KNOOPPUNTEN ONTWAREN. Een reflectie op GEESTELIJKE VERZORGING IN HET WERKVELD VAN JUSTITIE. Een empirisch-theologische studie. Fons Flierman. Door Toke Elshof “ Van begin af aan heb ik gezien dat het de geestelijk verzorgers om mensen te doen is die achter de zware deur van de vrijheidsbeneming naar licht verlangen en die via hen mogen ontdekken dat ze zelf ook dragers van licht zijn. Dat verlangen delen ze pijnlijk genoeg met hun slachtoffers, die het evenzeer toekomt dat er mensen zijn die hen in hun pijn en woede bijstaan en hen helpen weer licht te zien. Aan beiden en hun relaties draag ik deze studie op.“ Met deze woorden rondt Fons Flierman het voorwoord af van zijn proefschrifti. Ze troffen me toen ik de dissertatie voor het eerst in handen kreeg en doorbladerde. Want ze staan als einde van het voorwoord, op de drempel van het wetenschappelijke betoog dat nog komen moet. Daarmee verbinden deze woorden dit wetenschappelijke onderzoek naar het werk van geestelijk verzorgers binnen justitie, met de pastorale missie van deze beroepsgroep. Het zijn woorden die aan de aanvang van de studie, de eigen kleur van die studie weergeven: de kleur van de persoonlijke betrokkenheid bij de missie en de toekomst van het justitiepastoraatii. In dit artikel geef ik geen samenvatting van Fons’ onderzoek. Die kunt u namelijk vinden op de website van de DGV.iii Bovendien bevat het boek “titel/redacteuriv” dat in het voorjaar verschijnt vanuit het Centrum voor Justitiepastoraat een artikel van Fons, dat op een uitstekende wijze ingaat op de onderzoeksresultaten en op de betekenis ervan voor de toekomst van het justitiepastoraat. Ik wil hier een poging wagen om de reflectie op de thematiek van het justitiepastoraat verder op gang te brengen. Daartoe beschrijf ik allereerst in het kort de drie doelen die Fons noemt en die van levensgroot belang zijn voor de toekomst van het werk. Ik ondersteun zijn agenda door in het tweede deel kort en exemplarisch in te gaan op drie thema’s die binnen het werk een centrale rol spelen: de thema’s van de presentiebenadering, de vrijplaatsrol en de kerk. Die thema’s benader ik als hermeneutische knooppuntenv, zodat ze een eerste aanzet kunnen vormen voor het gesprek binnen de beroepsgroep over de theologische betekenissen die binnen deze thema’s en binnen het justitiepastoraat als zodanig een rol spelen. Fons stelt dat zijn studie bijdraagt aan de ontwikkeling van de beroepsgroep in het werkveld van justitie. Hij formuleert drie hermeneutische doelen. Een eerste doel vormt de ontwikkeling van een perspectief. Dit doel komt voort uit het gegeven dat het justitiepastoraat berust op de relatie met kerken als zendende instanties. Dat leidt tot de opgave om als zendende instanties, en in samenspraak met de beroepsgroep zelf, stil te staan bij de formele en de inhoudelijke gronden van die binding en bij de betekenis van die binding voor de ontwikkeling van een professioneel perspectief van de beroepsgroep en - in het verlengde daarvan - voor de feitelijke pastorale zorg aan de gedetineerden. Het tweede doel betreft de ontwikkeling van de dialoog tussen de zendende instanties en justitie over de wederzijdse betekenis van religie en recht voor de zorg voor gedetineerden. Het omvat de opgave om op verschillende niveaus het gesprek te voeren over de vrijheid van godsdienst en geweten en over het recht van een gedetineerde om in de omstandigheid van de vrijheidsbeneming op zijn of haar wijze vorm te geven aan zijn of haar levensvisie. Deze dialoog is gericht op de eigen verantwoordelijkheden van de zendende instanties en justitie, maar gaat verder dan hun institutionele belangen. Zij dient tevens gevoerd te worden met het oog op de praktische oordeels- en besluitvorming rondom actuele problemen, vragen en thema’s van gedetineerden op het terrein van religie en recht. 1 Het derde doel omvat de kwaliteitsontwikkeling van de professionele praxis. Op het microniveau gaat het om de orthopraxis van de beroepsgroep vanuit zijn missionaire opdracht en om de orthopraxis van de gedetineerden met hun zingevingsvragen op het terrein van thema’s als schuld en schaamte, dader zijn en straf, onmacht, spijt en toekomst. Op het mesoniveau gaat het om de orthopraxis van de kerken zoals die naar voren komt in het onderhouden van contacten, het bijdragen aan de rehabilitatie en de opvang van ex-gedetineerden en de inzet van vrijwilligers. De kwaliteitsontwikkeling van het beroep vindt plaats in de ontwikkeling van de praktijk van de interactie tussen pastor en gedetineerde waarin beiden het belang van het geloof voor het eigen beleven en handelen van de gedetineerde aantonen. Deze derde hermeneutische doelstelling heeft met andere woorden betrekking op de ervaarbaarheid van het geloof en de relevantie van de kerkelijke missie van de geestelijke verzorging voor de gedetineerden, voor de wereld van justitie, voor de kerken en voor de maatschappij. Door deze drie doelen zo uitdrukkelijk te thematiseren, laat Fons zien dat de beroepsgroep binnen de gesloten justitiële wereld een vreemde eend in de bijt is. Binnen en buiten de beroepsgroep leven vragen en twijfels over het belang en de betekenis van het justitiepastoraat. Aan elk van de drie doelen ligt een sterk onderliggend besef ten grondslag, namelijk dat de toekomst van dit werk baat heeft bij het versterken van religieus geïnspireerde kerkelijke en justitiële rollen. Het is met andere woorden van levensbelang dat justitiepastores zich bezinnen op de betekenis van hun kerkelijke binding en opdracht: voor de gedetineerden, voor de wereld van justitie, voor zichzelf en voor de kerk. Fons zet daarmee een stevige agenda van theologische reflectie neer. In deze korte bijdrage wil ik het belang van die agenda onderstrepen. Ik doe dat als praktisch theoloog die de praxis van de geestelijke verzorging zoals Fons die beschrijft, beziet als een netwerk van interpretaties en als een praxis die als zodanig theorie- en theologiegeladen isvi. Een dergelijke praktisch-theologische bril brengt een aantal hermeneutische knooppunten in beeld: thema’s binnen het werk waarbinnen de discussie over het werk als het ware verknoopt is en waarbij allerlei betekenislagen met elkaar verstrengeld zijn. Ik zal hier bij drie thema’s een paar betekenislagen onderscheiden. Het spreekt vanzelf dat ik in dit artikel geen compleet beeld kan schetsen en slechts enkele aanzetten kan geven voor de ontrafeling. Dat geeft niet, want een meer uitgewerkte verheldering van de verschillende betekenissen die een rol spelen, dient niet door mij maar binnen de beroepsgroep te gebeuren. Een dergelijke reflectie binnen de beroepsgroep zou een zinvolle uitwerking zijn van de driedubbele opgave waar het justitiepastoraat volgens Fons voor staat. Mijn inzet met dit artikel is dat het bijdraagt aan het theologische gesprek binnen de beroepsgroep over de toekomst van het werk. Presentie. Fons constateert dat de justitiepastores een sterke voorkeur hebben voor de presentiebenadering. In het individuele contact met de gedetineerden wil men op een begripvolle en belangstellende wijze aanwezig zijn en aandacht hebben voor hun situatie en leefwereld en daarbinnen is men erop gericht om de eigenwaarde van de gedetineerde te bevestigen. Men is terughoudend om met gerichte inhoudelijke interventies te komen en om het levensverhaal van gedetineerden in verband te brengen met de christelijke geloofsvisie (dialogische of kerugmatische benadering). Een eenzijdige voorkeur voor de presentiebenadering ziet Fons vooral als een houding die tot rolverlies leidt: het bijstaan van de gedetineerde komt voort uit een authentieke persoonlijke betrokkenheid waarin de kerkelijke en justitiële rol wordt losgelaten. Het lijkt mij, dat zijn studie ruimte biedt om de weigering of het onvermogen onder justitiepastores om elementen van het christelijk geloof interveniërend ter sprake te brengen, niet alleen negatief maar ook positief te duiden. De keuze om allereerst als een ondersteunende en bevestigende aanwezigheid te worden ervaren, is namelijk nauw verweven is met het besef van justitiepastores dat ze iets dienen te belichamen van de God die zich kenbaar heeft gemaakt als De Aanwezige (Exodus 3,14)vii. Met deze invalshoek verdiep ik de stelling van Fons dat er beroepgroepen zijn als bijvoorbeeld docenten, die de informatie waarover zij beschikken, overdragen. Er zijn echter ook beroepsgroepen als bijvoorbeeld artsen, die de informatie waarover zij beschikken niet overdragen maar toepassenviii. 2 Het lijkt mij, dat justitiepastores in dat opzicht op artsen lijken. Ze dragen hun godsdienstige kennis niet over maar passen deze toe. Hun voorkeur voor een solidaire presentie bij de gebroken levens van gedetineerden is daar een voorbeeld van, want zo trachten ze de betrokkenheid van De Aanwezige present te stellen. De keuze voor presentiepastoraat is daarmee niet alleen een teken van rolverlies maar ook van een doorleefd en bij hun rol passend besef: want juist binnen de wereld van justitie wordt het verlangen naar Aanwezigheid diep gevoeld. De thematiek van de presentiebenadering heeft dus meer lagen. Naast de twee genoemde, valt ook nog te denken aan de mogelijke betekenis van weerbarstige en uitdagende elementen van Gods aanwezigheid: Gods rechtvaardigheid, Gods oproep tot bekering, of Gods woedeix. Spelen naast Gods compassie, ook deze kenmerken een rol in pastoraat dat God present wil stellen? En hoe verhoudt de voorkeur voor een presentiebenadering waarbinnen de Godsnaam niet expliciet genoemd wordtx, zich tot het recht van gedetineerden om meer dan alleen op impliciete wijze kennis te maken met visies en opvattingen vanuit de katholieke/christelijke godsdienst? Waar het mij hier om gaat is, dat een thematiek als de presentiebenadering een hermeneutisch knooppunt is dat meer betekenislagen omvat. Het nodigt de beroepsgroep uit om daar stil bij te staan. Want de toekomst van de beroepsgroep vraagt – zoals Fons ook aangeeft - om een duidelijker theologische doordenking van onder meer deze thematiek. Vrijplaats. Een tweede thema dat meerduidig is vormt de thematiek van de vrijplaats. Justitiepastores werken wel bij justitie maar zijn niet van justitie, en om de positie van relatieve onafhankelijkheid te schetsen, wordt de term ‘vrijplaats’ gebruikt. Deze term, zo zegt Fons, geeft geen inhoudelijke richting aan dit pastorale werk en daarom draagt het gebruik van die term niet bij aan de verbetering van de positie, maar op den duur eerder aan de marginalisering van dit pastoraat binnen de justitiële organisatie. Het lijkt mij, dat Fons daar gelijk in heeft. Zijn onderzoek doet daarnaast vermoeden dat er nog minstens twee andere betekenislagen een rol spelen. Allereerst is naast deze laag van de positie, nog de laag van de mentale houding van distantie te onderscheiden. De ambivalentie die in beide betekenislagen wordt uitgedrukt, komt naar mijn idee sterk overeen met de ambivalentie binnen een bepaalde benadering van theologie en pastoraat. Ik doel dan op het concept van de onderbreking, dat de Leuvense theoloog Lieven Boeve bepleitxi. Hij meent dat de benadering van het christelijk geloof als onderbreking, serieus neemt dat het christendom niet langer vanzelf spreekt in een seculiere omgeving (zoals bijvoorbeeld de wereld van justitie). Belangrijker dan dit sociologische motief is echter het theologische: Gods boodschap van liefde en genade is een aanbod dat per definitie en in alle tijden de menselijke geschiedenis en cultuur onderbreekt. Meer dan antwoorden te geven op binnen de cultuur opkomende vragen, heeft christelijk geloof dat onderbrekend is, de taak om vragen te stellen bij de binnen de cultuur geldende antwoorden. Nu komt het mij voor dat de claim van de vrijplaats, wanneer het verstaan wordt in termen van onderbreking, wel degelijk inhoudelijk richting geeft aan de doelen en de domeinen van het justitiepastoraat. Het lijkt me dat de centrale thema’s van het katholieke en het christelijke/katholieke sociale denken (persoonlijke waardigheid, rechtvaardigheid, solidariteit en subsidiariteit) een goede basis vormen voor een pastorale gerichtheid die de wereld van justitie onderbreekt: opdat die wereld een voortgang vindt op een iets andere en meer heilzame wijze. Een laatste betekenislaag waar Fons’ onderzoek een aanzet voor geeft, heeft betrekking op het kairologisch theologisch bewustzijn van justitiepastores. Daarmee doel ik op het hoopvolle perspectief waarmee deze pastores ook naar de meest kapotte levens van gedetineerden omzien. De term vrijplaats wijst dus naast de twee eerdere lagen, ook op de betekenislaag van de vrijheid van het komen van God en van de ervaarbaarheid van God. Want ook (of juist) een tijd van crisis, kan mensen doen openstaan voor Godsontmoeting en Godsopenbaring. Kerk. Fons brengt diverse betekenislagen van de kerk ter sprake: de formele zending, de inhoudelijke inbedding, structuren van overleg, de mentale distantie van justitiepastores ten opzichte van (vermeende) kerkelijke opvattingen over God/mens/kerk/wereld, de samenwerking met kerkelijk vrijwillig kader, etc. Ik wil hier kort ingaan op de manier waarop justitiepastores bijdragen aan de 3 kerkelijke taak. Fons zegt dat de buitenkerkelijke benadering (de kerkelijke diaconale opdracht om gevangenen te bezoeken) het onder justitiepastores ‘wint’ van de binnenkerkelijke benadering (gedetineerden die betrokken kerkleden worden). Fons’ beschrijving van het werk van justitiepastores doet vermoeden, dat dit pastoraat een dergelijk onderscheid feitelijk overstijgt. Het mag dan zo zijn dat vanuit het perspectief van bijvoorbeeld een parochie, het bij justitiepastoraat gaat om vormen van buitenkerkelijk en diaconaal gekleurd pastoraat. Echter: vanuit het perspectief van het justitiepastoraat zelf, is deze beschrijving niet adequaat omdat dit pastoraat de velden van zielzorg, liturgie, diaconie, catechese en gemeenschapsopbouw kan omvatten en op een behoedzame, niet institutionele wijze gedetineerden laat kennismaken met het mysterie van Gods liefde: door hen erin in te wijden in individuele zielzorg, maar ook in de andere pastorale velden als bijvoorbeeld liturgie. Vanuit dat perspectief is het justitiepastoraat niet zozeer een vorm van buitenkerkelijk pastoraat; het is beter om het te beschouwen als een eigen vindplaats van kerk zijn. Dit is een perspectief dat uitnodigt tot een nieuwe reflectie op de betekenis van dit pastoraat voor heel het leven van de kerk, en tot een andere, meer gelijkwaardige visie op contact met kerkelijke geloofsgemeenschappen. Hier zal ik het bij laten. Thema’s als bijvoorbeeld de godsdienstvrijheid en dan vooral het belang van het recht van kerken om geestelijke verzorging aan te bieden, blijven nu liggen. Zoals ik al zei: dat geeft niet want de theologische reflectie over deze en andere thema’s moet binnen de beroepsgroep plaatsvinden. Ik hoop dat deze korte en exemplarische benadering daartoe een aanzet helpt geven en dat de leiding van het justitiepastoraat bereid en in staat is om zulke reflecties te organiseren. Want, zoals Fons zegt: het gaat om een bezinning waarmee de toekomst van het werk in het geding is. i F. Flierman. Geestelijke verzorging in het werkveld van justitie. Een empirische-theologische studie. Eburon, 2012 ii In deze bijdrage gebruik ik de term justitiepastoraat. Deze term brengt meer dan de term geestelijke verzorging doet, de binding met de kerken tot uitdrukking. Bovendien klinken in deze term, naast de dimensie van de individuele zielzorg, ook de pastorale velden door van de diaconie, de catechese, de liturgie en de (gelovige) gemeenschapsvorming. Voor de beleving van godsdienstvrijheid zijn deze velden gezamenlijk van belang. iii http://dgvcentraal.humancontenthosting.nl/publication.aspx?lIntNavId=114 iv Renilde, wil jij hier de correcte gegevens invullen? Merci, Toke v Vgl. D. Pollefeyt. Uittocht en utopie. Een godsdienstpedagogiek voor een interreligieuze en interlevensbeschouwelijke wereld. Lannoo. 2005 vi Deze hermeneutische opvatting van praktische theologie ligt in de lijn van G. Dingemans: Manieren van doen. Inleiding tot de studie van de praktische theologie. 1996. Kok. vii T. Elshof. Justitiepastoraat. ‘Scharnierpunt tussen familierelatie en geloofsrelatie’. In: Rondom Gezin 31(2010)1, 15-29 viii F. Flierman (2012). p. 17. “Met hun interventies zijn deze beroepsbeoefenaars gericht op het bewerkstelligen van een verandering bij hun cliënten en wel op het gebied van een specifieke waarde of een leefdomein waar een cliënt zijn vraag of behoefte heeft en waar de professional zijn deskundigheid bezit.” ix W. Burgering. ‘Delict geen automatisch onderwerp van pastoraal gesprek’. In: Pastorale Verkenningen 2(2007)3, 3-5 x Zie ook E. Borgman die in zijn reflectie op de presentietheorie van A. Baart het belang benadrukt van precies de theologische reflectie erop, waardoor de presentiebenadering verandert in presentiepastoraat. Want de plaats waarop je staat is heilige grond. Boom. 2008, 80 xi L. Boeve. God onderbreekt de geschiedenis. Theologie in tijden van ommekeer. Pelckmans, 2006. Het is Boeve uitdrukkelijk om onderbreking te doen en niet om breuk. Onderbreking staat voor de inbreuk op de cultuur die het culturele verhaal niet vernietigt, maar die de voortgang ervan problematiseert. Dat wat onderbroken wordt, gaat door, maar het gaat niet zomaar door alsof er niets gebeurd zou zijn. 4