Snijvlak en grensvlak! Rede Uitgesproken bij het aanvaarden van het ambt van bijzonder hoogleraar in de Chirurgische Oncologie, in het bijzonder de tumoren van de bovenste tractus digestivus en endocriene tumoren in het hoofd-halsgebied, aan de Rijksuniversiteit te Groningen op dinsdag 9 december 2008 door Dr. J.Th.M. Plukker 1 Mijnheer de Rector Magnificus, Leden van het College van Bestuur van onze Universiteit, Leden van de Raad van Bestuur van het UMCG, Leden van de Raad van Toezicht en Raad van Bestuur van het IKNO, Zeer gewaardeerde toehoorders, Snijvlak en Grensvlak! Inleiding Chirurgische Oncologie is een onderdeel binnen de Heelkunde dat zich specifiek bezighoudt met de diagnostiek en de heelkundige behandeling van patiënten met kwaadaardige aandoeningen. Patiënten verwachten een kwalitatief goede zorg en een behandeling met uitzicht op genezing met zoveel mogelijk behoud van kwaliteit van leven. Deze zorg moet effectief, veilig, op tijd en toegesneden zijn op de behoeften van de individuele patiënt. De enorme technologische vooruitgang in de laatste decennia heeft belangrijke diagnostische en therapeutische verbeteringen gebracht. Meer dan voorheen verloopt de huidige zorg langs wetenschappelijk gefundeerde richtlijnen en lijkt evidence-based geneeskunde een optimale zorg te garanderen. De oncologische zorg is daarnaast door toename van meerdere bijkomende aandoeningen of comorbiditeit ook veel complexer geworden. 2 Optimalisatie van de oncologische zorg blijkt in de praktijk dan ook niet eenvoudig en vertoont gelijk de magische kubus van Rubik vele snij- en grensvlakken, die alleen bij een goede samenstelling der delen één geïntegreerd geheel vormt. In mijn rede zal ik stilstaan bij enkele processen op snij- en grensvlakken binnen de oncologische zorgkubus. Kanker zal in het jaar 2010, de belangrijkste doodsoorzaak zijn. Deze ingrijpende ziekte zal bij 2 op de 5 mannen en 1 op de 3 vrouwen worden gediagnosticeerd. Hoewel kanker ook een belangrijke doodsoorzaak is in de jonge leeftijdscategorie, is het voornamelijk een ziekte van ouderen. Door de toenemende levensverwachting, het overleven van andere veel voorkomende ziekten, als hart- en vaatziekten en de kans op het ontstaan van een tweede primaire tumor na een eerdere succesvolle behandeling, zal niet alleen het aantal patiënten met kanker, maar ook de complexiteit van zorg sterk toenemen. In de verschillende fasen van de diagnostiek en behandeling van kanker, hebben de patiënten te maken met veel onzekerheden. Onzekerheid of een curatieve behandeling mogelijk is, over het resultaat, maar ook over de gevolgen van de behandeling. Onzekerheid over de toekomst als een continuüm, die al begint vóór het vaststellen van de diagnose en het stadieren van de tumor. Een doelgericht en efficiënt zorgtraject en goede communicatie zijn daarbij essentieel. Daarnaast is een evenwichtige combinatie van empathie en vakmanschap nodig om de patiënt door al de genoemde fasen te loodsen. 3 Behalve voor vrees, is er ook reden voor gegronde hoop. In de strijd tegen kanker wordt gelukkig steeds meer winst geboekt. In de laatste drie decennia is de overlevingskans en de ziektevrije overlevingsduur van patiënten met kanker sterk verbeterd. Zo is de sterfte aan borst- en dikke darmkanker, de twee meest voorkomende vormen van kanker, het afgelopen decennium met ongeveer 20% gedaald. Hoe wordt de genezing nu bereikt? Chirurgie speelt een centrale rol in de genezing van patiënten met kanker. Van de genezen patiënten heeft meer dan de helft een intensieve multidisciplinaire behandeling ondergaan, meestal bestaande uit een heelkundige behandeling aangevuld met bestraling (radiotherapie) en /of een behandeling met celdodende of celremmende medicijnen (chemotherapie). Veel belovend zijn de huidige aanvullende “targeted behandelingen”, die specifiek gericht zijn op een bepaald doel of “target” als gevolg van moleculaire afwijkingen in de kankercel. Essentieel in een curatieve heelkundige behandeling is het verkrijgen van microscopische tumorvrije snijvlakken, om de kans op een lokaal of regionaal recidief te verkleinen en de prognose of overleving te verbeteren. In principe is hiervoor een ruime resectie met het meenemen van een marge gezond weefsel en regionaal lymfklierweefsel nodig. Deze radicale resectie dient plaats te vinden met zo min mogelijke schade of morbiditeit en met zoveel mogelijk behoud van functie en esthetiek. 4 Mijn leeropdracht heeft betrekking op kwaadaardige tumoren van de slokdarm, de maag en de endocriene klieren in het hoofdhals gebied. De ingewikkelde behandeling van deze relatief zeldzame tumoren, waarvan de uitkomst sterk afhankelijk is van de ervaring van alle betrokkenen binnen het behandelcentrum, pleit voor een multidisciplinair zorgtraject en centralisatie van deze zorg. Gelet op de overeenkomsten in de zorg van deze tumoren, zal ik mijn verder betoog meer richten op de ontwikkelingen rond de kwaliteit van diagnostiek en behandeling van het slokdarmcarcinoom. De chirurg en de zorg rondom de patiënt met slokdarmkanker In de zeventiger jaren werd maar de helft van de patiënten met een slokdarmcarcinoom fysiek in staat geacht een slokdarmoperatie te ondergaan. De kans dat de tumor volledig ofwel radicaal kon worden verwijderd, de resectabiliteit, was laag (39%) en de kans op sterfte door de ingreep was hoog (29%). Door toename van technische en therapeutische mogelijkheden zijn de resultaten in de diagnostiek, de behandeling en de perioperatieve zorg, de laatste decennia sterk verbeterd en wordt in geselecteerde centra een sterfte van 1 tot 3% bereikt en is de resectabiliteit relatief toegenomen tot 65%. Vroege diagnostiek vergroot de kans op een curatieve behandeling. Helaas treden vele symptomen laat op, waardoor een groot deel van de slokdarmtumoren zich al in een vergevorderd stadium bevindt. Met de huidige geavanceerde diagnostische middelen, als de endoscopische ultrasonografie met 5 dunne naald biopsie, de snelle 64-multislice CT scan, de positron emissie tomografie of PET scan en de gecombineerde hybride PET/CT kan de uitgebreidheid of stadiering van deze tumoren goed worden bepaald. Naast een “zuivere” indicatie tot resectie is daardoor ook een betere preoperatieve inschatting van het“snij en grensvlak” mogelijk. De chirurgische behandeling bestaat meestal uit een open transthoracale slokdarmresectie via de buik- en borstholte of uit een stompe transhiatale resectie via de hiatus in het middenrif en de hals, waarbij de borstholte gesloten blijft. Ook in ervaren handen is nog geen kwaliteitswinst aangetoond van een resectie via de minimale invasieve of scopische benadering. Een radicale enbloc resectie van het slokdarmcarcinoom met meenemen van de regionale mediastinale en abdominale lymfklieren, biedt tot op heden de beste kans op genezing. Er is echter een grote spreiding in de resultaten van de behandeling met een overleving variërend van 14 tot 40% na 5 jaar en in het optreden van een locaal recidief van 30 tot 75%. Deze spreiding wordt bepaald door het tumorbiologische gedrag, een goede selectie en preoperatieve stadiering van de tumor, maar ook door de kwaliteit en uitgebreidheid van de chirurgie. Factoren, die vooral de chirurgische kwaliteit weergeven zijn: de microscopische tumorvrije snijvlakken en indirect het aantal verwijderde lymfeklieren. In klinieken met ervaring in deze complexe procedure, kan deze uitgebreide resectie relatief vaak en veilig met een redelijk goede kans op locale controle 6 worden uitgevoerd. Het UMCG is een centrum met topreferente zorg en competitief goede korte en lange termijn resultaten op nationaal en internationaal niveau. In mijn verder betoog zal ik ingaan op de meest belangrijke snij- en grensvlakken van de oncologische zorgkubus namelijk: verantwoorde kwaliteit van zorg, beoordeling van deze kwaliteit, verantwoording en bewaking van deze kwaliteit en tot slot, behoud van continuïteit van verantwoorde zorg: onderzoek en opleiding. 1.Verantwoorde kwaliteit van zorg. Het snijvlak centraal! De chirurgische behandeling van kanker heeft als doel een optimale lokale en regionale controle. Deze heeft veel weg van een militaire operatie. Nauwkeurige identificatie van de locatie en kracht van de vijand. Omsingelen, vluchtwegen op grote afstand afsluiten en met een omtrekkende beweging de vijand attaqueren. Deze door de Amsterdams hoogleraar Emile van Slooten zo fraai verwoorde “commando filosofie” stamt uit de beginjaren zestig. De in opzet curatieve behandeling bestond toen vooral uit de twee lokale therapievormen, chirurgie en bestraling. Door de huidige toename van gecombineerde behandelingen met radiotherapie, chemotherapie, en de op uitzaaiingen toegespitste therapieën, is de behandeling complexer en zal de chirurgische actie uiterst zorgvuldig moeten worden voorbereid. 7 Radicaliteit en Deskundigheid: Experts maken hét verschil. Het belangrijkste doel van de chirurgische behandeling is de radicaliteit van de ingreep en daarmee een zo goed mogelijke kans op genezing. Belangrijk in het voorspellen van de kans op genezing is de beoordeling van het snijvlak van de resectie in relatie tot het grensvlak van de tumor en de uitgebreidheid van de lymfklierdissectie als maat van regionale metastasering. De rol van de patholoog beperkt zich niet tot het vaststellen van de “radicaliteit” van het snijvlak en de aanwezigheid van lymfkliermetastasen, maar hij of zij oordeelt indirect ook over de kwaliteit van de chirurgie. Het aantal slokdarmresecties met microscopisch tumorvrije marges, verschilt sterk per centrum met een variatiebreedte van 60 tot 90%. Een minimale tumorvrije marge van 3cm ex-vivo naar de beide uiteinden en de afstand van de tumor tot het laterale of circumferentiele snijvlak van ≥ 1mm, zijn belangrijke voorspellers in het ontstaan van een lokaal recidief. Naast de aanwezigheid van kliermetastasen moet ook het aantal verwijderde klieren en de verhouding met het aantal kliermetastasen, worden weergegeven. Een aantal van ≥ 15 verwijderde klieren wordt beschouwd als surrogaat voor een adequaat uitgevoerde resectie bij het slokdarm en maagcarcinoom. Als snijvlak grensvlak wordt! Een adequate preoperatieve stadiering is van groot belang in het bepalen van de grensvlakken van de tumor en het vaststellen van het snijvlak. Vaak is het preoperatief al duidelijk dat snijvlak, grensvlak wordt en het tumorvolume eerst 8 verkleind zal moeten worden. De heelkundige behandeling van de oncologische patiënt kent meestal maar één echte kans, “de enige kans”, die het verdere lot van de patiënt vaak beslist. Indien grensvlak toch snijvlak wordt, kunnen tumorresten achterblijven of tumorcellen worden versleept en weer uitgroeien. Bestraling of chemotherapie kan het ontstane kwaad helaas vaak niet meer teniet doen. De radicaliteit van de resectie is daarmee afhankelijk van een goede preoperatieve stadiering en van de ervaring en deskundigheid van de chirurg. In de literatuur spreekt men van de chirurg als “onafhankelijke prognostische factor” in de behandeling van het slokdarmcarcinoom. Hierbij is het aantal of volume van de uitgevoerde procedures medebepalend voor de postoperatieve sterfte én de overleving. Deskundigheid is daarmee een bepalende factor op het smalle “grensvlak” van hoop en vrees en elk tekort hierin zal de balans negatief beïnvloeden en wordt snijvlak een gevaarlijk grensvlak. Het locoregionale recidief van het slokdarmcarcinoom is moeilijk te behandelen en genezing is zelden mogelijk. Passageproblemen die dan ontstaan, hebben een sterke negatieve invloed op de kwaliteit van leven, zoals weleens verwoord: “het wordt slikken of stikken:” Zowaar een bittere realiteit. Om deze ellende te vermijden is naast deskundigheid en kwaliteit binnen het chirurgische team, een goede samenwerking met andere diagnostische en therapeutische disciplines in een multidisciplinaire tumorwerkgroep, uiterst belangrijk. 9 Infrastructuur en organisatie: het multidisciplinair zorgtraject Verantwoorde zorg begint al in het contact mét maar ook óver de patiënt met de verwijzende huisarts of specialist. Voor een snelle adequate diagnostiek en juiste behandeling van de patiënt, zijn goede werkafspraken en coördinatie van wie, wat, waar en wanneer uitvoert binnen een zorgtraject, nodig. Een volledige bezetting en noodzakelijke individuele kwaliteit van alle participerende specialisten zijn essentieel voor een oncologisch goede en continue multidisciplinaire zorg. Uitgangspunt is een “collectieve verantwoordelijkheid” voor het bepalen van het behandelplan, maar in de uitvoering een “persoonlijke verantwoordelijkheid” ten aanzien van diagnostiek en behandeling. Bij slokdarmchirurgie is de perioperatieve zorg de achilleshiel. Adequaat functionerende anesthesisten en intensivisten in een goed geëquipeerde intensive care zijn onmisbaar in de preventie, vroege onderkenning en behandeling van postoperatieve complicaties en in het voorkomen van mortaliteit. 2. Beoordeling kwaliteit van zorg: Weet wat je kunt en meet wat je doet. Voor een goede beoordeling moet men de geleverde zorg kunnen meten en benchmarken. Daarvoor maken we gebruik van enkele al genoemde prestatieindicatoren als mortaliteit en radicaliteit in relatie tot volume. Volume van de oncologische zorg uitgevoerd door de individuele chirurg, maar ook binnen de instelling zelf. Sinds 1979, is er een toename van studies die een 10 duidelijke correlatie aantonen tussen ziekenhuisvolume en chirurgenvolume enerzijds en primaire uitkomsten, als postoperatieve sterfte en ziektevrije overleving, anderzijds. De minimale grens in het volume van de slokdarmresecties ligt tussen de 15-30 resecties/jaar. Bij hoogvolume specialisten met een leercurve van meer dan 5 jaar leidt dit tot een significante daling van meer dan 10% in sterfte en betere overleving van ≥ 15%. Voor het maagcarcinoom is de noodzakelijke leercurve minstens 2 jaar bij een volume van >12-25 resecties per jaar. Deze hoog risico resecties uitgevoerd door hoogvolume chirurgen gaan tevens gepaard met een belangrijke kostenbesparing van meer dan 10%. Reflectieve professionaliteit: “Weten wat je kunt en kunnen wat je weet” Twintig tot 40 procent van de oncologische zorg is zó complex, dat deze alleen in specifieke centra efficiënt en adequaat kan worden uitgevoerd. Argumenten voor concentratie zijn; de relatieve zeldzaamheid van de tumor, de noodzaak en beschikbaarheid van meerdere disciplines en een specifieke infrastructuur. De overige oncologische zorg kan door goede afspraken binnen de regio deskundig worden uitgevoerd door daartoe geschoolde specialisten. Ook in deze categorie is volume en expertise noodzakelijk voor een efficiënte en adequate zorg. Regelmatig zal de chirurg morele afwegingen maken tussen de benodigde en aanwezige individuele ervaring en het functioneren. Dit geldt qualitate qua voor 11 alle leden van het team. Het Integraal Kanker Centrum Noord-Oost Nederland, het IKNO, vervult in de regio een ondersteunende functie in het realiseren van een doelmatige integrale zorg en het implementeren en borgen van gemaakte afspraken. 3. Verantwoording en bewaking van kwaliteit in de oncologische zorg: Wie is waar en wanneer verantwoordelijk voor? In zijn afscheidsrede “Research de Chirurgische Oncologie” in mei 1994 ging prof. Oldhoff in op de “toegevoegde waarde” van de chirurgische oncologie. In dezelfde periode bracht de Gezondheidsraad onder de titel “Kwaliteit en taakverdeling in de oncologie” het verantwoord spreiden en concentreren van de oncologische zorg, aan de orde. Helaas bleef de term “concentratie van zorg” nog lang een beladen begrip en verliep het proces ook binnen chirurgische netwerken langzaam. Spreiding en concentratie van de oncologische zorg is echter onvermijdbaar. Volume is essentieel voor het op peil houden van de chirurgische expertise en het bevorderen van investeringen in de noodzakelijke infrastructuur. Door de vereiste kwaliteit van de diagnostiek in het centrum, kan veel onnodige en onvolledige diagnostiek worden voorkomen. Uit de recente CIMPLE studie in de voormalige IKN regio bleek meer dan 40% van de uitgevoerde CT scans in de stagering van het slokdarmcarcinoom van onvoldoende kwaliteit. Verbetering en handhaving van kwaliteit is een 12 grensoverstijgende gezamenlijke verantwoordelijkheid van het behandelteam. Om op de steeds groeiende oncologische zorgvraag de noodzakelijke kwaliteit te blijven leveren is ook op regionaal niveau een goede organisatie en samenwerking gewenst. Multidisciplinaire samenwerking en noodzakelijke team-geest Complexe, vaak uitgebreide oncologische resecties van de primaire tumor in continuïteit met aangrenzende klieren werden in de jaren zestig door prof. van Slooten in Nederland ontwikkeld en door prof. Oldhoff in de Chirurgische Oncologie in Groningen ingevoerd. Onder zijn leiding bloeide de Groningse kliniek op tot één van nationale en internationale allure. Beide pioniers waren echte inspirators en bruggenbouwers en hadden de noodzakelijke “X-factor”, het bindend cement om van een groep, met respect voor andere disciplines, één team te maken. In 1980 startte de eerste vervolgopleiding in de chirurgische oncologie in Groningen. Er ontstond een subspecialisatie gebaseerd op het ziekteproces, de kanker zelf, op nosologie. Deze “ziektegeoriënteerde specialisten”, hadden meer behoefte aan samenwerking met andere oncologische disciplines. Na 1990 nam ook buiten de Heelkunde de vergaande subspecialisatie toe en kregen ook grote heelkundige maatschappen behoefte aan differentiatie. Ons handelen werd sterk beïnvloed door snelle ontwikkelingen in andere disciplines, als radiologie, nucleaire geneeskunde en moleculaire beeldvorming, medische oncologie, 13 radiotherapie, pathologie en genetica. De toegenomen complexiteit van de zorg en de voortgeschreden differentiatie in de opleidingen hebben vervolgens geleid tot een meer orgaangerelateerde superspecialisatie, de “orgaangeoriënteerde specialisten”. Er ontstond een groeiend besef dat alleen door integratie binnen één coöperatief werkverband, de kwaliteiten van de “ziektegeoriënteerde” en de “orgaangeoriënteerde” specialisten adequaat benut en verbeterd kon worden. Deze “geïntegreerde zorg” met een “interdisciplinaire” aanpak in multidisciplinaire samenwerkingverbanden vormt de belangrijkste pijler in de oncologische topzorg. De meerwaarde is dat de betrokken disciplines vanuit hun expertise intensiever met elkaar samenwerken, in plaats van het naast elkaar aanbieden van de zorg. Door overlap van kennisgebieden is een “synergistische samenwerking” met goede taakverdeling en gezamenlijke verantwoordelijkheid tussen de verschillende disciplines een feit geworden! Het mag duidelijk zijn dat een stage chirurgische oncologie in de medische oncologie en radiotherapie opleiding en vice versa noodzakelijk is, als voorbereiding hierop. Voor de patiëntvriendelijkheid en de helderheid in de complexe multidisciplinaire zorg moet binnen het team duidelijke afspraken gemaakt worden over het hoofdbehandelaarschap en moet de verdeling van de verantwoordelijkheid in het zorgtraject rondom de patiënt goed geregeld zijn. 4. Continuïteit van verantwoorde zorg: onderzoek, opleiding en onderwijs. Continuïteit en kwaliteit van de oncologische zorg wordt bevorderd door 14 wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en opleiding. Ik beperk me hierbij ook tot het slokdarmcarcinoom. Onderzoek Studenten worden al vroeg tijdens hun opleiding in wetenschappelijk onderzoek getraind. In het kader van het Junior Scientific Masterclass wordt promotieonderzoek door studenten binnen onze Faculteit gestimuleerd. Dat onderzoek doen leuk en motiverend werkt, geldt zowel voor de student als de begeleider. Naar mijn mening een geslaagd experiment. Hiermee is de “Bench to Bed” gedachte op het snijvlak van de drie vitale componenten; onderzoek, kliniek en onderwijs, binnen onze universiteit een feit. Beter inzicht in een mogelijk causaal verband tussen de toenemende incidentie van het slokdarmcarcinoom en reflux oesofagitis is de sleutel tot preventieve en vroege interventie. Vroeg klinisch en patiënt gebonden onderzoek is nodig in de ontwikkeling van effectieve, curatieve behandelingen. Met de afdeling maagdarmleverziekten, pathologie en celbiologie wordt in samenwerking met enkele internationale wetenschappelijke instellingen nieuwe inzichten in het ontstaan en behandelen van het vroeg slokdarmcarcinoom nader onderzocht. Dankzij gezamenlijke inspanningen van de afdeling maagdarmleverziekten, radiologie, nucleaire geneeskunde en moleculaire beeldvorming en epidemiologie blijft aansluitend op recente ZonMw studies, het verbeteren van diagnostische en stadiërende technieken een belangrijke onderzoekslijn. Met de afdeling 15 radiotherapie en eerder genoemde afdelingen wordt ook de toepassing van de hybride PET-CT in de bestraling van het slokdarmcarcinoom in een recent toegekend ZonMW project binnen de IKNO regio en daarbuiten op nationaal niveau nader geëvalueerd. Ook wordt translationeel onderzoek verricht naar de effecten van radiotherapie bij deze tumoren. Met de afdeling medische oncologie en radiotherapie participeren we in twee landelijke studies naar de waarde van neoadjuvante chemoradiatie bij het slokdarmcarcinoom en naar de waarde van de FDG-PET scan in een vroege response evaluatie. Het IKNO helpt en ondersteunt ons enthousiast bij de uitvoering van de genoemde projecten.. Hoewel de co-morbiditeit evenredig toeneemt met de leeftijd, worden vele oncologische resecties bij 70-jarigen opmerkelijk goed verdragen, maar nemen toxische effecten door chemotherapie en/of bestraling wel toe. Om meer inzicht te krijgen in de kwaliteit van leven en overleving in deze patiëntencategorie zal samen met de afdeling Ouderengeneeskunde en het IKNO verder onderzoek plaatsvinden. We hopen zo beter gefundeerde, objectieve beslissingen te kunnen nemen in de complexe behandeling van slokdarm en maagcarcinoom bij ouderen. Mijn rede is opgebouwd rondom het slokdarmcarcinoom en ik zou velen tekort doen, door hier niet het gezamenlijk onderzoek met de afdeling endocrinologie en medische genetica tot verbetering van de resultaten bij het schildkliercarcinoom, in het bijzonder dat van het MEN II-syndroom te noemen. In dit kader, werd recent een samenwerkingverband met het LUMC aangegaan, 16 waarbij endocrinologen en chirurgen in nationaal verband, wetenschappelijk onderzoek bij het schildkliercarcinoom vorm geven. Onderwijs en Opleiding Het onderwijs aan onze medische faculteit staat goed aangeschreven. Mede door het efficiënt inzetten van assistenten en specialisten en een doelmatig gebruik van beschikbare onderwijsmiddelen, als ICT en skillslabs kan de kwaliteit van onderwijs en opleiding aan studenten, assistenten, promovendi en van het postacademisch onderwijs, op peil blijven. In het probleemgestuurde onderwijs verdient het anatomische onderwijs in het curriculum meer aandacht. Goede kennis hiervan is belangrijk in het verkrijgen van inzicht in vele ziekteprocessen en daarmee in het klinisch redeneren, hetgeen essentieel is in de opleiding tot chirurg. Invoering van een tweejarige differentiatieperiode chirurgische oncologie past geheel binnen de verdergaande subspecialisatie binnen de specialistenopleidingen. Het opleiden van deze differentianten en chirurgen in vervolgopleiding is van groot belang om de oncologische zorg naar de toekomst toe te garanderen. Borging van kwaliteit door individuele nascholingsactiviteiten met accreditatie is gewenst. In de opleiding tot chirurg-oncoloog streven we continue naar verbetering, waarbij ook voortgangstoetsen en een eindtoets, liefst in Europees verband hoort. Ik zie het als een belangrijke taak en voorrecht, assistenten in opleiding, chirurgen in vervolgopleidingen actief te begeleiden bij die aspecten van de chirurgische oncologie, die aan mijn leerstoel zijn 17 verbonden. Voorts zal ik via deze door het IKNO en de regio gedragen leerstoel, de bruggen tussen de universiteit en de regio verder uit bouwen en trachten de disciplineoverstijgende samenwerking, onderwijs en onderzoek binnen het bestaande netwerk in de regio te bevorderen. “Meesterlijk gezelschap” In de huidige competentiegerichte vervolgopleidingen, waarbij men zelf verantwoordelijk is voor eigen ontwikkeling, lijkt er geen plaats voor het meester-gezel principe. De waarde van deze vorm van kennisoverdracht blijkt uit mijn volgende ervaringen. In mijn loopbaan hebben de twee voortrekkers van de huidige oncologische chirurgie een onuitwisbare rol, die van “het meesterlijk gezelschap” vervuld. Al in mijn studententijd kwam ik in contact met Emile van Slooten. Zijn bijzonder inspirerende invloed en filosofische visie in de behandeling van patiënten met kanker en de ontwikkeling van de chirurgische oncologie waren ongeëvenaard. In de eindfase van mijn promotieonderzoek leerde ik Jan Oldhoff kennen. Zijn werkwijze en levenswijsheid hebben mijn verdere ontwikkeling zeer beïnvloed. Beide leermeesters hebben mij de heelkundige dissectie langs anatomische grensvlakken, hét kenmerk van hoogwaardig vakmanschap geleerd. Andere leermeesters in de Heelkunde ben ik zeker niet vergeten. Toch kan ik het niet laten enkelen hier te noemen. Bert Vermey heeft mij in het moeilijke gebied van de Hoofd-Halschirurgie gevormd. De puntjes op de i zijn nog zichtbaar. De kneepjes in de complexe 18 gastroenterologische oncologische chirurgie werden door Rene Verschueren grondig ingeprent. De technische verfijning die Keichii Maruyama op haast filosofische wijze in mijn operatieve vaardigheden heeft gebracht zijn blijvend. Naast competentie is er in snijdende disciplines behoefte aan een “rolmodel”. Velen hebben mij geïnspireerd in teamverband te werken en geven hieraan nog dagelijks vorm. Door intensieve interacties met mede-chirurgen en vele andere specialisten in het UMCG, wordt dagelijks het inzicht in vele oncologische vraagstukken aangescherpt. Hun inbreng is onmisbaar in mijn functioneren in oncologische werkgroepen binnen en buiten het UMCG. Toekomst Mijnheer de Rector, dames en heren: Door de grensloze technologische vooruitgang lijkt de oncologische zorg slechts begrensd te worden door ethische waarden en normen. Technologische veranderingen verlopen snel. Wat vroeger nog sciencefiction was, wordt realiteit. Het tijdperk van de cybernetica lijkt met de toepassing van moleculaire beeldvorming, nanotechnologie met Lab-on-chip, robotsystemen, bionische implantaten en vervangende organen slechts een kwestie van tijd. Maar ondanks al deze snelle veranderingen dient zowel de patiënt als de behandelaar centraal te staan. Door verregaande differentiatie zijn binnen specialismen “orgaangerichte oncologen” ontstaan. Het functioneren op de grens- en raakvlakken tussen deze “orgaangerichte specialisten” is van groot belang voor handhaving van kwaliteit in de oncologische zorg. Gedreven door 19 kennis en betrokkenheid met de chirurgische oncologie vertrouw ik erop, de kerntaken die verbonden zijn aan mijn leerstoel adequaat te kunnen uitvoeren. Ik beschouw het als een missie, de organisatie van de complexe interne ketenzorg en transmurale zorg voor patiënten met een slokdarm en schildkliercarcinoom tot stand te brengen. Een goed functionerend integraal zorgtraject wordt bereikt door bundeling van deskundigheid en constante investering in kwaliteit en communicatie binnen multidisciplinaire samenwerkingsverbanden. Deze geïntegreerde benadering in de behandeling van het slokdarmcarcinoom, is in het UMCG gelukkig al in gang is gezet. We hopen dat deze ingeslagen weg tot belangrijke wetenschappelijke resultaten mag leiden en dat die, toegepast kunnen worden in de topreferente oncologische zorg van het slokdarmcarcinoom. Naast deze investeringen is het noodzakelijk jonge talentvolle onderzoekers en specialisten aan te trekken of te behouden. Een andere kerntaak is de uitvoering van enkele al in gang gezette innovatieve zorgprojecten, waaronder de uitwerking van een efficiënter diagnostisch model voor het slokdarmcarcinoom en een preoperatief conditioneringprogramma met betrekking tot de aanwezige multimorbiditeit bij deze patiëntencategorie. In nauwe samenwerking met het IKNO zullen we op de toenemende vraag naar complexe oncologische zorg in de regio, adequaat reageren en in een wetenschappelijk gefundeerde structuur zal ik me sterk maken voor standaardisatie in de oncologische zorgkubus. Het stimuleren van centralisatie, waar nodig en spreiding, waar het kan, is een door mij gedragen visie die nog 20 voor mijn emeritaat bereikt zal zijn. Hierbij hoort ook het inzichtelijk maken van het “eigen” functioneren in een motiverende regelmatige kwaliteitscontrole. Door een constante kritische beoordeling van eigen handelen en te investeren in kwaliteit en communicatie binnen multidisciplinaire samenwerkingsverbanden met de regio, is een integraal zorgtraject gegarandeerd en blijft de patiënt centraal. De oncologische zorgkubus is dan mogelijk rond. Tenslotte Mijnheer de Rector, leden van het College van Bestuur van de Universiteit van Groningen en de Raad van Bestuur van het UMCG. Ik ben u zeer erkentelijk voor het in mij gestelde vertrouwen door mij tot bijzonder hoogleraar aan deze universiteit te benoemen. Mijn bijzondere dank gaat uit naar de leden van het Bestuur van het IKNO, die deze benoeming en leerstoel hebben ondersteund. Dames en Heren, ik heb veel te danken aan patiënten, die het vertrouwen in mij stelden en aan mijn leermeesters in de Chirurgische Oncologie. Zij hebben mij gevormd en tot hier gebracht. Gelet op de tijd volsta ik met het uiten van mijn waardering aan collegae in het UMCG en de vele waardevolle collegiale contacten binnen en buiten de regio. Zoals eerder gezegd gaat het in de oncologie om nauwe samenwerkingsverbanden en heb ik met velen in het UMCG een bijzonder band die ik in alle oprechtheid zeer waardeer. 21 En als ik trots mag zijn, dan is dat op Tineke, en onze jongens Marnix en Martijn, zonder hun liefde en de warme sfeer die zij steeds weten te creëren, zou ik hier niet hebben gestaan. Ik heb gezegd. 22 Referenties 1. Signaleringscommissie van KWF Kankerbestrijding: Kanker in Nederland trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag. KWF Kankerbestrijding Amsterdam 2004 2. Cultuuromslag in de oncologie:Verdergaande samenwerking in kankerzorg noodzakelijk Med Contact 2005;60:348-350 3. Sporn MB. The war on cancer.Lancet 1996;347:1377-81 4. www.kankerregistratie.nl 5. Luft HS, Bunker JP, Enthoven AC. Should operations be regionalized? The empirical relation between surgical volume and mortality. N Engl JMed 1979; 301:1364-1369. 6. Begg CB, Cramer LD, Hoskins WJ, et al. Impact of hospital volume on operative mortality for major cancer surgery. JAMA 1998; 280:1747-1751. 7. Birkmeyer JD, Stukel TA, Siewers AE, et al. Surgeon volume and operative mortality in the United States. N Engl J Med 2003; 349: 2117-2127. 8. Birkmeyer JD, Siewers AE, Finlayson EV, et al. Hospital volume and surgical mortality in the United States. N Engl J Med. 2002 Apr 11;346:1128-37. 9. McCulloch P, Ward J, Tekkis PP; ASCOT group of surgeons; British OesophagoGastric Cancer Group. Mortality and morbidity in gastro-oesophageal cancer surgery: initial results of ASCOT multicentre prospective cohort study. BMJ. 2003;327:11927. 10. Van Lanschot JJ, Hulscher JB, Buskens CJ, et al. Hospital volume and hospital mortality for esophagectomy. Cancer. 2001:15:1574-8. 11. Migliore M, Choong CK, Lim E, et. al. A surgeon’s case volume od oesophagectomy for cancer strongly influences the operative mortality rate. Eur J Cardiothorac Surg 2007;32:37580 23 12. Finlayson EV, Goodney PP and Birkmeyer JD. Hospital volume and operative mortality in cancer surgery. A national study Arch Surg 2003; 138:721-5. 13. Dickson GH, Waters R, Bull J, et al. Should we continue oesophageal surgery in a district general hospital? A review of 200 consecutive cases. Ann R Coll Surg Engl 2001;83:167-71. 14. Dimick JB, Welch HG, Birkmeyer JD. Surgical mortality as an indicator of hospital quality: the problem with small sample size. JAMA 2004;292:847-51. 15. Hospital volume, surgeon volume, and patients costs for cancer surgery. Med.Care 2008;46:718-725 16. McArdle CS, Hole D. Impact of variability among surgeons and postoperative morbidity and mortality and ultimate survival. Br Med J 1991:302:1501-5. 17. Erlam and Cunha-Melo, review 122 papers involving more than 83,000 patients treated primarily by surgery. The overall 5-year survival rate for patients with resected tumors was 12 %. 18. Epstein AM. Volume and outcome – it is time to move ahead. N Engl J Med 2002; 346: 1161-1164. 19. Erlebacher JA. Surgeon volume and operative mortality. N Engl J Med 2004; 350: 1256-1258. 20. Kizer KW. The volume-outcome conundrum. N Engl J Med 2003; 349:2159-2161. 21. Volpe CM, Driscoll DL and Douglass HO. Outcome of patients with proximal gastric cancer depends on extent of resection and number of resected nodes. Ann Surg Oncol 2000;7:139-144 22. Letters to the Editor: It Is Still Not the Time to Change Surgical Strategy for Gastric Cancer. Ann Surg Oncol 2005;12: 194—196 24 23. Angelos M. Kappas AM, Fatouros,M, and Roukos DH. Is it Time to Change Surgical Strategy for Gastric Cancer in the United States? Ann Surg Oncl 2004; 11:727–730. 24. Prof dr. E.A. van Slooten. Moeder is ziek of wat kunnen wij van de kanker leren? Inaugurele rede maandag 25 november 1974 UvA. 25. Shaha. A. Prognostic factors in papillary thyroid carcinoma and implications of large nodal metastasis. Surgery 2004; 135:237-9. 26.Volkskrant 2008:18 oktober Kennis pg1. 27. G2010. Faculteit der Medische Wetenschappen. Projectgroep G2010. Het Gronings curriculum voor de opleiding tot arts, december 2005. http://www.rug.nl/med. 28. Lemstra, W. Een inspirerende visie op curatieve zorg in 2010 en later. In: NVZ vereniging van ziekenhuizen. Het ziekenhuis van de toekomst. Utrecht, 2002. 29. Http://www.leapfroggroup.org 30. Greenstein AJ, Litle VR, Swanson SJ et al. Effect of the number of lymph nodes sampled on postoperative survival of lymph node-negative esophageal cancer. Cancer 2008;112:123946. 31. ChenY, Schultheiss T and Wong J.Y. Impact of the number of involved lymphnodes and nodal ratio on survival in esophageal cancer. JCO 2008;26:4548. 32. Hofstetter W, Swisher SG, Correa AM, et al. Treatment outcomes of resected esophageal cancer. Ann Surg 2002; 236:376-84. 33. Mariette C, Finzi L, Fabre S, et al. Factors predictive of complete resection of operable esophageal cancer: a prospective study. Ann Thorac Surg. 2003;75:1720–1726 34. Lagarde SM, Ten Kate FJ, Reitsma JB, et.al. Prognostic factors in adenocarcinoma of the esophagus or gastroesophageal junction. J Clin Oncol 2006 Sep 10;24(26):4347-55. 25 35. Verhoef C, van de WR, Schaapveld M, Bastiaannet E, et.al. Better survival in patients with esophageal cancer after surgical treatment in university hospitals: a plea for performance by surgical oncologists. Ann Surg Oncol 2007 May;14(5):1678-87. 36. Smit J, Pultrum B. Plukker J.Th.M. Patterns and predictors of recurrence in esophageal cancer after extended two-field transthoracic esophagectomy: A single center experience. submitted 37. Arnold R, ‘Assessing Professional Behaviour: Yesterday, Today and Tomorrow’, in: Academic Medicine, 2002; 77: 502-515 38. Berger AC, Farma J, Scott WJ, et.al. Complete response to neoadjuvant chemoradiotherapy in esophageal carcinoma is associated with significantly improved survival. J Clin Oncol 2005;23:4330-7. 39. Rizzetto C, DeMeester SR, Hagen JA, et.al. En bloc esophagectomy reduces local recurrence and improves survival compared with transhiatal resection after neoadjuvant therapy for esophageal adenocarcinoma. J Thorac Cardiovasc Surg 2008;135:1228-36. 40. Mariette C, Piessen G, Triboulet J. Therapeutic strategies in oesophageal carcinoma: role of surgery and other modalities. Lancet Oncol 2007; 8: 545-53 41. Paterson -Brown S. Surgical volume and clinical outcome. Leading article BJS 2007;94:523-4. 42. The surgeon as a risk factor: Editorial BMJ 2003;326:832-833 43. Citaat van Minister Hoogervorst uit toespraak op congres 'Kwaliteitsverbetering in de psychiatrie', november 2006 44. Medisch-specialistische zorg in de toekomst 26 “Some surgeons perform less than optimal surgery. Some are less competent technically than their colleaques; and some fail to supervise surgeons in training adequately. ….. If by more meticulous attention to detail, the results of surgery could be improved, and our results suggest that this would not be difficult, the impact on survival might be greater than that of any of the adjuvant therapies currently under study.” McArdle and Hole, BMJ 1991;302:1501-5. 27