers van vrouwenhandel
Slachtoffers
vrouwenhandel
Fig. 14: Ideale situatie van samenwerking tussen beide netwerken.
De overige gemeten relaties zijn ook van groot belang. Ze zijn echter minder sterk
aanwezig in de samenwerking tussen de netwerken en spelen daardoor een minder
belangrijke rol.
Op kwalitatief gebied komt de samenwerking tussen de netwerken minder overeen
met het ideaalmodel dan bij het kwantitatieve model. De kwalitatieve voorwaarden
waaraan volgens het ideaalmodel voldaan moet worden zijn nauwelijks aanwezig
tussen beide netwerken. Uit een combinatie van deze twee analyses blijkt dat de
samenwerking op belangrijk punten bestaat. Uit de lage score op de kwalitatieve
variabelen is echter af te leiden dat er weinig integratie, legitimiteit en vertrouwen is
tussen de netwerken waaruit af te leiden is dat de samenwerking niet hecht is.
De uitspraken kunnen enigszins worden genuanceerd door het besef dat de
aantallen slachtoffers van vrouwenhandel waar ’s Hertogenbosch jaarlijks mee te
maken heeft laag is. Hierdoor is samenwerking op dit gebied momenteel niet zo
nodig. Na de uitbreiding van de wet zullen deze organisaties echter wel met
94
meerdere slachtoffers geconfronteerd kunnen worden, waardoor de samenwerking
dan intensiever kan worden.
Aan het begin van het onderzoek is gezegd dat samenwerking effectief is wanneer
deze voldoet aan het ideaal model, zoals geschetst in figuur 6 en 7. Na analyse van
de casestudie blijkt echter dat samenwerking ook effectief kan zijn wanneer niet
volledig wordt voldaan aan deze eisen. Wanneer aan bijna alle eisen wordt voldaan
is de samenwerking effectief, zoals blijkt uit het netwerk Slachtoffers Mensenhandel.
Het netwerk WAVV-LEV voldoet op iets minder punten aan het ideaal model maar
functioneert ook goed, alhoewel dit minder goed is dan het netwerk Slachtoffers
Mensenhandel. De samenwerking tussen de netwerken voldoet op geen enkel punt
aan de geschetste ideaalmodellen. Desondanks is de
bestaande samenwerking
voldoende aangezien twee relaties die belangrijk zijn voor de samenwerking wel veel
voorkomen. Het blijkt dat samenwerking verschillende functies kan hebben. In dit
onderzoek wordt duidelijk dat de functie van de samenwerking tussen beide
netwerken anders is dan de samenwerking in de netwerken van organisaties. In deze
situatie wordt niet aan alle eisen voldaan, maar aangezien deze vorm van
samenwerking slechts een beperkte functie heeft (het herkennen en doorverwijzen
van slachtoffers van vrouwenhandel) is dit niet erg. De hele hechte samenwerking
die in een netwerk aanwezig is is niet relevant.
De eindconclusie is dat deze samenwerking, ondanks dat hij niet aan het
ideaalmodel voldoet, voldoende is. Om in de toekomst de samenwerking te
behouden en misschien te versterken met het oog op de mogelijke groei van de
doelgroep is het versterken van de relaties en het verduidelijken van werkafspraken
een punt wat de samenwerking nog kan versterken. Organisaties uit het WAVV-LEV
hebben al aangegeven nu te weten met wie ze contact op moeten nemen wanneer
ze in contact komen met slachtoffers van vrouwenhandel en dit te zullen doen in de
toekomst. Dit is een positieve ontwikkeling voor de kennisdeling De doorverwijzing
die bestond tussen beide netwerken zal worden gehandhaafd, waarbij door
verbeterde werkafspraken duidelijk kan worden welke cliënten wel en niet
doorgestuurd kunnen worden. Op deze manier kan de samenwerking worden
gestabiliseerd en verduidelijkt voor alle organisatie.
In de volgende paragraaf worden aanbevelingen gegeven die de samenwerking in de
toekomst zou kunnen versterken.
95
5.3 Aanbevelingen
In het volgende stuk zullen eerst per netwerk aanbevelingen worden gedaan.
Vervolgens zullen er aanbevelingen worden gedaan over de samenwerking tussen
de twee netwerken.
5.3.1 Netwerk Slachtoffers Mensenhandel
Het netwerk Slachtoffers Mensenhandel kan trots zijn op wat het heeft bereikt sinds
de oprichting. Het heeft goede resultaten opgeleverd met betrekking tot de
hulpverlening aan de slachtoffers van mensenhandel en de deelnemers zijn tevreden
over het functioneren van het netwerk. Op bijna alle punten komt het netwerk
overeen met het ideaal model.
Er zijn echter wel een aantal dingen die misschien nog verbeterd zouden kunnen
worden:
Centraliteit Madi verminderen
Op het moment is de centraliteit van Madi groot. Daarnaast geven veel organisaties
aan Madi onmisbaar te vinden. Wanneer Madi weg zou vallen zou dit serieuze
gevolgen kunnen hebben voor het voortbestaan van het netwerk. Een oplossing
hiervoor is om de coördinatie voortaan te gaan delen met een andere organisatie, of
de coördinatie zelfs door te schuiven naar een andere organisatie. Slachtofferhulp
heeft bijvoorbeeld in haar eigen functie veel te maken met trajecten die slachtoffers
(van andere misdaden) doorlopen. Deze kennis zou makkelijk gebruikt kunnen
worden om voortaan slachtoffers van vrouwenhandel te begeleiden.
Vluchtelingenwerk en Slachtofferhulp een meer actieve rol toebedelen
Vluchtelingenwerk en Slachtofferhulp hebben opgemerkt dat het misschien beter zou
zijn als zij zo nu en dan wat werk uit handen namen van de opvanghuizen. Ze willen
graag meer hulp verlenen aan de slachtoffers en zien zich als geschikte organisatie
om als derde persoon te functioneren.
5.3.2 WAVV-LEV
Verhogen legitimiteit
De organisaties binnen het WAVV-LEV moeten eerst nog wat meer wennen aan het
idee dat ze samen een netwerk vormen. Hierbij is het belangrijk om alle deelnemers
het nut in te laten zien van de samenwerking zodat de legitimiteit van het netwerk
96
verhoogd kan worden. Ook het onderlinge vertrouwen zal toe moeten nemen omdat
dit ervoor zorgt dat de samenwerking vlotter kan verlopen.
Meer afstemming en aandacht voor het overkoepelende doel
Binnen het netwerk is een organisatie aanwezig die het belang van de cliënten boven
alles stelt. Andere organisaties hebben aangegeven dat dit niet altijd even fijn werkt
omdat deze organisatie niet consistent is in het nakomen van afspraken waardoor de
samenwerking niet goed verloopt. In onderling overleg zal dit probleem zoveel
mogelijk opgelost moeten worden door wederzijdse afstemming van ideeën,
gedachten en verlangens.
5.3.3 Samenwerking tussen beide netwerken
Opzetten en stabiliseren van een kennisdelende relatie
De kennis over slachtoffers van vrouwenhandel bij het netwerk dat zich richt op
vluchtelingen en vreemdelingen kan nog verbeterd worden. Wanneer de kennis
hierover verhoogt weten ze beter op welke signalen ze moeten letten en zijn ze
waarschijnlijk ook meer alert. Belangrijk is dat er een sterke kennisdelende relatie
wordt opgebouwd, zodat de uitwisseling sneller en makkelijker kan verlopen.
Maken van werkafspraken
Om te weten wat beide netwerken, op welke momenten, voor elkaar kunnen
betekenen. Zo is er duidelijkheid en kunnen teleurstellingen en daarmee gepaard
gaande irritatie voorkomen worden. Tussen Madi en een aantal organisaties uit het
WAVV-LEV bestaan al werkafspraken. Deze zouden kunnen worden uitgebreid naar
het gehele netwerk.
Uitbreiding van de sociale kaart
In ’s Hertogenbosch bestaat een sociale kaart waarop alle organisaties zijn
aangegeven die zich met een bepaald probleem bezig houden. Het is belangrijk dat
hierop alle organisaties uit het netwerk komen te staan met een exacte beschrijving
van hun activiteiten. Op die manier wordt het voor de verschillende deelnemers
makkelijker te zien met wie ze contact op kunnen nemen met bepaalde vragen.
Intensivering contact tussen coördinatoren
Om elkaar makkelijker te kunnen bereiken, en eventuele problemen sneller te
kunnen bespreken zou een intensievere relatie tussen de coördinatoren van de twee
netwerken een verbetering zijn.
97
5.4 Beperkingen van het onderzoek
Een eerste, relatief grote, beperking is het aantal slachtoffers van vrouwenhandel dat
jaarlijks in ‘s Hertogenbosch aanwezig is. Uit de jaarverslagen van de coördinator
van het netwerk Slachtoffers Mensenhandel is af te leiden dat er jaarlijks zo’n 15
vrouwen in het netwerk aanwezig zijn. Een probleem wat daar aan vast hangt is de
onregelmatige instroom van de vrouwen in het netwerk. Vanwege dit probleem is bij
het onderzoek steeds uitgegaan van de algemene situatie, onafhankelijk van het
aantal vrouwen dat aanwezig is in het netwerk.
Een tweede beperking is de rol van organisaties die zich richten op vluchtelingen en
vreemdelingen. Mw. Benamu (LEV), Mw. Klasen (VWN), Mw. Castelijns (Wereldhuis)
en Mw. Van Malsen (VIN) gaven aan vluchtelingen en vreemdelingen te helpen die in
de laatste fase van de asielaanvraag zitten. Deze mensen hebben al meerdere
gespreken gehad met allerlei overheidsfunctionarissen. Wanneer er een achtergrond
van vrouwenhandel was zou die al veel eerder herkend moeten zijn en zouden de
vrouwen in een ander traject moeten zijn geplaatst. De kans dat ze toch nog een
slachtoffer aan zullen treffen is nihil.
Een derde beperking heeft betrekking op de analyse van de interviews. De contacten
die door organisaties werden genoemd komen niet altijd overeen waardoor het
onduidelijk is hoe de relatie precies is (dit is ook al uitgewerkt in hoofdstuk 4). Er zijn
echter geen documenten beschikbaar over de exacte relaties tussen organisaties
waardoor het lastig is de uit de interviews verkregen resultaten te staven en men
alleen af kan gaan op de door de respondenten verstrekte informatie. Het zou zo
kunnen zijn dat niet alle geïnterviewde organisaties zich volledig herkennen in het
geschetste beeld. Dit is te wijten aan de interpretatie van de door de respondenten
gegeven antwoorden.
Een vierde beperking van het onderzoek is de generaliseerbaarheid. In ‘s
Hertogenbosch bestaat een goede samenwerking binnen de twee netwerken.
Tevens is het aantal organisaties niet heel groot waardoor effectieve samenwerking
ook mogelijk is. Generaliseren naar andere steden is lastig omdat het vrijwel
onmogelijk is daar een soortgelijke structuur aan te treffen.
98
5.5 Aanbevelingen voor nader onderzoek
Nu de resultaten van het onderzoek bekend zijn en de hoofdvraag beantwoordt is
blijkt dat er nog een aantal vragen zijn die wellicht zeer interessant zijn voor verder
onderzoek.
Ten eerste kan dit onderzoek wellicht meer verdiept worden door uit te vinden in
hoeverre het model ook bruikbaar is voor het meten van samenwerking in andere
steden, en wat er eventueel aangepast zou moeten worden om het hier wel
bruikbaar voor te maken.
Een ander, zeer interessant, punt waar aandacht aan besteedt kan worden is de
invloed van de omgeving. Kan het zijn dat samenwerking in ’s Hertogenbosch beter
verloopt dankzij regionale invloeden? Het is eerder aangetoond dat regionale
factoren een duidelijke invloed hebben op het al dan niet opstarten van een
industriële onderneming (Oerlemans et al, 2001). Zouden deze factoren ook invloed
kunnen hebben op de samenwerkingsbereidheid die aanwezig is in een bepaald
gebied?
Een derde interessant onderzoek kan zich richten op de exacte samenhang tussen
de zeven kwalitatieve en vijf kwantitatieve variabelen. In hoofdstuk 2, bij de
beschrijving van het theoretisch ideaalmodel, wordt een aantal keer aangegeven dat
sommige variabelen invloed hebben op andere variabelen. Hieruit is het volgende
model af te leiden;
99
Legitimiteit
Sterkte
Relaties
Omvang
Dichtheid
Vertrouwen
Effectieve
Samenwerking
Communicatie
Afstand
Kwetsbaarheid
Centraliteit
Integratie
Figuur 15: Mogelijk conceptueel model van samenwerking
Het is interessant om de causale relatie tussen deze verschillende variabelen uit te
vinden om op die manier het theoretisch ideaalmodel nog scherper te kunnen
definiëren. Daarnaast zou een meetmodel ontwikkelt kunnen worden waarin de
verhoudingen via formules worden bepaald. Dit zou bruikbaar kunnen zijn voor het
analyseren van verschillende soorten samenwerkingsverbanden.
Een laatste punt wat uit dit onderzoek naar voren komt is het aanpakken van de
kwetsbaarheid van een netwerk. Zoals blijkt uit de kwantitatieve analyse kan het
wegvallen van de centrale organisatie een grote impact hebben op het voortbestaan
van een organisatie. Hoe is dit probleem te ondervangen?
100
Literatuurlijst
À Campo, J.N.F.M. (2002). Sociale netwerk analyse: begrippen en berekeningen. Rotterdam:
Erasmus Universiteit.
Agranoff, 1991, in Provan, K.G. & Milward, H.B. (1998). Measuring network structure. Public
Administration, 76, 387.
Aldrich, 1972, in Provan, K.G. & Milward, A.B. (1995). A preliminary theory of interorganizational network effectiveness; A comparative study of four community mental
health systems. Administrative Science Quarterly, 40, 1-33.
Alexander, E.R. (1995). How organizations act together: Interorganizational coordination in
theory and practice. Amsterdam: Gordon and Breach.
Alter, C., & Hage, J. (1993) Organizations working together. London: Sage Publications.
Baarda, D.B., De Goede, M.P.M., Teunissen, J. (1998). Kwalitatief onderzoek. Houten:
Educatieve Partners Nederland B.V.
Baarda, D.B., De Goede, M.P.M., Teunissen, J. (1997). Methoden en technieken. Houten:
Educatieve Partners Nederland B.V.
Baker, T.L. (1999). Doing social research. Boston: McGraw-Hill.
Bala, V., & Goyal, S. (1999). A strategic analysis of network reliability. Rotterdam: Erasmus
University, Econometric Institute.
Beije, P., & Groenewegen, J. (1993). Networking in Dutch industries. Leuven: Garant.
Bhattacharya, R., Devinney, T.M. & Pillutla, M.M. (1998). A formal model of trust, based on
outcomes. Academy of Management Review, 23, 459-472.
Blau, P. M. (1964). Exchange and power in social life. New York: John Wiley & Sons.
Bonded Labour in the Netherlands: http://www.blinn.nl
101
Bouty, I. (2000). Interpersonal and interaction influences on informal resource exchanges
between
R&D
researchers
across
organizational
boundaries.
Academy
of
Management Journal, 43, 50-65.
Brass, D.J., Galaskiewicz, J., Greve, H.R. & Tsai, W. (2004). Taking stock of networks and
organizations: A multilevel perspective. Academy of Management Journal, 47, 795817.
Brass, D.J., Butterfield, K.D. & Skaggs, B.C. (1998). Relationships and unethical behaviour: A
social network perspective. Academy of Management Review, 23, 14-31.
Breedveld, in De Greve, W.B., & Vrakking, W.J. (Eds.) (1980). Strategie van samenwerking
tussen organisaties in welzijns- en gezondheidswerk, een bundel van zeven
bijdragen door leden van de werkgroep interorganisationele samenwerking. Lochem:
Tijdstroom.
Daft, R.D. & Engel, R.H. (1986). Organizational information requirements, media richness and
structural design. Management Science, 32, 554-571.
Dankers - van der Spek, M. (2000). Communicatie en teamwork in de lerende organisatie:
Praktijkboek moderne management vaardigheden. Baarn: H. Nelissen.
Das, T.K. & Teng, B.S. (1998). Between trust and control: Developing confidence in partner
cooperation in alliances. Academy of Management Review, 23, 491-512.
De Greve, W.B., & Vrakking, W.J. (Eds.) (1980). Strategie van samenwerking tussen
organisaties in welzijns- en gezondheidswerk, een bundel van zeven bijdragen door
leden van de werkgroep interorganisationele samenwerking. Lochem: Tijdstroom.
Den Hertog, F., & Van Sluijs, E. (1995). Onderzoek in organisaties: Een methodologische
reisgids. Assen: Van Gorcum.
Edelenbos,
J.
(2002).
Vertrouwen
in
interorganisationele
samenwerking.
Bestuurswetenschappen, 4, 298-317.
Elderman, E. (2002). Oriëntatie in het vluchtelingenrecht. Utrecht: Nederlands Centrum
Buitenlanders.
Galakiewicz, J., 1985, in Brass et al., (2004). Taking stock of networks and organizations; A
multilevel perspective. Academy of Management Journal, 47, 795-817.
102
Garton, L., C. Haythornthwaite, B. Wellman, Studying Online Social Networks, 1997, JCMC
Godfrooij in Beije, P., & Groenewegen, J. (1993). Networking in Dutch Industries. Leuven:
Leuven.
Goessling, T. (2004). Proximity, trust and morality in networks. European Planning Studies,
12, 675-689.
Granovetter, (1985). Economic action and social structure: The problem of embeddedness.
American Journal of Sociology, 91, 481-510.
Hall, R.H. (1999). Organizations: structures, processes and outcomes. Upper Saddle River
Prentice-Hall.
Hanaki, M., Peterhansl, A., Dodds, P.S. & Watts, D.J. (2002). Cooperation in Evolving Social
Networks. Published in the Proceedings of Agent 2002 Conference on Social Agents:
Ecology, Exchange & Evolution.
Haythornthwaite, C. (1996). Social network analysis: An approach and technique for the study
of information exchange. Library & information science research, 18, 323-342.
Hillenius in De Greve, W.B., & Vrakking, W.J. (Eds.) (1980). Strategie van samenwerking
tussen organisaties in welzijns- en gezondheidswerk, een bundel van zeven
bijdragen door leden van de werkgroep interorganisationele samenwerking. Lochem:
Tijdstroom.
Homans, in De Greve, W.B., & Vrakking, W.J. (Eds.) (1980). Strategie van samenwerking
tussen organisaties in welzijns- en gezondheidswerk, een bundel van zeven
bijdragen door leden van de werkgroep interorganisationele samenwerking. Lochem:
Tijdstroom.
Hoogteijling, E.M.J. (2002). Raming van het aantal niet in de GBA geregistreerden. Voorburg:
CBS.
Huijsmans, M.W. (1993). Netwerken in theorie en praktijk: Empirische relevantie van een
integraal netwerkmodel. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant
Hüttner, H., Renckstorf, K., & Wester, F. (1995). Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. Houten/Diegem: Bohn, Stafleu, Van Loghum.
103
Internationale Organisatie voor Migratie: http://www.iom.nl
Johnson, G., & Scholes, K. (1999). Exploring corporate strategy: Text and Cases. London:
Prentice Hall Europe.
Ministerie van Justitie: www.justitie.nl/pers/persberichten/archief/Archief_2003/210103
Kamann in Beije, P., & Groenewegen, J. (1993). Networking in Dutch Industries. Garant:
Leuven
Knaapen, R. (2000). Voortgangsverslag van het project “Netwerk opvang slachtoffers van
mensenhandel”. ’s Hertogenbosch: Stichting Madi
Knaapen, R. (2001). Voortgangsverslag van het project “Netwerk opvang slachtoffers van
mensenhandel”. ’s Hertogenbosch: Stichting Madi
Knaapen, R. (2002). Voortgangsverslag van het project “Netwerk opvang slachtoffers van
mensenhandel”. ’s Hertogenbosch: Stichting Madi
Knaapen, R. (2003). Voortgangsverslag van het project “Netwerk opvang slachtoffers van
mensenhandel”. ’s Hertogenbosch: Stichting Madi
Können in De Greve, W.B., & Vrakking, W.J. (Eds.) (1980). Strategie van samenwerking
tussen organisaties in welzijns- en gezondheidswerk, een bundel van zeven
bijdragen door leden van de werkgroep interorganisationele samenwerking. Lochem:
Tijdstroom.
Korvinus, A.G. (2002). Mensenhandel: Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den
Haag: Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel.
Korvinus, A.G. (2004). Mensenhandel: Derde rapportage van de nationaal rapporteur. Den
Haag: Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel.
Levine, S. & White, P.E. (1961). Exchange as a conceptual framework for the study of
interorganizational relationships. Administrative Science Quarterly, 5, 583-601.
Lipnack, J., & Stamps, J. (1994). The age of the network: Organizing principles for the 21st
century. New York: John Willey and Sons.
104
May, T. (2001). Social research, issues, methods and process. Bershire: Open University
Press.
Mayer, R. C., Davis, J.H. & Schoorman, F.D. (1995). An integrative model of organizational
trust. Academy of Management Review, 20, 709-734.
Nederlands Juristen Comité voor Mensenrechten: http://www.njcm.nl/upload/ACVZ+nat+rap
+VV-def.pdf
Nohria, N., & Eccles, R.G. (1992). Networks and organizations: Structure, form and action.
Boston: Harvard Business School Press.
Oerlemans,
L., Meeus, M. & Boekema, F. (2001). On the spatial embeddedness of
innovation networks: An exploration of the proximity effect. Tijdschrift voor
Economische en Sociale Geografie, 92, 60-75.
Peterson, R.A. (2000). Constructing effective questionnaires. London: Sage Publications.
Polanyi, 1944, in Goessling, T. (2004). Proximity, trust and morality in networks. European
Planning Studies, 12, 675-689.
Provan, K.G., & Milward, H.B. (1995). A preliminary theory of interorganizational network
effectiveness; A comparative study of four community mental health systems.
Administrative Science Quarterly, 40, 1-33.
Provan, K.G., & Milward, H.B. (1998). Measuring network structure. Public Administration, 76,
387.
Provan, K.G., & Milward, H.B. (2001). Do networks really work? A framework for evaluating
public-sector organizational networks. Public Administration Review, 61, 414-423.
Ritter, T., & Gemünden, H.G. (2003). Interorganizational relationships and networks:
An
overview. Journal of Business Research, 56, 691-697.
Rooks, G., Raub, W. & Tazelaar, F. (In press).Trust or control? An empirical test of effects of
social embeddedness and contracts on performance in buyer-supplier transactions.
Schumaker, A.M. (2003). Interorganizational networks: Using a theoretical model to predict
effectiveness of rural health care delivery networks. Journal of Health and Human
Services Administration, 24, 371-406.
105
Scott, John. (2000). Social network analysis: Second edition. London: SAGE Publication Ltd.
Stern, R. N., Mitsuhashi, H.M., & Oliver, C. (2001). An Introductory Essay: Research on
interorganizational relations (IORs). Forthcoming in Studies of Interorganizational
Relations. Sage.
Stoter,
A.
(1997).
De
communicerende
organisatie,
communicatie
in
relatie
tot
organisatieverandering. Utrecht: LEMMA.
Stichting Tegen Vrouwenhandel: http://www.stv.nl
Swanborn, P.G. (1999). Casestudies: wat, wanneer en hoe?. Amsterdam: Boom.
Uzzi, Brian. (1997). Social structure and competition in interfirm networks: The paradox of
embeddedness, Administrative Science Quarterly, 42, 35-67.
Van der Aa, A. & Konijn, T. (2002). Ketens, ketenregisseurs en ketenontwikkeling. Utrecht:
Lemma.
Van Aelst, P. & Bruyninckx, E. (1998). Netwerkanalyse: 2 concrete toepassingen. Wilrijk:
Universiteit Antwerpen.
Van Dijk, D. (2001). Gevangen in de illegaliteit. Telegraaf. http://krant.telegraaf.nl/krant/
vrouw/teksten/ vrouw.reportages.vrouwenhandel.html
Van Eimeren, E. (2004). Een weg terug? Slachtoffers van vrouwenhandel over terugkeer naar
het land van herkomst. Amsterdam: BLinN.
Van Erning, K. & Timman, S. (2002). Evaluatie Amsterdams netwerk ter bestrijding van
vrouwenhandel 1998-2001. Amsterdam: Dienst Welzijn Amsterdam/Steunpunt
Seksueel Geweld GG&GD Amsterdam.
Van Gils, A.E.J. (2000) Cooperative behavior in small and medium-sized enterprises: The
role of strategic alliances. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Vos, P.F.A.B., & De Vries, W.P.C. (2004). Teksten vreemdelingencirculaire. Den Haag: Sdu
Uitgevers.
106
Weijers, M.,& Lap-Chew, L. (1999). Trafficking in women: Forced labour and slavery-like
practices in marriage, domestic labour and prostitution. Utrecht: Foundation Against
Trafficking in Women (STV).
Woolthuis, R.K. (1999). Sleeping with the enemy: Trust, dependence and contract in
interorganisational relationships. Universiteit van Twente.
Yin, R.K. (1989). Case study research: Design and methods. London: Sage Publications.
107
108
BIJLAGEN
Bijlage 1 Afkortingenlijst
BNRM
Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel
BLinN
Bounded Labour in the Netherlands
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
EU
Europese Unie
GGD
Gemeentelijke Gezondheidsdienst
IND
Immigratie en Naturalisatie Dienst
IOM
Internationale Organisatie voor Migratie
LEV
Lokaal Expertisecentrum Vluchtelingen
Madi
Maatschappelijke Dienstverlening ‘s Hertogenbosch
SRTV
Stichting Religieuzen Tegen Vrouwenhandel
STV
Stichting Tegen Vrouwenhandel
VIN
Vluchtelingen in Nood
VN
Verenigde Naties
VWN
Vluchtelingenwerk Nederland
WAVV
Wereldhuis Alegria VAST Vluchtelingen in Nood
109
110
Bijlage 2 Organisaties Netwerk Slachtoffers Mensenhandel
Bureau
Vluchtelingen
&
Nieuwkomers
’s-Hertogenbosch
e.o.
(Vluchtelingenwerk)
Doelstelling van de organisatie:
Ondersteuning en maatschappelijke begeleiding in het kader van de Wet Inburgering
Nieuwkomers en begeleiding van asielzoekers, vluchtelingen en nieuwkomers.
Activiteiten:
Maatschappelijke begeleiding
Juridische ondersteuning in centrale en decentrale opvang
Belangenbehartiging
Specifiek met betrekking tot mensenhandel:
Signaleringsfunctie
en
juridische
ondersteuning
van
slachtoffers
van
mensenhandel met betrekking tot verblijfsvergunning.
G.G.D. Hart voor Brabant regio ’s Hertogenbosch
Doelstellingen van de organisatie:
De G.G.D. werkt vanuit de openbare verantwoordelijkheid voor gezondheid aan een
optimale gezondheidssituaties van de samenleving;
•
Binnen de samenleving wordt met name aandacht geschonken aan die
groepen die:
•
Niet of beperkt in staat zijn de eigen verantwoordelijkheid van de eigen
gezondheid te nemen
•
De meeste gezondheidsrisico’s lopen en waarbij voorzorg en preventie
moeilijk bereikbaar zijn
•
Acute gezondheidsrisico’s lopen
•
Door hun activiteiten de gezondheid van anderen bedreigen
Activiteiten:
Het uitoefenen van twee kernfuncties: preventieve zorg en acute zorg. De G.G.D.
doet dit door samenwerking met andere betrokkenen in zowel de zorgketen als de
keten van openbare orde en veiligheid
S.O.A./Aids
T.B.C.
Infectieziekten algemeen
111
Specifiek met betrekking tot mensenhandel:
Signaleren in het kader van veldwerk prostitutie (clubs, raamprostitutie, privé-huizen).
‘Het Verdihuis’, Stichting Maatschappelijke Opvang
Doelstelling van de organisatie:
De Stichting richt zich op personen en/of gezinnen die zich tijdelijk niet (meer)
kunnen handhaven in de eigen woonomgeving. De stichting houdt zich bezig met
zowel de crisisopvang als met woonbegeleiding.
Activiteiten:
Het Verdihuis kent twee afdelingen:
Afdeling crisisopvang:
•
Crisisopvang 1 en 2
•
Intensieve jongerenproject
•
Nachtopvang
Afdeling woonbegeleiding Kim:
•
Gezinsouders
•
Begeleid Wonen
•
Sociaal Pension
•
Preventieve Woonbegeleiding
Specifiek met betrekking tot Mensenhandel:
Het bieden van een eerste opvang in de crisis c.q. leefsituatie
Start hulpverlening
Politie
Afdeling zedenzaken van de politie houdt zich bezig met het aanpakken van
vrouwenhandel. Dit gebeurt door invallen in bordelen en het controleren van andere
seksinrichtingen
waarvan
vermoedens
bestaan
dat
er
slachtoffers
van
vrouwenhandel werkzaam zijn. De politie besteed steeds meer aandacht aan de
problematiek.
Wanneer de politie in aanraking komt met een slachtoffer van vrouwenhandel
moeten zij haar de mogelijkheid geven aangifte van vrouwenhandel te doen middels
de B-9 procedure. De vrouw krijgt dan 3 maanden bedenktijd om te beslissen of ze
ook daadwerkelijk aangifte wil doen van vrouwenhandel. Een andere verplichting is
112
het opnemen van contact met de Stichting Tegen Vrouwenhandel om aangifte te
doen.
SMVO
Doelstelling van de organisatie:
Het bieden van opvang, zorg, begeleiding en intensieve hulpverlening aan vrouwen
en kinderen in crisissituaties.
Activiteiten:
Opvang, onderdak, zorg, begeleiding en intensieve hulpverlening. Het aanbod is
zowel individueel als groepsgewijs.
Stichting Buro Slachtofferhulp Brabant-Noord
Doelstelling van de organisatie:
Bieden van hulp en ondersteuning aan slachtoffers van strafbare feiten en
verkeersongevallen.
Activiteiten:
•
Bieden van emotionele hulp/ondersteuning
•
Bieden van hulp bij praktische zaken
•
Advies en informatie bij juridische/materiele vraagstukken
Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Regio ’s-Hertogenbosch
Doelstelling van de organisatie:
•
Te werken aan de sociale samenhang en sociale rechtvaardigheid
•
De zelfredzaamheid en zelfverantwoordelijkheid van de burgers te versterken
•
De maatschappelijke participatie, zelfbeschikking en invloed van burgers te
bevorderen
•
Te werken aan de sociale kwaliteit van de samenleving
•
Bij te dragen aan de duurzaamheid van de sociale infrastructuur.
Door middel van deze verplichtingen draagt Stichting Madi bij aan het lokaal sociaal
beleid op het terrein van:
•
Bescherming van kwetsbaren
•
Bevorderen van sociale integratie en leefbaarheid
113
•
Het generen van voldoende startkwalificatie voor werk en maatschappelijke
participatie van burgers
De stichting zal haar diensten en activiteiten baseren op een zorgvuldige - samen
met partners uitgevoerde - analyse van de individuele en maatschappelijke vraag
aan psychosociale hulpverlening.
STV (Stichting Tegen Vrouwenhandel)
De Stichting Tegen Vrouwenhandel is een semi-overheidsinstantie. Ze verleent hulp
aan slachtoffers van mensenhandel, treedt op als intermediair tussen politie en
hulpverlening en biedt ondersteuning aan regionale netwerken. Vanuit het ministerie
van Justitie wordt de STV gesubsidieerd voor de centrale aanmelding, registratie en
plaatsing van slachtoffers van mensenhandel.
Daarnaast fungeert de STV als kennisbasis voor organisaties die met slachtoffers
van vrouwenhandel te maken hebben. Verder werkt de STV ook nationaal en
internationaal samen met andere non-gouvernementele organisaties. De gegevens
van de STV gelden als basis voor de rapportage van de Nationaal Rapporteur
Mensenhandel te Den Haag.
114
Bijlage 3 Organisaties WAVV-LEV
Gemeente ‘s Hertogenbosch
De gemeente is betrokken bij de problematiek rondom vluchtelingen, vreemdelingen
en slachtoffers van mensenhandel. Hun grootste bijdrage bestaat uit financiële
ondersteuning en het faciliteren van een aantal activiteiten van de overige
organisaties.
LEV, Lokaal Expertisecentrum Vreemdelingen
Doelstellingen van de organisatie:
LEV heeft zelf geen opvangmogelijkheden, maar doet een beroep op samenwerkend
organisaties om eventueel opvang te bieden. Ze bieden, in samenwerking met
andere opvang/hulporganisaties, hulp en begeleiding aan vluchtelingen en
vreemdelingen uit de omgeving ‘s Hertogenbosch die geen recht (meer) hebben op
opvang in een asielzoekerscentrum maar ook niet in reguliere opvang terechtkunnen.
Activiteiten:
Wanneer een persoon aan de criteria van LEV voldoet krijgt de cliënt wekelijks
leefgeld en kan hij altijd om raad komen vragen.
Stichting Vast (Vrouwen Actie STeunpunt):
Doelstellingen:
VAST vangt illegale vrouwen en kinderen op en wil hun krachten bundelen zodat zij
een eigen beweging gaan vormen die opkomt voor hun rechten. Stichting VAST biedt
opvang en soms eten. Sommige uitgeprocedeerde slachtoffers van vrouwenhandel
worden hier opgevangen.
Activiteiten;
De vrouwen worden geholpen bij medische en juridische problemen.
Stichting Wereldhuis
Doelstellingen van de organisatie:
Het aanbieden van activiteiten om zo (perspectiefloze) asielzoekers weer voldoende
zelfvertrouwen krijgen om aan hun situatie (emigratie of remigratie) te gaan werken.
Activiteiten:
115
Stichting Wereldhuis biedt een huiskamerproject voor asielzoekers en vluchtelingen
met weinig of geen perspectief. Zij biedt een luisterend oor en heeft een
verwijsfunctie naar deskundigen en geeft ondersteuning aan zelfhulporganisaties
VIN (Vluchtelingen in Nood):
Doelstellingen:
Het zichtbaar maken van de schrijnende werkelijkheid waarmee uitgeprocedeerden
te maken hebben.
Activiteiten:
Vin is een initiatief van een aantal burgers die zich het lot van uitgeprocedeerden
aantrokken. Met behulp van soortgelijke initiatieven uit andere steden, en met behulp
van de SRTV heeft VIN zich ten eerste gericht op een opvangvoorziening. Er zijn
twee huizen met 15 plaatsen voor opvang. Het accent ligt echter op mantelzorg; VIN
zorgt voor juridische bijstand, ondersteuning bij het organiseren van medische hulp,
financiële steun en diverse vormen van sociale ondersteuning.
N.B. Vluchtelingen werkt ook samen met de organisaties uit het WAVV-LEV. Dit is
echter slechts in het kader van vluchtelingen en vreemdelingen. Bij het uitvoeren van
de interviews is er geen aandacht besteed aan de relaties die tussen
vluchtelingenwerk en het netwerk WAVV-LEV bestaan met betrekking tot
vluchtelingen en vreemdeligen. Hierdoor is Vluchtelingenwerk in de analyse dus niet
genoemd als deel van het netwerk WAVV-LEV.
116
Bijlage 4 Netwerk Slachtoffers Mensenhandel
Het ontstaan van het netwerk opvang slachtoffers van Mensenhandel.
In 1999 heeft de Stichting tegen Vrouwenhandel, als initiatiefnemer, contact gezocht
met bestaande samenwerkingsverbanden rondom seksueel geweld in Brabant. Het
doel hiervan was het opzetten van integratienetwerken rondom opvang en
hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel. Het project zou lopen vanaf 1999
tot eind 2001.
De bedoeling van het netwerk is in een samenwerkingsverband op elkaar
afgestemde opvang en hulpverlening te realiseren voor jeugdige en volwassen
slachtoffers van mensenhandel. Het subdoel van de opvangnetwerken is de zorg
voor slachtoffers van mensenhandel van een breder maatschappelijk draagvlak te
voorzien. Op die manier wordt de zorg een gedeelde verantwoordelijkheid van alle
betrokken instellingen.
Aangezien slachtoffers van mensenhandel verschillende soorten hulp nodig hebben
is gezocht naar een combinatie van instellingen die samen een adequaat
hulpverleningspakket bieden. Voor het verschaffen van helderheid over de soorten
opvang en hulp die nodige zijn, en welke instellingen daarvoor aanspreekbaar zijn is
een protocol opgericht. De betrokken instellingen en organisaties16 voor het
opvangnetwerk voor slachtoffers in Brabant-Noord zijn:
•
Stichting tegen Vrouwenhandel STV te Utrecht
•
Stichting Maatschappelijke Dienstverlening regio ‘s Hertogenbosch
•
Stichting Maatschappelijke Vrouwen Opvang te ‘s Hertogenbosch
•
Verdihuis te Oss (opvanghuis)
•
GGD Hart voor Brabant, regio ‘s Hertogenbosch
•
Regiopolitie Brabant Noord, afdeling zedenzaken en vreemdelingenzaken
•
Stichting Slachtofferhulp Brabant – Noord
Verder zijn er onder andere afspraken gemaakt met de Stichting Vluchtelingenwerk
‘s Hertogenbosch.
16
In bijlage I kunt u een beschrijving vinden over de activiteiten van de organisaties.
117
De Gemeente ‘s Hertogenbosch heeft subsidie toegekend voor de invulling van de
functie ‘zorgcoördinator’. Hierdoor heeft het netwerk de beschikking over 4 uur
zorgcoördinatie per week. In 2002 heeft de gemeente het verzoek om subsidie voor
de zorgcoördinator opnieuw gehonoreerd.
Voorafgaand aan de officiële start is er, met subsidie van de provincie NoordBrabant, een provinciaal symposium georganiseerd over mensenhandel. Dit
symposium ‘Bestrijding van mensenhandel en zorg voor slachtoffers’ heeft
plaatsgevonden op 14 december 1999. De provincie heeft ook middelen ter
beschikking
gesteld
voor
organisatie
en
materiaal
ten
behoeve
van
deskundigheidsbevordering van de opvangnetwerken. In januari 2000 is de
samenwerkingsovereenkomst door de deelnemende instelling ondertekend en
daarmee geformaliseerd.
Ontwikkelingen van het ‘Netwerk Slachtoffers Mensenhandel’.
De zorgverleners uit het netwerk zijn geschoold in de bejegening en begeleiding van
slachtoffers van mensenhandel door middel van informatie en training. Organisaties
hebben voor deze doelgroep (indien nodig) hun interne beleid aangepast, conform
het protocol. De betrokken organisaties zullen tijd vrij maken om deel te nemen aan
trainingen, cliëntbespreking en evaluaties.
Er is ook gestart met het ontwikkelen van kennis betreffende de vreemdelingenwet
inzake mensenhandel, de juridische begeleiding en de psychosociale hulpverlening
aan slachtoffers van mensenhandel. In het tweede jaar van het bestaan is hier extra
aandacht aan besteed door middel van informatieoverdracht door de STV. Daarnaast
is aan de hand van eigen casuïstiek de te volgen procedure volgens het protocol
helemaal uitgediept.
In de loop van het bestaan van het netwerk zijn er allerlei andere organisaties bij
betrokken of mee bekend geraakt. Zo is er contact met de GGZ wanneer een vrouw
last heeft van zware psychische en/of psychiatrische klachten, met het Centrum
Werk en Inkomen te ‘s Hertogenbosch in verband met de speciale wetgeving omtrent
slachtoffers van vrouwenhandel en het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel
met betrekking tot de jaarlijkse rapportage omtrent vrouwenhandel.
In uitgebreide netwerkverslagen wordt steeds verslag gedaan van de stand van
zaken in het netwerk ‘s Hertogenbosch. Hierin worden bijvoorbeeld knelpunten
beschreven, maar ook opgeloste knelpunten krijgen aandacht. Daarnaast wordt er
118
veel cijfermateriaal verstrekt over de vrouwen en hun achtergronden. Dit geeft een
goed beeld van de vrouwen die aanwezig zijn (geweest) in het netwerk. In de
conclusies en aanbevelingen wordt steeds even gerefereerd aan knelpunten of
oplossingen die al eerder hebben plaatsgevonden.
Tijdens het functioneren van het netwerk is de politie afdeling Vreemdelingenzaken
uit het netwerk gestapt. De politie afdeling Zedenzaken is nu nog de enige afdeling
van de politie die in het netwerk aanwezig is. Vreemdelingenzaken heeft echter wel
gemerkt dat aanwezigheid in het netwerk wel erg nuttig is en denkt erover weer terug
te gaan in het netwerk (Politie afdeling Zedenzaken, interview 11-11-2004).
Aantal vrouwen in netwerk
Sinds het begin van het netwerk is er een gestage stroom slachtoffers van
vrouwenhandel in het netwerk aanwezig geweest:
Aantal geplaatste vrouwen:
Jaar
2000
2001
2002
2003
Geplaatst Niet geplaatst
16
2
17
1
13
15
Tabel 7: Aantal geplaatste vrouwen in het netwerk Slachtoffers Mensenhandel17
Deze vrouwen zijn verspreid over de verschillende opvanginstellingen:
Verblijfsplaats
SMVO
Verdihuis
Elders
Totaal
2000
6
5
5
16
2001
6
8
1
15
2002
4
7
2
13
2003
4
11
1
16
Tabel 8: Verblijfsplaatsen van vrouwen tijdens opvang18
17
18
3 vrouwen zijn niet geplaatst omdat er niet genoeg aanwijzingen waren van vrouwenhandel.
In 2003 zat een vrouw zowel bij SMVO als bij het Verdihuis
119
120
Bijlage 5 WAVV-LEV
Het samenwerkingsverband WAVV is geïnitieerd door het Wereldhuis. Andere
deelnemende
organisaties
zijn
Alegria,
VIN
en
VAST
(WAVV).
In
deze
samenwerking zorgde het Wereldhuis en Alegria voor dagbesteding en VIN en VAST
voor “bed, bad en brood”.
In 2002 werd duidelijk dat de vluchtelingen- en vreemdelingenproblematiek niet
helemaal vlot verliep in ’s Hertogenbosch. Het gebeurde wel eens dat mensen bij
een organisatie hoorde dat de procedures correct waren doorlopen en dat er echt
geen mogelijkheden meer zijn om een verblijfsvergunning te krijgen. Vervolgens
gingen deze mensen naar een andere organisatie waar ze opnieuw in de procedure
werden opgenomen. Gemeente ’s Hertogenbosch heeft besloten dat de organisaties
die zich bezig houden met vluchtelingen en vreemdelingen zich moesten bundelen in
een netwerk, waarna subsidies verstrekt konden worden. Een voorwaarde hiervoor
was dat Vluchtelingenwerk deel zou uit maken van dit netwerk. De uiteindelijke
coördinatie van het netwerk is bij het LEV terechtgekomen.
Het samenwerkingsverband is opgericht om deskundigheid te bundelen en ervoor te
zorgen dat de vluchtelingen en vreemdelingen niet blijven shoppen bij de
organisaties om een verblijfsvergunning te krijgen.
Sinds 2005 zijn de Asielzoekerscentra in de regio ’s Hertogenbosch gesloten. Het
gevolg daarvan is dat er bijna geen nieuwe toevoer meer is van vluchtelingen die in
afwachting zijn van een verblijfsvergunning. De toekomst van het WAVV-LEV is
daarmee enigszins onzeker geworden (interview Vluchtelingenwerk).
121
122
Bijlage 6 Vragenlijst
Vragenlijst
Onderzoek Samenwerking Netwerk Slachtoffers Mensenhande en
WAVV-LEV te ‘s Hertogenbosch
1. Wat is uw Naam?
2. Wat is de organisatie waarvoor u werkzaam bent?
3. Wat zijn de activiteiten van de organisatie?
Extra vragen voor organisaties die zich niet specifiek richten op slachtoffers van
vrouwenhandel:
1. Wat weet u van slachtoffers van vrouwenhandel?
2. Doet u aan signalering van vrouwenhandel?
3. Op welke signalen let u?
4. Hoe komt u aan de kennis omtrent slachtoffers van vrouwenhandel?
5. Heeft u in uw organisatie wel eens te maken gehad met slachtoffers van
vrouwenhandel?
4. Met welke organisaties uit het netwerk mensenhandel ‘s Hertogenbosch heeft
u contact bij het uitvoeren van deze activiteiten?
5. Heeft u wel eens contact met een van de volgende organisaties (wanneer niet
genoemd bij punt 4);
Regionale Instellingen
Stichting Maatschappelijke Dienstverlening (Madi)
Stichting Bureau Slachtofferhulp Brabant-Noord
GGD Hart voor Brabant
Stichting Tegen Vrouwenhandel
Opvanghuizen
SMVO (Voorheen HOEK en Stichting de Brug)
Verdihuis
Stichting Vast (Vrouwen Actie Steunpunt)
Vreemdelingen- en Vluchtelingeninstellingen
Bureau Vluchtelingen & Nieuwkomers ‘s Hertogenbosch
Stichting Wereldhuis
Lokaal Expertisecentrum Vreemdelingen
Vluchtelingen In Nood
Overheidsinstanties
Gemeente ‘s Hertogenbosch
Politie Afd. Zedenzaken
123
De volgende vragen bespreken per organisatie:
5.1. Hoe vaak heeft dit contact plaats? Wekelijks, Maandelijks?
5.2. Hoe vindt dit contact plaats? (Via telefoon, mail, face-to-face, via derden)
5.3. Wat is de inhoud van deze contacten? Zie extra beschrijving.
6. Heeft u het gevoel dat u makkelijk in contact kunt komen met de andere
organisaties uit het netwerk? Waarom denkt u dit?
7. Welke organisaties zijn voor u noodzakelijk/onmisbaar om uw activiteiten uit
te kunnen voeren?
8. Op welke manier zijn deze organisaties noodzakelijk/onmisbaar?
9. Heeft u het gevoel dat de organisaties met wie u samenwerkt betrouwbaar
zijn?
10. Waarom vindt u deze organisaties betrouwbaar?
11. Bent u tevreden over de gang van zaken in het netwerk of zijn er volgens u
punten waarop het netwerk wel verbetering behoeft?
* Uitleg bij de vraag 5.3: Het contact tussen organisaties kan om verschillend
redenen plaatsvinden. Er zijn vijf soorten van contact onderscheiden;
Doorverwijzingen, Ontvangen doorverwijzingen, Gedeelde programma’s, Coördinatie
van een case, Dienstverleningscontracten
* Uitleg bij vraag 9: De in het onderzoek gebruikte definitie van vertrouwen is:
Vertrouwen is de bereidheid van een partij om kwetsbaar te zijn ten opzichte van
de acties van de andere partij, gebaseerd op de verwachting dat de ander een
bepaalde, voor de vertrouwende partij, belangrijke actie verricht, zonder dat deze
de mogelijk heeft deze actie te begeleiden of te controleren.
Vertrouwen is gebaseerd op kennis over elkaars verleden, kennis over elkaars
capaciteiten of op routine gebaseerd. Dit betekent dat de samenwerking sinds
enige tijd via een bepaald patroon verloopt waardoor men er vanuit gaat dat de
partner zich altijd zo zal blijven gedragen. Andere kenmerken van vertrouwen zijn
wanneer een organisatie:
- niet checkt of de argumenten van de partner wel kloppen
- niet verwacht dat de partner niet loyaal is
- open is in het geven van informatie, ook wanneer hier niet om gevraagd is.
- geen informatie welke nodig is of waarde heeft voor de partner verbergt
- informatie die verkregen is van de partner vertrouwelijk behandelt
- van de partner een wederkerige houding verwacht.
124
Bijlage 7 Datatabellen
Tabel I : Netwerkrelaties
Aan
Van
Gemeen te 's
Hertogenbosch
GGD
LEV
M adi
SM VO
STV
VA ST
Verdihui s
VI N
Gemeente 's
Hertogenbosch
X
1
1
1
0
0
0
0
1
0
1
1
1
GGD
1
X
0
1
1
1
1
1
1
1
0
1
0
LEV
1
0
X
0
0
0
0
0
1
0
1
1
1
Madi
1
1
0
X
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Politie afd.
Zedenzaken
1
1
0
1
X
1
1
1
0
1
0
1
0
Slachtofferhulp
0
1
0
1
1
X
1
1
0
1
0
1
0
SMVO
0
1
0
1
1
1
X
1
1
1
0
1
0
STV
1
1
0
1
1
1
1
X
1
1
0
1
0
VAST
1
1
1
1
0
1
0
1
X
0
1
1
1
Verdihuis
0
1
0
1
1
1
1
1
0
X
0
1
0
VIN
1
1
1
0
0
0
0
0
1
0
X
1
1
Vluchtelingenwerk
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
X
1
Wereldhuis
1
0
1
0
0
0
0
1
1
0
1
1
X
0 = geen relatie 1 = wel een relatie
Politie afd. SlachtofferZeden zaken hulp
Gemarkeerd veld:
Vl uchteW erel dhuis
li n genw erk
Organisatie is van belang voor geinterviewde organisatie
125
Tabel II : Inhoud Netwerkrelaties
Aan
Van
Gemeente 's
Hertogenbosch
GGD
LEV
Madi
SMVO
STV
VAST
Verdihuis
VIN
Vluchtelingenwerk
Wereldhuis
Gemeente 's
Hertogenbosch
X
5
4,5
4
0
0
0
0
4,5
0
4,5
4,5
4,5
GGD
5
X
0
2,5
4,5
5
5
5
5
5
0
5
0
LEV
4,5
0
X
0
0
0
0
0
1,2,3,4
0
1,3,4
1,3,4
1,2,4,5
Madi
4
1,5
0
X
2,4,5
5
1,3,5
2,4,5
4,5
1,3,5
4,5
5
4,5
Politie afd.
Zedenzaken
4
5
0
1,3,4,5
X
5
5
5
0
5
0
5
0
Slachtofferhulp
0
5
0
5
5
X
5
5
0
3,5
0
5
0
SMVO
0
5
0
1,2,3,4,5
3,5
3,5
X
1,3,5
2
1,2,5
0
4,5
0
STV
5
5
5
1,3,4,5
2,5
5
1,3,5
X
1
1,3,4,5
0
5
0
4,5
4
1,2,4
3
0
3
0
5
X
0
4,5
1
4,5
0
1,5
0
1,2,3,5
2,5
1,4,5
3,5
2,4,5
0
X
0
5
0
VIN
4,5
1,4
1,2,3,4
0
0
0
0
0
1,4,5
0
X
2
5
Vluchtelingenwerk
4,5
5
1,4,5
1,5
5
3,5
2,5
5
4
5
1,4
X
1,4,5
Wereldhuis
4,5
0
1,2,4,5
0
0
0
0
5
2,4,5
0
4,5
2,3,4
X
VAST
Verdihuis
0 = geen relatie
126
Soorten relaties:
1 = Doorverwijzen naar
2 = Ontvangen doorverwijzing
Politie afd. SlachtofferZedenzaken hulp
3 = Case coördinatie
4 = Werkafspraken
5 = Kennisdeling
Gemarkeerd veld:
Organisatie is van belang
voor geinterviewde organisatie
Tabel 1 : Doorverwijzingen
Aan
Van
GGD
LEV
Madi
LEV
0
X
0
Madi
1
0
P olitie afd.
Zedenzaken
0
SM VO
Slachtofferhulp
SMVO
STV
VAST
Verdihuis
VIN
Vluchtelingenwerk
Wereldhuis
0
0
0
1
0
1
1
1
X
0
1
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
1
0
X
1
1
1
0
0
0
ST V
0
0
1
0
1
X
1
1
0
0
0
VA ST
0
1
0
0
0
0
X
0
0
1
0
Verdihuis
1
0
1
1
0
0
0
X
0
0
0
VI N
1
1
0
0
0
0
1
0
X
0
0
Vluchtelingenwerk
0
1
1
0
0
0
0
0
1
X
1
W ereldhuis
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
X
0 = geen relatie 1 = wel een relatie
127
Tabel 2 : Ontvangen Doorverwijzingen
Aan
Van
GGD
LEV
Madi
Politie afd.
Zedenzaken
SMVO
STV
VAST
GGD
X
0
1
0
1
0
0
1
0
0
LEV
0
X
0
0
0
0
1
0
0
1
Madi
1
0
X
1
0
1
0
0
0
0
SMVO
0
0
1
0
X
0
1
1
0
0
STV
0
0
1
1
0
X
0
0
0
0
VAST
0
1
0
0
0
0
X
0
0
0
Verdihuis
0
0
1
1
0
1
0
X
0
0
VIN
0
1
0
0
0
0
0
0
1
0
Vluchtelingenwerk
0
0
0
0
1
0
0
0
X
0
Wereldhuis
0
1
0
0
0
0
1
0
1
X
0 = geen relatie 1 = wel een relatie
128
Verdihuis Vluchtelingenwerk
Wereldhuis
Tabel 3 : Case Cöordinatie
Aan
Van
LEV
Madi
LEV
X
0
0
Madi
0
X
Politie afd.
Zedenzaken
0
Slachtofferhulp
Politie afd. SlachtofferZedenzaken hulp
SMVO
STV
VAST
Verdihuis
VIN
Vluchtelingenwerk
0
0
0
1
0
1
1
0
0
1
0
0
1
0
0
1
X
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
X
0
0
0
1
0
0
SMVO
0
1
1
1
X
1
0
0
0
0
STV
0
1
0
0
1
X
0
1
0
0
VAST
0
1
0
1
0
0
X
0
0
0
Verdihuis
0
1
0
0
1
0
0
X
0
0
VIN
1
0
0
0
0
0
0
0
X
0
Vluchtelingenwerk
0
0
0
1
0
0
0
0
0
X
Wereldhuis
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0 = geen relatie 1 = wel een relatie
129
Tabel 4 : Werkafspraken
Aan
Van
Gemeente 's
Hertogenbosch
GGD
LEV
Madi
STV
VAST
Verdihuis
VIN
Vluchtelingenw erk
Wereldhuis
Gemeente 's
Hertogenbosch
X
0
1
1
0
0
0
1
0
1
1
1
GGD
0
X
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
LEV
1
0
X
0
0
0
0
1
0
1
1
1
Madi
1
0
0
X
1
0
1
1
0
1
0
1
Politie afd.
Zedenzaken
1
0
0
0
X
0
0
0
0
0
0
0
SMVO
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
1
0
STV
0
0
0
1
0
0
X
0
1
0
0
0
VAST
1
1
1
0
0
0
0
X
0
1
0
1
Verdihui s
0
0
0
0
1
1
1
0
X
0
0
0
VIN
1
1
1
0
0
0
0
1
0
X
0
0
Vluchtelingenwerk
1
0
1
0
0
0
0
1
0
1
X
1
Wereldhui s
1
0
1
0
0
0
0
1
0
1
1
X
0 = geen relatie 1 = wel een relatie
130
Politie afd. SlachtofferZedenzaken hulp
Tabel 5 : Kennisdeling
Aan
Van
Gemeente
GGD
LEV
Madi
Politie
Slachtofferhulp
SMVO
STV
VAST
Verdihuis
VIN
VluchteWereldhuis
lingenwerk
Gemeente
X
1
1
0
0
0
0
0
1
0
1
1
1
GGD
1
X
0
1
1
1
1
1
1
1
0
1
0
LEV
1
0
X
0
0
0
0
0
1
0
1
0
1
Madi
0
1
0
X
1
1
1
1
0
1
0
1
0
P olitie afd.
Zedenzaken
0
1
0
1
X
1
1
1
0
1
0
1
0
Slachtofferhulp
0
1
0
1
1
X
1
1
0
1
0
1
0
SM VO
0
1
0
1
1
1
X
1
0
1
0
1
0
ST V
1
1
0
1
1
1
1
X
0
1
0
1
0
VA ST
1
1
1
0
0
0
0
1
X
0
1
1
1
Verdihuis
0
1
0
1
1
1
1
1
0
X
0
1
0
VI N
1
0
1
0
0
0
0
0
1
0
X
0
1
Vluchtelingenwerk
1
1
1
1
1
1
1
1
0
1
0
X
1
W ereldhuis
1
0
1
0
0
0
0
1
1
0
1
0
X
0 = geen relatie 1 = wel een relatie
131
132
133
Bijlage 8 Netwerkgraven
1: DOORVERWIJZINGEN
123
2: ONTVANGEN DOORVERWIJZINGEN
124
3: CASE COÖRDINATIE
125
4: WERKAFSPRAKEN
126
5: KENNISDELING
127
Bijlage 9 Netwerkanalyse – Kwantitatieve Analyse
Case 's Hertogenbosch
's Hertogenbosch : 13 organisaties
Aantal relaties
Dichtheid
Centrale Organisatie
Doorverwijzingen
Ontvangen doorverwijzingen
Case coördinatie
30
23
21
19,2%
14,7%
13,5%
Werkafspraken
Kennisdeling
Gehele netwerk
45
88
105
28,9%
56,4%
67,3%
Madi (8)
Madi (7)
Madi (7)
Gemeente 's
Hertogenbosch (13)
Vluchtelingenwerk (19)
Vluchtelingenwerk (25)
Dichtheid na
wegvallen centrale
organisatie
14,1%
10,3%
8,9%
Verzwakking
Nabijheid
-26,5%
-30,2%
-33,5%
5
4
4
20,5%
45,5%
51,3%
-29,0%
-19,3%
-23,7%
4
2
2
Opmerking:
Bij Case coordinatie hebben Madi en SMVO hetzelfde aantal relaties. Madi wordt echter door andere organisaties als onmisbaar gezien.
Dit is niet het geval bij SMVO. Daarom wordt Madi als centrale organisatie geïdentificeerd
Netwerk Slachtoffers Mensenhandel: 8 organisaties
Doorverwijzingen
Ontvangen doorverwijzingen
Case coördinatie
Werkafspraken
Kennisdeling
Gehele netwerk
Aantal relaties
Dichtheid
Centrale Organisatie
15
14
14
10
56
56
26,8%
25,0%
25,0%
17,9%
100,0%
100,0%
Madi (8)
Madi (7)
SMVO (7)
STV, Madi,Verdihuis (4)
Geen enkele
Geen enkele
Dichtheid na
wegvallen centrale
organisatie
16,6%
12,5%
12,5%
14,3%
100,0%
100,0%
Verzwakking
Nabijheid
-37,8%
-50,0%
-50,0%
-20,1%
0,0%
0,0%
3
2
2
4
1
1
128
WAVV-LEV: 6 organisaties
Doorverwijzingen
Ontvangen doorverwijzingen
Case coördinatie
Werkafspraken
Kennisdeling
Gehele netwerk
129
Aantal relaties
Dichtheid
12
8
5
26
25
30
40,0%
26,6%
16,6%
86,6%
83,3%
100,0%
Centrale organisatie
Dichtheid na
wegvallen centrale
organisatie
LEV (8)
13,3%
LEV (5)
10,0%
LEV (4)
3,3%
53,3%
Gemeente, LEV, VIN (10)
Geen enkele
83,3%
Geen enkele
100,0%
Verzwakking
Nabijheid
-67,5%
-62,4%
-79,9%
-38,4%
0,0%
0,0%
2
2
1
1
1
1
Bijlage 10 Datatabellen netwerk Slachtoffers Mensenhandel
Tabel 1 : Doorverwijzingen
Aan
Van
GGD
Madi
Slachtofferhulp
Politie
SMVO
STV
Verdihuis
Vluchtelingenwerk
GGD
X
Madi
0
Slachtofferhulp
0
Politie
0
SMVO
0
STV
0
Verdihuis
0
Vluchtelingen
werk
0
1
0
0
1
0
1
0
X
0
1
1
1
1
1
0
X
0
0
0
1
0
0
0
X
0
0
0
0
1
0
0
X
1
0
0
0
0
0
1
X
0
0
1
0
0
1
1
X
0
0
0
0
0
0
0
X
Tabel 2 : Ontvangen Doorverwijzingen
Aan
Van
GGD
Madi
Slachtofferhulp
Politie
SMVO
STV
Verdihuis
Vluchtelingen
werk
GGD
X
1
0
0
1
0
1
0
Madi
Slachtofferhulp
Politie
SMVO
STV
Verdihuis
Vluchtelingenwerk
1
0
0
0
0
0
0
X
0
0
1
1
1
0
0
X
0
0
0
0
0
1
0
X
0
1
1
0
0
0
0
X
0
0
1
1
0
0
0
X
1
0
0
0
0
1
0
X
0
0
0
0
0
0
0
X
130
Tabel 3 : Case Cöordinatie
Aan
Van
GGD
Madi
Slachtofferhulp
Politie
SMVO
STV
Verdihuis
Vluchtelingenwerk
GGD
X
Madi
0
Slachtofferhulp
0
Politie
0
SMVO
0
STV
0
Verdihuis
0
Vluchtelingen
werk
0
0
0
0
0
0
0
0
X
0
1
1
1
1
0
0
X
0
1
0
0
1
0
0
X
1
0
0
0
1
0
0
X
1
1
0
0
0
0
1
X
0
0
1
1
0
0
1
X
0
0
0
0
0
0
0
X
SMVO
STV
Verdihuis
Vluchtelingen
werk
0
0
0
0
X
0
0
0
0
1
0
0
0
X
1
0
0
0
0
0
0
1
X
0
0
0
0
0
1
0
0
X
Tabel 4 : Werkafspraken
Aan
Van
GGD
Madi
Slachtofferhulp
Politie
SMVO
STV
Verdihuis
Vluchtelingenwerk
GGD
Madi
X
0
0
0
0
0
0
0
0
X
0
0
1
1
0
0
0 = geen relatie 1 = wel een relatie
131
Slachtofferhulp Politie
0
0
X
0
0
0
1
0
1
1
0
X
0
0
1
0
Tabel 5 : Kennisdeling
Aan
Van
GGD
Madi
Slachtofferhulp
Politie
SMVO
STV
Verdihuis
Vluchtelingenwerk
GGD
Madi
Slachtofferhulp
Politie
SMVO
STV
Verdihuis
Vluchtelingen
werk
X
1
1
1
1
1
1
1
1
X
1
1
1
1
1
1
1
1
X
1
1
1
1
1
1
1
1
X
1
1
1
1
1
1
1
1
X
1
1
1
1
1
1
1
1
X
1
1
1
1
1
1
1
1
X
1
1
1
1
1
1
1
1
X
0 = geen relatie 1 = wel een relatie
132
Appendix 11 Datatabellen WAVV-LEV
Tabel 1 : Doorverwijzingen
Aan
Van
Gemeente
LEV
VAST
VIN
Vluchtelingenwerk
Wereldhuis
Gemeente
X
0
0
0
0
0
LEV
0
VAST
0
VIN
0
Vluchtelingen
werk
0
Wereldhuis
0
X
1
1
1
1
1
X
1
0
0
1
0
X
1
0
1
1
0
X
0
1
0
0
1
X
LEV
0
VAST
0
VIN
0
Vluchtelingen
werk
0
Wereldhuis
0
X
1
1
0
1
1
X
0
0
1
0
0
X
0
0
0
0
1
X
1
1
0
0
0
X
Tabel 2 : Ontvangen Doorverwijzingen
Aan
Van
Gemeente
LEV
VAST
VIN
Vluchtelingenwerk
Wereldhuis
133
Gemeente
X
0
0
0
0
0
Tabel 3 : Case Cöordinatie
Aan
Van
Gemeente
LEV
VA ST
VI N
Vluchtelingenwerk
W ereldhuis
Gemeente
X
0
0
0
0
0
LEV
0
VAST
0
VIN
0
Vluchtelingen
werk
0
Wereldhuis
0
X
0
1
0
0
1
X
0
0
0
1
0
X
0
0
1
0
0
X
1
0
0
0
0
X
Tabel 4 : Werkafspraken
Aan
Van
Gemeente
L EV
VA ST
VI N
Vluchtelingenwerk
W ereldhuis
Gemeente
LEV
VAST
VIN
Vluchtelingen
werk
Wereldhuis
X
1
1
1
1
1
1
X
1
1
1
1
1
1
X
1
1
1
1
1
1
X
0
1
1
1
0
0
X
1
1
1
1
0
1
X
Gemeente
LEV
VAST
VIN
Vluchtelingen
werk
Wereldhuis
X
1
1
1
1
1
1
X
1
1
1
1
1
1
X
1
0
1
1
1
1
X
0
1
1
0
1
0
X
0
1
1
1
1
1
X
Tabel 5 : Kennisdeling
Aan
Van
Gemeente
LEV
VA ST
VIN
Vluchtelingenwerk
Wereldhuis
134
Download