Nederlandse geschiedenis werkcollege/ samenvatting boek College 1/ Samenvatting Knippenberg/ De pater EENWORDING= Sociaal ruimtelijke integratie = gebieden en gemeenschappen gaan meer dan voorheen samenhangen Schaalvergroting = functies die voorheen vervuld werden door lokale of regionale samenleving worden overgedragen aan hogere niveaus. In dit boek wordt eenwording geografisch bekeken. MODERNISERING omvat nog meer dan eenwording. De eenwording kwam op gang door de modernisering. Modernisering een is algemeen proces waar integratie en schaalvergroting (eenwording) deel van uitmaken, maar bijv. ook individualisering, technologische vernieuwing Steeds meer groepen raken betrokken bij de grote samenleving. Deel van de bevolking dat is opgenomen in het moderniseringsproces is het sociaal gemobiliseerde deel Hoofdstuk 1. Inleiding Zoals gezegd wordt er geografisch naar de eenwording van Nederland vanaf 1800 tot nu, gekeken. De vraag dient zich dan op: Hoe heeft proces van modernisering en sociale mobilisering zich ruimtelijk voltrokken? Dat kan op drie schaalniveaus worden geanalyseerd. Je kunt: -Vergelijken onderdelen van 1 gebied in 1 land -Vergelijken van gebieden in 1 land -Vergelijken van landen met elkaar Knippenberg en De Pater kiezen voor het tweede schaalniveau Zij kiezen daarbij voor 4 dimensies: eenwording is resultante van: -Infrastructurele integratie (transport, communicatie) -Economische integratie en schaalvergroting (van lokale naar nationale markten) -Politieke integratie en schaalvergroting (toenemend belang van nationale overheid) -Culturele homogenisering (ABN, nationale literatuur etc.) Bezwaren tegen deze aanpak: Gevaar van een al te finalistisch perspectief: niet alle ontwikkelingen leiden tot meer eenheid, tegenkracht: verzuiling, aanhang van de zuilen ruimtelijk ongelijk verdeeld. Niet alle inwoners van lokale samenleving waren ruimtelijk geïsoleerd, adel bijv. Wat wij nu traag vinden was in 19e eeuw heel dynamisch, perceptieverschil dus. Hoofdstuk 2 verscheidenheid Er was voor 1800 sprake van een hoge mate van stedelijke en gewestelijke autonomie. Er waren zelfs tolbarrières tussen gewesten. Politiek onderscheidde men de Generaliteitslanden (ZeeuwsVlaanderen, Noord Brabant, delen Limburg, deel Groningen, landschap Drenthe) Zij hadden geen afvaardiging in SG, waren zelfs buitenland vanwege de in en uitgaande rechten. In SG waren 7 provincies: Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Holland en Zeeland, Holland domineerde. 1800. Er was spanning tussen provinciale soevereiniteit en stadhouder die opkwam voor de unie. In de Franse tijd werd stadsburgerschap vervangen door staatsburgerschap. De gewesten worden nu ondergeschikt, 1 schuld, munt, gewicht, belasting, wetgeving. Bij de Belgische opstand in 1830, blijkt dat vaderlandsliefde van de voormalige generaliteitslanden: Limburg, Noord-Brabant en Zeeuws Vlaanderen beperkt is. Het blijkt dus dat er eigenlijk alleen sprake is van staatkundige integratie. De economische, culturele, politieke centralisatie en verbetering infrastructuur kwam later. Pas 1860 zet aanleg spoorwegen goed door (staatsspoorwegen) 1880 urbanisatie, steden groeien in periode 1815-1870 niet sneller dan totale bevolking. Pas 1890 echte snelle industrialisatie. Pas vanaf 1890 daalt geboortecijfer, sterftecijfer al eerder, 1870 schoolstrijd is de eerste politieke kwestie die landelijk brede aandacht krijgt. We waren dus nog geen kinderen van 1 huis. Dit kwam voornamelijk door het Religieverschil: protestant-katholiek en de scheiding tussen rijk en arm; waarbij we op kunnen merken dat armen meer regionaal georiënteerd zijn. De meeste vaderlandsliefde was er bij de protestantse burgerij; de Hollandse elite is arrogant maar ook betrokken (1809 dijkdoorbraak) Strikt genomen kun je tot deze onderscheiding komen: - Mensen met bovenregionale oriëntatie zijn protestants, lid gevestigde burgerij in steden van Holland - Mensen met strikte regionale oriëntatie zijn katholiek, lagere standen en plattelanders Zo waren we wel een staat, maar nog niet een natie omdat deze scheidingen duidelijk aanwezig waren. Hoofdstuk 3 Infrastructurele integratie Een van de voorwaarde van ruimtelijke integratie is infrastructuur. Zonder een goed netwerk is de verspreiding van goederen, personen en informatie niet mogelijk. Dit is een barrière bij eenwording maar bij een epidemie is het wel handig tegen verspreiding... Bij de verschillende vormen van infrastructuur onderkennnen we vier fasen: losse fragmenten, integratie, intensivering, uitdunning (dit was vooral te zien bij de waterwegen/ spoorwegen al is de integratie en uitdunning van waterwegen enige decennia later dan spoorwegen) Eerst maken we een inventarisatie: - Vanaf 1630 de comfortabele en goedkope trekschuit, gaat slechts 7 km/h. Lodewijk Napoleon wilde in navolging van Frankrijk een centralistische staat. Daarom worden na 1800 de wegen en de koetsen (niet comfortabel) verbetert en is de trekschuit voor de lagere standen beschikbaar. Vlak voor komst trein 1839, wegverkeer intensiefst, al hebben ze veel last van de tolwegen die onder Willem I geleidelijk worden afgeschaft. Reizen duurt nog steeds erg lang: Als je in 1848 tussen Groningen en Den Haag wilde reizen duurde dat 2/3 dagen!! Maar wanneer in 1880 de tram in opkomst raakt (vervoert ook vracht) wordt het nog stiller op de weg. In 1890 is daar de hoge groei van de fiets en in 1860 worden staatsspoorwegen opgericht. Enkele feitjes ter illustratie van de verbetering van de infrastructuur: - Tussen 1880 en 1920 hoogtepunt tram - Omstreeks 1930 spoorwegennet dichtst, vanaf toen opkomst auto - 1845 telegraaf Amsterdam-Haarlem; 1852 wordt de Rijkstelegraaf compatibel met Pruisen, België en Hannover - Vanaf 1888 telefoon - Sturen van een brief wordt steeds goedkoper, vanaf 1871 uniform tarief van 5 cent, in Franse tijd 10-35 cent - Almanakken, verschuiving van regionaal naar categoriaal - 1869 afschaffing dagbladzegel, nieuwe productietechnieken, advertenties, per spoor - Vanaf 1870 aandacht voor Europa, vanaf 1898 ook Zuidelijk Afrika, 1937 telexnet ANP - Rond 1925 omroepverenigingen, radio. Ter illustratie: 1935 1 miljoen radio's, 1955 16.000 tv's, 1965 1,8 miljoen tv's, Bioscoop vanaf 1900 Tot slot, de eenwording in tijd... In het Oosten van NL bereikt de zon haar hoogste stand 1 kwartier eerder dan in Westen. De kerktorenklokken worden via zonnewijzers bijgesteld op de ware tijd. De aarde draait echter onregelmatig om zijn as: de tijd tussen 2 hoogste punten van de zon is niet altijd even lang, lengte van dagen variëren met half uur volgens een vaste jaarcyclus. Eigenlijk moet je de klok dus elke dag bijstellen. Lastig: daarom plaatselijke middelbare tijd. Later kwam de Zonale tijd: Greenwich, Midden-Europees etc. Pas in 1835 plaatselijke middelbare tijd in Holland, Utrecht en Friesland. Aangezien de spoorwegen landelijkzijn komt er in 1892 voor hen een klok die gelijk staat aan de West-Europese Greenwich time. Pas in 1908 1 landelijke klokketijd, de Amsterdamse middelbare tijd, 19 min en 32 sec. voor Greenwich. In 1940 Midden-Europese tijd, 1 uur verschil Greenwich Hoofdstuk 4 economische integratie Begin van de 19e was er nauwelijks sprake van economische integratie. Sterker nog; de Gouden eeuw was de economie beter geregeld dan in deze tijd. Door interne contractie (terugtrekking) en specialisatie is er eigenlijk sprake van differentiatie. Povere verbindingen, institutionele barrieres als tollen en gilden en onderling verschillende prijsniveau's draagden er verder aan bij dat er in het geheel geen sprake was van economische integratie. Voor een betere analyse van economische integratie dienen we Nederland te verdelen in de kustprovincies en de zandprovincies. De kustprovincies waren in de 16/17e eeuw sterkt ontwikkeld,maar rond 1800 ging het slechter met de steden en dus ook met de landbouw. Daardoor ontstond er in de zandprovincies een 'peasent-economie'. Boeren die niet voor de markt produceerden, maar voor zichzelf. Boeren in de kustprovincies moesten zich vanwege de invoer van Baltisch graan, gaan specialiseren in andere gewassen. Maar in de loop van de 19e eeuw (1800-1880) zijn er verschillende belangrijke ontwikkelingen waar te nemen. De landbouw wordt geïntensiveerd, de infrastructuur wordt beter, de textielnijverheid groeit, verveningen nemen toe en de invloed van de staat neemt toe (regenten helpen de landbouw te mechaniseren) Door dit alles komt er weer schot in de economische integratie en groei. In 1840 wordt de Europese markt opener waardoor er verdere specialisatie optreed. Na 1880 ontstaat er een agrarische crisis vanwege de prijsdaling in de VS. Technische uitvindingen maakte de Nederlandse producten waardeloos en er ontstaat dus enorme concurrentie in oa de tabaksindustrie. Maar de crisis zorgde wel voor de modernisering van de landbouw (1895) Kunstmest werd uitgevonden, het landbouwonderwijs werd beter en de zuivel werd fabrieksmatiger verwerkt. Ook ontstaat er specialisatie op een bepaald aantal (luxe)producten Om grotere markten aan te spreken ontstaan er coöperaties, dit leidt weer tot verhoging APT en dus tot kwantitatieve verkleining van de sector. Op het terrein van de nijverheid liep ons land behoorlijk achter op andere landen. Daardoor was arbeid goedkoop (vooral in Twente) Door de verbetering van de infrastructuur groeit de nijverheid snel en verspreid zich beter over het land (Merwede >scheepsbouw, Limburg> mijnbouw)Daarmee is er toenemende integratie. Na 1930 groeit de dienstensector spectaculair. Ze maakt gebruik van de nieuwe infrastructuur en verbindt de andere economische sectoren. De Hollandse dominantie blijft hierin bestaan. In deze periode is er ook sprake van twee verschijnselen. Aan de ene kant is er sprake van 'backwash' (centrum zuigt omgeving leeg) en 'spreadsheet' (centrum zorgt voor stimulans in omgeving) Hoofdstuk 5 politieke eenwording Aan het begin van de 19e eeuw zorgen enkele factoren voor de natievorming. De leerplichtdiscussie, de dienstplicht en het nationale belastingstelsel zorgden voor nationale aandacht. De scholen waren in de Bataafse Republiek nationaal en religieus neutraal maar er was geen leerplicht (1806) Daardoor was het religieuze onderwijs in Brabant mogelijk, maar was het kwalitief onder de maat.Pas in 1901 leerplicht. Grote aandacht kreeg de schoolstrijd. Politieke partijen konden zich in deze profileren. De dienstplicht werd ook ingevoerd in 1815. Vanuit de Republiek was er al een beroepsleger met huurlingen. De dienstplicht was eerst vrijwillig en later via loterijen (1898 afgeschaft) Bij de legerwetten in 1912 wordt het gewicht van de loting minder. In de Republiek was er diversiteit in lokale en gewestelijke regelingen ten aanzien van belasting. De eerste belastingwet 1806 van Gogel zorgde voor meer uniformiteit. Thorbecke zorgde in 1865 voor verdere integrering; de gemeentelijke accijnzen werden verboden en gemeenten kregen via staatskas hun geld. Dat had twee gevolgen: de samenwerking tussen gemeente en staat werd beter en de burger werd afhankelijker van de staat. In de Bataafse Republiek kwam het begrip volkssoevereiniteit op. In 1815 werd dat vertaald in dit stelsel. De provinciale staten kiest 110 leden van TK. De PS worden gekozen door ridderschappen, steden en burgers die vanaf 30 jaar passief mogen stemmen. De EK door de Koning. In 1848 wordt het districtenstel ingevoerd en komt het censuskiesrecht (kiesrecht gerelateerd aan belastingbedrag) in plaats van de PS. Die census wordt in 1887 verbreedt. De EK mag door de provincie worden gekozen. In 1917-1922 is er sprake van algemeen kiesrecht met opkomstplicht (1970) Er was een scherpe tegenstelling tussen Rome en Dordt. In 1853 ontstaat er zelfs heftige ruzie vanwege bisschoppenstelsel. 20 jaar later vinden de partijen elkaar in de schoolstrijd. In deze tijd komen ook de politieke partijen op. In 1872 het anti-schoolwetverbond en in 1879 de ARP. Door Schaepman komt er in 1904 de Algemen Bond van RK-kiesverenigingen die in 1926 splitsen in KVP en RKS. In 1885 de Liberale Unie van Kiesverenigingen die in 1921 komen in de Democratische Bond en de Liberale Staatspartij. In 1869 komen marxisten en anarchisten bij elkaar in de arbeiderspartij -> 1882 SDB met Domela Nieuwenhuis, 1894 SDAP -> PvdA/ CPN. Al deze landelijke partijen waren ontstaan door landelijke kwesties en versterkten zo de eenheid. De gemeente krijgt officieel gestalte in de Gemeentewet van 1851. Moesten voldoen aan openbaarheid van bestuur en hadden een zekere mate van autonomie in onderwijs en zorg. Wat in zekere zin niet voldeed aan het eenwordingsproces waren de scheuringen op het kerkelijke vlak. In 1618/1619 de scheuring tussen Remonstranten en Gereformeerden, 1816 gaat de gereformeerde Kerk over in de Nederlands Hervormde Kerk, in 1834 de Afscheiding/ Reveil, 1886 Doleantie, 1892 Gereformeerde kerken olv Kuiper. Hoofdstuk 6 Culturele eenwording Ook op dit vlak is er sprake geweest van homogenisering. Dat hield in dat plaatselijke niveau's zich vereenzelvigden met het nationale niveau. Dat wil niet zeggen dat alles hetzelfde wordt; er is tegelijkertijd sprake geweest van institutionalisering (verkokering) waarbij er culturele verschillen optraden. Het ABN is opgerukt en de dialecten zijn afgenomen. Dit kwam door de geografische mobiliteit, dienstplicht enz. Sommige dialecten bleven bestaan doordat het thuis gesproken werd (disglossie) Er was al vroeg sprake van alfabetisering; het kunnen lezen en schrijven in de standaardtaal. Dit kwam door het protestantisme die het nadruk legde om de Bijbel zelf te kunnen lezen. De katholieken hadden dus vanzelfsprekend een lager niveau. In 1900 zijn deze regionale verschillen afgenomen door leerplicht en de katholieke emancipatie. De familieband was sterk, men had liefde voor de eigen grond. Maar deze volkskarakters (ontstaan door godsdienst, onderwerping feodaal heer, geografische omstandigheden enz.) verdwijnen door oa enorme trek van platteland naar stad. De vruchtbaarheid was in het Noorden en Oosten laag, werd ook in katholieke en protestantse minder door het feit dat kinderen kostenpost werden. In 1960 door seksuele revolutie is het gedaan met de grote gezinnen Verzuiling. Kuiper zag in dat theocratie niet haalbaar was en zo ontstaan er zuilen die soevereiniteit in eigen kring garanderen. Dit was de beste manier om met culturele minderheden om te gaan. Je kunt ze negeren, marginaliseren (geloof in privé-sfeer) en institutionaliseren. Dat laatste is gebeurd. Pas tussen 1965 en 1971 zijn de zuilen gaan wankelen door een culturele revolutie (TV, grotere mobiliteit) Verzuiling zorgde ook voor een ruimtelijk patroon in politieke voorkeur. De ontkerkelijking zette zich door vanwege verstedelijking, socialisme en vrijzinnigheid en zo verdwenen de zuilen. Toch zijn er nog tegenkrachten als de allochtonenzuil en de refozuil. Afsluiting: Tegenwoordig is er een samenleving die sterk op de nationale cultuur georiënteerd is. Er zijn nog wel culturele verschillen, maar deze zijn minder regionaal bepaald. Voordat deze verschillen verdwenen verscherpte de ruimtelijke integratie juist de levensbeschouwelijke verschillen. Pas na de jaren 60 is dat minder geworden en is het proces van culturele eenwording van een van zijn belangrijkste tegenkrachten ontdaan. Modernisering is een dialectisch proces. Dat wil zeggen dat er meer lokale vrijheid kan ontstaan doordat men meer afhankelijk wordt van het bovenlokale niveau. Bijv: kunstmest kan de zandgronden efficienter laten worden (lokaal) maar dat kan pas als deze kennis bovenlokaal is verkregen waardoor vervlechting ontstaat. Al hebben wij nu infrastructuur, politiek, economie en cultuur afzonderlijk behandeld; is de integratie van deze factoren niet los van elkaar te zien. Ze beïnvloedden elkaar. Maar de infrastructurele en economische integratie zijn er eerder dan de culturele. De natiestaat dient immers elke dag weer te worden uitgevonden!! Werkcollege Moderne Nederlandse Geschiedenis/ samevatting ‘land van kleine gebaren Nederlandse Geschiedenis College 3 Hoofdstuk 1 1780-1848 Begin van de moderne tijd Context: 1775 conflict VK en opstandige Amerikaanse koloniën en in 1778 erkent Frankrijk de Amerikaanse onafhankelijkheid. Hierdoor ontstaat het Frans-Brits conflict. Onze republiek is arm en met een verwaarloosd leger (landprovincies en stadhouder) en vloot (Holland) blijft ze neutraal. Ondertussen verzorgt Holland wel de wapenleveranties aan de VS. De stadhouder wil Brits georiënteerde politiek wat mislukt en in 1780 verklaart het VK aan Nederland de oorlog. In 1781 bezet de Britse vloot Sint-Eustatius, Ceylon en Negatpatnam. De Nederlandse Vloot kan de handel niet beschermen en door de Engelse zeeblokkade lijdt ons land miljoenenverliezen. In datzelfde jaar schrijft de Gelderse jonker Joan Derk van der Capellen een pamflet met de titel: ‘Aan het Volk van Nederland’. Hij was in tegenstelling tot andere jonkers tegen de Oranjestadhouders en een voorstander van de Amerikaanse Republiek. Willem is een tiran die het welvarende Holland uitgeleverd had aan zijn Engelse vrienden. Nee, de Soevereiniteit hoort aan volk: regenten en overheden zijn slechts rentmeesters van de volksmaatschappij.. Voor 1781 was er sprake van achteruitgang in de Republiek op moraal en economisch terrein. De oorlog verloopt slecht en beïnvloedt het functioneren van het staatkundig bestel. Er was sprake van een verouderde statenbond; de Republiek waarbij de positie van de Oranjes dominant was. Het pamflet van v/d Capellen verscherpt het contrast tussen twee partijen: de Patriotten versus Oranjepartij. Beide politiseren de pers; een nieuw verschijnsel. De Patriotten zijn oppositionele regenten die stadhouderlijke macht afwezen en burgers uit middenklasse die verval van de Republiek betreurden. Oranjepartij was een maatschappelijke toplaag met traditionele aanhang in de brede volksklasse. In 1784 verenigen zich 32 oppositionele regenten uit Holland, Utrecht, Overijssel en Friesland en steunen ze de hervormingswensen van patriotse burgers. Dit is nieuw; het creëren van publieke opinie, definiëren van de politieke natie. In 1785 wordt er een nationale vergadering van patriotse gewapende genootschappen gehouden. Ze geven de schuld van de rampzalige oorlog aan de stadhouder. Ze nemen harde maatregelen. Op Lokaal/gewestelijk niveau gaan patriotten de rechten van de stadhouder verminderen. De stadhouder moet weer ondergeschikt worden. Waar streden de patriotten dan voor? Het was geen klassenstrijd, geen strijd voor democratie, geen emancipatie van achtergestelde groepen en geen strijd langs vaste lijnen. Beide kampen waren zeer gemêleerd, maar het meer aanzienlijke deel der natie wilde meer invloed op bestuur. In 1785 worden de militaire bevoegdheden Willem V beknot, hij vestigt zich in Nijmegen. Rond 1784 radicalisering patriottenbeweging maar er komen scheuren in de anti stadhouderlijke coalitie. Het doel van veel patriotse regenten was bereikt toen stadhouderlijke macht ontmanteld was. Zij wilden niet de macht delen met de burgerij, dus geen gekozen stedelijke besturen. Er kwam een hervormingsprogramma van de radicale patriotten: argumenten: herstel oude constitutionele rechten en authentieke republicanisme, natuurrechten, volkssoevereiniteit, morele regeneratie. Vanaf 1784: patriotten machtsgreep in Holland, Utrecht, Overijssel, deels in Groningen en Brabant, maar de Orangisten hebben de overhand Zeeland, Friesland en Gelderland. Er komen gewelddadige incidenten tussen de patriotse vrijkorpsen en oranjegezinde volksklasse en andersom. Engeland en Pruisen zijn tegen de overheersing van de patriotten en zo sturen de Pruisen in 1787 troepen met in totaal 25.000 man die een einde maakt aan de patriotse revolutie, Frankrijk is dan zelf in crisis en kan de patriotten niet helpen. Tussen 1787 en 1795 vindt er een hardhandige Pruisissche restauratie plaats. De zuiveringen hadden tot gevolg dat de patriotten naar Frankrijk vluchten. De stadhouder herkreeg alle rechten en de buitenlandse politiek kwam onder Pruissische handen. Willem V had een gebrek aan visie, ondoelmatig belastingstelsel, staatsschuld werd daardoor groter en Raadspensionaris van Spiegel moet het maar zien op te lossen. In 1789 breekt de Franse revolutie uit. Dit heeft als gevolg dat in 1792 Frankrijk in oorlog raakt met de Pruisen en Oostenrijk; in 1793 ook met VK en de Republiek. De uitgeweken Ned. Patriotten hopen nu op omwenteling in NL met Franse steun, voor het eerst eenheidsgedachte. De Bataafse republiek 1795-1806 In1793 rukt Daendels’ Vreemdelingen vrijwilligers legioen met de Fransen op naar het Noorden. De Oostenrijkse Nederlanden worden bezet, maar door militaire problemen weer teruggegeven al waren ze uitbebuit als wingewest. Toen werd duidelijk dat de Republiek zich moest manifesteren als revolutionaire bondgenoot voordat de Fransen zouden komen. Maar de Fransen willen geen revolutie in Nl, dat zou alleen maar kapitaal en handel aantasten. Toch komt het van een militaire aanval. In december 1794 zijn de rivieren bevroren en als de Fransen ons land binnentrekken valt het stadhouderlijke leger uiteen. De Franse opmars naar Holland en Utrecht gaat zo snel dat patriotten geen eigen omwenteling meer konden organiseren. Vk en Pruisisch leger neemt wijk Oosten. Zo gebeurt het dat in januari 1795 een fluwelen revolutie plaatsvindt. De Bataafse Republiek erkend de Fransen; ze hebben zogenaamd zichzelf bevrijd… Spoedig komen er problemen in de Bataafse Republiek. Er zijn onduidelijke machtsverhoudingen en daardoor worden er eindeloze deliberaties over staatkunde gehouden, er worden coups gepleegd en de Patriotten zijn verdeeld. (al zijn gematigde hervormers in meerderheid) De problemen kwamen vooral door het feit dat de omwenteling van 1795 niet centraal geregisseerd was, dus bleef deze gebonden lokale omstandigheden. Maar de oude structuur gaat langzaam veranderen: einde oude standenstaat, invoering democratisch beginsel, einde ongelijkheid op basis godsdienst. In 1796 komt er een nationaal parlement. Vanaf dit moment is er een officiële scheiding tussen kerk en staat. In het parlement zijn er verschillende stromingen ten aanzien van de toenmalige problemen; de te kiezen staatsvorm en de verhouding tussen nationaal gezag en bevoegdheid. • Unitarissen = staatseenheid • Federalisten = verbetering van het oude, federale bestel • Radicale democraten = volksinvloed> en dus ook unitarissen • Moderaten = realisten, compromis, Hollandse grote burgerij, steunde wel centralisatie, volksinvloed beperkt tot gevestigde burgerij Bij het unificeren zou er een groot probleem ontstaan: de staatsschuld en belastingdruk van Holland zou zwaar drukken overige gewesten. Door coup in 1798 van radicale democraten met Franse steun is daar de eerste grondwet in de Nederlandse geschiedenis; de staatsregeling 1798: • Eenheidsstaat • Einde aan formeel protestantse karakter • Iedereen gelijk voor de wet • Scheiding van de machten: rechterlijke macht onafhankelijk • 1 nationale staatsschuld • Nationalisering failliete Oost-Indische Compagnie • Waterstaat onder gezag landsregering • Al in 1801 vervangen, 1805 gewijzigd, maar grondprincipes gehandhaafd/hersteld • Orangistische volksdeel buiten besluitvorming In November 1799 komt Napoleon aan macht. Hij wil vrede in Republiek dus verzoening tussen orangisten en federalisten, waarbij er een einde komt aan de grondwet. Er komt een Twaalfhoofdig Staatsbewind dat er voor moet zorgen dat deze partijen bij elkaar komen, daardoor wordt de besluitvorming wel stroperiger. Edoch, Napoleon is ontevreden en in het jaar 1805 benoemt hij Schimmelpenninck tot raadpensionaris om een eenhoofdige dictatuur in te stellen onder Franse voogdij: autocratie. Dit bevalt ook niet echt en een jaar later op 5 juni 1806 Napoleon benoemt broer Louis tot Vorst van het Koninkrijk Holland. Na 1801 verloor strijd orangisten en patriotten zijn betekenis want door de vermindering van de onafhankelijkheid is nationale polarisatie niet zinvol. (Conciliatiepolitiek) In afwachting van betere tijden moest het vaderland tenminste in culturele zin behouden blijven: terugkeer naar het kleine gebaar, burgers werden burgerlijk. De Staatsbewinders hadden te maken met een indringende erfenis, de eenwording: • 1806 nationale posterijen • Landelijke regeling lager onderwijs, boven geloofsverschil, sneuvelde in 1858 • 1804 standaardspelling • 1806 Nederlandse spraakkunst (regels van de taal) • Gogel: nationale belastingen, in hoofdzaak directe belastingen, pas in 1892 door Pierson gewijzigd (invoering vermogensbelasting en inkomstenbelasting) Lodewijk Napoleon, de nieuwe koning (1778-1846) streed in Italië/ Egypte. Na 1810 bestigt hij zich als Graaf Saint-Leu te Töplitz in de hoop met steun Oostenrijk Holland te herwinnen. Eindigt zijn dagen als balling in Florence en schrijft driedelig werk over Koninkrijk Holland. Lodewijk denkt aan Nederlands belangen. Hij doet veel goeds. De oprichting van het Rijksmuseum en het Kon. Instituut (KNAW) De instelling van de Nationale munt, Burgerlijk Wetboek. De gelijkstelling joden, katholieken, dissenters. Maar hij komt in conflict met zijn broer Napoleon. Met name over het Continentale stelsel en over de financiële bijdrage aan Parijs ligt hij in de clinch met de keizer. Als in 1809 de Britten Walcheren even bezetten wordt Lodewijk teruggeroepen naar Parijs, waarbij er in 1810 een einde komt aan Koninkrijk Holland. Tussen 1810-1813 is Nederland een deel van Franse geschiedenis. Daardoor wordt het nationale beseft beter ontwikkeld en door de uniformiteit van de Franse organisatie wordt Nederland moderner en effectiever ingericht. Pas na nov 1813 Leipzig toen Russische kozakken en Pruisische eenheden al vanuit noorden en oosten Nl introkken, improviseerden lokale elites een nationale bevrijding net als in 1795 Van Hogendorp (1762-1834) is de nieuwe belangrijke man in het geheel. Hij was tussen 1787 en 1795 pensionaris van Rotterdam. Door zijn organistische achtergrond is hij tot 1813 ambtloos, waarnaar hij lid wordt van het driemanschap. Hij is dan minister van Buitenlandse zaken en voorzitter van de grondwetscommissie. Samen met Van der Duyn van Maasdam draagt hij aan het einde van 1813 de soevereiniteit aan prins Willem Frederik, dan Willem I. ( 1793-1795 leidde als generaal Ned. Leger tegen Franse troepen, vlucht dan 1795 vlucht naar VK, Berlijn en heeft in 1799 met Napoleon onderhandelt) Om ten noorden van Frankrijk een sterke bufferstaat te creëren, besloten de grote mogendheden de Noordelijke en zuidelijke gewesten samen te voegen. Het jaar daarvoor hadden de Noordelijke Nederlanden al een grondwet gemaakt (koning soeverein hoofd van eenheidsstaat, de leden van de SG waren door de hele natie gekozen en regeerde in goed overleg met de koning) Door de Belgen komt er nog een senaat bij (aristrocraten; vriendjes van de koning) Tussen 1815 en 1830 worden de verschillen tussen België en NL groter. Door accijnzen, taaldwang en onderwijspolitiek kwam er kritiek op de regeerstijl van Willem I, het parlement keurt de begroting af en Willem I moet inleveren op zijn eisen. Maar in 1830 is de breuk niet meer te helen. Rumoer in Brussel zorgt er voor dat de zoons van koning naar Brussel moet, maar zij willen juist over de scheiding praten. Er worden enkele soldaten naar de Zuiderlijke Nederlanden gestuurd, maar de grote mogendheden steunen Belgie en het Verenigd Koninkrijk is niet meer. Leopold van Saksen-Coburg wordt de nieuwe koning. Willem kan dit niet verkroppen en begint een tiendaagse veldtocht maar de Fransen zorgen ervoor dat deze niet succesvol afloopt. Pas in 1839 erkent de koning dat België niet meer van hem is (na blokkades en grote verliezen vanwege het op de been houden van een leger) Dan treedt 1840 af, was tegen ministerieel contraseign, wilde liever alleen KB. De grondwetswijziging hield namelijk in dat de SG een betere controle kregen op de financieën en dat de ministers elke besluit van de Koning dienden te ondertekenen (en daarvoor ook staatsrechtelijk vervolgbaar voor waren) Koning Willem II volgt hem op (opleiding in Berlijn en Oxford, held van Waterloo, man van Anna Paulowna, slechte relatie Thorbecke) Hij mist de energie en economische kennis van Willem I. In 1848 instigeert hij fluwelen revolutie. Dit kwam zo: Hij was bij zijn aantreden nog steeds een zelfstandig vorst, daar was men ontevreden over. In 1844 was er een eerste poging om de grondwet te wijzigen, maar deze werd door de TK afgekeurd. Maar Thorbecke waagt een nieuwe poging en in ’48 komt er een nieuwe grondwet. Met ingrijpende wijzigingen (vrijheid van drukpers, vergadering en vereniging; Censuskiesrecht; Ministeriele verantwoordelijkheid enz. ) Willem II is tegen maar na een nachtje slapen stemt hij toe. (1851 Gemeentewet met wettelijke vastlegging gemeentelijke autonomie en openbaarheid bestuur) College 4 ‘Van Grondwet tot Grondwet’ Hoofdstuk 2 ‘land van kleine gebaren’ Nederlandse Geschiedenis College 4 Periode 1848-1917 Door de vrijheid van godsdienst wordt de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland hersteld. Thorbecke trekt als tor de bisschoppen uit Rome. De protestantse April beweging en Groen zijn verontwaardigd. De liberalen en katholieken werken samen, maar door de schoolstrijd gaat die samenwerking ten onder. In de Nederlandse politiek ontstaat een driedeling. Liberalisme (stem aan burgerij), socialisme (arbeidersklasse) en confessionalisme (verzet tegen Verlichting en de Revolutie) De driedeling is een product van de 19e eeuw. In vele landen is er een driedeling. De vraag komt dan op: Bestaat er in algemene zin een specifiek Nederlandse politieke traditie? Al rond 1600 ontstond de Ned. Natie met eigen taal, cultuur en staatkundige bestel; de republiek was modern. We waren niet gediend van vernieuwing van buitenaf, daarom is de Franse tijd impopulair en na 1813 is de Franse snel invloed verdwenen. We wilden na 1813 ook geen GrootDuitsland dat ook NL zou omvatten: Nederlanders zijn geen afgedwaalde stamgenoten: Duitsland is langzamer en later dan wij modern geworden; wij staan tussen DTSL, Engeland en Frankrijk in. In de 19e eeuw waren we zowel nationalistisch, maar toch ook sterk op Duitsland georiënteerd. Kijk maar naar de voormannen. Thorbecke met Duitse voorouders, sterk beïnvloed door Duitse Romantiek, wijst Duitse aanspraken in 1837 af; Kuyper bewonderde Duitse geest maar richt zich op glorietijd van Republiek en nationale kerk; Schaepman bewondering voor Bismarck maar richt zich op NL, hij heeft katholicisme in NL genationaliseerd; Troelstra’s leermeester was Kautsky, programma van SDAP kopie van SPD, is toch nationaal georiënteerd: 1909 SDP uitstoting internationalisten. Toch zijn er typisch Nederlandse elementen in de ontwikkeling van ons nationaliteitsbesef. Nederland is immuun voor revolutie door de langere democratische traditie dan DTSL, zowel in 1918 als 1933; sterker nog, we zien de NSB als verwerpelijke Duitse import. Nederlandse politieke traditie werd bovendien institutioneel vastgelegd in verzuiling, deze loodst ons door jaren dertig, 40-45 en dekolonisatie heen. Na 1945 hebben we Atlanticisme, welfare state en een labour party. Derde weg en ontwapening herinnerde aan neutraliteitspolitiek van weleer. De Gidslandgedachte heeft haar wortels in de Belgische afscheiding, NL is klein maar fijn. De afscheiding zorgde voor onvolledige natievorming en late industrialisatie. Deze hebben gevolgen voor politieke ontwikkeling. Zowel voor de wijze waarop als de volgorde waarin de verschillende politieke partijen zich hebben ontplooid. De gevolgen late industrialisatie: (Zelfs in periode 1890-1910 is Ned. Industriële groei bescheiden vgl. buitenland): Ondernemers noemen zich kooplieden en personeel noemt zich werklieden in plaats van arbeiders of proletariaat Ned. Maatschappij niet echt beïnvloed door industrieel kapitalisme, standenstructuur (gegoede tegenover de geringe stand) i.p.v. klassen, klassenbewustzijn en klasse-organisatie Vroege vakbonden waren christelijk coöperatief Werkgevers pas rond 1900 georganiseerd, niet tegen arbeiders maar tegen de sociale wetgeving overheid In NL loopt overheid voorop: vrijhandel en belastinghervorming van 1850-1870: het fiscale bedje van de ondernemers is gespreid De Confessionelen hadden al oog voor de sociale kwestie. Al rond 1900, dus nog voordat de industrialisatie volledig doorzette: werd grondslag gelegd voor een sociale waarborgstaat met belangrijke sociale wetten. Daardoor werd een maatschappelijke revolutie voorkomen met sociale politiek. De gevolgen van onvolledige natievorming en late industrialisatie voor confessionele politieke partijen waren duidelijk. Al in 1879 was het de ARP die snel het rechtzinnige volksdeel absorbeerde. De Katholieken kwamen pas in 1904 Algemene Bond van RK kiesverenigingen, pas in 1926 echte partij RKSP. Groen en Kuyper beschouwden zich als kern van de natie (heldenrol gaf hen vleugels), katholieken voelden zich tweederangsburgers. Beiden leefden in een isolement, de gereformeerden (uiting van kracht) en de katholieken (onverschilligheid) Echter de onvolledige natievorming en late industrialisatie hadden voor liberalen en socialisten ook gevolgen. Beide kwamen links tegenover rechtse confessionelen te staan. Beide kwamen tot politieke partijvorming voordat de industrialisatie de geëigende maatschappelijke voorwaarden had geschapen. De Liberalen van Thorbecke hadden geen opstuwende ondernemers achter zich en de Socialisten misten een groot industrieproletariaat. Bovendien was ARP er vroeg bij: ARP 1879, pas 1894 SDAP, 1885 Liberale Unie van kiesver., pas 1896 algemeen programma katholieke afgevaardigden. Toch hebben de vier stromingen overeenkomsten. -Elitisme, in Nl missen de leiders (m.u.v. Kuyper) een breed maatsch. Draagvlak: (Thorbecke: slechts kleine groep hervormingsgezinden, Schaepman: slaagde niet in partijvorming, Troelstra en de Twaalf Apostelen 1894 SDAP waren in eerste 10 jaar generaals zonder leger, Alleen Kuyper had manschappen en slagorde) -Alle vier leidersfiguren: van bescheiden burgerlijke huize en provincialen: dus niet elitair qua herkomst. (Thorbecke: Zwolle, daarvoor uit Duitsland, zijn moeder was Duitse van geboorte, Schaepman: Tubbergen, zijn moeder Frans-Vlaanderen, Troelstra: Leeuwarden, uit oud Fries geslacht, Kuyper: Maassluis, groeit op Middelburg, 2 buitenlandse grootmoeders, moeder van Duits-Zwitserse herkomst - Elitaire van deze leiders zat in hun intellectuele formaat (Alle vier academisch gevormd, behalve Troelstra waren ze enige tijd hoogleraar) Vruchtbare auteurs met een brede culturele belangstelling, Kuyper en Schapeman maakten naam als journalist en Schaepman en Troelstra kregen faam als dichter. Intellectuelen-liberalisme rond de Gids 1837 Intellectuelen-socialisme rond de Nieuwe Gids 1885. -Hun aanhang was echter vooral niet in ontwikkelde stedelijke milieus gericht op staatkundige hervorming minder op ondernemers. Daarnaast Vanzelfsprekend voor gereformeerden/katholieken. Liberalen van Thorbecke kregen steun uit grote steden maar ook uit noordelijke en oostelijke provincies. Achterban van de SDAP was opvallend agrarisch door agrarische crisis. Belgische socialistische partij: veel meer stedelijke aanhang door vroegere industrialisatie. Daarom: Ned. Liberalen had de SDAP een spanningsveld tussen agrarische aanhang en partij-ideologie, electoraal gewin of niet? In Nederland NL: late industrialisatie dwong vroege socialisme tot strategische aanpassing. Ze profileerden zich rond de agrarische kwestie; de schoolstrijd: offensief in handen confessionele coalitie. Het Grote probleem Nederlandse socialisten zegt Troelstra in 1906: Nl is ongeschikt voor een politieke arbeidersbeweging met een zuivere marxistische gezindheid en revolutionaire gezindheid. Dit komt door: economische structuur, macht van de confessies, klein-burgerlijk karakter van het Ned. Proletariaat. Daarnaast was de confessionele emancipatie eerder dan klassenstrijd: confessionele machtscentrum kan socialisten en liberalen uit elkaar spelen. Probleem van de conservatieven: De Rechts-liberalen zijn als het ware in het niets opgelost na 1848, ze hebben zich bij 1848 neergelegd. Thorbecke’s liberalisme was immers organicistisch d.w.z. niet revolutionair, niet individualistisch, niet utilitaristisch (dichter bij Herder dan Bentham) (dichter bij Guizot dan Robespierre. Daarnaast kennen we geen landadel. Niemand in Nl wil te boek staan als conservatief, door de organicistische ideologie, alles moet groeien. ARP en later RKSP trekken de godsdienstige conservatieven uit de markt Probleem van de liberalen: Het streven naar algemeen kiesrecht leidt onvermijdelijk tot groei van SDAP en de confessionele partijen. De SDAP en confessionelen veronachtzamen de bijdrage van de kathederliberalen aan de sociale wetgeving. 1913 kwam het niet tot samenwerking tussen liberalen en SDAP, pas in 1939 lukt het, omdat noch confessionelen noch liberalen de meerderheid hadden, komen er tijdens WO I kabinetten die losstaan van politieke stromingen, Cort van der Linden (feitelijk liberalen en vdb). Door de Grondwetswijziging van 1917: algemeen kiesrecht en financ. Gelijkstelling scholen: aantal liberale zetels verkleind. De confessionelen hebben gedurende interbellum meerderheid in de politiek. Organicisme. Thorbecke was organicistisch, verwierp eenzijdige individualisme van Duitse verlichting maar omarmde niet eenzijdige gemeinschaft. Maatschappij is niet maakbaar maar groeit geleidelijk. In NL niet reactionair maar activerend, op de toekomst gericht. Groen en Kuyper beide organicistisch, het gaat om Gods soevereiniteit, geen klassenstrijd maar organisch verband. Troelstra: niet theorie maar leven is bron beweging, ruzie met doctrinairen, functionele kiesrecht. Katholieken: derde weg: corporatisme. Links en rechts in de Nederlandse politiek. Jaren 1860 staan rechts voor conservatief en links voor liberaal. Voor de kiesrechtstrijd: rechts de confessionelen (in de politiek is de orthodoxe katholieke of protestantse geloof maatgevend) en links de liberalen (scheiding van kerk en staat Tijdens kiesrechtstrijd: sommige confessionelen en sommige liberalen waren voor sociale wetgeving en voor kiesrecht vergroten. Historicus Kossmann: constitutionalisme (staat niet boven maatschappij) tegenover voluntarisme (staat boven maatschappij) Puntsgewijs karakterstieken belangrijke politici: Abraham Kuyper de Geweldenaar 1837-1920 Predikant Hoofdredacteur Heraut, Standaard Richtte 1880 VU op 1886 Doleantie Kamerlid ARP MP 1901-1905 Schaepman 1844-1903 Nederlands priester Komt in actie door lager onderwijswet van Kappeijne van de Coppello Wilde aanvankelijk een algemene christelijke partij, dus confessionele coalitie Wilde algemeen kiesrecht en sociale maatregelen, ontmoette veel weerstand Hoogste kerkelijk autoriteiten waren ultramontaans (ultra montes: kijkend over de alpen naar Rome) Domela Nieuwenhuis 1846-1919 Luthers predikant 1879 uit kerk 1882 SDB Ruzie met Troelstra 1886 1 jaar gevangenis Wordt anarchist 1903 spoorwegstaking Voor Russ. Revol. Maar tegen bolsjewisten Pieter Jelles Troelstra 1860-1930 Advocaat te Leeuwarden Journalist Lid Friese Volkspartij 1890 lid SDB, conflict Domela 1893 Domela zweert parlementaire activiteit af 1894 SDAP 1897 lid Tweede kamer 1890 hoofdredacteur Vrije volk 1918 mislukte revolutie Nu volgt een puntsgewijze ontwikkeling van enkele politieke partijen: Ontwikkeling Bond van Vrije Liberalen 1906-1917 1885 Liberale Unie van kiesverenigingen, kiesrecht > 1892 radicale bond (links liberalen), gaat op in VDB 1894 kieswet Tak van poortvliet: ruzie 1901 VDB, Kiesrecht >, (vrouwenkiesrecht) 1906 De Bond van Vrij-liberalen (anti-Takkianen) bespot door Troelstra in 1917/18 SDAP 1919 1894 zwolle opgericht door de 12 apostelen Parlementaire activiteit aanvaardend i.t.t. Domela Nieuwenhuis en de Sociaal Democratische Bond 1882, 1888 komt Domela in kamer Vrijzinnige Democratische Bond: voor nationale ontwapening 1901 opgericht Algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen Vanaf 1924 ontwapening als programmapunt Buitenlandse ontwikkelingen Nederland was tussen 1870 en 1914 erop uit om Engeland te vriend te houden. Dit kwam omdat de Nederlandse koloniën min of meer bij de gratie van Engeland in Nederlandse handen bleven. In deze tijd ontwikkelde zich de angst voor Duitsland vanwege een eventuele annexatie. Een rol voor Nederland in de internationale politiek werd gevonden in den Haag als zetel voor internationale vredesconferenties. Hoofdstuk 3 1913-1949 In 1913 vangt het interbellum aan. Nederland bleef gelukkig buiten WOI. De kabinetten uit het interbellum volgen elkaar als volgt op; tussen 1913 en 1918 een liberaal kabinet onder Cort van der Linden. Daarna is het de periode van Ruys de Beerenbrouck en Colijn. De liberalen hadden tijdens de Eerste Wereldoorlog net als bij Thorbecke te maken met economische en politieke hervormingen. Was het rond 1848 nog te doen rond zaken als ministeriële verantwoordelijkheid, spelen er in het Interbellum andere zaken als de schoolstrijd, algemeen kiesrecht. Na deze periode raken de liberalen tot 1959 in vervallen. Ondanks de succesvolle ruil tussen algemeen kiesrecht en financiële gelijkstelling van de scholen krijgen de liberalen nog maar 22 zetels in de kamer. De liberalen waren wel gefragmenteerd in de VDB (1901) en de LSP. De VDB stond voor democratisering bedrijfsleven, afwijzing wetgevend moralisme en emancipatie vrouw terwijl de LSP zedelijke normen van het christendom en nationale eenheid hoog in het vaandel hield. Er bestonden ook coalitieverschillen. De VDB was van mening dat gematigde krachten in SDAP de overhand zouden krijgen bij regeringsverantwoordelijkheid, terwijl de LSP de SDAP een gevaar voor het land beschouwde. De VDB wilde daarnaast zaken doen met de RKSP, de LSP met protestantse partijen. In de praktijk betekende het echter niets: toen VDB met socialisten wilde, wilden SDAP nog niet, toen SDAP wilde hoefde de VDB niet meer, lukt pas in 1939 SDAP plus VDB, maar dankzij de RKSP. Beide partijen haalden tussen de 5 en 10 zetels en convergeerden in de jaren dertig. Hun enige liberale wapenfeit was de economische politiek 1933-1937 (Oud Financiën), gematigd protectionisme, deflatie, handhaving Gouden Standaard (tot sept ’36) Als de liberalen aan kracht in gaan boeten, gaan de confessionelen de liberale erfenis beheren. Er bestonden natuurlijk al wat overeenkomsten. Zo hadden daarvoor een liberale overname van christelijke normen plaatsgevonden die resulteerden in zedelijkheidswetten 1911, 1924 arbeidsverbod huwende of gehuwde ambtenaressen, gemeentelijk ontslag huwende onderwijzeressen 1925, uitvoering Zondagswet. De confessionelen werden onder Colijn als hoeders economische vrijheid, met name ARP. In 1923 kwam de beroemde vlootwet tot stand. De vloot moest versterkt worden om neutraliteit Indië te handhaven. De Liberalen en socialisten tegen (ontwapening leidt tot vrijhandel), protestanten voor en katholieken verdeeld. Op 26 oct 1923 wordt de vlootwet verworpen: kabinetscrisis, Koningin accepteert ontslag, kabinet gaat weer door (Ruys II) In het eerste en het tweede kabinet-Ruys de Beerenbrouck was De Geer (CHU) minister van Financiën (vanaf 1921), een post die hij in 1923 wegens moeilijkheden over de Vlootwet opgaf. Centraal Comité tegen eenzijdige ontwapening waarschuwt Confessionelen interbellum 1918-1939 RKSP, ARP, CHU, alleen 33-37 plus VDB RKSP en ARP anti-these, dus niet met socialisten CHU blijft katholieken wantrouwen, 1925 gezantschap bij Heilige Stoel afgestemd met steun CHU ARP onder Colijn naar rechts, RKSP onder invloed KAB naar links Irritatie RKSP over dominerende rol van de veel kleinere ARP, reeds 1917 katholieken meer stemmen dan ARP plus CHU Confessionelen veroveren maatschappelijk middenveld RKSP doctrine van de uiterste noodzaak: unaniem besluit voor samenwerking nodig: SDAP wachtkamer Colijn 1869-1944 1892-1904 militair Lombok en Atjeh 1909-1911 ARP, tweede kamer 1911-1913 Minister van oorlog 1914-1922 Eerste Kamer, Bataafse Petroleum Maatschappij 1922 voorzitter ARP, De Standaard 1923 Minister Financiën 1925-1926 Colijn I 1926-1933 Eerste Kamer, Volkenbond 1933 Colijn II, Colijn III 35-37, Colijn IV 37-39, Colijn V 39-40, zonder RKSP, katholieken boos over bezuinigingen onderwijs, overheidssalarissen, ontbreken sociale politiek, tegenhouden devaluatie, anti-democratische uitingen Colijn en de ambtenaren Waarom was Colijn zo machtig? Door interne problemen RKSP Door patstelling RKSP en SDAP, doctrine van de uiterste noodzaak Omdat CHU tegen de anti-these was, dus bleef de katholieken wantrouwen Omdat de SDAP relatief weinig zetels verkreeg (tussen 22-24 van de 100) Rijwielbelasting 1933-1934 Enorme toename fietsverkeer vereiste wegennet 1897 belastingwet, elke fiets 2,- per jaar 1919 afgeschaft Colijn voert weer in Veel namaakplaatjes Werklozen gratis plaatje met een gat RKSP 1922 1933 RKSP 1937 RKSP Jos van Woerkom, Arbeid voor ons volk, 1937 De korenaar, de rokende schoorsteen en de hoed van Mercurius, de god van de handel, voor de Nederlandse vlag. Socialisten in het interbellum Troelstra was parlementair democraat Tijdens de WO I was hij bang dat SDAP in het parlement socialisme zou vergeten: 1918: revolutie houdt niet bij Zevenaar halt 1919 eenheidscongres: democratische beginsel 1922 teruggang tot 22 zetels (RKSP 32, ARP 16) Functionele decentralisatie: socialisatie moest hele gemeenschap ten goede komen, bedrijfsraden met beroepsgroep, verbruikers en overheid 1926 Onafhankelijke Socalistische Partij: crisis is geen tijdelijk verschijnsel 1934 Koos Vorrink: democratie is geen middel maar doel 1935 plan van de arbeid: overheid werk scheppen 1937 aanvaarding monarchie, ontwapening losgelaten, volkspartij SDAP, 1913, Albert Hahn SDAP 1919 SDAP, 1922 SDAP, 1926 1933 SDAP VARA, 1931 1936 Plan van de Arbeid Kiest communisten, CPH 1929 verkiezingsaffiche CPN NSB kon gebruik maken van politieke weeffouten Colijn voert liberale economische politiek uit terwijl politieke rol van liberalen uitgespeeld is Terwijl ARP onder Kuyper een sociaal gezicht had, had Colijn dat niet Sectarisme in Nederlandse politiek Vaak extraparlementaire kabinetten Politiek lost economische crisis niet op, Colijn houdt devaluatie tegen, enorme werkloosheid, 20 % CHU verkettert katholieken maar regeert er wel mee RKSP trekt naar links en ARP naar rechts, toch blijven ze samen regeren RKSP is in hoge mate verdeeld: links en rechts NL is een economische provincie van Duitsland maar wil er politiek toch afstand van nemen: op lafhartige wijze NSB werft stemmen onder vrouwen 1931 NSB 1933 muiterij 7 Prov. Door agrarische crisis, veel boeren bij NSB 1935 8 % stemmenbij provinciale staten 1937 Mussert of Moskou: 4,2 % 1936 Katholieken/ Geref. Verboden NSb te stemmen 1935 Ned. Bew. eenheid door democratie: VDB, lib, SDAP NSB Discussie Wat ging er politiek, economisch en sociaal mis in het interbellum en in hoeverre werden deze problemen na 1945 opgelost? Is de goed-fout discussie in NL een gevolg van WO II?