De Bijbel een Joods boek (1)

advertisement
DE BIJBEL EEN JOODS BOEK!?
1
De Bijbel is het boek van de christelijke kerk. Dat weet
iedereen. En iedereen weet ook, dat de christelijke kerk
een wereldkerk is. Dat wil zeggen, dat men haar in velerlei
gestalten vindt: in New York, in Kaapstad, in Moskou, in
Parijs, in Sydney en in Amsterdam. En overall waar
christenen samenkomen uit zeer verschillende volkeren,
van zeer verschillende culturen en van alle mogelijke talen,
komen ze samen rondom een en hetzelfde boek, de Bijbel.
De Bijbel is daarom - om zo te zeggen - het boek van heel
de wereld en de boodschap van die Bijbel is wereldnieuws.
Zij gaat in duizenden talen rond onder de volkeren.
De Bijbel is het boek van de christelijke kerk. Bestseller bij
uitnemendheid, het meest verkochte, het meest gelezen
boek ter wereld. Zo zeggen wij het meestal. Dat is
inderdaad een geweldig iets.
Maar met dat alles dreigen wij zo langzamerhand wel iets
te gaan vergeten. Want wie denkt er eigenlijk nog aan,
waar dit wereldwijd verspreide en overal gelezen boek
vandaan komt? De Bijbel is onze Bijbel. Daarmee klaar.
Maar de Bijbel is van oorsprong natuurlijk helemaal niet
onze Bijbel. Van origine is onze Bijbel, kort gezegd een
Joods boek.
Devaluatie gedurende de circulatie
Het is net als met een geldstuk dat jaren lang in omloop is
geweest, door duizenden handen is gegaan, in ontelbare
beurzen heeft gezeten en voor o zo veel doeleinden is
uitgegeven. Iedereen gebruikt dat geldstuk, omdat het een
1
Deze voordracht is een bewerking van een viertal artikelen van mijn hand in de
Waarheidsvriend (officieel orgaan van de Gereformeerde Bond in de NH (Ger.) kerk ),
69e jrg.- 1981, p. 93v, 105v, 146v, 145v (nr.12; foutieve blz.nummering),
1
bepaalde koopkracht vertegenwoordigt. Het gaat erom wat
dat geldstuk waard is. Ja en toch (dat weet ook iedereen)
gaat de vraag, in welk jaar dat geldstuk is uitgegeven en
welke de waarde daarvan was in dat jaar, hoe langer hoe
meer een rol spelen, naarmate het langer in omloop is. In
de tijd waarin het circuleerde, is er namelijk meestal
sprake geweest van geldontwaarding.
Welnu dat gevaar van devaluatie tijdens de circulatie is
ergens ook het gevaar, dat de Bijbel bedreigt. Op zich heeft
uiteraard de Bijbel een waarde in zichzelf die de eeuwen
verduurt. Het is echter toch ook een vraag waard, of de
Bijbel in onze handen niet aan zijn oorspronkelijke waarde
heeft ingeboet, sinds hij door duizenden handen is gegaan
en in duizenden boekenkasten terecht is gekomen. 0 zeker,
het is van belang om te weten, wat de waarde, ‘de
koopkracht’ van de boodschap van de Bijbel is in het derde
millennium: in New York, in Kaapstad, in Moskou en in
Parijs, in Sydney en in Amsterdam.
Maar het is stellig van net zo veel belang om te weten, wat
de meest oorspronkelijke waarde is geweest, toen de Bijbel
zijn glorieuze omloop op aarde begon. Het is zeker van
geweldig belang om te weten, in welk land, onder welk
volk, met welke bedoelingen de Bijbel oorspronkelijk is
uitgegeven. Want het is haast zeker, dat de meest originele
Bijbel aan het gevaar van devaluatie heeft blootgestaan,
doordat ze in zo vele talen is omgetaald en daarna door zo
vele volkeren der wereld is ‘geannexeerd’ als hun Bijbel.
De Bijbelschrijvers - Joden
Welnu, niemand kan om het simpele feit heen, dat de
Bijbel van oorsprong een Joods boek is. Met moet twee á
drieduizend jaar overbruggen om bij al de schrijvers van de
boeken van de Bijbel uit te komen. En probeert men met
hen kennis te maken, dan is het onmiddellijk duidelijk, dat
zij nagenoeg allemaal Joden zijn geweest. Mozes en David,
2
Jesaja en Daniël, Paulus en Johannes…Alleen van Lukas,
op wiens naam een Evangelie en het boek der Handelingen
staan, is een heiden (niet-Jood) geweest: een arts die Griek
was van geboorte. Maar voor het overige is er niet één
bijbelschrijver die zijn domicilie niet ergens in Israël had,
die niet geboren en groot geworden is onder het volk dat
uit Abraham is voortgekomen. Al die bijbelschrijvers zijn in
een Semitische (culuur)wereld opgevoed (met alle variaties
in de loop der tijden bovendien).
Al die bijbelschrijvers spraken de ‘tale Kanaäns’, het
Hebreeuws (Aramees). Onze kennismaking met hen
betekent dus meteen ook een kennismaking met de wereld
waarin zij leefden. En dat dit een wereld is geweest, die van
de onze nogal verschilde, wie zal dat willen ontkennen? In
taal, in gewoonte, in cultuurpatroon, in het denken.
De Bijbel is afkomstig uit het Joodse land. En ook Jezus,
de Rabbi van Nazareth, van Wie al de Schriften getuigen.
dat Hij de Messias is, was tenslotte een volbloed Joodse
Leraar. Met andere woorden: de boodschap van de
Schriften en die van de Christus der Schriften is ten
enenmale niet en nooit te verstaan, los van zijn
Israëlitische context, los van de oud-Oosterse Semitische
wereld.
Hij gaf aan Jakob Zijne wetten
Trouwens, al is de boodschap van de Bijbel naar Gods
bedoeling een boodschap voor al de volkeren der aarde, zij
is in haar meest oorspronkelijke vorm, in eerste instantie
op Abraham en zijn nakomelingen gericht geweest. Aan het
volk dat uit Abrahams lendenen is voortgekomen, zijn de
woorden van God toevertrouwd geweest. De Bijbel is in de
context van het Joodse volk, van de geschiedenis en de
cultuur van dat volk ontstaan. En dat het Bijbelwoord aan
dat alles niet gebonden is, betekent nog niet, dat het er
3
niet voortdurend op betrokken moet worden. Eerst zo is
het recht te verstaan. Het is tenslotte verkiezing van God,
dat de woorden van God het eerst gericht zijn tot Abraham
en zijn nageslacht.
Die woorden van God zijn voorts geschiedenis geworden in
Israël. Zij zijn vlees en bloed geworden in een Semitische
denk-, leef- en taalwereld. En deze wereld, hoe verdorven
ook in zichzelf, is daardoor in Gods geheiligde dienst
genomen.
Het Woord is vlees geworden. En het is tenslotte vlees
geworden in een Mens, die uit de Joden was, Jezus
Christus. Zo is het Woord van God ingegaan in het bestaan
van Israël. Het is het Joodse volk geweest, waaraan de
woorden van God zijn toevertrouwd. Het is het Joodse volk
geweest, waaraan de Messias Jezus Christus in eerste
instantie is gegund. En Hij heeft Zich dan ook tijdens Zijn
verblijf op aarde, naar de opdracht, Hem door de Vader
gegeven, tot lsraël beperkt.
Er is dan ook geen volk op heel de aardbodem dat zo zeer
kan zeggen, dat de Bijbel hun Bijbel is als het volk der
Joden. Hun Bijbel, althans dat deel wat wij gewend zijn het
Oude Testament te noemen (in het Nieuwe Testament de
Schriften genoemd). En er is dan ook geen volk op heel de
aarde, dat met deze Bijbel zo is bezig geweest als dit volk.
Het heeft de wet der tien geboden met zich meegedragen in
de ark door de woestijn van Sinaï. Het heeft bij alle afval
en ongehoorzaamheid onder de klem van de profetische
prediking gestalte gegeven aan de vele zogenaamde
burgerlijke wetten die God in de boeken van Mozes had
meegegeven, in een nationaal volksbestaan in het heilige
land. Te denken is (om een voorbeeld te noemen) aan het
instituut van de vrijsteden. Te denken is ook aan de
instelling van het jubeljaar, waardoor het mogelijk moest
worden gemaakt, dat een arm en ellendig man zijn ‘erve in
4
Israël’ weer terugkreeg (een geweldige bestrijding van
blijvende armoede dus). Gods wetten zijn ingeweven
geworden in de maatschappelijke structuren van het
Joodse volksbestaan. Voorzover ze het zijn althans. Want
nogmaals: hoe weinig heeft Israël er vaak van verstaan en
in praktijk gebracht. Verder heeft ook op het terrein van de
eredienst het volk der Joden als geen ander volk op aarde
geworsteld met het hun toevertrouwde Woord van God. Het
heeft in de tabernakel en tempel gestalte gegeven aan de
tientallen zogenaamde ceremoniële geboden. En zo, door
de dienst van heilige mannen Gods, de priesters, en zo,
door offeranden en andere plechtigheden van de wet
beleefde het de tegenwoordigheid des Heeren.
Schriftstudie in het Jodendom
Welk volk op aarde
is ooit zo veel en zo
lang met de Bijbel
bezig geweest als het
Joodse volk? In de
Schriftstudie, vooral
na de Babylonische
ballingschap. Door dat volk zijn de Schriften bewaard.2
De Joodse ‘kerk’ heeft ze als onfeilbare regel voor geloof en
leven aanvaard (gecanoniseerd). Het is ook dat volk dat
zich boog voor het Woord des Heeren in de tempelzalen,
waar de Schriftstudie plaatsvond (denk aan de twaalfjarige
Jezus in de tempel), dat op de sabbatten in de synagogen
samenkwam en uit de Schriften hoorde lezen.
De afbeelding is die van het Museum ‘De Schrijn van het Boek’ in Jeruzalem; het
dak heeft de vorm van een deksel van een kruik waarin de zgn.Dode Zeerollen die in
1947/ 1949 zijn gevonden, zijn bewaard. Deze handschriften (met daarin o.a. de
volledige tekst van Jesaja) zijn van hoge ouderdom (ong.100 voor Chr.).
2
5
Eeuwenlang is het Joodse volk bezig geweest met de
woorden van God. Er is uitleg aan gegeven door rabbi’s van
naam. En deze uitleg ging van oor tot oor, van mond tot
mond en is tenslotte in schriftelijke vorm vastgelegd in de
zogenaamde Misjna en Talmoed. En ook nu speelt de
Bijbel in het bestaan van Israël nog steeds een grote rol.
Niet slechts in de scholen van de rabbijnen. Niet alleen in
de synagogen. Ook op de scholen, waar Joodse kinderen
het boek van het Joodse volk, wet en profeten bestuderen.
De Bijbel is een Joods boek. En niemand mag ontkennen,
dat het van groot gewicht is om met dat alles rekening te
houden, wanneer wij bezig
zijn met de Schriften: om de
boodschap van God te
verstaan in de context
waarin die oorspronkelijk
werd gegeven; om te luisteren naar wat mensen, de eerste
ontvangers en de eerste hoorders van dat Woord, ervan
hebben verstaan en erover hebben gezegd. Dat moet van
betekenis zijn. De Bijbel radicaal, tot in zijn wortel, de
Bijbel origineel, tot in zijn diepste oorsprong, leren
verstaan. Dat is een nodige zaak. 3
Wie zeggen de mensen... wie zegt gij?
De Heere Christus heeft eens aan Zijn jongeren gevraagd:
‘Wie zeggen de mensen, dat Ik ben?’ Zij mochten het
zeggen, hoe het (Joodse) volk het vleesgeworden Woord
ontvangen had: de ‘schare die de wet niet kende’,
Nicodémus en Jozef van Arimathéa.... Daarna kregen zij
zelf een beurt: ‘En gij, wie zegt gij, dat Ik ben?’ En toen
hebben zij zelf, ook Joden rondom Jezus, het gezegd,
3
De afbeelding is een gedeelte van een boekrol, gevonden in een grot bij de Dode Zee.
Hier hebben reeds voor de komst van Jezus Christus op aarde de Essenen in het
Woord gestudeerd.
6
Petrus vooraan: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de
levende God.’ Vgl. Matth. 16:13vv. En zij, Petrus en
Johannes en Paulus hebben hun getuigenis, hun door de
Vader geopenbaard, daarna neergelegd in de Schriften van
het zogenaamde Nieuwe Testament.
Laat het Joodse volk het zeggen: ’Wat dunkt u van de
Christus?’ (Matth. 22:41). Hoe moeten Mozes en de
profeten worden verstaan? Hoe hebben Joden het
getuigenis van de Schriften gehoord en verstaan? Wat
kunnen wij daarvan leren? Ook: hoe hebben zij het
misverstaan en waarom? Ook: wat kunnen zij leren van
het getuigenis, dat hun eigen volksgenoten, Petrus en
Johannes en Paulus in de geschriften van het Nieuwe
Testament hebben gegeven?
En als wij die uit de heidenen zijn, hen allen aan het woord
hebben gelaten, dan komt tot ons de indringende vraag
van Christus: ‘En gij, wie zegt gij, dat Ik ben?’ Want wij
hebben het alles tenslotte uit de tweede hand. De Bijbel is
een Joods boek. En (hoe) heeft Israël het verstaan? Hebben
wij het verstaan?
Recapitulerend: in het bovenstaande hebben wij vooral
gelet op de Joodse origine van de Bijbel. We zagen, dat de
Bijbel niet los te maken is van de leef- en denkwereld en
van de geschiedenis van het Joodse volk. De woorden van
de Bijbel zijn woorden van een Semitische, Joodse
taalwereld die in vele opzichten van die van onze Westerse
taalwereld verschilt. Zij hangen ook samen met een
belevingswereld waarin de dingen vaak op een totaal
andere wijze benaderd worden dan in de belevingswereld
van ons Westerse intellectualistische en individualistische
denken, dat in sterke mate bevrucht is door de Griekse
filosofie.
7
Nooit zullen we, bij het lezen van de Schriften mogen
vergeten
dat
het
juist
deze
Oosterse
Joodse
belevingswereld is, waarin de woorden van God zijn
neergelegd en gestalte hebben gekregen. Als we de Bijbel
uit deze context lospellen, vertekenen we o zo gemakkelijk
de boodschap van de Schriften en devalueren het Woord
van God.
De waarheidsvraag
Met een enkel voorbeeld willen we dat nu gaan
verduidelijken. We kiezen daartoe een zeer centraal thema
uit de Bijbel, namelijk dat van de verlossing. Laten we om
daar enig zicht op te krijgen, proberen om één Bijbels
woord te peilen, namelijk het woord
‘waarheid’.
‘Wat is waarheid?’ Deze vraag heeft in het
leven der mensheid altijd een geweldige rol
gespeeld. Denk aan het historische woord
van Pontius Pilatus, uitgesproken toen
Jezus voor Hem stond: ‘Wat is waarheid?’
(Joh. 18:38a).
Met deze vraag, de waarheidsvraag, is
door heel de geschiedenis der mensheid
heen geworsteld. Er is bijvoorbeeld ook in
de wereld van de Griekse wijsbegeerte
waardoor ons Westerse denken sterk is beïnvloed, mee
geworsteld. En in deze Griekse wereld is op die
allerbelangrijkste vraag een zeer speciaal antwoord
gegeven. Ik denk hier vooral aan Socrates4 en Plato.
4
De afbeelding stelt Socrates voor (Athene, 469-399 v.Chr.). Hij poogde door vragen
te stellen aan en gesprekken te hebben met mensen op straat de in hun innerlijk
levende waarheid naar boven te halen. Zelfkennis leidt volgens hem tot zelfbevrijding.
Hij werd in 399 v.Chr.veroordeeld tot het drinken van de gifbeker, ‘omdat hij andere
8
Volgens hen is immers de waarheid een vaststaand iets,
een eeuwig iets, maar tegelijk ver bij ons vandaan. Wat wij
op de aarde van de waarheid (be)vatten kunnen, is op zijn
best een flauw idee, een glimp ervan.
Deze aardse werkelijkheid is niet meer dan een film die
wordt afgedraaid. Het is als met iemand die in de opening
van een grot zit met zijn rug naar de buitenwereld toe.
Binnen in die grot, op de achterwand vallen de schaduwen
van mensen en dingen die langs de opening van de grot
voorbijgaan. Dat is alles, wat die man in de opening van de
rots ziet.
Zo is het ook met de waarheid: wat wij er op deze wereld in
de zicht- en tastbaarheid van ontdekken kunnen, is
slechts wat afschijnsel en schaduw. De waarheid heeft met
ons stoffelijk bestaan dus maar amper wat te maken. Dat
stoffelijk bestaan is dan ook eigenlijk niets bijzonders. Het
is op zijn best laag, vuil omhulsel. Men moet er doorheen.
Men moet er van af.
Een mensenziel bijvoorbeeld, vonk van het goddelijke, flits
van een eeuwige rede, is als in een kerker gevangen, zolang
hij in een stoffelijk, hinderlijk en laag lichaam woont. Zij
moet eruit. Zij moet eraf. En hoe kan zij dat beter dan door
te mediteren, redelijk te denken en daarmee het aardse
leven zoveel mogelijk te ontvluchten.
Of hoe kan zij dat beter dan door in extase te geraken, in
de roes van het goddelijke, bijvoorbeeld door zich te laten
inwijden in een van de vele mysteriën? En zo leefde er dan
in de Griekse wereld heel sterk de gedachte dat het aardse
leven moest worden losgelaten. Aan de ene kant leidde dat
tot een ascetische levenshouding: ‘Raak niet en smaak niet
en roer niet aan’ (vgl. Kol. 2:21). Je kunt ook net zo goed in
een ton gaan wonen (Diogenes).
godheden invoerde en de jeugd bedierf’. Plato was een van zijn bekendste leerlingen.
Hij leerde, dat waarheid, goedheid en schoonheid altijd samen opgaan.
9
Anderzijds (maar dat is in feite precies dezelfde
grondgedachte) kon men zich ook te buiten gaan aan de
roes van de zo geheten Bacchus-feesten (god van de wijn)
en de bloemetjes flink buiten zetten. Kortom libertinisme vrijbuiterij. Het is toch allemaal maar aards. Het heeft met
iemands ziel en zaligheid niet te maken. 5
De Bijbel staat haaks op
het Griekse denken
Heel de Griekse wereld is
oudtijds – kort gezegd doortrokken geweest met dit
dualistisch denken, waarbij
stof en geest als het vuile,
slechte
en
onwerkelijke
tegenover het schone, ware
en goede kwamen te staan.
Ieder
die
zich
dit
gedachteklimaat probeert in
te leven, voelt ogenblikkelijk
hoezeer
onze
Westerse
cultuur en ook het Westerse
theologische en kerkelijke leven door dit Griekse denken
gestempeld is geworden.
Hebben de Rooms-katholieke kloosters bijvoorbeeld met
hun vlucht uit het leven er niet mee te maken? Hebben
ook wij niet al te vaak gedacht, dat het aardse leven een
noodzakelijk kwaad was en het lichamelijk leven een
hindernis voor een echt geestelijk bestaan? Zijn ook onder
ons lichaam en ziel niet vaak als twee vijanden tegen
eikaar uitgespeeld? ‘Het komt er maar op aan, hoe een
mens uit het leven komt en niet zozeer, hoe hij erdoor
5
De afbeelding stelt Bacchante in extase voor.
10
komt.’ En daarbij kwam het dan vaak tot een dubbel leven.
Want het eeuwigheidsleven van het geloof sloeg op geen
manier op het leven van alledag. En menigeen gaf zichzelf
wat dat laatste betreft dan maar de vrije hand om de oude
Adam te laten zondigen of zich althans van al ‘t aards
gedruis niets aan te trekken.
Verlossing hier en nu
‘Wat is waarheid?’ Die vraag (van Pilatus) komt in al zijn
ernst naar ons toe. En dan te bedenken, dat naar het
getuigenis van de Schrift de Waarheid in hoogsteigen
persoon voor Pilatus stond: Jezus Christus. Welnu, in het
bijbelse denken is de waarheidsvraag op een totaal andere
wijze opgelost dan in de Griekse wereld. In deze Griekse
wereld is ‘waarheid’ iets van een filosofenschool. In de
Bijbel echter is waarheid iets dat te maken heeft met de
levende God (Zijn eeuwige werkelijkheid). En deze eeuwige
werkelijkheid van de levende God is geen ongrijpbare,
boven - aardse waarheid slechts.
Deze waarheid van God is geopenbaard. Zij is een zaak van
geschiedenis; van de geschiedenis van Israël, in al die
machtige heilsdaden Gods onder Zijn uitverkoren volk (de
redding van het Godsvolk uit Egypte en Babel bovenal).
Gods waarheid wordt werkelijkheid in ‘s mensen bestaan.
Zij neemt tastbare vormen aan in duizend en een bewijzen
van ‘s Heeren trouw, aan Israël bewezen. Zij krijgt de
hoogste gestalte in het vleesgeworden Woord Jezus
Christus. Hij is de hoogst betrouwbare God Zelf in
mensengedaante. De waarheid krijgt in Hem de gestalte
van het kruis, openbaring van de hoogste liefde in het
diepste lijden.
De waarheid wordt tenslotte met de feiten gestaafd in het
gebeuren van de opstanding van Christus uit de doden.
Het leven wordt geheiligd. Het krijgt weer zin en doel. Dat
11
opstandingsgebeuren is geen schijnwerkelijkheid, een
zingevend idee alleen maar, uitdrukkend dat Jezus een
onsterfelijke Jezus is. Paulus in Korinthe heeft er zijn hand
voor in het vuur willen steken. Hij heeft alles op die ene
noemer van de lichamelijke opstanding gezet. Dwars tegen
alle Griekse speculaties in. De waarheid heeft immers alles
te maken met mijn lichamelijke leven en met wat ik
daarmee denk te doen op deze aarde. Daarin zal God
verheerlijkt worden.
Of het dan niet waar is, dat het stoffelijk, aardse,
lichamelijke en vleselijke leven doortrokken is door de
zonde? Zeker, dat is waar. Net zo goed als het waar is, dat
mijn binnenste doortrokken is door de zonde van rebellie
en vijandschap tegen God. Maar als ik door Gods genade
uit deze tegenwoordige boze wereld getrokken ben en ik
heb geleerd om te verlangen naar het leven van de
volmaaktheid aan gindse zijde van het graf, dan veracht ik
dit tegenwoordige leven om der wille van de zonde (vgl.
Calvijn, Institutie III. 9,10) maar ik kan het tegelijk niet
laten om hier en nu uit kracht van Christus’ opstanding te
leven, gedreven door een sterke begeerte om heilig te zijn
voor God in woord en daad. Want hier op aarde immers, in
het leven van alledag, moet Gods Naam geheiligd worden.
En laat ik dan maar zuinig zijn op mijn lichaam. Want al is
het om der zonde wil voor het graf bestemd (oude Adam),
het heeft door Christus’ opstanding uit de doden werkelijk
ook nog een hogere bestemming gekregen. ‘Ik geloof de
wederopstanding des vleses.’
Daarom schrijf ik de aarde niet af. Daarom is de aarde, al
vergaat ze door vuurgerichten van God, bepaald meer dan
een oord van ballingschap. Ze ligt altijd nog in doorboorde
handen. Jezus zei: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en
op aarde’ (Matth. 28:18b). De aarde is en blijft: ‘theatrum
Dei’ (schouwspel Gods). Dat is de volle waarheid. Daarom
zingt mijn hart dat eenvoudige versje:
12
Maar wat gedaan werd uit liefde tot Jezus
dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan.
Joh.de Heer, zangbundel, lied 166
‘Wat is waarheid?’ Zo is die vraag onder lsraël opgelost
door de enige en levende God. In en door het
vleesgeworden Woord, Jezus Christus vooral. Dat Woord
(Logos) is geen illuster idee, vernuftig uitgedacht door
filosofen of een verzameling van woorden in een prachtig
systeem (‘logos’ is een Grieks woord dat verband houdt met
het werkwoord ‘lego’ - verzamelen). Gods Woord wordt
vlees. Het is een daad in de geschiedenis, op aarde, in het
mensenleven. En zo keert het nooit ledig terug (Jes. 55:
11vv). Het schept in Maria’s schoot Gods eigen Zoon. Het
schept in een mensenhart en -leven door de kracht van de
Geest nieuwe levensmogelijkheden. ‘Want geen Woord zal
bij God werkeloos zijn’ (Luk. 1 : 37).
Zo staat het er voor met het Bijbelse woord waarheid. Die
waarheid heeft volop te maken met het volle leven van
alledag. De waarheid van Gods verlossend ingrijpen in de
geschiedenis van Israël en in Jezus Christus heeft alles te
maken met het schepselmatige leven. Gods ‘Dabar’, Zijn
Woord is een daad in de geschiedenis.
Daad - gerechtigheid
‘Wat is waarheid?’ Geen ‘zielig’ idee dus, ver boven de
werkelijkheid van het dagelijkse leven, maar een Persoon
in Wie de werkelijke God met Zijn ondoorgrondelijke
genade lijfelijk onder ons tegenwoordig is in Christus
Jezus. Deze waarheid van het verlossend ingrijpen van
God in de geschiedenis krijgt dan voorts ook zijn rijke
betekenis voor het leven van de enkele mens over heel de
breedte van het leven. Het is immers de waarheid van een
gerechtigheid, door Christus verworven, waardoor een
13
doodsschuldig Adamskind weer een bestaan krijgt voor
God. Hij kan God, de levende God weer onder ogen komen,
als hij door het geloof met Christus verbonden is. Maar dat
is dan tegelijk ook de waarheid van een gerechtigheid die
in ons dagelijkse leven gestalte moet krijgen.
Daad - gerechtigheid. Want bij God, ook bij de Heilige
Geest in Zijn wederbarend werk zijn woorden daden. Dat
wil zeggen, dat als een mens uit de waarheid geboren
wordt, heel zijn leven daarvan de sporen gaat dragen. Hij
begint in beginsel naar alle geboden van God oprecht te
]even. Want het gaat er tenslotte om, dat het leven van
alledag geheiligd wordt en dat daarin blijkt, met welk een
grote God wij van doen hebben.
Kortom, de waarheld van de levende God van Israël heeft
alles te maken met de levendmaking (vertedering) van het
hart. Zij heeft alles te maken met de verlichting van het
verstand. Toch is zij niet slechts een zaak van de
binnenkamer of van een verlichte rede. Zij is een zaak van
een existentiële vernieuwing van de wil, van een dagelijkse
bekering. God kennen in het aangezicht van Jezus
Christus, ‘verborgen omgang’ oefenen met Hem is niet
slechts een zaak van de diepste roerselen van de ziel (dat
ook), van een hart dat trilt van verwondering (dat zeker
ook), van ‘een oog dat nooit verzadigd wordt van zien’ (ja,
dat ook), maar het is vooral ook een zaak van ootmoedig
wandelen met God, zoals Henoch wandelde met God..
Zo wordt in de Bijbel de waarheidsvraag op een heel
unieke wijze opgelost. Zo stelt Zich de God van Israël in
het boek der boeken, het boek van het Joodse volk aan ons
voor. Welnu deze wijze van bezig - zijn met de
waarheidsvraag en laten we dan ook maar zeggen: deze
hartstochtelijke roep naar verlossing over heel de breedte
van het ]even heeft het volksleven van Israël diep bevrucht.
In de Joodse belevingswereld kan Gods verlossend
14
ingrijpen niet worden losgemaakt van de totaliteit van het
leven. Een Jood analyseert niet, zoals een Griek, maar
beleeft de dingen veelmeer als een synthetisch geheel.
Zou het daarom ook kunnen zijn, dat de christelijke kerk
(van het Westen) het huidige lsraël pas echt jaloers kan
maken, wanneer zij de zo origineel Bijbelse vraag naar de
verlossing in de daadwerkelijkheid van het dagelijkse leven
weer serieus neemt? Want dat is tenslotte ook een echt
Joodse vraag.
Israël tot jaloersheid verwekken
Nietzsche heeft eens gezegd: ‘Ik kan niet in de Verlosser
geloven, zolang als de ‘verlosten’ er nog zo onverlost
uitzien.’ Deze uitspraak houdt er blijkbaar geen rekening
mee, dat een christen levenslang met Paulus moet zeggen:
‘Ik ellendig mens…’ (Rom. 7:24a). Anderzijds echter worden
wij hierdoor herinnerd aan onze dure roeping om door onze
levenswandel anderen jaloers te mogen maken.
Zou het ook kunnen zijn, dat wij de weg naar de Verlosser
Jezus Christus voor het huidige Israël barricaderen, zolang
wij, gevangen in de Griekse denkschema’s, met de
waarheidsvraag
filosoferen
en
met
de
waarheid
manipuleren, door haar buiten het volle leven te houden?
Met andere woorden: Kan en mag het huidige Israël het
aan ons zien, dat Jezus Christus verlossing heeft teweeg
gebracht en dat Hij ons (dagelijkse) leven fundamenteel
vernieuwt? Zou dat het niet zijn, waardoor wij Israël jaloers
maken?
Dat er onder ons weer iets zij van wat er in de eerste
christengemeente was: warme, hartelijke liefde onder
elkaar; een klaar staan voor elkaar in de dingen van het
dagelijkse leven en bovenal een radicaal voor rekening
liggen van Jezus Christus. Daardoor immers mag een
15
mens verlost worden van al zijn krampachtige methoden
van zelfhandhaving.
We lezen van die eerste christengemeente: ‘En zij waren
volhardende in de leer der apostelen en in de gemeenschap
en in de breking des broods en in de gebeden; en een vreze
kwam over alle ziel; en vele wonderen en tekenen
geschiedden door de apostelen. En allen die geloofden
hadden alle dingen gemeen; en zij verkochten hun
goederen en have en verdeelden datzelve aan allen, naar
dat elk van node had. En dagelijks eendrachtelijk in de
tempel volhardende en van huis tot huis brood brekende,
aten zij te samen met verheuging en eenvoudigheid des
harten; en prezen God en hadden genade bij het ganse
volk. En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig
werden’ (Hand. 2:42-47).
Tragisch zondebesef
Nog een voorbeeld wil ik noemen om duidelijk te maken,
dat de wereld van de Bijbel een andere is dan de Griekse
wereld. In die Griekse wereld hebben oudtijds de
zogenaamde tragedies een grote rol gespeeld. En een van
de kenmerkende dingen van zo’n Griekse tragedie is de
gedachte, dat ‘zonde’ iets is, dat nu eenmaal op een
noodlottige wijze bij het menselijke bestaan hoort. Zonde is
dwaling, gemis aan inzicht, mislukking. De mens moet –
om zo te zeggen - zondigen. Dat alles lijkt geweldig veel op
wal de Bijbel over zonde zegt.
Toch is het zondebegrip in de Griekse tragedies door een
gapende kloof gescheiden van de boodschap van de Bijbel
met betrekking tot de aard en het karakter van de zonde.
In de Bijbel immers is de zonde niet iets tragisch, iets
noodlottigs dat nu eenmaal aan het mens - zijn vastzit. In
de Bijbel wordt ons geen rationele oorzaak voor het kwade
aangewezen; zonde is geen boos lot dat op de een of andere
16
wijze ook nog met een beschikking van hogere machten
(goden) te maken heeft. In de Bijbel wordt ons niet gezegd,
dat er naast de mens ook nog een andere instantie te
vinden is, die verantwoordelijk is voor het kwade. Hoezeer
bijvoorbeeld ook de satan kan worden aangewezen als de
grote verleider, de mens blijft in alles, wat hij doet en laat
de verantwoordelijke. Hij is vrij- en moedwillig de duivel
toegevallen.
De zonde is geen boos lot, maar een zaak van persoonlijke
en collectieve schuld, hoezeer het ook waar is, dat de mens
gevangen zit in de strikken en boeien van het kwade.
Helaas, de manier waarop onder ons hier en daar over
zonde wordt gesproken en de wijze, waarop de zonde wordt
doorleefd, herinnert soms meer aan de Griekse tragedies
dan aan de Bijbel.
Want het komt nog maar al te vaak voor, dat mensen die
van hun jeugd af aan met de Bijbel in aanraking zijn
geweest, de zonde toch meer beleven als een boos lot
waarin zij als het ware geworpen zijn dan als een
aanwijsbare persoonlijke schuld voor de levende God.
Zonde heeft dan meer maken met het aardse bestaan
zondermeer dan dat het te maken heeft met de wijze,
waarop men zich in dit aardse, door God gegeven bestaan
heeft gedragen. Als wij bijvoorbeeld over de verwerping van
eeuwigheid of over erfzonde spreken, lopen wij dan geen
gevaar God als auteur van het kwade te zien of ons
zondebestaan toe te schrijven aan Adam alleen? In het
laatste geval horen we mensen nog wel eens zeggen: ‘Kan
ik het helpen, dat ik geboren ben zoals ik geboren ben; ik
heb mezelf toch niet gemaakt’.
Nogmaals: wij lopen gevaar de Bijbel te devalueren, door de
woorden van de Schrift met ons begrippenmateriaal te
vullen. De Bijbel is een Joods boek en is niet los te maken
17
van de context van het Joodse volk met zijn leef- en
denkwereld.
Alles wat Joods is, is nog niet bijbels
Maar nu moeten we aan alles wat gezegd is, toch
vervolgens ook nog iets anders toevoegen. Er zijn immers
ook dingen die ons wettigen om achter die zin ‘De Bijbel is
een Joods boek’ ook een vraagteken te zetten. Zo’n zin is
ook voor misverstand vatbaar. Dit misverstand namelijk,
dat de Bijbel slechts te verklaren zou zijn vanuit de
natuur, het karakter en de ‘religie’ van het Joodse volk.
Alsof alles wat ooit Joods is geweest en nog is, automatisch
ook bijbels is.
Jawel, God heeft uitgerekend het Joodse volk gebruikt om
te bemiddelen in de overdracht van Zijn Woord. En God
heeft in de historische situatie van oud-Israël de schatten
van Zijn heil neergelegd. Maar dat betekent allerminst, dat
God daarmee alles, wat oud-oosters en/ of Joods was en
is, gesanctioneerd heeft. Het Woord van God is niet los te
denken van de historische en culturele situatie van het
volk der Joden. Maar het is er tevens niet aan gebonden.
Het Woord van God is aan het Joodse volk gegeven. Maar
het is bepaald niet een product van Joods denken op zich.
Hoezeer het verweven is geweest met en bevruchtend heeft
ingewerkt op de Joodse leef- en denkwereld, het stond en
staat er ook duizend keren haaks op. Het heeft immers
altijd al (denk aan de boodschap van de profeten) onder
Israël ‘gerumoerd’. Het heeft steeds de functie van
‘beroerder Israëls’ gehad. Het is zelfs in de gestalte van het
vleesgeworden Woord een grote ‘ergernis’ voor de Jood
geworden.
Daarom moeten we toch wel wat voorzichtig zijn met te
zeggen: ‘De Bijbel is een Joods boek’. Toen Jezus op de
berg der verheerlijking was, stonden Mozes en Elia naast
18
Hem. Juist toen Hij op het punt stond om de lijdende (aan
het kruis stervende) Messias te worden, had Jezus de
Schriften (Mozes en Elia) aan Zijn zijde. Zo heeft deze
‘Jood’ de Schriften verstaan en uitgeleefd. En zo heeft Hij
de sanctie van de God van Israël gekregen. Maar zo, ja
juist zo bleek Hij voor vele Joden niet aannemelijk te zijn.
Want er was (en is) in het denken van hen die Hem als
zodanig verwierpen, geen ruimte voor een Verlosser –
Messias Die plaatsvervangend lijdt en zo (in de weg van
verzoening door voldoening) verlossing teweeg brengt. Zo
hebben vele Israëlieten het Woord van God nooit verstaan.
Zo hebben zij integendeel het Woord van God geïncarneerd, vlees geworden in Christus - verworpen. 6
Jood - tegenstander
Als Paulus dan ook later, vooral in zijn brief aan de
Romeinen (bijvoorbeeld in Rom. 1:16) het woord ‘Jood’
zonder lidwoord gebruikt, is dat woord voor hem enerzijds
het inbegrip van Gods trouw (‘hun zijn de woorden Gods
toebetrouwd’; Rom. 3:2) en zij zijn ‘de beminden om der
vaderen wil’; Rom. 11:29), maar anderzijds ook van verzet;
‘zij houden de wet niet’ (Rom. 2:23); ‘zij zijn – voor een deel
- verhard’ (Rom. 11:25). Kortom, zij staan hun eigen
zaligheld in de weg, doordat ze Christus verworpen hebben
6
De Hebreeuwse tekst is die van Jesaja 53:1vv.
19
in eigengerechtigheid (Rom. 10:2vv). Paulus zelf is daarvan
in zijn leven vóór zijn bekering het afschrikwekkende
voorbeeld geweest.
Verder komt ook in het Evangelie naar Johannes ongeloof
en verwerping van Jezus als de Christus door de Joden
vele malen naar voren. Voor de Jood Johannes is de ‘Jood’
als ijveraar voor een gerechtigheid buiten Jezus Christus
te typeren als ‘tegenstander’ (Joh. 6 : 41vv; 8:44, 48 vv;
13:33).
Een Joodse Jezus?
De Bijbel een Joods boek? Maar heeft het Joodse volk zijn
eigen boek verstaan? Als we de Bijbel een Joods boek
willen noemen, dan houdt dat niet in dat alles wat ooit
Joods is geweest of nog is, origineel bijbels is. Vanuit deze
gezichtshoek moeten we wel zeer voorzichtig zijn met ons
benadrukken van het Joodse karakter van de Heilige
Schrift. Wij zouden bijvoorbeeld Jezus immers al te zeer in
het Joodse vlees kunnen trekken. En zo wordt het ook
nogal eens gedaan.
Allerlei Schriftkritische methoden worden dan aangewend
om af te trekken van de Evangeliën wat Paulinische en/ of
Griekse vertekening is, afkomstig uit de tijd van de eerste
christengemeenten. En zo kan men naar believen een
Joodse Jezus overhouden, die natuurlijk veel meer kind
van Zijn tijd is geweest dan de Evangeliën (met hun anti Joodse tendensen) willen weten of suggereren.
Jezus zou in feite niet meer en ook niet minder dan een
puur Joodse rabbi zijn geweest, die als een tweede Mozes
Zijn volk de wet leerde en die radicaal (met de liefde als
wortel en grondregel) hen heeft ingescherpt. De Bergrede is
dan van deze originele Jezus het schoonste voorbeeld. En
zo komt Jezus dan het dichtst in de buurt te staan van de
20
Schriftgeleerden en Farizeeërs, die immers ook bezield
waren met het ideaal van de heiliging van Gods Naam in
heel het volksbestaan. Het verschil zou slechts bestaan in
de wijze waarop Jezus de wet leerde (niet hard – wettisch
en hoogmoedig).
Men kan dan zo'n historische Jezus, als een kind van Zijn
tijd, nog wat ‘bijstellen’, door hem in de buurt te plaatsen
van de Zeloten die gedreven werden door de politieke
hartstocht van de bevrijding. En dat maakt dan, dat Jezus
er veel Joodser uit komt te zien, veel betrouwbaarder ook
voor mensen van het derde millennium, namelijk als een
man die structuren omver werpt en overal revolutionair
tegenin gaat.
Is de Bijbel in deze zin een Joods boek? Met andere
woorden: Is bijvoorbeeld één van de meest centrale thema’s
van het Nieuwe Testament, namelijk de verzoening door
voldoening op de historische Jezus in mindering te
brengen? En kan op deze wijze de ergernis van het
Evangelie worden weggenomen en een brug geslagen
worden met het Joodse denken, met de Joodse religie?
Judaïstische vertekening
Een aantal jaren geleden speelde in de schouwburgen van
Nederland de musical ‘Godspell’. Daarin werd de figuur ten
tonele gevoerd van een echt Joodse Jezus: een nar en
rondtrekkende zwerveling, die met zijn Joodse ‘gein’ den
volke zijn levenswijsheid voorhoudt. Een echt mens die
zelfs op een gegeven ogenblik in de verleiding komt om zijn
handen uit te steken naar Maria Magdalena in menselijke,
hartstochtelijke begeerte.
Zo echter herkennen wij Hem niet als de Christus der
Schriften. Zo Joods is Jezus naar het getuigenis van die
Schriften zelf nooit geweest. Hij was immers veel meer dan
21
een rondtrekkende wijsheidsleraar. En Hij was veel meer
dan een voorbeeldige Joodse man. Wij kennen Hem uit de
Bijbel als de God – mens Die geen zonde heeft gekend noch
gedaan en Die geen Leraar was, zonder tegelijk de
Hogepriester te zijn, Die de zaken van zondaren behartigde
bij God door Zijn bloedstorting op Golgotha. Dat is een
ondoorgrondelijk wonder.
Voor de Griek is dit de reinste dwaasheid. Want het is
rationeel op geen manier duidelijk te maken, dat dit
wonder van de bloedstorting op Golgotha de enige weg tot
God terug is.
Voor de Griek is dit dwaasheid. En voor de Jood is het een
ergernis. Want alleen voor hem die ‘alles schade heeft leren
achten om de uitnemendheid van Christus’ (Fil. 3:8) is het
kruisevangelie geen struikelblok. Dat is het wel, zo lang als
in de religie van het Joodse volk de zonde uit de weg kan
zijn gedacht, enkel en alleen in de weg van berouw, zonder
het offer van een Plaatsvervanger als Jezus.
De vertaling van de Septuagint
Alles nog eens overziende, blijven we intussen toch bij onze
stelling, dat de bijbelse taalwereld een Semitische/
Hebreeuwse taalwereld is. Daarmee is evenwel tegelijk ook
gezegd, dat het een worsteling is om het eigene van de
bijbelse woorden en de bijbelse taal in termen van een
andere cultuur en in woorden van een andere taal weer te
geven. Deze worsteling is al begonnen met de vertaalarbeid
van de Septuagint, de vertaling van het Oude Testament in
het Grieks enkele eeuwen voor de christelijke jaartelling.
Een Joodse vertaling.
En dan wil ik tenslotte uit die Septuagint nog een
voorbeeld noemen, waaruit duidelijk kan worden, dat de
Bijbel metterdaad een Joods boek is.
22
Het eenzijdige en genadige verbond van God
Ik denk aan het woord ‘verbond’. In de Hebreeuwse Bijbel
is dat het woord ‘berith’. Dat woord duidt een eenzijdige
wilsbeschikking van God aan, waarbij - om zo te zeggen de liefde van een kant, van Gods kant komt. Een
prachtwoord om de genade van God tot uitdrukking te
brengen. De mens valt hier met al zijn verdiensten radicaal
buiten. Hij kan dat verbond van God slechts in stille
verwondering en diepe ootmoed aanvaarden en dan ook
nog alleen, wanneer Gods Geest dat verbond in zijn hart
legt, door Gods wet in het binnenste in te graveren (Jer.
31).
Welnu, dit Hebreeuwse woord voor verbond is door de
vertalers van de zeventig (de Septuagint) met het Griekse
woord ‘diathèkè’ weergegeven, hoewel het Griekse woord
‘synthèkè’ eigenlijk meer voor de hand lag. Maar dit voor
de hand liggende Griekse woord was geladen met de
gedachte van een contract, een overeenkomst tussen twee
gelijkwaardige partners.
Daarom kon het niet dienen om de eenzijdige en genadige
beschikking van God in het verbond met Israël uit te
drukken. Dit woord moest worden verworpen om geen
verkeerde gedachten te wekken. Daarom werd het woord
‘diathèkè’ gekozen, al was ook dit woord eigenlijk niet
precies, wat het woord ‘berith’ wilde zeggen. Want
‘diathèkè’ was ook een woord dat in de Griekse wereld
gebruikt werd voor iemands laatste wilsbeschikking (zijn
testament). Zo vinden we het bij wijze van uitzondering ook
in het Nieuwe Testament (vgl. Hebr. 9:16v). Voor het
overige echter moet ook in het Nieuwe Testament het
verbond worden verstaan in de zin van het boven
genoemde Hebreeuwse ‘berith’. Het is dat verbond der
genade dat in Christus’ bloed is gegrond en bekrachtigd,
23
zoals oudtijds elk verbond door bloed werd gegrond en
bekrachtigd.
Heeft Israël/ hebben wij het verstaan?
Samenvattend kunnen we dus zeggen: ook uit de
Septuagint wordt het duidelijk, dat de Bijbel een Joods
boek is.
Maar – zo vragen wij opnieuw – heeft het Joodse volk dat
altijd ook recht verstaan?
Enige tijd geleden hadden wij met een twintigtal theologen
uit Nederiand een zogenaamd seminar in Israël. Tijdens
dat seminar hoorden we hedendaagse rabbi’s spreken over
het verbond en de verkiezing, een thema dat ons uiteraard
als vertegenwoordigers van de christelijke kerk bijzonder
interesseerde.
Helaas moesten wij constateren, dat wat van Joodse zijde
over het verbond werd gezegd, ons nog al eens onbijbels en
ook onjoods in de oren klonk. Soms leek het er sterk op,
dat het verbond naar het inzicht van de Joodse sprekers
meer een overeenkomst was tussen Jahweh, de God van
Israël en het Joodse volk, waarbij van dat Joodse volk
gevraagd werd, dat zij het met hun werken, hun
gehoorzaamheid en trouw waarmaakten. Zelfs beweerde
een van deze rabbi’s, dat Abraham als verbondspartner
van God door de Heere was uitverkoren, omdat Hij zo’n
voorbeeldig mens was, hartstochtelijk bewogen (denk aan
zijn pleidooi voor Sodom). Dus verkiezing op grond van de
werken? Dus niet meer dat verbond dat gegrond is in de
eenzijdige, genadige, verkiezende liefde van God?
De Bijbel is een Joods boek. Maar heeft Israël het altijd
recht verstaan? Hebben wij die uit de heidenen zijn het
altijd recht verstaan? Wat wij allemaal moeten leren is, dat
het verbond, Gods genadige beschikking aan duizend
24
stukken ligt vanwege onze trouweloosheid. Maar we mogen
het gelukkig ook geloven, dat God niettemin Zijn genade
heeft doorgezet in Jezus Christus, in Wiens verzoenend
bloed Gods eenzijdige genadeverbond werd bekrachtigd. Er
is geen andere Verlosser dan Hij. ‘Hij is Degene Die komen
zou en wij verwachten geen ander’ (Luk. 7:19).
Zo kan een schuldig en arm volk van zwervelingen met
Abraham mee over de aarde. De verlossing ligt vast in
Gods onfeilbaar Woord, in het vleesgeworden Woord.
Abraham had daar voor zijn vlees ook niet al te veel zichten tastbare bewijzen van. En toch…, aan het eind van
Sara’s leven en aan het eind van zijn eigen leven: een paar
vierkante meter land, de begraafplaats Machpela. Dat was
alles. Daar lagen toen twee mensen die de stad met
fundamenten hadden verwacht. Daar lagen toen twee
mensen, die het altijd vast en zeker hadden geloofd, dat zij
als zachtmoedigen de aarde erf'lijk zouden bezitten. Dat
had God beloofd. En dat kwam en dat komt echt goed.
Daar wordt voor gezorgd van Gods kant.
De Bijbel is een Joods boek, het boek van deze vader van
alle gelovigen, het boek van Gods eenzijdig trouwverbond.
‘t Verbond met Abraham, Gods vrind,
bevestigt Hij van kind tot kind.
(Ps. 105:5 slot)
25
Download