De Economische Vervlechting tussen Nederland en Vlaanderen: Een Analyse van de Internationale Concurrentiepositie van de Lage Landen Auteurs Prof. Dr. Jan Van Hove (Katholieke Universiteit Leuven) i.s.m. Jan-Pieter Laleman, Sophie Soete, Joris Tielens Samenvatting Onderzoeksrapport Als kleine open economieën worden Nederland en Vlaanderen sterk geconfronteerd met de toenemende globalisering. Deze creëert zowel nieuwe opportuniteiten als grote uitdagingen voor de Lage Landen. Dit onderzoeksrapport analyseert en vergelijkt de recente internationale concurrentiepositie van Nederland en Vlaanderen, evenals hun onderlinge economische samenhang. Ondanks vele studies omtrent beide economieën afzonderlijk werd een dergelijke vergelijking tot op heden nauwelijks uitgevoerd. Deze studie leidt dan ook tot een aantal nieuwe inzichten die relevant zijn voor de toekomstige economische samenwerking tussen beide economieën, voor ondernemingen actief in Nederland en/of Vlaanderen, en voor het beleid dat economische samenwerking binnen de Lage Landen wenst te ondersteunen. Dit rapport geeft alleerst aan dat de macroeconomische omgeving van Nederland en Vlaanderen gelijkaardig is. Niettemin zijn er enkele belangrijke verschilpunten. Beide economieën herstelden zich behoorlijk snel na de wereldwijde financiële crisis van 2008-2009 en wisten relatief goed te ontsnappen aan de daaropvolgende Europese schuldencrisis. Niettemin worden zowel de Nederlandse als Vlaamse regering geconfronteerd met aanzienlijke budgettaire uitdagingen in combinatie met een lage economisch groei. De budgettaire ruimte voor nieuw en stimulerend beleid is groter in Nederland omwille van de lagere overheidsschuld, terwijl Vlaanderen binnen de Belgische context met een aanzienlijke hogere overheidsschuld weinig budgettaire tekorten kan veroorloven. In de praktijk stellen we echter vast dat zowel de Nederlandse als Vlaamse regering opteren voor een relatief conservatief budgettair beleid waarin weinig ruimte is voor nieuwe investeringen en doorgedreven ondersteuning van de economie. Rekening houdend met deze budgettaire beperkingen, reikt dit onderzoeksrapport enkele aanbevelingen aan om de economische belangen van Nederland en Vlaanderen te versterken. Ondanks de moeilijke macroeconomische context stellen we vast dat de Nederlandse en Vlaamse bedrijven meer dan ooit erin slagen om hun producten en diensten aan te bieden in de wereld. De waarde van de export was voor beide economieën nooit hoger dan vandaag, ondanks de uitdagingen binnen de Europese economie en algemene groeivertragingen in een aantal belangrijke opkomende economieën. De Europese markt blijft nog steeds van zeer groot belang voor Nederlandse en Vlaamse exporteurs, maar het relatieve belang van niet-Europese markten neemt toe. Hiermee sluiten Nederland en Vlaanderen zich aan bij een algemene Europese trend, maar het effect op Nederland en Vlaanderen is zeer uitgesproken omwille van de havenactiviteit en het contact met niet-Europese afzetmarkten via deze havens. Opvallend is dat zowel Nederland als Vlaanderen relatief beperkt exporteren naar de BRICS-landen. In tegenstelling tot andere Europese landen opteren bedrijven uit de Lage Landen duidelijk voor meer spreiding in hun niet-Europese exportactiviteiten. Nederlandse exporteurs zijn duidelijk in meer landen actief dan hun Vlaamse collega’s. De sterke exportgroei gaat ook hand in hand met een hoge importgroei. De openheid van de Lage Landen vertaalt zich dus ook in een grote openheid aan de vraagzijde, zowel vanwege consumenten als vanwege bedrijven, via finale en intermediaire goederen. Nederland en Vlaanderen zijn beide sterk gericht op de Duitse economie, en dit om diverse redenen. Als doorvoerlanden worden de Nederlandse en Vlaamse havens intensief gebruikt om goederen naar of vanuit Duitsland te transporteren. Maar niet enkel de rol als transitlanden bepaalt de verwevenheid met de Duitse economie. Nederlandse en Vlaamse ondernemingen zijn tevens belangrijke toeleveranciers van intermediaire goederen aan de Duitse industrie. De sterke exportperformantie van Duitsland in opkomende economieën, vooral via de export van wagens en machines, stimuleert direct de Nederlandse en Vlaamse industrie. Op die manier is het belang van opkomende economieën voor de Lage Landen groter dan op het eerste zicht lijkt. We stellen tot op zekere hoogte een gelijkaardige specialisatie vast in de Nederlandse en Vlaamse export. Aardolie, chemie, farmacie en gespecialiseerde machines spelen een belangrijke rol voor beide economieën. Daartegenover staat dat Nederland zich bijkomend specialiseert in de export van bijvoorbeeld planten, bloemen en zuivel . Voor Vlaanderen blijft de autoexport bijzonder belangrijk, evenals de export van diamand. Beide economieën slaagden erin hun exportperformantie stabiel te houden, ondanks toenemende concurrentie in vele sectoren en ondanks de beperkte economische groei. Meer arbeidsintensieve sectoren lijden duidelijk meer onder de internationale concurrentiedruk. Niettemin slagen zowel Nederland als Vlaanderen erin om in enkele traditionele sectoren sterk te blijven presteren (bv. staalsector, textielsector), vooral dankzij doorgedreven innovatie. De openheid van de Nederlandse en Vlaamse economie vertaalt zich eveneens in een sterke overlap tussen wereldwijde export- en importactiviteiten, gemeten aan de hand van de zogenaamde intraindustriële handel. Het belang van intra-industriële handel is groot in de belangrijkste sectoren van Nederland en Vlaanderen. Dit wijst opnieuw op een sterke verwevenheid met de wereldwijde economie en op zeer dynamische bedrijven die zich weten te positioneren en in te spelen op de uitdagingen en opportuniteiten in de globale economie. Dit rapport besteedt bijzondere aandacht aan de dynamische effecten in de Nederlandse en Vlaamse handel. Hierbij komen enkele belangrijke fenomenen tot uiting. Vooreerst blijken de Nederlandse en Vlaamse ondernemingen zich zeer dynamisch te gedragen in exportmarkten. Algemeen gesproken veranderen exporteurs uit de Lage Landen geregeld de markten waarnaar ze exporteren en de producten die ze exporteren. Dit wijst op flexibiliteit en ondernemerschap, maar tegelijk ook op de instabiliteit van vele geografische markten en productmarkten waarop onze ondernemingen actief zijn. Ten tweede wijzen prognoses uit dat de Nederlandse en Vlaamse exporteurs erin slagen om gebruik te maken van de nieuwe exportopportuniteiten die worden gecreëerd via recente handels- en investeringsakkoorden tussen de Europese Unie en diverse landen in de wereld. Tot slot staat dit onderzoeksrapport stil bij de economische interactie tussen Nederland en Vlaanderen. Vlaanderen en Nederland zijn belangrijke exportbestemmingen van elkaar. Nederland is de belangrijkste exportbestemming van Vlaanderen, na Duitsland. Voor Nederland is België de belangrijkste exportbestemming, na Duitsland, waarbij de meeste Nederlandse export naar Vlaanderen gaat. Aan de importzijde is Nederland de belangrijkste Vlaamse handelspartner. Vlaanderen is relatief iets minder belangrijk als invoerpartner voor Nederland. De NederlandsVlaamse handel is een zeer intensieve handelsrelatie, waarin diversiteit een rol speelt. Tegelijk versterken ook gemeenschappelijke specialisaties de interactie tussen Nederland en Vlaanderen. De handel in aardolie domineert de Nederlands-Vlaamse handelsrelaties (in 2013 meer dan 50 % van de Nederlandse goederenexport naar Vlaanderen, meer dan 28 % van de Vlaamse goederenexport naar Nederland). Ondanks het kleiner belang van de olieëxport voor Vlaanderen groeide dit belang de afgelopen jaren sterker dan Nederlandse olieëxport naar Vlaanderen. Daarnaast verhandelen Nederland en Vlaanderen in beide richtingen veel chemieproducten (inclusief kunststoffen en farmacie) en machines. De recente evoluties in diverse chemieproducten binnen de Lage Landen zijn zeer divers: in sommige chemieproducten kende de Nederlands-Vlaamse handel een duidelijke groei (bv. cosmetica, meststoffen), terwijl de handel in andere chemieproducten verkleinde (bv. rubber, kunststof, verf). In de machinehandel merken we duidelijk een inkrimping, ook in de meeste deelsegmenten. Vlaanderen scoort ook sterk in de export van auto’s en staal naar Nederland. Deze analyse leidt tot enkele belangrijke beleidsaanbevelingen. Nederland en Vlaanderen hebben duidelijk veel gemeenschappelijke belangen: er is een sterke overeenkomst in hun belangrijkste exportactiviteiten en hun integratie in de Europese en wereldwijde economie verloopt op een gelijkaardige manier, met een sterke focus op de Europese markt en een toenemend belang van niet-Europese markten. De export is de essentiële motor van de economische groei in beide kleine open economieën. Het verder en blijvend stimuleren van deze export is cruciaal voor de welvaart in de Lage Landen. Hierbij kan samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen helpen. Ten eerste blijkt dat de vele kleine ondernemingen in de Lage Landen moeilijkheden vinden om hun export te starten. Het ondersteunen van ondernemingen in hun prille internationalisering is een belangrijke beleidsopdracht. Maar uit deze analyse blijft bovendien dat exporteurs onderhevig zijn aan een grote dynamiek in hun bestemmingsmarkten en in hun exportproducten. Export moet niet enkel in de initiële fase worden ondersteund, maar verdient blijvende ondersteuning om nieuwe markten met nieuwe producten te betreden en te herbetreden. Enkele markten verdienen specifieke aandacht, bijvoorbeeld via exportfacilitatie en handelsmissies. Exporteurs uit de Lage Landen presteren momenteel relatief zwak in belangrijke opkomende economieën. Hun positie kan worden versterkt, in het bijzonder via samenwerking tussen hun regeringen in hun exportpromotiebeleid gericht op deze opkomende economieën. Maar ook handelspartners dicht bij huis verdienen bijzondere aandacht. De grote verwevenheid van de Nederlandse en Vlaamse handel met de Duitse industrie maakt het essentieel voor Nederlandse en Vlaamse exporteurs om zich sterk te profileren en te integreren in het Europees netwerk. De overheden kunnen deze samenwerking met onze buurlanden, en in het bijzonder Duitsland, mee ondersteunen.