Projectie, Overdracht en Tegenoverdracht 1 van 4

advertisement
Projectie, Overdracht en Tegenoverdracht
Inleiding
De begrippen projectie, overdracht en tegenoverdracht komen uit de psychoanalytische
benadering en worden ‘overdrachtsverschijnselen’ genoemd. In de visie van
psychoanalytici is de grens tussen ‘pathologisch’ en ‘normaal’ functioneren vaak moeilijk
aan te geven. Men ging en gaat er van uit dat bepaalde symptomen van een ‘stoornis’
niet los te zien zijn van het karakter en de persoonlijkheid van de cliënt. Hier vinden
psychoanalytici en coaches elkaar.
Coaches werken met mensen die niet psychisch gediagnosticeerd zijn, wat uiteraard niet
wil zeggen dat er geen psychische symptomen zijn die het ‘normale’ functioneren en
welbevinden kunnen belemmeren. Daarom is het goed dat je als coach kunt werken met
deze belangrijke begrippen uit de psychoanalyse.
In coaching wordt nauwelijks waarde gehecht aan het indelen van een cliënt in een
bepaalde diagnostische, psychopathologische categorie, zoals dat bij de DSM-IV TR
gebeurt. Wie de problematiek van een cliënt beschrijft in termen van kenmerken die hij
of zij met anderen gemeen heeft (diagnose), gaat voorbij aan de specifieke individuele
interne processen die aanleiding geven tot de problemen bij die specifieke persoon.
Veel eerder zoekt de coach samen met de cliënt naar de relaties tussen de problemen
van dat moment in het hier-en-nu en de vroegere ervaringen. Overdrachtsverschijnselen
kunnen zich op diverse manieren voordoen in de relatie tussen de coach en de cliënt; ze
gebeuren onbewust en onbedoeld.
Projectie
Met projectie bedoelen we het (onbewuste, onbedoelde) proces van eigen trekken,
eigenschappen, emoties, overtuigingen, waarden, tekortkomingen, toeschrijven aan
anderen.
Eenvoudiger gezegd, betekent het dat je onbewust je eigen gevoel in een ander plaatst,
op de ander ‘projecteert’ hoe die zich volgens jou voelt, wat die volgens jou vindt.
Vervolgens zul je overeenkomstig reageren. Die ander herkent dat meestal helemaal
niet. Een voorbeeld van projectie:
Tanja komt uit de kamer van de manager en loopt Jan tegen het lijf.
Jan zegt: “Wat deed je bij hem?”
Tanja: “Ik was vorige week ziek en…”.
Jan verontwaardigd: “Nou zeg, waar bemoeit hij zich mee!”
Tanja reageert verbaasd: “Nou het was een heel fijn gesprek, hij wilde weten hoe het met me
ging.”
De reactie van Jan is een projectie. Hij vindt stellig dat een manager zich niet met een
zieke collega mag bemoeien en reageert overeenkomstig.
Projecteren is een overal en altijd voorkomend verschijnsel. Het is een krachtige werking
van ons onderbewustzijn; het komt direct voort uit onze al dan niet belemmerende
overtuigingen en patronen (zie lessen 9-11). Bij projecties horen emoties; hoe sterker
het projectiemechanisme, hoe sterker zijn de emoties; het gaat onbewust, onbedoeld en
werkt als een soort reflex. We oordelen in één milliseconde over onze omgeving,
collega’s, ontmoetingen en onszelf. Projectie ligt aan de basis van het intermenselijk
doen en laten, zonder dat we ons dit bewust zijn. We zien onze omgeving en de ander
dus gekleurd door onze eigen bril. Projectie vindt plaats in het hier en nu en is van korte
duur.
Projectie is een overdrachtsfenomeen. Als coach (en ook gewoon als medemens) kun je
zomaar ongemerkt onderdeel worden van een patroon. Ben je bewust van dit fenomeen.
Overdracht
Soms kunnen bepaalde waarden of normen aan een belangrijke persoon uit het verleden
1 van 4
Projectie, Overdracht en Tegenoverdracht
gekoppeld zijn. Bijvoorbeeld: ‘Van mijn moeder moest ik altijd alles delen’ of ‘Mijn vader
zei altijd: het doet er niet toe wat je kiest als je er maar achter staat’. Of tantes die
vonden dat je je op een bepaalde manier moest gedragen. Deze herinneringen
(‘programma’s’) kunnen meespelen in een coachgesprek, niet alleen bij de cliënt, ook bij
de coach!
Overdracht houdt in dat de cliënt gevoelens en behoeften herbeleeft, en
afweermechanismen toepast, die een herhaling zijn van de reacties op belangrijke
personen van vroeger, meestal de ouderfiguren of anderen die bepalend zijn geweest in
de vroegere jaren. Anders gezegd: overdracht is het (onbewust en onbedoeld) herhalen
van een relatie uit het verleden in het hier-en-nu.
Er is verschil tussen overdracht en projectie: bij projectie gaat het over je eigen
gevoelspatronen en overtuigingen projecteren op een ander. Het kán te maken hebben
met vroegere relatiepatronen, maar het hoeft niet.
Voor overdracht geldt niet de vraag òf je patronen uit vroegere relaties herhaalt, maar
wàt je herhaalt. We herhalen allemaal patronen die we geleerd hebben uit de eerste
relaties die we meemaakten: de relatie tussen onszelf en onze ouders, de relatie tussen
onze ouders, de relaties met onze broers en zussen.
Er is positieve, maar ook negatieve overdracht mogelijk. Positieve overdracht is de
overdracht van een positief of ideaal beeld uit een oude relatie (bijv. het reddersbeeld,
een ideale vader of moeder of een leraar); negatieve overdracht betreft een minder
ideale of zelfs slechte relatie (bijv: minder sympathieke ouders of vroegere autoriteiten).
Positieve overdracht ontstaat op grond van prettige emoties als: veiligheid, aandacht,
zorg, bewondering, blijdschap. Negatieve overdracht ontstaat op grond van minder
prettige emoties als: afwijzing, vernedering, angst, eenzaamheid, woede. Negatieve
overdracht heeft dikwijls te maken met afhankelijkheidsrelaties (zoals dokter-patiënt;
coach-cliënt).
Wanneer iemand buitensporig heftig reageert op een bepaalde situatie of een bepaald
persoon, vooral in afhankelijkheidssituaties, kun je onderzoeken of er overdracht in het
spel is. Voorbeeld:
Jan valt uit tegen zijn manager die kritiek heeft op zijn plan: “Jij neemt me nooit serieus!” terwijl
de manager alleen opmerkingen had over het stuk. Jan heeft last van overdracht, hij had een
dominante vader die nooit tevreden was.
Factoren die overdracht bevorderen:
 Hiërarchische situaties: autoritair gedrag; reddend leiderschap;
 Onveilige situaties, crises;
 Situaties waarbij de ander uit beeld is: vertrekkend (bege-)leiderschap
 Sterk emotionele situaties.
Tekenen van overdracht, deze zijn overigens zeer persoonsgebonden:
 Emotionele heftigheid (een buitensporig heftige reactie op een gebeurtenis,
situatie of een uitspraak);
 Regressief gedrag (cliënt gaat zich als een ‘kind’ gedragen, rebels,
prinsje/prinsesje);
 Zich herhalend gedrag, bijvoorbeeld continu op zoek zijn naar bevestiging;
 Reacties die een ongelijkwaardige, afhankelijkheidsrelatie impliceren (“je bent ook
nooit tevreden!”).
Tegenoverdracht
Tegenoverdracht is eigenlijk hetzelfde als overdracht, maar dan vanuit de coach op de
cliënt; een onbewuste reactie van de coach op het door de cliënt overgebrachte gevoel.
2 van 4
Projectie, Overdracht en Tegenoverdracht
Met tegenoverdracht bedoelen we: het accepteren van de overdrachtsrelatie van de
ander (je cliënt), met het daaraan toegevoegde overdrachtspatroon van jezelf. Eigenlijk:
jezelf niet neerzetten en alleen reageren op de ander, vanuit je eigen (oude,
onverwerkte) thema meegaan in het patroon van de oude relaties van de ander.
Dat merk je als coach ook meteen: je loopt vast met je cliënt, de gelijkwaardigheid is
weg, er groeit een situatie waar je niet los van komt. Je gevoel gaat dan lijken op:
a. structurele twijfel aan je competentie;
b. sterke aantrekking of afkeer;
c. verveling;
d. competitie;
e. je superieur of inferieur voelen.
Er is dan geen sprake meer van twee volwassenen die gelijkwaardig aan het werk zijn.
Op de ene niet herkende boodschap komt een andere, die ook niet herkend wordt. Daar
kun je erg lang in blijven hangen als je niet uitkijkt; soms gaan meerdere sessies
verloren omdat er bij de coach nietherkende overdrachtspatronen zijn. Het is helaas zo
dat veel coaches te weinig van hun eigen overdrachtspatronen kennen, om als coach
echt effectief te zijn.
Wanneer je als coach in ‘tegenoverdracht’ zit, doe je in feite hetzelfde als de vroegere
relatie; je houdt op deze manier dus de situatie, de positie van de cliënt in stand en er
verandert er niets bij de cliënt. Tegenoverdracht vanuit de coach op de cliënt kan dus
een belemmerende invloed hebben op het coachproces, op de gelijkwaardige relatie en
het ‘rapport’.
Als professionele beroepscoach is het dus enorm belangrijk dat je weet welke jouw eigen
overdrachtsmechanismen zijn. Het is niet ethisch om het risico te lopen, dat je met
cliënten in vruchteloze en door hen duur betaalde sessies vast loopt, omdat jij je
overdrachtsthema’s niet kent.
Valkuilen of symptomen voor tegenoverdracht zijn o.a.:
 Meegaan (aansluiten vanuit je eigen vroegere ervaringen);
 Identificatie (coach komt in de rol van de onbewust geïdentificeerde persoon
terecht en blijft daar, identificeert zich met de (on)bewust toegedichte kwaliteiten,
die de cliënt onbewust uit zijn oude relatie haalt);
 Onvoldoende zicht op proces (doen wat de cliënt vraagt);
 Coach staat buitenspel (ik kan het niet, kinderlijke onmachtsgevoelens, leidt tot
afscheid nemen door cliënt).
Tegenoverdracht ontstaat in de interactie met de cliënt, wanneer de coach zijn eigen
verleden niet of onvoldoende heeft verwerkt en zich van zijn eigen
overdrachtsmechanismen niet bewust is. Hij gaat onbewust mee in de overdracht van de
ander, hij gaat zich dus gedragen als de dominante vader, de filmster of juist het
afhankelijke kind, als reactie op de overdracht van de cliënt.
Hoe maak je je los
Overdrachtsfenomenen zoals projectie, overdracht en tegenoverdracht zowel in positieve
als negatieve zin kunnen dus een valkuil vormen en de coaching belemmeren. Voor een
coach is het daarom een must om:
dit soort signalen bespreekbaar te maken;
“ik ervaar nu bij mezelf …;
herken je dat?
Zitten we nog op dezelfde golflengte?
3 van 4
Projectie, Overdracht en Tegenoverdracht
Wat maakt je nu zo boos/bang/geërgerd?...
Waar komt die weerstand vandaan?...
Jij zegt dat je je nu afgewezen voelt…, waar heeft dat mee te maken?” en dit soort
vragen. Het bespreekbaar maken, spiegelen, terug geven, confronteren werkt
verhelderend, kan inzicht verschaffen en de (tegen)overdracht zelfs opheffen. Ben je
bewust van wat er gebeurt, geef dit terug aan je cliënt en ga er dieper op in; maak
hierbij gebruik van alle basistechnieken;
- zelfreflectie en zelfonderzoek toe te passen,
- de eigen overdrachtsthema’s helder te krijgen.
Zelfkennis is onontbeerlijk voor een coach. Ken je eigen valkuilen en schaduwkanten. Die
zijn er en die mogen er ook zijn, zolang je je maar bewust bent van het feit dat ze mee
kunnen spelen. Door je daarvan bewust te zijn, kun je het voorkomen. Ben je echt bezig
met een gelijkwaardig gesprek, of geniet je onbewust (of stiekem) van je rol als ‘helper’?
Blijf kritisch op jezelf, schijn een licht op je schaduwkanten en zorg dat je zelf regelmatig
wordt gecoacht.
Hier speelt acceptatie weer een grote rol: ten eerste van jezelf, inclusief je eigen
thema’s, en ten tweede van je reactie op je cliënt en alles wat je daarbij voelt. Wanneer
je een cliënt hebt, die jij, om welke reden dan ook, niet ziet zitten, of die sterke
overdrachts-gevoelens bij jou losmaakt, accepteer dan dat het zo is. Je kunt proberen
het gedrag en de persoon te scheiden. Als dat geen soelaas biedt in het ‘rapport’ tussen
jou en de cliënt, als er geen gelijkwaardige relatie ontstaat, verwijs deze cliënt naar een
andere coach of begeleider. Ten koste van alles blijven sleuren en trekken in een
coachrelatie is tobben, kost teveel energie en is weinig effectief – voor beide partijen. In
intervisie-gesprekken kun je je gevoelens dan nader onderzoeken en er van leren.
__________________________________________
Bronnen:
Delft, Fee van. Overdracht en Tegenoverdracht. Soest 2004, Nelissen.
Molen, H.T. van der, et al; Klinische psychologie. Houten, 2007, Wolters Noordhoff.
Reber, A.S. Woordenboek van de psychologie. Amsterdam 1997, Bert Bakker
4 van 4
Download