Academiejaar 2013-2014 LESSEN + NOTA’S INLEIDING KLINISCHE PSYCHOLOGIE Lesgever: Ernst Koster | Door: Delfien Vansteelandt Pagina 0 van 261 Inhoud INLEIDING 1 De klinische situatie: casusfragment 1 Structuur cursus Structuur cursus: Deel I Structuur cursus: Deel II Structuur Cursus: psychotherapeutische stromingen 1 1 2 2 Relevante Data 2 Werkwijze 3 Motto cursus 3 Doelstellingen Cursus 3 Situering FPPW & Klinische Psychologie 3 3 1. HET WERKVELD VAN DE KLINISCHE PSYCHOLOGIE 5 1.1 De plaats van wetenschap binnen klinische psychologie Evidence-based practice in de psychologie 7 7 1.2 De plaats van de klinisch psycholoog Positie v.d. Klinische Psychologie Differentiatie 10 10 11 1.3 Psychische stoornissen Normatief: Wat is afwijkend/abnormaal? Statistisch Criterium Persoonlijk Lijden Criterium Beperkingen Criterium Overtreden van sociale normen Criterium Normatief: Wat is afwijkend? Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 4th Edition, Text Revision (DSM-IV-TR, 2000) Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 5th Edition, (DSM-V, 2013) Psychische stoornissen: voor- en nadelen Kenmerken van het medisch model Het psychologisch model 12 12 12 13 13 13 13 14 14 15 15 15 2. KLINISCH RELEVANT ONDERZOEK 17 Overzicht (+ extra slides op Minerva bekijken) 17 Onderzoeksbenadering 17 Onderzoek in de klinische psychologie Onderzoekscirkel Stappen in onderzoek 17 17 18 Wat is leuk aan werkingsmechanismen? Een voorbeeld Dimensies van onderzoek 18 19 Beschrijvend onderzoek Typen onderzoek Case study Observationele studies Experience sampling Interview en focusgroepen Correlationeel onderzoek 19 19 20 20 20 21 21 Onderzoeksdesign Experimentele design Quasi-experimenteel design Experimentele manipulatie 25 25 25 25 Biologische psychiatrie 26 Verklaringsmodellen Biopsychosociale model (Engel, 1977) Diathesis-stress model / kwetsbaarheid-stress model 27 27 27 Proces- en behandeluitkomstonderzoek (1) De klinische situatie: vragen Wetenschapsfilosofische achtergrond Enkele begrippen (samenhangende stelsels) Grote paradigma’s Wetenschapsfilosofische achtergrond: conclusie Achterliggende vragen – uiterste posities 30 30 31 31 32 37 37 Proces- en behandeluitkomstonderzoek (2) Onderzoek Historisch overzicht psychotherapie-onderzoek als rode draad Historisch overzicht: kort samengevat I. Vroege geschiedenis: klinische gevalsstudies als basis voor kennisopbouw II. Ontwikkeling van systematisch psychotherapieonderzoek (1) II. Algemene kenmerken onderzoeksperiode (2) III. De therapie-oorlogen IV. Op weg naar methodologisch en epistemologisch pluralisme 37 38 38 38 38 41 43 43 77 Zelfstudie artikels 86 3. HET KLINISCH-PSYCHOLOGISCH PROCES 87 Het klinisch-psychologisch proces 87 Individuele facetten 87 Proces van hulpverlening 87 Diagnostiek: uitdagingen De Bruyn et al., 1995: DE KLINISCHE CYCLUS Diagnostische cyclus: de empirische cyclus 88 89 90 Gespreks- en relationele vaardigheden 91 Empathie Echtheid 91 94 Het klinisch psychologisch proces: ingrediënten van een effectieve therapeutische relatie Inleiding Ethiek en deontologie Leertherapie Supervisie en intervisie Overdracht en tegenoverdracht ‘Markers’ voor relatiebreuken (Signalen van negatieve overdracht) Weerstand? Illustratie en toepassing (‘In treatment’) 96 96 96 101 101 102 102 103 103 Gespreks- en relationele vaardigheden Empathie, respect en echtheid Luisteren Luisterresponsen Actieresponsen Informatie geven 103 104 108 109 114 119 Hulpverlening als wederzijdse beïnvloeding Videofragment ‘In Treatment’ (uit vorige cursus) Inleiding Expertise/competentie Attractiviteit 120 120 120 121 128 4. DE STRUCTUUR VAN DE BELGISCHE GGZ 133 Inleiding Geestelijke Gezondheid in België Relevantie van wetenschappelijke cijfers bij beleid 133 133 134 Beleid en cijfers Rond zorgbehoefte Rond ‘zieke’ populatie 134 134 134 Structuur van de Belgische GGZ: echelonmodel Kernaspecten Overzicht Zorgaanbod per lijn Structuur jeugdhulpverlening 135 136 136 136 148 5. VOORBEELDEXAMEN + ZELFSTUDIE-ARTIKELS: VRAGEN Voorbeeldexamen 151 151 6. ANTWOORDEN OP VRAGEN M.B.T. DE LESSEN OVER UITKOMST- EN PROCESONDERZOEK 155 7. GASTCOLLEGES 157 Introductie in de Relatie‐ en Gezinstherapie: Moving beyond the individual Definitie 157 157 Historiek Theoretische uitgangspunten relatie- en gezinstherapie anno 2014 Indicatie Assessment Behandeling 157 158 162 164 166 Introductie in de psychoanalyse Inleiding Premisses De historiek van de psychoanalyse Lang leve de psychoanalyse Psychoanalyse Vakken vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie: 169 169 170 175 176 178 181 Gedragstherapie: het leertheoretisch kader Inleiding Van leertheorie naar gedragstherapie Back to basics: alle gedrag is aangeleerd Klassieke conditionering Operante conditionering The many waves of Cognitive Behavioral Therapy (CBT) Klinische conceptualisatie: van leertheorie naar cognitieve gedragstherapie 183 183 183 184 184 186 187 190 Ontwikkelingsgerichte psychotherapie Kinderen en adolescenten met problemen Deel I: Vakgebied: Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie Deel II: Kinderen en adolescenten met psychosomatiek: definities Deel III: Werkingsmechanisme Deel IV: Casuïstiek Deel V: Behandeling 195 195 195 200 201 205 205 MANIFESTO FOR A SCIENCE OF CLINICAL PSYCHOLOGY (MCFALL) 1 Samenvatting 1 Zelfstudievragen + kern van het artikel 1 4 Samenvatting 2 6 PSYCHOTHERAPY: THE HUMANISTIC AND EFFECTIVE TREATMENT (WAMPOLD) 9 Samenvatting 1 Zelfstudievragen + kern van het artikel 9 12 Samenvatting 2 15 A CONCEPTUAL AND METHODOLOGICAL ANALYSIS OF THE NONSPECIFICS ARGUMENT (DERUBEIS ET AL.) 17 Samenvatting 1 Zelfstudievragen + Kern van het artikel 17 19 Samenvatting 2 21 REVISITING AND REENVISIONING THE OUTCOME PROBLEM IN PSYCHOTHERAPY: AN ARGUMENT TO INCLUDE INDIVIDUALIZED AND QUALITATIVE MEASUREMENT (HILL ET AL.) 23 REBOOTING PSYCHOTHERAPY RESEARCH AND PRACTICE TO REDUCE THE BURDEN OF MENTAL ILLNESS (KAZDIN & BLASE) 31 Samenvatting 1 31 Samenvatting 2 36 Samenvatting 3 38 REENVISIONING CLINICAL SCIENCE: UNIFYING THE DISCIPLINE TO IMPROVE THE PUBLIC HEALTH (ONKEN ET AL.) 39 Inleiding De klinische situatie: casusfragment “Casus Steven” Noteer alle vragen, bemerkingen, zaken die je opvallen o o o o o o Wat is de situatie? Wat gebeurt er? Steven + relatie Over wie wordt er gesproken? Wat doen ze? Welke vragen kan je stellen binnen deze situatie? Hoe ga je te werk als psycholoog? Bv. wanneer de cliënt veel liegt Hyper Manische depressie? Bipolaire stoornis? Belang van multidisciplinair werken! Structuur cursus DEEL 1 1. Het veld van de klinische psychologie 2. Klinische psychologie en wetenschap 3. Onderzoek naar behandeluitkomsten en proces van therapie DEEL 2 4. Algemene klinische vaardigheden 5. Psychotherapeutische scholen 6. Structuur van de GGZ Structuur cursus: Deel I Lessen: o o o o o Les 2: Introductie tot het veld van de klinische psychologie (E.K.) Les 3: Onderzoek in de Klinische Psychologie: Basisbegrippen (E.K.) Les 4: Onderzoek in de Klinische Psychologie: Designs (E.K.) Les 5: Onderzoek in de Klinische Psychologie: Wetenschapsfilosofische achtergrond (R.M.) Les 6-10: Onderzoek in de Klinische Psychologie: Behandeluitkomsten procesonderzoek (R.M.) Geschiedenis psychotherapie-onderzoek Medische versus contextuele visie Evidence-based practice Cliënt- en therapeutfactoren Syllabus: o Artikels: McFall, Wampold, DeRubeis, Hill, Onken Inleiding 1 o o o o Kennismaking met visies! (durf denken?) Gebruik Minerva voor: Onduidelijkheden (Engels, termen, etc…) Zelf-studie opdrachten deze lijken op de examenvragen!! Tijdens de les: Vragen Laatste les: Oefenexamen + Vragenles Structuur cursus: Deel II Lessen & Syllabus: o o o Algemene klinische vaardigheden: Deel II syllabus (lessen 11, 13-15, 17, 19, 21) Contextuele facetten Lesstof [Kazdin & Blase] ~ syllabus Psychotherapeutische scholen Lesstof Structuur Cursus: psychotherapeutische stromingen Relevante Data Lessen (week 7 – week 20): o o Woensdag (13u00-14u15) Vrijdag (13u00-15u45) Geen les op: o 21-03, Pasen (week 15 & 16) o o Info afstudeerrichting Laatste les oefenexamen (16-05) Let op: Lessen stromingen in de psychotherapie: o o o o 04-04: Relatie- en gezinstherapie: L. Verhofstadt 25-04: Cognitieve gedragstherapie: A. Vanden Bogaerde 02-05: Psychoanalyse: S. Vanheule 09-05: Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie: C. Braet Inleiding 2 Werkwijze Leerstof: o o o Slides op Minerva Lesstof Syllabus (top copy) artikels zijn te kennen! Examen: o o o o o Open vragen, gesloten boek: argumenteren kennis + inzicht Kennis + Inzicht + Redeneren Oefenvragen: Syllabus + Les Voorbereiding + Discussie Minerva Proefexamen Motto cursus “Believe those who are seeking the truth; Doubt those who find it” (André Gide) Doelstellingen Cursus Beginselen en begrippen m.b.t. klinische besluitvorming en behandeling kennen en toepassen op casusmateriaal Gericht zijn op het aanbieden van wetenschappelijk gefundeerde en verantwoorde psychologische hulp Klinische vraagstukken benaderen vanuit verschillende invalshoeken Psychologische behandelingen situeren binnen de GGZ Verschillende theorieën met betrekking tot de klinische psychologie kennen en kunnen relateren aan onderzoek Kunnen reflecteren over verschillende visies op klinische psychologie en evidence based practice Situering Inleiding FPPW & Klinische Psychologie 3 4 Inleiding 1. Het werkveld van de klinische psychologie “Health is a state of complete physical, mental and social wellbeing and not merely the absence of disease or infirmity” (WHO Constitution) o o Het gaat dus niet enkel om de afwezigheid van mentale stoornissen/problemen Leidt tot strategieën om het welbevinden te verbeteren “Mental health is not just the absence of mental disorder. It is defined as a state of wellbeing in which every individual realizes his or her own potential, can cope with the normal stresses of life, can work productively and fruitfully, and is able to make a contribution to her or his community” Discussie over de plaats van de klinisch psycholoog Psychische stoornissen: setting the stage Ongeveer de helft van de psychische stoornissen begint voor het 14e jaar Wereldwijd sterven er ca. 800.000 mensen door suïcide (~> problemen) Psychische stoornissen kunnen het risico op somatische stoornissen vergroten: die staan niet op zichzelf Er bestaat nog altijd veel stigma met betrekking tot psychische stoornissen waardoor mensen vaak lang wachten om hulp te zoeken o o o relatie met psychische Er heerst hier nog niet lang openheid over (en dat beperkt zich niet enkel tot de ernstige problematieken) Drie belangrijke aspecten hierbij: Er is weinig (correcte) informatie te vinden over een stoornis Er is onderling geen openheid, waardoor goede hulp/tips gemist worden Veld van de psychologie: drempel er heerst geen goede connotatie m.b.t. de psychologie, psychologische hulp, … Stoornissen worden soms ernstiger door een gebrek aan hulp In 2010 in Europa, wordt er €461 miljard gespendeerd aan psychische stoornissen (Gustavsson et al., 2011) o o o Directe kosten voor de gezondheid (bv. diagnose en behandeling), bv. rilatine Directe niet-medische kosten (bv. sociale voorzieningen) Indirecte kosten (bv. verminderde productiviteit of vroege pensionering) WHO Global burden of disease: de impact op functioneren door psychische stoornissen is enorm (de levenskwaliteit gaat ernstig achteruit) 1. Het werkveld van de klinische psychologie Wat kosten psychische stoornissen? 5 Bv. depressie (10-18%: kosten leven) De indirecte kosten zijn vaak zeer groot (wel verschillend van stoornis tot stoornis) Het werkveld van de klinische psychologie “The field of Clinical Psychology integrates science, theory, and practice to understand, predict, and alleviate maladjustment, disability, and discomfort as well as to promote human adaptation, adjustment, and personal development. Clinical Psychology focuses on the intellectual, emotional, biological, psychological, social, and behavioral aspects of human functioning across the life span, in varying cultures, and at all socioeconomic levels”. American Psychological Association (APA) Division 12, Society of Clinical Psychology 1. Het werkveld van de klinische psychologie 6 Relevante punten WETENSCHAP: Klinische Psychologie is gebaseerd op psychologische theorieën en principes; o ENERZIJDS: Gericht op het reduceren van ongewenste condities zoals stress, problemen en beperkingen; o Reduceren van lijden ANDERZIJDS: Gericht op het verbeteren van gewenste condities zoals welbevinden en persoonlijke groei o Dit is de huidige stand van zaken ~> de deontologische code is hier ook op gericht Promoten van welzijn INTEGRATIEF: Is niet ENKEL gericht op de psychologische component, maar bekijkt het geheel van functioneren (biopsychosociaal model) o o Je mag het niet los van elkaar zien integratief! Het gaat om de mens in zijn context 1.1 De plaats van wetenschap binnen klinische psychologie Evidence-based practice in de psychologie Evidence-based practice (EBP) model: o o o Vraagt van de clinicus om continu de vraag van de cliënt te relateren aan de huidige stand van onderzoek op een klinisch verantwoorde wijze; Het gaat om het vertalen van de klinische vragen naar wat de beste manier is om te handelen De verschillende opties moeten bekeken worden Benadrukt de relevantie van het informeren van patiënten gebaseerd op de beste beschikbare onderzoeksevidentie over geëigende opties voor diagnostiek, preventie of interventiemogelijkheden Een informed consent is nodig Het gaat hierbij om levenslang leren: inzichten veranderen, info wordt uitgebreid, … Men gaat die 3 verschillende velden integreren 1. Het werkveld van de klinische psychologie 7 Klinische competenties: o o o o o o o Motivatie Diagnostiek Vertrouwensband Relationele vaardigheden Gespreksvaardigheden Therapeutische relatie … Deze zijn zeer belangrijk! ARTIKEL 1: MCFALL’S MANIFESTO FOR A SCIENCE OF CLINICAL PSYCHOLOGY (1991) Artikel McFall CARDINAL PRINCIPLE: “Scientific clinical psychology is the only legitimate and acceptable form of clinical psychology” o o Zonder wetenschappelijke ondersteuning kun je beter stoppen Psychologische diensten moeten …: Exact beschreven zijn Weten waarom je ze gebruikt Wetenschappelijke validiteit is nodig Oog voor negatieve effecten van een behandeling FIRST COROLLARY: Psychological services should not be administered to the public (except under strict experimental conditions) until they have met four minimal criteria: 1. Exact nature of the service clearly described 2. Claimed benefits explicitly stated (wat zijn de voordelen, voor welke stoornis gebruik je het, …) 3. Claimed benefits scientifically validated 4. Possible negative side effects that might outweigh any benefits empirically ruled out (bv. exposure bij een seksueel trauma: is dat wel zo positief?) (bv. rebirthing) SECOND COROLLARY: Primary and overriding objective doctoral programs in clinical psychology must be to produce the most competent clinical scientists possible KRITIEK OP EBP PERSPECTIEF IN KLINISCHE PSYCHOLOGIE Groepsdata kunnen niet toegepast worden op een individu Problemen van cliënten zijn nog niet altijd onderzocht en we kunnen niet wachten tot er onderzoek is Elk individu is een unieke constellatie van ervaringen, cultuur en sociale context dus niet te begrijpen door algemene psychologische wetmatigheden Klinische ervaring en intuïtie zijn relevanter dan wetenschap het gaat om een dilemma tussen wetenschap en de klinische ervaring en intuïtie 1. Het werkveld van de klinische psychologie 8 Dilemma De kritiek op EBP betreft vooral de huidige stand van zaken o o Het gaat dus niet om het gebruik van wetenschap in het psychologische veld wel om de stand van zaken Het gaat om de manier, de manier waarop de wetenschap momenteel wordt toegepast interventie na trauma Wetenschap vs klinische ervaring en intuïtie o o o o Psychologische interventies bij trauma initieel veel last vs weinig last Weinig last: geen effect Veel last: na interventie minder goede verbetering dan zonder interventie Gaan niet terug naar de baseline Nog steeds last na 3 jaar (er is zelfs verslechtering mogelijk) Het is niet altijd beter om een interventie te doen!! Feedback is nodig ! (over functioneren) bijvoorbeeld van de cliënt Wanneer is de behandeling goed of slecht? Weinig informatie wanneer je één op één werkt (er zijn geen ijkpunten voor jezelf als psycholoog) 1. Het werkveld van de klinische psychologie 9 o Er is feedback nodig in teamverband Er is integratie nodig! TAKE HOME MESSAGE: BESLUIT Er is integratie nodig tussen: o o o Wetenschappelijke inzichten Klinische competenties De voorkeuren van de patiënt EBP EN DE KLINISCHE PRAKTIJK Belangrijke transitie-periode: o o o o o Meerdere goede databases voorhanden (bv. richtlijnen) Gedifferentieerde kennis voorhanden Meer handigheid en vertrouwdheid met ‘just in time knowledge’ (en veranderende inzichten) Verhoogde interesse in disseminatie (ONCEN) leren werken met veranderende kennis Open access tijdschriften: toegankelijk voor iedereen 1.2 De plaats van de klinisch psycholoog Positie v.d. Klinische Psychologie Zorg voor de lijdende mens: een multidisciplinaire context o o Afhankelijk van de ernst Samenspel van 3 factoren: De psychologie (minder medische context -> meer praten: emoties, cognities, …) Alternatieve benaderingen De psychiatrie (biologische/medische invalshoek -> medicatie) ~ Artikel 2: Wampold 1. Het werkveld van de klinische psychologie 10 Differentiatie Klinische psychologie ≠ Klinisch psycholoog ≠ Psychotherapie DIFFERENTIATIE: KLINISCHE PSYCHOLOGIE – KLINISCH PSYCHOLOOG Klinische psychologie: o o Ruim praktijkveld Biopsychosociaal model => Multidisciplinair werken Psychiater Maatschappelijk werker Ergotherapeuten (bv. beweging -> positief effect) Psychiatrisch verpleegkundigen … Plaats van de klinisch psycholoog? o o Recente veranderingen Wettelijke bescherming van beroep van klinisch psycholoog & Psychotherapeut Sinds dit jaar Duidelijker statuut Terugbetaling (?): kinderen en adolescenten Vereisten: diploma nodig DIFFERENTIATIE: KLINISCH PSYCHOLOOG - PSYCHOTHERAPEUT Klinisch Psycholoog: o o Breed takenpakket (diagnostiek, preventie en behandeling) Ervaren mensen nodig Psychotherapeut: o o o o Aparte taken: specifieke expertise vereist “Therapeut" gebruikt als verzamelnaam voor iemand die beroepsmatig een methode toepast ter genezing van lichamelijke of geestelijke gezondheidsproblemen. Iedereen kan zich echter therapeut noemen, ook zonder diploma of werkervaring Psychotherapie is ook dit jaar erkend! (vaak voor interpersoonlijke complexe problemen) Vereisten Psychotherapeut 1. Minstens in het bezit zijn van een diploma van de eerste cyclus van het hoger onderwijs in het gebied van de gezondheidszorgberoepen, de psychologie, de sociale wetenschappen of de pedagogische wetenschappen; 2. Een opleiding hebben genoten waarbij de basisbegrippen van de psychologie werden bijgebracht; 3. Een specifieke opleiding in de psychotherapie hebben gevolgd. 1. Het werkveld van de klinische psychologie 11 1.3 Psychische stoornissen Wanneer is gedrag gestoord of abnormaal? o o Het is moeilijk te zeggen wat normaal of afwijkend is: dat is afhankelijk van de context Wat zijn de criteria? Normatief: Wat is afwijkend/abnormaal? Dagen niet eten, slapen, studeren omdat je lief het uit maakt; Paniek bij de gedachte dat je in een lift zou kunnen vastzitten; Roepen, vuisten maken, met kussens gooien tijdens een ruzie; Overtuigd zijn dat de staat telefoongesprekken afluistert; Een paar pinten drinken voor je uitgaat om je te amuseren; ‘Tekens’ moeten zien om te slagen op je examen; Een week geen vast voedsel innemen om slank te blijven; Steeds controleren of je niets vergeten bent voor je vertrekt; Een kind slaan; Een nagel door de hand slaan; Een ‘altaar’ maken voor een dood familielid. Statistisch Criterium Statistisch afwijkend of “abnormaal” (Latijns “ab” – “weg van”; and “norma” – “norm”) iets dat buiten de normaalverdeling valt o o Mentale achterstand Hoogbegaafd Dit is niet zo’n zinnig criterium; het zegt niet zoveel 1. Het werkveld van de klinische psychologie 12 Persoonlijk Lijden Criterium Wordt aanzien als cruciale component o o o Stoornis met PL: depressie Stoornis zonder PL: antisociale persoonlijkheidsstoornis Normaal gedrag met PL: rouw Persoonlijk lijden: wanneer de persoon zelf er significant last van heeft Maar: wat dan met stoornissen zonder PL? Beperkingen Criterium Beperkingen (bv. in de context van functioneren, werk of relaties) wordt ook gebruikt als definitie van stoornissen o o o Middelenafhankelijkheid wordt deels bepaald door sociale en werkgerelateerde beperkingen (bv. cognitieve achteruitgang) Andere stoornissen zijn niet direct gerelateerd aan beperkingen, boulimia Niet alle beperkingen zijn mentale stoornissen, bijv. blindheid Dus ook dit criterium is in isolatie niet perfect Overtreden van sociale normen Criterium Sociale normen zijn gedeelde waarden door mensen van een samenleving/cultuur. Dit is een moeilijk en eveneens fel bediscussieerd criterium: o o Te breed toegepast: crimineel gedrag of afwijkende politieke visies zijn geen mentale stoornis (men gaat dus te veel mensen als afwijkend zien) Te nauw: mensen met een angstklachten overtreden de sociale norm niet met hebben toch een stoornis Normatief: Wat is afwijkend? Sociaal of cultureel onaanvaardbaar gedrag (context/cultuur afhankelijk!) o o o o Gender rollen Cultureel relativisme Sommige syndromen komen enkel voor in sommige culturen Vb. Japan (Taijin kyofusho): ‘intense fear that one’s body displeases, embarrasses, or is offensive to other people’ Gevaar voor stigmatisatie en controle Szasz Bv. homoseksualiteit Experiment van Rosenhan (1973) Zie Minerva o o o “Being sane in insane places” De sociale context bepaalt of men als afwijkend of als normaal wordt gezien Eenmaal men geclassificeerd is als abnormaal, is het moeilijk om van die stempel af te geraken 1. Het werkveld van de klinische psychologie 13 Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 4th Edition, Text Revision (DSM-IV-TR, 2000) Dit gaat om psychische stoornissen volgens de DSM-IV Je moet de verschillende criteria in relatie tot elkaar bekijken ! Van categoriale diagnoses naar meer dimensionele diagnoses o Actueel: meer dimensioneel gericht + ook meer informatie over de etiologie van de verschillende stoornissen (wel vrij beperkt) Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 5th Edition, (DSM-V, 2013) 1. Het werkveld van de klinische psychologie 14 Psychische stoornissen: voor- en nadelen Voordelen: o o o o o Bevordert een vlotte communicatie: door het gebruik beschrijvingen/jargon Multi-disciplinair gebruik De onderzoeksliteratuur werkt met termen uit de DSM Het helpt om zichzelf te begrijpen Bv. reduceren van de schuldvraag Bv. ‘opluchting’ ouders Legt de link met de behandeling van dezelfde Nadelen: o o o o Kan leiden tot stigmatisatie, isolatie De behandeling is afhankelijk van de criteria Het is enkel beschrijvend, niet verklarend Link met behandeling? Normaal vs afwijkend Continuüm normaal en abnormaal DSM IV: categorieën DSM V: meer continu Categoriaal (behandelliteratuur) + individuele diagnostiek nodig! Inzetten in transdiagnostische mechanismen Meer dan in specifieke aspecten van de DSM Een genuanceerde kijk/visie is noodzakelijk !! Patiënt met een ziekte/stoornis Focus op symptomen en syndromen men gaat proberen om de symptomen te reduceren: het syndroom verdwijnt Diagnose, prognose etc. Medische denk- en handelwijze: unidirectionele causaliteit men gaat ervan uit dat het inwerken op de oorzaken leidt tot een verbetering van de stoornis Zoektocht naar biologische of psychische oorzaak men gaat op zoek naar dé verklaring (leidt tot onderzoek naar de ontstaansmechanismen van een bepaalde stoornis, bv. genetica) Duidelijke link tussen diagnose en behandeling Het psychologisch model Bv. de client-centered benadering/behandeling of de commitment & acceptance theory o o o Hierbij gaat men werken aan hoe men de klachten ervaart, eerder dan echt de klachten en symptomen te behandelen In de klinische psychologie gaat men niet enkel werken aan de oorzaken Men gaat zich ook focussen op de netwerken van verschillende klachten die op elkaar inwerken Bv. angst depressie slaapproblemen … Men richt zich hierbij niet enkel op de ontstaansmechanismen, maar ook op veranderingsmechanismen (bv. de therapeutische relatie, …) 1. Het werkveld van de klinische psychologie Kenmerken van het medisch model 15 16 1. Het werkveld van de klinische psychologie 2. Klinisch relevant onderzoek Overzicht (+ extra slides op Minerva bekijken) Onderzoek in de Klinische Psychologie o o Basisaspecten State-of-the-art Uitkomstonderzoek o o Basisaspecten State of the art Onderzoeksbenadering Ieder type onderzoek stelt specifieke vragen o o o o o Voorkomen van stoornissen Etiologie Instandhouding Behandeling Preventie Ieder type onderzoek kan bijdragen tot antwoorden Onderzoek in de klinische psychologie Doelstellingen o o o Beschrijving van de werkelijkheid Predictie (risicofactoren) (Experimentele) manipulatie en kijken wat daarvan de invloed is (om uitspraken te doen over causale relaties) "There is nothing so practical as a good theory“ (Kurt Lewin): inzicht in mechanismen van psychopathologie o Binnen de klinische psychologie gaan we vaak op grond van alle gegevens die we verzamelen, proberen te komen tot een omvattend model dat een verklaring bidet voor een stoornis en inspirerend kan zijn naar behandeling toe Onderzoekscirkel proces dat zich continu herhaalt 2. Klinisch relevant onderzoek 17 Stappen in onderzoek In veel voorspellend onderzoek: niet altijd zeker wat de kip en wat het ei is (eenmaal de relaties vastgesteld zijn) o o Bv. verband tussen cannabisgebruik en psychosen experiment nodig Vaak: geen experimentele designs mogelijk omwille van ethische principes Het geheel geeft je inzicht in de causale factoren die betrokken zijn in de psychopathologie Wat is leuk aan werkingsmechanismen? Een voorbeeld Trauma en de kennis die we hebben over het opslaan van herinneringen o o o Veel onderzoek: op welke manier worden emotionele herinneringen opgeslaan in ons geheugen? Dieronderzoek: emotionele gebeurtenissen: herinneringen nog periode vatbaar voor modificatie: er kunnen herinneringen toegevoegd worden die het angstniveau wat reduceren DUS: direct na trauma: interfereren met geheugenconsolidatie Dat principe hebben ze proberen te transfereren naar de klinische praktijk en naar mensen Deelnemers aan het onderzoek: zien een traumafilm met heel ernstige verkeersongelukken en heel ernstige beelden Men weet: als je dat gedurende langere tijd aanbiedt, dat mensen tot een week nadien daar nog visuele flashbacks aan hebben Gaat over het visuele geheugen waarbinnen de aversieve informatie werd aangeboden Dat moment zal men proberen nieuwe emotionele informatie aan te bieden binnen het geheugenspoor Is het mogelijk om dan het aantal visuele flashbacks aan de traumafilm te reduceren? 3 condities: o Tetris: constant denken en puzzelen binnen het visueel geheugen o Geen taak o Quiz: vooral verbaal geheugen Gebeurde heel kort na het zien van die nare beelden Vervolgens gevraagd gedurende week lang flashbacks te rapporteren aan die traumafilm 2. Klinisch relevant onderzoek 18 o o o o o Spelen van Tetris: minder flashbacks Quiz die sterk laadde op het verbaal geheugen: nog meer interferentie Dat soort studies zijn heel erg interessant, want op het moment dat we verandering kunnen aanbrengen aan het geheugen, is dat iets dat we kunnen toepassen bij bv. trauma en kan dat klinische implicaties hebben Breder: de huidige stand van zaken rond geheugen en het encoderen, heeft implicaties voor het kunnen veranderen Inzicht in werkingsmechanismen vanuit basis dierenonderzoek naar mensonderzoek, naar meer klinisch onderzoek, kan heel veel inspiratie leveren voor klinische interventies heel belangrijk! Dimensies van onderzoek Verschillende onderzoeksparadigma’s te ordenen op 4 cruciale dimensies: o o o o Individu – populatie Beschrijvend – manipulatie Kwalitatief (beleving, …) – kwantitatief (causale relaties, …) Exploratief (hypothesegenererend: hoe zou iets in elkaar kunnen zitten) – hypothesetoetsend Invloed op het onderzoeksdesign Beschrijvend onderzoek Case study Observationele studies Experience sampling Interview / focus groep 2. Klinisch relevant onderzoek Typen onderzoek 19 Case study Historisch gezien één van de belangrijkste onderzoeksdesigns binnen de klinische psychologie Meest ruimte voor én het verhaal van het individu, én de interactie met klinische interventies Beschrijving van een cliënt waarbij de clinicus gedetailleerde informatie verzamelt over een individu met symptoombeschrijving, familie achtergrond, historische context, etc. Sigmund Freud: Anna O. (aka Berta Pappenheim) Vandaag de dag nog steeds heel belangrijk in de klinische psychologie Voor- en nadelen: o o o Omdat CS op 1 persoon gebaseerd is genereert dit een rijke beschrijving naar ervaringen en percepties (kan kwalitatief zijn of kwantitatief: single case experiment) Kan waardevol zijn bij het genereren van hypotheses die gebaseerd zijn op klinische ervaringen (op het moment dat je een diepgaande beschrijving hebt, kan dit ideeën geven over ideeën die nog niet onderzocht zijn, …) Kan NIET gebruikt worden om hypotheses te ondersteunen of te weerleggen. Het kan wel assumpties uitdagen maar vormt geen bewijs voor (algemene) principes wegens beperkte objectiviteit en generaliseerbaarheid resultaten kunnen heel sterk gekleurd zijn door die toevallige patiënt of therapeut Observationele studies Belangrijke bron aan informatie over de wijze waarop problemen zich manifesteren: op welke manier tonen problemen zich in een bepaalde populatie? o Bv. mensen met een paniekstoornis Observaties van de hoeveelheid stress dat men ervaart op een dag Of observaties met betrekking tot psychofysiologische metingen van stress In de context van paniek tonen observationele studies toch wel interessante informatie: zowel overdag als ’s nachts, mechanismen voor de aanvang van de paniekaanval die de aanval voorspellen, … Bijv. ambulatoire monitoring bij paniek Studies waarbij mensen om de zoveel tijd gevraagd worden te rapporteren over hun gevoelens, emoties, denken, … Belangrijk omdat de huidige stand van zaken qua technologie, het steeds beter mogelijk maakt om mensen te monitoren doorheen de tijd en veel beter in kaart kunnen brengen wat de dynamiek is in bv. emoties, denkpatronen, … (monitoren ipv. louter retrospectief) Moderne technologie zorgt voor uitgebreide mogelijkheden tot beschrijving: o Dataverzameling via: Elektronische dagboeken GSM’s/ computerlogs In combinatie met psychofysiologische maten 2. Klinisch relevant onderzoek Experience sampling 20 Bijv: automutilatie bij eetstoornissen o o o Idee: automutilatie gebeurt wanneer mensen zich zeer negatief voelen of erg gekwetst waren automutilatie om om te gaan met negatieve emoties Onderzoek naar zowel negatieve als positieve emoties Men vond heel duidelijk dat het niet zozeer de negatieve emoties waren die automutilatie voorspelden, maar het snel fluctueren tussen negatieve en positieve emoties Interview en focusgroepen Binnen klinische context is de beleving van cliënten of hulpverleners vaak essentieel o o Grote hoeveelheid interviewmethoden gestructureerd) Kwalitatieve methoden om data te bekijken beschikbaar (meer en minder Nieuwe cursus: Kwalitatieve methoden! o o o o Interviews, vaak gestructureerd: zo kun je meerdere mensen interviewen op ongeveer dezelfde manier, waardoor geen individuele verschillen kunnen ontstaan door de specifieke vraagstelling Focusgroepen: bv. mensen die dezelfde behandeling ondergaan hebben en men in groep bepaalde zaken bevraagt Thematische analyse, narratieve analyse, … Allerlei combinaties mogelijk van kwalitatieve onderzoeksmethoden en meer kwantitatieve manieren Correlationeel onderzoek Correlationeel onderzoek: o o Hangen twee variabelen samen? Nuttig en gemakkelijk beginpunt voor onderzoek Laat geen uitspraken toe over de (causale) rol van factoren 3 soorten: Cross sectioneel Bv. cognitieve risicofactoren voor depressie Bv. neerwaartse spiraal: rol van infoverwerkingsprocessen (~ ruminatie: meer negatief dan reflecteren, nadenken over zichzelf) Bv. hoge vs. lage rumineerders: ruminatie heeft een sterk effect op de infoverwerking Prospectief Wat zijn de voorspellers van psychopathologie? Men gaat de variabele meten nog voor het symptoom tot uiting komt Bv. de rol van cognitieve controle/ruminatie op depressie Bv. de hoeveelheid cannabisgebruik wordt onderzocht voor de psychose tot uiting komt = prospectief/voorspellend Longitudinaal De complexe interacties tussen variabelen zijn hierbij van belang Etiologische variabelen zijn mogelijk al vroeg aanwezig (maar: moeilijk om variabelen onder controle te houden) 2. Klinisch relevant onderzoek 21 Combinatie van dit onderzoek met meer prospectief en longitudinaal onderzoek, én experimenteel onderzoek is cruciaal Hangen variabele X en variabele Y samen? o Bijv: is er een relatie tussen depressie en inkomen? Meest onderzoek is correlationeel onderzoek Dit type designs is het meest gemakkelijk te operationaliseren + heel vaak is het hebben van een correlatie een belangrijke aanzet of reden om verder vervolgonderzoek te gaan doen naar die relatie Meest gehanteerde onderzoeksmethode bij het bestuderen van psychopathologie o o Wat leren we van onszelf? (onderzoek bij de studenten van deze les) Onderzoek over belangrijke cognitieve variabelen/factoren bij depressie? 1 vs allen! COMBINED COGNITIVE RISK FACTORS FOR DEPRESSION: A QUESTIONNAIRE STUDY Outcome: Depressive symptoms: BDI-II (Beck Depression Inventory, 2nd Edition) Cognitive Risk Factors: o Hopelessness: BHS (Beck Hopelessness Scale) Rumination: Brooding (Ruminative Response Scale) depressieve vorm van piekeren: jezelf continu vragen stellen over de reden waarom je voelt wat je voelt, en de consequenties daarvan Negative Schemata: DAS (Dysfunctional Attitudes Scale) op grond van eerdere levenservaringen stellen mensen schema’s op ten opzichte van zichzelf, de wereld en de toekomst (voorbeeldvraag: “ik moet alles perfect doen, anders ben ik niets waard) 2. Klinisch relevant onderzoek o o 22 Brooding: vorm van ruminatie (Waarom voel ik me zo slecht? Waarom ben ik niet in staat om iets te bereiken?) heel veel variatie in wat mensen doen Zijn er correlaties? Hangen die zaken samen? Zijn die correlaties niet zo hoog, dat ze eigenlijk niets apart meer kunnen zeggen (wanneer de correlaties tussen de verschillende testen bv. 0,8 zijn, meten ze bv. praktisch hetzelfde) De cognitieve risicofactoren overlappen niet volledig (tussen .3 en .5) 2. Klinisch relevant onderzoek 23 Enkel één factor, of combinaties tussen verschillende factoren, of combinatie tussen die 3 factoren Hopeloosheid is duidelijk het sterkst gerelateerd aan depressieve klachten Het samengaan van de verschillende factoren geeft ook een grote verklarende variantie naar depressie toe (stukje gedreven door de hopeloosheid die daar ook in zit) Dit is een illustratie van wat je kan doen met puur correlationele designs CONCLUSIE (stelling): Duidelijke evidentie dat hopeloosheid de belangrijkste cognitieve risicofactor is voor depressieve klachten 2. Klinisch relevant onderzoek 24 o o Wat is niet oké aan die conclusie? Wat vind je belangrijke problemen/beperkingen aan het onderzoek? Een correlationeel verband is niet per se een causaal verband !! Een van de belangrijkste problemen van een correlatie op die manier gemeten: cross-sectioneel (1 moment in de tijd) meten van het samengaan van 2 factoren geen uitspraak over de causale attributie van het een op het ander Slechts 3 cognitieve variabelen: niet exhaustief genoeg Populatie: steekproef is niet representatief voor de volledige populatie geen generaliserende uitspraken mogelijk over alle andere populaties Zelfrapportage: belangrijk probleem met hoe mensen antwoorden op vragen (het kan zijn dat als een vragenlijst gaat over 2 weken, mensen slechts zeer selectief gaan antwoorden) Omstandigheden: suboptimaal (in groep: onderrapportage, …) Onderzoeksdesign Experimentele design Manipulatie van Onafhankelijke Variabele – Effect op Afhankelijke Variabele (symptoom) Causaliteit Hierbij worden proefpersonen random toegewezen aan een bepaalde groep, waardoor men toevalsvariabelen kan uitsluiten Bv. in de natuur vs. in de stad wandelen minder cognitieve uitval bij proefpersonen die in de natuur wandelen Quasi-experimenteel design = Experimenteel design maar zonder random toewijzing van proefpersonen Causale relaties Voorbeeldvraag obsessief-compulsieve stoornis: leidt onververantwoordelijkheid tot intrusies en checken? Experimentele manipulatie Nadelen: o o o Afhankelijke van de hoeveelheid experimentele controle (manipulatie van 1 OV!!) Bv. we onderzoeken experimenteel het effect van café op longkanker Men kan een causale relatie vinden MAAR: longkanker verdwijnt niet door te stoppen met cafés! We moeten kritisch kijken: gaat het niet om een andere relevante variabele? Meer experimentele controle => reductionisme Bv. bij een observationele meting of een dagboekmeting: veel info verzamelen over het individu over een langere periode meer informatie dan experimenteel onderzoek Ethische aspecten (bv. seksueel trauma) 2. Klinisch relevant onderzoek 25 o Voordelen: o o o o Klinische/analoge populaties Wanneer je een gezonde populatie onderzoekt kun je dat niet veralgemenen naar andere populaties werken niet op dezelfde manier (daar moet je goed over nadenken!) Causale relaties identificeren van relaties Hogere validiteit Vervolgonderzoek mogelijk Gemakkelijker tot praktijkimplicaties komen! Zicht op causale mechanismen maken dit mogelijk Experimentele manipulatie = therapie-effect studies (vorm van experimentele manipulatie)? o o o o Deels: Hoeveelheid experimentele controle is kleiner Therapie bevat veel ingrediënten Factoren betrokken bij verbetering zijn niet noodzakelijk betrokken bij de etiologie Bv. placebo vs medicatie ~> experimentele manipulatie Geeft aanleiding tot nieuwe inzichten Het is moeilijk de werkzame elementen te abstraheren (zeker bij psychotherapieën) Bv. aandacht, hoop, motivatie, … Bv. antidepressiva, depressie meer gevoelig voor negatieve informatie, negatieve gezichten, … negatieve bias voor informatieverwerking Wat met gezonde mensen die antidepressiva nemen? We moeten dus ook kijken bij de niet-klinische populaties Bv. mindfullnesstraining Kennis van de biologie kan behulpzaam zijn bij het begrijpen van de psychologische stoornissen snelle vooruitgang Benaderingen: o o o Structurele en functionele hersenafwijkingen Functioneel: wat zijn relevante hersengebieden bij een stoornis? Men gaat kijken naar de connectiviteit tussen verschillende hersengebieden: geen specifieke gebieden meer Biochemische afwijkingen (neurotransmitters, endocrinologie) Genetische afwijkingen Men gaat kijken naar de invloed van genen Hoeveelheid verklaarde variantie van biologische variabele in isolatie is (vaak) niet hoog => Interactie biologie, psychologie en omgeving: het biopsychosociaal model (dominant) Soms vrij extreme visies 2. Klinisch relevant onderzoek Biologische psychiatrie 26 Verklaringsmodellen Biopsychosociale model (Engel, 1977) Psychologische factoren => Psychopathologie Biologische factoren => Biologische psychiatrie Sociale factoren => Epidemiologie Toenemend onderzoek naar interacties De psychopathologie wordt onderzocht vanuit verschillende invalshoeken Diathesis-stress model / kwetsbaarheid-stress model Diathesis = predispositie, kwetsbaarheid: biologisch gegeven Biologische kwetsbaarheid: genetica, vroege aversieve ervaringen (soms uitgebreid naar psychologische variabelen) o o o o Men gaat ervan uit dat er een predispositie aanwezig is alvorens men een stoornis gaat ontwikkelen Hier gaat men uit van een biologische/genetische dispositie Er gebeurt niet veel zonder een interactie met bepaalde stressoren Kan door een biologische kwetsbaarheid, maar ook door een kwetsbaarheid aan de omgeving (sociaal) Genen bepalen de reactiviteit t.o.v. de omgeving De noodzakelijke antecedente conditie Kwetsbaarheid voor stressoren Lage predispositie minder disfunctioneren bij hoge stress door een hoge veerkracht Lage veerkracht meer kans op disfunctioneren 2. Klinisch relevant onderzoek o 27 Medisch model: kwetsbaarheidsfactoren voor stoornissen Er zijn 3 soorten kwetsbaarheden: o o o Biologische Sociale Psychologische Die kwetsbaarheden kunnen in interactie met een bepaalde stressor leiden tot een stoornis of disfunctioneren Belangrijk: we moeten ook zoeken naar protectieve factoren ! (en dat ontbreekt in dit type van modellen) 2. Klinisch relevant onderzoek VOORBEELDEN 28 CASPI Voorbeelden: o o Depressie: zelfrapportage vs. rapportage door derden Weinig stress: weinig depressieve klachten Meerdere stressoren: vooral S-S variant (serotonine-transporter gen) kans op depressieve klachten bezitten een risicogen Activatie amygdala: hoger bij mensen met een kwetsbaarheid voor depressie (reactiviteit op omgeving) Helemaal onderaan: specifieke genen Eerste rij onderaan: neurotransmitters betrokken bij depressie Tweede rij: invloed op endofenotypes o Resting state network (in rust): te veel rumineren o Negatieve emotie geïnduceerde activiteit: heel wat vertekeningen, moeilijk om emoties te reguleren o Reward: gevoelig voor beloning uitval bij depressie: minder positief gevoel Derde rij: invloed op reacties en gedrag 2. Klinisch relevant onderzoek Genetica van depressie en de relatie met biosystemen: genen hebben een effect op de tussenliggende bio-mechanismen: 29 FEEDBACKLOOP BIO-PSYCHO-SOCIAAL MODEL Proces- en behandeluitkomstonderzoek (1) Er is niet één universele methode dat a priori bruikbaar is niet één methode is sowieso goed Centrale vraag: Hoe gaan we om met een klinisch probleem waarmee we geconfronteerd worden? (cfr. les ‘Wat is klinische psychologie?’) Dit is het vertrekpunt Evidence based practice: geen uniforme invulling: Verschillende antwoorden Verschillende manieren van verhouding 2. Klinisch relevant onderzoek De klinische situatie: vragen 30 ACHTERLIGGENDE VRAGEN Hoe beschouwen we dat klinisch probleem? o Er zijn verschillende mogelijkheden Hoe kijken we naar ons (onderzoeks)object? Wat zijn de basisassumpties van waaruit we kijken en luisteren? Welke kennis kunnen we op basis van die basisassumpties verkrijgen? Hoe kunnen we bijgevolg gebruik maken van onderzoek om ons handelen te sturen? Basisassumpties zijn cruciaal: bepalen hoe we denken over pathologie, psychisch functioneren, onderzoeksmethoden, relatie onderzoek-praktijk… Vraag naar wetenschapsfilosofische achtergrond Wetenschapsfilosofische achtergrond Ontologie (‘zijnsleer’): studie van de aard van de realiteit en het zijn o o Epistemologie (‘kennisleer’): studie van de aard, oorsprong, voorwaarden voor en reikwijdte van kennis o o Realistische pool: objectieve realiteit Relativistische pool: geen objectieve realiteit Objectieve positie: als therapeut Subjectivistische positie: interactie centraal Methodologie (‘methodenleer’): studie van het proces en de procedures om kennis te verwerven o Volgt uit de ontologie en de epistemologie Enkele begrippen (samenhangende stelsels) Idiografisch – nomothetisch Paradigma We gaan observaties binnen een paradigma interpreteren Deze vormen het denkkader voor onze kennis Kwantitatief – kwalitatief Deductie – inductie – abductie o o o Inductie: uit het bijzondere algemene besluiten trekken theorie laten opborrelen uit gegevens Deductie: uit een algemene theorie specifiekere waarheden afleiden Abductie: creatieve sprong om van observatie tot theorie te komen vormt een verklaring voor meer unieke, onverwachte observaties Verificatie – falsificatie Objectiviteit – plausibiliteit 2. Klinisch relevant onderzoek o o 31 Grote paradigma’s Positivisme Post-positivisme (Sociaal-) constructivisme Kritische theorie Modernisme Post-modernisme POSITIVISME Oudste paradigma Historische wortels in de verlichting (18e eeuw) Auguste Comte: wet van de drie stadia/fasen om de sociale evolutie te beschrijven: o o o Uitgangspunten/basisassumpties: o o Er is één werkelijkheid waar we rechtstreeks toegang toe hebben De werkelijkheid is bevattelijk, identificeerbaar en meetbaar: iedereen kan het gelijk observeren Naïef realisme o Alle verschijnselen zijn onderworpen aan onveranderlijke natuurwetten, universele principes Alleen empirische wetenschap levert werkelijke kennis op (observaties!) Onderzoeker en onderzoeksobject zijn onafhankelijke entiteiten Onderzoeker kan de werkelijkheid objectief waarnemen, heeft geen invloed op die werkelijkheid Dualisme/objectivisme o Hypothetisch-deductieve methode: deze is het belangrijkst in de psychologie o o Gericht op ontdekken universele wetmatigheden (nomothetische methode) Verificatiecriterium: wetenschappelijke uitspraak kan worden getoetst door na te gaan of deze in overeenstemming is met zintuiglijke (empirische) waarnemingen Paradigmatische kennis: als … dan stellingen Als A en B, dan C via logica een hypothese afleiden + toetsen aan empirische gegevens Empirische cyclus: afwisselen inductie en deductie Kennis is waardenvrij o o o o Wetenschap wordt gezien als een cumulatief proces: komen tot een punt waar we alles weten + komen tot 1 universele wetenschap 2. Klinisch relevant onderzoek Theologische fase Metafysische fase Periode van de verlichting: overgang naar fase 3 rede, rationaliteit centraal Wetenschappelijke fase Empirisme voorop: observeren voor het verkrijgen van kennis Empirisch = observatie 32 Positivisme en klinische psychologie o o o o Psychopathologie als ‘natuurlijk gegeven’: één juist diagnostisch systeem dat ziektebeelden, die in de realiteit als entiteit bestaan, observeert en categoriseert => abnormaliteit vs. normaliteit Een specifieke en juiste behandeling voor een specifiek probleem => technieken waarvan de effectiviteit kan geëvalueerd worden Gezondheid is strikt te definiëren en voor iedereen hetzelfde => doel behandeling is ook eenduidig te bepalen Doel van onderzoek: verklaring die leidt tot predictie en controle van fenomenen (hier psychopathologie) Extreem positivisme Afzwakking hiervan: postpositivisme POSTPOSITIVISME Op basis van aantal problemen met positivisme Eén ware werkelijkheid, maar slechts gedeeltelijk te bevatten: men heeft er geen volledige toegang tot Van absolute zekerheid naar plausibiliteit/aannemelijkheid o Falsificatie in plaats van verificatie o o Verificatie: men kan niet met zekerheid zeggen of de theorie geldig is Falsificatie: de theorie moet weerlegbaar zijn Onderzoeker blijft objectief en onafhankelijk (Post-) positivisme en onderzoek in de (klinische) psychologie o o o o Dominantie kwantitatief onderzoek in de psychologie vaak geassocieerd met positivisme Echter: geen noodzakelijk verband Comte: “Our business is to study phenomena, in the characters and relations in which they present themselves to us, abstaining from introducing considerations of quantities, and mathematical laws, which is beyond our power to apply” Wel: Hypothetisch-deductieve methode centraal in psychologisch onderzoek Je kan dus ook kwalitatief onderzoek uitvoeren: het ene sluit het andere niet uit (wel eerder constructivistische benadering) 2. Klinisch relevant onderzoek Bevindingen leiden tot aannemelijke verklaringen minder absoluut 33 (Post-) positivisme: kritieken o Interne kritieken: Blijven binnen het paradigma (bv. methoden): gaan dat in vraag stellen + wat ermee bereikt wordt (maar geen basisassumpties) o Dominantie kwantitatieve methodes => verlies mogelijks andere belangrijke variabelen Toepasbaarheid en generalisatie verdwijnt: geen algemene toepassing Geen aandacht voor betekenis en motivatie van menselijk gedrag De betekenis en motivatie van menselijk gedrag zou moeten in rekening gebracht worden Artificiële onderzoekscontext doet relevantie voor onderzochte populatie dalen Men gaat voor “onderzoek dat volledig los staat van de onderzoekscontext” Outsiderperspectief geen betekenis voor de onderzochte groep Niet toepasbaar zijn van algemene resultaten op individuele gevallen Bij bv. nomothetisch onderzoek: dat is psychologisch onderzoek op groepsniveau Groep ≠ individu! Verdwijnen van de exploratieve dimensie van onderzoek Externe kritieken (ondermijnen de absolute objectiviteit): Men gaat de basisassumpties in vraag stellen Theorie-geladenheid van feiten Feiten worden feiten vanuit de theorie vanuit een bepaald denkkader Observaties vanuit theoretisch denkkader Waardengeladenheid van theorie en feiten Bv. koppelonderzoek: niet waardenvrij kan verschillen per cultuur Onderdeterminatie van theorie / probleem van inductie Men kan niet met zekerheid zeggen dat de theorie klopt: er zijn verschillende theoretische kaders mogelijk Interactieve aard van onderzoeker – onderzochte De therapeut heeft wel een invloed => Ontstaan alternatieve paradigma’s (postmodern) Postmodernisme: relativisme o o Er zijn meerdere realiteiten mogelijk Er is geen objectieve werkelijkheid: we moeten de realiteit begrijpen in een context 2. Klinisch relevant onderzoek 34 (SOCIAAL-) CONSTRUCTIVISME Binnen postmodernistische traditie die ontstond in jaren ’60 van de 20ste eeuw Niet één juiste realiteit, maar meerdere geconstrueerde realiteiten Waarheid en objectieve kennis van de wereld zijn onmogelijk Relativisme Realiteit afhankelijk van taal (taal is centraal, geen eenduidige betekenis van woorden en teksten) Context! Sociale realiteit is niet gedetermineerd door fysische krachten en wetten, maar wordt actief geco-construeerd door mensen Subjectief-transactioneel Het accent ligt op begrijpen, niet op verklaren Constructivisme en sociaal constructionisme o o Constructivisme: mens is voortdurend betrokken in het verwerken en evalueren van de omgeving en daarop te reageren o.b.v. een betekenisverlenend proces => Belang cognitieve processen Sociaal constructionisme: dat proces van constructie wordt sociaal gemedieerd => Belang relaties en interacties Er is een onderscheid, maar beide begrippen zijn nauw verbonden Methodologie is hermeneutisch en dialectisch o o Hermeneutisch: interpretatie van ervaring: methoden voor interpretatie hermeneutische cirkel Dialectisch: poging om via tegenstellingen tot waarheid te komen: bruikbare interpretatie van de werkelijkheid verkrijgen Doel van onderzoek is niet predictie en controle van toekomstige gebeurtenissen, maar de constructie van krachtigere en meer heldere manieren om geleefde ervaring te begrijpen Accent op idiografische methode, kwalitatief onderzoek Onderzoeker niet onafhankelijk van onderzoeksobject; interactie staat centraal (reflexiviteit) o De invloed van de therapeut op het onderzoek moet meegenomen worden en besproken worden in de resultaten Kritiek: extreem genomen geen gedeelde kennis mogelijk o Kritiek: je kan niets onderzoeken KRITISCHE THEORIE Willen emancipatie, transformatie ingaan tegen de status quo in de maatschappij Gelijkaardige uitganspunten als constructivisme (niet één realiteit, realiteit als geconstrueerd in sociaal-historische context) Accent op geleefde ervaring die gemedieerd wordt door machtsverhoudingen in sociale en historische contexten Onderzoek in functie van emancipatie en transformatie 2. Klinisch relevant onderzoek 35 Waarden spelen een belangrijke rol IMPLICATIES (VAN HET CONSTRUCTIVISME) VOOR DE KLINISCHE PSYCHOLOGIE Stoornissen zijn eveneens socio-cultureel bepaald (kritische theorie: bepaald in functie van machtsstructuren) o o o We zien pathologische labels in functie van de macht die er heerst in de maatschappij De machtsstructuren bepalen wat pathologisch is, in een bepaalde sociale context De kritische theorie voegde iets toe aan het constructivisme Geen absolute definities van normaliteit en abnormaliteit ("study of the neurologically typical”) o Binnen een ander perspectief gaan we een andere afbakening te zien krijgen van normaliteit en abnormaliteit Belang van subjectief geleefde ervaring Geen of geen absolute voorspelbaarheid van het therapeutisch proces (extreem vs. gematigd) IMPLICATIES VOOR ONDERZOEK IN DE KLINISCHE PSYCHOLOGIE Relatie tussen patiënt en therapeut staat meer centraal: wat gebeurt er tussen mensen? Belang van taal: identiteit als narratieve constructie Geen streven naar absolute, wel naar bruikbare kennis, modellen van psychisch functioneren, psychopathologie, behandeling… Kennis, onderzoeksresultaten bestaan nooit op zich (niet universeel), context altijd belangrijk o Om de onderzoeksresultaten te interpreteren moeten we dus ook kijken naar de context 2. Klinisch relevant onderzoek OVERZICHT 36 Er zijn verschillende epistemologische kaders aanwezig: weinig extreme kaders, maar wel verschillende accenten Meer pluralistisch dan één allesomvattende theorie: vaak gaan we niet werken met extremen, maar eerder met een tussenpositie Wetenschapsfilosofische achtergrond: conclusie Impliciet aanwezig Onderzoek meestal niet vanuit één epistemologisch kader, wel verschillende klemtonen Elk kader heeft sterke en zwakke kanten in het denken over wetenschap Naïef realisme en absoluut relativisme als ontologisch standpunt weinig aanwezig/bruikbaar Grond voor debatten in psychologie (cf. volgende lessen) Achterliggende vragen – uiterste posities Natuurlijke gedrevenheid vs. (sociaal) geconstrueerd: beide weinig volledig houdbaar of houvast Proces- en behandeluitkomstonderzoek (2) Centrale vraag: EBP (evidence-based practice) is een concept, geen ‘natuurlijk gegeven’ => moet geoperationaliseerd worden Verschillende invullingen Wat leert welke invulling over de praktijk? Wat is de relatie tussen types onderzoek en het onderzoeksobject van de klinische psychologie? 2. Klinisch relevant onderzoek Wat is een op evidentie gebaseerde praktijk? 37 Onderzoek “A systematic process of critical inquiry leading to valid propositions and conclusions that are communicated to interested others” – McLeod (2013) Historisch overzicht psychotherapie-onderzoek als rode draad Verschuivingen in onderzoeksbenaderingen in de sociaal-historische context Debatten rond bepaalde (onderzoeks-)opvattingen kunnen begrijpen Sterktes en beperkingen van verschillende onderzoeksbenaderingen in ruimer perspectief plaatsen Klinische invalshoek “Om voor een theorie te kunnen kiezen zonder dat ze een dogma wordt, is het belangrijk de geschiedenis ervan te kennen, de afwikkeling van argumenten, van de vervangen alternatieven, van de kracht van oude zienswijzen en de zwakten van de nieuwe...” – Feyerabend (1988) Historisch overzicht: kort samengevat I. ‘Vroege’ geschiedenis: gebruik van klinische gevalsstudies om kennis op te bouwen II. De ontwikkeling van systematisch onderzoek III. De ‘therapie-oorlogen’ IV. Op weg naar methodologisch en epistemologisch pluralisme ⇒ Geen strikt te scheiden periodes ⇒ Ideeën uit verschillende periodes blijven invloed hebben I. Vroege geschiedenis: klinische gevalsstudies als basis voor kennisopbouw CONTEXT Eind 19e begin 20e eeuw: psychotherapie als nieuwe discipline Informeel gepraktiseerd doorheen de eeuwen Voorheen in het westen: morele, neurologische, … aanpak van mentale stoornissen (cf. KPSD I) Freud’s psychoanalyse als eerste specifieke psychotherapieschool Klinische gevalsstudie Lees casusfragment: o o o o Welke elementen komen aan bod in de casus? Op welke manier? Welke voor- en nadelen kan je bedenken van zo’n gevalsstudie? Op welke manier komt zo’n gevalsstudie al dan niet overeen met het beeld dat je hebt van wetenschappelijk onderzoek? 2. Klinisch relevant onderzoek METHODE 38 Klinische gevalsstudie: kenmerken Sterktes Beperkingen Klinische gevalsstudies in de literatuur Vb. Single Case Archive o o Eerste pogingen om outcome (“Werkt behandeling?”) in kaart te brengen door follow-up informatie te verzamelen van patiënten o o 445 psychodynamische gevalsstudies in ISI-ranked tijdschriften 88% klinische gevalsstudies Basismateriaal voor gevalsstudie niet vermeld in > 80% Ontbreken van relevante contextinformatie (therapeutkarakteristieken, informed consent?...) Uitdaging: “hoe kunnen we verandering meten?” Eysenck (1952): Ophefmakend artikel over effectiviteit psychotherapie Conclusie: geen evidentie dat psychotherapie werkt (‘remissie even hoog door spontane genezing’) Onderzoek naar effectiviteit is problematisch (ad hoc vergelijkingen) Kenmerken klinische gevalstudie: o o o o Parallelle traditie aan die van de medische wetenschap in de 19e eeuw: nauwkeurige observatie van individuele patiënten als bron van vooruitgang Gedetailleerde klinische observatie gelinkt aan theoretische analyses Verhaalkarakter Op basis van de interpretaties van de clinicus 2. Klinisch relevant onderzoek 39 Sterktes en zwaktes: Artikel Eysenck (1952) Aanleiding tot meer rigoureus onderzoek naar effectiviteit Ontwikkeling meetinstrumenten en gebruik van controlegroepen Start debat medisch versus contextueel model o Strupp, 1963: probleem van de onafhankelijke variabele Wat hebben ≠ behandelingstechnieken gemeenschappelijk? Wat zijn hun unieke verschillen? Welke variantie wordt geïntroduceerd door de therapeut? Welke variantie wordt geïntroduceerd door de patiënt? MEDISCH VERSUS CONTEXTUEEL MODEL Kernelementen medisch model: o o o o o Psychopathologie naar analogie medische aandoening Psychologische verklaring voor stoornis Specifiek veranderingsmechanisme Specifieke therapeutische interventies Specificiteit werkzaamheid Kernelementen contextueel model: o o o o o Psychotherapie betreft emotioneel geladen vertrouwensrelatie met helpend persoon Context: ‘healing setting’ Belang van rationale Ritueel of procedure Belang common factors 2. Klinisch relevant onderzoek 40 II. Ontwikkeling van systematisch psychotherapieonderzoek (1) CONTEXT WOII: stijgende nood aan psychologische behandeling veteranen Ontstaan cliëntgerichte therapie (humanistisch) in jaren ’40: Carl Rogers Meer middelen voor psychologische behandeling; open universitaire context METHODE Carl Rogers als grondlegger verschillende grote vormen van therapieonderzoek: o o o o o o o o o o o Ontwikkelen meetinstrumenten voor therapeutische factoren, verandering… Eerste audio-opnames van therapiesessies Pre- & postmetingen Eerste gecontroleerde studie van therapie-uitkomsten Nadruk op warmte, empathie en echtheid als verklarende factoren voor verandering (≈> common factors) Transtheoretisch perspectief op wat werkzaam is in therapie Geen focus op specifieke therapie voor specifieke diagnoses Focus op interactie tussen proces en outcome Eigenschappen therapeutische relatie als noodzakelijke en voldoende factoren voor persoonlijkheidsverandering Therapeutische relatie als complexe interpersoonlijke verhouding Poging tot alternatief voor traditioneel positivistische invulling van onderzoek De Gloria interviews o Eén patiënte, drie interviews: Carl Rogers Frederick Perls Albert Ellis => Wat valt je op? 2. Klinisch relevant onderzoek => Sluit aan bij contextueel model 41 ONDERZOEKSVOORBEELDEN Rogers (1954) “Psychotherapy and personality change co-ordinated research studies in the client centered approach” o o o +4-jarig project rond proces en outcome – Counseling Center of the University of Chicago Onderzoek naar hypothesen o.b.v. klinische ervaring & theorie Hypothesen rond cliënt, functioneren therapeut, therapeutische relatie The University of Chicago studies Opvolgen drop-out Aandacht voor menselijke factor in onderzoek Aandacht voor conflicten tussen eisen klinische praktijk en verwachtingen onderzoek Vraag naar het criterium voor therapie Onderzoek en kliniek als complex proces Chicago University studies: voorbeeld Vraag: Brengt motivatie voor therapie veranderingen op het vlak van persoonlijkheid teweeg als functie van tijd alleen (dus zonder therapie)? Vergelijken twee groepen: o o ‘Eigen controle’groep: therapievraag, wachtperiode Controlegroep: geen therapievraag, = procedure tijdens wachtperiode The Vanderbilt psychotherapy studies Hans Strupp - Vanderbilt University o o o Specifieke vs. nonspecifieke factoren Rol van de persoonlijke attitude van de therapeut Gecontroleerde outcome studie in combinatie met analyse goede en slechte uitkomsten op casusniveau The Vanderbilt I study Relatieve bijdrage algemene factoren en specifieke techniek Vergelijken 3 groepen (studenten met vergelijkbare psychische problemen): Groep die therapie krijgt van ervaren therapeuten Groep die behandeld wordt door professoren bekend als warm, betrouwbaar en geïnteresseerd in de studenten Deze twee hadden eenzelfde uitkomst o Groep die op wachtlijst werd geplaatst 2. Klinisch relevant onderzoek o o 42 KRITIEKEN OP ONDERZOEK Beperkte steekproeven Beperkte standaardisatie Beperkte homogeniteit steekproeven => Beperkte controle II. Algemene kenmerken onderzoeksperiode (2) Poging rigoureuze methodologie te ontwikkelen Outcome- en procesmaten ontwikkelen om fenomeen van psychotherapie te onderzoeken Focus op identificeren en evalueren van therapeutische processen die in ≠ therapievormen aanwezig zijn Interesse in exploratie van processen die bijdragen tot goede en slechte behandeluitkomsten Therapeutische relatie als grootste gemene deler Openheid naar veelheid van onderzoeksstrategieën en onderzoeksbenaderingen III. De therapie-oorlogen Oorspronkelijk: belang van de therapeutische relatie waarom iets werkzaam is Centrale vraag: Is therapie effectief? Werkt therapie beter dan geen therapie (bij een bepaald probleem)? (cfr. spontaan herstel) Werkt een bepaalde therapie beter dan een andere (bij een bepaald probleem)? Zijn er verschillen tussen de behandelingen? Sterke invloed ‘marktdenken’, opkomst ‘managed care’ => sterk competitief karakter (~ oorlogen) 2. Klinisch relevant onderzoek Jaren ’70-’80: verschuiving: vraag naar uitkomsten/effectiviteit 43 o o Men wil aantonen dat zij het meest werkzaam zijn Managed care: kosteneffectieve behandeling met wetenschappelijke evidentie CONTEXT Ontwikkeling van meetinstrumenten om proces en uitkomst psychotherapie te meten faciliteert onderzoek gebeurt ook meer Economische druk en vraag naar efficiënte en betaalbare behandelingen Jaren ‘70: ontstaan nieuwe therapievormen (CBT) die meer geschikt waren om op systematische manier te onderzoeken gestructureerde behandeling met duidelijk doel Jaren ‘60: RCT’s werden ‘common practice’ in medisch effectiviteitsonderzoek RCT’s werden dominant: gebeurt altijd METHODE De randomized controlled trial (RCT) Experimentele procedure afkomstig uit medische disciplines om de effectiviteit van een behandeling voor een bepaald probleem na te gaan Vertrekt vanuit assumpties medisch model van psychotherapie Meest gecontroleerde test van effectiviteit: gezien als de ‘beste manier om effectiviteit te onderzoeken’ RCT: belangrijkste kenmerken Minimaal één experimentele en één controlegroep die vergeleken worden met betrekking tot verandering in een bepaalde outcomemaat Randomisatie van participanten over groepen heen (voorkomen van systematische verschillen tussen groepen) o De participanten worden at random toegewezen aan verschillende groepen: geen menselijke invloed De proefpersonen worden zo gelijk mogelijk gehouden Gericht op maximaliseren van de kans dat geobserveerde veranderingen toe te schrijven zijn aan de behandeling (interne validiteit) Medische RCT: dubbel blind (double blind): therapeut en patiënt blind voor de conditie o o Proefpersonen weten niet tot welke groep ze behoren (de soort behandeling is wel gekend, zeker door de therapeut) Enkel mogelijk met medicatie, niet met psychotherapie MEDISCH MODEL ASSUMPTIES Specifieke behandeling voor specifiek probleem dat als entiteit bestaat => belang van afgebakende diagnose Werkzame factoren zijn specifieke technische interventies van een behandeling (werken in op specifieke psychologische mechanismen onderliggend aan een specifiek probleem) => belang van gespecificeerde behandelingen Algemene factoren zijn van ondergeschikt belang (vs. specifieke factoren: meer van belang) 2. Klinisch relevant onderzoek o 44 Predicties medisch vs contextueel model Absolute effectiviteit: algemene effectiviteit: geen verschil Relatieve effectiviteit: de ene behandeling is relatief beter dan de andere behandeling (contextuele benadering gaat uit van zelfde elementen in een behandeling) Specifieke effecten: technische interventies (contextuele benadering benadrukt vooral de algemene effecten) Algemene effecten: meer algemeen Allegiance & adherence: o o Allegiance: de mate dat de therapeut belang hecht aan de behandeling Adherence: de mate van belang van technische interventies en expertise Therapeuteffecten: belang van de therapeut en de therapeutische relatie (bv. wie de therapeut is) EFFECT SIZES ALS MAAT VOOR EFFECTIVITEIT Algemeen: o o Statistische significantie: maat voor betrouwbaarheid van de relatie tussen onafhankelijke en afhankelijke variabele Effect size (ES): maat voor sterkte van het verband Effectiviteitsonderzoek o o o Indicatie voor de grootte van het effect van een behandeling Gestandaardiseerd verschil tussen gemiddelden experimentele en controlegroep (d) Interpretatie (verschillende mogelijkheden) Groot effect: d = .80 Medium effect: d = .50 Klein effect: d = .30 2. Klinisch relevant onderzoek 45 EFFECTIVITEITSONDERZOEK: BEVINDINGEN Globale effectiviteit: groot effect van psychotherapie (d=.80: de gemiddelde cliënt die therapie krijgt is beter af dan 79% van de onbehandelde cliënten) o o Relatieve effectiviteit: 0.0 < d < .20 o o Weinig effectiviteit van de ene therapie t.g.o. de andere ~ Contextueel model Specifieke factoren: weinig evidentie o o = betrouwbaar Therapie zorgt voor een substantiële verbetering: algemeen Bv. één techniek weglaten Weinig invloed van specifieke factoren Algemene factoren: sterke evidentie o Bv. een goede therapeutische relatie goede uitkomst Schijnbaar duidelijk, maar opletten met snelle conclusies! 18%: verwachting dat men zal slagen 35%: algemene factoren (therapeutische relatie) 40%: cliëntfactoren 15%: specifieke technieken de bijdrage hiervan wordt zeer beperkt geschat HET DODO-BIRD VERDICT: “EVERYONE HAS WON AND ALL MUST HAVE PRIZES” o o Het dodo-bird effect stelt dat de verschillende behandelingen gelijkwaardig zijn Het effect is hetzelfde, ondanks de verschillende therapeutische/theoretische kaders Verschil of niet? Geen zwart-wit verhaal Artikel Wampold: “…there is little evidence, after decades of clinical trials with children and adults, that for any diagnosis, one treatment has been shown to be demonstrably superior to another” o Weinig evidentie voor verschillen tussen behandelingen: algemene effecten zijn meer van belang belangrijkste common factor is de therapeutische relatie => Ondersteuning voor contextueel model 2. Klinisch relevant onderzoek => Alle therapieën zijn even effectief, los van hun specifieke componenten 46 Artikel DeRubeis o o o o “… It is untrue that no superiority has been established” “Repeated findings of nonequivalence in well-conducted experiments must be taken as evidence that some differential factors between the two treatments are at work” “It is possible that when two treatments effect the same level of change, this change is the result of nonspecific factors. It is also highly plausible that the change is the result of different specific factors” We kunnen niet besluiten dat er geen specifieke factoren zijn die invloed hebben Wampold Er zijn studies die consistent verschillen aantonen (wel enkelvoudige studies, geen meta-analyses) therapeutische relatie eerder als gevolg dan als oorzaak voor succesvolle behandeling? => Ondersteuning medisch model ONDERZOEKSVOORBEELDEN: ENKELVOUDIGE STUDIE 1 aparte clinical trial: verschillend onderzoek “National Institute of Mental Health – the Treatment of Depression Collaborative Research Program (NIMH TDCRP)” o o Multisite RCT naar behandeling depressie 3 verschillende instituten: onafhankelijkheid + standaardisatie 4 behandelingscondities: CBT – IPT – medicatie - placebo 16-20 sessies In elke conditie: vier verschillende uitkomsten (HRSD, GAS, BDI en HSCL) De effect sizes zijn allemaal zeer klein en niet significant 2. Klinisch relevant onderzoek o 47 Er is weinig verschil tussen de twee psychotherapeutische behandelingen Competer clients: behandeling uitgedaan van begin tot einde End point 204 clients: maar bepaald aantal weken in behandeling End point 239 clients: volledige groep: ook zonder behandeling Ook hier: weinig substantiële verschillen te zien META-ANALYSES Brengt resultaten ≠ RCT’s op systematische manier samen => overall effect berekenen Oplossing voor aantal beperkingen enkelvoudige studies Maar kunnen eveneens onderhevig zijn aan slechte methodes en misinterpretatie: o o Publicatiebias => selectiebias Men gaat enkel studies publiceren die iets belangrijk vinden/‘ontdekken’ Enkel die studies kunnen dan opgenomen worden in de meta-analyse Slechte kwaliteit basisstudies kan niet verholpen worden Enkelvoudige studies kun je niet beter maken: de kwaliteit moet nagegaan worden Appels en peren vergelijken Wanneer volledig verschillende studies vergeleken worden, volledig verschillende fenomenen Voorbeeld meta-analyse: Barth et al., 2013 Recente studie! Vergelijken effectiviteit 7 interventies voor depressie 198 RCT studies, 433 condities, 15118 patiënten Effectiviteit t.g.o. wachtlijst: matig tot grote effecten Verschillende therapieën vergelijkbare effecten Wel verschillen in robuustheid evidentie 2. Klinisch relevant onderzoek o 48 o o De hoeveelheid evidentie die er is voor een bepaalde behandeling verschilt wel over de verschillende behandelingen heen Naar bepaalde behandelingen is er gewoon veel meer onderzoek gebeurt Zie tabel 3 2. Klinisch relevant onderzoek 7 verschillende interventies besproken: 7 interventies met voldoende enkelvoudige studies om effectiviteit te kunnen onderzoeken 49 Literatuurstudie: o ‘Records excluded’: bv. dubbele studies verwijderen Daarna gaat men verder selecteren op basis van inclusie- en exclusiefactoren (‘full text articles excluded’) ‘Randomised trials included in meta-analysis’: verschillende condities die worden vergeleken 2. Klinisch relevant onderzoek o o 50 Zie: “Voorbeeld meta-analyse: Barth et al., 2013” o Verschillende therapieën: zelfde effecten (verschillen zijn verwaarloosbaar) 2. Klinisch relevant onderzoek Studies in de meta-analyse: karakteristieken van de opgenomen individuele studies 51 ONDERZOEKSVOORBEELDEN: EFFECTIVENESS STUDIE Efficacy en effectiveness o o Bij efficacy staat de interne validiteit centraal: betrouwbaarheid Bij effectiveness staat de externe validiteit centraal: generaliseerbaarheid Stiles et al. (2008): grote effectiveness studie eerste lijnshulp NHS o o o 5613 volwassen patiënten Pre- postmeting: Clinical Outcomes in Routine Evaluation (CORE): patiënt en therapeut CBT, PCT, PDT PCT: person centered PDT: psycho-dynamisch We zien weinig verschillen tussen de behandelingen 2. Klinisch relevant onderzoek 52 De variantie binnen de groep is groter dan de variantie over groepen heen o Dus: heel verschillende reacties op eenzelfde behandeling Operationalisatie EBP ~ empirische evidentie APA task force 1995: “If clinical psychology is to survive in this heyday of biological psychiatry, APA must act to emphasize the strength of what it has to offer – a variety of psychotherapies of proven efficacy” Criteria parallel aan criteria voor medicijnen (Food and Drug Administration, FDA) Specifieke behandelingen (manuals) voor specifieke problemen (cf. medisch model) Lijst behandelingen waarvoor empirische evidentie bestaat (RCT’s) 2. Klinisch relevant onderzoek EMPIRICALLY SUPPORTED TREATMENTS (EST) 53 Well-established treatments: strikte EST’s Probably efficacious treatments: minder streng Criteria voor EST’s: is de behandeling werkzaam of niet? APA: empirically supported treatments Cochrane meta-analytic reviews: Cochrane database; Cochrane library o Voorbeeld: NICE guidelines Kritieken Problemen met assumpties medisch model o Moeten we specifieke factoren niet meer onderzoeken? Methodologische problemen RCT’s ‘Ongevalideerde’ therapieën ≠ ‘geïnvalideerde’ therapieën (geen evidentie ≠ tegenevidentie) Niet alle behandelingen zijn even makkelijk via RCT model te onderzoeken Enkelvoudige kijk op evidentie weinig ruimte voor basisonderzoek, procesonderzoek, klinische expertise 2. Klinisch relevant onderzoek Reviewstudies van meta-analyse 54 “Just as there is nothing so practical as a good theory, there is nothing so causally decisive as a good experiment (or, more accurately, a meta-analytic aggregation of a body of such experiments). The major question is the extent to which RCT’s as they have been conducted to date provide answers to the questions most important to everyday clinical practice.” – Westen (2014) RECAPITULATIE: III. DE THERAPIE-OORLOGEN Centrale vraag: Context: methodologische mogelijkheden + druk om effectiviteit psychologische behandelingen aan te tonen o Is therapie effectief? Zowel methodologisch als maatschappelijk Methode: randomized controlled trial (~ experimenteel design) Medisch model vs. contextueel model o Medisch model: één specifieke behandeling die voor 1 specifiek probleem werkt “One size fits all” Psychisch probleem = ziekte Patiënt = passieve ontvanger Is dit wel houdbaar in de context van de psychotherapie? EBP nagaan welke implicaties wetenschappelijke bevindingen hebben voor de praktijk: RCT’s en EST’s Die designs zijn niet volledig houdbaar: niet enkel behandeling met wetenschappelijke evidentie, maar ook de patiënten hebben een keuze nodig Men ziet vooral een variantie binnen één groep, meer dan tussen de verschillende behandelingen We moeten meer focussen op de algemene factoren (bv. de therapeutische relatie) dan op de specifieke factoren van een behandeling: er is niet één goede behandeling voor één psychisch probleem een behandeling werkt niet altijd voor iedereen Bv. Zweden: keuze nodig voor verbetering Empirically Supported Treatments INTERMEZZO: TWEE CASUSFRAGMENTEN Lees de twee interviewfragmenten: o Wat denk je dat er aan de hand is? A: vage klachten: Zin van het leven Depressie + geen goed zelfbeeld Zelfmoordgedachten; trauma’s Nooit emotionele steun ervaren B: vertelt veel minder: spreekt wel duidelijker (betere zinnen) Gebrek aan liefde voor zichzelf Gevoel geen keuze voor zichzelf te hebben A en B zelfde diagnose: depressie 2. Klinisch relevant onderzoek 55 o o Welke gelijkenissen en verschillen merk je in de aanpak van de interviewer tussen de twee interviews? B gaat veel meer ‘sleuren’ om informatie te krijgen A heeft aan drietal vragen genoeg Welke gelijkenissen en verschillen zie je tussen de twee patiënten? B geeft maar heel korte en beknopte antwoorden B geeft geen subjectief verhaal EST VISIE OP EBP: RCT’S ALS GEPRIVILEGIEERDE BRON VAN EVIDENTIE Kanttekening: RCT’s lijken objectief, maar de onderzoekers moeten veel keuzes maken Overzicht Designaspecten (structuur van het onderzoek) o o o o Procedurele aspecten o o o o Randomisatie Controlecondities Evaluatie van respons over de tijd Multiple treatment comparisons Definiëring van de onafhankelijke variabele Integriteit van de onafhankelijke variabele nagaan Steekproefselectie Studie setting Meetaspecten o De afhankelijke variabele meten Data-analyse o Missing data en drop-out o Klinische significantie Rapportering Designaspecten RCT: randomisatie Participanten worden na selectie (samenstelling homogene steekproef met bepaald probleem) random toegewezen aan een conditie (behandeling, controlegroep) = elke participant heeft evenveel kans om in de behandelingsgroep of de controlegroep terecht te komen ⇒ Minimaliseert kans dat gevonden verschillen door andere variabelen kunnen verklaard worden (bv. ernst symptomen, leeftijd, SES…) dan de behandeling Randomisatie: beperkingen Ethische overwegingen (er is een goede opvolging nodig) Sluit verschillen tussen groepen niet uit: o Toevallig => statistisch nagaan (bv. 1 bepaald kenmerk dat meer voorkomt in de ene groep) 2. Klinisch relevant onderzoek ⇒ Maximaliseert kans op vergelijkbaarheid van de twee groepen voor alle variabelen behalve voor manipulatie (= behandeling) 56 o Niet-toevallig: bv. als gevolg van responsiviteit (de behandeling aanpassen aan de individuele patiënt niet toevallig) Ondanks de randomisatie kunnen er dus substantiële verschillen zijn tussen de groepen Designaspecten RCT: controlegroepen/controlecondities Doel: controleren van andere factoren die de uitkomst kunnen beïnvloeden naast de specifieke behandeling zelf (bv. spontaan herstel) Dubbelblind opzet zoals in medische trials niet mogelijk ⇒ Patiënt en therapeut weten in welke conditie ze zitten ⇒ Goede controlegroep creëren is zeer moeilijk ⇒ Introductie nieuwe mogelijks storende factoren Wachtlijstgroep o o Aandachts-placebo o Verwachtingseffecten: denken dat je hulp zal krijgen, zorgt dat men rustiger wordt en zo zullen symptomen soms al verbeteren Beperking: frustratie, andere therapie zoeken door bv. wachtlijst, zorgt ervoor dat de symptomen verergeren toch HV bieden! Moeilijk om op te delen: het interpersoonlijke effect is moeilijk af te scheiden (bv. therapeutische relatie) Treatment as usual o o In de praktijk krijgt iedereen de zelfde behandeling meer intend to fail! Bv. therapeuten moeten volledig gelijk werken Designaspecten RCT: ≠ meetmomenten Evalueren respons op behandeling op verschillende momenten Pre-postmeting: een meting aan het begin en op het einde van de therapie Repeated measures (nonlineaire patronen): tussentijdse metingen (bv. na 5 en 10 sessies) 2. Klinisch relevant onderzoek 57 Follow-up (nadat de behandeling afgerond werd) o o o Blijven de effecten bewaard? Blijft het verschil tussen behandelingen gelijk? Bv. de ene behandeling is beter dan de andere direct na de therapie; maar is dit 6 maanden later ook nog zo? Is er sprake van een voortgezette verandering? Designaspecten RCT: multiple treatment comparisons Vergelijken meerdere actieve behandelingen: relatieve effectiviteit (werkt de ene behandeling beter dan de andere behandeling?) Behandelingen waar reeds enige evidentie voor is Voorkomt ethische problemen met controlegroepen Multiple treatment comparisons: aandachtspunten Invloed van allegiance (affiniteit van de onderzoeker aan bepaalde behandeling/theorie)? Vergelijkbaarheid therapeuten (training, ervaring, expertise, allegiance…)? Vergelijkbaarheid behandeling (duur, frequentie…)? De verschillende behandelingen moeten vergelijkbaar zijn Hoe verandering meten? Neutraal t.a.v. verschillende behandelingen? Allegiance Geloof van de therapeut of onderzoeker in de superioriteit van een behandeling en de superieure validiteit van de theorie over verandering die ermee geassocieerd is (Leykin & DeRubeis, 2009) o Het gaat dus om de mate waarin de therapeut gelooft in de behandeling die onderzocht wordt: het geloof in de validiteit van de theorie Belangrijk aspect contextueel model: rationale; overeenkomst tussen therapeutische aanpak en opvatting therapeut rond psychopathologie en gezondheid, proces van verandering, aard van de problemen Van ondergeschikt belang in medisch model: de onderzoeker is er onafhankelijk aanwezig Allegiance heeft substantieel effect op uitkomsten vergelijkende studies: Munder et al. (2013): meta-meta-analyse (meta-analyse van meta-analyses) over verband allegiance onderzoeker en outcome o o r = .262 (matig sterke effect size); Relatief effect: d = 0.54 (relatief effect specifieke behandelingen: d = max. .20 (Wampold, 2001); d = .22 (Tolin, 2010)) Relatieve behandelingseffecten < het verwachte verschil tussen behandelingen met en zonder onderzoekers allegiance ⇒ Belang minimaliseren allegiance in effectiviteitsonderzoek o o Men gaat vaak de therapie waar men achter staat vergelijken met de therapie waar men niet/minder achter staat Hiermee moet rekening gehouden worden in onderzoek: de onderzoekers hebben vaak allegiance met één van beide visies 2. Klinisch relevant onderzoek Allegiance en onderzoek: risico op bias 58 Procedurele aspecten RCT: de onafhankelijke variabele Onafhankelijke variabele = de behandeling Cf. Strupp (1963): moeilijkheid om de onafhankelijke variabele te specifiëren: de psychotherapeutische methodes waar de verandering kan aan toegeschreven worden Cf. medisch model: de specifieke therapeutische technieken zijn verantwoordelijk voor verandering ⇒ De ontwikkeling van treatment manuals, behandelingsprotocollen: gedetailleerde beschrijving van de principes en technieken van een specifieke therapie en van de handelingen/interventies die een therapeut verondersteld wordt te stellen o o o Deze zijn zeer veel te vinden Stap voor stap Principegebaseerde manuals, kookboekmanuals Treatment manuals In overeenstemming met medisch model Bevorderen interne validiteit (hoe strikter manual wordt gevolgd, hoe hoger) o Daardoor zijn er binnen een bepaalde behandeling weinig verschillen binnen 1 groep Bevorderen vergelijkbaarheid over therapeuten, studies… Bevorderen repliceerbaarheid: het onderzoek kan zo herhaald worden Procedurele aspecten RCT: toepassing manual nagaan Integriteit van de behandeling: o o o Adherence (zie onder) Competentie (trainen in manual, het goed toepassen ervan) Differentiatie met andere behandelingen Behandelingsplan, training, supervisie Controle via onafhankelijke beoordelingen van sessies Mate waarin therapeut patiënt benadert en interventies stelt zoals voorgeschreven door de manual en interventies en procedures vermijdt die door de manual afgeraden worden Medisch model: adherence is cruciaal: als specifieke elementen outcome bepalen, moet adherence gerelateerd zijn aan outcome Contextueel model: behandelingen moeten coherent en consistent zijn (rationale principes achter het kader), maar technische adherence aan protocol niet vereist Adherence stijgt => interne validiteit stijgt o Echter: discussie rond relatie adherence en outcome Inconsistente evidentie voor belang adherence Ook binnen RCT sprake van responsiviteit => naast random verschillen ook systematische verschillen tussen behandeling ≠ patiënten Beperkingen aan toepasbaarheid manual/protocol in de klinische praktijk (lukt het om te impliceren?) 2. Klinisch relevant onderzoek Adherence 59 Onderzoek naar de rol van adherence: o NIMH TDCRP (Elkin, 1994; Shaw et al., 1999): Geen relatie tussen adherence en outcome Indicaties voor negatieve effecten adherence DeRubeis & Feeley (1990; 1999): evidentie voor relatie tussen toepassen concrete CT technieken en outcome Meta-analyse (Webb et al., 2010): geen relatie tussen adherence/competence en outcome Responsiviteit = gedrag dat wordt beïnvloed door de veranderende context Belangrijke psychologische vaardigheid Ook in manuals: adequate responsiviteit binnen het theoretische kader Conflict tussen systematische verschillen als gevolg van responsiviteit en de assumptie dat er enkel willekeurige verschillen zijn als gevolg van standaardisatie Voorbeeld: The two-way bridge project Tweerichtingsverkeer tussen onderzoek en klinische praktijk o Responsiviteit is belangrijk: de therapeut moet zich aanpassen aan de individuele patiënt Context: APA task force on EBP (2006): combineren ≠ bronnen van evidentie/informatie Feedback therapeuten over ervaringen met implementatie EST’s o Men ging aan clinici vragen welke moeilijkheden ze meemaakten bij het implementeren van (empirisch ondersteunde) behandelingen in de praktijk Surveys rond specifieke problematieken: paniekstoornis, sociale fobie, GAD, OCD, PTSD Vraag aan clinici om variabelen te identificeren die interfereren met succesvolle symptoomreductie Voorbeeld Two way bridge project: Panic disorder (Wolf & Goldfried, 2014) Moeilijkheden bij implementatie (barrières) 2. Klinisch relevant onderzoek 60 2. Klinisch relevant onderzoek bv. veronderstellingen van de patiënt (“Ik zal volledig genezen zijn) 61 62 2. Klinisch relevant onderzoek Voorbeeld: Adherence binnen RCT’s: Webb, DeRubeis, et al. (2013) Zijn behandelingen gelijk over RCT’s heen? (3 studies) o Specifieke effecten: Wel verschillen in vertrouwdheid Wel verschillen in adherence Specifieke factoren: “therapie-ontmantelingsdesigns” 2. Klinisch relevant onderzoek => Artikel Wampold (2007; zie syllabus) 63 Groep II: de interventie die cruciaal wordt geacht, wordt eruit gehaald Groep I vs II: verschillen in conditie nagaan effecten van specifieke factoren nagaan Artificiële opsplitsing: kan niet echt in de praktijk: men kan geen interventie doen buiten de interpersoonlijke relatie om Procedurele aspecten RCT: selectie van de steekproef Op basis van DSM-diagnoses o o Communiceren tussen studies: assumptie van behandeling voor een specifieke klacht (verschillende categorieën) Diagnose: Veel verschillende ziektebeelden mogelijk (bv. depressie) één behandeling is dus niet zo vanzelfsprekend Ook veel comorbiditeit: de klachten staan niet los van elkaar Vaak ook zeer vage klachten Evenwichtsoefening tussen interne en externe validiteit Homogeniteit steekproef stijgt => interne validiteit stijgt Onderzoekssteekproef zou de populatie moeten reflecteren naar waar de resultaten gegeneraliseerd zullen worden Homogeniteit steekproef via in- en exclusiecriteria o Steekproef zo homogeen mogelijk om de kans te maximaliseren dat het effect dat men ziet, voortkomt uit de behandeling (bv. ‘geen druggebruik’) Generaliseerbaarheid clinical trial resultaten: vergelijken nationaal representatieve data met exclusiecriteria RCT’s: o o => Tot ±75% van de patiënten met majeure depressie (Blanco et al., 2008a), met verslaving (Blanco et al., 2008b), met gegeneraliseerde angststoornis (Hoertel et al., 2012) worden uitgesloten (door hun comorbiditeit) Generaliseerbaarheid: de mate waarin de populatie die je onderzoekt overeen komt met de populatie die je beoogt (ruimere populatie) 2. Klinisch relevant onderzoek 64 Gestructureerde interviews voor het stellen van een DSM-diagnose 14/80 mensen: slechts één diagnose Primaire diagnose: de 1e diagnose die gesteld is Mensen met een depressie vormen de grootste groep (70%) o Op as I zijn er slechts 6 mensen die enkel een depressie hebben (de anderen komen niet in aanmerking voor een RCT zij worden uitgesloten uit het onderzoek op basis van de exclusiecriteria) Een diagnose weerspiegelt geen duidelijk klinisch beeld! De context is belangrijk om een goede behandeling te stellen (meer dan enkel de diagnose) Procedurele aspecten RCT: setting van de studie RCT’s vinden plaats in een selectieve setting Transfereerbaarheid naar andere settings moet onderzocht worden o Effectiveness studies Externe validiteit: de implementatie van wetenschappelijke inzichten (behandelingen) in de klinische praktijk 2. Klinisch relevant onderzoek Een denkoefening 65 o o Onderzoek naar factoren die transfereerbaarheid beïnvloeden (cliënt, therapeut, …) Artikel Oncen !! Top down: onderzoek werkt een kader/model uit en implementeert dit naar de praktijk toe De patiënt is daarbij een passieve recipiënt en de clinicus speelt daar ook geen rol bij: enkel de wetenschappers ~ Two-way bridge project: aanpassen aan de patiënt Is een bepaalde behandeling, naar de klinische praktijk toe, bruikbaar? Meetaspecten RCT: de afhankelijke variabele Doeltreffendheid van een behandeling in kaart brengen => outcome Wat is een succesvolle therapie? Niet eenduidig: o o o o o Verdwijnen symptomen? Verdwijnen ‘mentale aandoening’? Verbeterd algemeen welbevinden? Meer sociaal aangepast functioneren? … Er zijn verschillende invullingen mogelijk (kwantitatief onderzoek) Het is niet eenvoudig Patiënten vinden ook verschillende dingen belangrijk Verschillende behandelingsmodellen verschillende effecten Er zijn geen uniforme uitspraken mogelijk over succes, want: Verschillende patiënten Verschillende culturen Er zijn dus veel verschillende manieren van hoe we kunnen denken over outcome Outcome meten: meerdere perspectieven en methoden combineren De afhankelijke variabele: mogelijkheden om outcome te meten, in kaart te brengen Meerdere informanten: cliënt, therapeut, familie… Meerdere methoden: zelfrapportage, observatieschalen (therapeut, onderzoekers…), klinische interviews, prestatiematen, kostenefficiëntie … Meerdere domeinen: symptomen, algemeen welbevinden, (interpersoonlijk) functioneren, … Bv. ziektekosten, ziekteverzuim, … voor en na therapie = Informatie van buitenaf Outcome meten: geen eenvoudige taak Artikel Hill et al. (2013) in syllabus: zelfrapportage is onderhevig aan verschillende vormen van bias => Rekening houden met beperkingen aan meten o Het meten van outcome is niet evident! Wat we kunnen meten Bias Vraag bepaalt antwoord dat je kan krijgen 2. Klinisch relevant onderzoek o 66 Participanten kunnen enkel antwoorden op de vragen die ze krijgen Vragen weerspiegelen assumpties (m.b.t. wat de onderzoeker denkt dat het zal zijn) onderzoekers eerder dan ervaring participant o o We krijgen dus slechts van een deel van de outcome info (door de vragen die gesteld worden) De manier waarop je een vraag stelt kan leiden tot totaal verschillende antwoorden (bv. onderzoek over stoelen op een vliegtuig) het doet er dus heel erg toe WAT je vraagt en op welke MANIER je dit doet Interpretaties van vragen en antwoordschalen verschillen over participanten heen o o o Vragen kunnen dus door patiënten ook anders geïnterpreteerd worden (omwille van verschillende referentiekaders) Die verschillende interpretaties kunnen zowel binnen als tussen groepen voorkomen: dat maakt het moeilijk om een gemiddelde af te leiden en te vergelijken tussen beide groepen Er is nood aan een context om de antwoorden te kunnen interpreteren Mogelijke vormen van bias Bv. sociale wenselijkheid Hello-goodbye effect o o o Demand effects/responsiviteit cliënten o Proberen te voldoen aan de verwachtingen: gebeurt bij de een meer dan bij de ander Defensive mental health: zelfrapportage kan geen verschil maken tussen echte mentale gezondheid en defensief voorgewende mentale gezondheid o Patiënt kan ook doen alsof hij/zij zich beter voelt: wanneer het te moeilijk is om het probleem te erkennen 2. Klinisch relevant onderzoek Pre- en postmeting behandeling: reacties op behandeling bij begin en afronding Door de therapie krijgt men een ander perspectief op problemen ander kader De scores veranderen zonder dat de patiënt zich echt beter voelt 67 Daling klachten, maar nog niet volledig klachtvrij op het einde Je ziet een fundamentele verandering op het vlak van persoonlijkheid De grafiek toont het verloop over therapie heen Alle komende grafieken tonen zeer verschillende profielen van patiënten Iemand met een dissociatieve identiteitsstoornis: zeer angstig 9-24: de eerste sessies fluctueert de toestand van de patiënt enorm en is er weinig veranderd 25-26: de symptomen zijn weg 27-…: bv. het geheugen is terug, de angst is verdwenen Let op: vragenlijstscores kunnen niet precies zeggen wanneer de verandering/verbetering substantieel is Ook hier een zeer angstig persoon Weinig verschillen tussen de vragenlijsten: weerspiegelen de verbetering niet (bv. op sociaal vlak) het referentiekader is veranderd, de symptomen komen niet meer op de voorgrond 2. Klinisch relevant onderzoek 68 ICT: veel verbetering, maar onduidelijk hoe het precies veranderd is (onduidelijk proces) Verbetering in vragenlijstscores, maar eigenlijk was er een verslechtering (geen interpersoonlijke contacten meer) Die scores zijn niet altijd een goede reflectie van het proces dat heeft plaatsgevonden o Bv. door de louter kwantitatieve methoden Je moet niet enkel zoeken waar je kan meten (cf. ‘licht van de lantaarn’, verhaaltje) 2. Klinisch relevant onderzoek 69 Data-analyse RCT: Statistische significantie ≠ klinische significantie Om effect behandeling na te gaan worden gemiddelde (verschil-)scores voor elke conditie vergeleken Statistische significantie: gemiddeld verschil is groter dan wat per toeval zou kunnen gevonden worden (p < .05) Klinische significantie: klinische betekenis, overtuigingskracht van het gevonden verschil Hoe groter de groep, hoe kleiner het verschil dat nodig is om een significant resultaat te hebben o o o Maar dan: niet klinisch betekenisvol Klinische significantie: verschuiven van groep: pathologisch => normaal We moeten daarnaast ook stilstaan bij wat onze gemiddelde score betekent Deel van de participanten ‘verdwijnt’ uit RCT: vlak na randomisatie, behandeling niet afmaken, niet meer bereikbaar voor follow-up… Drop-out niet random => belangrijk om verder te onderzoeken (predictoren...) Intent-to-treat analyses: het onderzoek wordt uitgevoerd op de volledige steekproef, ook op die proefpersonen die de therapie niet volledig uitdoen In rapporten: hoeveel proefpersonen waren er in het begin en hoeveel dropout was er? RCT: rapportage resultaten Kwaliteit rapportage => alle informatie om resultaten kritisch te kunnen beoordelen, interpreteren en repliceren (transparantie!) “Consolidated standards of reporting trials” (CONSORT): checklist voor beoordelen kwaliteit (www.consortstatement.org) Er zijn talrijke criteria om helder te rapporteren, zie volgende pagina 2. Klinisch relevant onderzoek Data-analyse RCT: ontbrekende data en uitval 70 71 2. Klinisch relevant onderzoek 72 2. Klinisch relevant onderzoek EST beweging zorgde voor een meer empirische houding in de klinische psychologie, maar de definitie van evidentie sluit heel wat onderzoeksbevindingen uit Men focust zich op één aspect: nadruk op effectiviteit en uitkomst (wel positief dat men het onderzoek gaat systematiseren) MAAR: wat dan met … o o o o Cliëntfactoren? Therapeutfactoren? Culturele inbedding behandelingsmodellen? Proces-outcome? 2. Klinisch relevant onderzoek Enkele voorlopige besluiten 73 Positivistisch + top down: van wetenschap naar praktijk => schijnbaar objectief, maar men heeft geen aandacht voor meerdere lagen binnen de klinische praktijk (cliëntfactoren, …) Men vertrekt vanuit het medisch model: één specifieke behandeling voor een specifiek probleem, en die werkt voor iedereen Weinig evidentie voor medisch model o o One size does not fit all? Opsplitsing specifieke en algemene factoren: artefact van de methode? Zoals elke operationalisatie en methode, hebben ook RCT’s hun (methodologische problemen) => resultaten voorzichtig interpreteren o o o beperkingen Balans interne/externe validiteit? Meten is weten? Is het een goede weerspiegeling van de realiteit? Objectieve kennis? Bereiken we dit wel? We moeten de adequaatheid van het paradigma in vraag stellen: wat is de best beschikbare behandeling in onderzoek? (daar zijn verschillende onderzoeksmethoden voor) + we moeten meer aandacht hebben voor verschillen binnen de klinische praktijk “Just as there is nothing so practical as a good theory, there is nothing so causally decisive as a good experiment (or, more accurately, a meta-analytic aggregation of a body of such experiments). The major question is the extent to which RCT’s as they have been conducted to date provide answers to the questions most important to everyday clinical practice.” – Westen (2014) PROCESONDERZOEK Outcome vs proces van therapie o Wat is verandering en hoe komt dit tot stand? Predictoren: variabelen die algemeen met uitkomst geassocieerd zijn Moderatoren: variabelen die de richting of sterkte van de relatie tussen behandeling en uitkomst beïnvloeden o o Mediatoren: variabelen die het proces verklaren waarlangs de behandeling impact heeft op de uitkomst o = Interactie-effecten Specifiek voor één behandeling: bv. geslacht, als mannen beter reageren op een bepaalde behandeling dan vrouwen Bv. interventie gedrag ouders gedrag kind Patiënt, therapeut, therapeutische relatie (patiënt x therapeut), veranderingsmechanismen Deze procesfactoren geven mee vorm aan een praktijk die op evidentie gebaseerd is Patientkenmerken Demografische variabelen o o Leeftijd, geslacht, cultuur, opleidingsniveau Deze factoren hebben een weinig algemeen voorspellende waarde, ze zijn weinig predictief hier is extra onderzoek naar nodig 2. Klinisch relevant onderzoek 74 o Ernst, chroniciteit pathologie, comorbiditeit o o Deze factoren voorspellen de effectiviteit van de behandeling wel Men kan de behandeling hieraan aanpassen (bv. langere therapieduur) Persoonlijke karakteristieken (engagement, hechting, perfectionisme…) o o o Ze kunnen wel werken als moderator (bv. de voorkeur van de patiënt voor een mannelijke of vrouwelijke therapeut) Deze zijn niet van belang in het medisch model De patiënt geeft de therapie mee vorm Dit zijn belangrijke voorspellers: therapeut past zich hieraan aan Percepties, verwachtingen, voorkeuren o Ook dit zijn belangrijke voorspellers, bv. voor drop-out Therapeuteffecten (differentiële effecten) Bij therapeut 56 zien we een verslechtering bij de patiënten (gemiddeld) Whole center: gemiddelde curve 2. Klinisch relevant onderzoek Voor de gehele steekproef is dit de gemiddelde verandering in uitkomst over verschillende sessies heen (bij een ernstige problematiek duurt het langer vooraleer er effecten zijn) 75 Hoe lager de score, hoe beter! Sommige therapeuten hebben een negatief effect op de patiënten, andere een positief effect We zien een grote variabiliteit tussen verschillende personen/therapeuten Bv. sommige therapeuten hebben minder sessies nodig is dit wel een reëel effect? o Is het een werkelijk blijvend effect of een louter demand effect? Er zijn 3 groepen therapeuten: samen hebben ze meestal een positief effect o Er zijn wel grote verschillen in de effect size per groep (gemiddeld) verklaring voor de variabiliteit tussen de patiënten Bv. bij sommigen zien we zelfs een negatief effect 2. Klinisch relevant onderzoek o 76 Mogelijke verklaring voor de verschillen tussen therapeuten: de ene therapeut is beter in 1 behandeling dan de andere o o o Opleiding en training: wat men ermee kan doen Soort pathologie die men over de vloer krijgt Gevoeligheid voor signalen van de patiënt, meer peilen bij de patiënt: meer gevoelig voor feedback Variabiliteit binnen therapeut: de therapeut is niet in elke categorie even goed of slechts (bv. slechts 4% is volledig incompetent) Er is zowel binnen als tussen therapeuten variabiliteit Therapeutkenmerken Deze kunnen mogelijks een effect hebben 1. Observeerbare kenmerken: bv. leeftijd, geslacht, etniciteit o Deze kenmerken zijn niet echt voorspellend 2. Observeerbare toestanden: bv. training (duur, soort, …) o o o Ook hier is er geen verband met de uitkomst: ze bieden geen verklaring Bv. hoe lang men al ervaring heeft geen effect Bv. sociaal werkers of therapeuten verklaren het verschil niet of slechts zeer beperkt 3. Afgeleide kenmerken: bv. persoonlijkheidsstijl o Onderzoek hiernaar is beperkt: er is wel een effect op hoe de therapie verloopt (bv. culturele opvattingen) 4. Afgeleide toestanden: bv. therapeutische relatie, behandelingsmodel o o o Deze zijn meer voorspellend Het behandelingsmodel interageert met de patiëntkenmerken Therapeutische relatie: self-disclosure psycholoog, directiviteit psycholoog, … voorspellend voor verandering IV. Op weg naar methodologisch en epistemologisch pluralisme Beperkingen EST (focus op specifieke factoren en korte protocollaire behandelingen, externe validiteit) leidt tot onderzoek naar nieuwe factoren Methodologische beperkingen van nomothetisch onderzoek Kloof praktijk – wetenschappelijk onderzoek (Morrow-Bradley, 1986; Abma, 2010) o o o o Clinici lezen nauwelijks wetenschappelijk onderzoek Wetenschappelijk onderzoek heeft vaak beperkte klinische relevantie De beïnvloeding van therapeuten door wetenschappelijk onderzoek is eerder nihil Men heeft er niets aan in de praktijk Het is niet relevant Het is te veel top down: weinig erkenning voor de praktijk, de clinicus heeft er geen plaats Er is een vraag naar onderzoek dat klinische relevantie voorop stelt en die relevant is voor clinici in de praktijk 2. Klinisch relevant onderzoek CONTEXT 77 Met dit onderzoek wil men het beleid meer informeren en een betere wisselwerking bewerkstelligen tussen de wetenschap en de praktijk METHODE Verscheidenheid aan methodes om uitkomst en proces te onderzoeken o o Wat is de vraag en wat is de beste manier om hierop een uitkomst te vinden? Methodologie + kwalitatieve zaken integreren Belang van externe validiteit: generaliseerbaarheid Debatten omtrent best beschikbare evidentie blijven bestaan, maar anderzijds ook integratie verschillende onderzoeksbenaderingen Methode in functie van onderzoeksvraag Evidence-based practice en practice-based evidence o Practice-based evidence: evidentie afkomstig uit observaties/onderzoek in de dagelijkse klinische praktijk gebruiken APA (2006) – EVIDENCE-BASED PRACTICE IN PSYCHOLOGY “EBPP is the integration of the best available research with clinical expertise in the context of patient characteristics, culture, and preferences” o Evidence-based practice = integratie van het best beschikbare onderzoek, de klinische expertise en patiëntkenmerken Verschillende bronnen van wetenschappelijke evidentie: “EBP requires that psychologists recognize the strengths and limitations of evidence obtained from different types of research” Breder concept dan EST’s, omvat ook EST’s Evidentie m.b.t. behandeling, maar ook assessment, casusformulering, therapeutische relatie, interventies… 2. Klinisch relevant onderzoek 78 Er zijn 3 factoren van belang binnen evidence-based practice Er zijn verschillende visies op de best beschikbare evidentie o o Wat is het best beschikbaar? Wat is de differentiële waarde? De focus ligt op klinisch relevante evidentie Er is een tendens naar meer idiografische methoden Narratieve traditie, kennis-in-context Richtlijnen rond betrouwbaarheid en validiteit Ervaringen van therapeuten en patiënten: wat is er belangrijk? Op zich of in combinatie met kwantitatieve methoden: mixed methods o o o Mixed methods: bevindingen kunnen tegenover elkaar afgewogen worden ‘Hoe komt dit?’ Men wil komen tot ‘know how’ + ‘savoir faire’ het toepassen van de bekomen kennis bij de individuele patiënt Bv. Midgley et al. (2013): kwalitatief luik in RCT 2. Klinisch relevant onderzoek OPKOMST KWALITATIEF ONDERZOEK 79 o Bv. Nilsson et al. (2007): kwalitatieve vergelijkende studie naar ervaring van patiënten in CBT en PDT Er is contextuele informatie nodig voor de interpretatie: kennis-in-context Kwalitatief onderzoek heeft de complexiteit van kwantitatief onderzoek ontrafeld Dodobirdeffecten: weinig kwantitatieve verschillen tussen verschillende behandelingen (gemiddelden) maar: ook zelfde kwalitatieve uitkomsten? Bv. herhaling is belangrijk; maar op een verschillend punt Bv. ontevreden patiënt: had iets anders verwacht PDT = psychodynamische therapie Kleine verandering: er is wel íets van verandering (bv. minder pathologisch) Betrokkenheid en motivatie, alliantie therapeutische relatie als helpende factor Patiënten (tevreden vs ontevreden) vertonen zowel gelijkenissen als verschillen (PDT vs CBT) o o Gelijkenissen: algemene effecten Verschillen: toe te schrijven aan de specifieke effecten voor CBT en PDT verschillende verandering, verschillend proces tot verandering Werkt wel differentieel in op verschillende patiënten: tevreden vs ontevreden o Ontevreden patiënt bij bv. CBT PDT paste wellicht beter 2. Klinisch relevant onderzoek Binder et al. (2010): qualitative exploration of ‘good outcome’ from a patients’ point of view 80 Een goede uitkomst is niet vanzelfsprekend Er zijn 4 categorieën die allemaal even belangrijk zijn voor de patiënten (hangen ook samen met elkaar): o o o o Een reductie van de symptomen Nieuwe manieren van verbinding vinden/ontwikkelen Zichzelf accepteren en waarderen Beter zelfbegrip en inzicht CASE-BASED EVIDENCE ~ Idiografishe benadering: onderzoekers en therapeuten werken samen Systematische en experimentele gevalsstudies Systematisch: zoals het in de praktijk gebeurt Experimenteel: experimentele setting Men gaat één geval meten op veel verschillende momenten: zo bekomt men minder meetfouten Narratieve descriptie proces gegrond in kwantitatieve en kwalitatieve data Time series analyses: meten op verschillende momenten (en zo veranderingen voorspellen) Triangulatie: verschillende bronnen van evidentie convergeren (en kijken of dit tot eenzelfde interpretatie van de resultaten leidt) Overbruggen kloof praktijk-onderzoek Op zich of geïntegreerd in ander onderzoek o Vb. Lunn et al. (2013): multiple case study in RCT Generalisatie (meer nomothetische uitspraken, voor een ruimere groep): o o o Case database Case-comparisons Case aggregatie: Meta-synthese: aggregeren naar de ruimere groep Theory-building case studies: de theorie verder uitwerken o.b.v. causaliteit (dit is meer toepasbaar op de ruimere greop) 2. Klinisch relevant onderzoek o o o 81 PATIENT FOCUSED RESEARCH Kwantitatieve methode Men gaat onderzoek implementeren in de praktijk Routine outcome en procesmetingen Geformaliseerde feedbacksystemen o Therapeut en patiënt systematisch feedback geven over de progressie Monitoren van progressie van individuele patiënten tijdens therapie Vergelijken met verwachte behandelingsrespons 2. Klinisch relevant onderzoek Outcome questionnaire o Toont de progressie in therapie vs. de verwachte vooruitgang o Rood: gaat helemaal niet goed o Groen: gaat zeer goed 82 Als de lijnen kruisen geeft men feedback aan de therapeut 2. Klinisch relevant onderzoek 83 84 2. Klinisch relevant onderzoek Er zijn 3 groepen: o Treatment as usual o Enkel de therapeut krijgt feedback o De therapeut en de patiënt krijgen feedback Vergelijking van gemiddelden De uitspraak over de langere behandeling is niet evident o Men moet de context in rekening brengen o Men mag niet enkel kwantitatief denken Er is overleg en dialoog nodig! PRACTICE RESEARCH NETWORKS Formele onderzoeksassociaties van clinici en onderzoekers Clinici betrokken bij alle fasen van onderzoek Practice-based evidence Samenbrengen van verschillende vormen van expertise o Men moet beide partijen betrekken: zowel de therapeut als de patiënt 2. Klinisch relevant onderzoek 85 HONDERD JAAR ONDERZOEK… Onderzoeksobject van de klinische psychologie: o o o Therapeutische situatie: systematisch gebruiken van menselijke relatie voor therapeutische doeleinden Complexe en non-lineaire processen Gelaagde fenomenen Vertrekpunt: hoe beschouwen we en gaan we om met een klinisch probleem? ⇒ Basisassumpties: wetenschapsfilosofische kaders als achtergrond voor verschillende benaderingen ⇒ Evidence-based practice: verschillende operationalisaties ⇒ Uitkomst- en procesonderzoek doorheen de tijd: “Om voor een theorie te kunnen kiezen zonder dat ze een dogma wordt, is het belangrijk de geschiedenis ervan te kennen, de afwikkeling van argumenten, van de vervangen alternatieven, van de kracht van oude zienswijzen en de zwakten van de nieuwe...” Veelzijdigheid opvattingen en onderzoeksbenaderingen weerspiegelen complexiteit We moeten kritisch naar onderzoek kijken Geen zwart of wit verhaal, wel blijvend spanningsveld o o o o o Medisch Specifiek Absolute kennis Top-down Nomothetisch vs vs vs vs vs contextueel algemeen kennis-in-context, know-how bottom-up idiografisch perspectief Argumentatie kennen, begrijpen en kunnen toepassen Discussieforums Minerva Laatste les (16/5): bespreken zelfstudievragen Vragen: [email protected] (voor 9/5) 2. Klinisch relevant onderzoek Zelfstudie artikels 86 3. Het klinisch-psychologisch proces Het klinisch-psychologisch proces Individuele facetten (algemene klinische vaardigheden) o o Diagnostiek en behandeling Gespreks- en relationele vaardigheden Contextuele facetten (~ psychotherapeutische scholen) o o Structuur van de GGZ Multidisciplinair werken Individuele facetten Diagnostiek & Behandeling o o Inleiding Vervolg: Psychodiagnostiek Klinische Psychologie Gespreks- en relationele vaardigheden ~> gebruiken in een bepaalde context Proces van hulpverlening Stadia in de hulpverlening (de therapeutische setting is hierbij sturend): alle stadia zijn even belangrijk! o o o o Opbouwen van een therapeutische relatie en exploratie problemen (cliëntperspectief) Wat zijn de klachten? Waarom zoekt iemand hulp? Assessment (expertperspectief) Informatie matchen aan de therapeutische kennis: oorzaken, functie, … Therapiedoelstellingen, selecteren en implementeren van een strategie Evaluatie en beëindigen van de therapie Diagnostiek / assessment: een geïndividualiseerd onderzoek bij een persoon met als bedoeling een zorg op maat te indiceren en te evalueren → uniek, gedetailleerd beeld van cliënt en zijn context → Diagnostiek staat in dienst van de behandeling (functionele diagnostiek: welke info hebben we nodig voor een specifieke behandeling?) ↔ Mogelijkheid tot classificatie (dit is niet de bedoeling) 3. Het klinisch-psychologisch proces 87 Diagnostiek: uitdagingen Belangrijk voor onze houding als therapeut Klinische intuïtie vs. Objectieve procedures o o Individuele casuïstiek (bijzondere) vs. Classificatie in labels (algemene) o o Beschrijven, begrijpen: basisidee krijgen van wat men doormaakt Verklaren: wat is de motor van het probleem Los van gerichtheid op behandeling ↔ op gestructureerde manier gegevens verzamelen: hypothesen en indicatiestelling ook hier kan men beter combineren Diagnostiek vs. Behandeling o o o o o Er is flexibiliteit in ons denken nodig! Niet zomaar veralgemeningen toepassen op cliënt (reductie tot stoornis) ↔ unieke in verband brengen met algemene expertise (= effectieve communicatie en leidraad behandeling) we moeten verschillende niveaus combineren Beschrijven, begrijpen vs. Verklaren o o o Een mengvorm hiervan is beter Gebrek aan overeenstemming ↔ gebrek aan relevantie: ook hier is een zinvolle integratie nodig Diagnostiek: wat is er aan de hand? Behandeling: verandering Deze gebeuren vaak samen O.b.v. diagnostisch proces indicatie stellen voor behandeling ↔ diagnostiek doorheen hele behandeling (bv. beter voelen door de beslissing om hulp te zoeken) Diagnostiek stopt nooit doorheen de therapie! Er is een continue interactie! Therapeut vs. Cliënt o o o o o Gezamenlijke verantwoordelijkheid, berustend op vertrouwensrelatie Continuüm: kan wijzigen De therapeut moet de cliënt kunnen motiveren (motivatie = essentieel) De patiënt moet ook alleen zaken uitvoeren Beide zijn verantwoordelijk voor een geslaagde therapie 3. Het klinisch-psychologisch proces 88 De Bruyn et al., 1995: DE KLINISCHE CYCLUS Klachtenanalyse: verhelderen: functie van de psycholoog: wat is de vraag die gesteld wordt? Probleemanalyse: wat is het probleem? ~> Wat is de aard van het probleem en hoe ernstig is het? (cfr. DSM-classificatie) Diagnosestelling: oorzaken + instandhoudende factoren bij unieke cliënt: verklaring (meer interessant voor de behandeling) Indicatiestelling: een meer geïndiceerde behandeling kiezen: therapie, extra testen, andere, … Binnen het diagnostisch proces is er een goede relatie met de cliënt nodig: daarom is het belangrijk om de input van de cliënt te maximaliseren en samen te werken Nog uit vorige cursus: • Aanmelding: diagnostisch proces gaat hierin van start • Diagnostische cyclus – – – Klachtanalyse (ervaring-beleving; (h)erkennen); verhelderende diagnose • Theoretisch petje, bril afzetten • Perspectief van de betrokkene verkennen Probleemanalyse (empirisch / theoretisch bewijs voor ongunstige toestand; benoemen + taxeren); onderkennende diagnose • Niet noodzakelijk • Op zoek gaan naar antwoord op vraag wat het probleem is Verklaringsanalyse (uitlokkende condities / hypothesen) integratief beeld; verklarende diagnose • Als je weet dat faalangst het probleem is, zal dat wellicht één van de factoren zijn die leerproblemen op school kunnen verklaren 3. Het klinisch-psychologisch proces 6 fasen: 89 • – Kan niet voor een klachtanalyse komen (wat wel kan: obv diagnose die al gebeurd is, bvb. leerachterstand …) Indicatieanalyse (aanbevelingen interventies); indicerende diagnose • Wat kunnen we aanbevelen, wat zijn mogelijke interventies die kunnen gebeuren? • Stuk voorbereiding voor handelingsplan • Diagnostische cyclus mondt hierop uit: advies • Advies = voorwaardelijke voorspelling • Behandelingscyclus – – – • Planning Uitvoering Beoordeling Evaluatie (heeft op het groter geheel betrekking) Open en gestructureerd informatie verzamelen: het is belangrijk om niet gewoon de eigen ideeën te bevestigen (nog niet te veel zelf inkleuren, maar: hoe kleedt de cliënt het in?) Hypothesen vormen: over wat er aan de hand is, wat de oorzaken en instandhoudende factoren zijn, … Gericht informatie verzamelen (om de hypothesen te toetsen): ideeën gaan bevestigen en verwerpen 3. Het klinisch-psychologisch proces Diagnostische cyclus: de empirische cyclus 90 Gespreks- en relationele vaardigheden Intrapersoonlijke beleving van empathie, respect en echtheid (aan de kant van de therapeut) Communicatie van empathie, respect en echtheid (naar de cliënt toe) o o o Empathie Verbaal Non-verbaal Echtheid Ondersteunend non-verbaal gedrag Rolgedrag Congruentie Spontaneïteit Zelfonthulling Respect Betrokkenheid, begrip en aanvaarding Warmte en nabijheid Gebaseerd op “client-centered” therapie (Rogers): o o Basisprincipe client-centered: iedereen heeft een inherente tendens om te streven naar groei, zelf-realisatie en zelfsturing Deze tendens realiseert zich wanneer individuen toegang hebben tot condities (in en buiten therapie) die groei bevorderen de therapeut moet die juiste condities scheppen Visie op problemen: streven naar groei, zelf-realisatie en zelfsturing wordt beperkt Ontwikkelingsperspectief: o o o Niet kunnen zijn wie je wilt zijn Discrepantie gedrag/gevoel/cognitie Minder toegang tot gevoelens Dit zijn concrete condities die nodig zijn voor zelfactualisatie In therapie 3 condities nodig voor groei: o o o TR: Empathie TR: Respect (voor jou als persoon in je eigenheid) TR: Echtheid (congruent, eerlijk en open) o o Oorspronkelijk non-directief (spiegelen): zelf exploreren, naar zichzelf luisteren Later client-centered (reflecteren op onderliggende of impliciete gevoelens, meer directief) Nu person-centered (actief samenwerken tussen therapeut en cliënt) o Empathie Empathie, respect en echtheid zijn nodig om groei binnen therapie mogelijk te maken Twee belangrijke en noodzakelijke facetten: o o Intrapersoonlijke beleving door de therapeut Communicatie door de therapeut Hard werken + leren over eigen emoties/problemen 3. Het klinisch-psychologisch proces 91 Intrapersoonlijke vaardigheden Per persoon verschillend afhankelijk van: o o o o o o Kenmerken cliënt (probleemgerelateerd/-ongerelateerd) Bv. sociaal milieu van de cliënt Kenmerken setting (noodzaak van directiviteit) Bv. crisishulp ~ op korte termijn beslissingen nemen Interactie kenmerken cliënt & HV Bv. hoe gaat iemand om met emoties Leergeschiedenis HV Bv. eigen ouderlijk milieu Levenservaring HV Bv. zelf kinderen of niet Huidige levenssituatie HV Bv. zelf in een echtscheiding zitten Belangrijk goed te bevragen hoe alles zit, zodat je je kan inleven Basishouding voor HV (essentieel!): o Mensen helpen zichzelf te helpen: uitgaan van de autonomie van de persoon Empathie: inlevingsvermogen Componenten: Cognitief, Affectief & Gedragsmatig => Je beste vriend/vriendin staat al wenend voor je huis omdat hij/zij gedumpt is door de partner… o Cognitief: aandacht op de ander richten ~> verbaal o Affectief: emotioneel meegaan in het verhaal (maar: met een zekere afstand) o Gedragsmatig: bv. non-verbaal gedrag Empathie kan zowel verbaal als non-verbaal worden gecommuniceerd o o Verbaal: juiste vragen stellen en reacties geven Non-verbaal: een open houding, oogcontact maken, … 3. Het klinisch-psychologisch proces o o (1) Vooral willen begrijpen / verandering is niet noodzakelijk Goed snappen wat er aan de hand is (2) Actief luisteren naar de cliënt; wat betekent een probleem in het leven? Luisteren staat centraal! Meeleven en emoties errond bevragen (3) Concretiseren Hoe zien situaties eruit voor de cliënt + emoties Op een concrete manier informatie verkrijgen: voorbeelden vragen => de cliënt neemt de therapeut mee naar zo’n situatie Concretiseren van emoties: goed beschrijven van emoties ~> concreet maken o Bv. “Wat bedoel je met depressief?” o Je mag die emoties niet gaan invullen volgens je eigen referentiekader! Toon een echte, oprechte interesse Rust en ruimte nemen voor een gesprek Als HV bewust zijn van problemen en pijnpunten 92 Mogelijkheid om iemand te begrijpen vanuit zijn/haar referentiekader eerder dan het eigen referentiekader o o Flexibiliteit van de HV De cliënt laten uitleggen waarom wat zo belangrijk is Betekent denken met, en niet voor of over cliënt dus: samenwerken! VERBAAL (COMMUNICATIE) Toon verlangen om te begrijpen vanuit referentiekader cliënt (vragen, statements) Praat over wat belangrijk is voor cliënt Refereer aan de gevoelens van de cliënt (= primaire empathie) o Emotionele woorden die de cliënt gebruikt Refereer aan impliciete boodschappen van de cliënt (= additieve empathie) o Bijvoorbeeld: o CL: “ik heb geprobeerd mijn vader te begrijpen, maar het lukt me niet” o HV: wel “je voelt je ontmoedigd omdat je pogingen om met je vader om te gaan niet succesvol waren”, HV: niet “je zou dit of dat kunnen proberen” o Verschillende types empathische reacties o o Reflectieve vs. directionele empathie Reflectieve empathie blijft dicht bij de boodschap van de cliënt en heeft als doelstelling het teruggeven van de gevoelsmatige kant van een respons van een cliënt Directionele empathie heeft als extra doelstelling een bepaald aspect van de gevoelens van de cliënt te belichten en is wat meer sturend (duiding geven, emoties benoemen, …) Voorbeeld: CL: “Toen mijn vader stierf had ik het heel erg moeilijk. Ik kon er met niemand over praten en ik huilde heel vaak alleen op mijn kamer” Reflectieve empathie o o Reflectieve Empathie HV: “Het overlijden van je vader was een hele lastige periode waarbij je steun vragen erg moeilijk vond terwijl je toch met veel verdriet zat, klopt dat?” Directionele Empathie HV: “Zelfs toen je vader overleed en je heel erg verdrietig was, kon je geen beroep doen op andere mensen?” of HV: “Je stond er helemaal alleen voor” Voordelen: relatief veilig, geven de HV de kans om te checken of de boodschap goed begrepen is Nadelen: opletten voor papegaai Directionele empathie o Voordelen: krachtiger, kan sturend gebruikt worden in gesprek 3. Het klinisch-psychologisch proces Bv. toch een glimlach op het gezicht 93 o Nadelen: timing en intensiteit inschatten NON-VERBAAL Non-verbaal empathie communiceren: o o o o Oogcontact Naar voor leunen Naar cliënt kijken Open arm positie Matchen met non-verbaal gedrag van cliënt (spiegelen) Echtheid Zichzelf zijn zonder een rol te spelen Hulpverleners getraind om “professioneel” te zijn, echtheid refereert naar mens zijn en samenwerken met cliënt Draagt bij tot betere therapeutische relatie omdat het emotionele afstand kleiner maakt Bestaat uit 5 componenten: (1) ondersteunend non-verbaal gedrag, (2) rolgedrag, (3) congruentie, (4) spontaneïteit en (5) openheid Echtheid of congruentie is een belangrijke faciliterende conditie Cliënten hebben vaak veel ervaring met discrepante boodschappen: detecteren discongruentie Discrepantie verbaal/non-verbaal Detectie van discongruentie => wantrouwen Beginnersfouten: te vroeg te empathisch, te vroeg prijzend Oogcontact Glimlachen (indien adequaat) Naar voor leunen ! Geen woordenboek voor non-verbaal gedrag zorgvuldig mee omspringen Ook hier is spiegelen belangrijk ROLGEDRAG VS. JEZELF ZIJN Echtheid wanneer rol, autoriteit en status niet overbeklemtoond worden Bij hulpverlener die zich goed voelt bij cliënten en geen nood heeft een rol op zich te nemen om zich comfortabel te voelen Teveel klemtoon op rol en positie kan overbodige emotionele afstand creëren en intimidatie van cliënt 3. Het klinisch-psychologisch proces NON-VERBALE ONDERSTEUNING 94 CONGRUENTIE Woorden, gedrag en gevoelens van hulpverlener zijn consistent Onder ogen zien van negatieve en positieve gevoelens in sessie en consistent gedragen Anders risico op inconsistent gedragen als hulpverlener (bv. negatieve gevoelens niet uiten, maar wel afstandelijk reageren) SPONTANITEIT Vaardigheid om zich op een natuurlijke manier uit te drukken zonder uitgekiend of artificieel gedrag Met tact omgaan met cliënt zonder over alles bedachtzaam te zijn Betekent niet dat hulpverleners elke gedachte/gevoel moeten verbaliseren ZELFONTHULLING Vaardigheid om open te zijn over zelf Eerder complexe vaardigheid die met voorzichtigheid moet worden gebruikt Elke informatie over zelf die hulpverlener aan cliënt doorgeeft Meestal kiest de hulpverlener om verbaal iets over zichzelf te vertellen, maar continue stroom van non-verbale info over zelf, waarvoor minder “gekozen” wordt Soort informatie over zelf kan variëren: o o “Ik heb het vaak ook moeilijk met beslissingen nemen zonder advies van anderen” Redenen om zelfonthulling te gebruiken: o o o o “Ik tracht wel eerlijk te zijn tegenover anderen, als er iets is, zeg ik dat op een tactvolle manier” Negatieve informatie over zelf: persoonlijke grenzen en beperkingen, faalervaringen, situaties waarin ongepast werd gedragen o “Ik voel ook niet alleen positieve gevoelens t.a.v. mijn kinderen” “Ik ben ook wel eens verrast geweest door de sterk positieve gevoelens die ik had t.a.v. een goede vriend” Positieve informatie over zelf: persoonlijke sterkten, succeservaringen o persoonlijk negatief Persoonlijke informatie: vaak gevoelens parallel aan gevoelens cliënt o o versus versus Open en faciliterende sfeer creëren (hulpverlener is gevoelig en warm) Reduceren van afstand t.a.v. cliënt Zelfonthulling of expressie gevoelens bij cliënt bevorderen Perceptie op probleem en gedrag bij cliënt veranderen, nieuw perspectief bieden nodig om doel te bereiken Basisregels rond wat, wanneer, en in welke mate informatie over zelf wordt gegeven: o o Gaat niet om wel of niet Breedte: cumulatieve mate waarin info wordt gegeven: moderaat beter dan veel (indiscreet, teveel met zelf bezig, nood aan therapie) of weinig (afstand) 3. Het klinisch-psychologisch proces Demografisch Positief 95 o o Voorbeeld: o o Duur: tijd die wordt gespendeerd: afhankelijk van (1) teveel geeft te weinig tijd aan cliënt, (2) capaciteit cliënt om iets uit zelfonthulling te halen (! Welzijn van de cliënt staat voorop) Diepte: mate van intimiteit van de informatie. Probeer boodschap parallel te houden aan inhoud en gevoel cliënt (zowel persoonlijk als affect + timing) Cl: “Ik voel me slecht. De zorg voor twee kinderen, het huishouden en mijn werk is soms echt teveel.” Th: “Ik kan me daar wel wat bij voorstellen. Ik heb daar ook mee geworsteld. Vertel eens, wat vind je er zo moeilijk aan” Opletten voor: o o o Opbouw zelfonthulling gedurende therapie: begin demografisch (veilig leren dat zelfonthulling deel therapie is) en later persoonlijk (vaak additief) Acceleratie: opbod zelfonthulling Motivatie voor zelfonthulling: enkel welzijn van de cliënt (bewust zijn van eigen vertekeningen en kwetsbaarheden) Het klinisch psychologisch proces: ingrediënten van een effectieve therapeutische relatie De hulpverlener heeft de verantwoordelijkheid om iets te doen met de hulpvraag o o Context: er is een werkzame relatie nodig (therapeutische relatie) Die therapeutische relatie is een noodzakelijke voorwaarde: deze vormt een veilige context voor confrontatie Hulpverlening interactief proces (interacties tussen cliënt en therapeut) Therapeutische interactie als medium Wederzijdse beïnvloeding Persoon therapeut o o Therapeut: Professional om met problemen om te gaan Professioneel én menselijk We moeten goed over onze positie als therapeut nadenken Ethiek en deontologie Basis voor elke vorm van hulpverlening Ethiek: kritische bezinning over wat juiste handelen is (moraalwetenschap) o o Ethische houding: werken in functie van het welzijn van de patiënt Verschillende handelingen mogelijk Verschillende invullingen mogelijk Nadenken over wat goed en slecht is ons handelen heeft gevolgen en daar moeten we ons bewust van zijn 3. Het klinisch-psychologisch proces Inleiding 96 Deontologie als formeel kader: BFP Deontologische code voor psychologen in België o Deontologie: formele regels voor het handelen van de psycholoog DEONTOLOGISCHE CODE: ALGEMENE PRINCIPES 1. Eerbiediging van de waardigheid en rechten van de persoon o Respect: vrijheid, autonomie, waardigheid 2. Verantwoordelijkheid 3. Competentie o Specifieke onderwerpen; theoretische kennis + praktijk 4. Integriteit o Toepassen van regels op een eerlijke en betrouwbare manier DE DEONTOLOGISCHE CODE “De complexiteit van de situaties waarmee psychologen in aanraking komen, maakt een systematische toepassing van praktische regels onmogelijk. De naleving van de regels van deze Code berust dus op ethisch beraad en onderscheidingsvermogen.” o De hulpverlener moet zelf zijn verantwoordelijkheid nemen: zelf reflecteren + beslissingen nemen maar: er zijn natuurlijk wel te volgen regels en principes Bv. de eigen mening over abortus mag geen rol spelen indien nodig moet er doorverwezen worden (je moet je als psycholoog bewust zijn van je eigen waarden!) 1. Eerbiediging van de waardigheid en rechten van de persoon Respect voor privacy: beroepsgeheim o Bv. schade aan zichzelf of anderen toebrengen: conflict ~ ethisch dilemma Spreekrecht bij gevaar Moeilijke afweging: grote verantwoordelijkheid! Verschillende principes van handelen kunnen botsen Respect voor de persoon en zijn morele waarden, geen discriminatie voor wie + waarom hulp zoeken: onbevooroordeeld Zelfbeschikkingsrecht: autonomie (de patiënt maakt zelf keuzes) ⇒ Belang reflectie op en bewustzijn van eigen waarden: speelt een rol in de verhouding tegenover de patiënt ⇒ Belang flexibiliteit: doorverwijzen indien nodig 2. Verantwoordelijkheid ~ respect Patiënt staat in vorm van afhankelijkheid t.a.v. hulpverlener: machtsverhouding Minimaal: geen schade toebrengen (maar: het is natuurlijk nog meer dan dit!) Aansprakelijkheidsverantwoordelijkheid: deontologische code kennen en naleven Zorgverantwoordelijkheid: kwaliteit van taakvervulling 3. Het klinisch-psychologisch proces o 97 o o Het bezitten van competenties voor bepaalde handelingen + nazorg voorzien Bv. in de vakantie: verdere kwalitatieve zorg voorzien Zelfkennis: verantwoordelijkheid nemen voor eigen functioneren en motieven voor handelen o o Doordacht handelen op grond van ethische principes De persoonlijke vorming van de therapeut is hierbij van belang 3. Competentie Ethische hulpverlening vereist verschillende intergerelateerde niveaus van deskundigheid: o o o o Intellectuele deskundigheid Problemen kunnen analyseren, hoofd- en bijzaken onderscheiden, synthetiseren, verzamelde kennis creatief kunnen toepassen… Vaktechnische deskundigheid Dit stopt nooit! Technische know-how (opleiding en ‘levenslang leren’), bv. theoretische modellen Kennen van grenzen eigen competenties => doorverwijzen als nodig De eigen competentie is een onderdeel van onze deskundigheid Bv. bij een medisch probleem doorverwijzen naar een arts Ook: nieuwe ontwikkelingen volgen, feedback kunnen geven Emotionele deskundigheid Persoon van de therapeut Zelfkennis Leertherapie, intervisie, supervisie Morele deskundigheid Hangt samen met waarden Ethisch handelen, ethische beslissingen kunnen nemen Maar: geen absolute of eenduidige uitspraken hierbij 4. Integriteit Eerlijkheid, betrouwbaarheid Veronderstelt bereidheid eigen beweegredenen te ondervragen We moeten weten waardoor ons handelen gestuurd wordt: de eigen motivatie Willen en mogen aangesproken worden op fouten ≠ geen fouten maken Strikte beperkingen aan meervoudige relaties (cf. macht en intimiteit) o o o Rolintegriteit: onze professionele rol is niet te verenigen met enkele andere zaken (bv. belangenvermenging, seksuele reacties, …) Soms zijn deze moeilijker te vermijden: hoe persoonlijker de relatie, hoe problematischer het is geen misbruik te maken van onze kennis en macht over de patiënt De regels zijn er dus om misbruik te voorkomen ETHISCHE HULPVERLENING Kritische reflectie en ethisch handelen vraagt veelzijdige deskundigheid, persoonlijke vorming/zelfkennis en flexibiliteit 3. Het klinisch-psychologisch proces o o 98 Deskundig toepassen van verantwoordelijkheid, respect en integriteit Ethisch handelen 4 principes integreren o o o o Ethische gevoeligheid: wanneer is er sprake van een ethisch aspect? We moeten er ons bewust van zijn of ons gedrag een ethische dimensie heeft Ethisch redeneren: wanneer is welk handelen juist of goed? Ethische keuze maken: verschillende zaken afwegen Bv. verschillende waarden bij verschillende keuzes in conflict: dan moeten we de beste ethische keuze maken Uitvoering van het ethische gedrag DILEMMAMETHODE (GRASTE) Structureren van denken over ethische dilemma’s 1. Formuleer scherpe samenvatting van waar het dilemma om draait 2. Benoem de waarden en normen vanuit verschillende perspectieven 3. Vindt alternatieve mogelijkheden 4. Maak een afweging van verschillende mogelijkheden en de daaraan verbonden waarden en normen Voorbeeld Een jongen heeft het zo bont gemaakt op school dat de directie overweegt hem van school te sturen. In hun overleg of ze de jongen nog één kans geven vooraleer ze definitieve sancties nemen, vragen ze een gesprek met de therapeut die de jongen in behandeling heeft. De jongen wil niet dat de therapeut spreekt met de directie. 1. Dilemma voor de therapeut: vertrouwensrelatie bewaren vs schade voorkomen (van school gestuurd worden) 2. Waarden en normen: Therapeut: Verantwoordelijk om schade te voorkomen Respect voor de privacy en autonomie van het kind School: Verantwoordelijk om beslissingen te nemen; iedereen krijgt een kans Veiligheid op school garanderen: geen geweld Jongere: Recht op autonomie 3. Alternatieve mogelijkheden / mogelijke uitweg: Aangepaste versie van contact Vooraf bespreken wat gezegd mag worden Doel: privacy en vertrouwen respecteren + schade voorkomen 3. Het klinisch-psychologisch proces 99 ETHISCHE REFLECTIE Vijf principes om af te wegen bij de reflectie omtrent ethische dilemma’s (Kitchener): o o o o o Welzijn van anderen bevorderen Geen schade veroorzaken Autonomie van anderen respecteren Maar: de cliënt moet niet altijd instemmen Geen oordeel vellen Eerlijk zijn Niets doen wat je zelf ook niet wilt Openheid tegenover de patiënt Betrouwbaar zijn Ethisch dilemma: vraagt verschillende vormen van deskundigheid! Ethische reflectie: voorbeeld Een cliënt vraag of de therapeut haar wil omhelzen bij het verlaten van de therapiesessie. Is het ethisch de beste keuze om haar te omhelzen of het te weigeren? o o Hierbij moeten we beslissen op basis van de vijf bovenstaande principes: Bevorderen welzijn Geen schade veroorzaken Autonomie respecteren Eerlijkheid Betrouwbaarheid Wat vooral van belang is: hoe de therapeut ermee omgaat je moet het bespreekbaar maken (bv. nagaan wat de betekenis is voor de patiënt) Betreft onze eigen vorming, eigen persoon: waar voelen we ons goed bij? Motivatie beroepskeuze? Eigen functioneren, voorkeuren, waarden…? Omgaan met macht, intimiteit? Eigen blinde vlekken, valkuilen? o o Bv. secundaire traumatisering van de therapeut door hulpeloosheid als reactie op het trauma van de cliënt Belangrijk zicht te hebben op onze eigen problemen, ons eigen functioneren niet te kennen 3. Het klinisch-psychologisch proces ZELFKENNIS 100 Leertherapie = live ervaring van therapie Meer dan 75% van de therapeuten ging/gaat zelf in therapie Professionele en persoonlijke ontwikkeling o o o 2 doelen Hierdoor kunnen we zelfkennis verkrijgen Deze zijn onlosmakelijk verbonden met elkaar Kan kwaliteit klinisch werk bevorderen door: o o o o o o Verbeterd emotioneel en mentaal functioneren hulpverlener Beter begrip persoonlijke dynamieken, interpersoonlijke conflicten (eigen valkuilen kennen) Omgaan met moeilijkheden verbonden met beroep ‘Socialiserende functie’: ervaren of en hoe therapie kan werken Rol/positie van de cliënt/patiënt zelf ervaren Eerstehands ervaring therapeutische klinische methodes gevoeligheden, We moeten onze verantwoordelijkheid nemen voor ons eigen werk Supervisie en intervisie Helpt ook bij reflectie en zelfkennis Supervisie: reflectie op werk als hulpverlener bij externe supervisor Intervisie: samen met collega’s reflecteren op eigen werk (~ team) Openen perspectief op eigen werk o o o o o Reflectie o o Reflectie is een proces in verschillende stappen We gaan terugdenken over ons handelen Casusformulering 3. Het klinisch-psychologisch proces We gaan het perspectief van andere op een casus bekijken: niet enkel het eigen perspectief We gaan die reflectie formaliseren Respect + integriteit Zo moet je ethische dilemma’s niet alleen dragen Teams hebben een gedeeld beroepsgeheim 101 Overdracht en tegenoverdracht Aspect van de therapeutische relatie Actualisatie van patronen in relatie tot de ander uit verleden/andere relaties (o.b.v. ‘interne werkmodellen’) o De verhouding van de cliënt tegenover de therapeut is afhankelijk van het verleden van de cliënt (ervaring met vroegere anderen, verhouding tegenover anderen, complexe patronen) het gaat om herhaling Patronen: geheel van bewuste en onbewuste percepties, gevoelens, wensen, verwachtingen en gedragingen Geactiveerd door gebeurtenissen in de actualiteit van de therapeutische situatie o o Die gevoelens, percepties, … kunnen getriggerd worden: bv. door kenmerken van de therapeut Wanneer die patronen geactiveerd worden, is er sprake van overdracht van de patiënt naar de therapeut Overdracht: van patiënt naar therapeut Tegenoverdracht: van therapeut naar patiënt Tegenoverdracht: bron van informatie vs inperking reflectief functioneren therapeut o o We moeten ons er bewust van zijn: we moeten de signalen bij onszelf als psycholoog herkennen Als overdracht de voortgang in het proces blokkeert, moeten we daarbij stilstaan en daarover nadenken! Belang van reflectie, supervisie, intervisie Positieve vs negatieve overdracht o o o Relatie met weerstand ‘Markers’ voor relatiebreuken (Signalen van negatieve overdracht) 3. Het klinisch-psychologisch proces Positief: de therapeut identificeren met een betrouwbaar iemand uit de eigen omgeving Negatief: kan het proces blokkeren en de therapeutische relatie in het gedrang brengen Overdracht hoeft dus niet altijd problematisch te zijn 102 Ontwijking: zich verzetten tegen hulp en tegen de therapeutische relatie Confrontatie: de therapeut rechtstreeks aanvallen Weerstand? Punten waarop weerstand kan verschijnen: o o o Botsen op zaken waar nog niet of zeer moeilijk kan over gesproken worden In relatie tot (complexe) overdracht (werd dit niet opgemerkt?) Waar tegenoverdracht zorgt dat therapeut iets niet opmerkt, hoort of verder kan op ingaan Weerstand kan ook het gevolg zijn van de therapie of kenmerken van de therapeut (de oorzaak ligt dus niet perse bij de patiënt!) Illustratie en toepassing (‘In treatment’) Schrijf op wat je opmerkt omtrent: Aspecten/vragen van ethische hulpverlening o o o o o o o o Respect, onbevooroordeeld zijn Confrontatie + ontkenning door de patiënt Autonomie voor de patiënt: zelfbeschikkingsrecht Contextualiseren: verhaal meer open trekken Autonomie voor de patiënt, maar toch ook sturing door de therapeut (gaat de eigen bedoeling ook communiceren beeld doorbreken!) Bij de therapeut speelt het eigen leven ook een rol (bv. eigen kinderen) Aanvallen patiënt: betekenis achter zoeken, verder proberen verdiepen, signalen erachter begrijpen Empathie + erkenning voor het perspectief van de cliënt Installeren therapeutische relatie Overdracht/tegenoverdracht (boos worden) Markers van mogelijke relatiebreuken + hanteren daarvan door therapeut Intrapersoonlijke beleving van empathie, respect en echtheid Communicatie van empathie, respect en echtheid Vaardigheden: o o Luisterresponsen Inleiding Luisteren Verduidelijken/Concretiseren Parafraseren Reflecteren Samenvatten Actieresponsen Diagnostiek: vooral luisterresponsen Behandeling: vooral actieresponsen 3. Het klinisch-psychologisch proces Gespreks- en relationele vaardigheden 103 Empathie, respect en echtheid Empathie o o Echtheid o o o o o Verbaal Non-verbaal Ondersteunend non-verbaal gedrag Rolgedrag Congruentie Spontaneïteit Zelfonthulling Respect o o Betrokkenheid, begrip en aanvaarding Warmte en nabijheid ECHTHEID Zichzelf zijn zonder een rol te spelen Hulpverleners getraind om “professioneel” te zijn, echtheid refereert naar mens zijn en samenwerken met cliënt Draagt bij tot betere therapeutische relatie omdat het emotionele afstand kleiner maakt Bestaat uit 5 componenten: Echtheid of congruentie is een belangrijke faciliterende conditie Cliënten hebben vaak veel ervaring met discrepante boodschappen: detecteren discongruentie Discrepantie verbaal/non-verbaal Detectie van discongruentie => wantrouwen Beginnersfouten: te vroeg te empathisch, te vroeg prijzend 1. Non-verbale ondersteuning Oogcontact Glimlachen (indien adequaat) Naar voor leunen ! Geen woordenboek voor non-verbaal gedrag zorgvuldig mee omspringen Ook hier is spiegelen belangrijk 2. Rolgedrag vs. jezelf zijn Echtheid wanneer rol, autoriteit en status niet overbeklemtoond worden 3. Het klinisch-psychologisch proces (1) ondersteunend non-verbaal gedrag, (2) rolgedrag, (3) congruentie, (4) spontaneïteit en (5) openheid 104 Bij hulpverlener die zich goed voelt bij cliënten en geen nood heeft een rol op zich te nemen om zich comfortabel te voelen Teveel klemtoon op rol en positie kan overbodige emotionele afstand creëren en intimidatie van cliënt 3. Congruentie Woorden, gedrag en gevoelens van hulpverlener zijn consistent Onder ogen zien van negatieve en positieve gevoelens in sessie en consistent gedragen Anders risico op inconsistent gedragen als hulpverlener (bv. negatieve gevoelens niet uiten, maar wel afstandelijk reageren) 4. Spontaniteit Vaardigheid om zich op een natuurlijke manier uit te drukken zonder uitgekiend of artificieel gedrag Met tact omgaan met cliënt zonder over alles bedachtzaam te zijn Betekent niet dat hulpverleners elke gedachte/gevoel moeten verbaliseren 5. Zelfonthulling Vaardigheid om open te zijn over zelf Eerder complexe vaardigheid die met voorzichtigheid moet worden gebruikt Elke informatie over zelf die hulpverlener aan cliënt doorgeeft Meestal kiest de hulpverlener om verbaal iets over zichzelf te vertellen, maar continue stroom van non-verbale info over zelf, waarvoor minder “gekozen” wordt Soort informatie over zelf kan variëren: o o “Ik tracht wel eerlijk te zijn tegenover anderen, als er iets is, zeg ik dat op een tactvolle manier” Negatieve informatie over zelf: persoonlijke grenzen en beperkingen, faalervaringen, situaties waarin ongepast werd gedragen o “Ik voel ook niet alleen positieve gevoelens t.a.v. mijn kinderen” “Ik ben ook wel eens verrast geweest door de sterk positieve gevoelens die ik had t.a.v. een goede vriend” Positieve informatie over zelf: persoonlijke sterkten, succeservaringen o persoonlijk negatief Persoonlijke informatie: vaak gevoelens parallel aan gevoelens cliënt o o versus versus “Ik heb het vaak ook moeilijk met beslissingen nemen zonder advies van anderen” Redenen om zelfonthulling te gebruiken: o o o o Open en faciliterende sfeer creëren (hulpverlener is gevoelig en warm) Reduceren van afstand t.a.v. cliënt Zelfonthulling of expressie gevoelens bij cliënt bevorderen Perceptie op probleem en gedrag bij cliënt veranderen, nieuw perspectief bieden nodig om doel te bereiken 3. Het klinisch-psychologisch proces Demografisch Positief 105 Basisregels rond wat, wanneer, en in welke mate informatie over zelf wordt gegeven: o o o o Voorbeeld: o o Gaat niet om wel of niet Breedte: cumulatieve mate waarin info wordt gegeven: moderaat beter dan veel (indiscreet, teveel met zelf bezig, nood aan therapie) of weinig (afstand) Duur: tijd die wordt gespendeerd: afhankelijk van (1) teveel geeft te weinig tijd aan cliënt, (2) capaciteit cliënt om iets uit zelfonthulling te halen (! Welzijn van de cliënt staat voorop) Diepte: mate van intimiteit van de informatie. Probeer boodschap parallel te houden aan inhoud en gevoel cliënt (zowel persoonlijk als affect + timing) Cl: “Ik voel me slecht. De zorg voor twee kinderen, het huishouden en mijn werk is soms echt teveel.” Th: “Ik kan me daar wel wat bij voorstellen. Ik heb daar ook mee geworsteld. Vertel eens, wat vind je er zo moeilijk aan” Opletten voor: o o o Opbouw zelfonthulling gedurende therapie: begin demografisch (veilig leren dat zelfonthulling deel therapie is) en later persoonlijk (vaak additief) Acceleratie: opbod zelfonthulling Motivatie voor zelfonthulling: enkel welzijn van de cliënt (bewust zijn van eigen vertekeningen en kwetsbaarheden) RESPECT Vaardigheid om cliënt te appreciëren als een persoon met waarde en waardigheid Belangrijke functie in uitbouw therapeutische relatie: 1. Wil om met cliënt te werken 2. Interesse in cliënt als persoon 3. Acceptatie cliënt 4 componenten: o o o o Betrokkenheid tonen t.a.v. cliënt Inspanning doen om cliënt te begrijpen Onvoorwaardelijke aanvaarding Warmte uitdrukken en nabijheid 1. Betrokkenheid Wil om met cliënt te werken en interesse om dit te doen Op tijd zijn op afspraak, tijd vrijmaken voor cliënt, privacy voor cliënt reserveren, vertrouwen respecteren Barrières zijn gebrek aan tijd en gebrek aan zorg/bezorgdheid 2. Begrip Cliënt voelt zich gerespecteerd in de mate dat hij/zij voelt hoe de therapeut probeert te begrijpen en bezorgd is rond problemen 3. Het klinisch-psychologisch proces 106 o o Door empathie te tonen, vragen te stellen die informatie belangrijk voor cliënt onthullen, commentaar te geven die interesse in begrip cliënt ondersteunen => Respect voor wat de cliënt belangrijk vindt Actief luisteren ook belangrijk medium: parafraseren en reflecteren 3. Niet veroordelen Attitude hulpverlener om gedachten/gevoelens cliënt niet af te keuren Onvoorwaardelijke inleving Hulpverlener moet (covert) gedachten/gevoelens rond cliënt bij zichzelf nagaan (comfortabel voelen) Moeilijkheid om persoonlijke en culturele vertekeningen te plaatsen. verschilt van andere sociale interacties Ga uit van de goede wil van de cliënt (weerstand is geen teken van kwade wil) Niet te snel oordelen, niet beoordelen, niet eigen waarden opdringen => NIET onvoorwaardelijk goedkeuren, WEL het gezichtspunt van de cliënt serieus nemen en de cliënt helpen eisen aan zichzelf te stellen CL: “Ik zeg wat er in me opkomt, wanneer ik dat wil. Als anderen dat niet prettig vinden, is dat hun probleem” HV: Niet Wel “Hoe kun je verwachten dat andere mensen met je opschieten als je er zo’n egocentrische filosofie op nahoudt” “Jezelf zijn is een prioriteit voor jou en daar hoort bij dat je geen blad voor de mond neemt” CL: “Ik weet niet meer wat ik met hem moet doen. Niks helpt. Ik heb gehoord dat bachbloesems helpen tegen depressie. Misschien moet ik dat eens proberen.” HV: Niet Wel “De effectiviteit van bachbloesemtherapie is nog niet echt aangetoond en bovendien lijkt de therapie vooral te werken omwille van het placeboeffect. Je verbetert omdat je er in gelooft, maar eigenlijk is het een effect van spontaan herstel.” “Het klinkt alsof je heel erg begaan met de depressie van je zoon en dat je daarbij op heel wat frustraties botst. We gaan het zo meteen hebben over de voor- en nadelen van bachbloesemtherapie en andere mogelijke interventies. Ik zou eerst graag wat meer horen over je zoon zodat ik zijn problemen beter kan proberen begrijpen.” 4. Warmte Zonder warmte zijn strategieën of technieken misschien wel technisch correct maar therapeutisch impotent (Goldstein, 1986) Warmte reduceert onpersoonlijk karakter interventies of behandeling Warmte lokt warmte uit (! Vooral bruikbaar bij vijandige of weigerachtige cliënten) 3. Het klinisch-psychologisch proces o Hulpverlening 107 5. Nabijheid Wanneer nabijheid niet aanwezig is in therapeutische relatie, is er van beide kanten onzekerheid (desinteresse, opgekropte gevoelens, defensiviteit, irritatie) Bij nabijheid reflecteert hulpverlener op gedachte, gevoel, gedrag van OF: o o o De hulpverlener De cliënt De relatie Nabijheid is niet een doel op zich, maar een middel in opbouw therapeutische relatie Verschillende soorten nabijheid: o o o Hulpverlener nabijheid: “Blij u te zien; sorry, ik kan niet goed volgen, laat we het nog eens overlopen, …” Cliënt nabijheid: “Je lijkt zenuwachtig en wat onwennig om rond dit onderwerp te praten; Je lacht nu, je moet er heel blij om zijn” Relatie nabijheid: “Ik ben blij dat je dat met mij kan delen, ik heb het gevoel dat we ergens geraken vandaag” Nabijheid bruikbaar bij overdracht en tegenoverdracht !! o o o o o Twijfel bij cliënt (…het voelt aan alsof je je woorden wikt en weegt) Vijandigheid, irritatie, boosheid (...ik voel me behoorlijk geïrriteerd omdat je niet op de afspraak verschijnt) Aantrekking (…het is goed dat je me mag, maar ik vraag me af of het ons nu niet tegenhoudt de dingen te vertellen zoals ze zijn) Vastzitten, gebrek aan richting (…op dit moment heb ik de indruk dat we vastzitten, ik heb het gevoel dat we nergens geraken op deze manier) Spanning (…ik ben er me van bewust dat we nu beiden met een vervelend gevoel zitten) Luisteren Waarom luisteren belangrijk is Waarom we niet luisteren Hoe kan ik beter leren luisteren? Basisregel I: om een dynamische gesprekspartner te vormen dien je dynamische luistervaardigheden te ontwikkelen Ons verlangen om gehoord te worden o o o o Wat is er leuk aan fijne gebeurtenissen? We staan te weinig stil bij luisteren Veelvuldige confrontatie met mensen die niet luisteren Eerder regel dan uitzondering (“Alles ca va?”) Hoe reageren bij heftige emoties Het is pijnlijk als mensen niet luisteren => Effect is sterker bij belangrijke anderen (partner, familie en vrienden) 3. Het klinisch-psychologisch proces INLEIDING 108 Basisregel II: je bent een egoïst en je luistert slecht Belangrijke functie van luisteren o o o o Informatie verzamelen Bearing witness: Steun Helpen heftige emoties te hanteren (containment) Opluchting Gehoord worden is serieus genomen worden Geruststellen ≠ luisteren Waarom luisteren mensen niet/slecht? o o o o Verschillende redenen voor niet luisteren: De worsteling om onze eigen noden opzij te zetten (Eerste ervaringen als therapeut!) Therapie = Eerst luisteren dan veranderen Niet zwijgen: Let op luisteren is in functie van één persoon Vaak semi-luisteren Medeleven, zwijgen maar niet aandachtig, adviserend Basisregel III: Luisteren kan je leren/trainen Luisteren: een vaardigheid Hoe kan ik beter luisteren? o o Niveau van luisteren Aandachtig luisteren Empathisch luisteren Luisterresponsen Luisterresponsen Luisteren omvat zien, horen en ervaren: o Cliënt voelt zich begrepen als HV de dingen ziet vanuit hun referentiekader, hoort wat ze zeggen en voelt hoe het is Vaardigheden: o o o o Verduidelijking vragen (vraag na ambigue statement van de cliënt, “wil je zeggen dat…, bedoel je dat… + herhaling wat cliënt zei) Parafraseren (herformuleren van de inhoud van een boodschap: een situatie, gebeurtenis, persoon of idee) Reflecteren (herformuleren van gevoelens cliënt, affectieve deel van een boodschap) Samenvatten (uitbreiding parafraseren en reflecteren, samenbrengen van verschillende boodschappen) 3. Het klinisch-psychologisch proces 109 LUISTERRESPONSEN: PROCES Cliënt is 35-jarige weduwe, moeder van 2 jonge kinderen: “Mijn hele leven stortte in elkaar toen mijn man stierf. Ik blijf heel onzeker over of ik het alleen met mijn kinderen wel ga aankunnen. Mijn man nam altijd alle beslissingen. Ik kan al lang niet meer slapen, ik drink te veel, ik kan niet meer helder denken en ik ben 10 kg bijgekomen. Wie zou mij nu werk geven zoals ik ben?” Verduidelijking: “Hoor ik het goed als je zegt dat één van de moeilijkste dingen voor jou is om genoeg vertrouwen te hebben in jezelf om alleen beslissingen te nemen?” Parafraseren: “Sinds de dood van je man komen alle verantwoordelijkheden en beslissingen op jouw schouders terecht” Reflecteren: “Je bent bezorgd over het feit of je al de verantwoordelijkheden van je gezin wel zal aankunnen” Samenvatten: “Nu je man overleden is, kom je voor een aantal heel moeilijke dingen te staan: de verantwoordelijkheid voor je gezin opnemen, alle beslissingen alleen nemen, en proberen voor jezelf te zorgen” VERDUIDELIJKEN Doelstelling: o o o Vooral bij boodschappen die ambigu zijn (“je weet wel”) en woorden met dubbele betekenis o Cliënt aanmoedigen om meer te vertellen, Accuraatheid checken van wat je als HV hoort Vage, onduidelijke boodschappen verduidelijken vooraleer conclusies te trekken Kwaliteit van begrip: belangrijk om bij onbegrip niet zomaar te gaan invullen volgens het eigen referentiekader 4 stappen: o o o o Inhoud (non)verbale boodschap identificeren (wat zegt cliënt), Nagaan of er vage of ambigue delen in de boodschap zitten, Een gepast begin formuleren (zien, horen, voelen), Ga effectiviteit verduidelijking na Voorbeeld CL: “Soms wou ik dat ik even van de wereld kon verdwijnen” 3. Het klinisch-psychologisch proces 110 HV: “Je wil af en toe stopzetten wat er rondom jou gebeurt en even alleen zijn” CL: “Neen, dat is het niet, ik wou gewoon dat ik even kon ontsnappen aan al het werk dat op me afkomt” HV: “Kun je me beschrijven wat je bedoelt met ‘van de wereld verdwijnen’?” CL: “Wel, ik heb zoveel werk. Ik heb continu het gevoel dat ik achterloop. Ik wou dat ik dat vervelend gevoel even kon afzetten.” Meer proberen dan in een normale situatie (bv. vragen naar voorbeelden, laatste keer, …) Niet te snel tevreden zijn: er is veel specifieke informatie nodig! PARAFRASEREN Boodschappen kennen vaak inhoud (cognitief - parafraseren) en gevoel (affectief reflecteren) o Bv. : « Hoe kan ik mijn vriend vertellen dat ik het wil uitmaken? Hij zal overstuur en verdrietig zijn. Ik denk dat ik gewoon bang ben om het hem te vertellen. » Doelstelling: o o Cliënt helpen focussen op inhoud van boodschap Om inhoud te benadrukken als aandacht aan gevoelens te vroeg of ongepast is Selectieve aandacht aan inhoud boodschap Belangrijkste inhoud herformuleren in woorden HV (want zo beter herinneren) Verschilt van herhalen Stappen: o o o o o Luisteren en herinneren (intern) wat boodschap cliënt was Identificeer inhoud (welke situatie, persoon, object of idee werd besproken?) Gepaste beginzin ontwikkelen (let op sensorische taal) Hervertaal inhoud (geen vraag, wel statement, in eigen woorden HV) + correctheid van je interpretatie nagaan (altijd in vragende zin) Effectiviteit nagaan Een cliënt heeft een lang en verward verhaal verteld over zijn lastige puberzoon. Je begrijpt uit zijn houding en gezichtsuitdrukking dat hij het moeilijk heeft met zijn situatie, maar uit zijn woorden kun je nog niet precies afleiden waardoor dat komt. HV: "Dus je zoon is nu 14 jaar, hij geeft je regelmatig een grote mond en hij wil steeds meer dan wat hij mag. Klopt dat?" Belangrijk bij de inhoudelijke boodschap te blijven CL: “Ja, precies, zo is het, en bovendien…” en hij vertelt meer CL: “Hoe kan ik mijn vriend vertellen dat ik het wil uitmaken? Hij zal overstuur en verdrietig zijn. Ik denk dat ik gewoon bang ben om het hem te vertellen.” HV: “Het klinkt alsof je nog geen manier gevonden hebt om je vriend te vertellen dat je de relatie wil beëindigen omwille van zijn mogelijke reactie. Klopt dat?” 3. Het klinisch-psychologisch proces Voorbeeld 111 REFLECTEREN Voegt emotionele toon toe o o Parafraseren is simpeler Reflecteren vergt inlevingsvermogen Doelstelling: o o o o o Cliënt aanmoedigen meer over gevoelens te praten Cliënt gevoelens meer intens te laten beleven Cliënt helpen om meer bewust te zijn van de gevoelens die hem/haar domineren Cliënt helpen gevoelens te herkennen en ermee om te gaan Cliënt helpen verschillende gevoelens van elkaar te onderscheiden (want: emoties zijn vaak een samenhang van verschillende zaken) Reflecteren is een moeilijke vaardigheid, emoties niet altijd goed te herkennen Stappen in reflecteren: o STAP 1: Luisteren naar aanwezigheid gevoelens Luister naar affectieve woorden in boodschap cliënt. 7 grote categorieën gevoelens: woede, angst, onzekerheid, verdriet, geluk, sterkte en zwakte Geluk: opgewonden, goed, gelukkig, optimistisch, enthousiast, blij, content, relaxed, bevredigd, kalm… Verdriet: wanhopig, depressief, gekraakt, miserabel, ellendig, verlaten, gedesillusioneerd, alleen, slecht, ongelukkig, pessimistisch, gekwetst, verloren, “down”, ontgoocheld, … Angst: paniek, bang, overweldigd, bezorgd, beverig, gespannen, bedreigd, geagiteerd, nerveus, oncomfortabel, ongemakkelijk, defensief, twijfelend,... Onzekerheid: gedesoriënteerd, wantrouwig, verward, twijfelend, onzeker, sceptisch, verrast, onbeslist, verveeld,… Woede: vijandig, furieus, boos, woedend, vol van haat, gemeen, geïrriteerd, beledigd, gefrustreerd, ongeduldig, … Sterkte, potentieel: krachtig, autoritair, sterk, potent, belangrijk, vol vertrouwen, zonder angst, energiek, moedig, vol moed, adequaat, zelfverzekerd, vaardig, beslist, in staat, ... Zwak: beschaamd, zwak, zonder kracht, kwetsbaar, uitgeput, nutteloos, gedemoraliseerd, ontmoedigd, hulpeloos, onbekwaam,… Emoties zijn vaak erg gelaagd o Daarom: belangrijk om verduidelijking te vragen o Grote fragmentatie/differentiatie in hoe een gevoel precies kan zijn o Bv. kwaadheid: Gekwetst Verdriet Teleurstelling o Bv.: “Wat bedoel je met verdriet?” dit soort vragen zie je niet zoveel in ‘normale’ situaties Hierbij is het belangrijk om bij de emoties te blijven! 3. Het klinisch-psychologisch proces 112 o o o o o STAP 2: Emotie uit non-verbaal gedrag detecteren STAP 3: Verbaal teruggeven emoties, in eigen woorden HV Woordkeuze is zeer belangrijk (best dicht bij de woorden van de cliënt blijven) Niet enkel type emotie, ook intensiteit (nogal, sterk, eerder, …) Je moet dus goed begrijpen wat de patiënt bedoelt STAP 4: Start reflectie met gepaste opening Het lijkt alsof je… voor mij is het duidelijk dat… Het klinkt alsof… ik hoor je zeggen… Ik kan je woede voelen, je voelt de woede nu,… STAP 5: Context of situatie waarin emotie voorkomt beschrijven Contextualiseren: welke emotie bij welke situatie? STAP 6: Ga effectiviteit reflectie na Voorbeeld Exploratie van de emotionele beleving van de cliënt Cliënt over zijn puberende zoon: HV: "Dus je zoon is nu 14 jaar, hij geeft je regelmatig een grote mond en hij wil steeds meer dan wat hij mag. Daardoor voel je je machteloos.” De cliënt heeft nu de gelegenheid om je aan te vullen of te verbeteren CL: "Ja, precies. Maar dat niet alleen, het maakt me zo…" CL: “Je kan je niet voorstellen hoe ik me voelde toen ik ontdekte dat mijn vrouw me bedroog. Ik zag rood van woede! Wat moest ik doen, haar verlaten of haar een hak terug zetten?” HV: “Het lijkt alsof je zowel kwaad als wraakzuchtig bent nu je ontdekt hebt dat je vrouw vreemdgaat.” CL: “Ik ben kwaad ja, maar niet echt wraakzuchtig, ik denk dat ik haar gewoon hetzelfde ambetante gevoel wil geven als ik voel.” HV: “Het lijkt alsof je heel kwaad bent nu je ontdekt hebt dat je vrouw vreemdgaat.” SAMENVATTEN Thema’s en patronen herkennen en benoemen o o o De belangrijke punten kaderen Structureren van de therapie Waarover hebben we het juist gehad? + toetsen Zo is het gemakkelijker om informatie op te halen Wat cliënt steeds herhaalt, of grote intensiteit Doelstelling: o o o o Verschillende elementen van een boodschap van een cliënt samenbrengen Een thema of patroon identificeren Aan een stuk doorpraten onderbreken Om vooruitgang te bespreken 3. Het klinisch-psychologisch proces 113 Stappen in samenvatten: o o o o o Luister en herinner boodschap of serie boodschappen over de tijd (wat zijn sleutel gedachten en gevoelens); Identificeer patroon, thema, of verschillende elementen die samen horen (wat vermeldt cliënt herhaaldelijk) Selecteer een gepaste beginzin met jij of naam cliënt Selecteer woorden die thema of patroon weergeven (eigen woorden gebruiken) Ga effectiviteit van de samenvatting na Voorbeeld Voorbeeld: samenvatting om verschillende elementen samen te brengen: CL (student): “Ik dacht altijd dat ik leerkracht wou worden, maar nu weet ik het niet meer. Ik dacht altijd dat het een ideaal beroep was voor een vrouw. Maar ik weet niet of dat een goede reden is.” HV: “Je vraagt je af of leerkracht worden echt is wat je wil of wat je denkt dat een vrouw zou moeten doen.” Voorbeeld: samenvatten om thema te identificeren: CL (35-jarige man): “Eén van de redenen waarom we scheidden is dat zij mij altijd dwong dingen te doen. Ik kon nooit nee tegen haar zeggen. Ik gaf altijd toe. Ik zal het wel moeilijk hebben om nee te zeggen tegen mensen.” HV: “Je ontdekt dat je de neiging hebt om toe te geven of niet te doen wat jij zelf wel in verschillende belangrijke relaties, niet enkel met je ex-vrouw.” Voorbeeld: samenvatten om tempo te reguleren: CL (26-jarige vrouw): “Ik had een verschrikkelijke week. De verwarming viel kapot, mijn hond geraakte vermist, mijn auto stond in panne en daarbovenop ben ik ook nog eens twee kilo verdikt. Het lijkt alsof alles op me afkwam” HV: “Laat ons eerst even stoppen voor we verder gaan. Het lijkt alsof de tegenslagen zich opgestapeld hebben deze week.” Luisteren = respons naar cliënt die voornamelijk zijn/haar standpunt verduidelijkt, samenvat of reflecteert Soms is het gelegitimeerd om binnen HV verder te gaan dan het referentiekader van de cliënt en interventies te doen die het perspectief van de HV weergeven Deze interventies = actieresponsen o o o Actief, eerder dan passief Vanuit HV, eerder dan vanuit cliënt (dus: je eigen perspectief als HV meegeven) Directief Luisteren reflecteert over het algemeen hoe de cliënt zichzelf begrijpt, terwijl actierespons reflecteert hoe de HV de problematiek begrijpt o Gebeurt vaak later in de therapie: anders risico dat er niet accuraat geïnterpreteerd wordt + tegen dan al een vertrouwensrelatie opgebouwd 3. Het klinisch-psychologisch proces Actieresponsen 114 o Doelstelling: cliënten de noodzaak tot actie en veranderen helpen inzien vanuit een meer objectief referentiekader o o “Luister” basis kan receptie actie vergemakkelijken het effect van actieresponsen is veel groter wanneer er eerst goed geluisterd wordt! HV luisteren vaak te weinig (defensie) 4 actie-responsen: o o o o Hoofddoel = verandering Actieresponsen moeten worden voorafgegaan door luisteren o Belangrijk dat er voor men gebruik maakt van een actierespons, eerst goed geluisterd wordt! Vragen stellen: open of gesloten vraag Confrontatie: beschrijving van discrepantie bij cliënt Interpretatie: mogelijke verklaring van gedrag cliënt of samenhang tussen verschillende gedragingen cliënt Informatie geven: doorgeven van gegevens of feiten over ervaringen, mensen, gebeurtenissen, alternatieven Voorbeeld: cliënt is 35-jarige weduwe, moeder van 2 jonge kinderen: o “Mijn hele leven stortte in elkaar toen mijn man stierf. Ik blijf heel onzeker over of ik het alleen met mijn kinderen wel ga aankunnen. Mijn man nam altijd alle beslissingen. Ik kan al lang niet meer slapen, ik drink te veel, ik kan niet meer helder denken en ik ben 10 kg bijgekomen. Wie zou mij nu werk geven zoals ik ben?” VRAGEN STELLEN Effectiviteit hangt af van type en frequentie o o o Niet te veel vragen stellen in het begin Cognitieve ruimte minder beschikbaar voor de hulpverlener Minder oog voor de nuances van de patiënt zelf Gevaar voor “kruisverhoor”, vooral tijdens stiltes of vastzitten Enkel vragen stellen als er reden voor is Meest effectief zijn open vragen (wat, hoe, waar, wie, ...) naar belangrijke info over de cliënt o o o o o Wat => feiten en informatie Hoe => sequensen en proces, emoties Waarom => redenen, rationaliseren Waar/wanneer => tijd/plaats Wie => personen Een bredere beschrijving van gedrag en gevoelens vragen Best met open vragen (beginwoorden zijn van belang!) Gesloten vragen beginnen vaak met “is”, “kan”, “doe”, “was”… en kunnen vaak worden beantwoord met ja of neen o o Het zijn meer gerichte vragen (bv. naar medicatie) waarop kortere antwoorden gegeven kunnen worden Voorbeelden: Is er geschiedenis van depressie in je familie? Van de problemen die we bespraken, wat ergert je het meest? Plan je een vakantie deze zomer? 3. Het klinisch-psychologisch proces 115 Open vragen: o o o o Gesloten vragen: o o o o Onderwerp of gesprek vernauwen/focussen Specifieke informatie bekomen Parameters van probleem identificeren Praatvaardige cliënt onderbreken Kenmerken van / regels voor het stellen van vragen: o o o o o o Een gesprek beginnen Cliënt aanmoedigen meer te vertellen Specifieke voorbeelden rond gedrag, emoties, cognities van cliënt bekomen Cliënt motiveren verder te praten Vragen stellen rond bezorgdheden cliënt Voeg pauze in na vraag Eén vraag tegelijk vragen Vermijd ver- of beoordelende vragen (wat in plaats van waarom) In sommige niet-Westerse culturen is vragen stellen intrusief en offensief Teveel nadruk op expert-positie Stappen in vragen stellen: o o o o Vraag je af wat de doelstelling is van de vraag, en of ze therapeutisch bruikbaar is (luister eerst, vraag moet rond bezorgdheid cliënt draaien) Beslis of een open vraag verantwoord is (exploratie) of een gesloten vraag (focussen, vernauwen) Selecteer een gepast beginwoord Ga effectiviteit van vraag na Voorbeeld CL: “Ik weet niet waar te beginnen. Mijn huwelijk staat op springen. Mijn mama is recent gestorven en ik heb problemen op het werk.” HV: “Ik hoor dat er vanalles gebeurd is en dat je je overweldigd voelt. Welk van de drie dingen die je daarnet genoemd hebt, geeft je het meest zorgen op dit moment?” CL: “Mijn huwelijk. Ik probeer het te redden, maar mijn man heeft het opgegeven.” HV beschrijft discrepanties, conflicten, gemengde boodschappen die duidelijk worden vanuit gevoelens, gedachten, gedrag cliënt Discrepantie kan te maken hebben met: o o o o o Verschil verbaal en non-verbaal gedrag Verschil verbaal gedrag en actie (HV is belangrijk en sessie afbellen, ik ga x doen en doet het niet) Verschil twee verbale boodschappen (Ik hou echt van mijn zoon hoewel hij nagel aan mijn doodskist is) Verschil twee non-verbale boodschappen (lachen en huilen) Verschil twee personen (koppel, ouder-kind, HV-cliënt) 3. Het klinisch-psychologisch proces CONFRONTEREN 116 o Verschil verbale boodschap en context of situatie (koppel heeft serieuze conflicten en wil kind) Incongruente of gemengde boodschappen cliënt identificeren Andere percepties op “zelf” cliënt of situaties exploreren Aandacht van de cliënt focussen op aspecten van zijn of haar gedrag die, indien ze zouden veranderen, naar een beter functioneren kunnen leiden Moet cliënt uitnodigen om consequenties gedrag na te gaan, niet defensief reageren Motivatie voor confrontatie mag niet aanval of ventilatie frustratie zijn, wel cliënt vooruit helpen o o Confrontatie komt er vanuit de intentie om de cliënt te helpen een goede therapeutische relatie kan hierbij handig zijn Wat niet mag: Vanuit frustratie en onvrede vanuit de hulpverlener naar de cliënt toe Teveel confronteren: enkel wanneer het echt nodig is (om defensiviteit te vermijden) Focus op inconsistentie probleem, niet persoon Let op non-verbaal gedrag (taal, toon, houding,…), mag niet be(ver)oordelend zijn Wees concreet/geef specifiek voorbeeld, niet vaag o o Exploratief en niet corrigerend o o Wat ik niet goed begrijp is dat… Let op met “maar…”: wijst op een negatie van het vorige deel van de zin! (en belangrijk dat je niet be-/veroordeelt Enkel als er voldoende vertrouwen is in HV relatie Tijd is heel belangrijk bij confrontatie: o o o Confrontatie op moment dat cliënt er iets mee kan aanvangen Tijd genoeg na confrontatie geven voor reactie en discussie Niet te vaak confrontatie na elkaar Confrontatie werkt vooral op begrip en bewustzijn, heeft beperkingen Defensieve reacties: o o o o o o HV diskwalificeren (hoe weet jij dat, je hebt zelf geen kinderen..) HV overtuigen dat zijn/haar visie fout is Belang van onderwerp devalueren Ergens anders steun zoeken (ik vertelde mijn vrienden…) Akkoord gaan, maar geen gevolg geven Onzekerheid tonen Stappen in confronteren: o o o Zoek naar discrepanties of gemengde boodschappen Probeer verschillende elementen in de discrepantie samen te vatten (gebruik en in plaats van maar) Om confrontatie beter te laten aankomen, gebruik woorden van cliënt 3. Het klinisch-psychologisch proces Niet: “Je wil dat mensen je graag hebben, en je stoot ze af” Wel: “Je wil dat mensen je graag hebben, nu lijkt het wel zo dat als ze te dicht komen, je de neiging hebt om brutaal te reageren” 117 o Ga effectiviteit confrontatie na Voorbeeld “Je zegt dat je je op je gemak voelt en tezelfdertijd merk ik dat je aan je handen aan het prutsen bent.” “Enkele weken geleden vertelde je hoe belangrijk deze gesprekken voor je zijn. Nu merk ik dat je de voorbije twee afspraken afgezegd hebt.” “Je lijkt er je van bewust te zijn dat je hem het grootste deel van de tijd graag ziet, Toch kan zijn gedrag je soms ook kan irriteren.” “Jullie zijn al drie keer uit elkaar geweest sinds het begin van therapie en nu vertellen jullie me dat jullie een kind willen om je relatie te verbeteren. Veel koppels vertellen me dat een kind de stress in de relatie verhoogt, eerder dan verlaagt. Hoe kunnen jullie die twee dingen met elkaar verzoenen?” HV: “Je lijkt bezorgd om de scheiding van je ouders.” CL: “Eigenlijk voel ik me daar gelukkig om. Ik ben blij dat ze eindelijk gescheiden zijn” (zegt dit op verdrietige toon) HV: “Je zegt dat je gelukkig bent en tezelfdertijd hoor ik in je stem dat je je ongelukkig voelt.” CL: “Ik weet echt niet waar je het over hebt. Ik voel me helemaal niet ongelukkig.” INTERPRETEREN Nieuwe kijk op moeilijkheden en andere verklaringen o o De perceptie van de cliënt is vaak sterk negatief gekleurd De bedoeling is om een nieuwe kijk te scheppen op gedragingen, situaties, … Statement dat associaties legt tussen verschillende gedragingen cliënt (eventueel causale verbanden) of mogelijke verklaring Interpretatie vanuit theoretisch kader o Doelstelling: o o o De relatie identificeren tussen impliciete boodschappen van de cliënt en gedrag Gedrag van cliënt op een alternatieve manier of met een andere verklaring bekijken Het begrip van cliënt rond eigen problematiek verhogen als basis voor verandering of actie Reacties cliënt: o o o Vertrekken vanuit een therapeutisch kader (maar moet niet altijd) Van expressie groter begrip rond zelf en emotionele opluchting tot stilte Bij hostiliteit, beter om onderwerp te laten rusten en er eventueel later op terug te komen Gebruik van metaforen vaak heel bruikbaar Timing is heel belangrijk: o o Meestal niet in eerste contacten, enkel als cliënt er klaar voor is (alsof cliënt interpretatie zelf zou kunnen maken) Tijdstip in de sessie: best begin of midden, zodat er tijd genoeg is voor bespreking 3. Het klinisch-psychologisch proces 118 Check of interpretatie gebaseerd is op wat cliënt echt zegt en niet op bias HV Taal is belangrijk: best ik-boodschappen en met gebruik van “het is mogelijk” of “wellicht”... Stappen in interpreteren o o o o o Detecteer impliciet deel in boodschap cliënt Hoe past deze boodschap binnen een theoretische oriëntatie Wat zijn positieve aspecten van het probleem waar de cliënt controle over heeft Gebruik woorden die matchen met de woorden van de cliënt Ga effectiviteit interpretatie na Voorbeeld CL: “Ik begrijp mezelf niet. Ik kan gemakkelijk seksueel opgewonden geraken als we niet thuis zijn, zelfs in de auto of op restaurant. Maar thuis lukt het me vrijwel nooit.” HV: “Ik kan verkeerd zijn hoor, maar het lijkt alsof je vooral seksuele opwinding ervaart wanneer je op ongewone plaatsen bent, dus weg van de ‘gewone sleur’, waar er een zekere spanning aan verbonden is.” Informatie geven Kan gaan over juridisch aspecten, bijdragen, steun, diagnose, hulpgroepen, … o o o o o Doelstellingen: o o o o Je geeft gewoon de mogelijkheden mee: “Dit i s wat we weten” En niet: “Dit moet je doen” Psycho-educatie o Alternatieven identificeren Alternatieven evalueren Mythes doorprikken Cliënten motiveren om dingen die ze vermijden te exploreren Verschilt van advies geven o Belangrijk dat je zorgvuldig en correct de patiënt informeert Breng de informatie zo begrijpelijk mogelijk over Zorg ervoor dat de informatie toegespitst is op de patiënt zelf Je kan ook de familieleden mee informeren Kan interactief: folders, internet, … Bv. uitleg stoornis en aanpak Wanneer? o o o Ga na welke info cliënt reeds heeft Ga na of deze info valide, waar, voldoende,.. is Wacht op cues van cliënt o o o Ga na welke info nuttig is voor cliënt Baseer je op betrouwbare en valide bronnen Structureer informatie o Vermijd vakjargon Wat? Hoe? 3. Het klinisch-psychologisch proces 119 o o o o Geef volledige info (ook negatieve dingen) Doseer: geef niet teveel informatie Vraag naar gevoelens/bias cliënt t.a.v. info Gebruik pen en papier Hulpverlening als wederzijdse beïnvloeding Videofragment ‘In Treatment’ (uit vorige cursus) Therapeut gaat op gesprek met z’n supervisor Je ziet heel duidelijk waardenoverdracht (hij bespreekt het) o o o Normaal dat er bij jou als therapeut vanalles en nog wat opgeroepen wordt o Walgt van bommenwerper Voelt zich slecht bij uitspraak over abortus Moeten mensen in mijn hoofd kunnen kijken… Oplossing: supervisie of er over praten Nood aan bevestiging, heel erg gericht op zelfbevestiging o Neemt nieuwe patiënten aan om te laten zien: zie het gaat nog goed met mij Hij zit in een impasse Te maken met overdrachtgevoelens en tegenoverdracht, waar je als therapeut mee geconfronteerd wordt Belangrijk dat te beseffen en tijdig hulp in te roepen Inleiding Wat roept het op als een cliënt zegt: o o o o (wanhopige toon) “U moet mij helpen, U ben de enige die mij begrijpt” “We zijn nu al de 5e sessie en ik voel me nog altijd even slecht. Ik had meer aan die pillen” Twijfel aan expertise “Hoe kan jij nu begrijpen wat ik doormaak? Je bent 22 jaar en hebt nog geen kinderen!” “Jij begrijpt me echt en je meent het zo goed met mij. Soms fantaseer ik wel eens dat we een relatie hebben. Ik weet dat het niet kan maar toch…” Duidelijke erotische overdracht Cliënt heeft ook invloed op de therapeut (en op zijn/haar houding) !! Procesmanagement Niveaus: o o o Diagnostiek (klachtgericht, persoonsgericht) Therapeutische relatie Verandering Fase-afhankelijk ! Beïnvloeding is kenmerk van elke relatie, ook therapeutische: o o Interpersoonlijk (2 mensen) Wederkerig/Bi-directioneel (aantrekking, kwaadheid …) 3. Het klinisch-psychologisch proces 120 Leidt tot een ingewikkelde dynamiek tijdens de hulpverlening (want: therapie is niet volledig emotievrij) Hypothese (Strong): o HV wil cliënt veranderen => cognitieve dissonantie bij cliënt door verschil visie HV en visie cliënt => ongemakkelijk voor cliënt => dissonantie reduceren door Enerzijds willen veranderen, anderzijds niet dissonantie (“Ik moet veranderen, maar het lukt niet”) “Het lukt niet om te veranderen”, bv. bij een alcoholverslaving HV te diskwalificeren “Je bent toch maar een kwakzalver” “Wat weet jij daar nu van?” Rationaliseren Informatie zoeken die tegenspreekt “Roken is ongezond” “maar ik ken iemand van 80 jaar, een roker …” HV proberen veranderen Aanvaarden idee HV Aanvaarden idee HV meer waarschijnlijk: o o o Wanneer je wil veranderen: schat goed in wanneer en hoe: de cliënt moet gemotiveerd zijn om te veranderen Onderling overleg Belangrijk dat alles zoveel mogelijk uit de cliënt komt: verhoogt de intrinsieke motivatie Timing (aansluiten bij cliënt) Bv. in de contemplatiefase/overwegingsfase: de cliënt is nog niet volledig klaar om te veranderen Daarom zijn er verschillende fasen Timing is zeer belangrijk: eerst werken rond (intrinsieke) motivatie Kenmerken HV: Die ervoor zorgen dat het makkelijker wordt voor de cliënt om bepaalde dingen te aanvaarden (veranderingen, inzichten, therapeut) Zijn ook afhankelijk van de kenmerken van de cliënt Als HV als expert/competent overkomt Als HV attractief overkomt Als HV als te vertrouwen overkomt Kenmerken van cliënt: leeftijd, geslacht (match therapeut), ras, attractiviteit, cognitieve stijl, motivatie, betrokkenheid, ... o o Eerder interactie die hierbij rol speelt Manier waarop je als therapeut omgaat met die bepaalde cliënt Veel meer kans therapie gaat slagen Belangrijk dat je personen evenveel helpt Expertise/competentie Competentie is niet dogmatisch, autoritair of “one up” zijn o Niet te veel in expertrol gaan zitten!! 3. Het klinisch-psychologisch proces 121 o Het is belangrijk om te gaan werken met wat de cliënt wenselijk en haalbaar acht Wel te vertrouwen, aandachtig en in staat om te helpen (door (non)verbale cues) door cliënt het probleem te laten exploreren en cliënt oplossingen te laten genereren Niet profileren als “de expert” intimideert cliënten; wel gelijkheid, vriendelijkheid tonen (dus ook niet « one down » zijn) Perceptie van cliënt dat HV zal helpen om problemen te verminderen Perceptie cliënt over therapeut is gebaseerd op: o Eerste gesprekken (statisch): opleidingsniveau, training, certificaten, anciënniteit, taal, setting, boeken, sekse, oordeel anderen, reputatie, (kledings)stijl HV Die eerste perceptie is heel belangrijk! o Later (dynamisch): expertise niet meer zo belangrijk, wel geheel van non-verbale en verbale gedragingen Spiegelen, parafraseren, enz. Komt niet per se overeen met de expertise/competentie die je hebt als HV Non-verbaal gedrag: o Oogcontact, leunen, vloeiend praten Verbaal gedrag: o o o o o Goede vragen die gedachten uitdagen Aansluiten bij cliënt en luisteren (belang van luisterresponsen) Tempo in de sessie Concretiseren wat de cliënt aangeeft Interpretaties (actieresponsen) Vanaf eerste (telefonisch) contact tot laatste sessie moet hulpverlener “intelligente” vragen stellen Indeling van Tomm (1988) in 4 verschillende soorten vragen op 2 assen: o o Variatie in vragen m.b.t. wie de informatie als antwoord op vraag zal gebruiken (continuüm) Gericht op oriëntatie (begrijpen, i.f.v. HV) Gericht op beïnvloeding (i.f.v. CL) Variatie in vragen m.b.t. het om lineaire dan wel circulaire informatie gaat Lineair: oorzaak – gevolg Circulair: alles hangt met alles samen 3. Het klinisch-psychologisch proces EXPERTISE: GOEDE VRAGEN STELLEN 122 Rechtstreekse vragen Wat is het probleem? o o o o Oriënteren (voor hulpverlener) en lineair Onderzoekend, deductief, rond inhoud en feiten, om probleem uit te leggen Duiden vaak iemand of iets aan dat verkeerd is en moet veranderen (lineair) Bv. “Waarom komt uw man laat thuis van werk?” (veel werk, pas gepromoveerd, komt niet graag thuis,…) Circulaire vragen o o o o o Oriënteren (hulpverlener) en circulair Circulair (alles is met alles verbonden) => systemisch denkkader Exploratief, nieuwsgierigheid therapeut Informatie over patronen tussen mensen Bv. “Wat is er anders aan de dagen dat uw man niet overwerkt? Wie begint over het onderwerp overwerken? Wat is verschil tussen vroeger en nu?” Strategische vragen Peilen naar verandering o o o o o Beïnvloeden (voor cliënt) en lineair Nieuwe mogelijkheden in een bepaalde richting opperen Gaan uit van oorzaak-gevolg relatie Suggereren veranderingen in bepaalde richting Bv. “Wat zou er gebeuren, mijnheer, indien U ‘s ochtends vroeger zou beginnen werken waardoor U vroeger thuis zou kunnen komen?” Reflexieve vragen o Bedoeling cliënt te laten nadenken 3. Het klinisch-psychologisch proces Wat zijn de verschillende effecten? 123 o o o o o Beïnvloeden (voor cliënt) en circulair Faciliteren ook verandering, maar zonder richting aan te geven, laten verschillende mogelijkheden open….. => Neutraal Zonder richting! Cliënt zelf in staat ander gedrag te bewerkstelligen D.m.v. vragen nieuwe reacties bewerkstellingen (dus cliënt in staat om anders te reageren) Het is de bedoeling om de mogelijkheid tot verandering meer open te legen Bv. “Als u, mijnheer, niet zou overwerken, hoe zou het leven van jullie dan veranderen ?” Bv. CL: “Mijn echtgenoot is een ramp. Hij heeft geen aandacht meer voor me en respecteert me niet. Ik hoop echt dat u hem kunt veranderen nu we samen in therapie gaan, want zo gaat het niet langer. Als hij dat toch eens zou inzien!” Rechtstreekse vraag? Waarom? Circulaire vraag? Wanneer is het begonnen? Strategische vraag? Wat wil je anders? Reflexieve vraag? Zijn er zaken die je al hebt geprobeerd? EXPERTISE: TEMPO AANPASSEN Hangt af van snelheid waarmee de cliënt informatie geeft Hulpverlener kan tempo wijzigen door: o o o o Heeft belangrijke impact op verloop sessie: o o Hoe tempo veranderen? o o Te snel: op bepaald onderwerp focussen en bevragen, emoties exploreren Te traag: naar ander onderwerp overgaan Temporiseren: o o o Te snel => ontbreken belangrijke informatie Snelheid kan ook te maken met problematiek cliënt Snel: als het over gevoelig onderwerp gaat Traag: wanneer het tot verandering zal komen Te traag => saai voor hulpverlener en cliënt Cliënt volgen door te spiegelen, reflecteren en actief te luisteren Versnellen door vragen te stellen, peilen naar verandering, proces bespreken eerder dan inhoud, focussen op hier en nu, ook non-verbaal gedrag Vertragen door te exploreren, emoties te laten ventileren, door te vragen Ideaal tempo is afhankelijk van: o o Problematiek (trauma) Vaak sneller, respecteer dat ook Tempo cliënt Zoveel mogelijk volgen 3. Het klinisch-psychologisch proces Verdere exploratie Focus op ander onderwerp Bijkomende vragen Emoties te exploreren 124 o o o o Motivatie cliënt (zeer gemotiveerd => hoger tempo) Angst voor verandering cliënt (weinig angst => hoger tempo) Negatieve consequenties verandering Vooropgestelde lengte therapie Therapieën die langer (in maanden) duurt dan ander bepaalt ook lengte therapie EXPERTISE: CONCRETISEREN ≠ actieresponsen Verhaal van cliënten is vaak warrig, oppervlakkig, abstract, en vertoont hiaten: zowel (1) weglatingen, (2) vervormingen, als (3) generalisaties o o HV kan taalkundige tools gebruiken om betekenis woorden cliënt te achterhalen en hiaten op te vullen o Concretiseren als basis voor doelstellingen en evaluatie o Heel belangrijk! Concretiseren kan ook door: o o o o o Het wijzigen van de visie van een cliënt creëert meer ruimte voor de mogelijkheid tot verandering Belangrijke tool is vragen stellen om exactheid en concreetheid van cliënten te bekomen (ook ter controle van de interpretatie van de HV) o => duidelijk krijgen hoe algemeen gekende begrippen (depressie, angst, woede, …) begrepen worden door cliënt Opdrachten mee te geven Bv. een registratieopdracht (gedragstherapie) 5-G’s: Gebeurtenis, Gedachte, Gevoel, Gedrag en Gevolgen Ratings (thermometer, punten geven,…) Observeren Filmisch verslag maken van een gebeurtenis !! Niet te onderschatten vaardigheid Weglatingen Enkelvoudig: ik ga; ik ben bang… naar waar, waarvan? Vergelijking: zij is de beste; mijn broer is beter dan mij… vergeleken met wie, wanneer? In wat, wanneer, hoe? o Manier om cliënt al stukje te gaan veranderen Referentie: zij staan mij altijd in de weg; ik word er ziek van... wie specifiek staat je in de weg, wat maakt je ziek? Werkwoord: hij frustreert mij; ik ben boos… hoe frustreert het jou, hoe boos? 3. Het klinisch-psychologisch proces Ze zien op die manier geen mogelijkheid om te veranderen Competentie HV is ook afhankelijk van mate waarin hij in staat is warrig verhaal te concretiseren 125 Noodzakelijkheid (geen keuze): het is absoluut nodig om mijn gevoelens te verbergen tegenover mijn man.... Waarom is het eigenlijk noodzakelijk “wat stopt je om je gevoelens te uiten” Mogelijkheid (geen keuze): ik mag mijn gevoelens niet uiten tegenover mijn man.... andere mogelijkheden “wat zou er gebeuren als je je gevoelens toonde” Beoordelaar (vaag): het is slecht om je studies te verwaarlozen, mensen zouden beter moeten doen… Voor wie is het slecht, wie moet beter doen, wiens opinie verwoord je nu? o Mythes of bepaalde ideeën bevragen!! Belangrijkste regel: als je voelt dat er iets weggelaten is: probeer dat te laten aanvullen, stel vragen! Vervormingen Nominalisatie: ik heb geen vrijheid, ik wil veiligheid… Bij wie voel je je niet vrij? Wanneer, waar en met wie? Hoe wil je je veilig voelen? o Werkwoorden in vraag formuleren! Van zn een ww maken!! Oorzaak/gevolg: zo lang mijn leerkracht in de buurt is, voel ik me veilig; jouw gezaag maakt me gek… Hoe bepaalt de aanwezigheid van de leerkracht geluk? Hoe maakt gezaag je gek? Gedachten lezen: als je zo doet, weet ik dat je me haat; ik weet dat hij me niet graag mag… Hoe weet je dat? Veronderstellingen: je weet dat ik eronder lijd; mijn dochter is zo koppig als mijn man… Hoe erg en wanneer lijd je eronder? Hoe zie je dat je man koppig is? Generalisaties Universele opvattingen: ik heb het altijd moeilijk met dergelijke dingen; ik verlies altijd… Ben je er nooit in geslaagd iets van die aard te leren? Kan je je herinneren dat je ooit eens niet verloor? !!uitzonderingen Complexe equivalentie: mijn vrouw wil werken, ze houdt niet van me… Hoe toont je vrouw dat ze niet van je houdt, hou jij van haar, werk jij? Zijn er partners die werken en toch liefhebben? o Proberen uitdagen! Ze maakt me van streek (weglating) o Ik mag dit niet doen (weglating, noodzakelijkheid) o Hoe weet je dit precies? Ik verlies altijd mijn zelfbeheersing als ik in de groep iets moet zeggen (generalisatie, universele uitspraak, altijd) o Wat verhindert je om het te doen? Ik weet dat hij me dom vindt (gedachten lezen) o Hoe, wanneer brengt ze jou precies van streek? Heb je jezelf nooit in de hand gehad voor een groep? De manier waarop hij me aankijkt, maakt me bang (oorzaak-gevolg) o Hoe maakt de manier waarop hij je aankijkt je bang? 3. Het klinisch-psychologisch proces Concretiseren: voorbeeld 126 Ik ben ongelukkig (weglating) o Over wat, wanneer? Ik ben niet zelfstandig (nominalisatie) o In welke zin gedraag je je niet zelfstandig? EXPERTISE: POSITIONERING Weerstand roept non-therapeutische responsen op Afhankelijk van positie (roos van Leary) o o De twee assen werken verschillend: Als de een samenwerkt, doet de ander dit ook (en omgekeerd) Als de een zich dominant opstelt, zal de ander zich submissief opstellen (en omgekeerd) Dus opletten: de HV mag niet te dominant zijn helpt niet Daarom: belangrijk om als HV mee te gaan in de volgende positie en dan wordt de cliënt dominanter Er zijn 4 ‘hoofdposities’: Boven = dominant Onder = submissief, volgend Tegen = vijandig Samen = samenwerkend Weerstand is een communicatieve vaardigheid, een kwestie van communicatieve stijl Weerstand is een cruciale bron van informatie Weerstand is vaak afhankelijk van het veranderstadium Omgaan met weerstand: motiverende gespreksvoering (om de intrinsieke motivatie te verhogen) 3. Het klinisch-psychologisch proces Handig om om te gaan met weerstand: 127 Nadenken over: o o Wat zijn de gevolgen van verandering? Wat zijn de redenen voor weerstand tegenover verandering? Attractiviteit Mate waarin men als HV als aantrekkelijk gezien wordt Perceptie van attractiviteit door cliënt = mate waarin HV vriendelijk, aardig, prettig in de omgang is en overeenkomst vertoont Effect interventie is grootst bij wederkerige aantrekking o Relatie-ondersteunend o + Stereotiepe gedachten omtrent attractieve personen = succesvol De attractiviteit van de hulpverlener maakt het gemakkelijk om naar jou als HV toe te komen Attractiviteit = zowel fysieke/oppervlakkige als interpersoonlijke/relationele dimensies o o Fysieke attractiviteit (statisch) vooral in eerste sessies In latere sessies verdwijnt effect attractiviteit door effect competentie (dynamisch) Fysieke/oppervlakkige attractiviteit omvat voorkeuren qua stijl, gewicht, verzorging….. (uiteraard zeer interindividueel verschillend) Attractiviteit ook interpersoonlijk/relationeel door non-verbaal gedrag + zelfonthulling en structureren ZELFONTHULLING Zelfonthulling: moderaat niveau, graad van intimiteit afhankelijk van stadium therapie, bij problemen gelijkend aan die cliënt o Qua intensiteit wel aanleunen bij die van cliënt STRUCTUREREN Structureren: om perceptie van overeenkomst te maximaliseren o o o o Duidelijk maken aan cliënt: dit ben ik, zo werk ik, … Verwijst naar een interactioneel proces tussen HV en cliënt waarin ze tot een overeenkomst komen wat betreft rol van de HV, begrip van wat gebeurt in therapie en wat de doelstellingen zijn Verwijst ook naar ethische plicht om cliënt te informeren rond doelstellingen, technieken en beperkingen therapie ‘direct structuring’: HV brengt op een actieve en directe manier structuur rond doelstellingen, proces, rol perceptie => overeenkomst cliënt en HV en veiligheid in relatie creëren => attractiviteit Belangrijk bij transitiemomenten in therapie Dat hebben we al gedaan, dat is al veranderd, dit moeten we nog doen cliënt overzicht 3. Het klinisch-psychologisch proces 128 Richtlijnen structureren: o o o o o o Structuur onderhandelen, niet opleggen Nooit als straf (bv. Beperkingen) Reden voor structuring geven (bv. andere fase) Let op of cliënt er klaar voor is Teveel is niet goed (te rigide, HV is teveel bezig met controle houden) Kan competentie niet vervangen Voorbeeld structureren 1ste gesprek met Marie die heel onzeker is of ze al dan niet in therapie zou komen “Het kan je misschien helpen als ik je wat uitleg geef van wat therapie nu precies is, wat mijn rol is, wat jouw rol is en de dingen waarover we zouden kunnen praten. … Mijn rol is om je te helpen praten over de dingen die je bezig houden, om je ze te helpen begrijpen en om je te helpen een aantal stappen te zetten om de problemen op te lossen of om je leven een andere richting te geven. Weet dat alles wat je vertelt binnen deze vier muren blijft….” Structureren op einde van de therapiesessie “John, we zijn een paar maanden geleden aan deze therapie begonnen. Je hebt de laatste gesprekken al een paar keer vermeld hoe goed je je voelt en hoe je nu beter kan omgaan met vrouwen. Ik denk dat we binnen een tweetal gesprekken de therapie kunnen afronden omdat ik ervan overtuigd ben dat je voldoende stappen gezet hebt en de dingen alleen aankunt.” o Belangrijk: wanneer het goed gaat: cliënt voorbereiden op therapieloos verder bestaan Sociale netwerken, afbouwen, … VERTROUWEN Vertrouwen is de perceptie van de cliënt dat de HV hem/haar op geen enkele manier zal misleiden of onrecht aandoen, benadelen In eerste gesprekken vooral gebaseerd op ‘maatschappelijk aanzien’, nadien vooral op gedrag HV o Meestal initieel vertrouwen dat verder groeit, tenzij reden is om niet te vertrouwen o o Wanneer cliënt uit minderheidsgroep komt, meestal omgekeerd: initieel wantrouwen en vertrouwen moet worden verdiend o Basisvertrouwen in begin, anders zouden ze niet in therapie komen Meestal groeit dat Moet echt opgebouwd worden Soms moeilijk te installeren, maar heel makkelijk te breken o o Iets heel broos tussen cliënt en hulpverlener Belangrijk er te blijven in investeren Vraagt tijd, verandert steeds, vraagt wederkerige interacties Is basis voor goede exploratie van cliënt zijn/haar eigen problemen en oplossingen Non-verbaal gedrag dat vertrouwen uitstraalt: 3. Het klinisch-psychologisch proces Later dynamische aspecten 129 o o o Verbaal gedrag dat vertrouwen uitstraalt: o o o o o o Accuraat parafraseren Consistentie tussen zeggen en doen Vertrouwelijkheid Openheid en eerlijkheid Accuraatheid van informatie geven Niet defensief reageren op “test” cliënt Is heel belangrijk! Sommige cliënten gaan proberen vertrouwen hulpverlener te testen Gaan niet rechtstreeks vragen “ben je te vertrouwen” Via subtiele manoeuvres Kunnen herkennen, adequaat op ingaan, niet defensief reageren (want dat is net de test) Eroderen van vertrouwen vooral door: o Incongruentie, oordelen of evaluatieve reacties en passiviteit Vertrouwen tussen cliënt en HV ontwikkelt niet altijd automatisch Cliënt soms behoefte aan expliciete test vertrouwen HV Cliënt zal echter zelden direct vragen om dit te bespreken, eerder subtiele manoevers om gegevens over vertrouwen HV te bekomen o = “vertrouwenstest” (zie ook videofragment: In Treatment) HV herkent dit niet steeds, reageert op inhoud, ziet cliënt als vijandig of reageert zelf defensief Vertrouwenstest: informatie vragen o o o Impliciete vraag: Kan jij mij helpen? Is het vragen naar feiten of naar opinie/opvattingen HV Bv. “Heb jij kinderen? Hoe lang bent u gehuwd?” Is meestal zoeken naar bevestiging dat HV zal kunnen begrijpen Antwoord HV rond begrip vertrouwen (“Ja, ik heb twee kinderen. Hoe denkt U dat dit me helpt u te begrijpen?”) CL: “Heb jij ooit al met zo’n ernstig geval als ik gewerkt?” HV: Niet “Ja, heel vaak; af en toe; Oh, voor mij ben jij niet zo’n ernstig geval,…” Wel “Het gebeurt wel vaker dat mensen waarmee ik werk zich op een bepaald moment verward voelen of overweldigd voelen. Ik vraag me af of jij graag wil weten of ik de competentie heb om jou te helpen...” Vertrouwentest: geheim vertellen o Impliciete vraag: Kan ik me kwetsbaar opstellen? Test of HV cliënt kan aanvaarden zoals hij/zij is, vertrouwelijkheid bewaart en kwetsbaarheid niet misbruikt Meestal is geheim irrelevant 3. Het klinisch-psychologisch proces Congruentie verbaal/non-verbaal gedrag Discrepantie bij hulpverlener wantrouwen cliënt Non-verbaal aanvaarden onthulling cliënt Non-verbale responsiviteit en dynamisme 130 o o Vertrouwentest: gunst vragen o o Vertrouwentest: cliënt diskwalificeert zichzelf o o o Impliciete vraag: Ben jij betrouwbaar? Gunst vragen in context vertrouwen Of je gunst verleent of niet is niet belangrijk, wel hoe betrouwbaar je beloftes nakomt Doe dus enkel beloftes die je kunt nakomen!!!! Soms kan het wel, bv. Boek lenen Bij weigering, direct en tactvol zijn Bv. Vraag om cliënt thuis te bezoeken om tijd te sparen. “Ik waardeer je bezorgdheid, maar werk liever zonder afleidingen die ik niet ken.” CL: “Zou u dat boek willen terugbrengen, ik durf mij daar niet meer te vertonen; Zou u voor mij willen bellen naar mijn baas?” Wat niet helpt: iets beloven wat je niet kan waarmaken Wat wel kan: enkel iets beloven dat je kan waarmaken en waarmaken wat je belooft Impliciete vraag: Kun jij me accepteren? Zal HV me nog mogen/accepteren als ik donkere kant laat zien? Bedoeld om HV te choqueren, waarbij elk (non)verbaal gedrag HV aandachtig wordt gevolgd. HV kan best neutraal reageren: reflecteren, interesse tonen; niet + of Bv. “Wist u dat ik 3 abortussen had in 3 jaar? Het is mijn eigen fout.” CL: “Ik ben niet opgewassen tegen al de druk van het reizen, toen ze me drugs aanboden leek me dat de enige oplossing.” HV: Niet “Wist je niet dat je je lichaam schade toebracht als je doorging zoals je deed?” Wel “De druk was zo hard dat het moeilijk was om er onderuit te kunnen.” Vertrouwentest: HV in verlegenheid brengen o Impliciete vraag: heb jij grenzen? Tijdstip veranderen, sessie afbellen, vragen om te bellen tijdens sessie HV kan best open en direct reageren Grenzen door HV geeft veiligheid Bv. Cliënt die 3 maal te laat komt: “Ik heb gemerkt dat je te laat komt, dat brengt mij in moeilijkheden. Liever ander tijdstip of kan ik erop rekenen?” Belangrijk: grenzen stellen!!! CL: “Mag ik uw GSM eventjes gebruiken voor we beginnen, ik zou nog eens moeten bellen.” 3. Het klinisch-psychologisch proces HV mag zeker niet beoordelend reageren, dit is de test, wel verbaal en non-verbaal open reageren Bv. Reactie dit is geheim tussen ons CL: “Ik heb dit nooit aan iemand kunnen vertellen, zelfs mijn man niet, maar ik heb een abortus gedaan een paar jaar geleden” HV: Niet “Een abortus, echt? Je hebt het zelfs niet aan je man verteld?” Wel “Wat je me nu zegt is ons geheim, iets tussen jou en mij, je kan erop vertrouwen dat ik het aan niemand zal zeggen” 131 HV: Vertrouwentest: motivatie HV in vraag stellen o o o Impliciete vraag: Is jouw zorg voor mij echt? Eerlijkheid/echtheid is belangrijk Test “is het enkel je job?” Bv. Vraag naar hoeveel andere cliënten, hoe HV ze allemaal uit elkaar haalt, of HV denkt aan cliënt tussendoor Antwoord dat cliënt gezien wordt als mens “Je voelt je onzeker over je plaats hier, of ik er echt om geef...” Belangrijk echtheid te tonen!!! CL: “Ik kan me niet voorstellen dat iemand zoveel energie heeft om de hele dag mensen te zien. Je moet wel uitgeput zijn.” HV: Niet “Ofwel oh, nee, ik kan daar tegen; of ja, ik ben nu wel bekaf” Wel “Voel je je onzeker over hoeveel energie ik nog heb om naar jou te luisteren? Wat me bij jou helpt om energie te krijgen is...” Belangrijk die vertrouwenstest te herkennen, de onderliggende vraag te zien en er zeker niet defensief op te reageren !!!! 3. Het klinisch-psychologisch proces Niet “Ofwel ja natuurlijk, doe nog maar eens, of Nee, zeker niet” Wel “De laatste 2 keer dat ik je zag, vraag je mijn GSM te gebruiken voor de sessie. We hebben dan minder tijd voor de sessie. Zou het mogelijk zijn om je telefoons ergens anders op een ander moment te doen, of wil je een ander tijdstip,” o Niet veroordelend reageren, wel duidelijke grenzen stellen!! 132 4. De structuur van de Belgische GGZ “We vermoeden dat mijn dochter (4) een gedragsstoornis heeft. We zijn naar een Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen geweest, maar staan op een wachtlijst van anderhalf jaar. Ik denk zelf aan ADHD of een variant ervan, maar op den duur denk je van alles. Wat zijn haar toekomstperspectieven? Kan ze naar een normale school? Kan ze hogere studies aan?” Hoe gaan we hier uitgeraken? “Mijn vrouw is na de geboorte van onze dochter, Elsie, zo depressief dat het niet meer gaat. Ze kan het zelfs niet opbrengen om Elsie te verzorgen! Het kan zo niet verder. Maar ik weet niet goed welke mogelijkheden er zijn voor mijn vrouw, misschien moet ze wel opgenomen worden. Maar ik werk full-time dus hoe moet ik dat organiseren voor Elsie?” Postnatale depressie: Welke mogelijkheden zijn er? o Bv. bij de huisarts o Kennis voor nodig “Mijn nonkel wordt soms agressief als hij gedronken heeft. Mijn tante vertelde dat er dan gescholden wordt en er ook wel eens een klap valt. Ik ben heel erg bang voor mijn tante maar ook voor de kinderen. Die zijn jonger dan 10 jaar. Wat kan ik doen?” Wat zijn de ingrijpingsmogelijkheden? o Is het bv. mogelijk om zorg te gaan opdringen? Belangrijk voor het examen: je moet de verschillende instellingen en werkwijzen niet vanbuiten leren!! Inleiding Zie ook het artikel van Kazdin en Blaze! Geestelijke Gezondheid in België Zie enquête 2004 door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid: 12 945 interviews o Bevolking van 15 jaar en ouder: ¼ heeft te kampen met ‘psychisch onwelbevinden’ 13% tamelijk ernstige mentale aandoening 8% depressieve gevoelens 8% somatische klachten 6% angstgevoelens 20% slaapproblemen En bovendien: 6% in het afgelopen jaar een ernstige depressie (het aantal depressies is niet per se gestegen, maar wel het gebruik van medicatie) 15% nam in de afgelopen twee weken psychotrope geneesmiddelen! (slaapmiddelen, kalmeermiddelen, antidepressiva, …) 12% heeft ooit zelfmoord (ernstig) overwogen 4% heeft al een zelfmoordpoging achter de rug 0.4% deed heeft voorbije jaar een zelfmoordpoging (suïcide is een groot probleem in Vlaanderen) Het kan dus levensbedreigend zijn 4. De structuur van de Belgische GGZ 133 Ernstiger aandoeningen en gebruik psychotrope middelen is de laatste jaren toegenomen: Depressie-epidemie?? Epidemiologische cijfers vs. hulp vragen o o Let op: de hoeveelheid mensen met problemen ≠ de hoeveelheid mensen die hulp vragen/krijgen !! Cfr. Kazdin & Blaze: hoe mensen bereiken en is dit nodig? “Sociale gezondheid” o o o o 7% van de bevolking heeft nauwelijks (minder dan 1x per week) contact met vrienden, familie, kennissen, … 37% van de bevolking neemt (bijna) nooit deel aan door verenigingen georganiseerde activiteiten 7% van de bevolking is ontevreden over hun sociale relaties 9% vindt dat hij niet of onvoldoende op zijn omgeving kan rekenen voor sociale steun (instrumenteel, informatief, affectief, …) Relevantie van wetenschappelijke cijfers bij beleid Beleid en cijfers Rond zorgbehoefte Psychiatrische diagnose is niet hetzelfde als psychiatrisch zorggebruik o o Het is niet omdat je voldoet aan de criteria voor een DSM-diagnose (bv. vliegfobie: geen beroep op de GGZ) dat je hulp nodig hebt Omgekeerd geldt hetzelfde: het is niet omdat je geen echte diagnose hebt, dat er geen hulp nodig is Weinig onderzoek naar zorgbehoefte in de populatie Studieresultaten (Engeland, Finland) o o 8 tot 10% van de populatie heeft een duidelijke zorgbehoefte Van deze mensen ontvangt 50 tot 60% geen zorg Hoge frequentie van onbehandelde zorgbehoefte (consistent probleem, niet enkel in België) Hier zijn verschillende verklaringen mogelijk: o Mate van toegankelijkheid van voorzieningen geestelijke gezondheidszorg Onvoldoende gepaste contexten Privétherapeuten: grote financiële kost o Beschikbaarheid van adequate hulp/hulpverleners: velen zijn niet geschikt o ‘Antitherapeutische houding’ van sommige potentiële cliënten: geen motivatie, noch ziekte-inzicht Consequenties? Bv. een (negatieve) invloed op het gezin belasting sociaal systeem Rond ‘zieke’ populatie Wie komt uiteindelijk in de zorg terecht? 4. De structuur van de Belgische GGZ 134 ‘Subklinische’ mensen nemen groter aandeel van de zorg in dan mensen met een klinische diagnose, omdat hun aandeel in de populatie veel groter is; Dynamiek stoornis <=> Subklinisch; o o Er is een wisselwerking/dynamiek tussen het hebben van een stoornis en het subklinisch of in remissie zijn doel: herval reduceren Er is sprake van een continuïteit van de zorgbehoefte Dus zijn gegevens over de continue verdeling van ‘mate van stoornis’ belangrijk, naast prevalentie categoriale diagnose; En is aandacht voor de ‘zieke populatie’ (naast ziek individu) op zijn plaats o o Men wil een zo goed mogelijke zorg voorzien binnen het geld dat voorhanden is Bv. niet iedereen met depressieve gevoelens heeft residentiële hulp nodig ! economisch denken Structuur van de Belgische GGZ: echelonmodel Omgekeerde piramide: van algemene ‘zorg’ naar specifieke hulpverlening o o Nulde lijn: o Afhankelijk van de ernst van een stoornis, gaat men instromen in een bepaalde lijn Bv. kans op suïcide derde lijn Maar: algemeen gezien begint men op het laagste niveau en stroomt men zo, indien nodig, verder naar een hoger niveau Cliënt - gezin - familie - sociaal netwerk zelfzorg Eerste lijn: o Laagdrempelige, snel toegankelijke hulp (bvb. CLB, huisarts) 4. De structuur van de Belgische GGZ 135 Tweede lijn: o Gespecialiseerde ambulante hulp (bvb. CGGZ) Derde lijn: o Gespecialiseerde residentiële/intramurale hulp (bvb. Psychiatrie) Kernaspecten Kenmerken van het echelonmodel: o o o o o o Gebaseerd op het medisch gezondheidszorg systeem: een patiënt met hoofdpijn wordt niet nagekeken door een chirurg (hiërarchie) Huisarts en voorzieningen eerste lijn fungeren als poortwachter en verwijzen naar de juiste hulpverlening Er wordt getracht zo snel en efficiënt mogelijk hulp te bieden Minimalistische instelling: men tracht cliënt op een zo laag mogelijke lijn te houden Men begint generalistisch en eindigt specialistisch Mislukt hulp in de eerste lijn of is het niet aangewezen dan zal er vanuit deze lijn worden doorverwezen Er wordt uitgegaan en gestreefd naar een maximale autonomie van de cliënt Bedenkingen bij het echelonmodel: zou het niet verslechteren door af te wachten op een lager niveau? Gaat men niet beter direct naar een ‘best practice’? o o Men wil hier een combinatie van: niet te intensief + wel adequate en gepaste hulp Cfr. het principe van subsidiariteit van de hulpverlening Nulde lijn: zelfzorg en mantelzorg Eerste lijn: medische context, thuiszorg, politie en justitie, onderwijs, telefonische hulpverlening, organisaties voor vreemdelingen, plaatsingsdiensten en pleeggezinnen, sociale diensten en welzijnswerk Tweede lijn: privé psychiaters en psychologen, centra geestelijke gezondheidszorg, spoedopnamediensten en crisisinterventiecentra, psychosociale revalidatiecentra Derde lijn: Algemeen ziekenhuis, Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ), Psychiatrisch centrum, semi-residentiële opvang, beschut wonen, dagactiviteitencentrum, psychiatrische thuiszorg, therapeutische gemeenschap, gevangenissen, instellingen voor gehandicapten, revalidatiecentra en beschutte werkplaatsen, arbeidsre-integratie Zorgaanbod per lijn NULDE LIJN Nul omdat het informele, niet-professionele zorg is Omvat zelfzorg en mantelzorg o Voor zichzelf zorgen 4. De structuur van de Belgische GGZ Overzicht 136 o Belang vaak onderschat of ‘vergeten’ o Zelfzorg o o o o o o o o o o o o o o o o o Naar schatting 275.000 personen in Vlaanderen leven met een ernstige psychiatrische problematiek; Als bij elk van hen 3 mensen betrokken zijn (partner, kinderen, ouders, siblings, familieleden, ...) dan gaat het bij mantelzorg om ruim 800.000 personen; De-institutionalisering => Mantelzorg Belangrijke preventieve en zorgende opdracht; Mantelzorgers hebben steun nodig (van professionelen): vaak burn-out door grote of langdurige belasting; Mantelzorgers hebben professionele steun nodig! Informatie Ondersteuning Gezinsleden van een persoon met psychische problemen vormt risicogroep voor somatische én psychische klachten; Er zijn specifieke preventie-initiatieven voor deze groepen beschikbaar In het bijzonder Kinderen van Ouders met Psychische Problemen (KOPP-kinderen) Belang van zelfhulpgroepen & preventie o Basis van alle zorg Spontaan, ‘natuurlijk’ Belang vaak onderschat of ‘vergeten’ Bv. trauma: zelfzorg soms beter dan psychiatrische hulp Link met professionele HV stimuleren van zelfzorg Naar de HV stappen is ook een vorm van zelfzorg Wat met psychose, schizofrenie, …? “Bemoeizorg” Bv. een sociaal verpleegkundige die op bezoek komt Vrijheid versus dwang Bv. bij een psychose: als men geen gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen, kan de hulpverlening niet opgelegd worden Stimuleren via brede initiatieven (bedrijven, verzekeraars, …) Bv.: “hoe voorkom ik een burnout?” Bvb.: www.thehumanlink.be Zie redenering Kazdin: het huidige 1-op-1 systeem is niet haalbaar, er zijn andere initiatieven nodig! Traditioneel wordt er te weinig in zelfzorg geïnvesteerd !! Meest voorkomende vorm van zorg in Vlaanderen: mantelzorg o Er is vaak niet genoeg aandacht voor de relevantie van deze lijn! Bv. preventieprogramma’s: kunnen heel veel effect hebben Bv. draagkracht van het sociaal systeem: significante impact/invloed op ons functioneren Om tekort vanuit professionele hulpverlening op te vangen Maakt dure, professionele zorg mogelijk 4. De structuur van de Belgische GGZ Zorg dragen voor een gezinslid of familielid of voor iemand waar men zich nauw bij betrokken voelt 137 o o Sommige personen met psychische problemen weten wanneer ze het zelf niet meer aankunnen en professionele hulp nodig is Sommige weten het niet. Hulp kan nooit worden opgelegd, tenzij in gevaarsituatie = gedwongen opname en niet gedwongen behandeling EERSTE LIJN Medische context (huisartsen) Medische context (kinder- en jeugdartsen) Thuiszorg (thuisverpleegkundigen en paramedici) Politie en justitie (wanneer ze een gevaar vormen voor zichzelf of anderen) CLB en onderwijs Telefonische hulpverleningsinitiatieven Organisaties voor vreemdelingen Plaatsingsdiensten en pleeggezinnen Sociale diensten Welzijnswerk Medische context (huisartsen) Een adequate toegang tot degelijke psychosociale zorg via de huisarts veronderstelt dat de arts: o o o o Op een evenwichtige manier met de lichamelijke en psychosociale aspecten van een probleem weet om te gaan; Valkuilen weet te vermijden zoals medicaliseren, de cliënt kans geven om zich in een hulpbehoevende positie te nestelen, betuttelen, afschuiven, ‘wegverwijzen’, enz.; Goede samenwerkingsrelatie weet op te bouwen met andere hulpverleners en voorzieningen in geestelijke gezondheidszorg; Over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om het probleem ofwel zelf te begeleiden of adequaat door te verwijzen (poortwachters). Mogelijke problemen o o o GGZ niet zo snel naar huisarts behalve als er een fysieke component is Niet alle huisartsen peilen hiernaar/zijn hier gevoelig voor Vertrouwensrelatie Medische context (kinder- en jeugdartsen) Jonge kinderen: Kind en Gezin o o o Artsen met een aanvullend diploma in jeugdgezondheidszorg of specialisten in kindergeneeskunde Totaal vrijblijvend, bereiken > 90% van de Vlaamse gezinnen Uitgebreid netwerk van Consultatiebureaus (laagdrempelig, vrijblijvend, elke gemeente) Preventieve zorgcentra (concentratiezones van kansarme gezinnen, met interculturele medewerkers en ervaringsdeskundigen in kansarmoede) 4. De structuur van de Belgische GGZ 138 o Coördineren ook (let op: NIET EERSTE LIJN – zie verder bij Jeugdhulpverlening) De vertrouwenscentra kindermishandeling (VK) Bijna de ganse kinderopvang En de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG’s, dag- en nachtopvang van kinderen in een crisissituatie en ambulante opvang en begeleiding van risicogezinnen) Schoolgaande kinderen: leerlingenbegeleiding o o o Medisch schooltoezicht ingepast in de centra voor Artsen met bijkomend diploma van schoolhygiënist Samenwerking met psychologen in Centrum voor Leerlingen Begeleiding (CLB) Vrijwel alle kinderen, maar niet verplicht CLB en onderwijs School is een sociaal netwerk en kan zo ondersteuning betekenen bij omgaan met psychische problemen o o Ideaal kanaal om Gezondheid Voorlichting en Opvoeding (GVO) interventies en omgevingsacties te plannen en te realiseren o o Stress, voedsel, verslaving, ... Meer dan een leerplan: schoolbenadering Streefdoelen: o Stimuleren van een positief schoolklimaat Inspanningen op gebied van (geestelijke) gezondheid Ruim begrip van gezondheid, leerlingenparticipatie, teamwork, schoolgebouw en omgeving, positief zelfbeeld van leerlingen, relaties tussen leerlingen, leerkrachten en personeel, voorbeeldfunctie, etc. Vier kernopdrachten o o o o Leren en studeren Onderwijsloopbaan & studiekeuze (Preventieve) gezondheidszorg Psychisch en sociaal welbevinden Werkt voornamelijk op VRAAG Anoniem o Permanent (tele-onthaal 106) o o Vooral buiten de kantooruren Vooral crisissituaties (water aan de lippen) Vrijwilliger als gesprekspartner o Discreet, vertrouwelijk en veilig Vragen stellen, emotieventilatie zodat beller wat afstand kan nemen en helder kan denken om zelf tot oplossing te komen Crisisinterventie, ondersteuning, begeleiding en doorverwijzing 4. De structuur van de Belgische GGZ Telefonische hulpverleningsinitiatieven 139 Voorbeelden: o o Zelfmoordlijn Telefonisch EN via chat www.preventiezelfdoding.be Organisaties voor vreemdelingen Toenemende ervaring in interculturele hulpverlening o o Multiculturele samenleving is een complex gebeuren o o o o o Factor cultuur krijgt maar langzaam ingang in de hulpverlening Dringend nood aan gesystematiseerde opleiding voor interculturele hulpverleners Verbonden met machtsfactoren tussen culturele groepen En tussen verschillende leden en generaties in migrantengezinnen Confrontatie met waarden en normen hulpvrager en hulpverlener Wordt duidelijk in processen van overdracht en tegenoverdracht! Doorverwijzing is niet evident Bvb. Centrum voor Welzijnszorg - Laken o o o o Vooral allochtone laaggeschoolde of ongeschoolde arbeiders Ook kinderen en jongeren uit economisch zwakkere gezinnen Meest voorkomende aanmeldingsklacht: Psychosociale problemen: aanpassingsproblemen Later vertaald (diagnose) in stemmings- en angststoornissen, somatoforme stoornissen en psychotische stoornissen Daarnaast veel ‘overladen’ voelen in de nieuwe situatie (migratie) met culturele en sociale problemen Meestal relationele problemen: partner en ouder/kind problemen Afbouw psychiatrische bedden: alternatieven noodzakelijk Beschut wonen (BW) en Psychiatrisch Verzorgingstehuis (PVT) Maar grote groep valt nog uit de boot Psychiatrische thuiszorg?? Verdere uitbouw van psychiatrische thuiszorg is dus nodig o o o o o Vroege detectie en vroege interventie Preventie van opname en/of verergering symptomen en klachten Uit onderzoek blijkt dat dit een goede aanpak is voor acute psychiatrische cliënten die geen gevaar betekenen en bij wie de familie openstaat voor behandeling Begeleiden van chronische cliënten met het oog op betere handhaving in de maatschappij en vroegtijdig herkennen van terugval Artikel 107! (www.psy107.be) Politie en justitie Politionele (gemeentepolitie, rijkswacht en gerechtelijke politie) en justitiële (parketten, rechtbanken, gevangenissen) diensten 4. De structuur van de Belgische GGZ Thuiszorg (thuisverpleegkundigen en paramedici) 140 Zitten op alle echelons, bv. o o o Eerste opvang van mensen met psychosociale problemen o Crisisinterventie, bvb. slachtoffers van geweldmisdrijven, natuurrampen, verkeersongevallen, gijzelingen, gewapende overvallens, terugbrengen verdwaalde dementerende bejaarde, melden slecht nieuws aan nabestaanden, ... Verwijzing naar andere voorzieningen o Politie= 0-1 Rechtbanken = 2 Gevangenissen/internering = 3 (zie verder) Bvb. drugbeleid, verwijzing naar een vluchthuis, zelfhulpgroepen, buurtwerk, straathoekwerk, huisarts, CLB, OCMW, PAAZ, ... Taken van strikt preventieve aard (eerste aanspreekpunt) o Preventieambtenaren (o.a. Psychologen) (Algemeen) welzijnswerk Zeer breed doelpubliek: mensen in nood en crisis Team van hulpverleners: maatschappelijke assistenten, psychologen, juristen, artsen, ... CAW: Centra Algemeen Welzijnswerk o o o o o o o Algemeen welzijnswerk o VOORBEELD: Visserij –Gent (www.cawvisserij.be) Algemeen: psychosociale begeleiding Budgetbegeleiding en schuldbemiddeling Welzijns- en relatieteam Thuislozenzorg (opvangcentra) Plaatsingsdiensten en pleeggezinnen Sociale diensten TWEEDE LIJN Privé-psychiaters Zelfstandig gevestigde klinisch psychologen Centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG) Spoedopnamediensten en crisisinterventiecentra Psychosociale revalidatiecentra 4. De structuur van de Belgische GGZ Algemeen maatschappelijk werk Centrum voor Gezins- en Relationeel Werk Jongeren Advies Centrum Slachtofferhulp Justitioneel welzijnswerk (daderhulp) Scheidingsbemiddeling Schuldbemiddeling 141 Privé-psychiaters Grootste groep deels institutioneel, deels privé Minderheid exclusief privé o o o Verwant met psychologen, psychotherapeuten Sterk anoniem karakter, daardoor waarschijnlijk ondergewaardeerd in bijdrage tot geestelijke gezondheidszorg Voor individuen, consulent voor instellingen en organisaties (rechtbanken, verzekeringsmaatschappijen, scholen, ...) Zelfstandig gevestigde klinisch psychologen Klachten: levensmoeilijkheden, met wisselende graad van ernst Criteria voor de keuze van een psycholoog: o o Ernst van de problematiek: belang van doorverwijzing en netwerkvorming Aard van de problematiek: angstproblemen, depressies, dwangmatige problemen, leermoeilijkheden, eetproblemen, relationele conflicten, slaapmoeilijkheden, traumaverwerking, etc, ...: SPECIALISATIE van de psycholoog Meestal psychologen met enkele jaren ervaring Meeste hebben een psychotherapie opleiding gevolgd Titel en beroep o o o o Psycholoog beschermd beroep Geen duidelijke inhoudelijke omschrijving Psychodiagnostiek en psychotherapie Terugbetaling?? Centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG) KB van 20 maart 1975 o o o Diensten met 1 of meer equipes, multidisciplinair samengesteld: (Kinder)psychiatrische functie Psychologische functie Maatschappelijke functie Onder leiding van een in de neuropsychiatrie gespecialiseerde geneesheer Contact met het normale leefmilieu van de cliënt Functionele samenwerkingsverbanden met ziekenhuisdiensten Soms verschillende equipes kinder- en jeugdequipe Band met psychiatrische ziekenhuizen Ambulante psychotherapie o o o o Preventie o Diagnose Psychopathologie Psychosomatische problematiek Relatieproblemen Alcohol en drugspreventie Dienstverlening naar eerste lijn 4. De structuur van de Belgische GGZ 142 Naar meer specialisatie o 84 centra o o Kinderen en jongeren: Relatieproblemen (46.6%), Gedragsproblemen (24.2%), Psychische problemen (20.8%), Specifieke andere klachten (18.5%), Verwerkingsproblemen (15.9%), ... Volwassenen: Psychische problemen (57.0%) Relatieproblemen (46.2%), Afhankelijkheid van middelen (15.8%), Problemen met sociale inschakeling (14.1%), Verwerkingsproblemen (12.4%), ... Vanaf 2000 landschap veranderd o o o 33.000 nieuwe, iets meer dan een kwart kind of jongere Klachten o 20 in Antwerpen, 11 in Vlaams-Brabant, 12 in Limburg, 21 in Oost-Vlaanderen en 13 in West-Vlaanderen (+ 7 in Brussel) Met 50.000 cliënten per jaar o Naast basisopdracht (diagnose en ambulante hulpverlening, preventie en dienstverlening) Kindermishandeling, Ambulante drugshulpverlening, Behandeling van daders van seksuele delicten, Zelfmoordpreventie, Migranten, Exgedetineerden, ... Bestuurlijke schaalvergroting (84 centra in 26 bestuurlijke eenheden) Nadruk op tweede lijnswerk Rechtstreekse toegang beperkt Werkwijze o o o o o Aanmelding: huisarts, andere diensten, zeer divers Intakegesprek (soms centrale intaker, diagnostiek) Teamvergadering Psychotherapie Individuele therapie: gespreks- of speltherapie Groepstherapie Partnertherapie, oudertherapie, gezinstherapie Psychiatrische consultaties Sommige centra één model, meestal multi-therapeutisch Residentiële doorverwijzing mogelijk Tijdsduur meestal onbeperkt, wel registratie Spoedopnamediensten en crisisinterventiecentra Psychiatrische spoedgevallen en crisissituaties Toename in het aantal hulpvragen Overwicht van o o o Jongvolwassenen, Vaker mannen dan vrouwen, Zwakke SES en maatschappelijke marginalisering 4. De structuur van de Belgische GGZ 143 Depressie, psychotische verwardheid, middelenmisbruik samen 70% van de aanmeldingen 15% met gedragsproblemen (soms agressie) en/of suïcidepogingen 10% heeft situationele problemen (crisis in leefomgeving) Primaire doelstelling is reductie van acuut fysiek en psychiatrische risico Impliceert farmacologische of gedragsmatige interventies Ontwikkeling van ernstige pathologie en lijden voorkomen Lage drempel, makkelijke toegangspoort, 70 tot 80% komt op eigen initiatief Toegankelijkheid doorzichtigheid 24-uursopvang, zeven dagen op zeven Ook administratieve en logistieke ondersteuning Goede doorverwijzing is gekoppeld aan nabijheid, onmiddellijke beschikbaarheid en Psychosociale revalidatiecentra Recente, specifieke behandelingsvorm Mensen met psychische kwetsbaarheden die competenties en die steunende netwerken laten ontwikkelen die nodig zijn om een behoorlijk zelfstandig leven in de maatschappij (opnieuw) mogelijk te maken Geen specifieke doelgroep in psychiatrische terminologie Grijze zone: psychische stoornissen, maar meestal verbonden aan andere problematiek (neurologisch of ander somatisch lijden) Bewust van resterende mogelijkheden, en van kwetsbaarheden Kan ambulant, semi-residentieel of residentieel zijn Bv.: Ter Kouter (Deinze) o o Patiënten met NAH Kinderen en volwassenen met ontwikkelingsstoornissen Zie ook straks specifiek voor kinderen & jongeren Algemeen ziekenhuis Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) Psychiatrisch centrum Semi-residentiële opvang Beschut wonen Dagactiviteitencentrum Psychiatrische thuiszorg Therapeutische gemeenschap Instellingen voor gehandicapten Revalidatiecentra en beschutte werkplaatsen 4. De structuur van de Belgische GGZ DERDE LIJN 144 Arbeidsreïntegratie Algemeen Ziekenhuis Geen expliciete opdracht, wel belangrijke speler AZ is laagdrempelig aanspreekpunt: o o Somatiseren (stigma op psychische disfuncties) Co-morbiditeit lichamelijke problemen en psychische belasting of stress: postinfarct patiënten, oncologiepatiënten, stomapatiënten, borstamputatie, psycho-organische stoornissen tengevolge een verworven hersentrauma, posttraumatische stress na ongeval of degeneratieve neurologische aandoeningen, ... PAAZ en PAUZ Urgentiepsychiatrie o o o o o Aanmelding Observatie en informatieverzameling Stabiliserende interventies (bio-psycho-sociaal) Indicatiestelling, eerste voorlopige probleemstelling/diagnose Doorverwijzing voor vervolgzorg (soms ook in PAAZ) Kortdurende behandeling o o Intensieve observatie, diagnostiek, psychiatrische en psychotherapeutische behandeling (via opname rust brengen) Eenmalige of eerste psychiatrische decompensatie Ambulante zorg (polikliniek) Diagnostiek: o o Individuele test en gesprekken: helpen bij DSM diagnose Neuropsychologisch onderzoek (dementie) Therapie: o o o o o Afhankelijk van specialisatie Psycho-educatie Sociale vaardigheidstraining, relaxatie, ... Psycholoog: individuele therapie of groepstherapie Sociaal netwerk: relatietherapie, gezinstherapie Activatie: o Stimuleren, begrenzen o Bvb. bij psychotische cliënten: nood aan activeren en structuur (sociale dimensie tijd) o Verpleegkundigen: sociotherapie, dagelijkse zorg, ADL (Activiteiten Dagelijkse Leven) o Ergotherapeuten: herstellen van dagelijkse functioneren o Psychomotorisch therapeut: mobiliseren en therapie Team: samenwerken om te komen tot handelingsplan Doorverwijzing: o Terug naar huis met ambulante consultaties (psychiater of psycholoog) 4. De structuur van de Belgische GGZ 145 o o o Terug naar huis met dagbehandeling PAAZ (verder ADL, activeren, structuur, sociotherapie, sociale vaardigheden, ...) Terug naar huis met verwijzing CGGZ Doorverwijzing psychiatrisch centrum: indicaties: weinig evolutie, diagnose bijzondere problematiek (bvb. ernstige verslaving, dementie, ...) Parallel met afbouw en diversificatie residentiële aanbod o o o o Verdubbeling van het aantal bedden op psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ) tot 2400 PAAZ bedden vormen ongeveer 15% van het residentiële aanbod De opnameduur is kort (23 dagen) in vergelijking met opnameduur in psychiatrisch ziekenhuis (161 dagen) PAAZ en psychiatrische ziekenhuizen samen in 1998 80,000 opnames (onduidelijk hoeveel cliënten) Psychiatrisch Centrum (PC) Onderscheid tussen ‘cure’ of behandeling en ‘care’ of zorg en begeleiding Soorten PC o o Psychiatrisch Verzorgingstehuis o o o Verblijfspsychiatrie (Oudere) populatie: Personen met een langdurige en gestabiliseerde psychische stoornis die geen ziekenhuisbehandeling meer vergen, niet in aanmerking komen voor opname in rust en verzorgingstehuis wegens psychische toestand, niet in aanmerking komen voor beschut wonen, geen nood hebben aan ononderbroken psychiatrisch toezicht, nood hebben aan continue begeleiding Personen met een mentale handicap die aan dezelfde voorwaarden voldoen Permanente begeleiding (in tegenstelling tot discontinue begeleiding in beschut wonen) APZ: actieve behandelingsfunctie (cure) o o o Opname-afdeling Beperkt in tijd: 2 à 3 maanden Vooral diagnostiek (verschil met PAAZ: specialisatie) Kortdurende behandeling Behandelafdeling Psychosen, stemmingsstoornissen, gedragsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, eetstoornissen, trauma, ... Resocialisatie: reïntegratie in normale leven Rehabilitatie: langdurige behandeling: 1 tot 2 jaar Multidisciplinair 4. De structuur van de Belgische GGZ Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis (APZ) Psychiatrische Verzorgingstehuis (PVT) 146 o o o 3 Belangrijke momenten: o o o Gedwongen Opname (ca. 3000 per jaar) o o o o o Gewone procedure Spoedprocedure (hoogdringendheid) Gewone procedure o o Geestesziekte Gevaar betekenen voor zichzelf of samenleving Weigeren zich te laten behandelen Geen ander therapeutisch alternatief voorhanden Geen misdrijf Er zijn twee procedures o o Psychiatrische opname & acute psychiatrie Residentiële psychiatrische behandeling en verzorging Psychiatrische rehabilitatie en resocialisatie Verzoekschrift Neer te leggen op het vredegerecht Kan ingediend worden door elke belanghebbende Omstandig geneeskundig verslag van max. 15 dagen oud Spoedprocedure (hoogdringendheid) o o In spoedeisende gevallen kan de Procureur des Konings beslissen tot de ter observatieneming Het is belangrijk dat een omstandig geneeskundig verslag het spoedeisende karakter aantoont 4. De structuur van de Belgische GGZ Programma’s differentiëren volgens Psychopathologie (psychosezorg, verslavingszorg, eetstoornissen, ...), populatie (kinderen, juridisch statuut, ...) of combinatie (forensische eenheid voor seksueel afwijkend gedrag, ...) Werkwijze (gedragstherapeutisch, resocialisatie, ...) Modaliteit (voltijds, polikliniek, ...) Open versus gesloten Gedwongen opname (wet bescherming persoon van de geesteszieke) Op basis van vonnis, uitgesproken door rechtbank op basis van uitgebreid medisch verslag in relatie tot gevaarscriteria voor cliënt en omgeving In gesloten instelling Psycho-educatie, terugvalpreventie, informatie en voorlichting Informatie over ziektebeeld, verloop en gevolgen Informatie over diverse behandelingsmogelijkheden Belang van (psycho-)farmaca en therapietrouw Stress kwetsbaarheidsmodel Hervalpreventie: vroegtijdig herkennen van voortekenen van recidief, detecteren van risico en probleemsituaties, analyseren van delictketting, wat te doen bij (dreigend) herval Training van specifieke vaardigheden in directe relatie met ziektebeeld (hoe omgaan met medicatie, hoe zo zelfstandig mogelijk kunnen leven) Beschikbaarheid van nazorggroepen, familie gespreksgroepen, zelfhulpgroepen, ... 147 Gedwongen opname o o o Behandeling start binnen de gesloten afdeling (specifieke uitrusting) Bij de verdwijning wordt politie en gerecht ingeschakeld Uitgangsvrijheden kunnen verworven worden Gedwongen opname: geïnterneerden o o o o o Na plegen van delict Psychiatrische behandeling primeert op gevangenisstraf Gesloten afdeling Soms gespecialiseerde instellingen; soms algemene psychiatrie Zware belasting voor behandelmilieu Drugvrije therapeutische gemeenschappen (eventueel wel medicatie) Intensief langdurig programma met het oog op het stopzetten van de verslaving aan alcohol of illegale drugs en het drugvrij integreren in de samenleving Fysieke ontwenning gebeurt in een aan de TG verwant crisisinterventiecentrum of medische setting TG naast talrijke semi-residentiële en meer laagdrempelige programma’s Doelstelling varieert van ‘harm reduction’ tot drugvrije reïntegratie (familiaal, wonen, werken, ...) Therapeutische gemeenschappen Aantal verwijzingen onder druk van justitie Intake en daarna opname Uitsluitingscriteria, bvb. aanwezigheid primair psychiatrische pathologie (nu al afgezwakt, nu al speciale TG voor dubbele diagnose) Eerder jonger publiek (18 en 35 jaar) Behandeling in aantal sterk gestructureerde fasen Werkstructuur: keuken, huishoudelijk werk, administratie Community as method: werkstructuur van de communie is het vehikel dat gehanteerd wordt voor het therapeutisch traject Daarnaast familiewerking, encountergroepen Structuur jeugdhulpverlening Algemeen Welzijnswerk – zie eerder (CAW) Bijzondere Jeugdbijstand (CBJ, BC, BJ) – zie straks Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg – zie eerder Centra voor Leerlingenbegeleiding – zie eerder Kind en Gezin – zie eerder Centra voor Integrale Gezinszorg Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap – zie straks 4. De structuur van de Belgische GGZ Therapeutische gemeenschap 148 BIJZONDERE JEUGDBIJSTAND Problematieken o o Opsplitsing in vrijwillige en gedwongen hulpverlening (HV) o o POS = problematische opvoedingssituatie MOF = als misdrijf omschreven feit (opmerking: in België kan een minderjarige zich juridisch gezien namelijk niet schuldig maken aan strafbare feiten) Bij POS: vrijwillig of gedwongen Bij MOF: steeds gedwongen Verwijzende instanties o o Vrijwillige HV: Comités voor BJ (CBJ) en Bemiddelingscommissie voor Bijzondere Jeugdbijstand (BC) Gedwongen HV: jeugdrechtbank (JRB) Consultenten of deskundigen coördineren HV Team is zeer divers: opvoeders, orthopedagogen, psychologen, maatschappelijk assistenten CBJ (Comité Bijzondere Jeugdzorg) Vrijwillige HV op vraag van en met het akkoord van de betrokken partijen Aanmelding via jongere zelf, ouders, of derden bij een consulent van de sociale dienst BC (Bemiddelingscommissie) Treedt op als de vrijwillige HV vastloopt omdat o o 1 van de partijen niet akkoord gaat Men niet tevreden is over het verloop van de begeleiding o o Kansen op vrijwillige HV blijvend maximaliseren Een afdwingbare pedagogische maatregel adviseren voor de gevallen waarin vrijwillige HV niet slaagt en waarbij zo’n maatregel raadzaam is in het belang van de jongere! doorverwijzing naar JRB Taken: Zorgt voor de opgaven en de uitvoering van afdwingbare pedagogische maatregelen in een POS of bij delinquente jongeren Kan ouders uit het ouderlijk gezag ontzetten Zeer complexe bevoegdheidsverdeling gemeenschappen en federale staat! Sociale dienst: link tussen JRB en andere betrokkenen probleem verder onderzoeken Bijzondere jeugdbijstand: algemeen BJ heeft 7 categorieën van private voorzieningen o o o Begeleidingstehuizen Gezinstehuizen OOOC (onthaal-, oriëntatie-, en observatiecentrum) 4. De structuur van de Belgische GGZ JRB (Jeugdrechtbank) 149 o o o o Ambulant: o o Thuisbegeleidingsdiensten: intensieve gezinsbegeleiding aan huis Ambulante poort van Onthaal, Oriëntatie en Observatie Centrum (OOOC) Semi-residentieel: o Dagcentra Thuisbegeleidingsdiensten Diensten voor BZW (jongeren vanaf 17 jaar) Diensten voor pleegzorg (max. 4 kinderen in 1 gezin) Dagcentra voor schoolgaande jeugd: gezin, individueel, school, groep Residentieel: o o o o o OOOC: kortdurende opname (2 tot 4 maand, diagnose en advies, werken ook ambulant) Begeleidingstehuizen (gezinsondersteunend): mogelijkheid tot langdurige opname, zeer gedifferentieerd aanbod: groepswerking, gezinsbegeleiding, schoolbegeleiding, projectwerking (vrije tijd, sociale vaardigheden, drugs, ...), begeleid zelfstandig wonen, ... Gezinstehuizen (gezinsvervangend) Pleeggezinnen Gesloten instellingen: Beernem (meisjes), Mol en Ruiselede (jongens) De vertrouwenscentra kindermishandeling (VK) Centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG’s, dag- en nachtopvang van kinderen in een crisissituatie en ambulante opvang en begeleiding van risicogezinnen) Centra voor Integrale Gezinszorg (CIG’s, abmulant, semi-residentieel en residentieel) www.kindengezin.be 4. De structuur van de Belgische GGZ KIND & GEZIN 150 5. Voorbeeldexamen vragen + Zelfstudie-artikels: Voorbeeldexamen Een onderzoeksteam wil een RCT doen naar de effectiviteit van kortdurende psychodynamische therapie, cognitieve gedragstherapie en cliëntgerichte therapie voor de behandeling van depressie. De hoofdonderzoeker is zelf psychodynamisch therapeut en is overtuigd voorstander van deze behandelvorm. o Welke term wordt gebruikt om het effect aan te duiden dat de overtuiging van deze onderzoeker kan hebben op de studieresultaten? Leg de term en het mogelijke effect ook uit. o Allegiance effect: geloof onderzoeker in superioriteit behandeling en in superieure validiteit van de theorie over verandering die ermee geassocieerd is (heeft subtiele en minder subtiele invloeden op alle beslissingen die moeten genomen worden bij het opzetten van een RCT studie (welke instrumenten, welke therapeuten...) Mogelijk effect: 'vinden wat je zoekt': PDT beste resultaten -> Allegiance bedreigt de interne validiteit experimenteel onderzoek. Interne validiteit wordt bedreigd als er plausibele alternatieve verklaringen zijn voor de resultaten en allegiance is zo'n mogelijke verklaring. (uitbreiding: zeker bij relatieve effecten: altijd kleine verschillen => allegiance kan die kleine verschillen vertekenen) Een stuk van de controverse rond het RCT design om effectiviteit te onderzoeken is gerelateerd aan een nog steeds actueel debat tussen twee modellen om naar de werkzaamheid van psychotherapie te kijken. Welke twee modellen? Contextueel en medisch model Welke voorspellingen over bovenstaand effect worden op grond van deze twee modellen gemaakt? Contextueel model: allegiance is belangrijk: contextueel model gaat uit van het belang van een rationale, overtuiging van het verklaringsmodel van een bepaalde therapie, om de werkzaamheid van een behandeling te verklaren Medisch model: overtuiging van de werkzaamheid van een behandeling is van ondergeschikt belang. Het zijn de specifieke technische interventies die effect verklaren. Overtuiging therapeut of onderzoeker wordt dus verondersteld weinig invloed te hebben. Welke bevindingen worden in de literatuur omtrent dit effect gevonden en welk model ondersteunen ze? Er wordt een consistent verband gevonden tussen allegiance van de onderzoeker en outcome. Dat dit inderdaad een bedreiging vormt voor de interne validiteit blijkt uit de grootte-orde van allegiance effecten: allegiance verklaart meer van het gevonden effect dan de relatieve effecten die maximaal gevonden worden als in een meta- 5. Voorbeeldexamen + Zelfstudie-artikels: vragen 1. 151 analyse verschillende studies die twee behandelingen vergelijken worden samengebracht. Hoe kunnen we hier in het opzetten van RCT onderzoek mee omgaan? Belangrijk erop te letten dat onderzoekers geen voorstander zijn van één specifieke behandeling of dat de hoofdonderzoekers de verschillende onderzochte stromingen vertegenwoordigen. (Beperking: blijft ultiem niet volledig uit te sluiten, onderzoekers zijn nooit volledig onafhankelijk en objectief functionerende instanties => belang hier zo bewust mogelijk van te zijn + transparantie) 2. Zoals besproken in de les, deed Nilsson et al. (2007) een kwalitatieve interviewstudie naar de ervaring van zowel tevreden als ontevreden patiënten die ofwel in psychodynamische ofwel in cognitieve gedragstherapie geweest waren. Kort samengevat rapporteerden alle tevreden patiënten minder angst en beter kunnen omgaan met emoties terwijl ontevreden patiënten slechts een kleine verandering rapporteerden. Ontevreden patiënten in CBT zagen de directiviteit van de behandeling als een probleem, terwijl ontevreden PDT patiënten een gebrek aan directiviteit als probleem zagen. Tevreden CBT patiënten zagen vooral verandering op het vlak van verbeterde coping mechanismen en apprecieerden de directieve houding van de therapeut en het gestructureerde therapieproces. Tevreden PDT patiënten aan de andere kant rapporteerden voornamelijk verandering op het vlak van zelfreflectie en persoonlijkheidsfunctioneren. Zij apprecieerden vooral het exploratieve proces, doorwerken van innerlijke processen en de ondersteunende maar non-directieve houding van de therapeut. Welk soort kennis streeft dit soort onderzoek na en wetenschapsfilosofische opvatting sluit het best aan? Leg kort uit. o welke Kennis-in-context, narratieve kennis Constructivisme Voor welk van de twee modellen die Wampold in zijn artikel beschrijft, bieden deze resultaten meest ondersteuning? Argumenteer en nuanceer. o bij Contextueel model Belang van match tussen rationale therapeut en cliënt In beide gevallen blijkt vertrouwen in de therapeut en de therapeutische relatie belangrijk Nuancering: resultaten tonen ook specifieke effecten die in groepsonderzoek weinig worden gevonden, maar deze kunnen niet als algemeen geldig worden beschouwd zoals door medisch model naar voor geschoven (als 'match' op vlak van rationale en goede therapeutische relatie, lijkt specifieke aanpak van de respectievelijke behandelingen specifieke effecten te sorteren). Welk problemen met RCT onderzoek die ook door Hill et al. (2013) worden besproken, kunnen geïllustreerd worden met de bevindingen van Nilsson et al. (2007)? Geef er twee en leg uit. Outcome is niet uniform, geen eenduidig gegeven (verschilt over personen, over therapieën) wat beoogd effect van een therapie is, is niet algemeen te bepalen. Dit is wel een assumptie in RCT-onderzoek. 5. Voorbeeldexamen + Zelfstudie-artikels: vragen o 152 Beperkingen van zelf-rapportagematen: kunnen complexe ervaring individuele patiënten niet in kaart brengen. Leggen bepaalde opvatting van outcome op, peilen niet naar ervaring zelf. Dit leidt ertoe dat sommige mensen misschien slecht scoren op bepaalde maat, maar eigenlijk zeer tevreden zijn over therapie en grote verandering ervaren, maar op ander domein. Het ontbreken van een narratieve context in RCT onderzoek maakt het moeilijk om zelfrapportage resultaten te interpreteren. 3. Casus Proefexamen: Vraag 1 Geef een gevoelsreflectie die ingaat op het laatste deel van de casusbeschrijving o Bedenk een reflexieve vraag (volgens de categorisatie van Tomm) die peilt naar verandering o o Het is een hele zware periode voor je. Het overlijden van je moeder maakt heel wat los. Je voelt je enerzijds schuldig naar haar toe omdat je voelt dat je te weinig hebt kunnen doen Hoe zou je graag met anderen omgaan? Wat zou er gebeuren indien je minder voor anderen zou zorgen (gericht op beïnvloeding & circulair) De hulpverlener zegt het volgende: “Ik begrijp heel goed wat je doormaakt. Ik heb zelf ook het gevoel dat ik alsmaar voor mensen in mijn omgeving aan het zorgen ben en dat er weinig rekening gehouden wordt met mijn gevoelens en wensen” o o a. Wat voor type respons stelt de hulpverlener? Zelfonthulling b. Voor deze cliënt kan deze respons positieve en negatieve effecten hebben + Betere band met de hulpverlener vanwege echtheid 5. Voorbeeldexamen + Zelfstudie-artikels: vragen Mevrouw Y (50 jaar) meldt zich aan bij een psychiatrisch ziekenhuis met klachten van somberheid, slapeloosheid, nachtmerries en angsten. Ze heeft een zwaar leven achter de rug waarbij haar jeugd sterk bepaald werd door het drankprobleem van vader die agressief kon zijn wanneer hij gedronken had. Zij had in het gezin een zorgende functie en ondersteunde moeder bij het omgaan met de problemen van vader. Op haar 18e is ze getrouwd met een vriend als een manier om uit huis te kunnen gaan. Toch bleef er veel contact met de ouders waarbij vooral het contact met moeder erg belangrijk was voor de cliënte. Cliënte maakte zich vaak zorgen over moeder en ze had vaak het gevoel moeder in de steek te laten. Het huwelijk van de cliënte was ook problematisch, waarbij na een aantal jaren duidelijk werd dat haar man haar bedroog met een andere vrouw. Hoewel ze nog getracht heeft haar huwelijk te redden, besloot haar man dat hij wilde scheiden. Een aantal jaren later leerde ze een andere man kennen met wie ze twee kinderen kreeg, een dochter en een zoon. De huidige problemen zijn ontstaan sinds vorig jaar, nadat moeder overleden was. Dit maakte heel wat gevoelens los bij de cliënte. Ze was ontredderd en ze voelde zich schuldig omdat ze haar moeder nooit heeft kunnen helpen. “Ze is ongelukkig gestorven en ik heb te weinig gedaan om haar te helpen”, zegt cliënte. Het overlijden van haar moeder roept bij haar ook veel vragen op ten opzichte van haar eigen leven: “Ik zorg altijd maar voor iedereen, mijn man, de kinderen, en wat krijg ik ervoor terug?”. Ze zegt: “Ik voel zoveel verdriet van binnen en ik weet niet meer wat ik ermee moet doen”. 153 + Betere band met de hulpverlener vanwege persoonlijke nabijheid van de hulpverlener -Kan deze hulpverlener mij wel helpen, indien hij/zij zelf problemen heeft? -De hulpverlener begint over zijn zorgen tegen iemand die de neiging heeft om te zorgen. Dit kan leiden tot een problematische interactie in therapie Proefexamen: Vraag 2 Mw. Y. wordt aangemeld bij u als hulpverlener voor behandeling o o o Bij uw manier van werken hanteert u de klinische cyclus van De Bruyn (1995). Leg beknopt uit hoe de werkwijze verloopt Binnen welke lijn van de GGZ zal Mw. Y. waarschijnlijk behandeld worden. Leg je antwoord uit. PZ is 3e lijn maar klachten lijken eerder 2e lijnsklachten (geen acuut gevaar of redenen voor hospitalisatie) Geef de belangrijkste principes weer van het echelonmodel en bespreek op grond van het artikel van Kazdin en Blase waarom innovaties in de GGz nodig zijn Zie slides les structuur GGZ: echelonmodel Er is een duidelijk probleem bij het aanbieden van zorg aan de mensen die nood hebben aan psychische hulp 5. Voorbeeldexamen + Zelfstudie-artikels: vragen 154 Chicago, Vanderbilt en John Hopkins studies die als voorbeeld gegeven zijn tijdens de les, zijn dan maar beknopt kunnen besproken worden en dienden eerder ter illustratie. Ze moeten dus niet concreet kunnen weergegeven worden. Wel weten waar het onderzoek zich in die periode op richtte en wat de algemene tendens van de bevindingen was. Als er op het examen naar deze onderzoeken zou verwezen worden, zal er steeds voldoende informatie worden gegeven om te weten waar het over gaat. Methodologische problemen met RCT’s verwijzen naar bijvoorbeeld de moeilijkheden om goede controlegroepen te vormen, de invloed van allegiance op de bevindingen, de problemen met het meten op groepsniveau (verschillende interpretaties van items door verschillende mensen, antwoordtendensen, …) Aandachtsplacebo controlegroep: de conditie waarin mensen niet de therapie krijgen met de verondersteld werkzame ingrediënten, maar wel een begeleiding, dus ook gesprekken die ondersteunend zijn. Zo wordt er geprobeerd om te controleren voor de effecten die enkel het gevolg zijn van met een warme aanvaardende therapeut over problemen te kunnen spreken. Er wordt verondersteld dat als er een groter effect is van de specifieke therapie dan in de aandachtsconditie, dit evidentie voor de specifieke effecten van de onderzochte therapie is, en dat het effect dus aan die specifieke technieken is toe te schrijven en niet aan algemene factoren zoals een warme therapeutische relatie. Echter, dit realiseren is zeer moeilijk. Er moet dus een conditie gecreëerd worden waarin mensen wel het gevoel krijgen dat ze geholpen worden (om verwachtingseffecten gelijk te schakelen), en waarin ze ook contact hebben met een professional, maar waarin geen van de vermeende actieve interventies gebruikt wordt. Wampold en therapie ontmantelingsdesign: Wampold besluit, op basis van de analyse van de literatuur over effectiviteitsstudies, dat er geen evidentie is voor een medisch model dat stelt dat de specifieke factoren van een behandeling verantwoordelijk zijn voor verandering. Om die hypothese expliciet te toetsen, schuift hij het therapie ontmantelingsdesign naar voor (zie ook artikel en zelfstudievraag). Onderzoek dat een dergelijk design gebruikt vindt in lijn met Wampold zijn stelling geen evidentie voor specifieke effecten. De grafiek in de slides van les 8 tonen de verwachte resultaten moest het medisch model kloppen. Deze hypothese wordt echter niet bevestigd in het onderzoek dat Wampold bespreekt in zijn artikel. Hello-goodbye effect: mogelijke antwoordvertekening die verwijst naar dat als mensen therapie starten, ze antwoorden op een manier die hun wanhoop en moeilijkheden reflecteert. Door in therapie te gaan, krijgen ze een ander zicht op hun problemen, begrijpen ze hun vragen op een andere manier en antwoorden ze bijgevolg anders, zelfs al voelen ze zich hetzelfde. Daardoor kunnen scores op vragenlijsten veranderen, zelfs als er misschien geen verbetering is. Hieraan gerelateerd zijn demand effects die ernaar verwijzen dat mensen reageren op basis van de verwachting die ze impliciet ervaren, namelijk dat ze zich door therapie beter moeten voelen. Verwachtingen (die mee kunnen beïnvloed worden door allegiance van de onderzoeker) bepalen mee hoe patiënten antwoorden of met andere woorden ten aanzien van welke verwachtingen ze responsief zijn. Dus er is ook bij de patiënt sprake van responsief gedrag, zoals de mens nu eenmaal overal responsief is, zijn gedrag en reacties aangepast in functie van de omgeving. 6. Antwoorden op vragen m.b.t. de lessen over uitkomst- en procesonderzoek 6. Antwoorden op vragen m.b.t. de lessen over uitkomst- en procesonderzoek 155 156 6. Antwoorden op vragen m.b.t. de lessen over uitkomst- en procesonderzoek 7. Gastcolleges Introductie in de Relatie‐ en Gezinstherapie: Moving beyond the individual Definitie Systeemtherapie, relatie- en gezinstherapie SETTING Therapie met meer dan 1 persoon o Ouders en kinderen, partners, deel van gezin, ... Vraagt specifieke aandacht en vaardigheden o o o o o Relatie cliëntsysteem ‐ psycholoog (ieders perspectief en benadeling; meervoudige therapeutische relatie) Meervoudige partijdigheid (niet 1 kant kiezen) Triadische effecten (er zijn altijd ongewenste effecten mogelijk) Bv.: een vrouw zegt iets tegen de hulpverlener en de man hoort dit hij reageert: “Ik durf al niets meer zeggen, vrouwen spannen altijd samen” Soms meer dan één psycholoog (complexe gezinssystemen, co-therapie) Back‐up van een team (one-way screen); reflecting team (nieuwe zienswijzen binnen brengen) THEORETISCH KADER (BASISASSUMPTIES) Problemen van mensen zijn fundamenteel interpersoonlijk i.p.v. intrapersoonlijk Niet intrapsychische conflicten staan centraal (psychoanalyse) of bepaalde gedragingen van een individu (leerpsychologie & gedragstherapie) maar wel interacties tussen mensen (gedrag, emotie, cognitie) Interventies moeten zich dus richten op wat er tussen mensen gebeurt Ontstaan in VS ‐ jaren 1950 Visie ging radicaal in tegen gangbare kijk op (psychische) problemen in die tijd o o = De oorzaak van psychische problemen ligt in de psyche van het individu (intrapsychische conflicten, trauma, verleden, onbewuste), zonder rekening te houden met de omgeving van het individu Impliceert individuele benadering van psychische problemen: farmacotherapie, psychodynamische, experientiële = domineren geestelijke gezondheidszorg in jaren 1950‐60 men werd behandeld in een soort van vacuüm) Echter: pure individuele aanpak bleek onvoldoende (niet zo effectief) bij: o Problemen tussen partners, ouders‐kinderen 7. Gastcolleges Historiek 157 o o o Po Problemen met omgeving (bv. kansarme milieus) complexe ongestructureerde gezinsstructuur Verklaring van klinische observaties (vanuit een individueel perspectief was dit moeilijk te verklaren) Genezing van één familielid ontstaan/verslechtering psychologisch probleem bij ander familielid Verbetering één familielid verbetering probleem ander familielid Ontstaan/verergering problemen op moment van aankomst (geboorte, huwelijk)/vertrek (dood, huwelijk, adolescentie) gezinslid Herval “genezen” patiënten na opname en terugkeer naar huis Draagt bij tot groeiende desillusie in individuele therapie Stilaan inzicht: o o Maar hoe dit verklaren? o o o « Psychisch zieke » niet enige oorzaak van zijn/haar probleem Evolutie psychische problemen mede afhankelijk van relationele/familiale factoren 1950: onderzoekers interesseren zich in omgeving van patiënten, in het bijzonder hun « gezin » Onderzoekers (Bateson, Weakland, Jackson, Haley, Watzlawick) Modellen, theorieën Studie (op micro-analytische wijze) van communicatie in gezinnen waar een gezinslid schizofrenie heeft (observatie in ziekenhuis van communicatie hele families, gedurende weekend) o Bv. sommige soorten communicatie (verwarrende, ambivalente) zorgen ervoor dat problemen erger worden (cave!! niet veroorzaken) De omgeving heeft dus een impact op de symptomen 1958: Jackson richt Mental Research Institute (Palo Alto) op: gericht op opleiding gezinstherapeuten die geleerd werden om de link tussen familierelaties/communicatie en ontwikkeling van herstel/ziekte bij een van haar leden te achterhalen Geboorte relatie- en gezinstherapie o o o o Nieuwe epistemologie: van intra-individueel psychisch naar interindividueel (communicatie & gedrag tussen mensen beïnvloedt de aandoening) Beweging R&G therapie verspreidt zich stilaan naar Europa Vanaf dan zoektocht naar modellen die gezinsfunctioneren kunnen beschrijven, uitleggen, voorspellen Cybernetica (Wiener, 1948; Shannon & Weaver, 1949); Algemene Systeemtheorie (Bertalanffy, 1968); Communicatietheorie (Watzlawick) Eerste master: Relatie & Gezinstherapie Sociale complexiteit als vertrekpunt in het denken rond relatieproblemen Individu en zijn context Bi‐directionele beïnvloeding; circulariteit 7. Gastcolleges Theoretische uitgangspunten relatie- en gezinstherapie anno 2014 158 SOCIALE COMPLEXITEIT ALS VERTREKPUNT (Hinde, 1997) Vertrekpunt R&G = sociale complexiteit, eerder dan gedrag/problemen van individu toe te schrijven aan stabiele en individuele karakteristieken Individu en zijn/haar gedrag, gelinkt aan intrapersoonlijke processen (gestuurd door emoties, cognities, psychofysiologie) Clinicus kan interventies beperken tot dit niveau MAAR R&G focust zich op individueel, intrapersoonlijk, en interpersoonlijk/contextueel niveau Waarom? o o o o o Individu gedraagt zich niet alleen; merendeel van tijd in interactie met anderen (sms, twitter, facebook, …) minimum 70% van de dag Met bepaalde personen zijn interacties stabieler, recurrenter, intiemer persoonlijke relaties (belangrijk!!!) Existentiële nood aan verbondenheid van mensen (cross-cultureel) hoe ze daar vorm aan geven en dat invullen, verschilt van cultuur tot cultuur Stress‐bufferende rol van relaties (sociale steun) Goed netwerk is van belang (bv. bij ziekte, geboorte) Verankerd met onze biologie (bv. holding hand studies) Uitbouwen partnerrelatie is belangrijk doel in leven Relaties hebben impact op individu Meer « happiness » bij mensen met partnerrelatie: meer geld, meer seks, betere gezondheid Meeste emoties vinden oorsprong in interpersoonijke relaties (liefde, haat, eenzaamheid, jaloezie) Individu (bv. hechting, persoonlijkheid) heeft impact op relaties impact op dating, relatiebehoud, relatieoutcomes Relaties worden beïnvloed door groepsniveau (vrienden, collega’s, peers, subcultuur) en maatschappij (bv. homo in België of Iran) Individueel gedrag, denken, voelen, betekenisverlening (attributie, interpretatie) als onderdeel van een complex sociaal geheel dat in constante evolutie is Gedrag krijgt betekenis in context o Bv. iemand slaan = gedrag maar: context? In boksring: “wow” Op feestje: negatief Niet zinvol om verschillende niveaus van elkaar te isoleren bij interventies 7. Gastcolleges 159 INDIVIDU EN ZIJN CONTEXT Centrale notie van systeemtherapie Een individu en zijn/haar problemen moeten continu gesitueerd worden binnen hun ruimere interpersoonlijke, sociale, & historische context (Fraenkel, 2006) Mensen zijn het product van hun context (niet passief!) Gezins‐ en familierelaties o o o o o o o Voor elke cliënt stellen we ons de vragen o o o o « Hoe wordt cliënt (denken, voelen, doen) door al deze aspecten van zijn/haar context beïnvloed en vice versa? » « Welke contextfactoren zijn probleeminstandhoudend en welke probleemoplossend? » !!! Focus op sterktes/gave terreinen!!! Peilen naar resilience/veerkracht Die helpen om problemen te verdragen en zijn belangrijk voor de outcome Bv. delinquent gedrag bij adolescent (individuele skills voor emotieregulatie; communicatieproblemen rond autonomie/hiërarchie in gezin; deviante peergroup; ….) Dit is een aangrijpingspunt voor een interventie Communicatieproblemen: problemen met het rustig bespreken ervan Bruikbaarheidsdiscussies tussen verschillende therapiescholen Verschillende interventies liefst tegelijkertijd: enorme inzet van middelen en tijd bespaart geld aan de maatschappij (de adolescent moet niet opgenomen worden in een instelling) Klinisch belang van context o o o Fundamenteel onderzoek toont belang contextuele factoren op functioneren van individu, koppel, gezin aan Therapie = 1u/week vs. context = 167u/week Wij kunnen als therapeut 1u invloed uitoefenen wij moeten bescheiden zijn en een enorme inzet vertonen Context: ecologische niche DUS deze context in rekening brengen bij assessment, caseformulation, interventies verhoogt therapeutische impact 7. Gastcolleges Focus van interventies voor veel systeemtherapeuten « Familietherapie » « Gezinstherapie » Gezinstherapie beperkt zich tot het kerngezin Belang van context kan hier tot herleid worden, maar moet niet Sociale netwerk (vrienden, collega’s, buren, …) Publieke systemen rond individu (school, kinderopvang, CLB, jeugdrechtbank, bijzondere jeugdzorg, …) Groepen, subculturen, sociale klasse Maatschappelijke waarden, normen, conventies, sociale perspectieven, « men‐denkens » (!!! niet vergeten cfr. historiek systeemtherapie) We worden overspoeld met informatie over hoe we moeten zijn: de perfecte vrouw, het perfecte huis, … ben ik wel een goede moeder? ... 160 BI‐DIRECTIONELE BEÏNVLOEDING Context centraal impliceert ook focus op o o o Interpersoonlijke, tussenruimte, interacties, wat er tussen mensen gebeurt Oneindige beïnvloeding Circulaire beïnvloeding Vóór ontwikkeling R&G: verklaring van psychopathologie, problemen gebaseerd op lineaire modellen Lineaire causaliteit = een element, oorzaak leidt tot een effect in een ander element zonder dat het laatste opnieuw het eerst beïnvloedt o Oorzaak gevolg o o Medisch model: virus, infectie; medicijn, genezing Enkel toepasbaar in bepaalde situaties, die een eenvoudige oplossing vragen Auto rijdt niet meer zonder benzine eenvoudige oplossing auto rijdt weer Maar menselijke problemen zijn ingewikkelder; slecht model om wereld van levende wezens te beschrijven o o o Circulaire beïnvloeding = oorzaken en gevolgen volgen elkaar op o Schop op een steen: effect voorspelbaar o.b.v. kracht, gewicht steen, hoek, … Schop op hond: effect minder voorspelbaar; hond kan verschillend reageren, hierop zal mens reageren, hond, mens, …. afhankelijk van de relaties Een initiële actie veroorzaakt een circulaire sequens waarin elke actie de ander beïnvloedt en vice versa oorzaak en gevolg verdwijnen in cirkels van wederzijdse beïnvloeding “Thinking in circles of influence” Tussen individuen Tussen individu en context Lineair model = verklarend model in termen van oorzaak & gevolg o Nefast binnen relaties: mensen vragen zich bij problemen af wie de oorzaak van de problemen is, wie de schuldige is; antwoord is meestal “de andere” Dit is een logische, menselijke reactie Maar: dat is niet werkbaar voor een clinicus: het beginpunt van menselijke interacties is vrijwel onmogelijk vast te stellen 7. Gastcolleges 161 o Als hulpverleners zich de vraag stellen wie begonnen is (oorzaak) is dat contraproductief omdat dit moeilijk vast te stellen is Circulaire causaliteit = focus verplaatst zich naar hoe het gedrag van A en B elkaar beïnvloedt/versterkt; schuldvraag valt weg, wederzijdse invloed komt in de plaats; vraagt meta‐perspectief (helikoptervisie) van therapeut; valkuil schuldvraag vermijden Bijvoorbeeld: een echtpaar John en Mary John en Mary hebben elk een eigen, lineaire visie op het eigen gedrag en dat van hun partner o o Mary zegt dat ze zich afgewezen en gekwetst voelt in hun relatie omdat John bang is om zijn gevoelens te uiten, hij praat daar nooit over met haar. John houdt haar op afstand van zijn emotionele wereld en ze voelt zich daarom afgewezen door hem. John zegt dat hij zich overweldigd voelt door Mary omdat ze altijd wil dat hij zijn gevoelens deelt met haar. Hij praat liever niet over zijn gevoelens, maar ze begrijpt dit niet. Ze blijft vragen hoe het voelt, waarom hij iets voelt en vertelt hem dat zij er nood aan heeft om elkaars gevoelens te kennen. Lineaire verklaring voor hun gedrag leidt tot verschillende conclusies: John heeft een introverte/vermijdende persoonlijkheid en kwetst Mary John moet veranderen Mary is een afhankelijke vrouw die constant aandacht wil van John, en zij is nooit tevreden daarover Mary moet veranderen Lineaire verklaringen leiden tot verklaringen in termen van persoonlijkheidskenmerken: stabiel en individueel; andere heeft de schuld Moeilijk hiermee te werken als therapeut (persoonlijkheid niet echt veranderbaar, dat vooruitstellen is niet echt realistisch) Alternatief: proberen achterhalen in hoeverre de mate van afhankelijkheid van Mary of de vermijding van John elkaar in stand houdt (hoe meer hij haar buitensluit, hoe meer zij zich opdringt, en zo verder) via introductie van circulaire causaliteit Hun probleem is de interactie/cyclus en niet hun persoonlijkheid (kan wel invloed hebben op interactie) en niet de andere persoon Goed uitgangspunt voor verdere therapie Want cyclus kan aangepakt worden (bv. communicatie training) Want probleem is niet de andere (samen vechten tegen probleem i.p.v. vechten tegen elkaar) o Vijand = de ruzies tussen beide partners Indicatie Individuele problemen/stoornissen Relatie en gezinsproblemen INDIVIDUELE PROBLEMEN/STOORNISSEN Problemen bij kind/adolescent (spreken met ouders, problemen met werking gezin) bv. ODD Bij opname van één gezinslid in psychiatrie (bv. expressed emotions, psycho‐educatie, medicatie, …) 7. Gastcolleges Waarvoor is relatietherapie nodig? 162 Individuele therapie heeft geleid tot verandering in individu leidt tot verandering in relaties (bv. depressie bij vrouw na therapie: effect op relatie, kinderen) o Je kan nooit tegelijkertijd de hulpverlener zijn van mevrouw, en van mevrouw en meneer Individuele therapie slaat niet aan en cliënt blijkt zeer sterk beïnvloed door wat er in relatie, gezin gebeurt, individuele therapie werd gebruikt om deze issues te bespreken RELATIE EN GEZINSPROBLEMEN Relatie/gezinsproblemen: wanneer toekomst van relatie, goede verzorging van kinderen in gezin of gezondheid van gezinsleden op spel staat Emotionele stress/verstoring in het gezin: familie crisis veroorzaakt door een ernstige ziekte, verlies van baan, overlijden of vertrek uit het huis van een lid van de familie, gezinsontwikkeling, ... Iemand van buitenaf vraagt therapie voor relatie/gezin (bv. jeugdrechter, …) Gezin rapporteert een recurrent probleem tussen enkele van zijn leden (bv. ouders‐kinderen; siblings) Chronische/ernstige problemen met communicatie, interpersoonlijke perceptie, conflict, jaloersheid, geweld, … (bv. koppel) Gezin wil in therapie, individu niet (bv. adolescent) Meerdere gezinsleden hebben therapie nodig, maar enkel middelen voor één vorm van interventie (gezin vs. individuele) o Er zijn enorme wachtlijsten voor de CGG’s (want: terugbetaald) VOORBEELD: ODD ODD in stand gehouden door: o o Kindfactoren: zelfregulatieproblemen, moeilijk temperament Contextfactoren: beperkte ouderschapsvaardigheden omwille van psychologische problemen, middelen misbruik, beperkte kennis over kindontwikkeling, criminaliteit, veel partnerconflict, partnergeweld, chaotische gezinsorganisatie, … Kinderen hebben last met reguleren van sterke negatieve emoties en hebben nood aan zeer consistent ouderschap + warmte om hun negatieve emoties te sussen (supportive family climate !!!) Therapie op beide sets van factoren gericht Heel veel onderzoek Parent training: heel effectief voor kinderen en ouders Ouders helpen om vaardigheden te ontwikkelen om: o o Frequentie prosociaal gedrag verhogen (aandacht hebben voor, bekrachtigen) Frequentie antisociaal gedrag verlagen (negeren, time‐out, contracten) 7. Gastcolleges ODD 163 Video‐feedback: ouders leren child management skills door videotapes van henzelf met hun kinderen te bekijken Immediate feedback: ouders worden direct gecoacht in childmanagement skills dmv ‘oortje’, therapeut achter one‐way screen Video‐modelling: ouders leren child‐management skills door het bekijken van video clips met (on)succesvol oudergedrag Kinderen: therapie gericht op reguleren van eigen emoties, sociale problem‐solving Bijkomende modules gericht op specifieke kwetsbaarheden bij ouders (beperkte steun, stress door armoede) verhogen effectiviteit substantieel Assessment Duurt 2 à 3 sessies Ook de vorm van de therapeutische interventie speelt een rol Afgesloten met case formulation: integratie theorie (HV) en praktijk (CL) hypotheses van de hulpverlener over de problemen van de cliënt METHODIEKEN Vragenlijsten & ratingscales o o Klinisch interview o Samen zicht krijgen op wat mijn problemen zijn: therapeutisch effect Spel/creatieve/actietechnieken o Dit is niet dé waarheid! Belangrijk om altijd goed uit te leggen waarvoor je de resultaten zal gebruiken Bv. animal attribution storytelling vragen wat de tekening betekent Observatie spontaan gedrag of na instructie o Bv. hoe een gezin je therapieruimte binnen komt o Bv. “speel na: ‘je komt te laat thuis’: wie reageert hoe meestal?” o Zonder te gaan veroordelen en het te snel te weten GECOMBINEERD GEBRUIK THEORETISCHE BOUWSTENEN De theorie voorziet een zekere houvast, aangezien je kan verdrinken in alle informatie 1. Interactiepatronen waarin het probleem zit ingebed 2. Opvattingen/beliefs/narratieven die onderliggend zijn aan het probleem Deze factoren houden het probleem in stand! 7. Gastcolleges 3. Historische/constitutionele/contextuele factoren die probleem in stand houden 164 Interactiepatronen waarin het probleem zit ingebed Wat is er gelinkt aan probleemgedrag? Ineffectieve probleemoplossing (bv. afdwingen van oplossingen) Verwarrende communicatie (geen duidelijkheid over mening, wensen, gevoelens, verwachtingen van de andere) Hoge frequentie negatieve, kritische of bestraffende uitwisselingen en lage frequentie positieve, supportieve uitwisselingen (5:1 ratio) o Het gaat hier om een ratio: de absolute frequentie is niet van belang Interactiepatronen met gebrek aan intimiteit of duidelijke onevenwichtige power balans Symmetrische escalatie (agressie wordt beantwoord met agressie) Starre complementariteit (volger‐leider; dominantie‐onderdrukking, activiteit‐passiviteit, afhankelijkheid‐onafhankelijkheid) Enmeshed, overbetrokken relaties vs. afstandelijke, disengaged relaties o o Enmeshed: weinig individuele afgrenzing of autonomie Disengaged: iedereen trekt zijn plan, weinig gezinsidentiteit, los zand gezinnen, red jezelf Starre demand‐withdrawal patronen o o De ene eist (vooral de vrouw, diegene die verandering wil), de andere vermijdt Maar: wie wat doet, is topic afhankelijk Opvattingen/beliefs/narratieven die onderliggend zijn aan het probleem Ontkenning van probleem (“Hij heeft een probleem, niet ik” Verwerping systemische visie op probleem (ontkenning eigen rol of bijdrage in probleem: vast blijven zitten in die lineaire causaliteit) Onrealistische of negatieve opvattingen over hoe partners/relaties zouden moeten zijn Een partner die mij graag ziet moet mijn gedachten, noden, kunnen raden zonder dat ik iets zeg; mijn partner moet mij steeds seksueel prikkelen Te uiteenlopende relatienormen (m.b.t. tijd en energie in de relatie, gelijkheid in delen van macht, delen van informatie en activiteiten) Negatieve attributiestijl (interne, globale, stabiele attributies voor probleemgedrag vs. extern, specifieke, onstabiele attributies voor goed gedrag) Selectieve aandacht/perceptie: negatieve dingen in de situatie wel opmerken, en positieve niet (automatisch proces); geheugenbias Cognitieve distorties (alles of niets denken, maximaliseren van het negatieve en minimaliseren van het positieve, overgeneralisatie, dingen persoonlijk nemen) … Historische/constitutionele/contextuele factoren die probleem in stand houden Constitutionele of ontwikkelingsgerelateerde kwetsbaarheden: kwetsbaarheid voor schizofrenie, bipolaire stoornis, depressie, bepaalde somatische aandoeningen, geschiedenis van ziekte, leermoeilijkheden, moeilijk temperament, bepaalde persoonlijkheid, bepaalde hechtingsstijl 7. Gastcolleges o 165 o Die kun je niet zomaar weggommen Stresserende of problematische context: recente stressoren (normatieve, niet‐normatieve), bepaalde culturele normen en waarden (bv. de man is de baas), GOC transities, stress werkgezin, gebrek aan sociale steun, verlieservaringen, ziekte, ongeval, werkeloosheid, verhuis, armoede, ontrouw Negatieve ervaringen in het gezin van herkomst (dood ouder, scheiden, fysiek/emotioneel/seksueel misbruik, verwaarlozing, armoede, …); socialisatie‐ervaringen in kindertijd/adolescentie (onveilige hechting, autoritaire opvoedingsstijl, te permissieve, verwaarlozende, inconsistente opvoedingsstijl; scapegoating door ouders, …) o We zien dit niet als absoluut determinerend Case‐formulation Op basis van assessment gaat men de drie bovenstaande zaken (interactiepatronen, opvattingen/beliefs/narratieven, historische/constitutionele/contextuele factoren) bundelen Mini‐theorie rond problemen/sterktes Integratie verhaal cliënten & theoretische/wetenschappelijke kennis Geheel aan hypothesen Voorleggen/bespreken cliënten Basis voor selectie interventies Behandeling 1. Doorbreken van specifieke interactiepatronen o Bv. communicatietraining 2. Modificeren en verrijken van specifieke belief‐systems o Bv. herkadrering 3. Verminderen impact van contextuele/historische factoren o Bv. genogram typische format voor comm.training 7. Gastcolleges Doorbreken van specifieke interactiepatronen (bv. communicatietraining) 166 Cognitieve shift: ander perspectief op klacht gedragswijziging Herkadreren = een betekenis aan de klacht hechten die anders is dan betekenis die de cliënt geeft klachten vanuit ander maar plausibel perspectief zien (cfr. constructivisme); andere interpunctie maken (commax) o Het doel is dat de betekenisverlening van de cliënt verschuift Systemische herkadrering: o o o o Individueel interactioneel Koppel Onoplosbaar, stabiel, statisch wijzigbaar, controleerbaar, hanteerbaar Negatief positief (gedrag als inzet) “Ons kind is een stout kind, het luistert niet, het heeft geen respect voor ons” “Uw kind geeft met zijn gedrag dus aan dat het niet akkoord gaat met de regels en grenzen die u oplegt. Zou het kunnen dat uw kind aangeeft dat het misschien meer gebaat is bij een andere aanpak. Zou het kunnen dat uw kind door niet te luisteren aangeeft te willen onderhandelen over de grenzen die u stelt. Misschien is het toe aan meer autonomie? Wat denkt u? “ Individueel (stabiel, verantwoordelijkheid) interactioneel Een koppel met relatieproblemen komt op gesprek bij PRT. Elk van hen wil de therapeut ervan overtuigen dat de andere partner ervoor gezorgd heeft dat ze niet meer gelukkig zijn in hun relatie. Zij noemt hem een « egoïst die er nooit voor haar is », hij noemt haar een « veeleisend mens waarvoor hij nooit goed kan doen ». Voorgestelde herkadrering: « Jullie zijn het blijkbaar zo oneens met elkaar dat jullie elkaar heel wat verwijten naar het hoofd slingeren en elkaar de schuld geven van de spanningen in jullie relatie. Op basis van wat jullie mij vertellen denk ik dat de voornaamste reden van jullie wederzijdse verwijten en beschuldigingen is dat jullie allebei heel erg ontgoocheld zijn, in elkaar, in de relatie. Ik krijg de idee dat jullie allebei een heel groot gemis voelen in jullie relatie, namelijk het gemis aan een partner die beantwoordt aan de behoeftes die elk van jullie heeft in de relatie. Jij mevrouw, voelt een gemis aan een steunende partner die er voor je is als dat nodig is. Klopt dit? U meneer, voelt het gemis aan een partner die waardeert wat u doet voor haar. Klopt dit? Als men in een relatie niet krijgt waar men zo naar verlangt dan geraakt men verbitterd, kwaad, teleurgesteld, bang, … wat is het bij jullie? Dit kan partners dan aanzetten om uit frustratie te gaan afdwingen waar men denkt recht op te hebben, steun, respect, etc. Zou het kunnen dat dit bij jullie ook zo loopt? En dat die manier van dingen aan elkaar te vragen maar niet te krijgen uitmondt in een gemene ruzie, die steeds terugkeert, en erger wordt? En die jullie uit elkaar drijft, verder en verder? En die jullie kwaad en eenzaam achterlaat…? Probleem = ruzie i.p.v. de andere partner verbindend samen vechten tegen = vertrekpunt/startpunt voor therapie Voorwaarden o “The difference that makes the difference”: niet te groot (verlies van aansluiting) niet te klein (meer van hetzelfde) 7. Gastcolleges Modificeren en verrijken van specifieke belief-systems (bv. herkadrering) 167 o o Bv. verwaarloosd aspect van gedrag, context: is er, is te begrijpen Steeds effecten checken! Veranderen en aanvaarden verschillen Herkadrering als basis voor gemeenschappelijke interpuncties!!! (essentieel bij werken met systeem; cfr. positie 3) Verminderen van de impact van contextuele/historische factoren (bv. genogram) Family tree: bevat info m.b.t. leden van gezin/familie/context, hun interacties, hun relaties, … o Zie bv. Carr, 2008 Opmaken samen met cliënten: o.b.v. hun input motiverend Grafische samenvatting van contextuele factoren en complexiteit (overzichtelijk) + externalisering (reflectieverhogend) Linken van problemen aan context + zienswijze van cliënt verruimen (beïnvloeding leren zien, gave terreinen) Verduidelijken van omgangsvormen, gewoontes, normen, in gezin van herkomst en eventuele link met problemen van cliënt Evolutie van problemen over verschillende generaties wordt zichtbaar; belangrijke personen en hun invloed wordt zichtbaar Exploring = transgenerationele invloeden, patronen exploreren, en hun invloed op leven/problemen nu Reexperiencing = emoties uitdrukken die verband houden met deze transgenerationele invloeden Reconnecting = bv. met ouders waarmee men geen contact meer heeft (om loyauteitsconflicten op te lossen) Een genogram legt transgenerationele problemen bloot en is niet determinerend 7. Gastcolleges 168 Introductie in de psychoanalyse Prof. Dr. Stijn Vanheule, Vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie Inleiding Psychoanalyse: o Wat zegt die term u? o Met wat is die voor u geassocieerd? Psychoanalyse functioneert in onze cultuur en in de psychologie vaak als een rode lap. Het is de theorie die het meest controversieel is in de psychologie, waar er debatten rond zijn en waar er in de media vaak dingen over verschijnen. De ene keer vindt men psychoanalyse interessant, de andere keer vindt men het kwakzalverij. PSYCHOANALYSE: ALTIJD CONTROVERSIEEL? Het controversiële van de psychoanalyse zat er al in vanaf het begin Vb. De Standaard 19/2/2014 (http://stijnvanheule.psychoanalysis.be/) Freud 1909 : « We brengen ze de pest » 7. Gastcolleges → Verwijst naar het controversiële karakter → De psychoanalyse gaat vaak in tegen common sense ideeën over het functioneren van de menselijke geest en hoe we best aan therapie zouden doen → De theorie rijmt niet met het zeer positief beeld op de mens, het rijmt niet met het puur rationeel beeld op de mens 169 Vb. Newsweek 19/4/2006 Vb. David Croonenberg (2011) - ‘A dangerous method’ Canvas (2011, 2014): Te Gek? Premisses PREMISSE 1: DE MENS IS EEN VERDEELD SUBJECT Geen homunculus o De psychoanalyse gaat niet uit van een waar ‘ik’ in onszelf, een klein mannetje/mensje achter de façade, maar gaat er van uit dat de mens een assemblage/collage is De basis = driftmatigheid o o We zijn niet enkel onze voorstelling; in de eerste plaats zijn we iets vleselijk, hebben we een lichaam waardoor we worden bewegen Om hiermee om te gaan ontwikkelde de mens een psychisme 7. Gastcolleges 170 Menselijke driftmatigheid is niet puur instinctief en biologisch geregeld: geen kwestie van bronstijden o o o o Driftmatigheid wordt getriggerd door zijnsvragen: o o o o De positie ten aanzien van de eigen lichamelijke sexuering als man/vrouw De positie in de partnerverhouding: confrontatie met liefde en seksualiteit De verhouding in generaties: verhouding met de (stief-)ouders, verhouding met de (stief-)kinderen / voorouders De houding ten aanzien van het leven in het licht van de dood Zijnsvragen ‘verdelen’ het subject o o o Driften ≠ instincten Drift = gedeeltelijk biologisch gedetermineerd, maar ook door cultuur, de cultuur grijpt in op het biologische De seksualiteit van dieren verloopt in cycli door hormonale veranderingen, maar onze seksualiteit niet, omdat naast de biologie ook de cultuur hier een rol speelt Onze seksualiteit is cultureel bepaald en dit fungeert als een verklaring in seksualiteit in één soort, er zijn namelijk grote verschillen tussen landen Zijnsvragen zijn vragen in verband met de identiteit en bevat een aantal thema’s en psychische problemen hebben vaak te maken met deze thema’s Rond het lichaam vindt de organisatie plaats van het psychisme Het leven wordt getekend door toevalligheid/willekeur vb. dood van een kind Identificatie antwoorden o o o Antwoorden wisselen in het leven, maar blijven als geheugenspoor = verdeeldheid o o o o o Verschillende antwoorden kunnen leiden tot contradicties Vb. Seksueel misbruik Verdeeldheid = interne ervaring van contradicties, verschillende beelden naast elkaar Het ‘ik’ wordt duidelijk afscheiden van het subject ‘Ik’ = officiële versie van onszelf Het ‘ik’ verandert van gedacht, maar de gedachten blijven o Antwoorden halen we uit de gezins- en culturele context We wisselen van ideeën, maar de ideeën blijven aanwezig, we kunnen er over spreken = verdeeld subject, de mens is geen duidelijk afgerond geheel Subjectwording kom op de plaats van driftmatigheid, maar lost deze nooit volledig op o o De psychische ontwikkeling/wording komt op de plaats van de driftmatigheid. We zijn behept met een lichaam waardoor we geprikkeld worden en daarom is er de psychische ontwikkeling. 7. Gastcolleges Door identificatie gaan we om met zijnsvragen We vereenzelvigen ons met ideeën uit de buitenwereld en via identificatie produceren we antwoorden Antwoorden gezin & (sub-)cultuur 171 o o Subjectwording = ontwikkeling van ideeën over wie je bent, ontwikkeling van een mentaal leven dat intern verdeeld is, is reactief en op deze manier disciplineren we ons lichaam en leren we leven met ons lichaam. We modelleren ons en via identificaties wijzigen we ons lichaam, het is een samenspel = verdeeld subject boven de aandrift (a) o De aandrift dient zich aan op lijfelijk niveau en daarboven komt bij de mens de verdeelde subjectiviteit te staan. PREMISSE 2: SUBJECTIEF FUNCTIONEREN = EEN SAMENSPEL TUSSEN 3 DIMENSIES 3 dimensies: o o o Imaginaire Symbolische Reële Imaginaire dimensie Imaginaire ≠ inbeelding Mentaal functioneren in imago’s, beelden o Zelfbeeld, beeld ander ik o o o o vader moeder Op dezelfde manier bouwen we een beeld op van onszelf en van de ander De woorden ‘ik’, ‘vader’ en ‘moeder’ roepen een bepaald beeld op We zien onszelf als een beeld dat ook door anderen wordt gezien De functie van het imaginaire is zorgen voor consistentie, maar psychoanalytisch wordt vooral de defensieve functie benadrukt, namelijk de misleiding en zelfmisleiding Uit diffuse informatie bouwen we totaalplaatjes op identificatie o o We bouwen beelden op op basis van diffuse informatie Zo gaan we ook om met woorden en handelingen van iemand anders, we proberen steeds een totaalbeeld te vormen 7. Gastcolleges Het mentaal functioneren loopt volgens beeldvorming, we bouwen een beeld op 172 De perceptie van totaalbeelden is de norm tekorten worden ingevuld o o o o → Mensen kiezen wat ze zien o o o o We vullen alles van de orde van een tekort mentaal in = Neiging van de mens = Eigen aan imaginair functioneren Kan tot misverstanden leiden Mensen vullen diffuse informatie op verschillende manieren in, we leggen een deel van onszelf erin We kiezen actief wat we zien Mensen kiezen wat ze willen zien en vullen in Voorzichtig omspringen met de imaginaire dimensie → Gardez-vous de comprendre Imaginaire= o o o Mentaal functioneren in termen van beelden Vertrekken vanuit totaalbeelden Tekorten, incoherenties, hiaten miskennen Effect op onze manier van omgaan met de zijnsvragen We vormen ons beelden om om te gaan met zijnsvragen, we houden ons scenario’s voor → Imaginair kleuren we de zijnsvragen in Luc Tuymans, 2010, The panel https://www.youtube.com/watch?v=8NF1qI4Smq4&gl=BE o o o We willen weten wie de figuren zijn Luc Tuymans organiseert er actief leegten in die wij willen opvullen In het beeld dat we hebben van anderen moeten we voldoende leegte steken 7. Gastcolleges 173 Symbolische dimensie ≠ Betekenisvol symbool ≠ Symbolisme = De mens categoriseert o o o De mens gebruikt symbolen/abstracties om dingen voor te stellen Het symbolische hangt samen met het imaginaire Er niet van uit gaan dat symbolen een vaste betekenis hebben Meer categorisatie = meer complexiteit Hoe complex is jouw man/vrouw beeld? Mens kleeft woorden op de dingen: betekent de werkelijkheid met betekenaars o Meer ver-woording = meer complexiteit o o Door te spreken in een relatie met een partner creëren we complexiteit en krijgt het idee van wat een relatie is vorm Taal/spreken leidt tot het invullen van de zijnsvragen en complexe voorstellingen Cultuur = symbolisch geheel (wetten, conventies, ideologie, opvattingen…) vertrekpunt voor het individu de Ander ≠ de ander o o o We gaan om met de werkelijkheid door woorden op dingen te kleven, we benoemen dingen en zo maken we de werkelijkheid complexer Het individu plukt ideeën en woorden uit de cultuur en creëert een eigen assemblage in het omgaan met de zijnsvragen. Het individu vertrekt van de cultuur De ‘Ander’ = de cultuur = symbolische ander = de ander als het geheel van talig gearticuleerde voorstellingen/ideeën, de Ander waarlangs wij een omgangsstijl vinden De ‘ander’ = de ander waarvan we een beeld hebben Categorieën/woorden zijn verbonden in structuren: betekenaars roepen andere betekenaars op die er associatief mee verbonden zijn studie op individueel niveau + naargelang type pathologie o o o o Eén woord roept andere woorden op en dit vormt een structureel geheel Structuur in het spreken = één van de grote aandachtspunten in de psychoanalyse Studie op individueel niveau = verhaal/voorstelling proberen detecteren rond een woord → Vormt een structuur voor de persoon Structuur ook bestuderen qua type pathologie: 3 functioneringsmodaliteiten, 3 manieren van omgaan met de betekenaar Neurose Psychose Perversie Neurose, psychose en perversie zijn geen onderliggende ziekten, maar het zijn manieren waarop iemand het woord gebruikt, waarop iemand al dan 7. Gastcolleges 174 niet houvast kan vinden in het woord, wat woorden voor iemand betekenen. Hieromtrent verschillen de verschillende pathologieën onderling De symbolische en imaginaire dimensie spelen op elkaar in rode draad, betekenis in het spreken o We bouwen beelden (imaginaire) op via taal (symbolische). Beide registers grijpen continu op elkaar in Echter: psychoanalyse bepleit een studie van de betekenaar op zich o Richt zich op het woordgebruik en tracht het imaginaire tussen haakjes te plaatsen. We gaan niet zozeer kijken naar de betekenissen die iemand creëert, maar naar de structuur waarbinnen iemand functioneert en daarbinnen bestuderen hoe men met de zijnsvragen omgaat Reële dimensie Symbolische en imaginaire dimensie: defensieve functie, vatten wat ontsnapt Wat ontsnapt = het Reële o Het Reële is niet te verwoorden en toont zich in de verrassing/ontmoeting met iets waar je niet meteen een woord voor hebt en je van de kaart brengt Reële: confrontatie met prikkels (intern/extern) die het intern evenwicht verstoren, die onbehagen oproepen Psychoanalyse herneemt de vraag naar het Reële op individueel niveau o o Met welk Reële is iemand geconfronteerd geworden? Hoe gaat iemand om met dat Reële? Mensen helpen om daarmee om te gaan, niet door hen normatief voor te schrijven wat ze moeten doen, maar door met hen te spreken en door hen te helpen woorden te ontwikkelen om zich te positioneren ten opzichte van datgene dat hen verstoord De historiek van de psychoanalyse Grondlegger: Sigmund Freud (1856 – 1939) o Vernieuwers: Lacan, Klein, Bion, Anna Freud… o o Freud ontwikkelde de psychoanalytische behandeling voor neurotische stoornissen waarbij het realiteitsgevoel niet fundamenteel verstoord is en was vooral bezig met volwassenen. Psychoanalyse was volgens Freud niet mogelijk bij psychoses Lacan: Uitbreiding van de psychoanalyse naar realiteitsgevoel wel fundamenteel verstoord is Klein, Bion, Anna Freud: Uitbreiding naar kinderen psychose waarbij het Culturele hype: jaren ’60-’70 o De psychoanalyse werd in deze jaren niet gecontesteerd en werd zelfs gebruikt als ideologie om de maatschappij te denken wat niet de ambitie was van psychoanalyse 7. Gastcolleges 175 Lang leve de psychoanalyse Therapeutische benadering met traditie o Prominent in het klinisch veld o Veel klinische psychologen werken vanuit de psychoanalyse Aandacht voor wetenschappelijkheid o o o Bestaat sinds 1895, maar is niet blijven stilstaan, is geëvolueerd Dit is een grote uitdaging voor de psychoanalyse De psycho-analyse is niet ontstaan binnen een academische context, maar vanuit de klinische praktijk Verschillende vormen van wetenschappelijk onderzoek Conceptueel onderzoek = sterkte van de psychoanalyse Effectiviteits- en efficiëntie onderzoek Dialoog met andere disciplines Concepten volgens een experimentele methode empirisch onderzoeken Effectiviteitsonderzoek type RCT: o o = Proces-outcome onderzoek Korte vorm = even effectief als andere vormen van psychotherapie Korte vorm is geprotocolleerd o Kortdurende behandelingen met lage frequentie en langdurige behandelingen met hoge frequentie zijn meest effectief type vraag De duur van de behandeling is afhankelijk van de vraag Kortdurende behandeling met lage frequentie vb. 20 sessie, 1x/week o Langdurige behandeling: longitudinaal ++ Door een langdurige behandeling komt men tot een fundamentele verandering, wat niet altijd mogelijk is met een korte behandeling De symptomen nemen nog verder af na het stoppen van de behandeling Uit kernstudies is gebleken dat psychoanalyse even effectief is als andere therapievormen De aandacht zou moeten verschuiven van de vraag naar welke therapie het meest effectief is naar de vraag van de patiënt en wat werkt voor de patiënt Langdurige psychodynamische psychotherapie heeft zeer goede lange termijn resultaten Abbass, A. et al. (2008). Short-term psychodynamic psychotherapies for common mental disorder. The Cochrane Collaboration. Bijv. Keefe, J.R. et al. (2014). A meta-analytic review of psychodynamic therapies for anxiety disorders. Clinical Psychology Review, 34, 309-323. Bijv. Driessen, E. Et al. (2013). The Efficacy of Cognitive-Behavioral Therapy and Psychodynamic Therapy in the Outpatient Treatment of Major Depression: A Randomized Clinical Trial. American Journal of Psychiatry, 170, 1041-1050. l. (2013). Leichsenring, F., & Rabung, S. (2008). Effectiveness of long-term psychodynamic psychotherapy. Journal of the American Medical Association, 300, 1551- 1565. Shedler, J. (2010). The efficacy of psychodynamic psychotherapy. American Psychologist, 65, 98-109. 7. Gastcolleges BRONNEN M.B.T. EFFECTIVITEITSONDERZOEK 176 Gerber, A., et. Al. (2011). A Quality-Based Review of Randomized Controlled Trials of Psychodynamic Psychotherapy. American Journal of Psychiatry, 168, 19-28. Leichsenring & Rabung, 2008, p.1560 Effect size: o 0.2-0.3 = small o 0.5 = medium o >0.8 = large o Gemiddelde effect-size psychotherapie = 0.75 o o Shedler, 2010, p.102 7. Gastcolleges Effect sizes van langdurige behandeling Effect size = Hoe groot is de verandering in symptomen? Algemeen hoge effect sizes 177 o o Wat neurowetenschappen leren: psychoanalytische therapie wijzigt het functioneren van het brein: activatie in hersencircuits die instaan voor emotieregulering en emotiecontrole neemt toe naarmate de stoornis verdwijnt o De effect sizes van korte behandelingen zijn gelijk aan de effect sizes van CBT De effect sizes van lange behandelingen liggen hoger Bepaalde symptomen hangen samen met bepaalde circuits in de hersenen Bucheim et al. (2012). Changes in Prefrontal-Limbic Function in Major Depression after 15 Months of Long-Term Psychotherapy. Plos medicine. Karlsson (2011). How psychotherapy changes the brain. Psychiatric Times. Abbass, A. Et al. (2014). Review of Psychodynamic Psychotherapy Neuroimaging Studies. Psychotherapy and Psychosomatics, 83, 142-147. “The common finding was normalization of synaptic or metabolic activity in limbic, midbrain and prefrontal regions, occurring in association with improved clinical outcomes. PDT has demonstrable effects on brain function in diverse clinical populations as evidenced by a modest group of mixed neuroimaging studies.” o o Door psychoanalytische therapie normaliseren van de activatie in verschillende hersengebieden Het effect dat gevonden wordt in effectiviteitsonderzoeken vertaalt zich ook naar een effect in de hersenen Psychoanalyse Drie pijlers: kliniek, theorie, onderzoek o Statuut: klinische theorie o o Psychoanalyse is een klinische theorie. Deze schrijft geen protocol voor omdat elke behandeling afgesteld moet worden op de patiënt. De psychoanalyse schuift wel een aantal principes naar voor Psychoanalyse is niet alleen een weten, maar ook een kunde, namelijk men moet zich kunnen aanpassen aan de individuele situatie en patiënt Vertrekpunt: het woord het onbewuste verdeeld subject o Deze drie pijlers hangen samen en vormen een geheel Het vertrekpunt voor Freud was het woord, in het spreken zijn er vaak haperingen en het is in deze haperingen dat het onbewust zit en hier wordt het verdeeld subject gesitueerd Analytische situatie overdracht o Overdracht is meer dan enkel een therapeutische relatie, het houdt ook iets in van het onbewuste 7. Gastcolleges 178 HET ONBEWUSTE Bewust – voorbewust – onbewust o o o Bewuste = waar we makkelijk bij kunnen, wat we makkelijk kunnen vertellen Voorbewuste = kunnen we in principe wel bij, maar we kunnen er niet makkelijk over vertellen Onbewuste = wat we niet zomaar gezegd krijgen Dynamisch onbewuste: afweer, verdringing symptomen, formaties van het onbewuste (iemands’ stommigheden): terugkeer van het verdrongene ≠ Romantisch onderbewuste ≠ impliciete cognitie o o o o o Psychoanalytisch: het onbewuste als boordproces in het spreken: toont zich in de hapering (observeerbaar!): bij het niet samenvallen met eigen spreken en gedragingen o Psychoanalyse beschouwt de hapering als een kans om iets te heroriënteren: anders spreken, bekijken en handelen o o o o Het onbewuste proberen zien als een materieel iets, een boordproces Vb. aanmeldingsvraag: ‘al mijn relaties mislukken: hoe kan dat?’ Vb. aanmeldingsvraag: ‘ik denk dat ik plagieer’ Vb. tijdens therapie ‘kind vergeten afzetten’ vraag rond wat doe/wil ik als moeder? Vb. kind dat begint te ‘verhuizen in de leefgroep’ (stereo, kamer) vraag rond conflict moeder-vader: beslissen verhuizen Heroriënteren: doen we via luisteren en spreken; gericht op het singuliere o o o o Psychoanalyse werkt via luisteren en spreken Voldoende zwijgen → mensen uitnodigen om meer te vertellen Mate van zwijgen in functie van problematiek Aangepast in functie van de problematiek Soms actiever woorden helpen vinden (bvb. patiënt met weinig woorden; agerende patiënt) Bv. bij neurotische patiënten Soms helpen om moeilijkheden te vermijden (bvb. psychotische patiënt die zichzelf verliest in ‘avontuurtjes’) Meehelpen richting geven, nadenken hoe om te gaan met de ander in geval van psychose Methodiek van het werken met het onbewuste: gebaseerd op Freud Freud bestudeerde de hapering zowel in fenomenen van alledag (lapsus, droom) als in symptomen Zie Freud ‘psychopathologie van het alledaagse leven’; ‘de droomduiding’ 7. Gastcolleges Dynamisch onbewuste: mensen weren af Terugkeer van het verdrongene gebeurt onder de vorm van symptomen of formaties van het onbewuste (vb. dromen) en dit leidt tot een hervorming van interpretatie en handeling Rol van therapeut = begeleiden ≠ romantisch onbewuste van de 19de eeuw ≠ impliciete cognitie van de cognitieve psychologie, is meer een machinaal onbewuste 179 LAPSUS = Uitspraak die de ‘ware’ bedoeling onthult Niet zomaar over oordelen, steeds in therapeutische relaties exploreren Bvb. George W. Bush n.a.v. oorlog Irak: https://www.youtube.com/watch?v=Sy05zj0X23M ‘They never stop thinking about new ways to harm our country and our people, and neither do we’ http://www.youtube.com/watch?v=5PGeKNk1oWo&feature=related ‘I think the world would be better off if we did leave’ Bvb. kind vergeten brengen DROOM Toont subjectieve waarheid Te duiden binnen context van associaties dromer Bvb. “ik wil etentje geven maar heb niets in huis behalve zalm. Kan geen boodschappen doen want winkels toe op zondagmiddag. Wil ook leveranciers bellen maar de telefoonlijn is gestoord. Ik moet afzien van het etentje” o o o o o o o Via droom zicht op subjectieve structuur die analyse bewerkt een droom toont een aantal zaken: o o o Typische vragen per subjectieve structuur. Antwoord op die vragen = voedingsbodem symptoom o Onvervulde wens: hoe te verlangen? installeert een tekort Identificatie met vriendin: hoe moet een vrouw zijn? zijnsvraag Wat bindt mijn man aan mij als vrouw? Wat is een seksuele relatie? Door zijnsvragen te bewerken, verdwijnt de psychopathologie Voorbeeld: o o o o Droom niet zomaar duiden, maar uitnodigen om er over te spreken Wat valt er op aan de droom? Wat is er frappant? Wensgedachte = typisch aan een droom SYMPTOOM Symptoom: bevat subjectieve waarheid, dekt conflict af = eerste laag o Subjectieve waarheid heeft te maken met het persoonlijke zelf 7. Gastcolleges Man: wil vermageren geen etentjes Man grapt: schilder niet mij maar jong meisje Grapt zelf tegen man: geen kaviaar cadeau doen Man: valt op mollige types ↔ sympathieke vriendin Vriendin: wil verdikken: etentje? Wensgedachte: vriendin mag niet molliger worden, ze zou meer in de smaak vallen bij man Zalm = lievelingsgerecht vriendin gunt het zich niet 180 Volgende lagen: o o Subjectieve zijnsvragen Verhouding met driftmatigheid van het lichaam: jouissance Ook bij niet klassiek neurotische problematieken: psychose, persoonlijkheidsstoornissen, actuaalpathologie... Vakken vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie: Klinische PSD II (3e bach) Psychodynamische consultatie (3e bach) Psychoanalytische Psychotherapie (1e master) Gevallenstudies en practica in de psychoanalytische therapie (keuze 2e master) Seksuologie en seksuele stoornissen (2e master) Masterproef (keuze) Stage (keuze) 7. Gastcolleges 181 182 7. Gastcolleges Gedragstherapie: het leertheoretisch kader Inleiding ALLE GEDRAG IS AANGELEERD Je kunt het aangeleerde gedrag dus afleren en ander gedrag aanleren o o o Sociaal gedrag Angst Pathologisch gedrag (bv. excessief handen wassen) Alle gedrag is aangeleerd: o o o Gedrag is een zinvolle reactie op een betekenisvolle situatie o o o Zeer individueel bepaald Soms zeer uiteenlopende gevoelens Betekenis wordt gegeven in de loop van het leven Gedrag volgt niet rechtstreeks op een situatie Gedrag volgt wel op de manier waarop we betekenis geven aan de situatie We moeten dus niet het oppervlakkige, irrationele gedrag gaan veranderen: wel de betekenisverlening! Gedrag: o o o (C)overt gedrag Overt = observeerbaar gedrag Covert = emoties en cognities (denken/voelen/doen), maar ook vermijden (het niet stellen van een bepaald gedrag) Emoties Cognities Gedrag wordt aangeleerd of krijgt zijn uiteindelijke vorm via leerprocessen Leertheorie: een voorlopige verklaring voor het tot stand komen van het leerprincipe o o Waarom en hoe leren tot stand komt De gedragstherapie is gebaseerd op de leertheorie observeerbaar: Metingen doen Huiswerkopdrachten Observaties 7. Gastcolleges Van leertheorie naar gedragstherapie 183 … Gedragstherapie: verandering van (ongewenst) gedrag door manipulatie van de leerprincipes die van toepassing zijn → toepassing van procedure Procedure: hetgeen wat de cliënt doet (o.b.v. advies therapeut) Resultaat: de effecten van de toegepaste procedure Theorie: de verklaring voor het resultaat GEDRAGSTHERAPIE IS DE TOEPASSING VAN BEVINDINGEN UIT DE EXPERIMENTELE PSYCHOLOGIE Empirische verankering o o o Observeerbare principes Observatie: bv. iemand geeuwt Interpretatie: bv. die persoon is niet geïnteresseerd Afhankelijk van wat we geleerd hebben, individuspecifiek Verankering in experimenteel onderzoek: experimentele psychopathologie Evidence-based denken: effectief + efficiënt Gestructureerd werken o o Zeer vaak protocollair gewerkt Met aandacht voor complexiteit het protocol moet je finetunen, aanpassen aan het individu Back to basics: alle gedrag is aangeleerd Bijvoorbeeld: het reageren op het zien van een pak friet o o Salivatie: fysiologische reactie bij ‘gewone’ mensen Mensen met eetstoornissen vertonen een aversieve reactie HOE WORDT GEDRAG AANGELEERD? Klassieke conditionering o Het leren van een verband tussen stimuli Operante conditionering o Het leren van een verband tussen handelen en de gevolgen Klassieke conditionering PAVLOV per toeval ontdekt 7. Gastcolleges 184 = leren van betekenissen (bel krijgt dezelfde betekenis als voedsel: er nis niet zozeer een temporeel verband): de CS activeert de representatie van de UCS, en lokt zo de CR uit → Een oorspronkelijk neutrale S verwerft een nieuwe betekenis door associatie met een bepaalde (intrinsiek beladen) gebeurtenis ! Maar: ook hier weer: dieper liggende associaties o o We gaan altijd op zoek naar de meest diepe betekenis We willen de betekenisverlening te pakken krijgen LITTLE ALBERT (WATSON) Angstconditionering: Neutrale stimulus + negatieve stimulus = angst Bv. lift, kleine ruimte, vliegtuig, … koppeling: claustrofobie “Ik ga vast zitten” “Ik ga stikken” 3 PADEN NAAR HET AANLEREN VAN BETEKENISSEN Directe ervaring o o o Bv. gepest geweest Bv. noodlanding gemaakt Bv. gebeten door hond 7. Gastcolleges o o 185 Modelleren o o Bv. moeder die zeer bang is van een spin Bv. een angstreactie zien op een vliegtuig Informatie o Bv. in het nieuws: alleen negatief nieuws over vliegtuigen (berichtgeving) Positieve informatie helpt weinig wanneer je bang bent Dit is in het begin niet gemakkelijk te identificeren; komt vaak maar niet altijd voor Operante conditionering THORNDIKE, SKINNER Hoe komt het dat problematisch gedrag in stand gehouden wordt? Let op: voor bekrachtiging is het belangrijk dat de persoon in kwestie de bekrachtiger echt leuk vindt 7. Gastcolleges → leren van de samenhang tussen wat organisme doet en het resultaat wat er op volgt 186 The many waves of Cognitive Behavioral Therapy (CBT) FIRST WAVE CBT First Wave: Behaviorisme, Skinner & Watson Om menselijk gedrag te begrijpen en veranderen: klassieke en operante leerprincipes gebruiken (eerste vorm van gedragstherapie, niet echt cognitief) o o Door stimulus controle Het al dan niet voorkomen van een bepaalde stimulus Het voorkomen van de CS beperken (bv. geen dieren meer op tv laten voorkomen door te zappen) Contingency management Belonen en bestraffen: makkelijk bij kinderen Weten wat belonend/bestraffend is voor de persoon in kwestie En dit niet zomaar kort door de bocht toepassen! Gedrag is een betekenisvolle reactie op een betekenisvolle situatie o Betekenisvol verwijst naar het feit dat er niet gereageerd wordt op de fysieke stimulus als zodanig maar op de cognitieve verwerking ervan SECOND WAVE CBT Cognitieve gedragstherapie (meer uitleg: zie verder) o We willen de situatie, het gedrag niet behandelen, maar de betekenis 7. Gastcolleges 187 Voornamelijk de betekenis van de stimulus is belangrijk Cognitieve verwerking: interpretatie Stimulus interpretatie reactie 7. Gastcolleges o 188 THIRD WAVE CBT Niet “wijzigen” van cognities maar de “functie ervan”, “houding ten opzichte van”, en “relatie tot” wijzigen o o Niet gericht op symptoomreductie per sé Door aanvaarding (stoppen met vechten tegen) komt er symptoomreductie Integratie van Mindfullness o o o o Observeren en interpreteren vorm van meditatie waarin men op een nietreactieve manier kijkt naar gevoelens en gedachten Dialectical Behavioral Therapy (Linehan): specifiek voor borderline persoonlijkheidsstoornis Acceptance and Commitment Based therapy (Hayes): doorbreken experiëntiële vermijding. Openstaan en met aandacht ervaren en aanvaarden Mindfullness Based Cognitive Behaviour Therapy Gedachten en gevoelens worden gezien als “mentale gebeurtenissen” i.p.v. “aspecten van het zelf” en “accurate reflecties van de werkelijkheid” Metacognitief perspectief, accepterend, gedecentreerd, loskomen van… FOURTH WAVE CBT Focus op cognitieve processen: aandacht, interpretatie en geheugen o o o Aandacht: meer aandacht voor negatieve zaken Interpretatie: een neutrale stimulus wordt als negatief geïnterpreteerd Geheugen: depressieve mensen herinneren zich meer negatieve zaken Methoden ontleend aan de experimentele psychopathologie o o Bv.: aandachtsbiastraining Bv. Depressieve mensen kunnen de aandacht niet losmaken van negatieve stimuli 7. Gastcolleges 189 Klinische conceptualisatie: van leertheorie naar cognitieve gedragstherapie Het standpunt van enkel het observeerbare bestuderen, niet houdbaar Overgegaan naar een tweede generatie GEDRAGSTHERAPIE Empirisch: de gedragstherapeutische praktijk is als een experiment met 1 proefpersoon waarin een hypothese over zijn probleemgedrag wordt getoetst o o Is het gedrag aangeleerd zoals de therapeut vermoedt dat het is aangeleerd? Slaat de therapie aan? Leermodel o o o Abnormaal gedrag is aangeleerd of krijgt zijn uiteindelijke vorm via leerprocessen ‘Uitwendig zichtbaar gedrag’ wordt als belangrijk aangrijpingspunt voor behandeling beschouwd Want: je kan niet controleren wat de cliënt tegen zichzelf zegt Je kan ook niet zien hoe iemand zich voelt Binnen de cognitieve stroming wordt ook ‘niet uitwendig zichtbaar gedrag’ als belangrijk beschouwd: ‘gedragsexperimenten’ blijven hier echter ook een belangrijk aangrijpingspunt voor verandering Je kan op elk moment terugkeren naar een vorige fase 7. Gastcolleges HET GEDRAGSTHERAPEUTISCH PROCES 190 Voorlopige probleemsamenhang = overzichtelijk schema Leergeschiedenis: gebaseerd op ontwikkelingsgeschiedenis Complexiteit: relatie tussen verschillende probleemgebieden in kaart brengen Geïndividualiseerd: op maat gesneden probleemanalyse: ‘clinical case formulation’ Werkinstrument binnen de therapie: probleemselectie Poging om met cliënt op eenzelfde manier naar de problemen te kijken Probleemanalyse als empirisch cyclus 7. Gastcolleges Dit moet getoetst/getest worden 191 Functionele analyses Klassieke component Operante component Die twee manieren van leren komen voor binnen elke conceptualisatie Gedragstherapeutische interventies Operante en klassieke principes: gestructureerd behandelplan o o o o o o o Cognitieve technieken Wat denk je dat het is? Wat zijn de bewijzen daarvoor? Wat kan het nog zijn? Wat zijn de kansen? Emotieve technieken Ander gevoel, gedrag en gedachten installeren Gedragsexperimenten: sterke motor verandering Probeer nieuwe gedragingen toe te passen in de realiteit Blootstellingstechnieken / exposure Psycho-educatie Vicieuze cirkel uitleggen Mediatietherapie Met ouders samenwerken om het probleem van het kind aan te pakken Derde generatie GT technieken Video Jackie o o Angst is niet gevaarlijk, angst gaat altijd weg! Mensen moeten leren dat dat gebeurt en daarin vertrouwen 7. Gastcolleges Procedures m.b.t. klassieke component 192 Procedures m.b.t. operante component Gedrag dat aandacht krijgt, wordt in stand gehouden Video Real Families o Strikt hanteren van de leerprincipes: zeker ook bekrachtigen en niet alleen straffen TOEPASSINGEN BINNEN DE GEDRAGSTHERAPIE GEDRAGSTHERAPIE: MYTHES EN WAARHEDEN Gedragstherapie is: o o o o o Gebaseerd op de leerpsychologie JUIST Enkel voor eenvoudige problemen FOUT Enkel gericht op het hier en nu FOUT Ook op betekenisverlening Altijd van korte duur FOUT Hoe complexer de problematiek, hoe complexer de behandeling Gericht op inzicht JUIST Inzicht in de onderliggende problematiek 7. Gastcolleges 193 o o o o Manipulatief en autoritair FOUT Directief: de therapeut neemt de touwtjes in handen, maar doet niets zonder het medeweten van de cliënt Cliënt en therapeut zijn evenwaardig Enkel gebaseerd op S – R FOUT Ook op de betekenisverlening Gebaseerd op wetenschap JUIST Gebaseerd op de binnenwereld JUIST Gedachten, gevoelens, … Gericht op de autonomie van de cliënt JUIST Na een tijdje in therapie is het de bedoeling dat de cliënt weet hoe hij zijn angst moet behandelen 7. Gastcolleges o 194 Ontwikkelingsgerichte psychotherapie Kinderen en adolescenten met problemen Psychosomatische klachten Psychofysiologische klachten DSM: Somatoforme stoornissen Voorbeelden: klachten over buikpijn, hoofdpijn, braakneigingen, maagpijn, ... ten gevolge van psychische klachten Deel I: Vakgebied: Ontwikkelingsgerichte Psychotherapie Studie-object: stoornissen bij kinderen o o Methode: longitudinale benadering o De klinische psychologie bestudeert beelden in het hier en nu Verschillend van de ontwikkelingspsychologie o Een longitudinale benadering (kijken naar de ontwikkeling) is een meerwaarde Verschillend van de klinische psychologie o Ontwikkeling van problemen bij kinderen: mensen zullen je vaak raad vragen altijd kijken naar de ontwikkeling: wanneer is die ontwikkeling abnormaal geworden? Er zijn sommige problemen die plots opduiken en ook spontaan weer verdwijnen (bv. tics) De ontwikkelingspsychologie bestudeert normale kinderen Onderzoeksdomein: developmental psychopathology (DP) o o o o Dit vak doet nader onderzoek naar de abnormale ontwikkeling Dezelfde domeinen gaan terug keren: Cognitieve ontwikkeling Emotionele ontwikkeling Fysieke ontwikkeling Sociale ontwikkeling Het is een jong domein vol uitdagingen Tijdschrift: Developmental Psychopathology Derde bachelor: DP + klinische ontwikkelingspsychologie (theorie + oefeningen) Eerste master: DP + ontwikkelingsgerichte psychotherapie (theorie + oefeningen) Tweede master: practica in de ontwikkelingsgerichte psychotherapie (keuzevak: enkel practica) + Thesis mogelijk in dit vakgebied (vakgroep ontwikkelings-, persoonlijkheids- en sociale psychologie) + Stage mogelijk in dit vakgebied (vakgroep ontwikkelings-, persoonlijkheids- en sociale psychologie) 7. Gastcolleges 195 CENTRAAL UITGANGSPUNT? DP of ontwikkelingspsychopathologie: wat is het centraal uitgangspunt? Psychopathologie steeds bekijken vanuit een interactie tussen kindfactoren en omgevingsfactoren o o Het ontwikkelen van die problemen moet je zien als een interactie tussen het kind en de omgeving misfit: de wijze waarop de ouders opvoeden is niet afgestemd op de kindkenmerken Ga als therapeut op zoek naar de reden waarom die twee niet op elkaar afgestemd zijn Ook een pijl van familiale invloed naar depressie en stress? Wederkerige pijlen van kenmerken depressie naar kind, stress en familie? o o o o o Dit is het model waarmee we depressie bekijken bij kinderen Voorbeelden temperament kind: rustig of druk, novelty seeking Voorbeelden emotieregulatiestrategieën: terugtrekken, openlijk wenen en aandacht vragen, kwaad Wanneer er iets fout loopt in de interactie: diathese Diathese: een kwetsbaarheid die kan slapen (het is niet per se zo dat je altijd klachten moet hebben) klachten ontwikkelen zich door een misfit en nadien kan dat weer gaan slapen Het diathese-stress model is een model om stoornissen te verklaren Ook stress leidt tot klachten (wat was hier de stress die maakte dat de druppel de emmer deed overlopen?) en sommige mensen kunnen meer stress aan dan anderen Classificaties Categoriaal o o o Je hebt een stoornis of niet Traditioneel DSM = gouden standaard 7. Gastcolleges 196 Dimensioneel o o o Kwantitatief: kinderen worden gesitueerd op een continuüm gaande van veel tot weinig problemen Screeningslijsten: ernst van de score = ernst van de psychopathologie Bv. de Gedragsvragenlijst ontworpen door T. Achenbach oorspronkelijke naam: de CBCL We moeten dezelfde taal spreken door een classificatie of dimensionele benadering o o Classificatie: dit beeld klopt niet echt met ons model er zijn maar een paar problematieken die echt een categoriale afsplitsing hebben (bv. psychose) Dimensioneel: voor heel wat zaken bevinden wij ons op een continuüm Hoe hoger de score (op een test bv.), hoe groter de kans dat er zich ooit een psychopathologie zal ontwikkelen Voorbeelditems van de CBCL Vernietigt eigen spullen Nachtmerries Wreed voor dieren Bang om naar school te gaan Vecht veel … 0–1–2 0–1–2 0–1–2 0–1–2 0–1–2 113 items Totale score = 226 Omzetten in een T-score (gemiddelde = 50, SD = 10) o Score > 63 = afwijkend = klinische score Multi-informant (kind, ouders, leerkrachten): meer informatie dan met 1 informant (want: dan grotere kans op sociale wenselijkheid en een onvoldoende onderbouwd beeld van de situatie) Probleemgedragingen waarvoor de grootste verschillen werden gevonden tussen de normsteekproef en de klinische steekproef (Studie Hellinckx, 1993, uit tabel 3.6): o o o o o o o o o o o o o o Gesloten Ongelukkig, verdrietig Kan niet goed opschieten met anderen Bedplassen Te angstig, te bang Wordt veel geplaagd Eist aandacht op Zenuwachtig Koppig, stuurs Voelt zich waardeloos Verward Obsessies Maakt zich zorgen Kan zich niet concentreren Dit is het enige grote onderzoek m.b.t. deze problematiek in Vlaanderen 7. Gastcolleges 197 VOORBEELD VAN ONDERZOEK? Hoofdpijn en buikpijn: signalen van ontwikkelende psychopathologie? Studie in Noorwegen, verschenen in Acta Paediatrica (1995) Procedure: o o ‘Birth Cohort’ 140 kinderen Op 4 jaar Opnieuw op 10 jaar NB: bij kinderen komen hoofd- en buikpijnklachten (! Zonder medische aandoening) het frequentst voor o o Tot 82% van de kinderen klaagt over hoofdpijn Tot 25% van de kinderen in de schoolleeftijd rapporteren buikpijnklachten Resultaten van de studie Op 4 jaar: o o o o 42 kinderen met buikpijn 2 kinderen met hoofdpijn 6 kinderen met beide 86 kinderen ‘free’ CBCL + metingen moeder (hechting), kind en stress Wat op 10 jaar? o Op 10 jaar: te onderscheiden groepen: o o o o Op 4 jaar: Buikpijn geen predictor voor later Later toch goed op school Emotioneel: OK Moeders: lage educatie Moeder: steun: ok Buikpijn op 10 jaar Hoofdpijn op 10 jaar Beide (n = 28) ‘Free’ Zelfde kinderen? o o o Hoofdpijn op 10 jaar: Niet in verband met vroeger Hoge prestatiemotivatie Moeders: hoge educatie Buikpijn op 10 jaar: Geen verbanden Kinderen met beide klachten op 10 jaar was dit te voorspellen? 12 van de 28 kinderen hadden reeds buikpijnklachten, 6 jaar ervoor MAAR: buikpijnklachten alleen = geen goede voorspeller Ook andere emotionele problemen op 4 jaar: angstig, slechte eetlust, ongelukkig zijn 7. Gastcolleges 198 Moeders reeds in de eerste studie weinig steun biedend (veronderstelling: gebrekkige emotionele steun = belangrijke risicofactor) Predictor voor een latere depressie? Preventieprogramma’s! Belangrijk is de misfit, de interactie! MENSBEELD? Informatieverwerkingsmodel Voorbeeld: Je kan met verschillende brillen naar de wereld kijken: wat je denkt/ziet, bepaalt wat je voelt en doet Mensen: denkende wezens (cognitieve visie) rol van onderliggende schema’s o o = Neurale netwerken die sturend zijn in onze informatieverwerking en gevoelens, gedachten en gedrag bepaalt Sturen de aandacht, interpretatie en het geheugen ‘Bril’ die het leven kan kleuren Gevaar: informatie wordt niet geverifieerd Belangrijk instandhoudend mechanisme DOELSTELLINGEN? Inzicht hebben in een ontwikkelingspsychologische benadering van klinische vraagstukken Zowel: Voor verschillende problematieken Voor conceptualisering en assessment Omtrent preventie en behandeling Hoe ontstaan problematieken? Hoe kan je ze conceptualiseren en meten? 7. Gastcolleges o o o 199 METHODEN VAN ONDERZOEK? Doel: studie van deviaties aan de normale ontwikkeling wordt gebaseerd op empirisch onderzoek bij voorkeur op groepsniveau Verschillende soorten onderzoek: o o o o o o o o Longitudinaal (meerdere meetmomenten) Epidemiologisch Risicofactoren Risicogroepen (bv. kinderen van ouders met een psychiatrische problematiek) Follow-back >< follow-up Het beste is follow-up: kinderen prospectief opvolgen Retrospectief, follow-back: let op met de resultaten Resilience-studies (wat maakt iemand sterk? positieve psychologie) Protectieve mechanismen (bv. humor: sterker in het leven staan, beter met problemen kunnen omgaan) Ontwikkelingstrajecten Deel II: Kinderen en adolescenten met psychosomatiek: definities APA = AMERICAN PSYCHIATRIC ASSOCIATION (DSM) DSM-I, 1968: een lichamelijke ziekte veronderstelde een psychogene oorsprong DSM-II, 1980: een lichamelijke ziekte werd gekenmerkt door een organische pathologie waarbij psychische antecedenten zich opvallend frequenter manifesteren DSM-III, 1987: o Lichamelijke klacht met negatieve psychische implicaties , bv. astma, diabetes o Waarbij psychologische factoren de klacht kunnen uitlokken, bv. een epilepsieaanval o Psychologische factoren zijn uitlokkers van een gedragsstijl zonder bekende organische oorzaak, bv. stotteren, bedplassen, hyperventilatie o Pijnklachten zonder aanwijsbare orgaandisfuncties, zonder duidelijke fysieke afwijking Soms kan aanhoudende pijn tot irreversibele orgaanstructuurveranderingen leiden, bv. een maagzweer En/of En/of En/of Het is niet omdat er geen medische oorzaak is, dat er geen medische gevolgen kunnen zijn DSM-IV, 1995: o Classificatie: somatoforme stoornissen: Lichameliijke klachten Pijnstoornis Conversiestoornis Hypochondrie Body Dismorphic Disorder … 7. Gastcolleges 200 o o Bij kinderen: lichamelijk onverklaarde (onbegrepen) klachten, vage klachten, functionele klachten, somatische fixatie, psychosomatiek, psychosomatische klachten. Criteria bij kinderen (Apley, 1975): ten minste drie pijnaanvallen binnen drie maanden (minstens een jaar lang), die zo hevig zijn dat ze de normale activiteit belemmeren (bv. niet naar school kunnen gaan omwille van buikpijn) DSM-V, 2013! ANDERE INDELING: PER ORGANISCH SYSTEEM Luchtwegen (astma, hyperventilatie) Huid (eczeem) Centrale zenuwstelsel (pijnklachten, epilepsie) Vasculair systeem (hersenbloeding, hoofdpijn, beroerte, hartaanval) Musculair skelet (spierspanningsklachten, hernia) Endocrien (diabetes) Uro-genitaal (bedplassen, onregelmatige menstruaties) Gastro-intestinaal Elk deel van je lichaam kan uitvallen bij psychosomatiek: sommige stress kan niemand weerstaan Bio behavior model: reactie van je lichaam op stress Deel III: Werkingsmechanisme BIOBEHAVIOURAL MODEL OF PEDIATRIC PAIN (VARNI, BLOUNT, WALDRON & SMITH, 1995) 3 belangrijke factoren spelen mee in het ontwikkelen van lichamelijke klachten: o o o Kindfactoren: ik zal niet op tijd klaar zijn, ik zal alles vergeten, piekeren, verveling, ik zal het niet kunnen, niet overeenkomen met klasgenootjes Omgevingsfactoren: beschuldigende moeder, moeder antwoordt in de plaats van het kind Stressfactoren: operatie, andere school Lichamelijke klachten als reactie op stress: o o o Negatieve life-events (overlijden, ernstige ziekte, overgang in het onderwijs, …) Dagelijkse beslommeringen (opeenstapeling : de emmer van vernederingen zit vol) Individuele factor als mediator: angst 7. Gastcolleges 201 Casus Petra: ISAAC MARKS: STUDIES BIJ MENS EN DIER Angstreacties: o o o o = reacties op bedreiging Deze reacties op bedreiging moeten wel serieus/ernstig genomen worden Heel je lichaam wordt daarin betrokken, al je organen dragen bij Als de dreiging te lang duurt, kunnen de organen uitvallen Wij hebben niet vaak met echte bedreigingen te maken Wel: cognitieve dreigingen Mensen creëren vaak hun eigen bedreigingen FIGHT or FLIGHT Leidt tot lichamelijke & fysiologische processen Duurt deze toestand te lang: buikpijn, hoofdpijn, hyperventilatie + Langdurige stress toestand: letsels Logica dat orgaanstructuren uitvallen: ze zijn te lang actief Bv. burn-out ROL VAN COGNITIEVE VARIABELEN: MENSEN CREËREN NIEUWE BEDREIGINGEN Primary & secundary appraisal o o Primary appraisal: iets dat je ziet, iets dat je opmerkt zonder er verder bij na te denken (bv. je ziet een brand) Secundary appraisal: je staat stil bij wat je opmerkt en denkt na over wat er gedaan kan worden (bv. wat zijn de mogelijkheden om iets aan die brand te doen?) Vicieuze cirkels: angst om de angst Veranderingen Frustraties (iets willen bereiken wat niet lukt) Conflicten Druk 7. Gastcolleges WAT ZIJN BEDREIGINGEN? 202 Verveling Trauma (iedereen lijdt daaronder) Voorbeelden: binnen een kind Te laag IQ Een leerstoornis Een moeilijk temperament Faalangst Een laag zelfbeeld Rouwverwerking Weinig emotieregulatie Voorbeelden: binnen het gezin Onder de 5 jaar: o o o o o o o o Ruzie binnen het huwelijk Overbevolking in één huis (hoe meer mensen, hoe meer drukte, hoe meer stress) Crimineel gedrag vader Psychiatrische stoornis ouders Weinig verzorging door moeder Tekort aan emotionele steun Hoge prestatiedruk Lage of hoge SES Lage SES: veel meer financiële zorgen Hoge SES: kind veel alleen, beide ouders moeten voortdurend werken Voorbeelden life-events: binnen de omgeving Verandering van school Geboorte van een broer of zus Van school gestuurd worden Scheiding van de ouders Gearresteerd worden Ongewenst zwanger Seksueel misbruik Mishandeling Dood van een ouder Teveel mensen in huis Ruzie in het gezin Chronisch zieke ouder Strenge en/of afwijzende ouders 7. Gastcolleges Voorbeelden ‘daily hassles’: binnen de omgeving 203 Veelvuldige gezinsveranderingen Terugkerend seksueel misbruik Voorbeelden: binnen de omgeving Zie ook artikel van Gest, Reed & Masten over ‘Family adversity’ per leeftijd werden belastende gebeurtenissen op hun impact gescoord Nog 4 andere modellen voor psychosomatiek: LEERTHEORIE (ZIEKTEWINST) Aandacht voor negatief gedrag Ziektewinst zoveel mogelijk uitschakelen ZWAKKE SCHAKEL THEORIE Iedereen heeft een orgaan dat het eerst zal capituleren bij het ervaren van stress PSYCHODYNAMISCHE VERKLARING B = ziektewinst ook de cognitieve kant wordt bekeken 7. Gastcolleges SYSTEEMTHEORIE 204 Deel IV: Casuïstiek Pascal, jongen van 14 jaar: hyperventilatie Petra, meisje van 13 jaar: buikpijnklachten Kris, jongen van 12 jaar: hoofdpijnklachten Deel V: Behandeling Aanname: interactie kindfactoren x omgevingsfactoren Zo ook de behandeling… BEHANDELING OMGEVING Gezinsgesprekken: o o o o Waar komen de stressfactoren vandaan? (deze zoveel mogelijk proberen uitsluiten!) Wat moet/kan er veranderd worden? Wie moet daarbij betrokken worden? Is er sprake van ziektewinst? INDIVIDUELE BEHANDELING Invalshoek: cognitieve gedragstherapie (CGT; Meichenbaum, 1977) Denken, voelen, doen: Casus Petra Voelen werkt op de spanning en is vooral goed wanneer er toch een situatie is die stresserend is relaxatie: enige goede manier om spanning te verminderen 7. Gastcolleges bv. met behulp van een dagboek 205 Doen werkt in op coping, er wordt een bepaalde vaardigheid aangeleerd Denken werkt op de cognitieve diathese Behandeling: anders denken ANDERS DENKEN Informatieverwerkingsmodel: o o o Methodes: o o o o o Dagboekmethode Glas half vol of half leeg? Stel: ‘s nachts geluid: poes of inbreker (GGG)? Kijk naar een hond: tanden? (NB: depressief realisme) Thema’s: o o o Attentional bias (proberen de aandacht te verleggen van het negatieve naar het positieve) Interpretation bias Memory bias « Ik moet goed presteren om mezelf de moeite waard te vinden » « Anderen moeten mij aardig vinden » « Het leven moet aangenaam en comfortabel zijn » Denkfouten: o o o « Catastroferen: dit probleem kan ik niet oplossen, het is een ramp dat dit gebeurt. » « Generaliseren: ze zijn zeker over mij bezig, ik zal wel weer niet mogen meespelen » « Personaliseren: waarom overkomt mij dit weer? » Behandeling: anders voelen ANDERS VOELEN arousalcomponent behandelen via: o o Lichaamsbeweging (meer congruent; afreageren) Relaxatie via ademen, spieren, of meditatie Behandeling: anders doen ANDERS DOEN o o o Problem solvingstrategieën Afleiding Gedragsinoefening, bijv. via rollenspel 7. Gastcolleges 206 Voorbeeld behandeling Evaluatie behandeling Zie meta-analyses: o o Weydert, J. A., Ball, T. M. & Davis, M. F. (2003). Systematic review of treatments for recurrent abdominal pain. Pediatrics, 111, 1-11. Janicke, D. M. & Finney, J. W. (1999). Empirically supported treatments in pediatric psychology: Recurrent abdominal pain. Journal of Pediatric Psychology, 24, 115-128. 7. Gastcolleges 207 208 7. Gastcolleges ************************************* Studieteksten ************************************* Manifesto for a science of clinical psychology (McFall) Samenvatting 1 Doel manifesto: Een voorstel dat één cardinal principle bevat en twee corollaries (gevolgen), is een oproep tot verandering. Klinische psychologen trappelen samen zoals fietsers op een comfortabel tempo, erop lettend dat niemand afwijkt. Dit is een soort onuitgesproken samenzwering: zolang niemand ambitieus is en de wetenschap tracht te veranderen, kan iedereen op een rustig tempo verder trappelen. Wanneer deze ambitieuze personen (rate busters) echter groeperen dan zal verandering teweeg gebracht worden en zullen de conservatievelingen achter blijven in het stof. Cardinal principle: Wetenschappelijke klinische psychologie is de enige legitieme en aanvaardbare vorm van klinische psychologie. Tegenargumenten tegen het cardinal principle: 1. Wetenschap heeft nog niet alle antwoorden zolang men deze niet heeft, dient men te roeien met de riemen die men heeft, namelijk ervaring, intuïtie en creativiteit 2. Er zijn volgens het Boulder model twee legitieme manieren van werken in de klinische psychologie; namelijk klinische wetenschap en klinische praktijk 3. Wie beslist wat wetenschappelijk is en hoe kan men de waarde van klinische praktijken nagaan? 1. Wetenschap draait om de werkwijze waarop vragen worden beantwoord, niet om de uiteindelijke antwoorden. Het is op dit moment de beste methode om kennis te vergaren. Wetenschappelijk werken kent momenteel geen evenwaardige concurrenten en het enige alternatief voor wetenschappelijke klinische psychologie is onwetenschappelijke klinische psychologie, wat niet bepaald een wenselijk doel is 2. Er is geen keuze. Elke psycholoog moet een wetenschappelijke training hebben ervaren voordat deze psychologische activiteiten mag uitvoeren. Dit omdat de uitgevoerde activiteiten valide moeten zijn aan wetenschappelijke standaarden, ongeacht de vorm van het onderzoek of de praktijk die men uitvoert In andere wetenschappelijke disciplines is er geen twijfel. Artsen moeten bijvoorbeeld wetenschappelijk leren werken alvorens ze in de praktijk mogen werken. De enige legitieme vorm van klinische psychologie is gegrond in wetenschap, wordt uitgeoefend door wetenschappers en voldoet aan de wetenschappelijke standaard. Al het andere is slechts pseudoscience. Het manifest maakt velen kwaad, maar integriteit is belangrijker dan oppervlakkige rust. Manifesto for a science of clinical psychology (McFall) McFalls weerwoord op de tegenargumenten tegen het cardinal principle: 1 3. Wetenschap kan fouten maken, maar is zelf-corrigerend. Tevens is wetenschap een beter argument voor het hanteren van specifieke technieken dan autoriteit of marketing. Het is de verantwoordelijkheid van de klinische psychologie om de kwaliteit van de diensten die men aan het publiek aanbiedt, te evalueren. Het argument “Men heeft nooit zekerheid dat iets 100% correct is” is geen argument om kwaliteitscontrole volledig te laten varen. First corollary: Psychologische diensten mogen slechts aan het publiek aangeboden worden (behalve onder strikte experimentele controle) indien ze aan onderstaande criteria voldoen. McFall haalde zijn inspiratie bij Rotter die stelde dat een medicijn nooit op de markt gebracht wordt zonder dat deze een reeks testen onderging. Hij vond het een schande dat dit echter wel kan in de klinische psychologie. Rotter kreeg echter nooit aandacht. 1. De exacte inhoud van een dienst moet duidelijk omschreven zijn 2. De voordelen van een dienst moeten expliciet verteld worden 3. De voordelen moeten gevalideerd zijn via de wetenschappelijke werkwijze 4. Mogelijke negatieve effecten moeten empirisch uitgesloten zijn Verband tussen economie en klinische psychologie: Edwards Deming benadrukte kwaliteitscontrole op een objectieve, systematische, wetenschappelijke wijze door middel van hypothese testing. Japan voorzag kwaliteitscontrole volgens Demings’ principes en domineert nu de markt terwijl de Verenigde staten geen kwaliteitscontrole deed omdat de producten reeds goed verkochten. In de klinische psychologie spreekt men van validiteit in plaats van kwaliteitscontrole. Tegenargumenten first corollary: De first corollary is onrealistisch en niet haalbaar 2. Een wetenschappelijke standaard is wenselijk, maar op dit moment te kostelijk en onpraktisch McFalls weerwoord op tegenargumenten first corollary: 1. Wanneer men zo’n houding inneemt, resulteert dat automatisch in een self-fulfilling prophecy 2. Rationalisatie is een excuus om verandering te vermijden. Er is nooit een gepast moment voor fundamentele verandering. Slechts achteraf zal blijken dat ze hun prijs waard waren. Men moet doorzetten en problemen op een andere manier benaderen wanneer men even vast zit. De klinische psychologie heeft een ethische verantwoordelijkheid om beperkingen van zijn domein te geven. Sommige patiënten zullen daar kwaad om worden en antwoorden zoeken in andere disciplines, maar men moet valide diensten kunnen aanbieden voor degenen die de limieten aanvaarden. Het kan tevens geen kwaad om patiënten niet valide diensten, niet te laten doen Manifesto for a science of clinical psychology (McFall) 1. 2 3. Men mag onbewezen diensten aanbieden onder gecontroleerde experimentele condities wanneer men de patiënt duidelijk maakt dat het om een experimentele behandeling gaat waarvan de gevolgen ongekend zijn. Deze diensten mogen slechts aangeboden worden door getrainde wetenschappers met ervaring. Ook zij dienen gevalideerd te worden Second corollary: Het primaire doel van doctorale trainingsprogramma’s in de klinische psychologie moet de productie zijn van zo competent mogelijke klinische wetenschappers. Tegenargument second corollary: Wetenschappelijke training is logisch maar moeilijk om te zetten in de praktijk want er is weinig empirisch bewijs inzake de meest effectieve manier van training. McFalls weerwoord op tegenargument second corollary: 2. 3. 4. 5. Het Boulder model is verwarrend en misleidend want het lijkt alsof wetenschap en praktijk hetzelfde zijn. Doelen kunnen verschillend zijn, maar het doel ‘trainen van wetenschappers’ moet hetzelfde zijn. Training mag niet gericht zijn op specifieke jobs, men moet wetenschappelijk denken in elk aspect van het leven onderwijzen. Wetenschappers moeten in verschillende contexten kunnen functioneren De focus in training dient te liggen op het meester maken van wetenschappelijke principes zoals kritisch denken en niet op de demonstratie van technieken en competenties Men univaliseert een trainingsmethode over scholen ongeacht het feit of er gebleken is (uit wetenschappelijk onderzoek) dat deze methode superieur is aan de andere. Zolang er geen superieure methode is, moet er een diversiteit zijn aan training methodes. De methodes dienen wel systematisch geëvalueerd te worden aan de hand van hoe goed de afgestudeerden het doen als onafhankelijke wetenschappers Wetenschap moet op alle domeinen functioneren. Niet elk domein moet eigen wetenschappelijke aspecten hebben Cargo cult science (Feynman): Wanneer mensen hetzelfde willen als anderen, zullen ze de vorm nabouwen van wat ze willen. Het is niet omdat men de vorm nabouwt, dat men hetzelfde heeft, men moet de essentie begrijpen. In scholen leert men zaken die geassocieerd zijn met de productie van goede wetenschappers, zoals methodologie, in plaats van zaken die iemand een wetenschapper maken. Het missende ingrediënt in cargo cult is de “wetenschappelijke integriteit”. Wat wilt zeggen: een principe van wetenschappelijk denken dat correspondeert met eerlijkheid, en zijn uiterste best doen. Wanneer men een theorie uitbrengt, moet men zowel informatie van aanhangers als critici meegeven zodat de theorie kwalitatief beoordeeld kan worden. Manifesto for a science of clinical psychology (McFall) 1. 3 Zelfstudievragen + kern van het artikel KERN VAN HET ARTIKEL McFall: op wetenschap geschroeide klinische psychologie! Principe: wetenschappelijke Klinische Psychologie is de enige legitieme en acceptabele vorm van klinische psychologie 2 gevolgtrekkingen: 1) Psychologische interventies mogen niet verstrekt worden indien ze niet voldoen aan 4 criteria: 1. 2. 3. 4. De exacte aard van de interventie moet expliciet beschreven zijn De voordelen van de interventie dienen expliciet beschreven te zijn Deze veronderstelde voordelen dienen wetenschappelijk gevalideerd te worden Eventuele negatieve bijwerkingen dienen wetenschappelijk onderzocht te worden 2) De belangrijkste doelstelling van opleidingen in de klinische psychologie is het trainen van de meest competente klinische wetenschappers ZELFSTUDIEVRAGEN Boulder model = Scientist-Practioner Model Emphasis on mastery of scientific principles; the demonstration of critical thinking; and the flexible and independent application of knowledge, principles and methods to the solution of new problems wetenschappers. Het onderscheid tussen scientist en practionner is onzinnig, iemand die in de praktijk staat moet vanuit wetenschap werken. We moeten praktiseren op grond van wetenschappelijke informatie. Belangrijk hierbij is kritisch denken, flexibel zijn,… Dit is 1 van de redenen waarom het zo belangrijk is dat we deze artikels lezen, er zijn veel visies op ons vakgebied, er is veel discussie over wat klinische psychologie zou moeten zijn. We moeten de verschillende perspectieven leren kennen, en daaruit kritisch leren denken (waarom zegt de ene dit en de andere dat? Wat is de evidentie? ....) Zou je dit manifest ondertekenen? Waarom wel/niet? Kwestie van smaak! Als je kijkt naar de verschillende alternatieven, dus bv. niet het wetenschappelijke maar gewoon op intuïtie of ervaring afgaan en dan zien wat er gebeurt en daar vervolgens iets mee doen => veel van die principes zijn inherent verbonden aan problemen! Wetenschappelijk werken op metaniveau en individueel niveau is noodzakelijk (om betere zorg te kunnen geven aan patiënten) Manifesto for a science of clinical psychology (McFall) De meest competente klinisch psychologische opleiding is de mensen opleiden als 4 Het is goed dat er gepleit wordt voor een wetenschappelijke uitoefening van de klinische psychologie. Deze biedt een zekere houvast en structuur voor de uitoefenaars en vermijdt dat iedereen zijn eigen ‘ding’ doet. Er moet volgens mij wel aandacht blijven uitgaan naar een zekere flexibiliteit wat betreft die wetenschappelijkheid. Ik vind het belangrijk dat er altijd vertrokken wordt vanuit de individuele patiënt en dat er dan gekeken wordt welke wetenschappelijke benadering hier gewenst is. Blijkt dit niet te lukken, moet er volgens mij steeds de mogelijkheid blijven om af te wijken van het wetenschappelijke en af te gaan op je ‘gutt feeling’ als psycholoog. Je bent als psycholoog namelijk gevormd door de wetenschap, waardoor mijns inziens je denken en handelen sowieso wetenschappelijk gekleurd zijn. Daarnaast hoeft een wetenschappelijke aanpak of visie niet steeds kwalitatief superieur te zijn aan een ‘onwetenschappelijke’ benadering. Je kan namelijk een wetenschappelijk sterke aanpak helemaal verkeerd uitvoeren, of een niet-wetenschappelijke behandeling zo uitvoeren dat deze het gewenste resultaat heeft. In dit artikel wordt de stelling geponeerd dat “zolang klinische psychologie niet wetenschappelijk gefundeerd is, dit niet toegepast mag worden bij cliënten”. Becommentarieer deze stelling na het lezen van Artikel 2 Commentaar op ethische gronden: McFall wil de waarheid achterhalen, volgens Wampold is deze niet zo van belang. Moeten we de waarheid vinden of niet? Wampold: de interventies die gehanteerd worden binnen de klinische praktijk hebben o o o Geen duidelijke werkingsmechanismen; Geen differentieerbare verschillen Hebben algemene, relationele factoren als belangrijkste mechanisme Mcfall: wetenschappelijke waarheid is 100 procent richtinggevend wetenschappelijke methode om te achterhalen welke aspecten cruciaal zijn. Wat hij doet is niet antiwetenschappelijk, hij komt vanuit zijn analyse tot een andere conclusie. Het interessante aan de wetenschappelijke methode: zelfs al hebben we initieel niet de correcte antwoorden, deze methode is een stukje zelfcorrigerend. Als er problemen zijn in de rationale en het ritueel, kunnen we, gezien de analyse van Wampold, ervan uitgaan dat de kans vrij groot is dat de therapie toch gaat werken. Vraag die we ons nu moeten stellen; moet je mensen therapie onthouden omdat je het nog niet goed weet, terwijl een aantal common factors, contextuele factoren wel zin zouden hebben? Binnen welke filosofische traditie past dit artikel? Positieve visie op wetenschap, wetenschap als bepalende methode Er zijn problemen met de huidige wetenschappelijke methode (dus de methode moet worden aangepast), maar dit is geen kritiek op wetenschap als methode! Je bent geen tegenstander van wetenschappelijk denken als je het niet eens bent met de huidige wetenschappelijke methode. Manifesto for a science of clinical psychology (McFall) Wampold: het waarheidsgehalte is niet zo super belangrijk! Hij komt tot deze conclusie via de 5 Samenvatting 2 Het hoofdprincipe en de 2 gevolgtrekkingen: "Wetenschappelijke klinische psychologie is de enige legitieme en acceptabele vorm van psychologie" Gevolg 1: Psychologische interventies mogen niet verstrekt worden indien ze niet voldoen aan 4 criteria 1. 2. 3. 4. De exacte aard van de interventie moet expliciet beschreven zijn De voordelen van de interventie moeten expliciet beschreven zijn De voordelen dienen wetenschappelijk ondersteund te zijn De nadelen en negatieve bijwerkingen dienen wetenschappelijk onderzocht en uitgefilterd te worden Gevolg 2: De belangrijkste doelstelling van opleidingen in de klinische psychologie is het trainen van de meest competente klinische wetenschappers. Dit omvat dat men niet meer vanuit een onderscheid tussen wetenschapper en iemand die in de praktijk staat, mag kijken (zoals wel gebeurt vanuit het Boulder Model). Men moet perfect wetenschappelijk getrainde therapeuten voortbrengen, die kunnen functioneren als zelfstandige, klinische onderzoeker. Op deze manier zegt McFall, kunnen ze op eender welk gebied in de praktijk optimaal functioneren. Wetenschap kan (nog) niet alle antwoorden bieden en dus moet je ook kunnen vertrekken van intuitie, ervaringen en creativiteit Het Boulder model zegt: klinische wetenschap is belangrijk, maar daartegenover heb je de klinische praktijk die dan niet gegrond moet zijn in enkel de wetenschap maar ook in ervaring en expertise Wie zegt hoe je de waarde van klinische praktijken nagaat? Is het gebruik van de experimentele methode effectief een kwaliteitscheck op zich? Geen echte argumentatie voor, eigenlijk op zich ook een self fulfilling prophecy! Kritieken op de benadering van McFall (volgens mezelf) Er is aangetoond dat niet-specifieke factoren ook een invloed hebben op therapie-outcome. Zomaar klinische expertise en intuïtie uitbannen is dus eigenlijk heel erg gevaarlijk Het Boulder Model afschaffen lijkt me geen goed idee. Specialisatie verhoogt ongetwijfeld accuratesse. Mensen zo volledig mogelijk opleiden in beide onderdelen (onderzoek en praktijk) leidt volgens mij niet probleemloos naar een betere praktijk. Er zijn nu eenmaal mensen die beter zijn in experimenten opzetten of in therapie geven, dus ik vind dat het verschil in mensen gewoon moet gerespecteerd worden. Wat wel moet gebeuren is een betere opvolging van psychologen in de praktijk, zodat er een betere communicatie komt tussen praktijk en onderzoek McFall zegt dat het wetenschappelijk systeem zelf-corrigerend is, en dus het beste voorhanden. Het systeem gebruiken is inherent een kwaliteitsanalyse. Maar dit is volgens mij bullshit en een cirkelredenering. Hoe getuigt het van meer integriteit dat je de Manifesto for a science of clinical psychology (McFall) Kritieken op de benadering van McFall (volgens artikel zelf) 6 verantwoordelijkheid gewoon verlegt naar de methode i.p.v. naar de persoon die therapie geeft? Alleen maar werken op EBP is alleen maar werken op een onvolledige wetenschap. Wetenschap moet altijd openblijven, er komen altijd nieuwe vragen bij, dus hoe kunnen we het vertrouwen in therapie vergroten als we alleen maar deze "niet afgewerkte" wetenschap gebruiken? Grappig dat hij "pseudowetenschap" gebruikt! Een pseudowetenschap kan niet gefalsifieerd worden. Engelhart stipt aan dat de empirische methode de praktijk kan bijsturen en verbeteren, m.a.w. kan falsifiëren. Maar als McFall enkel wil werken volgens de empirische evidentie, en dus enkel dingen wil gebruiken die empirische ondersteuning hebben, heeft dit als gevolg dat er ook alleen positieve statistische effecten worden gerapporteerd. Dit is immers nu al zo! Dus hoe maakt het niet-publiceren van negatieve effecten en het niet interpreteren van statistische effecten als klinische effecten psychologie dan meer "wetenschappelijk" en "objectief"?! Commentaar op de stelling dat "zolang klinische psychologie niet wetenschappelijk gefundeerd is, mag het niet toegepast worden op cliënten" vanuit het artikel van Engelhard Commentaar vanuit slides: Commentaar op ethische gronden De interventies die gehanteerd worden binnen de klinische praktijk hebben 1. Geen duidelijke werkingsmechanismen 2. Geen differentieerbare verschillen 3. Algemene, relationele factoren als belangrijke mechanismes Klinische psychologie moet pragmatisch en therapeutisch zijn. McFall stelt dat niet empirisch bewezen = ook effectief niet therapeutisch. Maar hij heeft hierbij geen oog voor de rol van de therapeutische relatie, de rationale en het ritueel dat moet passen bij de rationale, de cliënt en zijn cultuur. Hij mist dus een deel van het therapeutische als hij alleen Evidence Based Practice gebruikt De onderzoeken waar McFall op voortbouwt gaan grotendeels over RCT's. Daardoor mist hij opnieuw iets fundamenteel, want RCT's kunnen niet pragmatisch/doelgericht worden ingezet bij individuen als men het niet inzet gecombineerd met klinische expertise. Dit is per definitie Evidence Based werken: empirie verbinden met klinische kunde om zorg op maat te kunnen verzekeren. Dit kan niet rechtstreeks volgen uit de resultaten van RCT, zonder een eigen invulling door de therapeut McFall's eis tot het gecontroleerd bestuderen van niet-Evidence Based werken is praktisch niet haalbaar. Als je als ervaren therapeut het gevoel hebt dat iets bij een bepaalde cliënt goed zou kunnen werken, denk ik dat je beter kan gokken op een positief effect dan helemaal niets doen. Dit is evenwel niet pragmatisch, noch therapeutisch. Het zou natuurlijk ideaal zijn als je dit telkens in RCT's zou kunnen testen, maar dit is praktisch onmogelijk. Bij McFall zijn de richtlijnen protocollen, terwijl deze bij Engelhard flexibel zijn, wat praktisch toepassen mogelijk maakt Manifesto for a science of clinical psychology (McFall) Eigen commentaar: 7 De onderzoeksagenda wordt bepaald door de inschattingen van nieuwe kansen en tradities. Op deze manier is het onvermijdelijk dat er veel mensen uit de bood gaan vallen, zoals o.a. ook de subklinische groepen waar we net veel meer aandacht voor moeten hebben McFall verliest vooral de patiënt als individu uit het oog (want: RCT's "de gemiddelde mens") Manifesto for a science of clinical psychology (McFall) 8 Psychotherapy: the humanistic and effective treatment (Wampold) Samenvatting 1 Categorisatiewijzen van behandelingsmethodes: Behandelingsmethodes zijn deelbaar in categorieën op basis van de verklaring omtrent de fenomenen die tot verandering leiden 1. Biologische categorie Medische behandeling houdt in dat men fenomenen beschrijft op basis van de gevolgen van het medicijn. Medicijnen worden als effectief beschouwd wanneer ze meer voordelen bieden dan placebo’s zoals een band met de heler. Een specifieke som van symptomen resulteert in één bepaalde ziekte met slechts een aantal behandelingsmethodes. 2. Psychologische categorie In de psychotherapie zijn er, afhankelijk van de verklaring van een symptoom of ziekte, honderden andere verklaringen mogelijk en even veel behandelingen. Classificatie van behandelingsmethodes op basis van de validiteit van de methode. Een behandeling is valide wanneer men empirisch kan aantonen dat de procedures uit de behandeling de fysiologie direct beïnvloedt. 1. Generieke psychotherapie (niet-wetenschappelijk) Men gebruikt geen specifieke psychologische procedures maar praat om hoop en geloof te geven. Wanneer dit verandering teweeg brengt dan wordt dit veroorzaakt door een placebo effect. Het eigenlijke onderliggende mechanisme is echter niet gewijzigd. 2. Psychologische behandeling (wetenschappelijk) Behandeling die specifieke psychologische procedures bevat die gemeenschappelijk zijn tussen verschillende therapieën (positieve verwachtingen inzake verandering). Het effect van de gebruikte procedures is wetenschappelijk aangetoond. Psychotherapy: the humanistic and effective treatment (Wampold) 3. Bovennatuurlijke categorie 9 Het indelen van behandelingsmethodes in categorieën op basis van de contextuele of medische visie die men heeft in de methode. 1. Contextueel model Model waarin de emotionele relatie tussen heler en patiënt centraal staat, de betekenisgeving van gebeurtenissen en het geloof tot verandering. 2. Medisch model Ingrediënten die directe effecten op de fysiologie hebben. Deze effecten werden aangetoond aan de hand van placebo-onderzoek. Classificatie psychotherapie: Psychotherapie neemt een unieke positie in doordat ze slechts toepasbaar is op mensen en bijgevolg aanleunt tegen culturele praktijken, namelijk verbale of symbolische interacties. Desondanks is ze wetenschappelijk aangezien interacties consistent zijn met theorieën uit bijvoorbeeld de evolutionaire psychologie. Humanische aspecten uit het contextuele model: Het is eigen aan de mens als soort om causale attributies te stellen. Geschiedenis vertelt ons dat elke cultuur (die geen kennis van biologie had) ziektes verklaarde en behandelde volgens spirituele inzichten en rituelen. De kracht van zo’n verklaringssysteem wordt individueel bepaald onafhankelijk van het geloof dat anderen in het systeem hebben 2. Taal is eigen aan de menselijke soort. Via taal deelt men cognitieve processen met anderen. Daarom gebruikt men taal in psychotherapie om de interpretatie die een patiënt over diens wereld heeft, te wijzigen 3. Volgens de theory of mind maakt men inferenties over de eigen interne staat en die van anderen (motieven, geloof, verlangens etc.) zodat men gedrag kan voorspellen, groepen vormen etc. Dit impliceert dat het eigen denken mede psychologische problemen veroorzaakt Bovenstaande punten duiden aan waarom psychotherapie tot verandering leidt. Veranderingsproces: Angst omtrent onvermijdbare problemen verstoort het functioneren. Door de continuïteit van een probleem raakt men gedemotiveerd en heeft men de neiging inactief te zijn ten opzichte van het probleem. Wanneer men door middel van communicatie een functionele verklaring van het probleem geeft, kan verandering teweeggebracht worden. Psychotherapie heeft dus geen directe inwerking op het lichaam. 1. Een therapeut dient het probleem te verklaren aan de patiënt en hem duidelijk te maken waarom een bepaalde behandelingsmethode nodig is. Het ligt in de menselijke natuur om te beschrijven omdat het leidt tot een gevoel van controle Psychotherapy: the humanistic and effective treatment (Wampold) 1. 10 2. De verklaring moet duidelijk maken dat de behandeling tot verandering kan leiden en het probleem bijgevolg niet onvermijdbaar is. Men dient dus een verwachting inzake verandering te scheppen. Het is wetenschappelijk bewezen dat verwachtingen en verklaringen tot adaptieve responsen leiden, ongeacht het waarheidsgehalte van de verklaring. Het is slechts van belang dat de patiënt de verklaring accepteert Elementen die tot acceptatie verklaring leiden: 1. De beste transmissie is mogelijk wanneer het concept verschilt van het huidige geloof maar de assumpties van de patiënt niet sterk overschrijdt. Wanneer dit niet het geval is, zal de patiënt de verklaring verwerpen. De verklaring moet bijvoorbeeld in lijn van de cultuur van de patiënt liggen Bv. Een Westerse patiënt verwacht een biologische verklaring wanneer deze gelooft in de effectiviteit van een medicinaal model 2. Transmissie verloopt gemakkelijker wanneer men de therapeut als bertrouwbaar beschouwt en men gelooft dat de therapeut het beste met de patiënt voor heeft Doel psychotherapie: Het beïnvloeden van een patiënt tot het aanvaarden van een verklaring en tot het aanzetten van adaptieve acties en gedachten. Verschil tussen psychotherapie en culturele praktijken: 1. Psychologen hanteren psychologische verklaringen Ondersteunend onderzoek inzake psychotherapie: Psychotherapie is even effectief de als medicinale behandeling in het behandelen van mentale stoornissen. Zo verandert 80% van de patiënten die een behandeling krijgen tegenover patiënten die geen behandeling krijgen (Smith & Glass). Psychotherapie is dus wel niet effectief bij iedereen. Post-traumatic stress disorder (PTSD): Een onderzoek bevatte twee condities: een supportive counseling (controlegroep die probleemoplossingstechnieken leerden en een dagboek dienden bij te houden omtrent problemen en hoe ze deze oplosten) en een treatment (behandeling gebaseerd op psychologische principes). Uit het onderzoek bleek dat de behandelingsconditie betere effecten had op PTSD dan supportive counseling. Bovendien zijn behandelingen gebaseerd op psychologische principes even effectief ongeacht de gebruikte behandelingsmethode. Een therapeutische behandeling heeft reeds effecten wanneer een getrainde heler werkt vanuit een theorie of handboek dat psychologische componenten bevat. Psychotherapy: the humanistic and effective treatment (Wampold) 2. Psychologen maken gebruik van empirische werktuigen om de effectiviteit van een behandelingsmethode aan te duiden 11 Kritiek op double blind methode en placebo-onderzoek in de klinische psychologie: Double blind is onmogelijk in klinisch onderzoek en ondanks dat placebo’s geen common factors bevatten, lijken ze soms toch op therapie vanwege het geloof in verandering. Bijgevolg hebben placebo-onderzoeken gelijkaardige effecten aan therapie. Wanneer geloof van belang is dan maakt het niet uit welke behandelingsmethode wetenschappelijk is en welke niet. Dismantling design: Een dismantling design is een tijdrovende en complexe, maar de beste manier van onderzoek in de klinische psychologie. Men haalt alle elementen uit een therapie behalve één of enkele om zo het ingrediënt te vinden uit de therapie dat verandering teweeg brengt. Het effectieve ingrediënt is datgene dat uit een therapie wordt gehaald, waarna de therapie niet langer effect heeft. Kritiek element in psychotherapie: Wanneer men het gedrag en de gedachten van iemand tracht te wijzigen, is de behandeling op zich minder belangrijk dan het vertrouwen dat een patiënt in een therapeut heeft en de mate waarin hij een verklaring aanvaardt. Het slagen van een therapie is in grote mate afhankelijk van hoe een therapeut omgaat met mensen en op welke manier de verklaring wordt overgebracht in plaats van welke behandelingsmethode men toepast. Zelfstudievragen + kern van het artikel WAMPOLD Evidentie: Psychotherapie is werkzaam, maar er is weinig verschil te zien tussen therapieën Dismantling (p. 867): ingrediënten verwijderen geeft weinig verschil Engagement, vormen van een werk-relatie Placebo speelt ook duidelijk bij “wetenschappelijke” benaderingen “The humanistic and the scientific strands do not need to stand in opposition to each other. The mission of science is to explain, discover, and understand. It is time for science to be applied to the humanistic aspects of psychotherapy to better understand the intricate nature of a remarkably effective healing practice” Er zijn verschillende classificatiesystemen van toepassing op de psychotherapie: o Biologie, psychologie, het bovennatuurlijke,… o Wetenschappelijke vs. Niet-wetenschappelijke (Kennis vs. Mechanismen) o een meer algemene psychotherapie en counseling ligt volgens hem meer naar het onwetenschappelijke maar het volgende onderscheid vindt hij beter o Medische vs. Contextuele model => heel wat van de huidige behandelingsmethoden werken eerder binnen een contextueel dan een medisch Psychotherapy: the humanistic and effective treatment (Wampold) KERN VAN HET ARTIKEL 12 kader. (Medisch: oorzaak en gevolg die op elkaar inwerken en zo de psychopathologie in stand houden) Menselijke interactie is cruciaal bij betekenisverlening en ook bij een stuk bij verandering: het brein wordt specifiek verleend aan de betekenisverlening om dit te faciliteren, dit gebeurt vaak in een sociale context Binnen het veranderingsproces zijn twee dingen cruciaal: 1) Veel mensen zijn gedemoraliseerd als ze bij ons komen. Wampold stelt dat een redenering, een rationale die voor de patiënt verklarend is (hoe het komt dat dit gebeurt) en vervolgens een ritueel gekoppeld aan deze rationale nodig zijn om verandering te veroorzaken 2) Bij sceptische mens wetenschappelijke rationale geven bij spiritueel persoon kan je een andere uitleg geven => moet passen in het denkkader van de persoon in kwestie! Evidentie: Psychotherapie is werkzaam, maar er is weinig verschil tussen therapieën, ze zijn bonafide (goed) vanaf ze een rationale hebben en een ritueel dat hierbij past Dismanteling: wat zijn de cruciale ingrediënten van een therapie? Welke componenten zijn werkzaam? Om over te houden wat het meest zinnig is (bv. bij post-traumatische stresssyndroom: bepaalde ingrediënten weglaten of toevoegen had niet echt veel effect, zolang er een rationale en een ritueel is doet de therapie het wel) => evidentie tegen het medisch denken (daar moet een specifiek werkend mechanisme zijn) Binnen de medische context zijn we vaak geneigd in termen van werkmechanismen van een behandeling te denken. Onderzoek is daarnaar gericht, maar we moeten meer beginnen denken over de menselijke factoren die betrokken zijn bij de therapie. Kijken naar werkingsmechanismen en processen die zich afspelen tijdens de therapie (rituelen, rationale, hoop, …) ook dit kan wetenschappelijk onderzocht worden! ZELFSTUDIEVRAGEN 1) Leg kort uit op welke punten het medische en contextuele model verschillen in hun benadering van psychotherapie Medisch model Contextueel model Effect van specifieke therapie Variatie Geen variatie Specifieke ingrediënten Ja Neen Specifieke vs. algemene factoren > Specifiek > Common factors Focus op symptomen/syndroom Ja Neen Psychotherapy: the humanistic and effective treatment (Wampold) Engagement en het vormen van werkrelatie zijn belangrijk. Placebo en hoop genereren (stuk van placebo) kan zeker een werkzame component zijn en mag niet worden genegeerd 13 Medisch model: stoornis die je beschouwt als een soort afwijking of ziekte en waarbij je het idee hebt dat er een soort homogene uitspraak over instandhoudende mechanismen mogelijk zijn, de behandeling die zich daarop richt zal het meest effectief zijn bij het veranderen. Medisch vs contextueel heeft veel invloed op wat je doet (macrovisies moeten worden meegenomen in het denken) 2)Wampold haalt een aantal van de belangrijkste predicties van het medische model onderuit. Leg uit waarom studies met een “psychotherapie ontmanteling design” evidentie bieden tegen het medisch model Op het moment dat je uitgaat van het medisch model zeg je dat er duidelijke werkingsmechanismen zijn die op een differentiële manier zullen inwerken op instandhoudende factoren. Als je een studie doet van effectieve behandeling vs placebo zou je verschil moeten vinden volgens deze benadering. Wampold vond hiervoor tegenevidentie! (meer uitleg hierover staat hierboven) 3)Wampold’s theorie valt empirisch te toetsen. Bedenk een onderzoek om na te gaan of een acceptabele rationale een cruciaal element is bij verandering Wampold gaat vooral het medisch model falsificeren, maar wat hij niet veel doet is evidentie genereren voor de contextuele visie! Psychotherapy: the humanistic and effective treatment (Wampold) Bv. Mensen in therapie laten komen, zelfde rationale vertellen, kijken hoe geloofwaardig ze deze vinden, dan kijken naar ernst en dergelijke, dan zien of de mate waarin de mensen geloven in de rationale gecorreleerd is met de mate waarin de therapie werkt. Of bv de rationale manipuleren 14 Samenvatting 2 Wat zijn de verschillende classificatiesystemen volgens Wampold? Biologisch vs. psychologisch vs. bovennatuurlijk Wetenschappelijk vs. onwetenschappelijk (o.b.v. kennis van mechanismen) Medisch vs. contextueel model Hoe verschillen het medische en contextuele model in hun benadering van psychotherapie? Als we de principes van het medisch model toepassen op de psychologie/psychotherapie, komen we in de problemen. Ten eerste met de specificiteit: voor medicijnen valt specificiteit in experimenten gemakkelijk te bepalen. Maar bij psychologie is dit niet het geval, want dit heeft geen 1-1 werking. Van hieruit komt het onderscheid tussen psychologische behandeling en generieke psychotherapie. Er zouden meer specifieke ingrediënten moeten kunnen worden geïdentificeerd (terwijl het net de common factors zijn die ertoe doen) en men zou ook een scherp verschil tussen placebo en actieve conditie moeten zien (wat niet het geval is). Volgens Wampold past psychotherapie dus beter in het contextuele model en kan het gezien worden als een culturele heling waarbij een emotioneel beladen vertrouwensrelatie van groot belang is. Rationale en procedure zijn niet-specifieke factoren die in grote mate bijdragen aan de effectiviteit van de therapie. Psychotherapie is werkzaam (effect size = .80) en er is maar weinig verschil tussen therapieën Dismantling studies tonen aan dat als we de effectieve componenten verwijderen uit therapie (in dit geval cognitieve therapie), dit dan weinig uitmaakt voor de uiteindelijke effectiviteit van de therapie Engagement en vormen van de werkrelatie zijn vooral belangrijke factoren Psychotherapy: the humanistic and effective treatment (Wampold) Hij haalt een aantal belangrijke predicties van het medisch model onderuit studies ontmantelingsdesign 15 16 Psychotherapy: the humanistic and effective treatment (Wampold) A conceptual and methodological analysis of the nonspecifics argument (DeRubeis et al.) Samenvatting 1 Dodo-bird verdict: Alle therapieën zijn evenwaardig aangezien ze gelijkaardige uitkomsten hebben. Kritiek dodo-bird verdict: Uitkomstgelijkheid impliceert niet dat eenzelfde mechanisme de uitkomst bepaalt. Een mogelijkheid waarom therapievormen verschillen in theorie en implementatie, maar toch gelijkaardige voordelen en effecten produceren, is dat er common factors tussen psychotherapieën zijn. De uitkomst wordt voornamelijk bepaald door non-specifieke factoren en slechts in kleine mate door specifieke factoren. Elementen in een behandeling die vrijwel alle interventies gemeenschappelijk hebben of het hoofdbestanddeel dat tot verandering leidt, bekomen op basis van gelijk uitkomstonderzoek. Bv. De therapeutische alliance determineert in grote mate het succes van een behandeling Specifieke factoren: Technische procedures die een therapeut uitvoert vanuit diens theoretische oriëntatie. Kritiek op meta-analyse Smith & Glass: Smith & Glass onderzochten of therapievorm A superieur was aan therapievorm B. Dit is niet de juiste vraag wanneer men niet weet onder welke condities men een bepaalde behandeling dient te geven. Door deze meta-analyse stelt men dat alle psychotherapieën dezelfde effecten hebben onder alle condities. Smith & Glass deden echter geen onderzoek naar de effectiviteit van een behandelingsmethode in functie van een specifieke stoornis. Wetenschappelijk bewezen behandelingsvormen die superieur zijn aan andere behandelingsvormen: Onderstaande voorbeelden tonen aan dat specifieke technieken een verschil in effectiviteit van een behandelingsvorm kunnen maken. Tevens kan men vandaag de dag niet alle relevante factoren die de uitkomst bepalen, meten. Men kan dus niet met alle zekerheid zeggen dat alle verandering door common factors veroorzaakt worden. 1. 2. 3. 4. Cognitieve therapie bij angststoornissen Exposure & response prevention bij obsessive compulsive disorder (OCD) Exposure therapy bij post-traumatic stress disorder Cognitieve gedragsgroepstherapie bij sociale fobie A conceptual and methodological analysis of the nonspecifics argument (DeRubeis et al.) Non-specifieke elementen: 17 Verklaring gelijke effectiviteit behandelingsvormen: 1. Wanneer er een gelijkstand is tussen twee therapievormen omtrent een bepaalde stoornis, wijst men de verandering toe aan non-specifieke factoren 2. Bovenstaande redenering is plausibel, maar de gelijkstand kan ook bijvoorbeeld een gevolg zijn van twee verschillende behandelingswijzen met specifieke technieken die tot eenzelfde effect leiden. Deze laatste verklaring komt vaak voor in de medische wereld Er zijn bijvoorbeeld twee medicijnen met eenzelfde effect maar een verschillende inwerking op het lichaam (serotonine en norepinephrine werkend) o Toekomstig onderzoek zal uitwijzen welke van de twee verklaringen correct is Therapeutische alliance: De sociale band tussen therapeut en patiënt bepaalt mee de verandering. De correlatie tussen therapeutische alliance en symptom improvement bedraagt 0.22, wat vrij laag is, de alliance is echter van vitaal belang. Zo zal er weinig verandering teweeg worden gebracht wanneer er geen therapeutische alliance is. 1. Het vermogen van de therapeut om een goede band te vormen. Wanneer dit het geval is dan heeft men baat bij het ontdekken van gedrag dat tot een goede band leidt zodat men beter therapeuten kan selecteren en anderen dat gedrag kan onderwijzen 2. De patiënt determineert de kwaliteitsband. Zo heeft men “goede patiënten” die makkelijk verbeteren. Dit inzicht kan onderzoek beïnvloeden doordat succesvolle therapeuten misschien slechts “goede patiënten” selecteren. Dit inzicht draagt echter niet bij tot het helpen van “slechte patiënten” 3. De interactie of match tussen het type therapeut en type patiënt bepaalt de kwaliteit van de sociale band. Deze verklaring is moeilijk onderzoekbaar, maar brengt enorme voordelen met zich mee. Zo zou men kunnen screenen op match in plaats van ziekte want de meeste kans op een goede band leidt tot de meeste kans op verbetering 4. Het moment waarop men alliance meet en hoe men dit meet, kan de correlatie tussen therapeutische alliance en symptom improvement beïnvloeden De alliance score gemeten in het begin van therapie is geen goede voorspeller van uitkomst, maar wel wanneer men het laat in de therapie meet. Dit impliceert dat alliance afhankelijk is van de hoeveelheid reeds geboekte vooruitgang. Anders geformuleerd: alliance is een resultaat van positieve therapeutische respons en niet de oorzaak. o Op dit moment beschikt men over te weinig data om hierover met zekerheid een uitspraak te doen A conceptual and methodological analysis of the nonspecifics argument (DeRubeis et al.) Verklaring variantie in therapeutische alliance: 18 Zelfstudievragen + Kern van het artikel KERN VAN HET ARTIKEL DERUBEIS Onderzoekers hechten veel waarde aan non-specifieke factoren Nul resultaten tussen vergelijkende behandelstudies Een relatie tussen therapeutisch alliantie en uitkomst Problemen met de Dodo-bird o o o Onderzoek naar therapeutische alliantie en therapie-effect: kleine correlaties: o Kan aan cliënt-of therapeut variabele liggen o Therapeut x Client interactie o Alliantie wordt bepaald door verbetering De onderzoekers hechten veel waarde aan non-specifieke factoren Problemen met dodo-bird: de vraag is fout (als je kijkt naar twee medicijnen, wil je weten WAAROM ze werken en niet enkel of ze even goed werken) Verschillende behandelingen tonen wel degelijk verschillende resultaten! Dan wordt er gezegd dat het de common factors zijn, maar het is niet omdat het resultaat hetzelfde is, dat de werking hetzelfde is! De onderliggende werkingsmechanismen kunnen totaal anders zijn… Onderzoek naar de therapeutische relatie. Correlatie zegt nooit iets over de richting, het kan zijn dat mensen eerst verbetering vertoonde => relatie verbeterde sociale cliënten => betere band met therapeut : waarschijnlijk zijn dit al de beter functionerende cliënten => dus correlatie laat niet zomaar uitspraken toe ZELFSTUDIEVRAGEN 1) Wat zijn de implicaties van het dodo-bird verdict voor evidence-based werken en het bestaan van verschillende therapiescholen: Op het moment dat je zegt dat het dodo-bird verdict reëel is, en dat er dus geen enkel verschil in effectiviteit is tussen therapieën, heeft dit invloed op het evidence-based werken: als je in het dodo-bird gelooft, heb je minder aandacht voor EB werken, maar op grond van de andere artikelen is het duidelijk dat dodo-bird op veel manieren misschien wel klopt, maar zo breed is dat het niet genoeg zegt voor een individuele cliënt. Dus nog steeds belangrijk om te kijken naar ‘wat is de meest ondersteunde behandeling voor dit specifieke probleem?’! Altijd naar de individuele behandeling kijken en niet zomaar naar een brede afleiding (dodo-bird). A conceptual and methodological analysis of the nonspecifics argument (DeRubeis et al.) Foute vraag: werkt insuline beter dan aspirine? Voor verschillende behandeling is er verschil aangetoond Equivalentie Resultaat ≠ Equivalentie Mechanisme 19 Therapiescholen bestaan, en als je het dodo-bird correct vindt, vind je het niet nodig te onderzoeken welke de ‘beste’ is… 2) Vaak wordt het dodo-bird verdict geïnterpreteerd als bewijs dat de gemeenschappelijke kenmerken het effect van psychotherapie bepalen. Leg uit, met behulp van de commentaren, waarom deze stelling niet klopt 3) Het weergegeven debat is al decennia lang bezig. Ga na wat onbedoelde neveneffecten kunnen zijn van dit aanslepende debat voor de praktijk van de klinische psychologie A conceptual and methodological analysis of the nonspecifics argument (DeRubeis et al.) Wetenschappelijke discussie is op zich goed, maar de verwarring naar mensen in het werkveld en het algemene publiek toe is hier minder positief. Op dit moment heb jij als veld weinig evidentie voor wat nu precies EBP is => als onderzoekers hieromtrent te gefragmenteerd zijn, is het moeilijk over te brengen wat zinnig is en wat niet zinnig is. Dus voor de klinische psychologie zijn er een heel aantal negatieve effecten. 20 Samenvatting 2 Implicaties van het Dodo-Bird Verdict voor EBP en het bestaan van verschillende therapiescholen Voor allebei gaat het dezelfde richting uit: als er geen aanwijsbare verschillen zijn tussen therapieën wat betreft specifieke factoren, dan heeft het eigenlijk geen zin om verschillende therapieën te vergelijken in RCT's of verschillende theoretische scholen op te richten om een manier van werken te ondersteunen. De vraag die wordt gesteld is fout. Het Dodo-Bird Verdict komt voort uit een meta-analyse van een meta-analyse, waardoor alles te veel is veralgemeend. Men moet kijken naar de effecten van een specifieke therapie bij een specifieke doelgroep (bepaalde pathologie) Voor 4 behandelingen zijn er wel degelijk verschillen aangetoond en de meest effectieve verandering geïdentificeerd: 1) 2) 3) 4) OCD: exposure en respons PTSD: exposure therapie Paniekstoornis: cognitieve therapie Sociale fobie: CBT voor groepen Equivalentie in resultaat betekent ook niet equivalentie in werkende mechanismes Onderzoek naar therapeutische alliantie en therapie-effecten Geeft kleine correlaties weer Kan te wijten zijn aan cliënt en therapie-variabelen Of cliënt x therapie interactie Alliantie wordt bepaald door verbetering en niet andersom! (het is geen succesvolle predictor voor symptoomverandering) A conceptual and methodological analysis of the nonspecifics argument (DeRubeis et al.) Vaak wordt het Dodo-Bird Verdict geïnterpreteerd als bewijs dat de gemeenschappelijke kenmerken het effect van therapie betalen. Waarom klopt dit niet? 21 22 A conceptual and methodological analysis of the nonspecifics argument (DeRubeis et al.) Revisiting and reenvisioning the outcome problem in psychotherapy: an argument to include individualized and qualitative measurement (Hill et al.) Het verleden Historische context van 1950 en 1960’s voor psychotherapeutisch onderzoek Veel kritiek op psychotherapie: dalende reputatie in de publieke opinie o o Binnen psychotherapeuten is er ook verdeeldheid Andere kritiek: tekort aan testbare/meetbare assumpties Gedragstherapie : wetenschappelijk alternatief voor psychoanalyse o o o o Duidelijke beschrijving Beknopt Openheid naar onderzoek toe Kwantitatief Strupp’s argument Stelt dat men niet in staat was om de effectiviteit van eclectische en psychoanalytische psychotherapie aan te tonen door foute metingen o Bv. “mentale gezondheid”: varieert in tijd, plaats, cultuur en uitzonderingen van de sociale groep complex en niet gemakkelijk te meten De relatie tussen uitkomsten en onafhankelijke variabelen (zoals duur, diepte en doel van onderzoek) wordt ook beïnvloed door verstorende effecten van de therapeut en de cliënt zoals verwachtingen, attitudes en persoonlijkheid Attributies van de cliënt gaan ook invloed hebben op de motivatie van de therapeut om de cliënt te behandelen, wat consequent resulteert in een variërende mate van succes van de behandeling Uitkomsten moeten bestudeerd worden binnen de psychotherapeutische sessie o Vb. veranderingen in overdracht/transference : indicator voor progressie Kritiek van Strupp op Eysenck o o o o Gebruik van simplistische methoden van outcome Moeilijkheden met zelfrapportage Gebrekkige conclusies over de effectiviteit van psychoanalyse Participanten opgedeeld in ruwe, onbetrouwbare categorieën Revisiting and reenvisioning the outcome problem in psychotherapy: an argument to include individualized and qualitative measurement (Hill et al.) Psychotherapie is een enorm gecompliceerd proces dat wijdverspreid verschilt inzake cliënten, therapeuten, behandelingstypes, therapeutische relaties, externe factoren en cultuur daardoor is het moeilijk om de effectiviteit te bewijzen !! 23 Eysenck’s counterargument Noemt kritiek van Strupp irrelevant, incompetent en immaterieel o Geen enkel onderzoek kon reeds een studie produceren die de voordelen van psychoanalytische psychotherapie kon bewijzen en bevestigen Stelt dat gedragstherapie een meer levensvatbaar alternatief is omdat het is aangetoond dat het minder tijd in beslag neemt (kortere termijn) en effectiever is dan psychoanalytische psychotherapie Volgens hem zou psychoanalytische psychotherapie gezien moeten worden als ineffectief, tot het tegengestelde is bewezen Diegenen aan de psychoanalytische kant van het continuüm bewezen dat persoonlijkheid en intrapsychische veranderingen de meest belangrijke uitkomsten zijn, ook al kunnen we deze niet meten o Moeilijk te operationaliseren en kwantificeren Diegenen aan de gedragstherapeutische kant zijn in de eerste plaats geïnteresseerd in de gemakkelijk observeerbare veranderingen in de symptomatologie Vooruitgang in de methodologie en statistiek maken het mogelijk om de effectiviteit van psychotherapie te testen, op z’n minst volgens simpele criteria: o o o Psychotherapie is effectief Psychotherapie is meer effectief dan geen behandeling of wachtlijst Er werden geen verschillen gevonden tussen de verschillende professionele vormen van behandeling Wel aangetoond: psychodynamische psychotherapie op lange termijn is meer effectief dan minder intense vormen van psychotherapie voor complexe mentale stoornissen Grote verandering: kwalitatief onderzoek !! o Maakt het mogelijk dat men meer rekening houdt met de context, open staat voor meerdere realiteiten en men erkent dat elk persoon een uniek perspectief heeft Problemen met de huidige metingen van uitkomsten What is outcome? Een groot probleem met het definiëren en beoordelen van de uitkomsten van psychotherapie is dat het niet één ding is: “one size does not fit all” o o Psychotherapie is een ervaring dat verschillend is voor elke individuele diade: elke cliënt gedraagt zich verschillend bij verschillende therapeuten en elke therapeut is anders bij elke cliënt Voorbeeld: groepsbehandeling vs. individuele behandeling Verschillende uitkomsten door verschillende ervaringen Niet noodzakelijk dat de één beter is dan de ander Revisiting and reenvisioning the outcome problem in psychotherapy: an argument to include individualized and qualitative measurement (Hill et al.) Huidige klimaat voor psychotherapeutisch onderzoek 24 Onderzoeken van expertise: gelijkaardige moeilijkheden o o Makkelijk om expertise te beoordelen in domeinen met duidelijke en voorspelbare structuren en duidelijk gedefinieerde uitkomsten (vb. schaken) Maar: veel moeilijker om expertise te beoordelen in andere domeinen zoals psychologie, gegeven de slecht-gedefinieerde structuren en uitkomsten CBT: heeft een meer voorspelbare structuur en beter gedefinieerde uitkomsten dan psychodynamische psychotherapie op lange termijn Ander perspectief : YALOM o Patiënten kunnen zich slechter voelen na een existentiële psychotherapie en dat kan positief zijn bv. meer realistisch depressief zijn: dit kan een teken zijn dat de cliënt terug meer een voeling heeft met het leven, en de kennis van de realiteit kan de urgentie binnen de cliënt motiveren om zijn of haar prioriteiten te herevalueren Deel van het probleem is dat men op zoek is naar ‘genezing’ o o Willen eigenlijk geen genezing maar willen dat mensen beter worden, betere aanpassing kennen, minder symptomatisch zijn en betere interpersoonlijke kwaliteiten hebben Therapie: bepalen van doelen, begrip verkrijgen omtrent het feit dat men nooit volledig genezen zal zijn, en erkennen dat een terugkeer van de symptomen niet noodzakelijk gelijk staat aan het falen van de therapie Bv.: citaat mental health (p. 55) : verschillend naargelang invulling Strupp en Hadley: drie grote partijen die betrokken zijn bij het definiëren van mental health: 1. Samenleving (society) = inclusief significante personen in het leven van de patiënt 2. Individuele patiënt = wil gelukkig en content zijn 3. Professional in mentale gezondheid = in kader van persoonlijkheidstheorieën Problemen met het gebruik van zelfrapportage metingen Veel onzekerheid over precisie en waarheid o o o o Cliënten gaan vragenlijsten ook verschillend gaan invullen, afhankelijk van de context o o o Vragen vanuit perspectief van de onderzoeker Sociale wenselijkheid Weten niet of ze de vragen op correcte manier interpreteren Weten niet wat het toegewezen nummer voor hen betekent Vb. “vijf”: heel veel akkoord of gewoon akkoord .. = subjectief McLeod Kan zijn dat men vragenlijsten verschillend gaat invullen in het begin van de therapie en op het einde van de therapie Cliënten zijn ook meer kritisch over de therapeut in klinische interviews dan in zelfrapportage, waar er vaak plafondeffecten zijn doordat cliënten extreem positieve antwoorden geven Een klinisch interview zorgt voor een meer reflectieve positie en laat cliënten vrij om te reflecteren en dieper te denken over de complexiteit van de rol die de therapeut speelt in zijn/haar leven Revisiting and reenvisioning the outcome problem in psychotherapy: an argument to include individualized and qualitative measurement (Hill et al.) 25 o o Objectieve schalen voor mental health: FOUTE CONCLUSIES o Vaak niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen werkelijke mentale gezondheid en defensieve mentale gezondheid Het kan bijvoorbeeld zijn dat mensen zich mentaal gezond voelen, wanneer het eigenlijk maar een bescherming is of een illusie van mental health Impliciete metingen van mentale gezondheid zijn accurate voorspellers van het gebruik van gezondheidszorg en klinische ziektes; zelfrapportage rond mentale gezondheid, stress, life events en stemmingen voorspelen deze gezondheidsuitkomsten niet !! Casus: illustratie Data verzameld via twee onderzoek (OQ & IIP) Alan: alleenstaande afro-Amerikaanse man van 55 jaar oud (3 jaar therapie) o o o Middelenmisbruik, depressie, scheiding, .. Veranderingen Herconceptualiseren van het verbreken van zijn vorige relatie en opnieuw intrekken bij zijn moeder: grote drang om voor stervende tante te zorgen die bij moeder inwoonde Huidige zorgen omtrent carrière: ziet in dat hij heel erg graag schrijft en leert te accepteren dat hij zijn comfortzone moet verlaten en zich actief moet inzetten wanneer hij bv. wilt dat een geschreven stuk van hem geproduceerd wordt hij is nog steeds werkloos in de klassieke betekenis van het woord, maar ziet zichzelf nu als een schrijver Gedrag in sessies verandert ook: minder depressief, articuleert meer en heeft een betere voeling met zijn emoties – veel meer inzicht, ziet zelf patronen in zijn gedrag en verstaat zichzelf beter Wel nog steeds problemen met relaties Vooral met moeder veel conflict Droomt vaak over einde van relatie met ex-partner Droomt ook soms over andere vrouwen: ook contact met vrouwen Alan heeft spijt dat hij nooit kinderen heeft gehad Verschillende uitkomsten volgens klinisch interview vs. zelfrapportage o Klinisch interview: Alan was depressief en dysfunctioneel aan het begin van de therapie, maar kende veel verbetering. Hij voelt zich soms wel nog depressief en is ook nog steeds werkloos Revisiting and reenvisioning the outcome problem in psychotherapy: an argument to include individualized and qualitative measurement (Hill et al.) Problemen klinisch interview Begin en einde van therapie kan wel verschillen Mogelijkheid op sociale wenselijkheid kan zijn dat cliënten zeggen wat ze denken dat de interviewer wil horen Oplossing: zowel een interview voor als na therapie en bij het posttherapie interview voorlezen wat de cliënt voordien had geantwoord zodat ze zich gemakkelijker terug in de tijd kunnen begeven 26 o Zelfrapportage: toonde aan dat hij zich de normale range van functioneren bevond aan het begin van de therapie en dat hij bijna geen verbetering kende doorheen de therapie Verklaringen: Alan doet zich beter voor dan hij is Geen accurate reflectie van niveau van pathologie Gestandaardiseerde zelfrapportage kan dus een incomplete beoordeling geven van het functioneren van een cliënt en zijn of haar progressie doorheen de therapie De toekomst Geïndividualiseerde beoordeling van uitkomst Target Complaints: cliënten beoordelen zichzelf voor én na de therapie o o o Geïndividualiseerde kwantitatieve meting In een klinisch interview geeft men drie grote klachten aan Voorbeeld Schuldgevoel tegenover moeder Zorgen over vader Communicatie met zoon Gelijkaardig: Goal Attainment Scaling o o Maakt een individuele beoordeling van uitkomsten mogelijk Verschillende doelen rond mental health worden geformuleerd voor behandeling Evaluatie door externe observator Doelen met hoogste prioriteit: hoger gewicht Kwalitatieve benaderingen voor beoordelen van uitkomsten Kwalitatieve benadering is een alternatieve methode voor het onderzoeken van de uitkomsten van psychotherapie doordat participanten de mogelijkheid hebben om na te denken over hun antwoorden en hun eigen antwoorden volledig zelf te construeren, ze hebben de mogelijkheid te vertellen wat voor hen belangrijk is en maken het mogelijk dat onderzoekers dingen leren die men niet noodzakelijk had verwacht te leren over psychotherapie o Geen beperkingen door vooraf bepaalde items op een specifieke meting dat al dan niet aan hen persoonlijk gerelateerd is: kunnen antwoorden op een manier dat het mogelijk maakt voor hen om te reflecteren over zichzelf Methoden o o o Gebruik van open vragen Gebruik van beoordelaars voor het vergelijken en interpreteren van bewijzen Filosofische assumptie: bevindingen zijn sociaal geconstrueerd en vertrouwen op context en perspectief, in plaats van op het idee dat de ‘waarheid moet ontdekt worden’ Kwalitatief: intensieve analyse van de data, heen en weer gaan tussen data van interviews en interpretaties op verschillende tijdstippen en vanuit verschillende visies om hun conclusies te verifiëren Revisiting and reenvisioning the outcome problem in psychotherapy: an argument to include individualized and qualitative measurement (Hill et al.) 27 o o Kwalitatief: geloofwaardig, intelligent, begrijpbaar en zinvol Beschrijvende verslagen van therapeut en cliënt worden gebruikt om de link tussen proces en uitkomst vast te stellen Kwantitatief: rigoureus, statistisch significant, effectsize, … Therapie kan succesvol verklaard worden enkel wanneer cliënten die behandeld worden meer veranderen in metingen van uitkomsten dan cliënten in de controle conditie o o o o o Kunnen ervaring onderzoeken vanuit het perspectief van de participant in plaats van hun wereldvisie en assumpties op te leggen aan de participanten Kunnen onverwachte resultaten vinden (niet enkel hypothesen bevestigen) Kunnen dicht bij de data blijven en het intuïtief begrijpen Gelijkwaardigheid in klinische praktijk en conceptualisatie Kunnen compliceerde fenomenen onderzoeken in rijke contexten van individuen, in plaats van maar een beperkt aantal variabelen te kunnen onderzoeken Nadelen o o o Intensief en tijd (neemt veel tijd in) !! Moeilijkheid om data over verschillende studies heen te vergelijken Minder objectief: subjectieve interpretatie door de onderzoeker: kan enkel geïnterpreteerd worden binnen de context van kennis van de onderzoekers Review van een paar kwalitatieve uitkomsten studies Hill et al. o o Kwantitatief onderzoek toont aan dat cliënten die werken met dromen (KT) een hogere mate van werkalliantie aangeven, betere evaluatie van de sessie, meer mastery insight, meer winsten in exploratie-inzichten en meer winsten in acties dan proefpersonen die in de conditie zaten die werken met verliezen Geen verschillen gevonden in termen van symptomatologie, interpersoonlijk functioneren en impact van verliezen Kwalitatief onderzoek: Beide groepen waren tevreden van de therapie-ervaring Maar: de groep die met dromen werkte was wel meer positief en vertoonde meer positieve veranderingen in school/werk dan de groep die met verliezen werkten Groep die met dromen werkten hadden bv. betere inzichten in hun dromen over relaties, zichzelf en interpersoonlijke relaties, terwijl de groep die met verliezen werkte een beter inzicht had over de effecten van het verleden op het heden en over de verliezen zelf Verschillende uitkomsten resulteren van verschillende therapieën !!! Morris et al. o Verbetering: vaak niets te maken met verandering in symptomen, maar heeft bv. vaak meer te maken met emotionele openheid, herevalueren van het leven, meer mogelijkheden om voor kinderen te zorgen, ontwikkelen van creativiteit, ... Revisiting and reenvisioning the outcome problem in psychotherapy: an argument to include individualized and qualitative measurement (Hill et al.) Voordelen van kwalitatief onderzoek 28 Nilsson, Svensson, Sandell en Clinton o o CBT: rapporteren verbeteringen in de mogelijkheid om technieken te gebruiken die zorgen voor een betere coping van problemen, meer controle over het leven, en meer genormaliseerde problemen PDT: beter begrip van zichzelf, kunnen beter grenzen stellen en veranderen op manier die ze relateren aan anderen Kwantitatief onderzoek toont aan dat er verschillen zijn tussen de therapieën (57% vs. 43% satisfied), maar kwalitatief onderzoek toont meer resultaten die theoretisch voorspelbaar zijn Midgley, Target and Smith o Een derde van de participanten rapporteerde dat het moeilijk is om aan te geven welke impact psychoanalyse op hen had: op het moment van de therapie zelf, of na een langere termijn Belangrijk om perspectief van cliënt in rekening te brengen !!! Binder et al. o Vier kenmerken voor het verkrijgen van een goede uitkomst Vermindering van symptomen Nieuwe manieren om te relateren aan anderen Beter begrip van zichzelf Vergroten of stijging van zelfaanvaarding McLoad: samenvatten van verschillende kwalitatieve uitkomststudies o o o o o Cliënten gebruiken verschillende criteria voor het evalueren van de effecten van hun therapieën dan enkel symptoomreductie Cliënten die denken dat therapie helpt rapporteren toch ook wat teleurstelling Cliënten vormen vaak interne representaties van hun therapeut (vb. denken na over wat therapeut wel of niet zou zeggen) en blijven gesprekken aangaan met hun geïnternaliseerde therapeut, ook als de therapie is afgelopen Cliënten leren actief nieuwe dingen die ze kunnen gebruiken In plaats van genezen zijn, gaan cliënten hun problemen zien als iets waar ze mee moeten leren leven en mee moeten kunnen omgaan (coping) Kwalitatief onderzoek: andere lens dan kwantitatief onderzoek andere bevindingen !! o o o Lage correlaties tussen beide perspectieven Verschillende rollen, noden … Enkele kwalitatieve benaderingen Consensual Qualitative Research: CQR-C o Interpersoonlijke situaties bekijken en analyseren Coderen van wensen van cliënt, reacties van anderen, reacties van patiënt zelf, activerende affecten, inhiberende effecten, ..: kijken of er veranderingen zijn in interpersoonlijke moeilijkheden over de tijd heen Change interview: interview protocol (systematisch info verzamelen over cases heen) Andere mogelijkheden o o Hermeneutic single-case efficacy design Process-experiential / emotion-focused therapy: sociale angst behandeling Revisiting and reenvisioning the outcome problem in psychotherapy: an argument to include individualized and qualitative measurement (Hill et al.) 29 Onze fantasiestudie van uitkomsten Multi-methode + multi-perspectieven: 1. Interviewen van cliënten voor de start van therapie om te vragen om hun probleemgebieden in de diepte te beschrijven en henzelf dan te beoordelen op deze TC 2. Beoordeling van veranderingen in het therapieproces 3. Trainen van een tem van beoordelaars voor het beoordelen van kwalitatief geobserveerde en opgenomen sessies 4. Vragen aan cliënten en therapeuten om een batterij van postsessie-metingen te vervolledigen, zodat het proces en de uitkomsten van de sessie kan beoordeeld worden o Metingen van zowel existentieel als subjectief welbevinden o Kwalitatieve en kwantitatieve veranderingen vergelijken, zoals meegegeven door de cliënt, de therapeut en de beoordelaars Gemengde methoden: meer tijd en moeite MAAR OOK RIJKERE BESCHRIJVING VAN UITKOMSTEN DAN WANNEER MEN ENKEL ZELFRAPPORTAGE GEBRUIKT !!!! Revisiting and reenvisioning the outcome problem in psychotherapy: an argument to include individualized and qualitative measurement (Hill et al.) 5. Team van beoordelaars gaat al de data evalueren en maakt een finale determinatie omtrent de uitkomst 30 Rebooting Psychotherapy research and practice to reduce the burden of mental illness (Kazdin & Blase) Het grootste doel dat men zou willen bereiken met dit artikel is het verminderen van de last die een mentale ziekte met zich kan meebrengen. Niet alleen de kwantiteit maar ook de kwaliteit van gecontroleerde behandeluitkomststudies zijn erop vooruit gegaan. Dit tweede door als design de randomnized controlled trails naar voor te schuiven. Ook is er een grote vooruitgang geboekt door het duidelijk afbakenen van evidence-based behandelingstypes. Het doel van psychotherapie is om op grote schaal het verminderen van het aantal mentale ziektes en de psychosociale toestand van zij die lijden onder een mentale aandoening te verbeteren. Dit artikel zal focussen op de verschillende soorten behandelingsmodellen en wat er noodzakelijk moet veranderen om de last te verminderen. Bovendien zijn er aan deze mentale ‘gebreken’ grote kosten verbonden, niet alleen op financieel vlak maar ook op psychosociaal vlak. Wanneer we spreken over het behandelingsmodel hebben we het eigenlijk over de meerdere verschillende karakteristieken van een interventie: wie, onder welke condities en in welke context? We kunnen de last van de mentale aandoening verminderen door het aantal behandelingsmethodes uit te breiden. Verminderen van de last veroorzaakt door mentale ziektes Er zijn vier factoren die we hier aanhalen die ons overtuigen waarom er meerdere soorten van behandelingsmethodes moeten zijn. Aantal mentale aandoeningen De lifetime prevalentie voor een psychologische dysfunctie is eerder niet uitzonderlijk, met een percentage van 12% to 47.4%. Deze schattingen zijn normaalgezien redelijk stabiel. Kosten verbonden aan een mentale aandoening Deze kosten zijn zeer hoog. Om een voorbeeld te geven kosten alcohol- en middelenmisbruik jaarlijks ongeveer 500 biljoen dollar. Het verminderen van jaarlijks loon is ook geassocieerd met de diagnose van een mentale aandoening. Mensen met een mentale ziekte verdienen jaarlijks gemiddeld 16 000 dollar minder. Maar naast de financiële kost, mogen we zeker de persoonlijke gebreken die samenhangen met een diagnose niet onderschatten. Onderzoek heeft uitgewezen dat mentale aandoeningen voor meer gebreken zorgen in het dagelijks functioneren dan chronische medische aandoeningen. Door een verlies aan productiviteit, is er ook een verlies in de domeinen van thuis, sociaal en relationeel functioneren. De kosten zijn dus niet alleen voor de maatschappij maar ook voor het individu in kwestie. Rebooting Psychotherapy research and practice to reduce the burden of mental illness (Kazdin & Blase) Samenvatting 1 31 Mensen die nood hebben aan diensten Het grootste deel van mensen met een diagnosticeerbare mentale aandoening krijgen geen behandeling, vaak omdat ze er geen toegang toe hebben. Het tekort aan beschikbare diensten en het systematisch verschillen tussen de diensten hebben directe gevolgen voor de modellen van de bezorging van behandelingen. Mensen die diensten aanbieden Een groot probleem is het ‘person‐power’ probleem. Er zijn meer mensen nodig om behandelingen toe te dienen. Maar meer aanbieders zal het probleem niet oplossen. Meer hulp is welkom, maar dat alleen zal het probleem niet verhelpen. Een probleem is de geografische verspreiding van de bestaande mentale gezondheidsprofessionals. Ze zijn namelijk niet zo goed verspreid en daardoor bereiken ze niet zo’n breed publiek 2. Het aantal mensen die een behandeling kunnen aanbieden zijn niet evenredig met het aantal mensen die er een nodig hebben 3. Culturele en ethische karakteristieken zijn nog niet genoeg betrokken bij de behandelingen. De populatie van ethische minderheidsgroepen die nood hebben aan een behandeling zal nog toenemen; dit is echter niet zo voor de beschikbaarheid van ethische matchende professionals Individuele psychotherapie in relatie met de last We beginnen met psychotherapie voor meerdere redenen. Ten eerste heeft psychotherapie veel verschillen doelen maar het hoofddoel is de behandeling van psychologische aandoeningen. Ten tweede heeft psychotherapie een enorme vooruitgang gemaakt door de komst van EBT, dit zijn interventies die worden ondersteund door goed gecontroleerde research. Ten derde heb je het dominante model van hoe psychotherapie wordt aangeboden: de dominantie van individuele, één op één therapie. Deze vorm van therapie zal altijd blijven bestaan. Ze draagt ook bij tot het behalen van ons doel: verminderen van de last veroorzaakt door mentale aandoeningen op ten minste drie manieren: 1. Een (klein) aantal mensen krijgen een effectieve behandeling 2. De onderliggende wetenschappelijke principes en procedures kunnen informerend zijn ook in andere modellen van psychotherapie aanbieding 3. Aangezien een therapie vaak op ietwat afwijkende manieren kan aangeboden worden, maar het toch dezelfde behandeling is, is er een grote toegankelijkheid en reikt het ver Ontwikkeling van een portfolio aan modellen om te interveniëren Behandeling en preventie werken arm in arm, dit is belangrijk om te beseffen. De populatie heeft multidimensionele noden. Als je de groep mensen die nood hebben aan een behandeling beschouwt als een taart, dan kan een behandeling vaak maar één stuk taart behandelen. Niet de volledige taart. Geen enkel behandelingsmodel kan omgaan met alle obstakels die geassocieerd zijn de populatie. Rebooting Psychotherapy research and practice to reduce the burden of mental illness (Kazdin & Blase) 1. 32 Technologie 1. Internet. Zo kunnen we een groot deel van de populatie aanspreken. We vinden meer en meer literatuur op het internet. Zo heb je bijvoorbeeld websites rond stoppen met roken. Een voordeel hiervan is dat je mensen kan bereiken bij hen thuis. Een probleem is namelijk dat mensen niet altijd toegang hebben tot hulpfaciliteiten, bijvoorbeeld door hun ligging. Dit probleem wordt hier verholpen. 2. Telefonisch. We noemen dit ook wel telefonische psychotherapie. Er worden volledige therapiesessies gegeven maar dan via wekelijkse telefonische gespreken. Het gaat hier nog altijd over persoonlijke therapie, maar dan gewoon niet face-to-face. Ook hier hebben meer mensen toegang tot en bovendien stijgt de kans dat mensen in therapie blijven. Een voorbeeld hiervan is ook omtrent roken, namelijk stoplijnen. Aan de andere kant van de lijn zitten vaak mensen met bachelor- of zelfs masterdiploma’s Het belangrijkste bij het behalen van ons doel (last van een mentale ziekte verminderen) is zoveel mogelijk mensen in nood bereiken. Technologie stelt ons daartoe in staat, zelfs meer dan de traditionele psychotherapie. Gebruik van speciale settings Wanneer iemand naar de dokter gaat, kan deze iets anders aankaarten. Advies van een verpleegkundige kan een klein maar betrouwbaar effect hebben op bijvoorbeeld roken. Door gewoon te zeggen ‘ik denk dat het belangrijk is om nu te stoppen met roken’ zien we een daling in rookgedrag in vergelijking met geen interventie. Zo kunnen we mensen bereiken die misschien geen hulp zochten. Kansen voor niet-professionelen Als voorbeeld hier kaarten we seksuele voorlichting omtrent SOA’s aan. Één sessie van voorlichting kan het cijfer van onveilige seks doen dalen. Het programma is kort en bereikt een groot deel van de populatie die normaal gezien weinig in contact komen met therapeutische interventie. Ook ouders kunnen aan interventie doen, bijvoorbeeld in verband met alcoholgebruik. Het kost weinig en is makkelijk te doen. Dit gebeurt dus in een thuissituatie zonder professional. Zelf-hulp Zo kan je bijvoorbeeld via het internet aan zelf-hulp doen in verband met een paniekstoornis. Hierop kan je psycho‐educatie vinden en coping skills. Ook bestaan er groepen voor zelf-help. Mensen die een gelijkaardig probleem hebben en proberen te overkomen, delen er hun bevindingen. Er bestaan ook boeken omtrent zelf-hulp. Media Entertainment educatie, het doel is concrete verandering teweeg brengen in individuen, gemeenschappen of samenlevingen. Deze vorm van ‘therapie’ is wereldwijd verspreid en pakt sociale problemen aan. Rebooting Psychotherapy research and practice to reduce the burden of mental illness (Kazdin & Blase) 3. Smartphones. Via tekstberichten, SMS’en. Een voorbeeld hiervan is de ‘after-care’ van boulemia nervosa. Ze krijgen feedback over hun zelfrapportage omtrent hun symptomen. De kosten zijn hier laag, toch is er nog interactiviteit, individualisatie en een wijdverspreid bereik. 33 Algemene opmerkingen Het doel van andere modellen van behandeling te noemen, is aan te tonen dat er ook op een andere manier gedacht kan worden over psychosociale interventies. Onze grootste uitdaging is te ontdekken hoe deze vormen van interventie ervoor zorgen dat verandering optreedt. Tot nog toe hebben we weinig kennis van de veranderingsmechanismes. Kritische problemen die centraal staan in dit portfolio Preventie Een portfolio i.v.m. preventie interventies met verschillende modellen van behandelingsmethoden is een noodzaak. Het idee van een portfolio is goed aangezien we zo de taak van de interventie conceptualiseren aangezien ‘alles begint met het bereiken van de populatie’. Het verminderen van de prevalentie van stoornissen is voor meer dingen belangrijker, louter dan voor het doel om de last van de stoornissen te verminderen. Om de last te verminderen moeten we ons concept van wat interventiemodellen en behandelingen zijn verbreden. Assessment Het doel behalen begint met het beter monitoren van mentale aandoeningen en beperkingen nationaal bekeken. We hebben nood aan een nationale database. Deze zorgen voor data over de incidentie en prevalentie. Een nationale database zou er voor kunnen zorgen dat we kansen krijgen om hypothesen te maken en te testen rond dingen die samenhangen met het verbeteren/verslechteren van de mentale gezondheid. De kost heeft een belangrijk aandeel bij het uitbouwen van zo’n portfolio. Contextuele invloeden bij het verminderen van de last van mentale ziektes Er zijn enorme barrières voor personen in nood die ervoor zorgen dat ze geen hulp krijgen. Dit is belangrijk om te beseffen voor tenminste twee redenen: 1. Er is nood aan collaboraties tussen organisaties om een effect te hebben op politiek en wetgeving. Deze kunnen namelijk de toegankelijkheid beïnvloeden 2. Deze contextuele invloeden zijn niet onveranderlijk. Variëteit in kosten en mogelijkheid om te behandelen op een grote schaal kunnen de contextuele factoren beïnvloeden Potentiële spanning in professionele mentale gezondheidstraining We hebben nood aan training die academische en praktische ervaring combineert. Training en benodigdheden voor klinische training kunnen de ontwikkeling en implementatie van een portfolio aan modellen belemmeren. Er is spanning omwille van drie dingen: 1. Trainingsprogramma’s hebben nood aan individuele therapie. Een interventieportfolio dat gemaakt wordt door researchers moet aan trainingsprogramma’s onderworpen worden. Anders zouden we het misschien niet in de praktijk gebruiken. 2. Wie is er betrokken bij het administreren van interventies? Ervaring en een doctoraat hebben kunnen moderatoren zijn voor behandeling en de uitkomst kleuren. 3. Jobs voor klinische services. Het is van nature zo dat beroepen standaarden voorop stellen waaraan training moet voldoen, dit om hun naam te beschermen en omdat ze inzitten met goede en slechte vormen van hun praktijk. Ons vooropstaande doel (last verminderen) opent veel opties maar aan de andere kant sluit het ook veel deuren. Zo is Rebooting Psychotherapy research and practice to reduce the burden of mental illness (Kazdin & Blase) Dit portfolio is gebruikt om te benadrukken welke mensen allemaal nood hebben aan interventies en welke contexten, settings en omstandigheden nodig zijn om hen te bereiken. 34 er een clash tussen ons doel enerzijds en anderzijds individuele psychotherapie gegeven door mensen met een doctoraat die klinische training hebben gekregen. Samenwerken met andere disciplines Mathematische modeling In relatie met psychologische behandeling zijn er drie grote interventie-uitdagingen waarmee we rekening moeten houden: 1. Het voorkomen van aandoeningen (preventie) 2. Het behandelen van een acute aandoening 3. Het behandelen van een chronische aandoening of één met episodes Technologie Technologie heeft zoals reeds besproken de laatste jaren een grote impact op interventies. Er zijn drie belangrijke voordelen om opnieuw te bespreken. Ten eerste reikt deze vorm van interventie verder en kunnen we plaatsen bereiken die traditionele therapie niet bereikt Ten tweede is er geen of minder therapeutisch contact nodig Ten derde zijn we in staat om feedback te geven op deze manier Technologie kan de komende jaren nog veel meer gebruikt worden. Toch zijn er hier reacties op gekomen zoals ‘technologie kan nooit een echte persoon vervangen’. Belangrijk om te beseffen is dat technologie helemaal niet in competitie treedt met echte personen, het is gewoon een manier om ons doel (verminderde last van mentale ziekten) te verminderen. Dieet en voeding Deze hebben ook een impact op de psychologische toestand en er is veel over te vinden op het internet. Hoewel er meermaals empirisch is aangetoond dat er nauwelijks een effect is, blijft de idee voortbestaan. Voedingsmanieren waarvan is aangetoond dat ze preventief werken, behandelen of inspelen op acute of chronische psychische symptomen zouden een waardevolle aanvulling zijn voor ons portfolio van behandelmogelijkheden. Algemene opmerkingen Het is belangrijk voorstander te zijn van partnerships, belangrijker dan jury te spelen over wie wel of niet een partner mag zijn. Interventieresearch is direct gerelateerd aan ons vooropgesteld doel en is dus ook uiterst belangrijk. Toch zal alleen interventieresearch niet volstaan om dit doel te bereiken. Ook moeten we ons publiek informatie geven over de mogelijkheden. Rebooting Psychotherapy research and practice to reduce the burden of mental illness (Kazdin & Blase) De gebruikte methodes variëren naargelang voor welke uitdaging we staan. Wiskunde en statistiek zijn gebruikt om onze doelen te bereiken en ondertussen onze uitkomst te maximaliseren. Ook minimaliseren we het risico of het verlies. 35 Samenvatting 2 Standpunt: momenteel is psychotherapie hoofdzakelijk/uitsluitend in 1-op-1 sessies. Dit lijkt op zich een onhoudbare situatie om verder de noodzakelijke hulp te kunnen aanbieden en alternatieve mogelijkheden dringen zich op. Rekening houdende met de kostprijs ervan, de hoeveelheid mensen die in aanmerking komen en de bereikbaarheid van specifieke groepen (etnisch, geografisch, cultureel,…) lijkt het huidig model ontoereikend. Daarnaast zijn er verscheidene gradaties en types van psychologische problemen waardoor niet alles noodzakelijk via deze 1-op-1 sessie hoeft te lopen. Enkele alternatieven: Technologie o o o Internet Telephone Smartphone “Special settings” (specifieke manieren van info, begrijp ik niet zo goed) Niet-professionelen o o Zelfhulp o o Ouders Leraars Boeken (bv. diëten) Groepsgesprekken (bv. AA) Media (bv. condoomgebruik) o o Radio TV Naast het uitbreiden van de settings waarin therapie/hulp kan aangeboden worden om het probleem aan te pakken zijn er ook andere opties: Preventie o Wordt niet verder ingegaan omdat dit niet het onderzoek is, maar extra preventie is belangrijk (zo kan ik ook pagina’s vullen) Assessment o Cijfermatige analyses van oorzaak, gevolg en impact op (inter)nationaal niveau zijn noodzakelijk om de juiste alternatieven op de juiste momenten te kunnen inzetten Er zijn een aantal “omstandigheden” die impact hebben om dit juist te coördineren en te organiseren/aan te bieden: Verscheidene organisaties zullen moeten samenwerken/samen betalen/wetgeving creëren Standpunten en visies over het hoe, wat en wanneer kan veranderen over de tijd binnen samenlevingen Rebooting Psychotherapy research and practice to reduce the burden of mental illness (Kazdin & Blase) 36 Er worden ook bepaalde spanningen voorzien in de opleiding/professionele context: Om de “juiste mensen” aan te duiden, gaat men uit van een specifieke opleiding, gebaseerd net op de kennis van 1-op-1 sessies en de conventionele manier van werken Daarnaast moet er ook ruimte komen voor niet-professionelen (ouders, lesgevers of andere), ook zij moeten een plaats krijgen binnen de organisatie van psychohulp Ten derde moet er een kader gemaakt worden wie wel een bepaalde titel mag dragen en dus jobs uitvoeren (ook met de niet-professionelen) en hoe dit terugbetaald kan worden Samenwerking met andere disciplines: Statistiek o Kan hulp bieden in berekenen van de kosten/methoden/opbrengsten Technologie (zie hierboven) Voeding en diëten o Gezonde voeding leidt tot betere mentale gezondheid, maar verder te onderzoeken “Epidemiologie” en publieke gezondheidszorg o Sowieso partners, of het nu mentaal of fysiek is Rebooting Psychotherapy research and practice to reduce the burden of mental illness (Kazdin & Blase) 37 Samenvatting 3 In psychotherapie onderzoek werd tot nu toe vooral de RCT benadering gezien als gouden standaard. Ook hier? Waarom? Gedeeltelijk. RCT's blijven relevant, maar er is minder nadruk op énkel de effectiviteit/doeltreffendheid. Kosten-effectiviteit, dessiminatie-potentieel enzovoort krijgen een belangrijker statuut. Er moet meer info doorstromen naar een groter publiek, men moet kunnen laten zien dat men op verschillende manieren mensen met uiteenlopende problematieken kan bereiken en helpen. Er zijn super veel mensen die een hulpvraag formuleren, die hulp nodig hebben, maar om bepaalde redenen geen toegang hebben tot die psychische hulp. Bv.: ze wonen in een klein dorpje waar geen psychische hulp aangeboden wordt. Of ze zijn te arm, kunnen het niet betalen, ze zijn te oud en kunnen er niet geraken. Kortom er is te veel vraag en te weinig aanbod. Dat heeft natuurlijk belangrijke negatieve implicaties. Er zijn dus heel veel mensen met grote/kleine/… problemen die hier geen hulp voor krijgen en deze blijven in die situaties zitten, een ziekmakend milieu (als je het zo beter begrijpt) en het wordt daardoor alleen maar erger. Er is nood aan gespecialiseerde psychologen, meer verspreiding van de psychologen, meer toegankelijkheid voor iedereen in nood. Sterke focus op die mode delivery Dat heeft te maken met het feit dat er nu nieuwe zaken/manieren zijn om die hulp toch te kunnen bieden maar dan op afstand. Hoe doen ze dat: via internet kunnen bepaalde interventies worden opgestart zoals "stoppen met roken". Het is gebleken dat dit zeer goed helpt. Iets is beter dan niets. Ook via de telefoon kan er wekelijks contact zijn met een psycholoog met een bachelor of master diploma, dus absoluut geen kwakzalvers. Het is dan wel geen face-to-face counseling, maar opnieuw: iets is beter dan niets. ze voelen zich tenminste gehoord. Ook de iPhone, smartphones zorgen ervoor dat er makkelijker feedback gegeven kan worden aan mensen binnen de interventie. Bv.: je hebt anorexia, je gaat vaak naar een psycholoog en de laatste keer zijn er testjes gedaan, vragenlijsten etc., en via de smartphones kan er zo feedback gegeven worden aan mensen vanop een afstand. Met de mode delivery willen ze gewoon aankaarten dat er hulp aangeboden moet worden voor iedereen, zoveel mogelijk mensen, op zo'n best mogelijke manier. En er kan ook ergens anders hulp gezocht worden. Zelfs op het internet, bij zelfhulpgroepen. Zoals de anonieme alcoholiekers, praten met lotgenoten. Of praten met de huisarts, naar lezingen gaan van mensen die het ook meegemaakt hebben etc. Rebooting Psychotherapy research and practice to reduce the burden of mental illness (Kazdin & Blase) Het probleem van de onbehandelde psychische problematiek: waarover gaat dit precies? 38 Reenvisioning clinical science: unifying the discipline to improve the public health (Onken et al.) Faciliteren van de implementatie van wetenschappelijk ondersteunde interventies en het verbeteren van het begrip waarom interventies werken, welke interventies en implementatiestrategieën het beste werken en voor wie ze het best werken o Verbeteren en produceren van behandel- en preventie-interventies Een interventie is pas compleet wanneer het optimaal efficiënt/werkzaam implementeerbaar is met vertrouwdheid door de onderzoekers in de gemeenschap en Waar is de klinische wetenschap reeds in geslaagd? Reeds ontwikkeling van efficiënte/werkzame gedragstherapieën o o Vaak behandelingen die toepasbaar zijn over verschillende domeinen o o o Bv. angststoornis: gedragsinterventie Bv. drugsverslaving, schizofrenie, CD, … Grote heterogeniteit Begrip van basisprocessen van psychopathologie is gestegen Beter begrip van mechanisme van stoornissen We hebben nu een solide basis van gedragswetenschappen en neurowetenschappen, goed psychopathologisch onderzoek, innovatieve ontwikkeling van interventies, verschillende klinische trials die effectieve behandel- en preventie-interventies produceren en een grote set aan effectieve trials die de waarde van deze interventies willen bevestigen Wat zijn de problemen en wie kan ze oplossen? Patiënten die hulp en behandeling zoeken krijgen deze zelden o o Duidelijke disconnectie tussen onderzoek naar werkzaamheid dat interne validiteit benadrukt en onderzoek naar effectiviteit dat externe validiteit op de eerste plaats zet, ten koste van interne validiteit o Science-to-service gap Implementation cliff Daling in effect size !! Verklaringen voor daling in effect size o Behandeltrouwheid: implementatie van een interventie op een manier dat consistent is met de principes die uitgeschreven staan in het manual slechts een kleine fractie van de therapeuten die routineus interventies zoals CBT aanbieden, kunnen dit met een adequate vertrouwdheid/getrouwheid Gebrek aan training Geen directe supervisie Reenvisioning clinical science: unifying the discipline to improve the public health (Onken et al.) 39 De motivatie en vertrouwdheid van ‘community providers’ is ook minder dan die van onderzoekstherapeuten o o Kennen de therapieën niet voldoende Kennen noodzakelijke termen niet: zoals EBT Klinische wetenschap kan en moet meer doen voor de werkzame implementatie van behandel- en preventie-interventies !!! o We missen een sterke link tussen de theoretische wetenschappelijke kennis en de toegepaste wetenschappelijke kennis in de praktijk Een meta-level probleem is dat het probleem tussen de wetenschappelijke scheuren valt o Er is nog niet gedefinieerd wie verantwoordelijk is voor het verzekeren van de correcte implementatie van interventies: wetenschappers/gemeenschap/..? Gedragswetenschappers Onderzoekers naar werkzaamheid Implementatie-wetenschappers Veranderen van het systeem De infrastructuur van bestaande diensten is misschien te zwak om te voorzien in complexe en hoog-kwalitatieve empirisch ondersteunde behandelingen die uitgevoerd worden in werkzaamheidsstudies o o o Verandering in training en supervisie Kleinere groepen van patiënten Meer tijd voor één patiënt Verandering in de interventies: vierkanten in cirkels laten passen Klinische wetenschappers moeten de verantwoordelijkheid aanvaarden om routinematig en systematisch interventies te creëren en aan te passen aan de context waar de interventie op moet toegepast worden als een integraal deel van het proces van interventie-ontwikkeling o Noodzakelijk: participatie van onderzoekers in een team dat bereid is om harde vragen te stellen over waarom een interventie werkt en hoe de werkzame ingrediënten kunnen behouden worden, terwijl de interventie wordt aangepast aan meer brede en gevarieerde contexten Vaak worden veranderingen door andere groepen gemaakt (gemeenschapstherapeuten) o o Vaak met goede intenties en uit noodzaak Vaak gebaseerd op klinische intuïtie, ervaring en voorkeuren: niet wetenschap Veel vs. minder sessies Groep vs. individueel Andere mogelijkheden: “shortcuts” Herdefiniëren wanneer de interventie niet compleet is De interventie is niet compleet tot dat de interventie maximaal potent en implementeerbaar is voor de populatie waarvoor de interventie is ontwikkeld o Materiaal om een betrouwbare behandeling te geven, is noodzakelijk Bv. training en supervisie Reenvisioning clinical science: unifying the discipline to improve the public health (Onken et al.) Mogelijke oplossingen 40 Werkzaamheid testen in real-world settings Werkzaamheid testen in gemeenschapssetting !! Identificeren van mechanismen van verandering Begrip van mechanismen van verandering is cruciaal voor het ontwikkelen van de meest effectieve interventies o o o Sturen van verbetering en simplificatie van behandelingen Verduidelijken van wetenschappelijke principes van interventies Onderzoeker kan principes met een hogere betrouwbaarheid toepassen Begrip van mechanismen van actie en principes achter de interventie: pragmatisch o o o Versterken van effecten van interventies Interventies reduceren tot wat essentieel is Beter implementeerbaar en minder kosten Simplificeren van interventies voor gemakkelijkere overdraagbaarheid/transport Bv. computergestuurd maken o Interventie ontwikkeling als incompleet definieert als het niet implementeerbaar is en alle klinische wetenschappen motiveert om mechanismen van gedragsmatige verandering te onderzoeken NIG Stage Model Stage model: werk is niet compleet tot een interventie het hoogste niveau van potentie bereikt heeft en implementeerbaar is bij het maximaal aantal mensen in de populatie waarvoor de interventie is ontwikkeld o o Model is niet voorschrijvend, niet lineair Model is een iteratief, recursief model van ontwikkeling van gedragsinterventies Focus van het model: aanpassen van interventies, niet alleen tot ze maximaal potent zijn, maar ook tot ze gemakkelijk passen binnen het dienstverleningssysteem o o o Wetenschap + context/omgeving Adresseren van de kloof tussen effectiviteit en werkzaamheid: extern vs. intern Waarom is dit belangrijk? Benadrukt de waarde en noodzaak Legitimeren van noodzakelijk deel van onderzoek naar behandeling Meer duidelijkheid over termen ‘efficacy’ en ‘effectiveness’ Verschillende fasen/stages creëren een gedeelde taal die toegepast kan worden in wetenschappelijke, academische en onderzoekssettings FIGUUR 1 !!! Stage 0 Basiswetenschappen: grote rol in de ontwikkeling van een interventie o o Verschillende soorten wetenschap: sociaal, affectief, cognitief, neuro, … Kan geïncorporeerd worden in alle andere stages van de ontwikkeling van een interventie Reenvisioning clinical science: unifying the discipline to improve the public health (Onken et al.) Stellen voor: een conceptueel kader voor ontwikkeling van interventie dat .. 41 Stage I 1A: nieuwe interventie, aanpassing, modificatie of verbetering 1B: haalbaarheid en pilot testing o o o o Gedragsbehandeling interventies Gedragspreventie interventies Medicamenteuze interventies Componenten van gedrag interventies Kan zowel in wetenschappelijke settings als in real world settings o Voorzien van noodzakelijk materiaal en informatie voor stage II en III Stage II Onderzoek naar werkzaamheid testen van veelbelovende gedragsmatige interventies in onderzoekssettings, met onderzoekstherapeuten o o o RCT’s gebruiken (of andere methodologieën) Ook basiswetenschappen gebruiken Mechanismen van gedragsverandering onderzoeken Onderzoeken van interventiecomponenten: Bv. dose-respons Deze informatie kan gebruikt worden om toekomstige stage I studies te helpen Stage III Complexe behandelingen die toegepast kunnen worden met een hoge mate van betrouwbaarheid door getrainde onderzoekers, zullen wellicht een deel van hun sterkte verliezen wanneer ze worden overgedragen naar de gemeenschap en toegepast worden door ‘community providers’ o Noodzakelijk om interventie eerst te testen naar werkzaamheid in een community setting voor er wordt verder gegaan met het testen naar effectiviteit Deze fase: interventie testen in community setting!! Onderzoek naar werkzaamheid testen in een community setting terwijl men een hoog niveau aan controle behoudt dat noodzakelijk is om de interne validiteit te behouden en te verzekeren o o Ook met RCT’s (of andere methodologieën) Onderzoeken van interventie componenten: Bv. dose-respons Stage IV Onderzoek naar effectiviteit: externe validiteit o Onderzoeken van de moderatoren en de mechanismen van actie van interventies en/of training procedures: integraal deel van stage IV Stage III mag zeker niet overgeslagen worden: effectiviteit zou falen ! o Succesvol: toont aan dat het mogelijk is om een interventie betrouwbaar af te leveren in de gemeenschap en dat de interventie zijn werkzaamheid behoudt!! Reenvisioning clinical science: unifying the discipline to improve the public health (Onken et al.) 42 Stage V Implementatie en verspreidingsonderzoek o o Implementatie: methoden voor het overnemen van wetenschappelijk ondersteunde interventies en deze te incorporeren in de gemeenschapssetting Verspreiding: distributie van informatie en materialen over deze interventies naar relevante groepen Wat met het trainen van klinische wetenschappers? Klinische wetenschapstraining: multidisciplinair !! o Ze moeten getraind zijn om het volledige proces van ontwikkeling van interventie (fase I tot V) en niet slechts één specifiek deel ervan Inhoudelijk en niet triviaal Geen andere taken die tijd innemen o Interconnectedness: tussen de verschillende domeinen van klinische wetenschap Concluderende opmerkingen Ultieme doel van interventies is het promoten van de fysieke en mentale gezondheid van individuen: basiswetenschap is een integraal deel van dat doel en alle types van mogelijke klinische wetenschappers zijn nodig om dit doel te bereiken Multidisciplinair translationeel team wetenschappen + trainen van studenten !! Verbeteren van publieke gezondheid en diensten Welke stappen kunnen genomen worden om deze subdisciplines te integreren? o o o Trainen van studenten om op een betekenisvolle wijze bij te dragen aan andere subdisciplines en om te begrijpen waar de andere subdisciplines hen bij helpen Klinische wetenshappers moeten hun studenten trainen om te begrijpen dat ontwikkeling van interventie ver van compleet is wanneer een interventie werkzaamheid vertoont in stage II Ze moeten verwachten dat setting-gebaseerde testen naar werkzaamheid niet direct zullen resulteren in succesvolle effectiviteits-testen en moeten begrip hebben voor de frequente noodzaak aan het verder ontwikkelen van een interventie (stage I en III) naar implementeerbaarheid Studenten moeten getraind worden om het belang van een gedeelde taal te begrijpen Creëert een onderbouw om problemen op te lossen Werkzaamheid en effectiviteit implementatie van effectieve interventies Reenvisioning clinical science: unifying the discipline to improve the public health (Onken et al.) Klinische wetenschappers moeten getraind worden om te begrijpen dat het iedereen zijn taak is om potente, welbegrepen, werkzame, effectieve en implementeerbare interventies te produceren! 43 44 Reenvisioning clinical science: unifying the discipline to improve the public health (Onken et al.)