DE BIJBEL EEN JOODS BOEK!? 1 De Bijbel is het boek van de christelijke kerk. Dat weet iedereen. En iedereen weet ook, dat de christelijke kerk een wereldkerk is. Dat wil zeggen, dat men haar in velerlei gestalten vindt: in New York, in Kaapstad, in Moskou, in Parijs, in Sydney en in Amsterdam. En overall waar christenen samenkomen uit zeer verschillende volkeren, van zeer verschillende culturen en van alle mogelijke talen, komen ze samen rondom een en hetzelfde boek, de Bijbel. De Bijbel is daarom - om zo te zeggen - het boek van heel de wereld en de boodschap van die Bijbel is wereldnieuws. Zij gaat in duizenden talen rond onder de volkeren. De Bijbel is het boek van de christelijke kerk. Bestseller bij uitnemendheid, het meest verkochte, het meest gelezen boek ter wereld. Zo zeggen wij het meestal. Dat is inderdaad een geweldig iets. Maar met dat alles dreigen wij zo langzamerhand wel iets te gaan vergeten. Want wie denkt er eigenlijk nog aan, waar dit wereldwijd verspreide en overal gelezen boek vandaan komt? De Bijbel is onze Bijbel. Daarmee klaar. Maar de Bijbel is van oorsprong natuurlijk helemaal niet onze Bijbel. Van origine is onze Bijbel, kort gezegd een Joods boek. Devaluatie gedurende de circulatie Het is net als met een geldstuk dat jaren lang in omloop is geweest, door duizenden handen is gegaan, in ontelbare beurzen heeft gezeten en voor o zo veel doeleinden is uitgegeven. Iedereen gebruikt dat geldstuk, omdat het een 1 Deze voordracht is een bewerking van een viertal artikelen van mijn hand in de Waarheidsvriend (officieel orgaan van de Gereformeerde Bond in de NH (Ger.) kerk ), 69e jrg.- 1981, p. 93v, 105v, 146v, 145v (nr.12; foutieve blz.nummering), 1 bepaalde koopkracht vertegenwoordigt. Het gaat erom wat dat geldstuk waard is. Ja en toch (dat weet ook iedereen) gaat de vraag, in welk jaar dat geldstuk is uitgegeven en welke de waarde daarvan was in dat jaar, hoe langer hoe meer een rol spelen, naarmate het langer in omloop is. In de tijd waarin het circuleerde, is er namelijk meestal sprake geweest van geldontwaarding. Welnu dat gevaar van devaluatie tijdens de circulatie is ergens ook het gevaar, dat de Bijbel bedreigt. Op zich heeft uiteraard de Bijbel een waarde in zichzelf die de eeuwen verduurt. Het is echter toch ook een vraag waard, of de Bijbel in onze handen niet aan zijn oorspronkelijke waarde heeft ingeboet, sinds hij door duizenden handen is gegaan en in duizenden boekenkasten terecht is gekomen. 0 zeker, het is van belang om te weten, wat de waarde, ‘de koopkracht’ van de boodschap van de Bijbel is in het derde millennium: in New York, in Kaapstad, in Moskou en in Parijs, in Sydney en in Amsterdam. Maar het is stellig van net zo veel belang om te weten, wat de meest oorspronkelijke waarde is geweest, toen de Bijbel zijn glorieuze omloop op aarde begon. Het is zeker van geweldig belang om te weten, in welk land, onder welk volk, met welke bedoelingen de Bijbel oorspronkelijk is uitgegeven. Want het is haast zeker, dat de meest originele Bijbel aan het gevaar van devaluatie heeft blootgestaan, doordat ze in zo vele talen is omgetaald en daarna door zo vele volkeren der wereld is ‘geannexeerd’ als hun Bijbel. De Bijbelschrijvers - Joden Welnu, niemand kan om het simpele feit heen, dat de Bijbel van oorsprong een Joods boek is. Met moet twee á drieduizend jaar overbruggen om bij al de schrijvers van de boeken van de Bijbel uit te komen. En probeert men met hen kennis te maken, dan is het onmiddellijk duidelijk, dat zij nagenoeg allemaal Joden zijn geweest. Mozes en David, 2 Jesaja en Daniël, Paulus en Johannes…Alleen van Lukas, op wiens naam een Evangelie en het boek der Handelingen staan, is een heiden (niet-Jood) geweest: een arts die Griek was van geboorte. Maar voor het overige is er niet één bijbelschrijver die zijn domicilie niet ergens in Israël had, die niet geboren en groot geworden is onder het volk dat uit Abraham is voortgekomen. Al die bijbelschrijvers zijn in een Semitische (culuur)wereld opgevoed (met alle variaties in de loop der tijden bovendien). Al die bijbelschrijvers spraken de ‘tale Kanaäns’, het Hebreeuws (Aramees). Onze kennismaking met hen betekent dus meteen ook een kennismaking met de wereld waarin zij leefden. En dat dit een wereld is geweest, die van de onze nogal verschilde, wie zal dat willen ontkennen? In taal, in gewoonte, in cultuurpatroon, in het denken. De Bijbel is afkomstig uit het Joodse land. En ook Jezus, de Rabbi van Nazareth, van Wie al de Schriften getuigen. dat Hij de Messias is, was tenslotte een volbloed Joodse Leraar. Met andere woorden: de boodschap van de Schriften en die van de Christus der Schriften is ten enenmale niet en nooit te verstaan, los van zijn Israëlitische context, los van de oud-Oosterse Semitische wereld. Hij gaf aan Jakob Zijne wetten Trouwens, al is de boodschap van de Bijbel naar Gods bedoeling een boodschap voor al de volkeren der aarde, zij is in haar meest oorspronkelijke vorm, in eerste instantie op Abraham en zijn nakomelingen gericht geweest. Aan het volk dat uit Abrahams lendenen is voortgekomen, zijn de woorden van God toevertrouwd geweest. De Bijbel is in de context van het Joodse volk, van de geschiedenis en de cultuur van dat volk ontstaan. En dat het Bijbelwoord aan dat alles niet gebonden is, betekent nog niet, dat het er 3 niet voortdurend op betrokken moet worden. Eerst zo is het recht te verstaan. Het is tenslotte verkiezing van God, dat de woorden van God het eerst gericht zijn tot Abraham en zijn nageslacht. Die woorden van God zijn voorts geschiedenis geworden in Israël. Zij zijn vlees en bloed geworden in een Semitische denk-, leef- en taalwereld. En deze wereld, hoe verdorven ook in zichzelf, is daardoor in Gods geheiligde dienst genomen. Het Woord is vlees geworden. En het is tenslotte vlees geworden in een Mens, die uit de Joden was, Jezus Christus. Zo is het Woord van God ingegaan in het bestaan van Israël. Het is het Joodse volk geweest, waaraan de woorden van God zijn toevertrouwd. Het is het Joodse volk geweest, waaraan de Messias Jezus Christus in eerste instantie is gegund. En Hij heeft Zich dan ook tijdens Zijn verblijf op aarde, naar de opdracht, Hem door de Vader gegeven, tot lsraël beperkt. Er is dan ook geen volk op heel de aardbodem dat zo zeer kan zeggen, dat de Bijbel hun Bijbel is als het volk der Joden. Hun Bijbel, althans dat deel wat wij gewend zijn het Oude Testament te noemen (in het Nieuwe Testament de Schriften genoemd). En er is dan ook geen volk op heel de aarde, dat met deze Bijbel zo is bezig geweest als dit volk. Het heeft de wet der tien geboden met zich meegedragen in de ark door de woestijn van Sinaï. Het heeft bij alle afval en ongehoorzaamheid onder de klem van de profetische prediking gestalte gegeven aan de vele zogenaamde burgerlijke wetten die God in de boeken van Mozes had meegegeven, in een nationaal volksbestaan in het heilige land. Te denken is (om een voorbeeld te noemen) aan het instituut van de vrijsteden. Te denken is ook aan de instelling van het jubeljaar, waardoor het mogelijk moest worden gemaakt, dat een arm en ellendig man zijn ‘erve in 4 Israël’ weer terugkreeg (een geweldige bestrijding van blijvende armoede dus). Gods wetten zijn ingeweven geworden in de maatschappelijke structuren van het Joodse volksbestaan. Voorzover ze het zijn althans. Want nogmaals: hoe weinig heeft Israël er vaak van verstaan en in praktijk gebracht. Verder heeft ook op het terrein van de eredienst het volk der Joden als geen ander volk op aarde geworsteld met het hun toevertrouwde Woord van God. Het heeft in de tabernakel en tempel gestalte gegeven aan de tientallen zogenaamde ceremoniële geboden. En zo, door de dienst van heilige mannen Gods, de priesters, en zo, door offeranden en andere plechtigheden van de wet beleefde het de tegenwoordigheid des Heeren. Schriftstudie in het Jodendom Welk volk op aarde is ooit zo veel en zo lang met de Bijbel bezig geweest als het Joodse volk? In de Schriftstudie, vooral na de Babylonische ballingschap. Door dat volk zijn de Schriften bewaard.2 De Joodse ‘kerk’ heeft ze als onfeilbare regel voor geloof en leven aanvaard (gecanoniseerd). Het is ook dat volk dat zich boog voor het Woord des Heeren in de tempelzalen, waar de Schriftstudie plaatsvond (denk aan de twaalfjarige Jezus in de tempel), dat op de sabbatten in de synagogen samenkwam en uit de Schriften hoorde lezen. De afbeelding is die van het Museum ‘De Schrijn van het Boek’ in Jeruzalem; het dak heeft de vorm van een deksel van een kruik waarin de zgn.Dode Zeerollen die in 1947/ 1949 zijn gevonden, zijn bewaard. Deze handschriften (met daarin o.a. de volledige tekst van Jesaja) zijn van hoge ouderdom (ong.100 voor Chr.). 2 5 Eeuwenlang is het Joodse volk bezig geweest met de woorden van God. Er is uitleg aan gegeven door rabbi’s van naam. En deze uitleg ging van oor tot oor, van mond tot mond en is tenslotte in schriftelijke vorm vastgelegd in de zogenaamde Misjna en Talmoed. En ook nu speelt de Bijbel in het bestaan van Israël nog steeds een grote rol. Niet slechts in de scholen van de rabbijnen. Niet alleen in de synagogen. Ook op de scholen, waar Joodse kinderen het boek van het Joodse volk, wet en profeten bestuderen. De Bijbel is een Joods boek. En niemand mag ontkennen, dat het van groot gewicht is om met dat alles rekening te houden, wanneer wij bezig zijn met de Schriften: om de boodschap van God te verstaan in de context waarin die oorspronkelijk werd gegeven; om te luisteren naar wat mensen, de eerste ontvangers en de eerste hoorders van dat Woord, ervan hebben verstaan en erover hebben gezegd. Dat moet van betekenis zijn. De Bijbel radicaal, tot in zijn wortel, de Bijbel origineel, tot in zijn diepste oorsprong, leren verstaan. Dat is een nodige zaak. 3 Wie zeggen de mensen... wie zegt gij? De Heere Christus heeft eens aan Zijn jongeren gevraagd: ‘Wie zeggen de mensen, dat Ik ben?’ Zij mochten het zeggen, hoe het (Joodse) volk het vleesgeworden Woord ontvangen had: de ‘schare die de wet niet kende’, Nicodémus en Jozef van Arimathéa.... Daarna kregen zij zelf een beurt: ‘En gij, wie zegt gij, dat Ik ben?’ En toen hebben zij zelf, ook Joden rondom Jezus, het gezegd, 3 De afbeelding is een gedeelte van een boekrol, gevonden in een grot bij de Dode Zee. Hier hebben reeds voor de komst van Jezus Christus op aarde de Essenen in het Woord gestudeerd. 6 Petrus vooraan: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’ Vgl. Matth. 16:13vv. En zij, Petrus en Johannes en Paulus hebben hun getuigenis, hun door de Vader geopenbaard, daarna neergelegd in de Schriften van het zogenaamde Nieuwe Testament. Laat het Joodse volk het zeggen: ’Wat dunkt u van de Christus?’ (Matth. 22:41). Hoe moeten Mozes en de profeten worden verstaan? Hoe hebben Joden het getuigenis van de Schriften gehoord en verstaan? Wat kunnen wij daarvan leren? Ook: hoe hebben zij het misverstaan en waarom? Ook: wat kunnen zij leren van het getuigenis, dat hun eigen volksgenoten, Petrus en Johannes en Paulus in de geschriften van het Nieuwe Testament hebben gegeven? En als wij die uit de heidenen zijn, hen allen aan het woord hebben gelaten, dan komt tot ons de indringende vraag van Christus: ‘En gij, wie zegt gij, dat Ik ben?’ Want wij hebben het alles tenslotte uit de tweede hand. De Bijbel is een Joods boek. En (hoe) heeft Israël het verstaan? Hebben wij het verstaan? Recapitulerend: in het bovenstaande hebben wij vooral gelet op de Joodse origine van de Bijbel. We zagen, dat de Bijbel niet los te maken is van de leef- en denkwereld en van de geschiedenis van het Joodse volk. De woorden van de Bijbel zijn woorden van een Semitische, Joodse taalwereld die in vele opzichten van die van onze Westerse taalwereld verschilt. Zij hangen ook samen met een belevingswereld waarin de dingen vaak op een totaal andere wijze benaderd worden dan in de belevingswereld van ons Westerse intellectualistische en individualistische denken, dat in sterke mate bevrucht is door de Griekse filosofie. 7 Nooit zullen we, bij het lezen van de Schriften mogen vergeten dat het juist deze Oosterse Joodse belevingswereld is, waarin de woorden van God zijn neergelegd en gestalte hebben gekregen. Als we de Bijbel uit deze context lospellen, vertekenen we o zo gemakkelijk de boodschap van de Schriften en devalueren het Woord van God. De waarheidsvraag Met een enkel voorbeeld willen we dat nu gaan verduidelijken. We kiezen daartoe een zeer centraal thema uit de Bijbel, namelijk dat van de verlossing. Laten we om daar enig zicht op te krijgen, proberen om één Bijbels woord te peilen, namelijk het woord ‘waarheid’. ‘Wat is waarheid?’ Deze vraag heeft in het leven der mensheid altijd een geweldige rol gespeeld. Denk aan het historische woord van Pontius Pilatus, uitgesproken toen Jezus voor Hem stond: ‘Wat is waarheid?’ (Joh. 18:38a). Met deze vraag, de waarheidsvraag, is door heel de geschiedenis der mensheid heen geworsteld. Er is bijvoorbeeld ook in de wereld van de Griekse wijsbegeerte waardoor ons Westerse denken sterk is beïnvloed, mee geworsteld. En in deze Griekse wereld is op die allerbelangrijkste vraag een zeer speciaal antwoord gegeven. Ik denk hier vooral aan Socrates4 en Plato. 4 De afbeelding stelt Socrates voor (Athene, 469-399 v.Chr.). Hij poogde door vragen te stellen aan en gesprekken te hebben met mensen op straat de in hun innerlijk levende waarheid naar boven te halen. Zelfkennis leidt volgens hem tot zelfbevrijding. Hij werd in 399 v.Chr.veroordeeld tot het drinken van de gifbeker, ‘omdat hij andere 8 Volgens hen is immers de waarheid een vaststaand iets, een eeuwig iets, maar tegelijk ver bij ons vandaan. Wat wij op de aarde van de waarheid (be)vatten kunnen, is op zijn best een flauw idee, een glimp ervan. Deze aardse werkelijkheid is niet meer dan een film die wordt afgedraaid. Het is als met iemand die in de opening van een grot zit met zijn rug naar de buitenwereld toe. Binnen in die grot, op de achterwand vallen de schaduwen van mensen en dingen die langs de opening van de grot voorbijgaan. Dat is alles, wat die man in de opening van de rots ziet. Zo is het ook met de waarheid: wat wij er op deze wereld in de zicht- en tastbaarheid van ontdekken kunnen, is slechts wat afschijnsel en schaduw. De waarheid heeft met ons stoffelijk bestaan dus maar amper wat te maken. Dat stoffelijk bestaan is dan ook eigenlijk niets bijzonders. Het is op zijn best laag, vuil omhulsel. Men moet er doorheen. Men moet er van af. Een mensenziel bijvoorbeeld, vonk van het goddelijke, flits van een eeuwige rede, is als in een kerker gevangen, zolang hij in een stoffelijk, hinderlijk en laag lichaam woont. Zij moet eruit. Zij moet eraf. En hoe kan zij dat beter dan door te mediteren, redelijk te denken en daarmee het aardse leven zoveel mogelijk te ontvluchten. Of hoe kan zij dat beter dan door in extase te geraken, in de roes van het goddelijke, bijvoorbeeld door zich te laten inwijden in een van de vele mysteriën? En zo leefde er dan in de Griekse wereld heel sterk de gedachte dat het aardse leven moest worden losgelaten. Aan de ene kant leidde dat tot een ascetische levenshouding: ‘Raak niet en smaak niet en roer niet aan’ (vgl. Kol. 2:21). Je kunt ook net zo goed in een ton gaan wonen (Diogenes). godheden invoerde en de jeugd bedierf’. Plato was een van zijn bekendste leerlingen. Hij leerde, dat waarheid, goedheid en schoonheid altijd samen opgaan. 9 Anderzijds (maar dat is in feite precies dezelfde grondgedachte) kon men zich ook te buiten gaan aan de roes van de zo geheten Bacchus-feesten (god van de wijn) en de bloemetjes flink buiten zetten. Kortom libertinisme vrijbuiterij. Het is toch allemaal maar aards. Het heeft met iemands ziel en zaligheid niet te maken. 5 De Bijbel staat haaks op het Griekse denken Heel de Griekse wereld is oudtijds – kort gezegd doortrokken geweest met dit dualistisch denken, waarbij stof en geest als het vuile, slechte en onwerkelijke tegenover het schone, ware en goede kwamen te staan. Ieder die zich dit gedachteklimaat probeert in te leven, voelt ogenblikkelijk hoezeer onze Westerse cultuur en ook het Westerse theologische en kerkelijke leven door dit Griekse denken gestempeld is geworden. Hebben de Rooms-katholieke kloosters bijvoorbeeld met hun vlucht uit het leven er niet mee te maken? Hebben ook wij niet al te vaak gedacht, dat het aardse leven een noodzakelijk kwaad was en het lichamelijk leven een hindernis voor een echt geestelijk bestaan? Zijn ook onder ons lichaam en ziel niet vaak als twee vijanden tegen eikaar uitgespeeld? ‘Het komt er maar op aan, hoe een mens uit het leven komt en niet zozeer, hoe hij erdoor 5 De afbeelding stelt Bacchante in extase voor. 10 komt.’ En daarbij kwam het dan vaak tot een dubbel leven. Want het eeuwigheidsleven van het geloof sloeg op geen manier op het leven van alledag. En menigeen gaf zichzelf wat dat laatste betreft dan maar de vrije hand om de oude Adam te laten zondigen of zich althans van al ‘t aards gedruis niets aan te trekken. Verlossing hier en nu ‘Wat is waarheid?’ Die vraag (van Pilatus) komt in al zijn ernst naar ons toe. En dan te bedenken, dat naar het getuigenis van de Schrift de Waarheid in hoogsteigen persoon voor Pilatus stond: Jezus Christus. Welnu, in het bijbelse denken is de waarheidsvraag op een totaal andere wijze opgelost dan in de Griekse wereld. In deze Griekse wereld is ‘waarheid’ iets van een filosofenschool. In de Bijbel echter is waarheid iets dat te maken heeft met de levende God (Zijn eeuwige werkelijkheid). En deze eeuwige werkelijkheid van de levende God is geen ongrijpbare, boven - aardse waarheid slechts. Deze waarheid van God is geopenbaard. Zij is een zaak van geschiedenis; van de geschiedenis van Israël, in al die machtige heilsdaden Gods onder Zijn uitverkoren volk (de redding van het Godsvolk uit Egypte en Babel bovenal). Gods waarheid wordt werkelijkheid in ‘s mensen bestaan. Zij neemt tastbare vormen aan in duizend en een bewijzen van ‘s Heeren trouw, aan Israël bewezen. Zij krijgt de hoogste gestalte in het vleesgeworden Woord Jezus Christus. Hij is de hoogst betrouwbare God Zelf in mensengedaante. De waarheid krijgt in Hem de gestalte van het kruis, openbaring van de hoogste liefde in het diepste lijden. De waarheid wordt tenslotte met de feiten gestaafd in het gebeuren van de opstanding van Christus uit de doden. Het leven wordt geheiligd. Het krijgt weer zin en doel. Dat 11 opstandingsgebeuren is geen schijnwerkelijkheid, een zingevend idee alleen maar, uitdrukkend dat Jezus een onsterfelijke Jezus is. Paulus in Korinthe heeft er zijn hand voor in het vuur willen steken. Hij heeft alles op die ene noemer van de lichamelijke opstanding gezet. Dwars tegen alle Griekse speculaties in. De waarheid heeft immers alles te maken met mijn lichamelijke leven en met wat ik daarmee denk te doen op deze aarde. Daarin zal God verheerlijkt worden. Of het dan niet waar is, dat het stoffelijk, aardse, lichamelijke en vleselijke leven doortrokken is door de zonde? Zeker, dat is waar. Net zo goed als het waar is, dat mijn binnenste doortrokken is door de zonde van rebellie en vijandschap tegen God. Maar als ik door Gods genade uit deze tegenwoordige boze wereld getrokken ben en ik heb geleerd om te verlangen naar het leven van de volmaaktheid aan gindse zijde van het graf, dan veracht ik dit tegenwoordige leven om der wille van de zonde (vgl. Calvijn, Institutie III. 9,10) maar ik kan het tegelijk niet laten om hier en nu uit kracht van Christus’ opstanding te leven, gedreven door een sterke begeerte om heilig te zijn voor God in woord en daad. Want hier op aarde immers, in het leven van alledag, moet Gods Naam geheiligd worden. En laat ik dan maar zuinig zijn op mijn lichaam. Want al is het om der zonde wil voor het graf bestemd (oude Adam), het heeft door Christus’ opstanding uit de doden werkelijk ook nog een hogere bestemming gekregen. ‘Ik geloof de wederopstanding des vleses.’ Daarom schrijf ik de aarde niet af. Daarom is de aarde, al vergaat ze door vuurgerichten van God, bepaald meer dan een oord van ballingschap. Ze ligt altijd nog in doorboorde handen. Jezus zei: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ (Matth. 28:18b). De aarde is en blijft: ‘theatrum Dei’ (schouwspel Gods). Dat is de volle waarheid. Daarom zingt mijn hart dat eenvoudige versje: 12 Maar wat gedaan werd uit liefde tot Jezus dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan. Joh.de Heer, zangbundel, lied 166 ‘Wat is waarheid?’ Zo is die vraag onder lsraël opgelost door de enige en levende God. In en door het vleesgeworden Woord, Jezus Christus vooral. Dat Woord (Logos) is geen illuster idee, vernuftig uitgedacht door filosofen of een verzameling van woorden in een prachtig systeem (‘logos’ is een Grieks woord dat verband houdt met het werkwoord ‘lego’ - verzamelen). Gods Woord wordt vlees. Het is een daad in de geschiedenis, op aarde, in het mensenleven. En zo keert het nooit ledig terug (Jes. 55: 11vv). Het schept in Maria’s schoot Gods eigen Zoon. Het schept in een mensenhart en -leven door de kracht van de Geest nieuwe levensmogelijkheden. ‘Want geen Woord zal bij God werkeloos zijn’ (Luk. 1 : 37). Zo staat het er voor met het Bijbelse woord waarheid. Die waarheid heeft volop te maken met het volle leven van alledag. De waarheid van Gods verlossend ingrijpen in de geschiedenis van Israël en in Jezus Christus heeft alles te maken met het schepselmatige leven. Gods ‘Dabar’, Zijn Woord is een daad in de geschiedenis. Daad - gerechtigheid ‘Wat is waarheid?’ Geen ‘zielig’ idee dus, ver boven de werkelijkheid van het dagelijkse leven, maar een Persoon in Wie de werkelijke God met Zijn ondoorgrondelijke genade lijfelijk onder ons tegenwoordig is in Christus Jezus. Deze waarheid van het verlossend ingrijpen van God in de geschiedenis krijgt dan voorts ook zijn rijke betekenis voor het leven van de enkele mens over heel de breedte van het leven. Het is immers de waarheid van een gerechtigheid, door Christus verworven, waardoor een 13 doodsschuldig Adamskind weer een bestaan krijgt voor God. Hij kan God, de levende God weer onder ogen komen, als hij door het geloof met Christus verbonden is. Maar dat is dan tegelijk ook de waarheid van een gerechtigheid die in ons dagelijkse leven gestalte moet krijgen. Daad - gerechtigheid. Want bij God, ook bij de Heilige Geest in Zijn wederbarend werk zijn woorden daden. Dat wil zeggen, dat als een mens uit de waarheid geboren wordt, heel zijn leven daarvan de sporen gaat dragen. Hij begint in beginsel naar alle geboden van God oprecht te ]even. Want het gaat er tenslotte om, dat het leven van alledag geheiligd wordt en dat daarin blijkt, met welk een grote God wij van doen hebben. Kortom, de waarheld van de levende God van Israël heeft alles te maken met de levendmaking (vertedering) van het hart. Zij heeft alles te maken met de verlichting van het verstand. Toch is zij niet slechts een zaak van de binnenkamer of van een verlichte rede. Zij is een zaak van een existentiële vernieuwing van de wil, van een dagelijkse bekering. God kennen in het aangezicht van Jezus Christus, ‘verborgen omgang’ oefenen met Hem is niet slechts een zaak van de diepste roerselen van de ziel (dat ook), van een hart dat trilt van verwondering (dat zeker ook), van ‘een oog dat nooit verzadigd wordt van zien’ (ja, dat ook), maar het is vooral ook een zaak van ootmoedig wandelen met God, zoals Henoch wandelde met God.. Zo wordt in de Bijbel de waarheidsvraag op een heel unieke wijze opgelost. Zo stelt Zich de God van Israël in het boek der boeken, het boek van het Joodse volk aan ons voor. Welnu deze wijze van bezig - zijn met de waarheidsvraag en laten we dan ook maar zeggen: deze hartstochtelijke roep naar verlossing over heel de breedte van het ]even heeft het volksleven van Israël diep bevrucht. In de Joodse belevingswereld kan Gods verlossend 14 ingrijpen niet worden losgemaakt van de totaliteit van het leven. Een Jood analyseert niet, zoals een Griek, maar beleeft de dingen veelmeer als een synthetisch geheel. Zou het daarom ook kunnen zijn, dat de christelijke kerk (van het Westen) het huidige lsraël pas echt jaloers kan maken, wanneer zij de zo origineel Bijbelse vraag naar de verlossing in de daadwerkelijkheid van het dagelijkse leven weer serieus neemt? Want dat is tenslotte ook een echt Joodse vraag. Israël tot jaloersheid verwekken Nietzsche heeft eens gezegd: ‘Ik kan niet in de Verlosser geloven, zolang als de ‘verlosten’ er nog zo onverlost uitzien.’ Deze uitspraak houdt er blijkbaar geen rekening mee, dat een christen levenslang met Paulus moet zeggen: ‘Ik ellendig mens…’ (Rom. 7:24a). Anderzijds echter worden wij hierdoor herinnerd aan onze dure roeping om door onze levenswandel anderen jaloers te mogen maken. Zou het ook kunnen zijn, dat wij de weg naar de Verlosser Jezus Christus voor het huidige Israël barricaderen, zolang wij, gevangen in de Griekse denkschema’s, met de waarheidsvraag filosoferen en met de waarheid manipuleren, door haar buiten het volle leven te houden? Met andere woorden: Kan en mag het huidige Israël het aan ons zien, dat Jezus Christus verlossing heeft teweeg gebracht en dat Hij ons (dagelijkse) leven fundamenteel vernieuwt? Zou dat het niet zijn, waardoor wij Israël jaloers maken? Dat er onder ons weer iets zij van wat er in de eerste christengemeente was: warme, hartelijke liefde onder elkaar; een klaar staan voor elkaar in de dingen van het dagelijkse leven en bovenal een radicaal voor rekening liggen van Jezus Christus. Daardoor immers mag een 15 mens verlost worden van al zijn krampachtige methoden van zelfhandhaving. We lezen van die eerste christengemeente: ‘En zij waren volhardende in de leer der apostelen en in de gemeenschap en in de breking des broods en in de gebeden; en een vreze kwam over alle ziel; en vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen. En allen die geloofden hadden alle dingen gemeen; en zij verkochten hun goederen en have en verdeelden datzelve aan allen, naar dat elk van node had. En dagelijks eendrachtelijk in de tempel volhardende en van huis tot huis brood brekende, aten zij te samen met verheuging en eenvoudigheid des harten; en prezen God en hadden genade bij het ganse volk. En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden’ (Hand. 2:42-47). Tragisch zondebesef Nog een voorbeeld wil ik noemen om duidelijk te maken, dat de wereld van de Bijbel een andere is dan de Griekse wereld. In die Griekse wereld hebben oudtijds de zogenaamde tragedies een grote rol gespeeld. En een van de kenmerkende dingen van zo’n Griekse tragedie is de gedachte, dat ‘zonde’ iets is, dat nu eenmaal op een noodlottige wijze bij het menselijke bestaan hoort. Zonde is dwaling, gemis aan inzicht, mislukking. De mens moet – om zo te zeggen - zondigen. Dat alles lijkt geweldig veel op wal de Bijbel over zonde zegt. Toch is het zondebegrip in de Griekse tragedies door een gapende kloof gescheiden van de boodschap van de Bijbel met betrekking tot de aard en het karakter van de zonde. In de Bijbel immers is de zonde niet iets tragisch, iets noodlottigs dat nu eenmaal aan het mens - zijn vastzit. In de Bijbel wordt ons geen rationele oorzaak voor het kwade aangewezen; zonde is geen boos lot dat op de een of andere 16 wijze ook nog met een beschikking van hogere machten (goden) te maken heeft. In de Bijbel wordt ons niet gezegd, dat er naast de mens ook nog een andere instantie te vinden is, die verantwoordelijk is voor het kwade. Hoezeer bijvoorbeeld ook de satan kan worden aangewezen als de grote verleider, de mens blijft in alles, wat hij doet en laat de verantwoordelijke. Hij is vrij- en moedwillig de duivel toegevallen. De zonde is geen boos lot, maar een zaak van persoonlijke en collectieve schuld, hoezeer het ook waar is, dat de mens gevangen zit in de strikken en boeien van het kwade. Helaas, de manier waarop onder ons hier en daar over zonde wordt gesproken en de wijze, waarop de zonde wordt doorleefd, herinnert soms meer aan de Griekse tragedies dan aan de Bijbel. Want het komt nog maar al te vaak voor, dat mensen die van hun jeugd af aan met de Bijbel in aanraking zijn geweest, de zonde toch meer beleven als een boos lot waarin zij als het ware geworpen zijn dan als een aanwijsbare persoonlijke schuld voor de levende God. Zonde heeft dan meer maken met het aardse bestaan zondermeer dan dat het te maken heeft met de wijze, waarop men zich in dit aardse, door God gegeven bestaan heeft gedragen. Als wij bijvoorbeeld over de verwerping van eeuwigheid of over erfzonde spreken, lopen wij dan geen gevaar God als auteur van het kwade te zien of ons zondebestaan toe te schrijven aan Adam alleen? In het laatste geval horen we mensen nog wel eens zeggen: ‘Kan ik het helpen, dat ik geboren ben zoals ik geboren ben; ik heb mezelf toch niet gemaakt’. Nogmaals: wij lopen gevaar de Bijbel te devalueren, door de woorden van de Schrift met ons begrippenmateriaal te vullen. De Bijbel is een Joods boek en is niet los te maken 17 van de context van het Joodse volk met zijn leef- en denkwereld. Alles wat Joods is, is nog niet bijbels Maar nu moeten we aan alles wat gezegd is, toch vervolgens ook nog iets anders toevoegen. Er zijn immers ook dingen die ons wettigen om achter die zin ‘De Bijbel is een Joods boek’ ook een vraagteken te zetten. Zo’n zin is ook voor misverstand vatbaar. Dit misverstand namelijk, dat de Bijbel slechts te verklaren zou zijn vanuit de natuur, het karakter en de ‘religie’ van het Joodse volk. Alsof alles wat ooit Joods is geweest en nog is, automatisch ook bijbels is. Jawel, God heeft uitgerekend het Joodse volk gebruikt om te bemiddelen in de overdracht van Zijn Woord. En God heeft in de historische situatie van oud-Israël de schatten van Zijn heil neergelegd. Maar dat betekent allerminst, dat God daarmee alles, wat oud-oosters en/ of Joods was en is, gesanctioneerd heeft. Het Woord van God is niet los te denken van de historische en culturele situatie van het volk der Joden. Maar het is er tevens niet aan gebonden. Het Woord van God is aan het Joodse volk gegeven. Maar het is bepaald niet een product van Joods denken op zich. Hoezeer het verweven is geweest met en bevruchtend heeft ingewerkt op de Joodse leef- en denkwereld, het stond en staat er ook duizend keren haaks op. Het heeft immers altijd al (denk aan de boodschap van de profeten) onder Israël ‘gerumoerd’. Het heeft steeds de functie van ‘beroerder Israëls’ gehad. Het is zelfs in de gestalte van het vleesgeworden Woord een grote ‘ergernis’ voor de Jood geworden. Daarom moeten we toch wel wat voorzichtig zijn met te zeggen: ‘De Bijbel is een Joods boek’. Toen Jezus op de berg der verheerlijking was, stonden Mozes en Elia naast 18 Hem. Juist toen Hij op het punt stond om de lijdende (aan het kruis stervende) Messias te worden, had Jezus de Schriften (Mozes en Elia) aan Zijn zijde. Zo heeft deze ‘Jood’ de Schriften verstaan en uitgeleefd. En zo heeft Hij de sanctie van de God van Israël gekregen. Maar zo, ja juist zo bleek Hij voor vele Joden niet aannemelijk te zijn. Want er was (en is) in het denken van hen die Hem als zodanig verwierpen, geen ruimte voor een Verlosser – Messias Die plaatsvervangend lijdt en zo (in de weg van verzoening door voldoening) verlossing teweeg brengt. Zo hebben vele Israëlieten het Woord van God nooit verstaan. Zo hebben zij integendeel het Woord van God geïncarneerd, vlees geworden in Christus - verworpen. 6 Jood - tegenstander Als Paulus dan ook later, vooral in zijn brief aan de Romeinen (bijvoorbeeld in Rom. 1:16) het woord ‘Jood’ zonder lidwoord gebruikt, is dat woord voor hem enerzijds het inbegrip van Gods trouw (‘hun zijn de woorden Gods toebetrouwd’; Rom. 3:2) en zij zijn ‘de beminden om der vaderen wil’; Rom. 11:29), maar anderzijds ook van verzet; ‘zij houden de wet niet’ (Rom. 2:23); ‘zij zijn – voor een deel - verhard’ (Rom. 11:25). Kortom, zij staan hun eigen zaligheld in de weg, doordat ze Christus verworpen hebben 6 De Hebreeuwse tekst is die van Jesaja 53:1vv. 19 in eigengerechtigheid (Rom. 10:2vv). Paulus zelf is daarvan in zijn leven vóór zijn bekering het afschrikwekkende voorbeeld geweest. Verder komt ook in het Evangelie naar Johannes ongeloof en verwerping van Jezus als de Christus door de Joden vele malen naar voren. Voor de Jood Johannes is de ‘Jood’ als ijveraar voor een gerechtigheid buiten Jezus Christus te typeren als ‘tegenstander’ (Joh. 6 : 41vv; 8:44, 48 vv; 13:33). Een Joodse Jezus? De Bijbel een Joods boek? Maar heeft het Joodse volk zijn eigen boek verstaan? Als we de Bijbel een Joods boek willen noemen, dan houdt dat niet in dat alles wat ooit Joods is geweest of nog is, origineel bijbels is. Vanuit deze gezichtshoek moeten we wel zeer voorzichtig zijn met ons benadrukken van het Joodse karakter van de Heilige Schrift. Wij zouden bijvoorbeeld Jezus immers al te zeer in het Joodse vlees kunnen trekken. En zo wordt het ook nogal eens gedaan. Allerlei Schriftkritische methoden worden dan aangewend om af te trekken van de Evangeliën wat Paulinische en/ of Griekse vertekening is, afkomstig uit de tijd van de eerste christengemeenten. En zo kan men naar believen een Joodse Jezus overhouden, die natuurlijk veel meer kind van Zijn tijd is geweest dan de Evangeliën (met hun anti Joodse tendensen) willen weten of suggereren. Jezus zou in feite niet meer en ook niet minder dan een puur Joodse rabbi zijn geweest, die als een tweede Mozes Zijn volk de wet leerde en die radicaal (met de liefde als wortel en grondregel) hen heeft ingescherpt. De Bergrede is dan van deze originele Jezus het schoonste voorbeeld. En zo komt Jezus dan het dichtst in de buurt te staan van de 20 Schriftgeleerden en Farizeeërs, die immers ook bezield waren met het ideaal van de heiliging van Gods Naam in heel het volksbestaan. Het verschil zou slechts bestaan in de wijze waarop Jezus de wet leerde (niet hard – wettisch en hoogmoedig). Men kan dan zo'n historische Jezus, als een kind van Zijn tijd, nog wat ‘bijstellen’, door hem in de buurt te plaatsen van de Zeloten die gedreven werden door de politieke hartstocht van de bevrijding. En dat maakt dan, dat Jezus er veel Joodser uit komt te zien, veel betrouwbaarder ook voor mensen van het derde millennium, namelijk als een man die structuren omver werpt en overal revolutionair tegenin gaat. Is de Bijbel in deze zin een Joods boek? Met andere woorden: Is bijvoorbeeld één van de meest centrale thema’s van het Nieuwe Testament, namelijk de verzoening door voldoening op de historische Jezus in mindering te brengen? En kan op deze wijze de ergernis van het Evangelie worden weggenomen en een brug geslagen worden met het Joodse denken, met de Joodse religie? Judaïstische vertekening Een aantal jaren geleden speelde in de schouwburgen van Nederland de musical ‘Godspell’. Daarin werd de figuur ten tonele gevoerd van een echt Joodse Jezus: een nar en rondtrekkende zwerveling, die met zijn Joodse ‘gein’ den volke zijn levenswijsheid voorhoudt. Een echt mens die zelfs op een gegeven ogenblik in de verleiding komt om zijn handen uit te steken naar Maria Magdalena in menselijke, hartstochtelijke begeerte. Zo echter herkennen wij Hem niet als de Christus der Schriften. Zo Joods is Jezus naar het getuigenis van die Schriften zelf nooit geweest. Hij was immers veel meer dan 21 een rondtrekkende wijsheidsleraar. En Hij was veel meer dan een voorbeeldige Joodse man. Wij kennen Hem uit de Bijbel als de God – mens Die geen zonde heeft gekend noch gedaan en Die geen Leraar was, zonder tegelijk de Hogepriester te zijn, Die de zaken van zondaren behartigde bij God door Zijn bloedstorting op Golgotha. Dat is een ondoorgrondelijk wonder. Voor de Griek is dit de reinste dwaasheid. Want het is rationeel op geen manier duidelijk te maken, dat dit wonder van de bloedstorting op Golgotha de enige weg tot God terug is. Voor de Griek is dit dwaasheid. En voor de Jood is het een ergernis. Want alleen voor hem die ‘alles schade heeft leren achten om de uitnemendheid van Christus’ (Fil. 3:8) is het kruisevangelie geen struikelblok. Dat is het wel, zo lang als in de religie van het Joodse volk de zonde uit de weg kan zijn gedacht, enkel en alleen in de weg van berouw, zonder het offer van een Plaatsvervanger als Jezus. De vertaling van de Septuagint Alles nog eens overziende, blijven we intussen toch bij onze stelling, dat de bijbelse taalwereld een Semitische/ Hebreeuwse taalwereld is. Daarmee is evenwel tegelijk ook gezegd, dat het een worsteling is om het eigene van de bijbelse woorden en de bijbelse taal in termen van een andere cultuur en in woorden van een andere taal weer te geven. Deze worsteling is al begonnen met de vertaalarbeid van de Septuagint, de vertaling van het Oude Testament in het Grieks enkele eeuwen voor de christelijke jaartelling. Een Joodse vertaling. En dan wil ik tenslotte uit die Septuagint nog een voorbeeld noemen, waaruit duidelijk kan worden, dat de Bijbel metterdaad een Joods boek is. 22 Het eenzijdige en genadige verbond van God Ik denk aan het woord ‘verbond’. In de Hebreeuwse Bijbel is dat het woord ‘berith’. Dat woord duidt een eenzijdige wilsbeschikking van God aan, waarbij - om zo te zeggen de liefde van een kant, van Gods kant komt. Een prachtwoord om de genade van God tot uitdrukking te brengen. De mens valt hier met al zijn verdiensten radicaal buiten. Hij kan dat verbond van God slechts in stille verwondering en diepe ootmoed aanvaarden en dan ook nog alleen, wanneer Gods Geest dat verbond in zijn hart legt, door Gods wet in het binnenste in te graveren (Jer. 31). Welnu, dit Hebreeuwse woord voor verbond is door de vertalers van de zeventig (de Septuagint) met het Griekse woord ‘diathèkè’ weergegeven, hoewel het Griekse woord ‘synthèkè’ eigenlijk meer voor de hand lag. Maar dit voor de hand liggende Griekse woord was geladen met de gedachte van een contract, een overeenkomst tussen twee gelijkwaardige partners. Daarom kon het niet dienen om de eenzijdige en genadige beschikking van God in het verbond met Israël uit te drukken. Dit woord moest worden verworpen om geen verkeerde gedachten te wekken. Daarom werd het woord ‘diathèkè’ gekozen, al was ook dit woord eigenlijk niet precies, wat het woord ‘berith’ wilde zeggen. Want ‘diathèkè’ was ook een woord dat in de Griekse wereld gebruikt werd voor iemands laatste wilsbeschikking (zijn testament). Zo vinden we het bij wijze van uitzondering ook in het Nieuwe Testament (vgl. Hebr. 9:16v). Voor het overige echter moet ook in het Nieuwe Testament het verbond worden verstaan in de zin van het boven genoemde Hebreeuwse ‘berith’. Het is dat verbond der genade dat in Christus’ bloed is gegrond en bekrachtigd, 23 zoals oudtijds elk verbond door bloed werd gegrond en bekrachtigd. Heeft Israël/ hebben wij het verstaan? Samenvattend kunnen we dus zeggen: ook uit de Septuagint wordt het duidelijk, dat de Bijbel een Joods boek is. Maar – zo vragen wij opnieuw – heeft het Joodse volk dat altijd ook recht verstaan? Enige tijd geleden hadden wij met een twintigtal theologen uit Nederiand een zogenaamd seminar in Israël. Tijdens dat seminar hoorden we hedendaagse rabbi’s spreken over het verbond en de verkiezing, een thema dat ons uiteraard als vertegenwoordigers van de christelijke kerk bijzonder interesseerde. Helaas moesten wij constateren, dat wat van Joodse zijde over het verbond werd gezegd, ons nog al eens onbijbels en ook onjoods in de oren klonk. Soms leek het er sterk op, dat het verbond naar het inzicht van de Joodse sprekers meer een overeenkomst was tussen Jahweh, de God van Israël en het Joodse volk, waarbij van dat Joodse volk gevraagd werd, dat zij het met hun werken, hun gehoorzaamheid en trouw waarmaakten. Zelfs beweerde een van deze rabbi’s, dat Abraham als verbondspartner van God door de Heere was uitverkoren, omdat Hij zo’n voorbeeldig mens was, hartstochtelijk bewogen (denk aan zijn pleidooi voor Sodom). Dus verkiezing op grond van de werken? Dus niet meer dat verbond dat gegrond is in de eenzijdige, genadige, verkiezende liefde van God? De Bijbel is een Joods boek. Maar heeft Israël het altijd recht verstaan? Hebben wij die uit de heidenen zijn het altijd recht verstaan? Wat wij allemaal moeten leren is, dat het verbond, Gods genadige beschikking aan duizend 24 stukken ligt vanwege onze trouweloosheid. Maar we mogen het gelukkig ook geloven, dat God niettemin Zijn genade heeft doorgezet in Jezus Christus, in Wiens verzoenend bloed Gods eenzijdige genadeverbond werd bekrachtigd. Er is geen andere Verlosser dan Hij. ‘Hij is Degene Die komen zou en wij verwachten geen ander’ (Luk. 7:19). Zo kan een schuldig en arm volk van zwervelingen met Abraham mee over de aarde. De verlossing ligt vast in Gods onfeilbaar Woord, in het vleesgeworden Woord. Abraham had daar voor zijn vlees ook niet al te veel zichten tastbare bewijzen van. En toch…, aan het eind van Sara’s leven en aan het eind van zijn eigen leven: een paar vierkante meter land, de begraafplaats Machpela. Dat was alles. Daar lagen toen twee mensen die de stad met fundamenten hadden verwacht. Daar lagen toen twee mensen, die het altijd vast en zeker hadden geloofd, dat zij als zachtmoedigen de aarde erf'lijk zouden bezitten. Dat had God beloofd. En dat kwam en dat komt echt goed. Daar wordt voor gezorgd van Gods kant. De Bijbel is een Joods boek, het boek van deze vader van alle gelovigen, het boek van Gods eenzijdig trouwverbond. ‘t Verbond met Abraham, Gods vrind, bevestigt Hij van kind tot kind. (Ps. 105:5 slot) 25