Biologische veehouderij en het milieu ► Wat zijn de effecten van biologische veehouderij op het milieu? Manon van Ewijk Studente diergeneeskunde Universiteit Utrecht en redactielid Milieu en klimaat veranderingen worden vooral geassocieerd met fabrieken en verkeer. Minder bekend zijn de effecten van de landbouw en veehouderij op het milieu en het klimaat. Volgens Greenpeace is vooral de veeteelt verantwoordelijk voor grootschalige milieuvervuiling, ontbossing en klimaat verandering. 1 Maar nu is er de biologische veehouderij. Dat geeft consumenten een goed gevoel, maar is dit terecht? Vlees en klimaat Bij de landbouw en veehouderij komen broeikasgassen als CO2, methaan en lachgas vrij. Deze gassen kunnen van invloed zijn op de opwarming van de aarde. Binnen deze twee categorieën komt bij de productie van vlees en zuivel de meeste broeikasgassen vrij. Bij de spijsvertering van koeien en andere herkauwers ontstaat bijvoorbeeld methaan. Verder wordt er veel plantaardig materiaal gevoerd. Uit eerder onderzoek blijkt dat voor 1 kilo rundvlees tot wel 12.4 kilo voer nodig is. Bij varkensvlees en kippenvlees ligt deze hoeveelheid een stuk lager, respectievelijk 2.8 en 1.67 kilo voer. Ontbossing Om veevoer te produceren is grond nodig. Tweederde van alle landbouwgrond ter wereld wordt gebruikt als weiland voor grazende dieren of voor de teelt van veevoer. Om deze landbouwgrond te krijgen zijn er onder andere in Zuid-Amerika miljoenen hectaren regenwoud gekapt voor de teelt van soja of om runderen te laten grazen.2,3 Nederlandse boeren maken gebruik van geïmporteerde soja om hun dieren te voeren, waardoor zij ook bijdragen aan de ontbossing in de wereld. Mest en GMO’s De gehouden dieren produceren kilo’s mest die de lucht, het water en de bodem vervuilen. Maar niet alleen de dieren vervuilen het mili- eu. Ook bij de productie van veevoer wordt het milieu vervuild, door bijvoorbeeld gebruik van insecticiden, onkruidverdelgers en kunstmest. Biologische veehouderij In de biologische veehouderij mogen geen bestrijdingsmiddelen en kunstmest gebruikt worden. Deze zaken kunnen in de biologische veehouderij dus geen belasting voor het milieu veroorzaken. Echter groeien de planten zonder deze middelen langzamer en is er meer ruimte nodig om eenzelfde opbrengst te behalen. De biologische veehouderij kenmerkt zich ook door dieren veel buiten te laten lopen, hiervoor is ook weer extra ruimte nodig. Al met al is er meer ontbossing nodig dan in de gangbare veehouderij. Biologische veehouderij en het milieu ► Wat zijn de effecten van biologische veehouderij op het milieu? Tabel 1. Uitstoot van de biologische veehouderij in vergelijking met de gangbare veehouderij. 5 Een ander nadeel van de biologische vleesproductie is de uitstoot van broeikasgassen. Uit onderzoek blijkt dat biologisch gehouden dieren minder CO2 uitstoten. Echter hun natuurlijke dieet zorgt er voor dat ze meer methaan en lachgas uitstoten. 4 Methaan en lachgas hebben een sterker broeikaseffect dan CO2 en zijn dus schadelijker voor het milieu. Hierdoor zorgen biologisch gehouden dieren dus naar verhouding voor meer klimaatverandering. In tabel 1 staan de percentages N- en P- excretie die biologisch gehouden meer uitstoten in vergelijking met de gangbare veehouderij.5 Conclusie Al met al kan er gezegd worden dat de biologische veehouderij qua klimaatbeheersing helemaal niet zo logisch is, doordat de uitstoot gemiddeld hoger ligt dan in de gangbare veehouderij. Iets om over na te denken voordat je weer geld uit geeft aan een duur stukje biologisch vlees. ■ Referenties: http://www.greenpeace.nl/ campaigns/landbouw/milieuimpact-van-de-veehouderij/ 25-10-2015 http://www.greenpeace.org/ international/en/ publications/reports/ slaughtering-the-amazon/ 25 -10-2015 http://www.telegraaf.nl/buite nland/22059431/__6000m __Amazone_ontbost__.html (26-10-2015) http://www.vn.nl/Archief/Sa menleving/ArtikelSamenleving/Groenesprookjes -5-mythen-overbiologisch-eten.htm 25-10- 2015 Wettelijke Onderzoekstaken Natuur en Milieu; Stikstof en fosforexcretie van varkens, pluimvee en rundvee in biologische en gangbare houderijsystemen; P. Bikker, J. van Harn, C.M. Groenestein, J. de Wit, C. van Bruggen, H.H. Luesink; Wageningen UR, juli 2013; werkdocument 347) ■